De bouw van een moskee in Gouda |
|
Raymond Knops (CDA), Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat de gemeente Gouda al veel langer dan tot dusver bekend was, een megamoskee wilde?1
Ja.
Klopt het dat de burgemeester van Gouda al op 20 september 2013 in een bestuurlijk overleg met moskeebesturen aangegeven heeft dat de PWA-kazerne de meest geschikte locatie was voor het vestigen van een megamoskee?
Ja. In een bestuurlijk overleg met de moskeebesturen is destijds een aantal mogelijk geschikte locaties genoemd, waaronder de PWA-kazerne. Er is toen geconstateerd dat de PWA-kazerne beschikt over een maatschappelijke bestemming en op het eerste gezicht adequate parkeerruimte. Het initiatief voor een mogelijk vervolgtraject lag bij de moskeebesturen.
Klopt het dat er met het Rijksvastgoedbedrijf in het najaar van 2013 al positief verlopen verkennende gesprekken gevoerd zijn en er op 13 november 2013 door het Rijksvastgoedbedrijf een bezichtiging voor de moskeebesturen is georganiseerd op de PWA-kazerne?
In de antwoorden op de vragen van uw Kamer van 13 maart 2015 (Omtzigt, Oskam en Knops) heb ik u aangegeven dat het Kabinet conform de staatkundige inrichting van Nederland geen standpunt heeft ingenomen over deze lokale kwestie. Ook de doorverkoop is dus een aangelegenheid van de gemeente Gouda. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft, onder auspiciën van de gemeente Gouda, vrijblijvende en informatieve gesprekken met verschillende partijen gevoerd. Ook met een vertegenwoordiger van de drie Goudse moskeebesturen.
Was u toen al voorstander van de verkoop van de PWA-kazerne ten behoeve van de vestiging van een megamoskee? In hoeverre heeft u verwachtingen gewekt richting de moskeebesturen en de gemeente Gouda die u nu wilt waarmaken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, indien de gemeente Gouda geen gebruik wil of kan maken van de mogelijkheid tot koop van de PWA-kazerne binnen de door u gestelde termijn, bereid om de kazerne direct aan de moskeebestuur El Wahda te verkopen? Zo ja, realiseert u zich dat u daarmee de omwonenden van de PWA-kazerne en de gemeenteraad in Gouda passeert die in meerderheid tegen de megamoskee zijn?
Nee. Indien de gemeente Gouda afziet van de mogelijkheid tot koop van de PWA-kazerne zal een openbare verkoopprocedure worden gestart.
Waarom was de Minister-President eerst vóór de megamoskee, tijdens het RTL verkiezingsdebat op 5 maart jl. ineens tegen en nu weer vóór?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het dat de mededeling dat de moskee «substantieel kleiner» zou worden geen betrekking heeft op het Islamitisch centrum als geheel, maar slechts op de omvang van het gebedshuis als onderdeel hiervan? Klopt het dat dit niet betekent dat de gemeente Gouda minder grondoppervlakte aan de moskee doorverkoopt?
De verdeling van de bestaande bebouwing op het complex tussen de drie initiatiefnemers De Ark, El Wahda en Gemiva wijzigt in principe niet. Voor de nieuwbouw van het gebedshuis geldt dat deze verkleind wordt. Voor het islamitisch centrum als geheel (inclusief gebedsruimte) geldt dat het totaal van de aanwezige bezoekers wordt gemaximeerd op een lager aantal dan in eerste instantie werd voorzien. De realisering van een kleinere gebedsruimte betekent niet dat er minder grondoppervlakte wordt verkocht aan El Wahda.
Klopt het dat het principebesluit van het college van B&W, dat realisatie van een megamoskee via toepassing van de ABC-constructie mogelijk moest maken, nog niet van de baan is? Waarom beoordeelt u dit als een «nieuw proces»?2
Het moskeebestuur heeft half maart het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen en daarbij (een deel van) de huidige moskeeën in Gouda in gebruik te houden. Twee onafhankelijke procesbegeleiders bekijken in overleg met betrokkenen bekijken of er meer draagvlak gevonden kan worden voor een kleinere moskee, samen met het kinderdagcentrum en de school. Dit is dus een onderdeel van een nieuw, lokaal besluitvormingsproces. De drie initiatiefnemers (De Ark, El Wahda en Gemiva) hebben uitgesproken dit proces te steunen.
Wat is de opdracht, scope, reikwijdte en methodiek van het ingestelde proces? Nemen de door het college van B&W in Gouda aangestelde «onafhankelijke procesbegeleiders» ook de rol van de rijksoverheid mee als verkopende partij?
Het college van burgemeester en wethouders heeft er voor gekozen om zo min mogelijk voor te schrijven en de onafhankelijk procesbegeleiders zelf hun invulling aan het proces te laten geven. Wel is aangegeven dat het proces tijdig moet worden afgerond zodat uiterlijk 8 juli besluitvorming kan plaatsvinden. De procesbegeleiders onderzoeken «of het mogelijk is tot een inpassing van De Ark, Gemiva en El Wahda te komen op het terrein van de PWA-kazerne op een manier die wel op voldoende steun van de wijk kan rekenen en daarmee mogelijkerwijs ook van de raad van Gouda». De uitkomst van het nieuwe proces kan zijn dat «Samen onder één dak» er komt of niet.
In hoeverre is bij de verkoop door het Rijk van het perceel van de PWA Kazerne, waarbij het Rijksvastgoedbedrijf de reallocatieprocedure hanteert, sprake van de hierbij beoogde herbestemming in de publieke sfeer, waarbij het doel is om publieke diensten of taken die met publieke middelen worden bekostigd zo doelmatig mogelijk te realiseren?3
In antwoord op de vragen van uw Kamer van 3 februari 2015 (Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik aangegeven dat het perceel van de PWA-kazerne zal gaan dienen voor de huisvesting van een school voor speciaal onderwijs (De Ark), een islamitisch centrum (El Wahda) en een kinderdagcentrum Gemiva. Bij zowel de huisvesting van een school als een kinderdagcentrum is er sprake van een herbestemming in publieke sfeer die met publieke middelen worden bekostigd.
In hoeverre voldoet een gebedshuis of religieus centrum aan bovengenoemd criterium en valt het binnen de taak van de rijksoverheid om via doorverkoop de vestiging van een gebedshuis te faciliteren, «zo doelmatig mogelijk»? In hoeverre creëert het Rijk hiermee ongelijke kansen ten opzichte van andere (mogelijke) marktpartijen?
Zie de antwoorden op de vragen 3, 4 en 10.
Op welke wijze brengt u in de praktijk dat «we voortdurend de situatie rond die geldstromen in de gaten moeten houden», zoals uw ambtsvoorganger aankondigde, omdat hij de situatie in Gouda een «enorm punt van zorg» achtte?4
De meeste moskeeën in Nederland organiseren zich in de vorm van een stichting of vereniging, net als veel kerken en andere religieuze instellingen. Als een moskee als ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) is geregistreerd, is zij, net als alle andere religieuze instellingen met ANBI-status, tot 1 januari 2016 vrijgesteld van de verplichting om haar financiële administratie en jaarverslagen openbaar te maken. Daarna zullen zij, net als alle andere ANBI’s, hun jaarrekening, uitgaven- en inkomstenbalans en bijbehorende toelichting online moeten publiceren. Met het ingaan van die verplichting zal de financiële transparantie naar verwachting toenemen.
Het Kabinet is daarnaast gestart om het diplomatieke gesprek waar nodig te intensiveren met landen die aan islamitische instellingen in Nederland schenken, met als doel de transparantie over deze financiële stromen te vergroten. Tevens wordt met gemeenten, lokale partners en gemeenschappen het gesprek aangegaan over de wijze waarop met lokale gemeenschappen optimale transparantie kan worden bereikt ten aanzien van financieringsstromen vanuit het buitenland.
Deelt u het standpunt dat er «geen twijfel zou moeten bestaan» over de herkomst van geld waarmee de moskee in Gouda wordt gefinancierd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Door middel van een brief en de beantwoording van verschillende vragen van uw Kamer heb ik u over de kwestie van een nieuw te bouwen moskee in Gouda geïnformeerd. In de brief van 11 februari 2015 (vergaderjaar 2014–2015, 34 000 VI, nr. 65) heb ik u laten weten dat de gemeente Gouda door forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Verder heeft de gemeente zoals gemeld in de brief en verwoord in antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob.
In hoeverre acht u het onderzoek naar de herkomst van financiering, dat in de opdracht van het college van B&W in Gouda is gedaan, onafhankelijk en controleerbaar; dit tegen de achtergrond van het feit dat dit college van B&W in Gouda zich politiek al sinds 2013 hard maakt voor realisatie van de megamoskee via de abc-constructie, het feit dat dit onderzoek geheim is en het feit dat de vraagstelling en opdracht niet publiek bekend zijn, ook niet na herhaaldelijke vragen uit de Kamer?
Forensisch accountant PWC is een onafhankelijke partij. Het Landelijk Bureau Bibob is onderdeel van de dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en is voor de inhoud van het gevraagde onderzoek niet gebonden aan lokale politieke besluitvorming.
Bent u alsnog bereid om aan het verzoek5, om na te gaan op welke wijze de gemeente Gouda de financiering van het gebedshuis heeft onderzocht en of dit onderzoek grondig genoeg en deugdelijk is geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit betreft een lokale aangelegenheid.
Wilt u dit volledige onderzoek, in opdracht van het college B&W Gouda, alsnog aan de Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u alsnog bereid eigenstandig onderzoek te doen naar de financiering van de megamoskee, de mogelijke salafistische invloed uit onvrije landen, de rol van radicale prediker en fondsenwerver Tarik Ibn Ali en diens vermeende banden met jihadisten in Syrië en verboden radicaal-islamitische organisaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
In hoeverre toetst het Landelijk Bureau Bibob (LBB) de herkomst van financiële middelen die worden ingezet voor de bouw en verbouw van de moskee? Op welke wijze zijn de uitkomsten hiervan democratisch controleerbaar, aangezien het college het advies geheim dient te houden gelet op art. 28, tweede lid, van de Wet Bibob, en het college van B&W van Gouda zoals bekend groot voorstander is van de te realiseren megamoskee?
Bij het Landelijk Bureau Bibob (LBB) is advies gevraagd inzake de aankoop van vastgoed, niet over een vergunning voor bouwactiviteiten. Het LBB kan ingevolge de Wet Bibob de rechtspersoon in relatie tot de financiering van de vastgoedtransactie onderzoeken. Op grond van artikel 169 van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad recht op alle gevraagde inlichtingen die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn bevoegdheden, tenzij in strijd met het openbaar belang. Indien er geen sprake is van strijd met het openbaar belang kan het college onder omstandigheden, rekening houdend met de vertrouwelijkheid van de informatie, de gemeenteraad van deze gegevens kennis laten nemen. Artikel 169 van de Gemeentewet doorbreekt het gesloten verstrekkingenregime van artikel 28, eerste lid, van de Wet Bibob. De rechtvaardiging voor het feit dat de privacy (het doel van het gesloten verstrekkingenregime en de geheimhoudingsplicht) in een dergelijk geval wordt aangetast, kan worden gevonden in het belang van democratische controle. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om te bepalen wat de meest geschikte wijze is voor het delen van deze informatie met de gemeenteraad.
Zal de Rijksvastgoeddienst, voorafgaand aan verkoop, ook de uitkomsten wegen van de uitkomst van het Bibob-onderzoek, aangezien het niet wenselijk is dat het Rijk mogelijk dubieuze gelden aanneemt bij een grondtransactie, ook als dit via een doorverkoopconstructie gebeurt?
Nee. In mijn antwoorden op vragen van uw Kamer van 3 februari 2015 (Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik aangegeven dat in het geval van de PWA-kazerne er sprake is van een verkoop aan een decentrale overheid. Ten aanzien van de doorverkoop van een gedeelte van het PWA-complex geldt dat de gemeente Gouda zelf een Bibob-procedure heeft aangevraagd. Het LBB brengt zijn advies uit aan het college, dat dit advies in de besluitvorming zal betrekken.
Indien de uitkomst van het proces in Gouda zal zijn dat toepassing van de abc-constructie ten behoeve van het PWA terrein niet meer aan de orde is, welke voorwaarden stelt dan de Rijksvastgoeddienst aan verkoop van het PWA terrein? Op welke wijze wordt de hoogste opbrengst nagestreefd? Is het u bekend dat de opbrengst hoger zal liggen, wanneer gewacht zal worden c.q. aangedrongen op wijziging van de bestemming, zodanig dat hier ook woningbouw mogelijk is, zoals in de eerdere Goudse plannen voor een combinatie met seniorenwoningen reeds de bedoeling was?
Indien de gemeente Gouda afziet van de mogelijkheid tot koop van de PWA-kazerne zal een openbare verkoopprocedure worden gestart. Bij de verkoop stelt het Rijksvastgoedbedrijf geen bijzondere eisen aan de verkoop van het PWA-terrein anders dan de gebruikelijke eisen bij verkoop van rijksvastgoed. Het Rijksvastgoedbedrijf bepaalt, voorafgaand aan de verkoop, op welke wijze de gunning aan een kopende partij zal plaatsvinden. Een andere bestemming dan de huidige bestemming kan invloed hebben op de verkoopopbrengst. Zo kan de verwachte verkoopopbrengst bij de bestemming «woningbouw» hoger liggen. Van enig voornemen om de bestemming van de locatie naar een zodanige bestemming te wijzigen is momenteel evenwel geen sprake.
Het bestemmingsplan in Utrecht omtrent het (Nieuwe) Zandpad |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het door de gemeente Utrecht ter inzage gelegde bestemmingsplan «Het Nieuwe Zandpad»? Bent u er ook mee bekend dat de gemeente Utrecht voornemens is 162 prostitutieramen te (doen) ontwikkelen op deze locatie?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eerdere prostitutieramen aan het Utrechtse Zandpad en aan de Hardebollenstraat mede zijn gesloten op grond van onderzoek en recherchewerk van het Team Mensenhandel van de politie en de TaskForceMensenhandel, onder andere naar de veroordeelde mensenhandelaar Saban B.? Hoe beoordeelt u in dit licht het aantal ramen (162) dat de gemeente Utrecht wenst te exploiteren?
Het is een verantwoordelijkheid van het lokale gezag om ten aanzien van (toekomstige) raamprostitutie keuzes te maken die zijn toegesneden op de lokale situatie en daarbij gebruik te maken van politie-informatie.
Deelt u de mening dat de mogelijke betrokkenheid van exploitanten bij het faciliteren van mensenhandel zich niet altijd hoeft te vertalen in definitieve daadwerkelijke (strafrechtelijke) veroordelingen maar bevindingen hieromtrent uit opsporingsonderzoeken wel kunnen bijdragen aan beslissingen om exploitatievergunningen in te trekken of te verlenen?
Ja.
Wat is de betrokkenheid van de nationale politie geweest, uitgedrukt in fte per begrotingsjaar van 2008 tot en met 2013, concreet bij het Team Mensenhandel alsmede in de TaskForce Mensenhandel in opsporingsonderzoeken omtrent het Zandpad?
De systemen van de politie en het OM zijn er niet op ingesteld om op een eenvoudige en betrouwbare wijze tot op het gevraagde detailniveau de bestede tijd in fte’s te bepalen.
De TaskForce Mensenhandel heeft geen aandeel in operationele activiteiten. Van rijkswege was er, vanuit de Inspectie SZW, geen betrokkenheid op het vlak van hulpverlening in verband met de voormalige exploitatie van prostitutieramen in Utrecht.
Wat is de te voorziene betrokkenheid in fte volgens u bij de hierboven genoemde teams wanneer de ontwikkeling van het «Nieuwe Zandpad» realiteit wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere instanties, zoals het Openbaar Ministerie participerend in de TaskForce Mensenhandel en officieren van justitie in de voorbereiding op strafzaken en inspecties (waaronder hulpverlening), zijn van rijkswege betrokken bij de voormalige exploitatie van prostitutieramen op het Zandpad? Kunt u ten aanzien van deze instanties en organisaties ook de (te verwachten) betrokkenheid in fte weergeven zoals omschreven in de vorige twee vragen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de vorige drie vragen ook beantwoorden ten aanzien van het aantal aanwezige (alsmede toekomstige) fte ten aanzien van de tippelzone op de Europalaan in Utrecht?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bij iedere weergave van het aantal fte in de beantwoording van bovenstaande vragen aangeven welke financiële weerslag dit heeft gehad in de betreffende departementale begrotingen van het betreffende begrotingsjaar?
Gezien mijn antwoord op vragen 4 tot en met 7 ben ik hiertoe niet in staat.
Bent u van mening dat de nieuw te ontwikkelen prostitutiezone (het Nieuwe Zandpad) een aanzienlijk beslag legt op de capaciteit van de nationale politie, de TaskForce Mensenhandel alsmede andere betrokken instanties en inspecties?
Ook hier geldt dat het een verantwoordelijkheid is van het lokale gezag om keuzes te maken die zijn toegesneden op de lokale situatie, onder meer rekening houdend met de beschikbaarheid van capaciteit bij de lokale toezichthoudende en handhavende diensten.
Heeft u contact gehad met de gemeente Utrecht over het genoemde bestemmingsplan? Zo ja, welke boodschap heeft u daar overgebracht?
Nee, aangezien het een lokale aangelegenheid betreft.
Bent u bereid de hierboven genoemde betrokkenheid van het Team Mensenhandel van de nationale politie, de TaskForce Mensenhandel en andere instanties, alsmede de weerslag hierop in de Rijksbegrotingen, ook te zenden aan de Utrechtse gemeenteraad zodat de raad dit kan betrekken in zijn afwegingen over de te ontwikkelen plannen omtrent het Zandpad?
Deze antwoorden zijn openbaar.
Het bericht 'Willekeur aanpak growshops' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Willekeur aanpak growshops»?1
Ja.
Kunt u de in het artikel genoemde cijfers omtrent controle en inbeslagname bevestigen alsmede actualiseren ten tijde van de beantwoording van deze vragen?
Ik kan de in het artikel genoemde cijfers bevestigen. Dit zijn momenteel de meest actuele cijfers.
Hoe beoordeelt en verklaart u de regionale verschillen in de controle alsmede inbeslagname van professionele kweekbenodigdheden zoals deze worden aangeboden door growshops?
De nieuwe wet strafbaarstelling voorbereidingshandelingen illegale hennepteelt is per 1 maart 2015 in werking getreden. De handhaving hiervan is dus pas kort geleden begonnen. Het Openbaar Ministerie, de politie en de burgemeesters zijn in samenspraak met de andere betrokken partners (zoals de Belastingdienst en de FIOD) begonnen met de handhaving van de nieuwe wetgeving. In de driehoeken is de nieuwe wetgeving besproken en zijn handhavingsafspraken gemaakt. Er is onder andere binnengetreden bij een groot aantal growshops en er zijn benodigdheden voor de hennepteelt in beslag genomen.
De problemen rondom illegale hennepteelt zijn met name in de zuidelijke provincies groot. In de meeste politie-eenheden is inmiddels opgetreden op grond van de nieuwe wetgeving, maar de meeste acties vonden plaats in Zuid-Nederland.
Opsporingsresultaten die landelijk van belang zijn, worden met elkaar gedeeld. Zo worden bijvoorbeeld grote faciliteerders landelijk in kaart gebracht. Met de landelijke aanpak wordt een verplaatsing van de illegale hennepteelt naar andere regio’s zoveel mogelijk voorkomen. Signalen over uitwijkingen naar andere regio’s of naar het buitenland zijn niet ontvangen. Om verplaatsingseffecten naar andere landen te voorkomen wordt samengewerkt met omliggende landen, onder andere via Europol en Eurojust. In dat kader zijn die landen ook geïnformeerd over de nieuwe wetgeving in Nederland en de voorgenomen controles bij o.a. growshops. In België waren de voorbereidingshandelingen voor illegale hennepteelt overigens al strafbaar.
Het misdrijf van artikel 11a kent geen territoriale beperking, waardoor voorbereidingshandelingen die in het buitenland worden verricht en gericht zijn op het bevorderen van de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige illegale teelt van hennep ook onder de werking van deze strafbepaling kunnen vallen. Dit geldt dus ook voor growshops die op Nederland gerichte activiteiten vanuit het buitenland willen voortzetten.
Wat is de reden dat growshopshouders in nagenoeg alle delen van het land, met uitzondering van Zeeland, Zuid-West-Brabant en Zuid-Holland, tot op heden met rust worden gelaten door de politie en het openbaar ministerie (OM)?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn volgens u de risico's van een eenzijdige, regionale aanpak (in plaats van een landelijke uniforme bestrijding) met het oog op zoals het Landelijk Parket omschreef «een waterbedeffect en handelaren die met hun kweekspullen uitwijken naar andere regio's»?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u signalen dat sinds de inwerkingtreding van de strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt zich een dergelijk effect heeft voorgedaan dan wel uitwijking naar andere regio's heeft plaatsgevonden van het aanbieden van professionele kweekbenodigdheden? Wordt ook intensief contact gehouden met onder meer de Belgische en Duitse collega's om eventuele (wederzijdse) uitwijkingen te monitoren en op te sporen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke wijze de nationale politie, het OM en andere betrokken instanties de inwerkingtreding van de wet strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt hebben voorbereid, teneinde een landelijke aanpak te ontwikkelen om de strafbaar gestelde feiten op te sporen en te vervolgen?
Onder coördinatie van de regiegroep georganiseerde hennepcriminaliteit, bestaande uit onder meer medewerkers van het Openbaar Ministerie, de politie, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en gemeenten, is een landelijke aanpak opgesteld om de nieuwe wetgeving te handhaven. In dit kader heeft het OM via de driehoeken gemeenten waarin een growshop gevestigd was, geïnformeerd over de wetswijziging en is aan eigenaren van growshops kenbaar gemaakt dat zij hun winkel dienen te sluiten. Gezien de diversiteit aan problematiek, alsmede verschillende lokale prioriteiten, is binnen de landelijke aanpak wel ruimte voor maatwerk. Regionale driehoeken stellen eigen prioriteiten in de handhaving.
Op welke wijze wordt bij de handhaving van de wet ook aandacht besteed aan het aanbod van professionele kweekbenodigdheden (zoals een kweektent) bij grotere tuincentra alsmede op verkoopsites?
Het nieuwe artikel 11a Opiumwet is toegespitst op het voorbereiden van beroeps- en bedrijfsmatige of grootschalige illegale hennepteelt, zodat in de voorfase opgetreden kan worden tegen faciliteerders van illegale hennepteelt. De nieuwe wet vormt een extra barrière in het proces van illegale hennepteelt. Het strafrechtelijk optreden ziet op alle facilitators die zich schuldig maken aan illegale hennepteelt, dus ook op de verkopers die zich op het internet bewegen. Het Openbaar Ministerie en de politie zijn zich ervan bewust dat telers een omweg zullen zoeken om hun criminele activiteiten te kunnen voortzetten. Onderdeel van de landelijke aanpak betreft ook de voorlichting en informatievoorziening over de nieuwe wetgeving aan de brancheorganisaties van tuin- en bouwcentra.
Wat is de wijze waarop onder meer LTO‚ Nederland,‚ de ‚Raad‚ Nederlandse‚ Detailhandel‚ en‚ de ‚Tuinbranche‚ Nederland zich hebben voorbereid op het wetsvoorstel, alsmede hier nu rekening mee houden, dat wil zeggen, geen onderzoeksplicht hebben maar volgens u wel een kritische houding mogen hebben?2
Voordat het wetsvoorstel in werking trad is er contact geweest met verschillende brancheverenigingen. Zoals ik in mijn brief van 7 december 20123 heb laten weten, hebben de verschillende verenigingen‚ aangegeven het ‚risico ‚van verplaatsing ‚van ‚het ‚growshopaanbod‚ gering ‚te‚ achten en wil geen van de partijen geassocieerd worden met illegale hennepteelt. Recentelijk is er wederom contact geweest. Ook richting de brancheverenigingen is nogmaals aangegeven dat de nieuwe wet geen onderzoeksplicht creëert. Noch voor bijvoorbeeld bedrijven/verkopers als bouwmarkten en tuincentra, noch voor dienstverleners als loodgieters en elektriciens. Het gaat erom dat winkeliers en dienstverleners hun ogen niet sluiten als zij spullen verkopen, waarvan zij weten dat die zullen worden gebruikt voor de illegale hennepteelt. Worden zij geconfronteerd met omstandigheden die een ernstige reden opleveren om te vermoeden dat er sprake is van hennepteelt, dan mogen zij daaraan niet meewerken. Gewone onachtzaamheid of onoplettendheid leidt niet tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Hoe beoordeelt u de praktijk dat growshops en andere aanbieders adverteren met de boodschap dat ook anoniem besteld kan worden? Wat zijn de risico's hiervan en op welke wijze kan zowel deze wijze van adverteren alsmede het anoniem bestellen volgens u zoveel mogelijk worden tegengegaan?
Het aanbieden/verkopen van producten ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige illegale hennepteelt is strafbaar. Ook aanbieders die faciliteren om anoniem dergelijke goederen te kopen, vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet en worden aangepakt. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Kunt u bevestigen dat ook enkel het aanbieden van één specifiek product zoals lampen of ventilatoren als faciliteren van de illegale hennepteelt kan worden beschouwd door het OM en mogelijk dus een vervolging kan worden ingesteld?
Ja, het aanbieden van één specifiek soort product kán voldoende zijn om vervolging in te stellen. Artikel 11a Opiumwet bepaalt in welke gevallen een aantal nader omschreven voorbereidingshandelingen strafbaar is, maar introduceert geen algemene onderzoeksplicht. Het betreft hier situaties waarin de betrokkene weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn gedragingen bijdragen aan het plegen van de feiten die strafbaar gesteld zijn in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Dit doet zich slechts voor als de indicaties hiervoor niet mis te verstaan zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van situaties waarin voor ieder weldenkend mens in de gegeven omstandigheden duidelijk moet zijn dat met zijn gedraging een overtreding van de Opiumwet wordt gefaciliteerd. Het bewijs dat van een dergelijke situatie sprake is, zal telkens afhangen van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Als een gedraging onmiskenbaar strekt tot het faciliteren van een overtreding van de Opiumwet, zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit de aard en de bedoeling van die gedraging. Wanneer de gedraging meer alledaags is, zullen hogere eisen gelden voor het bewijs van hetgeen de betrokkene wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de gedraging werd verricht. «Gewone» onachtzaamheid of onoplettendheid is dus niet hetzelfde als «ernstige reden om te vermoeden».
Wat is tot op heden de realisatie van uw verwachting dat minder capaciteit van de politie en het OM nodig is dan nu het geval is, als gevolg van onderhavig wetsvoorstel?3
Door faciliteerders effectiever aan te pakken wordt vooraan in de productieketen ingegrepen, nog voordat sprake is van hennepkwekerijen. Ook wordt door de strafbaarstelling de drempel om een nieuwe kwekerij te starten verhoogd, doordat het daartoe benodigde materiaal niet meer zoals voorheen in de growshops op de hoek te verkrijgen is. De verwachting is dat hierdoor op termijn efficiënter kan worden omgegaan met de beschikbare capaciteit. De inwerkingtreding van de wetswijziging is te recent om hierover op dit moment uitspraken te kunnen doen. Ook het aanbieden van kweekbenodigdheden op internet kan sinds de wetswijziging worden aangepakt (zie ook het antwoord op vraag5.
Hoe beoordeelt u de vorige vraag in het licht van de bestrijding van het (veronderstelde toegenomen) aanbod op internet van professionele kweekbenodigdheden?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is bij de reeds uitgevoerde controles en inbeslagnames ook doorgerechercheerd op zwaardere en achterliggende vormen van criminaliteit? Kunt u een overzicht geven van de bevindingen daaromtrent tot op heden en is dat doorrechercheren ook de insteek voor toekomstige handhaving van de wet voor de politie en het OM?
De georganiseerde illegale hennepteelt is ernstige, ondermijnende criminaliteit. Het gaat gepaard met onder meer onveiligheid in woonwijken, bedreigingen en liquidaties. Er gaat eveneens veel crimineel verkregen vermogen om in deze wereld. Bij de controles en doorzoekingen die al hebben plaatsgevonden, zijn diverse bescheiden in beslag genomen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan administratie van verkopers. Daar vindt verder onderzoek naar plaats en daar zal op doorgerechercheerd worden, als er bijvoorbeeld indicaties zijn van criminele samenwerkingsverbanden. Aangezien de wet 1 maart 2015 in werking is getreden en de onderzoeken naar aanleiding van de controles nog lopen, kan ik nog geen informatie geven over zwaardere en achterliggende vormen van criminaliteit.
Het voornemen van het kabinet om de verheerlijking van anorexia te verbieden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten waarom het kabinet de juridische mogelijkheden en onmogelijkheden van een verbod op het aanzetten tot excessief vermageren nu wil onderzoeken, pas nadat een dergelijke wet in Frankrijk is aangenomen?1
De vraag of er maatregelen moeten komen tegen pro-ana websites speelt al langere tijd. In het verleden hebben de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Jeugd en Gezin een moreel appel gedaan op providers om hun verantwoordelijkheid te nemen. In oktober 2006 heeft een grote web-provider in samenwerking met eetstoornistherapeuten het initiatief genomen automatische pop-up waarschuwingen te laten zien vóór het bezoek aan pro-ana websites. Het Franse initiatief is voor mij aanleiding geweest om opnieuw te bezien of een verbod van pro-ana uitingen ook in Nederland wenselijk en juridisch mogelijk is.
Zijn er in de afgelopen jaren ontwikkelingen geweest die maken dat een juridische aanpak van «Pro-ana sites» (pro anorexia nervosa) nu wel tot de mogelijkheden behoort? Zo ja, welke?
Nee.
Kunt u aangeven wat de afgelopen jaren de inzet van het kabinet is geweest in het voorkomen en tegengaan van anorexia?
Anorexia en eetstoornissen betreffen geen doorgeschoten leefstijl die door het kabinet beïnvloed zou kunnen worden met preventieve maatregelen als informatieverstrekking of strafbaarstelling. Anorexia is een ernstige ziekte, waarbij de controlebehoefte over eten een uiting is van psychiatrische problematiek. Hulpverlening aan deze personen dient dan ook voorop te staan.
Het CDA Actiepuntenplan roept op de juridische mogelijkheid te onderzoeken of pro-ana websites kunnen worden aangepakt. Daar is indertijd geen vervolg aan gegeven met het oog op het bovengenoemde initiatief van providers en behandelaars voor pop-up waarschuwingen.
Sinds de aanbieding van het actieplan van het CDA is er veel gedaan om te komen tot gerichte hulpverlening. Er is inmiddels een extra JGZ-contactmoment gerealiseerd waarbij anorexia kan worden opgemerkt en doorverwezen kan worden naar professionele hulpverlening.
Verder wordt door de sector zelf in het kader van de ontwikkeling van kwaliteitsinstrumenten GGZ ter verbetering van de zorg met inbreng van veldpartijen een zorgstandaard ontwikkeld voor eetstoornissen, die eind 2016 gereed zal zijn. De zorgstandaard zal elementen bevatten als: het betrekken van de hele keten inclusief cliënten en steunsystemen; verbinding van evidence en practice based aanpak; ketenregie (samenwerking tussen somatische zorg en tussen GGZ en 1e lijn en specialist) en vroegsignalering door het verkleinen van de tijd tussen ontstaan en constatering van de ziekte.
Kunt u specifiek aangeven wat er met de aanbevelingen uit het door de CDA-fractie destijds aan de Minister van VWS aangeboden Actiepuntenplan «Voor een betere ketenzorg bij eetstoornissen», waarin onder andere gepleit werd voor onderzoek of «Pro-ana sites» juridisch kunnen worden aangepakt, is gedaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het nu al mogelijk bepaalde «Pro-ana sites» via het strafrecht te vervolgen, omdat deze aanzetten tot verminking?
Het aanzetten tot extreem vermageren op bijvoorbeeld Pro-ana websites is op zich geen misdrijf volgens vigerende Nederlandse wetgeving. Het strafrecht stelt als regel het aanzetten tot een bepaalde gedraging pas strafbaar als de gedraging waartoe wordt aangezet zelf een strafbaar feit is. Zelfverminking en jezelf extreem vermageren zijn dat niet. Het aanzetten tot zelfdoding is wel strafbaar, indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt. Degene die een ander opzettelijk aanzet tot extreem vermageren zou strafbaar kunnen zijn, indien de zelfdoding het directe gevolg is van het aanzetten tot extreem vermageren. Het causale, dat wil zeggen rechtstreekse verband tussen een pro-ana website, de ziekte anorexia en de opzet op het aanzetten tot zelfdoding in het concrete geval is echter zeer lastig te bewijzen. De inzet van het strafrecht tegen dergelijke websites en de bezoekers daarvan ligt bovendien niet voor de hand, omdat het daarbij veelal gaat om personen die zelf ziek zijn en de ernst van de ziekte niet kunnen of willen inzien. Hulpverlening aan deze personen dient dan ook voorop te staan. Zie ook mijn antwoord op de vragen 7, 8, 9 en 10.
Indien het antwoord op vraag 5 bevestigend is, hoe vaak wordt een dergelijke strafrechtelijke vervolging in gang gezet?
Zie antwoord vraag 5.
Waar richt het aangekondigde onderzoek naar juridische (on)mogelijkheden van een verbod op het aanzetten tot excessief vermageren zich op? Wordt hierbij gekeken naar mogelijkheden in de huidige wetgeving, of wordt gekeken naar mogelijkheden om – net als in Frankrijk – de wet aan te passen, zodat justitie de websites op kan dragen bepaalde informatie weg te halen?
Om een goed beeld te krijgen van de wenselijkheid van een verbod op pro ana websites, heb ik recent gesproken met de landelijke verenigingen voor behandelaars en patiënten op het gebied van eetstoornissen. Uit deze gesprekken concludeer ik dat een verbod van pro-ana uitingen geen effectieve maatregel zal zijn. Zoals hiervoor gezegd, is anorexia geen doorgeschoten leefstijl maar een ernstige ziekte, waarbij de controlebehoefte over eten een uiting is van psychiatrische problematiek. Pro-ana uitingen zijn uitingen van anorexiapatiënten die nog niet inzien dat zij ziek zijn. Hulpverlening moet dan ook voorop staan. Het verbieden en strafbaar stellen van deze uitingen is een verkeerd signaal naar deze personen en bevordert niet dat zij hulp gaan zoeken. Ik wil wel in gesprek gaan met providers en behandelaars. Mijn inzet daarbij is het actualiseren van het bestaande pop-up waarschuwingssysteem en het uitbreiden van de samenwerking tussen de partijen.
Verder is er geen directe relatie aangetoond tussen modehuizen en reclamemakers die met modellen met ondergewicht werken en anorexia. Aangezien dunne modellen wel als trigger kunnen werken voor anorexiapatiënten, wil ik in gesprek gaan met de branche, behandelaars en patiënten om te bezien welke maatregelen van de branche zelf mogelijk en zinvol zijn.
Onderzoekt het kabinet alleen de juridische (on)mogelijkheden van het aanpakken van «Pro-ana sites», of wordt er ook gekeken naar andere maatregelen, zoals het beboeten van modehuizen en reclamemakers die met modellen met ondergewicht werken?
Zie antwoord vraag 7.
Welke andere mogelijkheden ziet het kabinet om mensen met eetstoornissen de benodigde hulp te laten krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Is het kabinet bereid in gesprek te gaan met providers om hen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te wijzen, zodat men «Pro-ana sites» uit de lucht haalt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er momenteel wachtlijsten in de intramurale ggz (geestelijke gezondheidszorg) voor de behandeling van anorexia? Zo ja, hoeveel mensen staan op de wachtlijst, en hoe lang staat men gemiddeld op de wachtlijst?
In de Marktscan GGZ van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die uw Kamer op 1 december 2014 is toegezonden, staan de meest recente gegevens over wachttijden in de ambulante gespecialiseerde GGZ. De NZa is bezig met een nadere analyse van deze wachttijden. Naar verwachting zal de Minister van VWS deze analyse in juni ontvangen en zij zal uw Kamer hier dan over informeren. Er zijn bij de NZa geen gegevens bekend over wachttijden voor intramurale GGZ. Bij het toezenden van die Marktscan heeft de Minister van VWS daarom aangegeven met de NZa in overleg te treden over de vraag of het wenselijk en mogelijk is om ook aanbieders van generalistische basis GGZ en van intramurale GGZ te verplichten wachttijden op hun website te vermelden, zodat de NZa ook de wachttijden in deze delen van de GGZ in beeld kan brengen. Hierdoor kan op termijn een beter beeld gevormd worden van de ontwikkelingen van de wachttijden in de gehele GGZ.
Voor de jeugd-GGZ geldt dat gemeenten sinds 1 januari 2015 verantwoordelijk zijn. Wachttijden in de jeugd-GGZ of andere vormen van jeugdhulp worden niet landelijk gemonitord. Gemeenten hebben de plicht om passende jeugdhulp te leveren voor kinderen en gezinnen die dat nodig hebben. Als een sociaal wijkteam vindt dat de hulp aan een specifiek gezin te langzaam gaat, is het met de nieuwe Jeugdwet eenvoudiger om binnen de gemeentelijke organisatie aan de bel te trekken en een passend alternatief te bedenken.
Is de wachtlijst in de intramurale ggz voor de behandeling van anorexia de afgelopen jaren toe- of afgenomen?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Utrecht vreest komst Belgische martelsjeik |
|
Peter Oskam (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Utrecht vreest komst Belgische martelsjeik»?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid in Utrecht?
Het kabinet is zich er van bewust dat dit onderwerp tot veel vragen leidt en dat dergelijke evenementen tot onrust kunnen leiden (zoals bijvoorbeeld het geval is geweest rondom een evenement in Rijswijk in maart). In de lokale driehoek maken de burgemeester, politie en het Openbaar Ministerie de afweging of er sprake is van mogelijke maatschappelijke onrust en/of (potentiële) openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan aanvullende maatregelen genomen moeten worden. De lokale driehoek in Utrecht heeft op basis van politieonderzoek en na overleg met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de conclusie getrokken dat er geen strafrechtelijke of bestuurlijke grond was om op te treden. Niet tegen de stichting alFitrah en ook niet tegen de aangekondigde sprekers.
Is de openbare orde in deze casus in het geding?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de personen uit het artikel visumplichtig? Zo ja, hebben zij een visum gekregen?
Alleen de in het bericht genoemde Mohammed Bounis is visumplichtig; aan hem is een visum verstrekt.
Hoe staat het met het voornemen om een zwarte lijst aan te leggen van haatpredikers? Staan de personen uit het artikel op een dergelijke zwarte lijst?
Er is geen zwarte lijst. De betrokken ketenpartners vullen zoals aangegeven in de brief van het kabinet van 3 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr. 303) de behandel(risico) profielen aan met extra criteria en er is een alerteringslijst opgesteld door de NCTV van sprekers en/of referenten die extra aandacht vragen in de beoordeling bij een visumaanvraag. Deze lijst wordt regelmatig aangevuld en geactualiseerd. Over de samenstelling van deze lijst kan ik geen uitspraken doen. Verder voorziet het Schengen Acquis in een instrument waarmee kan worden voorkomen dat een ongewenste vreemdeling naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreist (te weten een registratie in het Schengen Informatie Systeem (SIS), op basis waarvan kan worden overgegaan tot toegangsweigering). Ten aanzien van niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld is in de brief van 3 maart gesteld, dat indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven, zij beoordeeld kunnen worden op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen kunnen via de strafrechtelijke weg worden aangepakt.
Overweegt u een zwarte lijst van haatpredikers uit landen van waaruit mensen zonder visum naar Nederland kunnen afreizen?
Zie antwoord vraag 5.
Is er contact geweest met België, Marokko of een ander land naar aanleiding van de komst van deze personen?
In de lokale driehoek is deze kwestie zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3 besproken. Over de details van het politieonderzoek en op welke wijze er contact met partnerorganisaties in het buitenland contact is geweest, kan ik geen uitspraken doen.
Kan een strafrechtelijke veroordeling in een Europees land vanwege een delict verwant aan haat zaaien reden zijn om iemand de toegang tot Nederland te weigeren?
Indien Nederland bekend is met gepleegde strafbare feiten in het buitenland, is het soms mogelijk om de betreffende vreemdeling ongewenst te laten verklaren. Voor de ongewenstverklaring om die reden dient sprake te zijn van de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte ten minste een dag bedraagt. Hiervoor zal een strafmaatvergelijking nodig zijn door het Openbaar Ministerie op basis van de in het buitenland opgelegde straf. Het strafbare feit hoeft niet gerelateerd te zijn aan het «haatprediken». Als de vreemdeling ongewenst is verklaard, is zijn aanwezigheid in Nederland een misdrijf. Ter zake daarvan kan hij direct worden gearresteerd en vervolgd (art. 197 Sr.).
Welke mogelijkheden heeft u of hebben gemeenten in algemene zin om niet-visumplichtige niet-Nederlandse haatpredikers afkomstig uit Europa en de Verenigde Staten te weren?
Zie antwoord op vraag 5 en 6.
In hoeverre werkt u in algemene zin samen met regeringen van andere Europese landen en de Verenigde Staten om de activiteiten van haatpredikers te monitoren?
Net als bij de bestrijding van terrorisme, wordt ook bij het tegengaan van radicaliseringsprocessen en het voorkomen van maatschappelijke spanningen tussen bevolkingsgroepen waar nodig door diensten in het veiligheidsdomein internationaal samengewerkt. In dit kader wordt nadrukkelijk ook aandacht besteed aan radicale predikers die een jihadistische boodschap verkondigen of anderszins bijdragen aan onverdraagzaamheid.
Welke rol speelt de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij het monitoren van haatpredikers uit Europa en de Verenigde Staten? Kunt u de kamer hierover, desnoods vertrouwelijk, informeren?
De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Als er predikers zijn die dergelijke activiteiten ontplooien, dan is dit een reden om deze personen in onderzoek te nemen. Over individuele gevallen kan ik geen mededelingen doen.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
U ontvangt wanneer alle informatie bekend is zo spoedig mogelijk antwoord op alle gestelde vragen.
De aanpak van synthetische drugs en georganiseerde misdaad |
|
Peter Oskam (CDA), Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van uw toezegging te bekijken of de Opiumwet zo aangepast kan worden dat ook nieuwe grondstoffen die gebruikt worden voor het vervaardigen van synthetische drugs verboden worden?1
Op de meeste productielocaties en tijdens de meeste transporten van synthetische drugs worden precursoren aangetroffen die geregistreerd zijn en waarvan de handel en het gebruik aan zeer strenge eisen zijn gebonden. In die gevallen hebben de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voldoende mogelijkheden om overtreders van deze eisen op te sporen en te vervolgen.
Daarnaast biedt artikel 10a Opiumwet (voorbereidingshandelingen) mogelijkheden om onder meer het bezit van niet-geregistreerde stoffen strafrechtelijk aan te pakken.
Tijdens het Algemeen Overleg van 30 oktober 2014 is toegezegd naar het voorstel van het lid Kooiman van uw Kamer te kijken naar de aanpassing van de Opiumwet. In overleg met de betrokken politiemedewerkers is afgesproken dat het voorstel binnen de nationale politie in afstemming met het OM verder wordt uitgewerkt.
Een mogelijke oplossing voor het feit dat er telkens moet worden ingespeeld op zich snel aanpassende criminele producenten lijkt op het eerste gezicht een generieke strafbaarstelling van nieuw toegepaste grondstoffen voor drugs te zijn, maar dat is het niet. Stoffen die door criminele producenten worden gebruikt, zijn meestal in de handel voor legitieme doeleinden. Een generieke strafbaarstelling zou noodzaken tot verregaande maatregelen tegen misbruik van de stoffen, hetgeen het legale gebruik ervan ernstig zal belasten en ook belastend zal zijn voor het toezicht daarop. Het middel van een generieke strafbaarstelling is dus te grofmazig. Er zal steeds bekeken moeten worden wat de beste reactie is op het wisselende gebruik van legale stoffen voor de productie van synthetische drugs.
In hoeverre heeft u de intentie om de politie meer handvatten te bieden om de vervaardiging van synthetische drugs beter aan te pakken? Bent u bijvoorbeeld voornemens om et voorhanden hebben van nieuwe grondstoffen die gebruikt worden voor de vervaardiging van synthetische drugs strafbaar te stellen? Zo ja, wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het oordeel van het Openbaar Ministerie over de door de Tilburgse rechercheurs voorgestelde mogelijkheid om de Opiumwet uit te breiden?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat extra recherchecapaciteit noodzakelijk is om de drugscriminaliteit in Zuid-Nederland aan te pakken? Deelt u de mening dat het niet voldoende is om rechercheurs die zich elders binnen de nationale politie of de eenheden in Zuid-Nederland al bezighielden met het bestrijden van misdaad samen te brengen in het team ondermijning? Zo ja, per wanneer komt er extra capaciteit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is de verantwoordelijkheid van het lokale gezag om te bepalen waar capaciteit op wordt ingezet. Voor de intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland is sinds eind vorig jaar 125 fte toegewezen capaciteit actief in de ondermijningsteams. Zowel het bestrijden van synthetische drugs als van hennepcriminaliteit behoort tot hun speerpunten. De ondermijningsteams hadden aan het einde van 2014 al noemenswaardige resultaten opgeleverd, waaronder 39 aanhoudingen, 53 doorzochte panden en inbeslagname van 30.000 hennepstekken, 194.000 xtc-pillen, vuurwapens, munitie, hardware voor de productie van synthetische drugs en hennepteelt en grote sommen contant geld. Ik verwacht dat deze teller de komende tijd flink op zal lopen. Uw Kamer zal langs de gebruikelijke verantwoordingslijn worden geïnformeerd over de verdere resultaten van de ondermijningsteams.
Kunt u aangeven hoeveel zaken er momenteel wachten op behandeling bij het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum en wat daarbij de gemiddelde wachttijd is?
De Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) zijn samenwerkingsverbanden waarbinnen verschillende overheidsinstanties (waaronder gemeenten, de nationale politie, het OM en de Belastingdienst) op regionaal niveau samenwerken. De inbreng van partners wordt bij ontvangst door het RIEC geanalyseerd. Het is echter niet mogelijk aan te geven hoeveel zaken er in RIEC-verband «wachten op behandeling», omdat er sprake is van een continu proces van het vanuit de partners inbrengen en analyseren van signalen, tot het gezamenlijk kiezen en besluiten over de meest effectieve interventie. Op elk gegeven moment bevinden zich zaken binnen deze brede RIEC-samenwerking in verschillende fases van behandeling bij de verschillende aangesloten partners. Over aantallen casus en interventies wordt jaarlijks gerapporteerd in het Jaarverslag RIEC/LIEC. Zo zijn in 2013 binnen de RIEC-samenwerking in Zeeland-West-Brabant 77 casus integraal behandeld. Het jaarverslag van 2014 ontvangt uw Kamer naar verwachting rond de zomer.
Verder zal ik uw Kamer – conform de toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg georganiseerde criminaliteit van 12 februari jongsleden – eind april 2015 berichten over de stand van zaken ten aanzien van het ruimer aantal te beoordelen hennepzaken bij het regioparket Zeeland-West Brabant en de mogelijke werkvoorraden bij de politie en het OM in de regio Zeeland-West Brabant, die onder de bredere paraplu «ondermijnende criminaliteit» vallen.
Klopt het dat de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) maar één keer in de maand sporen mag insturen bij het Nederland Forensisch Instituut (NFI) en dat zij vervolgens drie tot vier maanden moet wachten op de onderzoeksresultaten? Wat is daar de reden van? Deelt u de mening dat dit de opsporing niet ten goede komt? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Nee, dit klopt niet. Tijdens het algemeen overleg over de bezuinigingen bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 1 april jongstleden heb ik gezegd dat ik mij bij mijn werkbezoek aan de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) nader zal laten informeren over ondermeer het insturen van sporen en dat ik uw Kamer over de uitkomsten zal berichten. In de Service Level Agreement (SLA) tussen de politie, het Openbaar Ministerie en het NFI zijn werkafspraken vastgelegd. De LFO maakt onderscheid in het type vragen aan het NFI. Het betreft onderzoek naar de illegale productie van synthetische drugs en onderzoek van (gedumpt) afval van de productie van verdovende middelen. Beide onderzoeken zijn voor het NFI tijdsintensief.
Is het wat u betreft verantwoord dat rechercheurs die drugslabs betreden in tegenstelling tot medewerkers van de LFO geen beschermende kleding dragen?
De medewerkers van het LFO dragen beschermende kleding van de allerhoogste kwaliteit. Ik verwijs in dit verband naar de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Rebel en Recourt2 en Marcouch en Rebel3 van uw Kamer. De capaciteit van de LFO is verdubbeld, zodat het risicovolle werk door deze speciaal daartoe opgeleide en uitgeruste experts kan worden uitgevoerd. Het is niet de bedoeling dat andere rechercheurs drugslabs of dumpplekken van chemisch afval betreden en een uitbreiding van hun uitrusting is daarom niet aan de orde. De politie brengt dan ook steeds bij rechercheurs nadrukkelijk het gevaar van het betreden van een (verlaten) drugslaboratorium of dumpplek en het belang van het inschakelen van het LFO onder de aandacht. Tijdens het algemeen overleg georganiseerde criminaliteit op 12 februari jl. is toegezegd dat uw Kamer eind april 2015 geïnformeerd zal worden over de uitrusting van de recherche bij het onderzoeken van drugslabs. Door middel van deze beantwoording doe ik gestand aan deze toezegging.
Is het u bekend dat politierechercheurs in sommige gevallen met hun sneakers in chemische materialen komen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er bij u eenheden bekend die politiemensen wel beschermende kleding verstrekken of is het beleid van de nationale politie om dit niet te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken betreffende het onderzoek dat de Arbeidsinspectie op dit moment doet naar de arbeidsomstandigheden van medewerkers van politie en brandweer die betrokken zijn bij het ontmantelen van drugslabs?2
De Inspectie SZW heeft naar aanleiding van de klacht van de Politievakbond ACP een onderzoek ingesteld dat zich richt op de veiligheid van politiemensen, meer specifiek de LFO, bij het werken met gevaarlijke stoffen. Hieronder vallen ook de arbeidsomstandigheden bij het ontmantelen van drugslabs. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft mij meegedeeld dat dit onderzoek nog gaande is. De Inspectie SZW is bezig met het verzamelen van informatie over de werkwijze, risico’s, en maatregelen bij de politie. Het is nog niet mogelijk om een termijn te geven waarop het onderzoek naar verwachting afgerond zal zijn.
Waarom heeft u een onderzoek van de Arbeidsinspectie nodig om te concluderen dat het niet verantwoord is om in dagelijkse kleding een drugslab vol chemicaliën te betreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek van de Arbeidsinspectie bereid beschermende kleding te verstrekken aan politiemensen die regelmatig drugslabs moeten binnentreden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 9 april 2015?
Ja.
Het bericht ‘Brand door hennepteelt breekt vaak uit in bewoond huis’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Brand door hennepteelt breekt vaak uit in bewoond huis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de cijfers uit onderhavig bericht zeer zorgwekkend zijn en de gevolgen voor omwonenden van de betreffende haardbranden groot? Sterken deze cijfers u in uw voornemen illegale hennepteelt in Nederland keihard te bestrijden?
Deze cijfers zijn inderdaad zorgwekkend. Op verschillende manieren wordt illegale hennepteelt intensief bestreden, dit is dagelijkse praktijk. De geïntegreerde aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarvan de georganiseerde hennepcriminaliteit een belangrijk onderdeel vormt, is één van de prioriteiten in de Veiligheidsagenda 2015–2018. In alle regio’s wordt binnen de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIEC’s) door politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst en gemeenten samengewerkt om op de meeste effectieve manier in de grootschalige hennepindustrie te interveniëren. De aanpak van faciliteerders van hennepteelt is binnen deze aanpak één van de voornaamste actielijnen. De inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, heeft de opsporingsdiensten een belangrijk nieuw instrument in handen gegeven. Hier komt nog bij dat sinds eind vorig jaar de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland is geïntensiveerd. Hierbij zijn onder meer grote hoeveelheden hennepstekken, hardware voor de hennepteelt en grote sommen contant geld in beslag genomen.
De afgelopen jaren zijn er steeds rond de 5000 hennepkwekerijen ontmanteld. Hiervoor bestaat geen afzonderlijke doelstelling. Acties van de samenwerkende partners zijn er ook in 2015 op gericht zo effectief mogelijk in de criminele industrie in te grijpen.
Welke concrete maatregelen worden door u en de betrokken diensten genomen om meer hennepplantages te ontmantelen in 2015? Welk doel stelt u uzelf voor 2015 als het gaat om het aantal ontmantelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging gedaan tijdens het Algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit op 12 februari 2015 om uiterlijk in april 2015 de Kamer te informeren over de uitkomst van het gesprek met de energiebranche over de mogelijkheid en wenselijkheid om verplicht om legitimatie te vragen bij het afsluiten van een energiecontractboetes en eventueel administratieve boetes op te leggen bij stroomdiefstal?2
Ik herinner mij deze toezegging van mijn ambtsvoorganger en er is inmiddels gesproken met enkele vertegenwoordigers uit de energiebranche. Ik deel uw mening dat deze maatregelen mogelijk positief zouden kunnen bijdragen aan de bestrijding van illegale hennepteelt. De netbeheerders zijn in overleg met de stichting SO-DA (Service Organisatie Directe Aansprakelijkheid) over de mogelijkheid van een civiele vordering vanwege energiediefstal. Deze stichting verzorgt de afhandeling van gestandaardiseerde civiele vorderingen bij onder andere winkeldiefstal en heling. Dit gebeurt onder toezicht van stichting DAAD (Directe Aansprakelijkheid Aan Daders), welke tot stand is gekomen onder auspiciën van VNO-NCW/MKB-Nederland, het Verbond van Verzekeraars, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie. Het overleg tussen netbeheerders en SO-DA richt zich op de mogelijkheid om ook in het geval van stroomdiefstal bij hennepteelt op een dergelijke wijze een gestandaardiseerd deel van de kosten op de daders te kunnen verhalen. De gesprekken hierover verlopen positief. In Rotterdam gebeurt dit door netbeheerder Stedin al op een soortgelijke manier.
Over het instellen van een legitimatieplicht vindt overleg plaats tussen netbeheerders en energieleveranciers. Hoewel energiecontracten worden afgesloten tussen afnemers en de energieleveranciers, zijn het namelijk de netbeheerders die de schade lijden van energiediefstal. Er zijn geen wettelijke belemmeringen voor een identificatieplicht bij het aangaan van een energiecontract. De regelgeving voor de energiebranche staat onder toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Met de ACM ben ik van mening dat het instellen van een identificatieplicht in eerste instantie een aangelegenheid is waarover de netbeheerders en de energieleveranciers onderling tot afspraken moeten komen, net als over een door henzelf beheerde gedragscode. Over de mogelijke invoering van een legitimatieplicht zijn deze partijen momenteel in overleg in het Platform Energiediefstal.
Bent u van mening dat dat hierboven genoemde maatregelen zijn die positief kunnen bijdragen aan de verdere bestrijding van illegale hennepteelt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u inmiddels al gesproken met vertegenwoordigers van de energiebranche om uw toezegging gestand te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uw aanpak rondom de wietbranden verwerken in uw toezegde brief die de Kamer in april zal ontvangen?
Ja.
Het voorgenomen besluit om gebruik te maken van de aanwijzingsbevoegdheid om het bestuur van de Stichting Scholengemeenschap Bonaire tot aftreden te dwingen |
|
Peter Oskam (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten dat voor onderwijs bestemd geld door het bestuur van de Stichting Scholengemeenschap Bonaire (SGB) en/of de directie is aangewend voor niet-onderwijs gerelateerde uitgaven?
Ik ben ermee bekend dat in de media vragen zijn gesteld over de financiële uitgaven van het bestuur van de SGB.
Hebben u en/of uw medewerkers dan wel de Inspectie van het Onderwijs signalen bereikt die daarop duiden?
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft voor het onderzoek in oktober 2014 een signaal ontvangen over mogelijk onrechtmatige bestedingen. De inspectie is in haar onderzoek in oktober 2014 nagegaan of er aanwijzingen voor onrechtmatige bestedingen zijn te vinden in de administratie van de SGB. Daarbij zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op onrechtmatig handelen. Het inspectierapport is openbaar. Daarover heb ik uw Kamer bij brief van 19 maart 2015 (Tweede Kamer, Kamerstuknr. 31 568, nr. 154) geïnformeerd.
Deelt u de mening dat een school de middelen die voor onderwijs zijn bestemd niet voor andere doeleinden behoort aan te wenden, zeker niet als die school ressorterend onder de SGB ondanks de extra middelen die door het ministerie beschikbaar zijn gesteld om de achterstand in de kwaliteit van het onderwijs weg te nemen, in een financieel penibele situatie verkeert?
Ja.
Kunt u bevestigen dat u in een interview in het Antilliaans Dagblad1 onweersproken laat dat voor onderwijs bestemd geld mogelijk gebruikt is voor onder meer reizen in de business class? Heeft u daarvoor aanwijzingen en zo ja, hoe beoordeelt u deze handelwijze?
Dat klopt. Ik heb daarvoor geen concrete aanwijzingen.
Stelt u in hetzelfde interview dat de Inspectie geen specifiek onderzoek heeft gedaan naar mogelijk onjuiste, c.q. onnodig gedane bestedingen door het bestuur en/of de directie? Bent u bereid – mede in het licht van het feit dat het ministerie de school een extra lening van bijna 1 miljoen euro heeft moeten verstrekken om de liquiditeitsproblemen te verhelpen – specifiek onderzoek in te stellen naar mogelijk onrechtmatige, dan wel niet noodzakelijke uitgaven die niet ten goede zijn gekomen aan de hoogst urgente verbetering van de kwaliteit van het onderwijs?
De inspectie is naar aanleiding van een signaal nagegaan of aanleiding bestaat om onderzoek in te stellen naar onrechtmatige bestedingen. De inspectie vond geen concrete aanwijzingen voor onrechtmatige bestedingen. Daarom heeft geen verder onderzoek plaatsgevonden. De accountant zal de rechtmatigheid van de bestedingen over het afgelopen boekjaar nog beoordelen. Het lijkt raadzaam eerst die bevindingen af te wachten, alvorens ons te buigen over de noodzaak van verdergaande onderzoeken.
Bent u bereid de uitkomsten van het vorenbedoelde onderzoek met de Kamer te delen?
Ja.
Mocht het onderzoek bevestigen dat sprake is van onrechtmatige, dan wel uit oogpunt van «good governance» niet te verantwoorden uitgaven, welke instrumenten staan u ter beschikking om het bestuur daarop aan te spreken en bent u ook bereid deze in te zetten?
Er zijn op dit moment geen concrete aanwijzingen dat sprake is van onrechtmatige bestedingen. Mocht dit later blijken, dan is het mijn beleid om iedere onrechtmatig bestede euro terug te vorderen van het bestuur in kwestie.
De komst van een megamoskee in Gouda |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Minister-President tijdens het RTL-verkiezingsdebat op 5 maart jl. over de komst van de inmiddels veel besproken «megamoskee» in Gouda heeft gezegd: «Als je ziet in Gouda wat het in die gemeenschap doet, dat daar een moskee van deze omvang wordt gebouwd met zoveel twijfel inderdaad over de financiering dan vind ik het ook naïef, om dat woord opnieuw maar even te gebruiken, als we dat zouden negeren.»?1
Ja.
Verwoordde de Minister-President toen het kabinetsstandpunt? Zo ja, waarom heeft het kabinet inmiddels een draai gemaakt aangezien u eerder geen bezwaren had tegen de megamoskee?
Het kabinet heeft conform de staatkundige inrichting van Nederland geen standpunt ingenomen over deze lokale kwestie. Door middel van een brief en de beantwoording van verschillende vragen van uw Kamer heb ik u over de kwestie van een nieuw te bouwen moskee in Gouda geïnformeerd. In de brief van 11 februari 2015 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 65) heb ik u laten weten dat de gemeente Gouda door forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Verder heeft de gemeente zoals gemeld in de brief en verwoord in antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob. Dit onderzoek is momenteel nog niet afgerond. De resultaten van beide onderzoeken worden gebruikt in het lokale besluitvormingsproces.
Inmiddels heeft het moskeebestuur recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen en daarbij (een deel van) de huidige moskeeën in Gouda in gebruik te houden. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft de gemeenteraad daarom voorgesteld de besluitvorming over de kredieten voor de twee andere partners, te weten de school en het kinderdagverblijf, van de agenda te halen. De gemeenteraad heeft hiermee ingestemd. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om in overleg met betrokkenen meer draagvlak te vinden voor een islamitisch centrum, samen met het kinderdagcentrum en de school, waarbij het gebedshuis zoals gemeld substantieel kleiner wordt. De drie initiatiefnemers, De Ark, El Wahda en Gemiva, hebben uitgesproken dit proces te steunen.
Kunt u bevestigen dat het college van B&W van Gouda het plan voor de oorspronkelijke moskee heeft ingetrokken en nu de alternatieven daarvoor gaat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u er kennis van genomen dat het moskeebestuur El Wahda voorstelt een kleinere moskee te bouwen en die – net als in het oorspronkelijke plan – te combineren met een school en een kinderdagverblijf en tevens op het terrein van de voormalige Prins Willem-Alexanderkazerne in Gouda komt te staan?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe mogelijkheid, gelet op de uitspraak van de Minister-President in het RTL-debat van 5 maart jl. over de megamoskee?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid de verkoop van de voormalige Prins Willem Alexander (PWA) kazerne op te schorten totdat alle feiten en onderzoeken over de financiering bekend en gedeeld zijn met de Kamer?3
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik reeds aangegeven dat opschorten niet aan de orde is. De huidige stand van zaken is hierboven geschetst; een onafhankelijke procesbegeleider gaat een nieuw proces in met buurtbewoners, met het oog op het verkrijgen van draagvlak. Dit is een onderdeel van het lokale besluitvormingsproces, net zoals het genoemde PWC-onderzoek en het nog lopende Bibob-onderzoek. In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik verder ook al aangegeven dat moslims in Gouda het recht hebben een moskee te bouwen, zolang betrokkenen zich aan de wet houden.
Indien het antwoord op de vorige vraag «nee» blijft, betekent dit dat u zich niet verzet tegen de bouw van een alternatieve moskee, zoals voorgesteld door het moskeebestuur? Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraken van de Minister-President?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdagmiddag 17 maart a.s. om 12:00 uur?
Deze vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord en naar uw Kamer gezonden.
Het bericht dat criminele organisaties in Zuid-Limburg minderjarigen inzetten op hennepplantages |
|
Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat criminele organisaties in Zuid-Limburg inzetten op het knippen van wiettoppen?1
Ja
Deelt u de mening dat dit een verwerpelijke gang van zaken is met grote risico’s (onder meer voor de veiligheid en de gezondheid) voor de minderjarigen en dat zo spoedig mogelijk gezorgd moet worden dat alle minderjarigen die hiervoor worden ingezet, veilig worden gesteld en de betreffende opdrachtgevers en ronselaars van minderjarigen worden gestraft?
Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat er tijdens het onderzoek naar dit fenomeen al intensief contact is geweest met L1. Het onderzoek heeft echter geen informatie opgeleverd over minderjarigen die worden ingezet bij de hennepteelt. De hoofdofficier van justitie van Limburg heeft op 11 maart 2015 in een uitzending van de Limburgse omroep L1 gereageerd op de mediaberichtgeving en het publiek opgeroepen eventuele signalen direct te melden bij de politie en daarbij de mogelijkheid van anoniem melden via meld misdaad anoniem benadrukt.
Kunt u ervoor zorgen dat het Openbaar Ministerie en de politie-eenheid Limburg zo spoedig mogelijk informatie uitwisselen met L1 om zicht te krijgen op de concrete locaties waar minderjarigen kinderen worden ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven aan welke strafbare feiten personen die minderjarigen inzetten op hennepplantages zich allemaal schuldig maken?
Op grond van art. 3a, vijfde lid van de Opiumwet is het verboden hennep te telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af te leveren, te verstrekken of de vervoeren; aanwezig te hebben of te vervaardigen. Aan deze feiten zullen deze personen zich dus sowieso schuldig maken.
De rechter dient bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met onder andere de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij kan de rechter dus ook in aanmerking nemen dat het misdrijf door een meerderjarige bijvoorbeeld in vereniging met een minderjarige is gepleegd. In voorkomende gevallen zou de rechter kunnen oordelen dat deze omstandigheid strafverhogend werkt.
Op welke wijze wordt het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) in Limburg bij deze signalen betrokken om zo spoedig mogelijk de betreffende minderjarigen en locaties waar zij zich ophouden in beeld te krijgen?
Het informatieplein van het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) is de plek waarop RIEC-partners informatie delen. Niet is gebleken dat andere RIEC-partners beschikken over relevante informatie over dit fenomeen. Desalniettemin zijn ook de RIEC-partners opgeroepen eventuele relevante signalen op dit punt actief te delen.
Heeft u signalen uit andere regio’s en eenheden dat op hennepplantages minderjarigen worden ingezet? Heeft u zicht in hoeverre minderjarigen ook in andere onderdelen van de drugshandel participeren, zoals in het vervoer en de bezorging van drugs aan afnemers?
Nee. Ik acht het zeer ernstig als zou blijken dat minderjarigen betrokken zijn bij dergelijke delicten. De cijfers in Limburg duiden niet op die betrokkenheid. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Versterkt dit onderzoek van L1 uw voornemen om de wietteelt in Limburg en de rest van Zuid-Nederland keihard te blijven bestrijden?
Dit is geen voornemen maar dagelijkse praktijk. De intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid Nederland zoals die eind vorig jaar door politie en OM is gestart, richt zich onder meer op de aanpak van hennepteelt. De ondermijningsteams in Zuid-Nederland draaien vooral zichtbare, korte acties; het dwarszitten van de criminele industrie is het voornaamste doel. Waar mogelijk wordt crimineel vermogen afgepakt. De ondermijningsteams werken nauw samen met de TaskForce Brabant-Zeeland en het RIEC in die eenheden, zodat andere partners ook zijn aangesloten (zoals de Belastingdienst en gemeenten).
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het aantal onderzoeken naar hennepplantages, ontmantelingen alsmede strafrechtelijke consequenties sinds er in 2014 extra rechercheurs zijn aangesteld in Limburg om hennepkwekerijen aan te pakken?
De ondermijningsteams in Zuid Nederland zijn sinds eind vorig jaar actief. Zij hebben al een flink aantal onderzoeken en acties uitgevoerd, waarover ook de media regelmatig berichten. De teller stond eind 2014 al op: 39 aanhoudingen, 53 doorzochte panden alsmede inbeslagname van 30.000 hennepstekken, 194.000 xtc-pillen, vuurwapens, munitie, andere geweldsmiddelen, hardware voor productie van synthetische drugs, hardware voor de hennepteelt, waardevolle goederen (zoals zeer dure horloges) en grote sommen contant geld. Ik verwacht dat deze teller de komende tijd flink op zal lopen. De verantwoording van de resultaten van de aanpak van ondermijning loopt, zoals gebruikelijk, via de verantwoording zware en georganiseerde criminaliteit van OM en Politie en het jaarverslag RIEC-LIEC. In deze rapportages, die naar verwachting kort voor of na de zomer naar uw Kamer worden gestuurd, worden de resultaten van de intensivering van de aanpak van ondermijning in Zuid Nederland zichtbaar gemaakt.
Het intrekken van de visa van predikers |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat u op 3 maart 2015 een brief van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aan de Kamer stuurde over het intrekken van de visa van predikers die naar Rijswijk zouden komen met als datum 17 februari 2015 en als kenmerk 618399?
Ja.
Waarom heeft deze brief in haar (PDF)eigenschappen een aanmaakdatum van 23 februari 2015 en is hij naar 3 maart 2015 veranderd?
De brief van de NCTV aan het Ministerie van BZ is op 17 februari geschreven, ondertekend en verstuurd naar het Ministerie van BZ. Ten behoeve van de brief die uw Kamer op 3 maart j.l. heeft ontvangen, is op 23 februari een kopie van de verzonden brief gemaakt. De enige aanpassing die op de verzonden brief is gemaakt, is het weglakken van de naam en contactgegevens van de behandelend ambtenaar. Dit is om veiligheidsredenen gebeurd.
Klopt het dat er 02/23/2015 op de brief staat, de Amerikaanse datumaanduiding voor 23 februari 2015?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is deze brief geschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze brief kenmerk 618399 heeft, terwijl een brief van 19 februari 2015 van de NCTV aan de Kamer met de antwoorden op de Kamervragen over de vestiging van een megamoskee in Gouda een lager nummer heeft, namelijk 617362?
Het moment waarop een brief voor het eerst wordt aangemaakt in het digitale systeem is bepalend voor het kenmerk dat aan de brief wordt toegekend, niet de datum van verzending. De brief van de NCTV aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op 17 februari aangemaakt en van kenmerk voorzien.
Op welk moment is het kenmerk aan de brief toegekend?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat op basis van deze brief de visa van drie predikers zijn ingetrokken op 17 februari 2015, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken tweette op dezelfde dag?
Ja.
Kunt u precies aangeven op welke wijze de NCTV en het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecommuniceerd hebben over de visa voor predikers bij het gala in Rijswijk tussen 1 januari 2015 en 4 maart 2015? Kunt u de memo’s en gespreksnotities in deze aan de Kamer doen toekomen?
Voorafgaand aan het versturen van de brief is er telefonisch contact geweest tussen de NCTV en het Ministerie van BZ. De brief die door de NCTV naar het Ministerie van BZ is verzonden is de enige schriftelijke vastlegging van het contact tussen de NCTV en het Ministerie van BZ.
Op welke datum zijn de drie originele visa afgegeven?
De visa zijn verleend op 14 december 2014, 15 december 2014 en 6 januari 2015.
Klopt het dat de twee visa die door andere Schengenlanden zijn afgegeven niet ingetrokken kunnen worden?
Nederland kan het afgevende land verzoeken een visum in te trekken. Hierbij zullen die landen vragen aan welke van de voorwaarden voor afgifte van het visum niet, of niet meer, wordt voldaan. Dit kan bijvoorbeeld zijn als de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid van Nederland danwel van een andere Schengenlidstaat. Het is onder meer aan de lokale driehoek en de AIVD om te bepalen of van een dergelijke situatie sprake is en dat goed te motiveren. Het is en blijft vervolgens aan de lidstaat die het visum heeft af gegeven om te beslissen al dan niet gehoor te geven aan een dergelijk verzoek.
Daarnaast kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten ook zelf visa intrekken die zijn afgegeven door andere lidstaten. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan haar grens melden dan wel reeds op haar grondgebied bevinden de toegang c.q. verder verblijf in de vrije termijn te ontzeggen indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan. In die gevallen dient Nederland het land van visumafgifte van de intrekking in kennis te stellen.
Om te voorkomen dat ongewenste vreemdelingen naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreizen, kan de IND namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een vreemdeling laten signaleren. Omdat de signalering tot doel heeft bepaalde vreemdelingen uit Nederland te weren, wordt deze opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) voor toegangsweigering. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft. Wanneer de betreffende vreemdeling reeds een visum heeft ontvangen van een andere lidstaat zal voor de signalering wel contact moeten worden gezocht met de betreffende lidstaat.
Alle aan het Schengen Acquis verbonden landen hebben op basis van dit verdrag de mogelijkheid om een visum te weigeren als er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen.
Op welke wijze gaat u met andere Schengenlanden één lijn trekken met betrekking tot het afgeven van visa, zodat predikers die bijvoorbeeld het geweld van ISIS verheerlijken, uit het hele Schengengebied geweerd worden?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer is de database met mensen die hier niet mogen komen op basis van hun radicale prediking klaar voor gebruik?
U refereert waarschijnlijk aan de alerteringslijst die is aangekondigd in de brief van 3 maart jl. De alerteringslijst zal doorlopend worden bijgehouden, aangepast en aangevuld. In die zin is de alerteringslijst nooit af. Een eerste gebruiksklare versie van de alerteringslijst wordt voor 1 april a.s. door de NCTV opgeleverd.
Kunt u deze vragen zeer spoedig beantwoorden?
Ja.
Een bijeenkomst in Rijswijk op 8 maart 2015 waarbij zeer radicale predikers zullen spreken |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de bijeenkomst die de stichting Rohamaa op 8 maart 2015 in het kader van wereldvrouwendag in Rijswijk organiseert?
Ja.
Klopt het dat de volgende personen in Rijswijk zullen spreken te weten: Tarik Bin Ali, Khalid Sujaa, Wahid Baali, Mohamad Hassan, Othman al Khamis, Mamdouh Tamami en Abdallah Kaamil?
Volgens informatie van de website van de stichting Rohamaa zijn dat de uitgenodigde gastsprekers voor de beoogde bijeenkomst op 8 maart te Rijswijk1. De stichting heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van enkele predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet.
Hoe kijkt u aan tegen mensen die treuren om de dood van Bin Laden, de terreurgroep Al Nusra steunen en de jihad in Europa faciliteren?
Voor visumplichtige predikers die onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of de nationale veiligheid bedreigen, is in Nederland geen plek. Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie, maar is niet onbeperkt en wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen geweld of haat prediken of als de openbare orde of de nationale veiligheid in het geding komt.
Herinnert u zich dat de vicepremier op 25 augustus 2014 aankondigde in de Telegraaf dat «Haatimams zullen we het werken moeilijk en waar het kan onmogelijk maken. Als een imam uit Syrië hier wil gaan preken en hij heeft daar geen vredelievende bedoeling mee, dan krijgt hij geen visum. Maar ook Nederlandse imams, mensen die hier zijn opgegroeid en helemaal geen gebruik maken van hun vrijheid, maar haatzaaien, zullen we het leven lastig maken. Dat kan via burgemeesters die een gesprek met hen aangaan»?1
Ja, deze uitspraak is bekend. Het standpunt blijft dat waar dat mogelijk is, sprekers die onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of de nationale veiligheid bedreigen, de toegang tot Nederland wordt ontzegd. Dit geldt voor sprekers die afkomstig zijn uit visumplichtige landen. Degene die de toegang tot Nederland niet geweigerd kan worden omdat hij of zij rechtmatig verblijft in de Schengenzone en die een onverdraagzame boodschap uitdraagt zal daarmee worden geconfronteerd.
Kunt u voor elk van de sprekers aangeven of u hen als haatimams beschouwt, of zij visumplichtig zijn, wanneer zij een visum hebben aangevraagd, of het visum verleend is en of zij een gesprek met de burgemeester van Rijswijk hebben gehad of zullen hebben?
Zonder in te gaan op individuen kan verteld worden dat zeven predikers waren uitgenodigd voor het geven van lezingen op 8 maart. Voor drie van deze predikers waren visa verstrekt door Nederland. Deze visa zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde. Twee sprekers waren in het bezit van een Schengenvisum dat eerder is afgegeven door een ander Schengenland. De overige sprekers verblijven rechtmatig in het Schengengebied.
De stichting Rohamaa heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van drie predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet. De afgelopen weken is op lokaal niveau veelvuldig overleg geweest tussen het lokaal gezag, de organisator en diverse vertegenwoordigers, waaronder het CMO (Contactorgaan Moslims en Overheid). Daarbij zijn alle aspecten die rond dit evenement spelen indringend aan de orde gekomen.
Indien deze mensen een visum hebben gekregen, hebben zij dan correct het doel van hun bezoek gemeld bij de Nederlandse autoriteiten?
Ja. Bij het aanvragen van de visa, is het juiste doel opgegeven.
Van hoeveel mensen is sinds 25 augustus 2014 een visum geweigerd omdat zij hier haatpreken zouden houden? Kunt u zo specifiek mogelijk de details van de weigeringen weergeven?
Er zijn sinds die tijd geen gevallen bekend waarin predikers het land zijn uitgezet of waarvan de toegang tot Nederland op voorhand is geweigerd. Wel zijn, zoals aangegeven, de visa van drie van de predikers die in Rijswijk zouden spreken ingetrokken, met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust, zoals verwoord in de brief van de NCTV.
Deelt u de mening dat de prediking van deze personen in overeenkomst is met het internationale recht vanwege de banden met erkende terreurgroepen als Al Nusra? Deelt u voorts de mening dat de organisator van deze bijeenkomst dus niet algemeen nuttig handelt?
Van een aantal van de predikers op dit evenement is bekend dat zij behoren tot de stroming van de politieke salafisten. Het gaat hier niet om jihadisten, wel om invloedrijke geestelijken, waarvan bekend is dat sommigen in contact staan met radicaal-islamitische personen of organisaties. Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Het is een Nederlandse traditie dat het internationale recht deel uitmaakt van de Nederlandse rechtsorde. Dat is zo neergelegd in de Grondwet. Omdat bij strijdig handelen met het internationale recht doorgaans geen sprake zal zijn van algemeen nuttig handelen, kan bij instellingen die zich daar schuldig aan maken de ANBI (Algemeen Nut Beogende Instellingen)-status reeds worden ingetrokken»?2
Ja.
Ziet u aanleiding te onderzoeken of bij de stichting Rohamaa de ANBI-status ingetrokken kan worden, zo mogelijk met terugwerkende kracht en daarover de Kamer te informeren?
Berichtgeving in de media en signalen uit de samenleving kunnen voor de Belastingdienst aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen naar de activiteiten van een instelling om te beoordelen of de feitelijke activiteiten de ANBI-status in de weg staan. Indien dit het geval is kan een ANBI-status worden ingetrokken, onder omstandigheden met terugwerkende kracht. Dit is dan zichtbaar op de openbare ANBI-lijst die te raadplegen is via de website van de Belastingdienst.4 Op de website van de Belastingdienst staat duidelijk aangegeven wat de criteria zijn voor de ANBI-status.5 Als het vermoeden bestaat dat daaraan niet meer wordt voldaan, kan een nader onderzoek worden ingesteld.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, ten minste op het punt van de visa?
U ontvangt wanneer alle informatie bekend is zo spoedig mogelijk antwoord op alle gestelde vragen.
De afschaffing van de opbrengsten van de proces verbaal-vergoeding voor gemeenten |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is de onderzoeksopzet van het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar de gevolgen van de afschaffing van de proces verbaal-vergoeding? Kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?1
De Tweede Kamer heeft mij bij motie2 verzocht om voor 1 juli 2015 te rapporteren wat de gevolgen zijn van het stopzetten van de proces-verbaal-vergoeding (hierna: pv-vergoeding), voor onder meer de afbreuk van de leefbaarheid in gemeenten. Ik heb daarop het WODC verzocht een onderzoek uit te voeren naar de omgang met de pv-vergoedingen door gemeenten. De korte tijd die is verstreken sinds de afschaffing van de vergoedingsregeling, alsmede de voor het onderzoek beschikbaar gestelde periode, maken het op dit moment niet mogelijk de effecten van de afschaffing in kaart te brengen. Het onderzoek is daarom gericht op de wijze van registratie en besteding van de pv-vergoedingen en brengt niet direct de mogelijke gevolgen van de afschaffing in beeld voor de afbreuk van de leefbaarheid, het veiligheidsbeleid in gemeenten en de werklast van de politie.
De keuze voor deze opzet is gelegen in het feit dat het verkrijgen van inzicht in de registratie en besteding van de pv-vergoedingen een noodzakelijke stap is om een mogelijk verband tussen het beëindigen van de vergoedingsregeling en de genoemde gevolgen te verklaren. Dit geldt ook voor de onveiligheidsgevoelens in wijken, een aspect dat overigens geen deel uitmaakt van de motie.
De startnotitie die aan de basis ligt van het onderzoek treft u aan als bijlage.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding ontslagen van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) tot gevolg heeft (gehad)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van de onderzoeksvragen zullen de kosten en de baten van de bestuurlijke strafbeschikking waar mogelijk afgezet worden tegen de kosten en baten die gemeenten in zijn totaliteit hebben op het terrein van handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Het onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre inzicht verkregen wordt in eventuele trends en/of wijzigingen in de gemeentebegrotingen.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de wijze waarop gemeenten de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen financieren? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de leefbaarheid in wijken en mogelijke verloedering in het openbaar vervoer en openbare ruimtes? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de werklast van de politie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de onveiligheidsgevoelens in wijken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding tot gevolg heeft dat niet op boa's maar op andere onderdelen van gemeentebegrotingen wordt bezuinigd? Zo ja, op welke wijze en wordt in het onderzoek ook aangegeven op welke onderdelen dit is en wat hier de gevolgen van zijn in gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de door de Kamer verzochte termijn voor de uitvoering van het onderzoek, zijn de onderzoeksvragen beperkt tot vragen over de registratie en bestedingen in de context van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het is daarom niet te verwachten dat het onderzoek bezuinigingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting inzichtelijk maakt.
De invloed die afschaffing van de pv-vergoedingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting zou hebben, dient bovendien in samenhang met andere ontwikkelingen te worden beoordeeld, die het bereik van het onderzoek te buiten gaan.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de mate waarin gemeenten gebruik maken van de inzet van bestuurlijke strafbeschikking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking kan te allen tijde worden ingezet door gemeenten. Deze is niet afhankelijk van een vergoeding. Tijdens de gesprekken met gemeenten in het kader van het onderzoek zal het daadwerkelijk gebruiken van het instrument aan bod komen.
Op welke wijze wordt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken in het onderzoek dat het WODC uitvoert?
Om de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) op de hoogte te houden en inzicht te bieden in het onderzoek, is de vastgestelde onderzoeksopzet ter kennisneming met de VNG gedeeld. Op deze wijze is het voor de VNG ook mogelijk om, indien gewenst, activiteiten die zij zelf ontplooit te laten aansluiten op het onderzoek.
Bent u ermee bekend dat een aantal gemeenten al heeft aangegeven niet te willen bezuinigen op het aantal boa's in 2015 en dus noodgedwongen op andere onderdelen van de gemeentebegroting bezuinigingen zal doorvoeren?2 Zo ja, kun u een overzicht geven van de betreffende gemeenten, gekoppeld aan de onderdelen waarop deze gemeenten dientengevolge voornemens zijn te bezuinigen in 2015?
Nee, die aanwijzingen zijn er niet. Er is vooralsnog geen reden grote gevolgen voor gemeentebegrotingen te verwachten, gezien het feit dat de vergoedingsregeling nooit heeft beoogd kostendekkend te zijn. Verder is de vergoeding over 2014 door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) aan de deelnemende gemeenten recent nog uitgekeerd.
Het is over 2015 niet bekend welke gemeenten welk bedrag mislopen als gevolg van de afschaffing van de pv-vergoeding. Het uitvoeringsjaar 2014 geeft het meest recente beeld. Toen maakten 357 van de 403 gemeenten gebruik van de bestuurlijke strafbeschikking overlast en parkeren. Een uitsplitsing naar aantallen pv-vergoeding per gemeente over dat jaar treft u aan in de bijlage.
Het WODC-onderzoek zal meer inzicht geven in die gevolgen die samenhangen met de kosten en baten van de bestuurlijke strafbeschikking en de vergoedingsregeling. Er is daarom op dit moment geen aanleiding de VNG tot een inventarisatie te verzoeken.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten boa's noodgedwongen hebben moeten ontslaan? Kunt u een overzicht geven van de betreffende gemeenten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten bezuinigingen hebben moeten doorvoeren met betrekking tot de financiering van de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u als bijlage bij deze antwoorden een overzicht verstrekken van alle gemeenten waarvan (thans) bekend is dat zij inkomsten mislopen als gevolg van de afschaffing, gekoppeld aan het (thans bekende) bedrag dat per gemeente wordt misgelopen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, indien daar aanleiding toe bestaat, de VNG vragen een inventarisatie te maken teneinde een volledig antwoord te kunnen geven op de vragen 9 t/m 13?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel boa’s in totaal actief waren op 31 december 2014? Wat is het concrete streven voor het einde van 2015 ten aanzien van het aantal actieve boa’s? Kunt u hierbij een splitsing maken ten aanzien van de verschillende domeinen waarin boa’s actief zijn?
Op 31 december 2014 waren er in totaal 23.063 boa’s werkzaam. Dit totaal aantal laat zich als volgt onder verdelen: Domein I Openbare Ruimte 3.183, Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur 2.756, Domein III Onderwijs 758, Domein IV Openbaar vervoer 4.291, Domein V Werk, inkomen en zorg 691 en in Domein VI Generieke opsporing waren 11.384 boa’s actief.
Ten aanzien van Domein I Openbare Ruimte geldt dat in de lokale driehoek op strategisch niveau (politiek bestuurlijk) wordt bepaald welke leefbaarheids- en veiligheidsproblemen worden aangepakt en welke inzet van onder andere boa’s daaraan bijdraagt. Wat de andere domeinen betreft, zijn geen signalen bekend dat in 2015 naar wezenlijk andere aantallen wordt gestreefd voor de uitoefening van de betreffende opsporingstaken dan de aantallen voornoemd.
Hoe verhoudt zich volgens u de afschaffing van de proces-verbaal-vergoeding tot de invoering van de decentralisaties in het sociaal domein naar gemeenten dit jaar en de gevolgen die dit heeft voor de financiële tekorten van gemeenten?
De invoering van de decentralisaties staat los van de afschaffing van de pv-vergoeding. Een eventuele verhouding tussen beide zie ik dan ook niet.
Het bericht dat gevangenisbewaarders onder druk staan |
|
Nine Kooiman (SP), Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het medewerkerstevredenheidsonderzoek onder het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen(DJI)?1
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft in de periode van 22 oktober tot en met 19 november 2014 een medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) onder het personeel van het Gevangeniswezen gehouden. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) heeft in de periode van november 2013 tot februari 2014 DJI-locaties geïnspecteerd op werkdruk, psychosociale arbeidsbelasting (PSA) en – voor de eerste keer – ook op naleving van de Arbeidstijdenwet ten aanzien van consignatie. Tijdens het Algemeen Overleg over het Gevangeniswezen van 22 januari jl. heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer toegezegd een inhoudelijke reactie te geven op beide rapporten. Deze reactie kunt u in april van dit jaar tegemoet zien.
Klopt het dat de personeelsbezetting op papier kan afwijking van de bezetting in de praktijk, bijvoorbeeld vanwege ziekteverzuim? Zo ja, kan dat tot onderbezetting leiden?
De personele bezetting in het personeelssysteem wijkt niet af van de bezetting binnen de vestiging. Wel kan sprake zijn van een afwijking van de formele formatie, zowel naar boven als naar beneden. Onder alle omstandigheden wordt zorggedragen voor borging van het primaire proces. Om adequaat te kunnen reageren op onverwachte uitval van personeel, bijvoorbeeld vanwege ziekteverzuim, beschikt DJI over zogenoemde reserveformatie. Binnen het Gevangeniswezen waren op 1 februari jl. 9.117 fte in dienst. Het gaat dan niet alleen om penitentiaire inrichtingswerkers, maar ook om beveiliging, overig executief personeel en medewerkers van het hoofdkantoor van DJI. De bezetting van de capaciteit binnen het Gevangeniswezen was op 3 februari jl. 9.096 gedetineerden.
Indien de directie van de inrichting geconfronteerd wordt met onverwacht (ziekte)verzuim, dan wordt op de dag van de melding zo spoedig mogelijk voor vervanging gezorgd. Het kan voorkomen dat een korte periode moet worden overbrugd totdat de vervanging aanwezig is. Dan wordt aan het dienstdoende personeel gevraagd om (een aantal uur) over te werken. Indien geen vervanging kan worden georganiseerd, wordt het aanwezige personeel dusdanig ingezet dat de uitval minimale gevolgen heeft voor het primaire proces en de veiligheid in de inrichting. Daarnaast wordt binnen het Gevangeniswezen gewerkt met een preventief verzuimbeleid met de inzet van verzuimcoaches.
Hoeveel DJI-personeel is er, afgezet tegen het aantal gedetineerden? Is daarbij wel of geen rekening gehouden met ziekteverzuim? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe hoog is het ziekteverzuim onder het gevangenispersoneel? Klopt het dat dit momenteel 15% tot 20% is en hoe verklaart u dit? Hoe hoog was het ziekteverzuim over de afgelopen vijf jaar?
Het ziekteverzuim in de afgelopen vijf jaren bedroeg gemiddeld voor het Gevangeniswezen:
7,4%
6,7%
7,0%
7,4%
7,2%
Hoe lang duurt het voordat een ziek personeelslid wordt vervangen? Kan het daarbij voorkomen dat er voor langere tijd onderbezetting is? Welke maatregelen zijn er of worden er getroffen om onderbezetting door ziekte zo veel als mogelijk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er meerpersoonscellen standaard door minstens twee bewaarders moeten worden geopend en dat dit niet altijd gebeurt, bijvoorbeeld vanwege onderbezetting? Wat is uw reactie hierop?
Uitgangspunt is dat een meerpersoonscel door twee medewerkers wordt geopend. Onderbezetting is geen reden om hiervan af te wijken.
Wat is uw reactie op de resultaten uit het onderzoek waaruit blijkt dat het gevoel van veiligheid is gedaald en dat dit volgens twee derde van het DJI-personeel komt door de uitvoering van het Masterplan DJI 2013–2018?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat het aantal managers is ten opzichte van het personeel op de werkvloer bestaande uit Penitentiaire Inrichtingswerkers en bewakers? Klopt de bewering die werd gedaan in een radiouitzending ter zake dat het aantal managers is gestegen?2
Binnen de sector Gevangeniswezen is het aantal managers ten opzichte van het aantal penitentiaire inrichtingswerkers 1:12. Voor de beveiliging geldt een ratio van 1:11. Het aantal managers dat in dienst is bij de Dienst Justitiële Inrichtingen is niet gestegen sinds december 2012.
Wat is uw reactie op de resultaten uit het onderzoek over het toegenomen geweld dat medewerkers vanuit gedetineerden ervaren? Wat is volgens u de oorzaak hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke penitentiaire inrichtingen hebben de Arbeidstijdenwet overtreden? Op welke punten is dat het geval en hoe komt dat? Welke maatregelen zijn daartegen genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de onrust die het stoplichtmodel heeft veroorzaakt heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is niet bekend dat er onrust bestaat onder het DJI-personeel rond de invoering van het systeem van promoveren en degraderen. De invoering van dit systeem is zorgvuldig voorbereid en uit interne evaluaties blijkt dat het instrument op steun rekenen van het merendeel van het personeel.
Klopt het dat er te weinig plekken zijn voor gedetineerden die in de groene fase zitten en daardoor noodgedwongen op een oranje of rode plek moeten zitten? Zo ja, welke penitentiaire inrichtingen hebben te maken met dit soort wachtlijsten voor gedetineerden?
Er is geen sprake van wachtlijsten voor de plusprogramma’s. Een gedetineerde die is gepromoveerd, kan direct na promotie deelnemen aan het plusprogramma.
Heeft u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad ten aanzien van het cassatieberoep dat de Staatsloterij had ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse inkomsten van de Staatsloterij in de periode 2000–2008, alsmede de daaraan gekoppelde bedragen die zijn afgedragen aan de staat?
Hieronder een overzicht van de afdrachten die de staat over de betreffende periode heeft ontvangen:
Omzet SENS
(EUR mln.)
Afdrachten ontvangen
(EUR mln.)
2000:
596,0
131,1
2001:
654,3
127,7
2002:
689,5
84,6
2003:
699,1
83,1
2004:
697,5
132,9
2005:
672,6
83,2
2006:
737,6
99,4
2007:
772,4
111
2008:
826,2
101
Zijn er in de betreffende periode meldingen bij u gemaakt van mogelijke misleiding in de wijze waarop de Staatsloterij en Intralot de trekkingen hebben georganiseerd en/of hun reclame-uitingen hebben vormgegeven?
In ons archief zijn enkele brieven van burgers over de trekkingsmethode gevonden, verstuurd nadat hieraan in de media – waaronder Tros Radar – aandacht was besteed.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het onderzoek dat de Kansspelautoriteit uitvoert naar de Staatsloterij en Intralot? Op welke datum is het onderzoek aangevangen, zijn er mogelijk al tussenbevindingen en wanneer wordt het onderzoek naar verwachting afgerond?
De kansspelautoriteit (KSA) is eind september met het onderzoek gestart en heeft haar onderzoek inmiddels afgerond. De KSA heeft als gevolg van dit onderzoek geen aanleiding gezien de Staatsloterij-trekkingen op te schorten en heeft laten weten dat de consument kan vertrouwen hebben in de trekkingen van de Staatsloterij. De KSA heeft haar onderzoeksbevindingen met de Staatsloterij gedeeld en een aantal aanbevelingen gedaan. De Staatsloterij heeft aangegeven deze aanbevelingen over te nemen om haar zorgplicht en haar controles nog verder te versterken. De KSA verwacht dat de Staatsloterij uiterlijk aan het einde van het tweede kwartaal 2015 de laatste maatregelen ter uitvoering van de aanbevelingen heeft ingevoerd.
Kunt u een overzicht geven van het aantal keer dat Intralot in het verleden is veroordeeld wegens fraude en onregelmatigheden in de geleverde software en daarbij tevens aangeven in welke landen deze veroordelingen zijn uitgesproken?
Over een dergelijk overzicht beschikken wij niet.
Kunt u aangeven op welke wijze de Staatsloterij de trekkingen heeft aangepast in 2008? Is er nadien nog melding gemaakt van mogelijke misleiding in de wijze waarop de Staatsloterij en Intralot de trekkingen hebben georganiseerd?
De Staatsloterij heeft de trekkingssystematiek in 2008 aangepast, in die zin dat winnende loten alleen nog worden getrokken uit de verkochte loten. In het najaar van 2014 is in de media bericht over mogelijke misstanden ten aanzien van de trekkingen bij SENS; zoals toegelicht onder vraag vier heeft de KSA echter geen aanwijzingen gevonden die hierop wijzen.
Welke gevolgen heeft het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad voor de wijze waarop overige loterijen hun trekkingen in het verleden hebben georganiseerd of op dit moment organiseren?
Het arrest heeft geen gevolgen op de wijze waarop andere loterijen hun trekking organiseren. De andere loterijvergunningen bevatten namelijk al een voorschrift dat de vergunninghouder verplicht om alleen te trekken uit verkochte, gewonnen en gratis verstrekte loten.
Bent u van mening dat de Wet op de Kansspelen aangepast dient te worden naar aanleiding van dit arrest?
Het arrest biedt geen noodzaak tot aanpassing van de Wet op de kansspelen.
Kunt u op basis van de informatie van Stichting Loterijverlies dat 23.000 deelnemers het inleggeld gaan terugvorderen een schatting maken van het totale bedrag dat mogelijk aan schadevergoeding gevorderd en terugbetaald moet worden?
Wat zijn de gevolgen voor de staatskas wanneer schadevergoedingen moeten worden uitgekeerd aan deelnemers uit de betreffende periode?
Daar valt nu niets over te zeggen. De Staatsloterij gaat nu eerst de uitspraak bestuderen en zal de vervolgstappen naar aanleiding van deze uitspraak met de Staatssecretaris van Financiën bespreken.
De vestiging van een mega-moskee in Gouda |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de vestiging van een mega-moskee in Gouda?1
Ja.
Waarom gaat u, gezien de betrokkenheid van een salafistische fondsenwerver die vermoedelijk een belangrijke facilitator en financier is van Europese jihadisten in Syrië, niet eigenstandig over tot onderzoek naar de financiering van deze moskee, maar laat u dit aan de gemeente Gouda over?
In de brief van 11 februari aan uw Kamer heb ik laten weten dat de aankoop van het Prins Willem Alexandercomplex (PWA-complex) door de gemeente Gouda en de doorverkoop van een gedeelte hiervan aan islamitisch centrum El Wahda, een lokale aangelegenheid is. Zoals gemeld in de brief heeft de gemeente Gouda forensisch accountant PWC onderzoek uit laten voeren naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de nieuwe moskee. Uit dit onderzoek zijn geen belemmeringen naar voren gekomen die de (door)verkoop van een gedeelte van het PWA-complex in de weg zouden staan. Er is gebleken dat 0,05% van het totaal opgebrachte bedrag niet uit Nederland afkomstig is. Het bedrag dat niet uit Nederland afkomstig is, is afkomstig uit twee andere Schengenlanden. Daarnaast heeft de gemeente Gouda een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob. Het voorgenomen besluit over de doorverkoop aan El Wahda kan door het college van burgemeester en wethouders eventueel worden gewijzigd na ontvangst van het advies van het Landelijk Bureau Bibob.
Deelt u de opvatting van professionele terrorismedeskundigen dat de financiering bij nieuwbouw van salafistische moskeeën moeilijk te controleren is, omdat er bij dergelijke projecten veel contant geld in omloop is waarvan de herkomst onduidelijk is?2
In uw Kamer leidt de moeilijke controleerbaarheid van de herkomst van dergelijke gelden al langere tijd tot zorg. Een zorg die zich onder andere heeft geuit in de motie Segers van 28 mei 2013 (Kamerstuk 29 754, nr. 221). In deze motie is gevraagd de omvang en de aard van de financiële steun aan Nederlandse moskeeverenigingen en andere organisaties in kaart te brengen. Zoals ik u op 29 januari jongstleden in reactie op uw rappelverzoek (kenmerk 2015Z01279/2015D02847) heb laten weten, wordt op dit moment een haalbaarheidsstudie uitgevoerd waarin wordt vastgesteld in hoeverre onderzoek naar buitenlandse financiering van moskeeverenigingen en andere organisaties op basis van open bronnen mogelijk is. Daarnaast levert dit onderzoek een eerste inschatting van financieringsstromen en -bronnen, waarbij ook wordt nagegaan of bij andere religies financiering vanuit het buitenland ook voorkomt. Hierbij merk ik op dat de financiering van stichtingen, verenigingen of (religieuze) instellingen op basis van contant geld of via internationale geldstromen niet per definitie problematisch is. Pas wanneer de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn, kan meer gezegd worden over de financiering van moskeeën en andere religieuze instellingen.
Hoe beoordeelt u de bewering dat bij de financiering van salafistische moskeeën internationaal onder het mom van liefdadigheid grote sommen geld rondgepompt worden in een schimmig netwerk van stichtingen, via contanten of ondergronds bankieren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van de professionals dat opsporingsinstanties nog scherper zouden moeten letten op deze schimmige geldstromen? Zo ja, bent u bereid dit daadwerkelijk te doen, ook ten aanzien van een nieuwe moskee in Gouda?
De opsporingsinstanties letten scherp op malafide geldstromen en er wordt strafrechtelijk opgetreden tegen bijvoorbeeld witwassen en fraude. Ten aanzien van het onderzoek naar geldstromen inzake de casus aankoop en gedeeltelijke doorverkoop PWA-complex te Gouda verwijs ik naar het antwoord op de vragen 7, 8 en 9.
Kunt u uitgebreider ingaan op hetgeen u stelt over de internationale geldstromen, de fondsenwerving van salafistische groeperingen en de invloed die zij daar waar mogelijk trachten te vergroten, waarbij nieuwbouw het moment is waarop dergelijke groeperingen «instappen»? In hoeverre is dit risico juist bij de voorgenomen nieuwbouw van de moskee in Gouda aanwezig?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 november 2014 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik u laten weten dat in algemene zin gesteld kan worden dat de financiering van nieuwbouw-moskeeën vaak deels vanuit het buitenland komt en dat salafistische groeperingen hun invloed daar waar mogelijk via fondsenwerving voor deze nieuwbouwprojecten trachten te vergroten. Deze risico’s onderken ik en neem ik serieus. Dit laat onverlet hetgeen ik in dezelfde beantwoording heb aangegeven, namelijk dat moslims in Gouda het recht hebben een moskee te bouwen, zolang betrokkenen zich aan de wet houden. Voor de wijze waarop de lokale overheid en de rijksoverheid in de casus Gouda de risico’s onderkennen, verwijs ik naar het antwoord op de vragen 7, 8 en 9.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksvragen, de reikwijdte en de diepgang zijn van het onderzoek dat de gemeente Gouda laat uitvoeren?
De gemeente Gouda geeft aan dat de bankadministratie van El Wahda en drie daaraan gelieerde verenigingen door PWC zijn onderzocht. Dit betreft specifiek de besturen van de drie bestaande moskeeën in Gouda, die financiële middelen hebben ingebracht bij El Wahda.
Daarnaast heeft de gemeente aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB), onderdeel van de dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een advies in het kader van de Wet Bibob gevraagd en in dat verband de bevindingen uit het eigen onderzoek -waaronder in dit geval het betreffende PWC-rapport- overlegd. Het LBB adviseert -gelet op zijn wettelijke taak en artikel 9, derde lid, van de Wet Bibob- desgevraagd een bestuursorgaan over de mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen, of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd of de ernst van de feiten in omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van een vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd. Het LBB bevraagt in dat verband informatiebronnen bij onder meer het Openbaar Ministerie, de politie en de belastingdienst. Het LBB betrekt tevens eventuele antecedenten van financiers en zakelijke samenwerkingsverbanden bij het aan de gemeente Gouda uit te brengen advies. Op de gegevens, verkregen krachtens de Wet Bibob en daarop te baseren advies van het LBB berust, gelet op art. 28, tweede lid, van de Wet Bibob een geheimhoudingsplicht. Het LBB brengt zijn advies uit aan het college, dat dit advies in de besluitvorming zal betrekken.
Door welke deskundige of instantie wordt het onderzoek uitgevoerd? Op welke wijze werkt de gemeente Gouda hierin samen met het Rijk?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer wordt het onderzoek afgerond? Bent u bereid de uitkomsten ervan aan de Tweede Kamer te doen toekomen, voorzien van een eigen appreciatie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de verkoop van de voormalige Prins Willem Alexander (PWA) kazerne op te schorten totdat het onderzoek is afgerond en de uitkomsten met de Tweede Kamer gedeeld zijn?
Neen, dit is namelijk een lokale aangelegenheid. Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt het PWA-complex aan de gemeente Gouda. Zoals gemeld in de brief van 11 februari jongstleden bestaat het plan voor het door de gemeente Gouda aan te kopen PWA-complex uit drie delen: het complex zal gaan dienen voor de huisvesting van een school voor speciaal onderwijs (De Ark), een islamitisch centrum (El Wahda) en een kinderdagcentrum (Gemiva). Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft het proces gefaciliteerd. Voor de school en het kinderdagcentrum geldt dat de plannen omtrent de kredietverstrekking voor deze twee delen van het plan aan de gemeenteraad zijn voorgelegd. De gemeenteraad van Gouda vergadert eind februari over deze kredietverstrekking en neemt in maart een besluit hierover. Verder volgt er in dezelfde periode met de gemeenteraad nog een wensen en bedenkingen procedure over de totale planvorming.
De gemeente Gouda financiert de moskee niet, dat doet de stichting El Wahda zelf. De gemeente Gouda heeft conform de reguliere gang van zaken bij een voorgenomen (door)verkoop van onroerend goed onderzoek in gang gezet. Dit betreft de reeds genoemde onderzoeken van PWC en het LBB. In mijn brief van 11 februari heb ik uw Kamer reeds gemeld dat het definitieve besluit over doorverkoop van een gedeelte van het PWA-complex door het college van burgemeester en wethouders pas genomen wordt na ontvangst van het advies van het LBB.
Waarom verkoopt u de PWA-kazerne met atoombunker, zonder expliciet als voorwaarde te stellen dat bunker wordt gesloopt? Is slechts de intentie van de gemeente Gouda en de Vereniging van Moskeeën om de atoombunker te slopen voor u voldoende garantie dat de toekomstige nieuwe eigenaar er geen toegang toe zal kunnen hebben?
Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt regelmatig onroerende zaken, waar een bunker onderdeel van uit maakt. Het Rijksvastgoedbedrijf legt bij de verkoop van onroerende zaken geen sloopverplichting op. De koper bepaalt de toekomst hiervan. In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 november 2014 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik u reeds gemeld dat de gemeente Gouda heeft aangegeven dat de bunker zal worden gesloopt.
Kunt u aangeven hoe groot de bunker is die zich onder het complex bevindt? Klopt het dat de bunker zwaarbeschermde en ondergrondse onderkomens bevat en is gebouwd om commandocentra te beschermen tegen massavernietigingswapens op basis van het dreigingsbeeld ten tijde van de Koude Oorlog?
De oppervlakte van de bunker is 2.119 m2. De bunker is, net als de kazerne als geheel, in de jaren zestig gebouwd, bovengronds, maar enigszins verdiept ten opzichte van het maaiveld. De bunker is destijds gebouwd om het Nationaal Territoriaal Commando te beschermen, ook tegen massavernietigingswapens. Maar door allerlei bouwkundige ingrepen, bijvoorbeeld voor de aanleg van bekabeling, biedt de bunker nu niet meer het oorspronkelijke beschermingsniveau.
Bent u bereid de historische kennis van de atoombunker, waarover het Ministerie van Defensie beschikt, zoals bouwtekeningen, onder de aandacht te brengen van de gemeente Gouda en de bouwtekeningen openbaar te maken, ervan uitgaande dat het de bedoeling is dat de bunker gesloopt gaat worden?
De relevante bouwtekeningen zijn aan de gemeente Gouda ter beschikking gesteld. De gemeente Gouda heeft deze tekeningen gepubliceerd op zijn website. De Minister van Defensie is bereid alle beschikbare bouwkundige gegevens over de bunker aan de gemeente over te dragen. De gemeente Gouda heeft aangegeven deze vervolgens ook op zijn website te publiceren.
Kunt u een inschatting maken van de kosten van de sloop van de atoombunker? Klopt het dat de gemeente Gouda deze kosten momenteel veel te laag inschat?
De sloopkosten zijn bekend bij het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Gouda en maken onderdeel uit van het niet-openbare taxatierapport, dat vertrouwelijk aan de gemeenteraad is voorgelegd. De gemeente Gouda geeft aan dat als de plannen na afronding van de onderzoeken en het doorlopen van het democratische lokale proces doorgaan, dat de kosten voor de sloop door El Wahda worden gedragen.
Wie gaat de kosten van de sloop betalen?
Zie antwoord vraag 14.
Is er al een concept-bouwplan ingediend bij de gemeente Gouda voor de verbouw van de kazerne tot multifunctioneel centrum/moskee? Zijn er plannen en begrotingen beschikbaar van de gemeente Gouda en/of de Vereniging van Moskeeën voor de sloop?
De gemeente Gouda geeft aan dat de betrokken partijen een schetsplan ontwikkeld hebben en een eerste begroting. Allereerst moet de gemeenteraad beslissen over de kredietverstrekking zoals uiteengezet in antwoord op vraag 10. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning zal dan in een later stadium aan de orde komen. Dit betreft uitsluitend een lokale aangelegenheid en zoals in de vorige antwoorden reeds aangegeven heeft er al een onderzoek plaatsgevonden door PWC en loopt er nog een Bibob-onderzoek.
Hoe groot zijn de geschatte kosten van de verbouwing? Bent u bereid ook onderzoek te doen naar de herkomst van de financiering voor de beoogde verbouwing, voordat de vergunning wordt afgegeven?
Zie antwoord vraag 16.
Vindt u het verantwoord een atoombunker via de gemeente Gouda te verkopen voor de nieuwbouw van een moskee waarvan de financiering en salafistische invloed vooralsnog schimmig zijn en/of de gemeente Gouda op te zadelen met een groot financieel drama als de gemeente Gouda over moet gaan tot sloop van de atoombunker tegen veel hogere kosten dan zij tot nu toe zelf inschat?
Het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Gouda volgen de reguliere verkoopprocedure. Voor de verdere beantwoording verwijs ik u naar de vragen 3, 4, 7 t/m 9, 14, 15 en 19.
Waarom is de nationale veiligheid kennelijk geen criterium bij de verkoop van onroerend goed door het Rijksvastgoedbedrijf in het algemeen en bij de verkoop van de voormalige PWA-kazerne met atoombunker in het bijzonder?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 november 2014 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik u reeds gemeld dat het Rijksvastgoedbedrijf de reallocatieprocedure heeft gehanteerd. Deze houdt in dat indien een departement een onroerende zaak niet meer nodig heeft, dit departement de onroerende zaak aanbiedt aan het Rijksvastgoedbedrijf. Vervolgens gaat het Rijksvastgoedbedrijf bij andere departementen en decentrale overheden na of aan deze zaak een andere bestemming in de publieke sfeer kan worden gegeven. De gemeente Gouda heeft gebruik gemaakt van zijn voorkeurspositie in de aankoop van het PWA-complex. In het bestemmingsplan van de gemeente Gouda geldt voor deze locatie de bestemming «maatschappelijk».
In het algemeen geldt dat wanneer het Rijksvastgoedbedrijf de eigen integriteit wil beschermen er een Bibob-procedure kan worden gevolgd. In dit geval is er sprake van een verkoop aan een decentrale overheid en is een aanvraag van een Bibob-procedure vanuit het Rijksvastgoedbedrijf niet aan de orde. Ten aanzien van de doorverkoop van een gedeelte van het PWA-complex geldt dat de gemeente Gouda zelf een Bibob-procedure heeft aangevraagd, waar in antwoord op vraag 7, 8 en 9 al uitgebreid bij stil is gestaan. Een nationaal veiligheidsprobleem is niet aan de orde in het specifieke geval van de verkoop en gedeeltelijke doorverkoop van het PWA-complex, omdat de bijbehorende bunker zoals aangegeven in antwoord op de vragen 11, 14 en 15 gesloopt zal worden.
Bent u bereid dit criterium alsnog te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Neen; zie antwoord op vraag 19.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de burgemeester van Arnhem heeft openbaar gemaakt het aantal jongeren dat naar Syrië is vertrokken? Bent u bereid aan te geven hoeveel jongeren naar Syrië en Irak zijn vertrokken uit Gouda (net als Arnhem één van de zeven gemeentes) en hoeveel jongeren risico lopen op radicalisering?
Het bericht van de burgemeester van Arnhem is mij bekend. Het bekend maken van het aantal uitreizigers op gemeentelijk niveau is niet aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Het totaal aantal uit Nederland gereisde jihadisten bedraagt circa 180 (aantal per 1 februari 2015).
Grondwaterproblemen in de Vliettunnel Leidschendam |
|
Peter Oskam (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vliettunnel bij Leidschendam in de richting van A44 dicht: grondwater komt daar omhoog»1?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Rijkswaterstaat: «Temperatuurschommeling veroorzaakt problemen Vliettunnel»»1, over soortgelijke problemen in 2012, 2013 en 2014?
Ja.
Deelt u de mening dat de Vliettunnel een belangrijke verbinding is van en naar de Leidse regio en de Bollenstreek en dat het afsluiten van deze tunnel nadelige effecten heeft voor inwoners en ondernemers uit genoemde regio’s?
Ja.
Bent u bereid om te kijken naar een duurzame oplossing en in overleg te treden met de provincie en het hoogheemraadschap om te kijken of het (tijdelijk) verlagen van het grondwaterpeil tot de mogelijkheden behoort?
De afgelopen jaren zijn de voegen in de Vliettunnel verschillende keren gerepareerd door ze te injecteren met siliconenmateriaal en door de afwatering te verbeteren. De afgelopen tijd hield dit stand maar bij grote schommelingen in temperatuur blijkt de reparatie bij bepaalde voegen toch kwetsbaar te zijn. Daarom laat ik nu onderzoek doen naar een structurele oplossing. Hierin zal ook het verlagen van het grondwaterpeil als mogelijkheid worden onderzocht. Zoals gebruikelijk zal dit worden gedaan in afstemming met de betrokken overheden. Het onderzoek zal naar verwachting uiterlijk in de zomer van dit jaar zijn afgerond.
Indien het verlagen van het grondwaterpeil niet tot de mogelijkheden behoort, bent u bereid andere definitieve oplossingen te onderzoeken?
Ja, ook andere oplossingen worden meegenomen in het genoemde onderzoek.
De taak van gemeenten in relatie tot radicalisering en uitreizende jihadisten |
|
Pieter Heerma (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
Bent u bekend met de radiouitzending van de Haagse Lobby waarin de voorzitter van het genootschap van Burgemeesters sprak over de taak van gemeenten in relatie tot radicalisering en uitreizende jihadisten?1
Ja.
Klopt het dat in het «Actieprogramma integrale aanpak jihadisme» voor gemeenten centrale taken zijn opgenomen voor de aanpak van radicalisering, deradicalisering en het voorkomen van het uitreizen van jihadisten? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke rol gemeenten hierbij hebben en op welke wijze het Rijk gemeenten hierin ondersteunt?
Eén van de hoofdlijnen uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is een intensivering van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de rijksoverheid en lokale overheden. Het Rijk staat gemeenten bij in de preventie van radicalisering en de beheersing van maatschappelijke spanningen. De gemeenten hebben op lokaal niveau de regie in de aanpak van radicalisering, deradicalisering en het voorkomen van het uitreizen van jihadisten. Juist op lokaal niveau is er kennis van de sociale context, zijn veranderingen zichtbaar bij jongeren en volwassenen en kunnen samenwerkingspartners bijdragen aan interventies. De rijksoverheid ondersteunt de lokale overheden op verschillende manieren. Zo is er door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een handreiking ter beschikking gesteld voor gemeenten en een toolbox (met daarin bijvoorbeeld trainingen). Ook is er een expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van SZW (maatregel 25 Actieprogramma) opgericht, een helpdesk «School en Veiligheid» ingericht (ter advisering en ondersteuning van scholen) en organiseert de NCTV regionale kennisbijeenkomsten. Verder is ook bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een loket waar gemeenten terecht kunnen met vragen. Voor een volledig overzicht van de manieren waarop gemeenten door het Rijk worden ondersteund, verwijs ik u naar de tweede voortgangsrapportage Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme.
Klopt het dat het oprichten van een expertcentrum onderdeel uitmaakt van het actieprogramma en dat één van de taken van zo’n expertcentrum moet bestaan uit het praktisch ondersteunen van gemeenten in gevallen van radicalisering en maatschappelijke spanningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou die ondersteuning moeten plaatsvinden?
Ja, dat klopt. De expertise-unit sociale stabiliteit is sinds februari 2015 operationeel en wordt momenteel verder opgebouwd. De unit biedt praktijkgerichte expertise gericht op preventie van radicalisering en maatschappelijke spanningen tussen groepen, en bevorderen van sociale stabiliteit. De unit richt zich daarbij op het verbinden met netwerken binnen verschillende migranten gemeenschappen en op de ondersteuning van gemeenten en professionals. Dit doet zij onder andere door het geven van advies op maat, het ontwikkelen van handreikingen en het ondersteunen van leerkringen. De unit werkt nauw samen met de NCTV, de kennisfunctie Integratie & Samenleving en reguliere organisaties waar gemeenten en professionals aan zijn verbonden.
Klopt het dat expertcentrum nog steeds in wording is en er tot op heden dus geen sprake is van de praktische ondersteuning aan gemeenten waarvan in het actieprogramma melding wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zal het expertcentrum operationeel zijn?
De expertise-unit sociale stabiliteit is zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 sinds februari 2015 operationeel en wordt momenteel verder opgebouwd. Gemeenten die onder andere via de NCTV en de VNG om ondersteuning vragen worden indien van toepassing doorverwezen naar de unit. Een aantal gemeenten is reeds geadviseerd. Daarnaast voert de expertise-unit momenteel een quickscan uit onder minstens 48 gemeenten, waarbij in kaart wordt gebracht wat de aanwezige capaciteit, kennis, expertise en behoeften bij deze gemeenten en lokale professionals zijn. De eerste gemeenten waarmee gesproken is, hebben onder meer behoefte aan advisering bij het uitwerken van een brede preventieve aanpak. Verder hebben ze behoefte aan ondersteuning bij de opbouw van expertise bij lokale professionals en sleutelfiguren (door middel van trainingen), de toegang tot lokale netwerken en de vormgeving van lokale samenwerking in de integrale preventieve aanpak. Naar aanleiding van de eerste resultaten van de quickscan wordt aan een aantal gemeenten en scholen reeds ondersteuning geboden. Verder is er een handreiking voor moskeeën, gemeenten, politie en antidiscriminatievoorzieningen in ontwikkeling over hoe om te gaan met discriminatoire incidenten rondom moskeeën. Ook heeft de expertise-unit het toegezegde onderzoek naar triggerfactoren in radicaliseringsprocessen in uitvoering genomen (maatregel 25f uit het Actieprogramma). De eerste resultaten van dit onderzoek zijn naar verwachting voor de zomer van 2015 gereed.
Herkent u de observatie van de voorzitter van het genootschap van Burgemeesters dat het voor veel gemeenten nog onduidelijk is wat zij kunnen doen aan radicalisering en dat meer ondersteuning vanuit het Rijk nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?2
Binnen gemeenten is er veel behoefte aan informatie. In antwoord op vraag 2 heb ik u laten weten wat de rijksoverheid doet om gemeenten bij te staan in de lokale regiefunctie ten aanzien van radicalisering, deradicalisering en het voorkomen van het uitreizen van jihadisten. Daarnaast is inmiddels voor alle gemeenten (dus niet alleen de meest risicovolle gemeenten) een 10-punten plan opgesteld door de VNG, SZW en de NCTV gezamenlijk voor gemeenten die een preventieve aanpak willen ontwikkelen op sociale spanningen en radicalisering. Tot slot kunnen gemeenten altijd terecht bij de NCTV en bij de expertise-unit sociale stabiliteit met vragen.
De rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM) bij een psychiater die veroordeeld is voor het bezit van kinderporno en nog steeds werkzaam is |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van 11 januari 2015 over een psychiater die ondanks een veroordeling voor het bezit van kinderporno nog steeds werkzaam is als psychiater?1
Ja.
Deelt u de mening van de IGZ dat het verwerven, in bezit hebben, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals een risico voor de zorg is, en dermate overschrijdend dat dit in strijd is met de professionaliteit en integriteit die van een zorgverlener mag worden verlangd? Zo ja, welke algemene conclusies trekt u hieruit?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425).
Bent u van mening dat het OM destijds na de veroordeling voor het bezit van kinderporno de IGZ en/of de werkgever van de psychiater had moeten informeren over de veroordeling? Zo nee, waarom niet?
De IGZ is na de uitspraak in maart 2012 door het Openbaar Ministerie (OM) over de veroordeling geïnformeerd. Of het noodzakelijk is tevens de werkgever door het OM te informeren, hangt af van de strafbare feiten en het type werkzaamheden die als zorgverlener worden verricht. In dit geval is hiertoe door het OM geen noodzaak gezien.
Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op vraag 4 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425). Op de informatie-uitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen van zorgverleners is de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg van toepassing. Deze maken verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan de werkgever en de IGZ mogelijk. Zoals ik in mijn antwoorden op de bovengenoemde vragen van het lid Rebel (PvdA) al heb aangegeven, werken de IGZ en het OM op dit moment nauw samen om het samenwerkingsprotocol hierop zo spoedig mogelijk aan te passen.
Bent u van mening dat de veroordeelde psychiater zijn werkgever had moeten informeren over de veroordeling? Zo nee, waarom niet?2
Een werknemer heeft recht op privacy op grond van artikel 8 EVRM, maar kan tegelijkertijd uit hoofde van zijn arbeidsrelatie geacht worden zijn werkgever informatie te verstrekken over zijn strafrechtelijk verleden wanneer die informatie feiten betreft die evident relevant zijn voor het functioneren als professional in de zorg. Vanuit oogpunt van de patiëntveiligheid is mijn standpunt dat het, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals dermate grensoverschrijdend is dat het een risico vormt voor de veiligheid van patiënten en vanuit de gedachte dat de verantwoordelijkheid voor die veiligheid niet beperkt is tot de zorgverlener in kwestie, vind ik dat de veroordeelde psychiater zijn werkgever had moeten inlichten over zijn veroordeling.
Tevens verwijs ik naar het antwoord op vraag 6 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425), voor wat betreft de mogelijkheid om via een algemene maatregel van bestuur bij de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg te regelen dat werkgever verplicht worden om bepaalde zorgverleners die bij hun zorginstelling aan de slag willen, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te laten overleggen.
Klopt het dat een strafrechter vaak niet kijkt of de straf ook gevolgen moet hebben voor het beroep, zoals bij een arts? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Bij het bepalen van de straf neemt de strafrechter de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte in ogenschouw. Door de Raad voor de Rechtspraak is aangegeven dat zij niet bijhoudt hoe vaak de bijkomende straf van ontzetting uit beroep of ambt, als omschreven in artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht, door een strafrechter wordt overwogen of opgelegd.
Wordt, en zo ja, op welke wijze, in strafzaken rekening gehouden met de consequenties die de bewezen verklaring van strafbare feiten heeft of zou moeten hebben ten aanzien van de uitoefening van het beroep van de veroordeelde?
Zoals gezegd neemt de strafrechter bij het bepalen van de straf de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte in ogenschouw. De strafrechter heeft de mogelijkheid voor een bepaalde tijd een beroepsverbod op te leggen als een zorgverlener een delict heeft begaan in de uitoefening van zijn beroep. Als het delict niet is gepleegd in de uitoefening van een ambt of beroep kan een (deels) voorwaardelijke straf worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende een bepaalde periode onthoudt van het verrichten van bepaalde (beroeps)activiteiten. Binnen de Rechtspraak wordt niet bijgehouden hoe vaak de bijkomende straf van ontzetting uit beroep of ambt, als omschreven in artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd.
Van belang is dat er ook toetsing bij de tuchtrechter kan plaatsvinden. Alleen langs die weg kunnen immers permanente beperkingen in de beroepsuitoefening worden opgelegd. Om die reden acht ik het van belang dat het huidige samenwerkingsprotocol tussen IGZ en OM over de uitwisseling van informatie van strafrechtelijke veroordelingen van zorgverleners opnieuw wordt vastgesteld, onder meer op het punt van het uitwisselen van informatie over veroordelingen wegens delicten die weliswaar plaatsvonden in de privésfeer, maar waarbij het functioneren als beroepsbeoefenaar in de zorg toch in het geding is.
De IGZ vraagt sinds maart 2013, wanneer zij verneemt dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor het bezit van kinderporno in de privésfeer of dat de feiten daaromtrent anderszins vaststaan, de tuchtrechter standaard om een oordeel.
Klopt het dat er sinds 2013 een «nieuwe koers» door de IGZ gevaren wordt? Wat houdt deze nieuwe koers in? Op welke wijze is deze «nieuwe koers» in beleidsregels vastgelegd en/of gecommuniceerd?
Naar aanleiding van de rapporten van Sorgdrager en Van der Steenhoven is de IGZ een scherpere koers gaan varen. Hierover heb ik meerdere malen met uw Kamer gesproken, waarbij is aangeven dat de IGZ de grenzen van het tuchtrecht zal opzoeken. Binnen die scherpere koers kijkt de IGZ daarom sinds maart 2013 ook naar de vraag in hoeverre privébezit van kinderporno zich verdraagt met beroepsuitoefening in de zorg. Het vigerende IGZ-handhavingschema en de huidige formulering van de tweede tuchtnorm in de wet BIG vormen daarbij het uitgangspunt. Zie voorts mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425).
Klopt het dat de OM momenteel alleen op incidentele basis informatie over veroordelingen deelt met de IGZ? Zo ja, wat belet het OM en de IGZ om tot structurele afspraken te komen?
Zie mijn antwoord op vraag 4 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425).
Heeft het OM de IGZ geïnformeerd over de veroordeling van de desbetreffende psychiater? Zo ja, wanneer heeft dit plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Direct na de veroordeling in maart 2012 heeft het OM de IGZ geïnformeerd over de strafrechtelijke veroordeling van de psychiater. In juni 2012 heeft de IGZ het vonnis ontvangen met daarin de feiten en omstandigheden van de veroordeling die relevant zijn voor de IGZ om tot een oordeel te komen over het al dan niet instellen van een onderzoek.
Op welk moment was de IGZ op de hoogte van de veroordeling van de betreffende psychiater?
Zie antwoord vraag 9.
Welke acties heeft de IGZ ondernomen op het moment dat zij op de hoogte werd gesteld van de veroordeling?
Om tot een goed oordeel te komen over de gevolgen van de veroordeling voor de patiëntveiligheid is de IGZ een onderzoek gestart. Dit onderzoek heeft geleid tot het oordeel dat er geen acuut gevaar bestond voor de patiëntveiligheid. Daarbij moet worden beseft dat destijds een strafrechtelijke veroordeling van beroepsbeoefenaren voor het privébezit van kinderporno geen aanleiding voor de IGZ was om een tuchtzaak te starten. Dit is sinds maart 2013 niet meer het geval.
Wel is er in november 2012 door de IGZ een toezichtplan opgesteld waar de psychiater zich aan moest houden. Op dat moment was de psychiater niet meer aan het werk als psychiater.
Op basis van het toezichtplan zou de psychiater de IGZ onder andere melden als hij weer zou gaan werken en mocht hij niet meer betrokken zijn bij behandeling van kinderen en patiënten die geconfronteerd zijn met seksueel misbruik.
Op het moment dat de psychiater in januari 2013 weer aan de slag ging, werd het toezichtplan opnieuw en ook met de zorginstelling besproken en had de IGZ regelmatig contact met zowel de psychiater als de zorginstelling om te controleren of het plan ook goed werd uitgevoerd.
Nadat de IGZ vanaf maart 2013 een scherpere koers is gaan varen ten aanzien van strafrechtelijke veroordelingen van beroepsbeoefenaren voor het privébezit van kinderporno, is deze zaak in 2014 alsnog door de IGZ voor de tuchtrechter gebracht. Daarbij speelde de overweging van de IGZ mee dat zij de voornoemde gemaakte afspraken bij het toezichtplan transparant en permanent wilde maken, en wilde bewerkstelligen dat de psychiater ook nooit meer patiënten met seksueel deviant gedrag kan behandelen. Dit is alleen mogelijk met een maatregel van de tuchtrechter die wordt aangetekend in het BIG-register. De tuchtzaak tegen de psychiater loopt nog.
Heeft de IGZ direct een tuchtzaak tegen de psychiater aangespannen? Zo nee, waarom niet? Is de IGZ bereid alsnog een tuchtzaak aan te spannen? Zo ja, hoe lang nadat de IGZ op de hoogte is gesteld is deze tuchtzaak gestart?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer heeft de IGZ eisen aan de beroepsuitoefening gesteld aan de betreffende psychiater? Zo ja, welke eisen waren dit?
Zie antwoord vraag 11.
Welke consequenties kan de IGZ trekken als dergelijke vereisten met betrekking tot de beroepsuitoefening niet opgevolgd worden? Heeft de psychiater zich aan de eisen van de IGZ gehouden?
Indien een toezichtplan niet uitgevoerd wordt, kan de IGZ handhavende maatregelen inzetten, zoals het opleggen van een bevel. Tijdens het volgen van het plan, kreeg de IGZ informatie teruggekoppeld dat de psychiater aan het toezichtplan voldeed.
Zijn er nog andere BIG-geregistreerden (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) die veroordeeld zijn vanwege zedenmisdrijven waar dergelijke eisen met betrekking tot de beroepsuitoefening zijn opgelegd? Zo ja, om hoeveel BIG-geregistreerden gaat dit, welke eisen zijn opgelegd en hoe houdt de IGZ toezicht op de naleving van de eisen?
Sinds de IGZ in maart 2013 een scherpere koers is gaan varen zijn er, voor zover de IGZ kan overzien, geen andere BIG-geregistreerden die veroordeeld waren voor het bezit van kinderporno waarmee zij een dergelijk toezichtplan heeft afgesproken. Ik teken hierbij aan dat dergelijke informatie niet structureel wordt bijgehouden en dat er momenteel wordt gewerkt aan de nieuwe vaststelling van het samenwerkingsprotocol (zie ook mijn antwoord op vraag 20).
Is het mogelijk oude veroordelingen alsnog aan de tuchtrechter voor te leggen, zodat in het verleden veroordeelde zorgverleners alsnog tuchtrechtelijk veroordeeld kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u, c.q. de IGZ, zorgdragen dat dit gebeurt?
Het tuchtrecht kent een verjaringstermijn van 10 jaar. Indien nieuwe informatie bekend wordt over relevante gedragingen binnen deze verjaringstermijn kan deze alsnog aan de tuchtrechter worden voorgelegd.
Wat is de status van het Samenwerkingsprotocol OM-IGZ?3
Dit betreft een vastgesteld en operationeel samenwerkingsprotocol uit 2009 dat op dit moment opnieuw wordt vastgesteld, zoals omschreven in mijn antwoord op vraag 4 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425).
oe rijmt u de woorden van de Inspecteur-Generaal dat er geen duidelijke en standaard afspraken zijn over het informeren over een strafzaak, terwijl hiervoor wel afspraken zijn vastgelegd in artikel 4 van het Samenwerkingsprotocol OM-IGZ?
Zie mijn antwoord op vraag 4 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425).
Hoe vaak vinden de bestuurlijke overleggen IG-PG (art. 4.1.a Samenwerkingsprotocol), de Coördinerend annex selectie overleggen (4.1.b) en de Operationele overleggen (4.1.c) plaats? In welk van deze overleggen zou de uitwisseling van informatie over strafzaken die het werk van zorgverleners kan beïnvloeden moeten plaatsvinden?
Het bestuurlijk overleg tussen de inspecteur-generaal van de IGZ en de voorzitter van het College van PG’s vindt eenmaal per jaar plaats. Daarnaast vindt minimaal eens per jaar een bestuurlijk overleg plaats ten behoeve van de verbetering van de integriteit van de zorgsector waar onder andere het Functioneel Parket en de IGZ aan deelnemen.
Coördinerend en operationeel overleg vindt plaats tussen IGZ en het Expertisecentrum Medische Zaken (EMZ) van het OM. Deze overleggen gaan over mogelijk strafrechtelijk optreden bij meldingen die betrekking hebben op de kwaliteit van de zorg. Het Coördinerend overleg tussen IGZ en EMZ vindt eenmaal in de zes weken plaats. Operationeel overleg vindt plaats afhankelijk van de zaken die op dat moment in behandeling zijn.
Daarnaast vindt eenmaal in de vier weken een informatie-overleg alsook een selectie-overleg (CSO-zorg) plaats tussen de diensten die handhavend optreden ten aanzien van zorgfraude en het economisch domein. Tevens heeft het Functioneel Parket met enige regelmaat een operationeel/beleidsmatig overleg met de IGZ.
In al deze gremia kunnen strafzaken aan de orde komen die relevante informatie geven over het handelen van zorgverleners.
Wanneer, en hoe vaak, is het Samenwerkingsprotocol OM-IGZ geëvalueerd (art. 8)? Is de uitwisseling van zaken, zoals veroordeling voor bezit van kinderporno, onderdeel geweest van een evaluatie? Zo ja, wat is hier- uit gekomen?
Het Samenwerkingsprotocol OM-IGZ is tijdens verschillende coördinerende overleggen geëvalueerd. De evaluatie in het afgelopen jaar heeft er toe geleid dat in juli 2014 is besloten tot het opstellen van een nieuwe versie van dit samenwerkingsprotocol. In de afgelopen periode is in het Coördinerend overleg, in algemene zin, aan de orde geweest of informatie over veroordelingen in de privésfeer van beroepsbeoefenaren in de zorg door het OM konden worden gedeeld met de IGZ. Daarbij is afgesproken dat dit wordt opgepakt in de afspraken over het opnieuw vast te stellen samenwerkingsprotocol. Naar aanleiding van het aangescherpte standpunt werken de IGZ en het OM intensief aan het vernieuwen van het samenwerkingsprotocol. Het verstrekken van gegevens tussen het OM en de IGZ zijn aan (wettelijke) kaders gebonden. Het inventariseren van deze en andere knelpunten neemt tijd in beslag, maar worden momenteel uitgezocht. Ik streef ernaar om het vernieuwde samenwerkingsprotocol binnen enkele maanden gereed te hebben of zoveel eerder als mogelijk is.
Indien het antwoord op vraag 16 ontkennend is, waarom heeft de IGZ dit punt tijdens de jaarlijkse evaluaties nooit ingebracht, terwijl zij naar eigen zeggen deze gegevensuitwisseling al sinds 2013 geregeld wil zien?
Dit onderwerp is al langer onderwerp van gesprek tussen het OM en de IGZ en de verwachting is dat zij op korte termijn tot afspraken hierover komen.
Klopt het dat de psychiater na zijn veroordeling bij de Nieuwe Lente gewerkt heeft, en daar patiënten is blijven behandelen die zelf in hun jeugd misbruikt zijn? Was de IGZ hiervan op de hoogte? In hoeverre was dit in strijd met de opgelegde voorwaarden van het arrest, dan wel de eisen die de IGZ had opgelegd? Zo ja, welke maatregelen heeft de IGZ genomen toen bleek dat de psychiater de eisen overtreden had?4
Nadat de psychiater ontslagen was bij De Nieuwe Lente in november 2012, vernam de IGZ dat hij in het half jaar na zijn veroordeling een patiënt had behandeld in de Nieuwe Lente die in het verleden te maken heeft gehad met seksueel misbruik. Op het moment dat de psychiater deze patiënt behandelde was er nog geen toezichtplan afgesproken. Dit was gerealiseerd na zijn ontslag bij de Nieuwe Lente in november 2012. Zie verder mijn antwoord op de vragen 11, 12, 13 en 14. Aan de strafrechtelijke veroordeling van betrokkene zijn geen voorwaarden verbonden die zien op zijn beroepsactiviteiten.
Indien uw antwoord op vraag 22 bevestigend is, kan dan naar uw mening het blijven uitvoeren van behandelingen van slachtoffers van pedoseksuelen in een dergelijk geval op zich ook strafbaar zijn volgens artikel 96, tweede lid, van de Wet BIG? Zo nee, waarom niet?
Het is alleen mogelijk een BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar op grond van artikel 96 Wet BIG te bestraffen, wanneer deze bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg kennelijk treedt buiten de grenzen van zijn deskundigheidsgebied. Dat is hier niet aan de orde.
Het bericht ‘OM biedt jeugd in Veen 600 euro’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waar de bijzondere omstandigheden, impact van de aanhouding en langdurige onzekerheid uit bestonden op basis waarvan het Openbaar Ministerie (OM) een hogere schadevergoeding van 200 euro heeft toegekend aan de betreffende 88 jongeren?1
Bij de beoordeling van de verzoeken is rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de verdachten in hechtenis hebben verbleven. Door het grote aantal aanhoudingen konden niet alle verdachten direct op een politiebureau worden geplaatst. Sommigen hebben langere tijd in een bus doorgebracht; anderen hebben ver buiten de provinciegrenzen verbleven. Het merendeel van de verdachten heeft drie dagen vastgezeten en heeft ook Oud en Nieuw in de cel doorgebracht. Daarnaast is er voor de aanhoudingen veel persbelangstelling geweest en waren ook dit jaar de ogen van velen op Veen gericht.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Zijn er schadevergoedingen uitgekeerd aan een of meer van de 100 jongeren die hoger zijn uitgevallen dan 200 euro per nacht? Zo ja, om hoeveel zaken gaat het, wat waren die bedragen en waarom is een (nog) hoger bedrag uitgekeerd?
Er zijn (nog) geen schadevergoedingen uitgekeerd. De gewezen verdachten hebben op grond van artikel 89 Wetboek van Strafvordering (Sv) verzoeken om schadevergoeding ingediend bij de rechtbank. Het Openbaar Ministerie heeft in die zaken inmiddels advies uitgebracht en – op grond van de omstandigheden genoemd in antwoord 1 – geadviseerd een bedrag van € 200 per dag toe te kennen.
Van hoeveel van de 88 geseponeerde zaken valt volgens u niet uit te sluiten dat diegenen die een (hogere) schadevergoeding hebben ontvangen, wel degelijk met flessen en zwaar vuurwerk naar de brandweer hebben gegooid tijdens de jaarwisseling vorig jaar in Veen?
In de 88 zaken die zijn geseponeerd kon niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachten zich hadden schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Indien het antwoord op de vorige vraag één of meer luidt, hoe verhoudt zich dat tot uitkeren van een (hogere) schadevergoeding aan de mogelijke daders van deze ongeregeldheden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Op welke wijze is de berekening van 200 euro per nacht tot stand gekomen?
Het forfaitaire bedrag dat door het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS), thans het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, is vastgesteld voor verblijf in een politiecel, bedraagt € 105 per dag. Rekening houdend met de omstandigheden waaronder de verdachten hebben vastgezeten en de impact en de onzekerheid die de langere onderzoekstijd met zich heeft meegebracht, is het OM van oordeel dat een hogere vergoeding dan het forfaitaire bedrag op zijn plaats is. Na raadpleging van de jurisprudentie is het OM tot het oordeel gekomen dat een bedrag van € 200 per dag als redelijk en billijk kan worden aangemerkt.
Onderschrijft u de stellingname van de advocaat, die zestig van de ex-verdachten bijstond, dat het ging om «wat nattevingerwerk» en «een beetje koehandel» met het OM ten aanzien van de wijze waarop dit bedrag tot stand is gekomen?
Nee, deze stellingname onderschrijf ik niet. Aan de totstandkoming van het bedrag is een zeer zorgvuldige belangenafweging voorafgegaan. Ook de afstemming met de advocaten heeft constructief en professioneel plaatsgevonden.
Deelt u de stellingname van de betreffende advocaat dat de manier waarop de politie in de betreffende nacht mensen van hun barkruk heeft getrokken en in een bus heeft geduwd, zeer negatief is? Kunt u deze lezing van de feiten bevestigen en indien dat niet het geval is corrigeren?
Nee, deze stellingname deel ik niet. De aanhoudingen van alle in het café aanwezige personen was een reactie op zeer heftig geweld jegens de politie waarbij gezien is dat een groot aantal (tussen de 50 en de 100) personen van de groep waarvan de geweldplegers deel uitmaakten, het café in is gevlucht. Ook vanuit dat café zijn nog geweldshandelingen jegens de politie gepleegd. Om de dreigende situatie een halt toe te roepen en om de rust te laten weerkeren, maar ook om een signaal af te geven dat dergelijk gedrag niet acceptabel was, was daadkrachtig politieoptreden wenselijk. Buiten het feit dat de in het café aanwezige personen op dat moment konden worden aangemerkt als verdachten van openlijke geweldpleging, heeft bij de afweging om tot aanhouding over te gaan tevens een rol gespeeld dat algemeen bekend is dat het in Veen al jaren onrustig is rond de jaarwisseling, waarbij geweld jegens de politie niet wordt geschuwd. De verdachten zijn rustig en gecontroleerd bij het verlaten van het café één voor één aangehouden.
Met welke partijen heeft het OM bij de berekening van een hogere schadevergoeding rekening gehouden, behalve de verdachten en diens raadslieden? Heeft het OM rekening gehouden met de mening van en impact op de aangevallen brandweerlieden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de ernst van de gepleegde feiten?
Het OM heeft in zijn advies bij de berekening van de hoogte van een schadevergoeding rekening gehouden met de criteria van artikel 89 Sv en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Tot toekenning van schadevergoeding op grond van dit artikel wordt overgegaan indien en voor zover daartoe gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal zaken de afgelopen twee jaar (2013, 2014) waarin het OM hogere schadevergoedingen heeft uitgekeerd wegens onrechtmatige detentie, wat de redenen daarvan zijn geweest en om wat voor bedragen het ging?
Zoals ik reeds heb gemeld in het antwoord op vraag 2 betreft het geen schadevergoeding door het Openbaar Ministerie, maar zaken ex art. 89 Sv. waarin het OM advies heeft uitgebracht. Uiteindelijk neemt de rechter een beslissing over de hoogte van de schadevergoeding. Er zijn geen gegevens bekend met betrekking tot het aantal zaken waarin door de rechtbanken en gerechtshoven een hogere vergoeding dan de door het LOVS vastgestelde forfaitaire vergoeding is toegekend.
Welk signaal gaat er volgens u uit van het uitkeren van (hogere) schadevergoedingen aan jongeren die mogelijk terecht hebben vastgezeten wegens ongeregeldheden rond de jaarwisseling? Hoe verhoudt zich dat tot uw aangekondigde hardere bestrijding van ongeregeldheden en geweld tegen hulpverleners tijdens de jaarwisseling?
Het OM neemt agressie en geweld tegen personen met een publieke taak zeer serieus en hanteert hiervoor ook zwaardere richtlijnen. In alle gevallen moet vanzelfsprekend sprake zijn van voldoende wettig en overtuigend bewijs voordat tot vervolging kan worden overgegaan.
De onderhavige zaken zijn geseponeerd vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Het uitkeren van een schadevergoeding door de rechtbank is wettelijk vastgelegd in artikel 89 Sv. Deze bepaling is ook van toepassing op geseponeerde zaken.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de overige 12 van de 100 opgepakte jongeren, waaronder de stand van zaken van het strafrechtelijk proces dat tegen drie van hen wordt gevoerd?
Het opsporingsonderzoek ten aanzien van zes verdachten is nog niet afgerond. Drie verdachten zijn inmiddels gedagvaard om te verschijnen voor de meervoudige kamer in de rechtbank. De zaken tegen deze verdachten zijn voor onbepaalde tijd aangehouden, in afwachting van een eindproces-verbaal en het horen van een drietal getuigen door de rechter-commissaris.
Aan drie verdachten is een transactievoorstel gedaan ter zake van overtreding van een APV-bepaling. Eén van deze verdachten heeft inmiddels betaald; ten aanzien van de andere twee verdachten geldt dat de advocaat vooralsnog niet akkoord is gegaan met het voorstel.
Welke bedragen voor onrechtmatige detentie (per dag) worden uitgekeerd in andere EU-lidstaten? Kunt u daar een overzicht van geven?
Ik beschik niet over dergelijke informatie.