De arbeidsinkomensquote (AIQ), de investeringsquote en pensioenfondsen |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Karremans |
|
|
|
|
Hoeveel procentpunt is de (marktrelevante) arbeidsinkomensquote (AIQ) gedaald sinds 2019? Hoeveel is dat in euro’s?
In 2019 was de AIQ in de marktsector 73,5%. In 2024 was de AIQ 69,9%. Dat is een verschil van 3,6 procentpunt. De totale beloning van kapitaal en arbeid in de marktsector in 2024 was 572 miljard euro. Daar 3,6 procent van is ongeveer 21 miljard euro.
Deze cijfers zijn beschikbaar op Statline: StatLine - Arbeidsinkomensquote; bedrijfstak, nationale rekeningen
Hoeveel procentpunt is de (marktrelevante) AIQ gedaald sinds de jaren tachtig? Hoeveel is dat in euro’s?
In 1980 was de AIQ 79,5%, dat is 9,6 procentpunt hoger dan in 2024. Gemeten naar de totale beloning van kapitaal en arbeid in de marktsector in 2024 vertegenwoordigt dat 55 miljard euro per jaar.
Hoe heeft de investeringsquote zich sinds 2019 ontwikkeld?
De investeringsquote van niet-financiële vennootschappen is gedaald van 17,8% in 2019 tot 16,6% in 2024.
Hoe heeft de winstquote zich sinds 2019 ontwikkeld, zowel in procenten als in euro’s? Hoeveel extra winst maken de winstgevende bedrijven in Nederland nu ten opzichte van 2019?
De winstquote in 2019 was 40,1 procent. In 2024 was de winstquote 42,4 procent. Een verschil van 2,3 procent over de toegevoegde waarde van 650 miljard euro van niet-financiële vennootschappen representeert 15 miljard euro.
Kunt u het (vermeende) verband tussen winsten en hogere pensioenen met bewijs onderbouwen? Hoe groot is dit verband?
Zie antwoord 6.
Hoeveel van deze extra winst komt terecht bij Nederlandse werknemers via hogere pensioenen? Hoeveel aandelen van Nederlandse bedrijven zijn in handen van Nederlandse pensioenfondsen?
Er is zoals bekend geen publiek aandeelhouderregister voor alle Nederlandse bedrijven. We weten wel dat pensioenfondsen relatief veel investeren in Nederland. Dit doen ze direct via aandelen en indirect via fondsen van bijvoorbeeld Blackrock, Vanguard en via Private Equity. Hiermee hebben ze grote posities in zowel beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde bedrijven in Nederland. Dat betekent dat ze ook flink meeprofiteren als deze bedrijven winst maken.
Als deze extra winst zou worden ingezet om de lonen te verhogen, hoeveel zouden de lonen van de werknemers dan omhooggaan, zowel procentueel als in absolute euro’s?
Een verschil in de winstquote van 2,3 procent over de toegevoegde waarde van 650 miljard euro van niet-financiële vennootschappen representeert 15 miljard euro. Dat is gelijk aan 3,75 procent van het Nederlandse inkomen uit arbeid. Dit bedrag inzetten om de lonen te verhogen gaat voorbij aan indirecte effecten op de economie. Zo bieden winsten ruimte voor investeringen, die ook tot hogere lonen kunnen leiden.
Als er zorgen zijn over de hoogte van de pensioenen, is het dan effectiever om meer winst uit te keren (zodat dit indirect gaat naar hogere pensioenen) of om meer loon uit te keren (zodat de pensioenafdracht omhooggaat)?
Dit valt niet zo een op een tegen elkaar af te wegen. Winsten zijn namelijk nodig voor investeringen. Deze leiden tot meer groei, en uiteindelijk tot hogere lonen. Daar profiteren ook pensioenfondsen dan weer van via hogere pensioenpremies. Daarnaast leidt winst ook tot hogere dividenden en koersstijgingen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Verdienvermogen van Nederland op 25 september 2025?
Ja.
De Kamerbrief ‘Investeren in een weerbare en toekomstbestendige economie: het 3%-R&D-actieplan’ van 11 juli 2025 |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Karremans |
|
|
|
|
In uw brief «Investeren in een weerbare en toekomstbestendige economie: het 3%-R&D-actieplan» aan de Kamer signaleert u een daling in het aandeel van het bruto nationaal product (bnp) dat wordt besteed aan Research & Development (R&D); onderschrijft u het feit dat Nederlanders en het bedrijfsleven door uw voorganger en dit kabinet ermee toch eigenlijk voor de gek zijn gehouden dat de doelstelling om 3% van ons bnp te besteden aan R&D ferm overeind werd gehouden, terwijl datzelfde kabinet miljarden bezuinigde op R&D?1 Hoe vindt u in dat licht de geloofwaardigheid van alle voornemens in dit actieplan?
De beleidsopties uit het R&D-actieplan bieden een samenhangend palet aan instrumenten waarmee naar de doelstelling toegewerkt kan worden om 3% van het bruto binnenlands product aan R&D uit te geven in 2030. De beleidsopties zijn grotendeels gericht op het uitlokken van extra private R&D-uitgaven met effectieve inzet van publieke middelen. Hiermee zijn ook met beperkte extra en bestaande publieke middelen stappen te zetten richting de 3%. Doel is ook nog altijd om een verhouding van een derde tot twee derde teweeg te brengen, waarbij 2% van de R&D-uitgaven afkomstig is uit de private sector. In andere Europese landen als Zweden, België en Oostenrijk betrof in 2023 respectievelijk 2,65%, 2,46% en 2,27% van de R&D-intensiteit private uitgaven, waar dat in Nederland op 1,44% geschat werd.2 Deze landen zitten net op of nog onder de 1% publieke uitgaven van het bbp aan R&D in hetzelfde jaar. De meeste beleidsopties kunnen hiernaast in meerdere, meer of minder intensieve scenario’s uitgevoerd worden. Uit de analyse die in het kader van dit traject is uitgevoerd door TNO en Instituut Rathenau, is gebleken dat om de doelstelling te behalen en om onze achterstand ten opzichte van andere landen in te halen, wel een intensivering van publieke middelen nodig zal zijn. Beslissingen ten aanzien hiervan zijn nu aan een volgend kabinet.
U schijft in de brief dat investeringen in R&D kunnen leiden tot een hogere toegevoegde waarde per gewerkt uur; bent u bereid om bij besteding van publieke middelen als voorwaarde te stellen dat indien de toegevoegde waarde per gewerkt uur omhooggaat, werknemers daarvan meeprofiteren en de beloning per uur ook omhooggaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de vakbonden hierbij te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Doel van het 3%-actieplan is het stimuleren van meer private R&D door effectieve inzet van publieke middelen en het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor R&D-intensieve bedrijven. Het stimuleren van R&D heeft tot doel om ons toekomstig verdienvermogen veilig te stellen, inderdaad door een bijdrage te leveren aan de arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland. Het verhogen van lonen van R&D-personeel is daarmee geen expliciet doel van het actieplan. Belangrijke randvoorwaarde voor de groei en vestiging van R&D-intensieve bedrijven in Nederland is de beschikbaarheid van voldoende technisch geschoold personeel. Hier is aandacht voor in het actieplan met beleidsoptie 6. Goede voorwaarden zijn hier onderdeel van, maar de focus vanuit EZ ligt daarbij op het vergroten van instroom en het beperken van uitstroom in technische opleidingen en sectoren.
Waarom legt u in het actieplan zo de nadruk op het feit dat het bedrijfsleven € 110 miljard aan belastinginkomsten bijdraagt? Klopt het dat de overige belastinginkomsten (meer dan € 300 miljard) voornamelijk van werknemers, consumenten en burgers komt? Is het niet zo dat indien het lukt om Nederland arbeidsproductiever te maken, zowel bedrijven als Nederlanders meer kunnen verdienen en daarmee bij kunnen dragen aan publieke voorzieningen en dat de bijdrage van werknemers, consumenten en burgers groter is dan van het bedrijfsleven?
In het actieplan is vermeld dat het bedrijfsleven circa € 110 miljard bijdraagt aan de rijksbegroting via directe belastingen zoals vennootschapsbelasting en werkgeverspremies. Daarnaast vervullen bedrijven een belangrijke rol in de bredere afdracht van belastingen. Volgens het PwC-rapport ging dit in 2024 om circa € 184 miljard, onder andere via loonheffing en btw.3 Bedrijven bieden de werkgelegenheid waarmee afdracht van loonheffing mogelijk is en dragen dus op meerdere manieren bij aan het financieren van een groot deel van de rijksbegroting.
Een groot deel van de belastinginkomsten van de overheid hangt dus samen met de economische bedrijvigheid en inkomens die door bedrijven mogelijk worden gemaakt. Sterke en concurrerende bedrijven zijn onmisbaar voor zowel hun eigen afdrachten als voor de door hen geïnde belastingen. Zonder investeringen in innovatie en productiviteit komt de concurrentiekracht van bedrijven onder druk te staan, met risico’s voor werkgelegenheid, belastingopbrengsten en de houdbaarheid van publieke voorzieningen. Het 3%-R&D-actieplan is er juist op gericht dit te voorkomen.
U schrijft dat «om het 3% R&D-doel te behalen [...] een samenhangende aanpak nodig is, waarin alle negen acties in hun bredere context een waardevolle rol vervullen»: hoeveel zal het percentage dat naar R&D gaat verhoogd worden met de aanvullende acties die nu in gang gezet worden? Of is dat eigenlijk niet te zeggen en zijn vooral de genoemde € 14,9 miljard additionele publieke middelen cruciaal?
De uiteengezette beleidsopties uit het 3%-actieplan zien op de drie in de brief geschetste lijnen van 1) (bestaande) bedrijven stimuleren meer in R&D te investeren, 2) het stimuleren van R&D intensieve start- en scale-ups en 3) bedrijven stimuleren te kiezen hun investeringen in Nederland te doen door een goed vestigingsklimaat te creëren. De beleidsopties leveren op verschillende manieren een bijdrage aan (vaak meerdere van) deze drie lijnen. Hiermee heeft het kabinet een brede aanpak gepresenteerd voor het verhogen van publieke én private R&D-uitgaven. Een voorspelling van hoeveel een beleidsoptie precies bijdraagt aan de Nederlandse R&D-intensiteit, zowel in termen van publieke uitgaven als private R&D die daarmee wordt uitgelokt, is echter niet mogelijk. Het behalen van de 3%-doelstelling is afhankelijk van een veelvoud aan factoren, ook die niet uitgebreid in de brief aan bod komen zoals een aantrekkelijk (fiscaal) ondernemers- en investeringsklimaat. De beleidsopties uit het plan zijn allemaal gericht op het verhogen van de R&D-intensiteit en onze inschatting is dat hiermee een heel eind naar de 3% gewerkt kan worden. Desondanks zal strikt gemonitord moeten worden of deze acties het gewenste positieve effect hebben.
Bij beleidsoptie 1 bent u van plan door middel van inkoop van de overheid R&D te stimuleren; hoeveel koopt de Rijksoverheid jaarlijks in? Hoeveel kopen alle overheden samen jaarlijks in? Hoeveel van deze miljarden wilt u via deze beleidsoptie inzetten om R&D te stimuleren?
De Rijksoverheid geeft jaarlijks ongeveer € 15 tot € 20 miljard uit via aanbestedingen. Wanneer ook gemeenten, provincies, waterschappen, uitvoeringsorganisaties en andere publieke instellingen worden meegeteld, ligt het totale jaarlijkse inkoopvolume van de overheid in Nederland rond de € 100 miljard. Slechts een beperkt deel hiervan wordt op dit moment benut om innovatie of R&D te stimuleren. Daarom heeft het kabinet in het 3%-actieplan besloten te verkennen of een Nederlandse ARPA-variant een centrale rol kan spelen in het versterken van de strategische inzet van publieke inkoop voor innovatie. In deze verkenning worden ook andere maatregelen en het bredere ecosysteem van innovatiegericht inkopen meegenomen, waaronder de randvoorwaarden die nodig zijn om deze aanpak effectief en schaalbaar te maken.
Waarom gaat u bij beleidsoptie 1 eerst een verkenning doen, terwijl vergelijkbare projecten in het buitenland laten zien dat deze aanpak succesvol kan zijn? Kost dit niet onnodig en kostbare tijd? Welke pilots wilt u dit jaar doen? Hoe bent u tot de keuze voor deze pilots gekomen?
Internationale voorbeelden zoals DARPA, SPRIND en ARIA laten zien dat een krachtige organisatievorm en een scherp mandaat bepalend zijn voor het succes van een ARPA-aanpak. Tegelijkertijd verschillen deze modellen sterk in hun inrichting, financiering en relatie tot andere innovatie-instrumenten. Een zorgvuldige verkenning is daarom nodig om de juiste keuzes te maken voor de Nederlandse situatie. In aanloop naar de verkenning worden voorbereidende gesprekken gevoerd over mogelijke pilotcasussen, waaronder in samenwerking met Quantum Delta NL. Deze kunnen bijdragen aan het opdoen van ervaring met een challenge-aanpak waarin overheden radicale oplossingen uitvragen voor maatschappelijke opgaven, met ruimte voor groots denken en onzekerheid in de vroege fase, en gericht op innovaties die uiteindelijk op schaal ingekocht en toegepast kunnen worden. Er worden verschillende scenario’s verkend voor de oprichting van een Nederlandse ARPA-variant, variërend in taken, budget en organisatorische inbedding. Begin 2026 levert deze verkenning een set concrete beleidsopties op, zodat een nieuw Kabinet een goed onderbouwd besluit kan nemen over de vormgeving van een Nederlandse ARPA-variant.
Hoe groot is de taskforce bij het Ministerie van Economische Zaken die wordt opgezet bij beleidsoptie 2? Welk budget heeft deze taksforce? Wat is nu precies additioneel aan de reeds bestaande structuren die u ook noemt in uw brief?
Het R&D-lanceerplatform wordt momenteel opgezet en verder uitgewerkt. Er wordt hierbij gekeken naar een duidelijk mandaat voor de groep, criteria voor casussen en een vaste route voor opschaling bij knelpunten. Tegelijkertijd is het doel ook om zo snel mogelijk te beginnen met casussen en gaandeweg te leren en de aanpak aan te scherpen. In de verdere uitwerking wordt o.a. nauw samengewerkt met de ROMs en de NFIA om de aansluiting op de taskforce van de tech brandpunten te borgen. Het R&D-lanceerplatform biedt een vaste route voor opschaling die in het verlengde ligt van de werkzaamheden van deze partners. Het platform komt pas in actie als er regionaal of op uitvoeringsniveau geen oplossing gevonden kan worden. Binnen Economische Zaken zullen, naast een vaste kerngroep, in wisselende samenstelling beleidsmedewerkers deelnemen toegespitst op de voorliggende casus en benodigde kennis. Met deze opzet heeft het lanceerplatform geen eigen budget nodig. Of het lanceerplatform over een eigen budget zal beschikken is aan een nieuw kabinet. Maar het platform zal in ieder geval verkennen of en waar bestaande instrumenten een passende oplossing bieden in de casussen die zich voordoen.
Klopt het dat de doelstelling bij beleidsoptie 3 bereikt moet worden door Invest-NL? Zo nee, hoe gaat deze doelstelling dan bereikt worden? Zo ja, wordt deze doelstelling dan vanaf nu concreet meegegeven aan Invest-NL? Hoe kan voortgang op deze doelstelling in de gaten worden gehouden als u aangeeft dat het op dit moment niet mogelijk is om deze doelstelling te meten?
Het mobiliseren van institutioneel kapitaal ten behoeve van R&D-intensieve scale-ups kan op verschillende manieren worden gestimuleerd. De overheid heeft als ambitie de knelpunten voor institutionele beleggers te adresseren door het beleid zo in te richten dat zij makkelijker meer zouden kunnen investeren in durfkapitaal. Invest-NL draagt hieraan bij met haar initiatief voor een fonds-in-fonds, dat momenteel verkend wordt met o.a. pensioenfondsen, en via een (verhoogd) Deeptech Fonds fondsvermogen. Daarnaast verkend Nederland deelname aan het pan-Europese investeringsfonds ETCI 2.0, waar mogelijk ook institutionele beleggers bij zullen aansluiten.
Uiteindelijk is de keuze aan institutionele beleggers, als private investeerders, of ze investeren in durfkapitaal en is Invest-NL daarom niet verantwoordelijk voor het halen van deze doelstelling. Het is de ambitie van het kabinet om de randvoorwaarden zo in te richten dat institutionele beleggers in 2030 in totaal 3 miljard euro hebben geïnvesteerd in innovatieve start- en scale-ups, al dan niet via durfkapitaalfondsen. EZ en Invest-NL blijven in goed overleg met onder andere de pensioensector, om deze inzet te monitoren.
U schrijft in de brief dat het kabinet zich «inzet» en dat er «wordt gewerkt» aan allerlei zaken rond beleidsoptie 4, maar welk budget is hier concreet mee gemoeid? Welke inzet, in fte, vanuit het ministerie of andere organisaties is hiermee gemoeid? Welke doelstelling wilt u binnen afzienbare termijn bereiken met deze «inzet»?
In lijn met het adviesrapport Kennisoffensief voor Defensie4 en samen met partners zoals TO2-instellingen en het Ministerie van Defensie wordt onderzocht welke behoeften er zijn, welke locaties daarvoor geschikt zijn op basis van bestaande ecosystemen en welke investeringen dit vergt. Ook wordt onderzocht op welke manier een regeling ingestoken kan worden om met verschillende partijen te zorgen voor structurele middelen om deze ambities te realiseren. Hoeveel fte hiermee gemoeid is kan niet eenvoudig worden beantwoord. Bij andere organisaties hebben wij geen inzicht in de bestede uren, momenteel zijn er geen betaalde opdrachten bij andere partijen om hier aan te werken. Het doel is om met een voorstel te komen waarin locaties, governance en kosteninschatting worden aangeboden aan uw Kamer.
U schrijft dat een belangrijk uitgangspunt is dat van colleges van bestuur van de universiteiten en hogescholen wordt verwacht dat zij hun Technology Transfer Offices (TTO’s) en Knowledge Transfer Offices (KTO’s) een helder mandaat geven en financieren vanuit de eerste geldstroom; worden TTO’s en KTO’s nu niet gefinancierd vanuit de eerste geldstroom? Hoeveel inkomen genereren universiteiten en hogescholen momenteel met Intellectueel Eigendom (IE) dat is voortgekomen uit wetenschappelijk onderzoek waaraan deze instituten hebben bijgedragen? Wilt u dat dit inkomen op peil blijft?
TTO’s en KTO’s worden op dit moment grotendeels gefinancierd vanuit de eerste geldstroom en in een enkel geval door projectfinanciering of eigen inkomsten. Deze geldstroom is een lumpsum voor de kerntaken: 1) onderwijs, 2) onderzoek en 3) kennisoverdracht ten behoeve van de maatschappij. In vervolg op het 3%-actieplan en inzet op valorisatie hebben de Ministeries van OCW en EZ aan de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI) gevraagd een advies uit te brengen over de derde kerntaak.
De omvang van de opbrengst van Intellectueel Eigendom voor kennisinstellingen is niet bekend. Er wordt in jaarverslagen van universiteiten en hogescholen in de meeste gevallen op kwalitatieve wijze gerapporteerd over intellectueel eigendom. Deze opbrengst is geen doel op zich in het beleid rond hoger onderwijs en wetenschap.
Waarom wilt u onder beleidsoptie 7 een wettelijk verankerde strategische cofinancieringsvoorziening? Wilt u daarmee voorkomen dat het kabinet nogmaals een bestaand fonds, zoals het Nationaal Groeifonds, kan inzetten voor heel andere zaken dan het verdienvermogen van Nederland of zelfs gewoon helemaal kan schrappen? Op welke wijze wilt u dit wettelijk verankeren, aangezien het Nationaal Groeifonds is ingesteld met als doel om groei mogelijk te maken?
Doel van de EU-cofinancieringsvoorziening is om structureel middelen beschikbaar te stellen voor deelname aan EU-partnerschappen (zoals de Chips Act) en IPCEIs. Zo wordt voorkomen dat er ad hoc middelen gevonden moeten worden voor deelname aan dit type EU-programma’s en wordt voorkomen dat Nederland zich terug moet trekken op voor ons juist strategisch relevante thema’s (zoals technologieën uit de NTS). Momenteel worden IPCEIs voorbereid op diverse voor Nederland relevante onderwerpen, maar is onze deelname niet zeker. Andere landen hebben reeds vergelijkbare voorzieningen ingericht. Een aparte voorziening stelt ons in staat om flexibel op te treden en minder gebonden te zijn aan de Nederlandse begrotingscyclus voor incidentele middelen. De beste manier om een dergelijke voorziening in te richten wordt nog verkend.
U schijft dat u regeldruk voor ondernemers wilt verminderen; kunt u bevestigen dat het gaat over onnodige regels? Indien het niet over onnodige regels gaat, maar over regels om te bezien of belastinggeld inderdaad wordt besteed aan innovatie, hoe gaat u dan de balans vinden tussen het verminderen van regeldruk voor ondernemers en het effectief uitgeven van schaarse middelen? Verder schrijft u dat vakdepartementen kijken naar maatschappelijke uitdagingen die het missie-gedreven innovatiebeleid kan aanpakken en dat het Ministerie van Economische Zaken zelf de regie neemt over sleuteltechnologieën, digitalisering en maatschappelijk verdienvermogen; hoe leidt dit tot de gewenste focus? Welke innovatie zou hier niet onder passen? Kunt u preciezer aangeven welke focus u wilt aanbrengen in het innovatiebeleid?
Inzet op het verminderen van regeldruk ziet niet alleen op het afschaffen of behouden van regels of wetten, maar in grote mate op de afweging tussen een gedegen verantwoording voor doelmatige besteding van middelen, en de uitvoerbaarheid daarvan en bijkomende administratieve lasten voor gebruikers. Hoe intensiever en gedetailleerder de verantwoording, hoe kostbaarder de uitvoering en hoe hoger de administratieve lasten. De rechtmatigheid en doelmatigheid van de ingezette middelen komt dit mogelijk wel ten goede. Sommige van deze aspecten hebben een wettelijke basis, andere betreffen misschien uitvoeringsvraagstukken. In de doorontwikkeling van het innovatie-instrumentarium zal expliciet stil worden gestaan bij deze afweging. Vermindering van administratieve lasten is bijvoorbeeld één van de actielijnen waaraan gewerkt wordt naar aanleiding van de WBSO-evaluatie en is mede doel van het centreren van de besteding van PPS-I-middelen.
Doel van de herijking van de PPS-I en het missiegedreven innovatiebeleid is om enerzijds de aansluiting van beleid en instrumenten van de betreffende vakdepartementen en hun missies te versterken. Hiernaast wordt focus aangebracht door de middelen van de PPS-I direct te beschikken aan eindbegunstigden. Hiermee wordt de aanvraag- en verantwoordingsprocedure, in tegenstelling tot huidige situatie, voor alle eindbegunstigden van de PPS-I subsidie geüniformeerd. Deze verandering maakt mogelijk dat EZ de middelen gerichter in kan zetten en inhoudelijke focus aan kan brengen op de dwarsdoorsnijdende missies waar EZ primair verantwoordelijk is. Hiermee wordt ook een betere koppeling gelegd en sturing op de kaders van de NTS in grotere mate mogelijk in het missiegedreven innovatiebeleid als geheel.
Het actieplan is tot stand gekomen in samenwerking met het bedrijfsleven, kennisinstellingen, decentrale overheden, uitvoeringsorganisaties en werkgeversorganisaties, maar waarom is er niet ook samengewerkt met niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) die zich inzetten om maatschappelijke uitdagingen op te lossen, of met de vakbonden die met hun leden goed inzicht hebben in het verhogen van de arbeidsproductiviteit en die bovendien kunnen meedenken over de vraag hoe werknemers meeprofiteren van innovaties?
Het actieplan is primair gericht op het stimuleren van de R&D-uitgaven van bedrijven, door het wegnemen van knelpunten, scheppen van de juiste randvoorwaarden en door effectieve inzet van publieke middelen. De beleidsopties zien dan ook op bevorderlijke prikkels, financiering voor R&D-intensieve start- en scale-ups en het wegnemen van bottle necks voor R&D-intensieve bedrijven bij investeringen. Dat is de doelgroep waar beoogd wordt een intensivering en gedragsverandering te bewerkstelligen. Hierbij zijn non-profit organisaties betrokken, zoals Techleap.
Ten slotte schijft u dat innovaties nodig zijn om maatschappelijke problemen op te lossen, zoals de stikstofproblematiek, de arbeidstekorten in de zorg en de verduurzamingsopgave in de bouw; waarom wordt klimaatverandering niet genoemd?
De betreffende passage benoemt voorbeelden van maatschappelijke problemen waar innovatie een noodzakelijk middel is in het komen tot een oplossing en is dus geen uitputtende lijst. Klimaatverandering behoort ook tot deze categorie, maar is hier niet uitgelicht. Klimaatverandering in den brede ligt op het beleidsterrein van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei, de voorbeelden uit dit stuk relateren aan het beleidsterrein van Economische Zaken en enkele grote maatschappelijke problemen die hun weerslag hebben op ons concurrentievermogen en onze arbeidsproductiviteit.
De MER Tata Steel en misleidende communicatie over uitstootcijfers |
|
Joris Thijssen (PvdA), Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD), Mpanzu Bamenga (D66), Natascha Wingelaar (NSC), Ilana Rooderkerk (D66), Wytske de Pater-Postma (CDA), Marieke Koekkoek (D66), Geert Gabriëls (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Tieman |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Tata Steel op 30 juni 2025 het milieueffectrapport (MER) voor het project HeraCless-Groen Staal heeft ingediend bij de provincie Noord-Holland, en dat de MER openbaar is gemaakt op de website van Tata Steel?1
Ja. Het milieueffectrapport (MER) is conform toezegging ook met uw Kamer gedeeld via het de aanbiedingsbrief bij het Schriftelijk overleg van 8 juli jl. (Kamerstuk 28 089, nr. 339). Inmiddels heeft het bedrijf aangegeven wegens een aantal correcties een gereviseerde MER in te zullen dienen bij het bevoegd gezag6.
Bent u bekend met het feit dat volgens het onlangs gepubliceerde MER van Tata Steel de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitkomst in het licht van het feit dat het RIVM concludeert dat fijnstof en NOx de grootste boosdoeners zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Normaal gesproken wordt een MER pas openbaar wanneer deze door het bevoegd gezag als bijlage ter inzage wordt gelegd bij een ontwerpbesluit in het kader van vergunningverlening. Tata Steel heeft er, mede op verzoek van de omgeving en de Tweede Kamer, voor gekozen het ingediende MER te publiceren zodat eenieder dit stuk nu al kan inzien. Tegelijkertijd moet nog wel gewoon het reguliere proces van advies en verificatie rondom het MER door het bevoegd gezag en de door haar gemandateerde omgevingsdienst plaatsvinden.7 Er zijn door de Rijksoverheid nog geen stellingen in te nemen, omdat het bevoegd gezag de MER nog moet interpreteren en beoordelen. Ik wil hiervoor het reguliere proces afwachten en kan dus niet in alle gevallen ingaan op de door u gestelde vragen.
Vindt u het acceptabel dat de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, waarom en op welke gezondheidsexperts baseert u zich dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat vindt u ervan dat uit het MER blijkt dat ziekmakende stoffen, zoals ultrafijnstof, benzeen, zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), nauwelijks worden teruggedrongen en dat veel technieken die Tata noemt om emissies te beperken worden afgedaan als «nog in onderzoek», «niet verplicht» of «niet gebruikelijk»? Welke harde reductiedoelen en toetsbare resultaatsverplichtingen zijn er voor deze stoffen dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u het ermee eens dat dit te veel onzekerheid met zich meebrengt en dat omwonenden – die jarenlang moesten vechten tegen een Tata Steel en een overheid, die lang wegkeken en de ziekmakende effecten van Tata ontkenden – garanties moeten krijgen over de exacte reducties van emissies van zulke ziekmakende stoffen (in absolute cijfers)?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden over de onzekerheid die deze fase met zich meebrengt. Het verduurzamingsproject van Tata Steel kent verschillende fases, waarvan het MER één van de eerste stappen is binnen het formele proces van besluitvorming over een projectbesluit en bijbehorende vergunningen. Het is aan het bedrijf om de vergunningen voor hun activiteiten aan te vragen en een MER op te stellen. Het bevoegd gezag zal naar aanleiding van het MER, de daarbij behorende adviezen, en de nog in te dienen vergunningaanvragen de activiteit beoordelen.
Het doel van het MER is om de effecten van het project op het milieu in beeld te brengen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de impact van het project op verschillende (lucht)emissies van het bedrijf in kaart moet worden gebracht. Concrete bindende normen of eisen staan niet in het MER, maar worden op een andere manier geregeld. Algemene regels en de vergunningen zullen de Groen Staal-activiteiten van Tata Steel reguleren, waaronder de (lucht)emissies.8 Voordat de vergunning definitief is, zal de ontwerpvergunning openbaar worden gemaakt. Dan bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden om hierop zienswijzen in te dienen.
Bent u het ermee eens dat alle relevante mitigerende maatregelen (oftewel maatregelen die de schadelijke effecten beperken) in het MER moeten worden opgenomen, dus ook de overkappingen en maatregelen die in het buitenland al worden toegepast bij staalfabrieken? Zo nee, waarom niet? Hoe worden dan maatregelen die niet in het MER worden doorgerekend, maar wel worden toegepast via bijvoorbeeld maatwerkafspraken, onderworpen aan een verplichte toets op de effectiviteit en milieugevolgen?
Dit MER is opgesteld voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal zoals dat in maart 2023 is aangekondigd met de notitie voornemen en in november 2023 is aangepast met de gewijzigde notitie voornemen.9 Het MER wordt, zoals ieder ander MER, door het bevoegd gezag getoetst aan de eisen die de wet aan een MER stelt.
Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De genoemde overkappingen zijn geen onderdeel van het project en ook geen onderdeel van mitigerende maatregelen voor dit project. Daarom zijn deze niet opgenomen in het MER.
Het ingediende MER heeft een beperktere scope dan de eventuele maatwerkafspraak. Aanvullende (milieu)maatregelen die voortkomen uit de maatwerkafspraken en geen onderdeel zijn van de vergunningenprocedure voor het project Heracless-Groen Staal dat in maart 2023 is gestart, zullen te zijner tijd een eigen vergunningenspoor doorlopen en getoetst worden. Dit is eerder zo gecommuniceerd door het bevoegd gezag met de gewijzigde notitie voornemen in november 202310.
Zijn cruciale technieken voor de overkapping van de schrootverwerking, het slaktransport en de aanvoer en opslag van grondstoffen voor de «direct reduced iron» (DRI) meegenomen in het MER? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om uit te spreken dat het nodig is om dit alsnog op te laten nemen in het MER?
De overkappingen en bronmaatregelen bij nieuwe schrootverwerking en bronmaatregelen bij slaktransport maken deels onderdeel uit van het ontwerp van de nieuwe DRP-EAF installaties en zijn dus opgenomen in het MER.11 Eventuele aanvullende milieumaatregelen die voort kunnen komen uit de maatwerkafspraken zijn zoals ook in vraag 6 toegelicht geen onderdeel van het MER.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat Tata met het MER feitelijk een soort vorm van salderen in de tijd toepast: verslechtering van de leefomgeving in de komende jaren wordt goedgepraat met beloften over latere verbetering, maar zonder juridische garanties dat die verbetering er ook daadwerkelijk komt? Zo nee, welke juridische garanties zijn er dan concreet voor reductie van ziekmakende stoffen?
Zie beantwoording vraag 2 en 5. Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De beoordeling van het MER (of dit in voldoende mate lukt in lijn met huidige wet- en regelgeving), ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Welke concrete, juridisch bindende normen per stofsoort met resultaatverplichtingen op korte termijn – ook voor de bouw- en transitiefase – worden gehanteerd om gezondheidswinst te garanderen?
Zie de beantwoording van vraag 2 en vraag 5. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Erkent u dat in de bouw- en transitiefase, waarin oude vervuilende installaties (zoals kooksgasfabriek 2 en de hoogovens) nog jaren blijven draaien naast nieuwe bronnen als «electric arc furnace» (EAF) en DRI, de uitstoot en hinder toenemen? Kunt u ook aangeven welke maatschappelijke kosten en effecten op de gezondheid dit met zich mee zal brengen? Kunt u een oproep doen om ook de bouw- en transitiefase te laten meenemen in het MER?
Het klopt dat oude en nieuwe installaties enige tijd gelijktijdig actief zullen zijn. Het bevoegd gezag heeft eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het MER, geadviseerd aan Tata Steel om in het MER expliciet in te gaan op de milieueffecten tijdens de bouw- en transitiefase. Deze zijn dus ook onderdeel van het door Tata Steel ingediende MER. Het bevoegd gezag zal hier dan ook op letten in haar beoordeling van het MER. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat is de planning, nu recent een coördinator is aangesteld om een gezondheidseffectrapportage (GER) te (laten) maken, het MER er is en de systematiek van de GER ook is ontwikkeld, om te komen tot een GER en worden omwonenden daar ook bij betrokken?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de vragen uit het Schriftelijk Overleg van 8 juli jl12., zullen bij de uitvoering van de Gezondheidseffectrapportage Tata Steel Nederland (hierna: GER-TSN), naast andere betrokkenen, omwonenden worden geconsulteerd.
De GER-TSN wordt gebaseerd op informatie uit het MER en op data voor de milieu en gezondheidsmaatregelen van de eventuele maatwerkafspraak die buiten de scope van het MER vallen. De werkgroep GER-TSN is op basis van de huidige beschikbare versie van de MER gestart met de voorbereidende werkzaamheden van de GER-TSN. Echter moet het oordeel van het bevoegd gezag en het advies van de Commissie mer over het MER worden afgewacht om naar een definitieve GER toe te werken.
Doordat de GER voor het eerst wordt uitgevoerd en de uitvoering afhankelijk is van het proces van de MER, is de exacte duur van de verdere uitvoering niet geheel te voorspellen, maar alle betrokken partijen zijn zich bewust van de wens van de Kamer tot snelheid en zetten zich daarvoor in.
Wanneer verwacht u dat er adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond voor de omwonenden in IJmond op basis van de GER kunnen liggen? Bent u bereid te wachten met het maken van een maatwerkafspraak met Tata, totdat deze adviezen er zijn, zoals een meerderheid van de Kamer u heeft verzocht? Zo nee, waarom niet?
De gezondheid van omwonenden van Tata Steel zal een prominente plek krijgen in de eventuele maatwerkafspraak met TSN, zoals ook al eerder is aangegeven. In de Voortgangsbrief Milieuproblematiek Tata Steel van 10 april jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over de GER -TSN. Tussentijdse inzichten die worden opgedaan bij de uitvoering van de GER-TSN zullen zoveel mogelijk worden betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak met TSN. In de Kamerbrief Voortgang maatwerkafspraken Tata Steel van 20 februari jl. is toegelicht dat de beoogde volgende stap in het maatwerktraject met Tata Steel een concept-JLoI is. De Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) zal over de concept-JLoI een advies uitbrengen. Gelet op de bijzondere aandacht voor gezondheidsrisico’s in de maatwerkafspraak met Tata Steel zal de Expertgroep Gezondheid IJmond hierbij worden betrokken. De Expertgroep is immers ingesteld om te adviseren op milieu en leefomgevingsaspecten bij de verduurzaming van Tata Steel en de consequenties daarvan voor de gezondheid van inwoners in de IJmond.13
Door de samenwerking tussen de AMVI en de Expertgroep Gezondheid IJmond bij het adviseren over de concept-JLoI Tata Steel, zal hun advies onder andere zien op gezondheid, de geformuleerde doelstellingen en de haalbaarheid en de doelmatigheid hiervan. Dit geïntegreerde advies zal samen met de definitieve JLOI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak.
Als u niet gaat wachten op deze adviezen, hoe weten de omwonenden wat de gezondheidswinst precies zal zijn en hoe gaat u dan de door u in het vooruitzicht gestelde gezondheidswinst voor omwonenden waarmaken? En als u niet bereid bent te wachten op de adviezen van de expertgroep, beseft u dan dat u een meerderheid van de Kamer negeert, terwijl u veel belastinggeld wilt uitgeven aan een Indiaas bedrijf? Waarom doet u dat dan toch?
Het advies van de AMVI en Expertgroep zal samen met de JLoI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak (zie ook beantwoording vraag 12). Het advies van de AMVI en Expertgroep worden daarbij ook meegenomen.
Met de maatwerkafspraak wil de Staat groene, schone en circulaire staalproductie in de IJmond helpen realiseren. De aanvullende milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkafspraak zijn bovenwettelijk en deze milieu en gezondheidswinst is niet te behalen middels het reguliere VTH-stelsel.
In de brief van 10 april 2025 is uitgebreid ingegaan op de borging van gezondheid in de maatwerkafspraken. Hierin is dus voorzien.
Uiteraard is het uiteindelijk aan TSN om de milieu-impact van hun activiteiten te verminderen.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Stikstofdepositie behorend bij het MER van Tata Steel2 (tabel 10.3) er zowel in de aanlegfase, de transitiefase, de operationele fase met aardgas als in de operationele fase met waterstof, sprake is van een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat? Welke gevolgen heeft dit, ook in het licht van de Greenpeace-uitspraak?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace-uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat dit betekent dat met de aanleg niet kan worden begonnen, totdat de stikstofdepositie op Natura 2000 daalt? Wanneer verwacht u dat dit het geval zal zijn? Zo nee, op welke juridische adviezen baseert u zich daan? Kunt u deze juridische adviezen meesturen?
Dit is aan bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Het proces van vergunningverlening moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Externe Veiligheid – QRA Heracless, behorend bij het MER van Tata Steel3, is aangegeven dat het gifwolkaandachtsgebied van Tata Steel, zowel in de bestaande als nieuwe situatie, zich uitstrekt over diverse gemeentes? Wat gaat u met die informatie doen en welke maatregelen gaat u treffen op korte termijn?
Zie de beantwoording van vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen voor de belangrijkste schadelijke stoffen, zoals fijnstof, stikstofoxiden en dioxines, maar slechts informatie over toe- of afname ten opzichte van het huidige niveau en acht u een MER zonder absolute emissiegegevens voldoende om de milieueffecten goed te beoordelen? Als dit klopt, hoe rijmt u dit dan met a) het advies van Commissie m.e.r dat er absolute emissiecijfers moeten zijn en b) de expertsessie GER waaruit bleek dat zonder goede cijfers over emissie, depositie en immissie geen GER mogelijk is? Heeft u de Expertgroep Gezondheid hiernaar laten kijken en wat adviseert de Expertgroep precies over de bruikbaarheid van het huidige MER?
Het klopt niet dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen. Deze cijfers zijn terug te vinden in de detailstudie luchtkwaliteit.16 De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Voor de beoordeling van het MER vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie mer.
De Commissie mer geeft, als onafhankelijke organisatie, deskundig advies over de inhoud van milieueffectrapporten.17 De Expertgroep Gezondheid IJmond heeft geen rol in de beoordeling van het MER.
Kent u de door Tata Steel eerder gecommuniceerde en beloofde reductiecijfers?4 Welke absolute uitstootcijfers horen bij de daarin genoemde percentages?
Ja die reductiecijfers ken ik, TSN heeft emissiereductiedoelen voor de emissies van TSN en de energiecentrales van Vattenfall gepresenteerd in de Groen Staal Brief.19Deze brief is begin 2024 ook met de Tweede Kamer gedeeld als bijlage van de kamerbrief van 9 januari 202420.
Het is aan het bedrijf om absolute uitstootcijfers te koppelen aan de eerder gecommuniceerde reductiecijfers. Tata Steel stelt naar aanleiding van deze vraag een memo op over de absolute uitstootcijfers. Deze memo zal door het bedrijf bij de publicatie van de gereviseerde MER worden gepubliceerd.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen deze eerder door Tata Steel gecommuniceerde reductiecijfers voor NOx en fijnstof uit puntbronnen5, en de daadwerkelijke cijfers in het MER?
Het door Tata Steel ingediende MER bevat niet het volledige verduurzamingsplan zoals de scope beschreven in de brief van 10 januari 2024. Het MER bevat namelijk niet de bovenwettelijke milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkonderhandelingen. Hierdoor zijn de verduurzamingsplannen en bijbehorende ingeschatte reductiecijfers zoals die door Tata Steel zijn ingediend in 2024 in het kader van de maatwerkafspraken in scope en waarde niet gelijk aan de milieueffecten zoals die door Tata Steel zijn onderzocht in het MER voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal.
Het ingediende MER ligt op dit moment ter beoordeling van het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Hoeveel emissiereductie voor NOx en fijnstof uit puntbronnen is gerealiseerd (in absolute uitstootcijfers) en zal naar verwachting nog worden gerealiseerd met Roadmap Plus, volgens de meest recente cijfers van de omgevingsdienst?
Het is geen taak van de omgevingsdienst om te rapporteren over de effectiviteit van individuele emissiereducerende maatregelen die door Tata Steel worden genomen. De uitstootcijfers van het bedrijf zijn beschikbaar via het openbaar milieujaarverslag (e-MJV) van het bedrijf. Deze gegevens worden gecontroleerd door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Tata Steel publiceert zelf het verslag; ook via emissieregistratie.nl worden de gegevens toegankelijk gemaakt.
Acht u het aannemelijk (en op basis waarvan) dat Tata Steel niet wist dat deze cijfers niet klopten, gezien in het verleden Tata ook cijfers heeft gedeeld die misleidend waren of niet klopten (zie o.a. de uitspraak van Reclame Code Commissie, bevestigd door de omgevingsdienst) en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie ook het antwoord op vraag 19. Ik kan verder niet voor het bedrijf spreken.
Welke stappen onderneemt u om gegarandeerd te voorkomen dat bedrijven als Tata Steel misleidende informatie verspreiden over hun uitstoot en de verwachte effecten van verduurzamingsmaatregelen?
Bedrijven dienen jaarlijks hun emissiegegevens in bij het e-MJV. De gegevens in het e-MJV worden gecontroleerd door het bevoegd gezag. Ook het MER wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Daarbij laat zij zich laten adviseren door de Commissie mer. Er zijn daarnaast verschillende algemene organisaties die de toezicht houden op misleidende communicatie, zoals de Reclame Code Commissie.
Hoe wilt u, gelet op het feit dat Tata door de omgevingsdienst wordt gekwalificeerd als «calculerend en opportunistisch», een stap boven «crimineel», met dit bedrijf afspraken maken die worden nagekomen, waarbij u rekening houdt met de analyse van de Algemene Rekenkamer dat toezicht en handhaving tekortschieten? Welke waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken, of welke waarborgen gaat u toevoegen, om ervoor te zorgen dat nauwkeurige onafhankelijke metingen, toezicht en handhaving op orde zijn?
De expertise van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) wordt benut bij de totstandkoming van eventuele maatwerkafspraken. Hiermee wordt geborgd dat de afspraken, voor zover relevant, ook uitvoerbaar zijn vanuit vergunningverlening-, toezicht- en handhavingsperspectief.
De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn. Dat betekent dat deze goed en onafhankelijk moeten kunnen worden gemeten en gecontroleerd. De invulling hiervan is afhankelijk van de vormgeving van de precieze afspraken. Op dit moment wordt over de beoogde afspraken en de borging daarvan onderhandeld. Vanwege de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie kan ik daar op dit moment niet verder op ingaan.
Vindt u het ook onverstandig om afspraken te maken met bestuurders naar wie het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek doet en met een bedrijf waar meerdere rechtszaken tegen lopen? Zo nee, waarom vindt u dit dan wel een verstandige keuze en hoe neemt u daar het risico voor de belastingbetaler in mee?
Vooropgesteld staat dat het bedrijf moet voldoen aan de geldige wet- en regelgeving, net als ieder ander bedrijf. Het Openbaar Ministerie is zelfstandig verantwoordelijk en bevoegd tot het doen van onderzoek naar vermeende strafrechtelijke overtredingen en het eventueel instellen van vervolging. De maatwerkafspraak ziet per definitie op bovenwettelijke milieumaatregelen. Dit zijn maatregelen die verder gaan dan wat via bestaande of voorgenomen wetgeving afgedwongen kan worden. Er wordt geen overheidssteun verleend aan maatregelen die met handhaving van bestaande regels kunnen worden afgedwongen. De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn.
De ontwikkelingen van dit strafrechtelijk onderzoek worden uiteraard gevolgd.
Ik wil echter niet nu al vooruitlopen op een mogelijke uitkomst van dit strafrechtelijk onderzoek. Uitstel of afstel van een maatwerkafspraak leidt er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via de maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
Hoe bent u van plan om te gaan met een eventuele vervolging door het OM en wellicht veroordeling van Tata Steel-bestuurders?
Het Openbaar Ministerie handelt zelfstandig en gaat dus zelf over het doen van strafrechtelijk onderzoek en het eventuele besluit tot vervolging. Het past daarom ook niet in mijn rol als bewindspersoon om vooruit te lopen op een eventuele vervolging door het Openbaar Ministerie en de gevolgen daarvan.
Kunt u bevestigen dat de maatwerkafspraken alleen doorgang vinden als er harde, afdwingbare, concrete prestatieafspraken komen, volledig in lijn met alle adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies van o.a. kankerverwekkende stoffen zoals PAK's (met concrete reductiedoelen), zoals door de Kamer geëist?
Het kabinet verwacht met de maatwerkafspraak voor 2030 een forse stap te zetten qua gezondheidswinst. Conform motie Olger-van Dijk is het doel om alleen overheidssteun aan Tata Steel te verlenen als er harde afdwingbare prestatieafspraken zijn gemaakt over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen van het Schriftelijk Overleg22, vinden op dit moment onderhandelingen plaats over de maatwerkafspraak met TSN in een vertrouwelijke setting. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeeld.
Zoals ook in eerdere correspondentie met de Tweede Kamer is aangegeven zal de motie Thijssen waar u impliciet in het tweede deel van uw vraag naar verwijst deels opgevolgd worden. De motie verzoekt de regering om het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als harde voorwaarde in de onderhandelingen op te nemen en zodanig de gezondheid van de bevolking van de IJmond een volwaardige plaats te geven in de maatwerkafspraken. Zoals eerder aangegeven worden de adviezen van de Expertgroep zoveel mogelijk meegenomen in de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. Het is echter niet mogelijk alle adviezen van de Expertgroep met behulp van de (beoogde) maatwerkafspraak met Tata Steel op te volgen. Het uitvoeren van alle adviezen behoeft meer maatregelen (dan alleen deze maatwerkafspraak), meer middelen en meer tijd. Zie ook de kabinetsreactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond.23
Hoe gaat u, gelet op het feit dat de totale uitstoot – en daarmee de depositie – van NOₓ als gevolg van de cijfers in het MER minder hard zal dalen dan eerder door het PBL werd geraamd, zodat nog méér moet worden gedaan om aan het bevel van de rechtbank in de zaak van Greenpeace te voldoen, hiervoor concreet zorgdragen?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden. Ik wil hier daarom niet op vooruitlopen.
Kunt u bevestigen dat de verwachte CO₂-reductie van het Groen Staal-project maximaal 5 megaton per jaar bedraagt, maar dat de werkelijke uitstoot van Tata Steel de afgelopen jaren dusdanig lager lag dan eerder verondersteld, dat de feitelijke reductie dichter bij de 3,5 megaton ligt? Wat wordt de jaarlijkse CO₂-emissie, nadat HeraCless-Groen Staal is uitgevoerd en de hoogoven is gesloten?
In de Expression of Principles is afgesproken dat TSN de jaarlijkse CO2-uitstoot met 35–40% reduceert. Hierbij loopt de reductie op tot maximaal 5 megaton per jaar, gerekend ten opzichte van de bestaande maximale productievermogens van de fabrieken waarbij de uitstoot maximaal 12,6 megaton per jaar is. De uitstoot van maximaal 12,6 megaton per jaar vindt alleen plaats als de fabrieken op volle capaciteit draaien.
Een reductie van maximaal 40% betekent dat de fabrieken nog maximaal 7,6 megaton per jaar mogen uitstoten na de transitie. Deze maximale uitstoot kan in de praktijk lager uitvallen. In jaren waarin om operationele of economische redenen op een lagere productie wordt gedraaid, is de CO2-uitstoot lager. Wanneer na 2030 op lagere doorzet wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat de fabrieken van TSN minder dan 7,6 megaton per jaar uitstoten.
Wat is de verwachte chemische samenstelling van de EAF-slakken die vrijkomen bij het elektrisch smelten van staal, en hoe verhoudt deze zich tot de samenstelling van de huidige hoogovenslakken in termen van milieu en gezondheidsrisico’s (graag met bronvermelding)?
Dit heeft Tata Steel onderzocht in het MER, dat momenteel wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft Tata Steel eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, geadviseerd om in het MER expliciet in te gaan op:
Ook het advies van de Commissie mer op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, dat het bevoegd gezag heeft overgenomen richting Tata Steel, schenkt veel aandacht aan de verwerking van staalslakken die ontstaan ten gevolge van het project Heracless-Groen Staal en is onderdeel van de beoordeling van het MER door het bevoegd gezag. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat in het technisch rapport Detailstudie secundaire stromen en afval, behorend bij het MER van Tata Steel6, is aangegeven dat Tata Steel momenteel nog de mogelijkheden onderzoekt voor de nuttige toepassing van EAF-slakken, wat volgens Tata Steel vanwege het zinkgehalte niet intern gerecupereerd kan worden, maar extern verwerkt en gestort moet worden? Hoe beoordeelt u dit?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Waarop is het vertrouwen gebaseerd dat de EAF-slakken toegepast kunnen gaan worden als secundaire bouwstof, gelet op de huidige maatschappelijke zorgen, de aangenomen motie-Teunissen c.s. (Kamerstuk 29 383, nr. 428) om in ieder geval tijdelijk te stoppen met het gebruik van staalslakken en de gebrekkige borging van milieuveiligheid bij bestaande toepassingen van staalslakken?
Met de huidige maatregelen die door de Rijksoverheid25en Provincie Noord-Holland zijn genomen om verdere milieurisico's ten gevolge van onjuiste toepassing van staalslakken te voorkomen, zijn er nog steeds mogelijkheden om staalslakken, indien veilig, toe te passen.
De verantwoordelijkheid voor de beoordeling of een materiaal een bijproduct is of een afvalstof ligt bij de houder van het materiaal. Deze beoordeling vindt van geval tot geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Wet milieubeheer, die overgenomen zijn uit de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen26.
Bedrijven moeten hun beoordeling altijd onderbouwen aan de hand van de geldende wet- en regelgeving onder toezicht van bevoegde autoriteiten. In Nederland is het bevoegd gezag voor het toezicht hierop gedecentraliseerd en bij de omgevingsdiensten belegd. Het is dus niet aan het ministerie om een beoordeling te maken van de beoordeling van toekomstige EAF-slakken.
TSN gaat bij de productie van EAF-slakken meer schroot gebruiken en volgt een ander proces. Daardoor zal de samenstelling niet gelijk zijn aan die van de huidige staalslakken. TSN kijkt hoe het verwerkingsproces van staalslakken verbeterd kan worden en het bedrijf zoekt naar nieuwe toepassingen voor de slakken, zodat het als reststof hergebruikt kan worden.
Deelt u de opvatting dat een nog niet bestaande of getoetste verwerkingsmethode geen geldige basis mag vormen voor een positief oordeel over de milieueffecten in een MER? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan en is hierover advies gegeven door Expertgroep Gezondheid IJmond?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u in het licht van bovenstaande constateringen – toename van schadelijke immissie, het ontbreken van emissiegegevens, onduidelijkheid over staalslakken, mogelijk overschatte CO₂-winst, juridische risico’s en misleidende communicatie – bereid om de onderhandelingen over de maatwerkafspraken te heroverwegen of ten minste aanvullende eisen te stellen, voordat verdere financiële steun aan Tata Steel wordt verstrekt met belastinggeld van Nederlandse burgers?
De onderhandelingen met het bedrijf over de maatwerkafspraken worden voortgezet. Zoals in vraag 24 is beschreven, leidt uitstel of afstel van een maatwerkafspraak er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via een maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
De afspraken zijn bindend en moeten dus ook worden gehandhaafd. Daarvoor zal adequate monitoring worden ingericht en moet een handhavingsmechanisme worden ontwikkeld. Hierbij kan gedacht worden aan het (gedeeltelijk) terugvorderen of inhouden van de subsidie, als niet voldaan wordt aan de eisen.
Dit soort zaken worden uitwerkt in het kader van de maatwerkonderhandelingen. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Kamer gedeeld.
Bent u bekend met het persbericht van Tata Steel Nederland van 9 april jl. waarin wordt aangekondigd dat een op de vijf werknemers zijn of haar baan zal verliezen om het bedrijf toekomstbestendig te maken en dus ook om de groenstaalplannen mogelijk te maken? Wat vindt u van dit persbericht?
Ja, ik ben bekend met dit persbericht. In juli hebben de Minister van Klimaat en Groene Groei, de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat het bedrijf bezocht. Aansluitend aan dit werkbezoek is ook gesproken met een vertegenwoordiging van werknemers over onder andere hun zorgen over de reorganisatie. Ik leef mee met de werknemers, die vaak al decennialang voor het bedrijf werken, en begrijp hun zorgen.
Tata Steel geeft aan dat de reorganisatie nodig is om de winstgevendheid van het bedrijf te herstellen en om de transitie naar schoon en groen staal te kunnen maken. Voor Tata Steel Nederland, het Indiase moederbedrijf Tata Steel Limited én de Nederlandse overheid is het van belang dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Het is aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting deze duurzame toekomst.
Vindt u het acceptabel dat dit bedrijf mogelijk miljarden aan subsidie gaat ontvangen en ondertussen een op de vijf werknemers ontslaat? Zo ja, waarom is dit voor u acceptabel? Zo nee, welke voorwaarden omtrent werkgelegenheid en inspraak bent u voornemens af te spreken bij de maatwerkafspraken?
Zoals ook bij vraag 34 aangegeven is het aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting een duurzame toekomst. Het is in het belang van zowel de Nederlandse overheid als het bedrijf dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft.
Het doel van de maatwerkafspraak is schone, groene en economisch levensvatbare staalproductie in de IJmond. Een belangrijke voorwaarde om via een maatwerkafspraak steun te kunnen verlenen is wel dat een bedrijf financieel gezond is. Er mag geen staatsteun worden gegeven om een verlieslatend bedrijf overeind te houden. De Nederlandse staat en ook de Europese Commissie toetst streng op deze voorwaarde. Daarmee wordt geborgd dat eventuele staatssteun daadwerkelijk gebruikt wordt voor verduurzaming en schonere productie en niet voor het overeind houden van een verlieslatend bedrijf.
TSN en de vakbonden hebben eerder al een overeenkomst gesloten in de vorm van het Sociaal Contract Groen Staal. Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers van TSN wiens functie door de transitie op termijn wordt uitgefaseerd. Het doel is om werknemers van de fabrieken die op termijn zullen sluiten te behouden door het bieden van baangaranties en begeleiding richting nieuwe functies.
Onderschrijft u dat een belangrijke voorwaarde voor steun vanuit de overheid naast harde garanties voor gezondheid van omwonenden, commitment vanuit de directie voor goede, gezonde en groene werkgelegenheid zou moeten zijn?
Ja, dat onderschrijf ik. Allereerst is goed werkgeverschap in Nederland wettelijk geregeld27 en dus moet ook TSN zich hieraan houden. Steun vanuit de overheid ziet alleen op bovenwettelijke maatregelen die verder gaan dan waar wettelijk al aan voldaan moet worden.
Het is daarnaast primair aan werkgever en vakbonden om verdere afspraken te maken over goed werkgeverschap. Dit gaat bijvoorbeeld over het creëren van goede en gezonde werkomstandigheden. Voor medewerkers van TSN zijn er aanvullende collectieve regelingen ingesteld, zoals de cao en afspraken tussen werkgever en de ondernemingsraden.
Zou het, ondanks de recente uitwisselingen tussen het bedrijf, de medewerkers en vakbonden, die de plannen lijken te hebben afgezwakt, volgens u mogelijk zijn dat volgend jaar (of ergens de komende jaren) alsnog een op de vijf medewerkers ontslagen wordt? Vindt u dit acceptabel?
Ik vind het belangrijk dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Dat is een prioriteit voor zowel de Nederlandse staat als voor het bedrijf zelf. Het is aan het bedrijf om hier invulling aan te geven.
Bent u bereid om als voorwaarde te bedingen dat de medewerkers betrokken worden en een finale stem krijgen bij het eventueel herstructureren van het bedrijf? Bent u bereid om als voorwaarde te stellen dat kerntaken van het bedrijf niet uitbesteed gaan worden?
Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Het is de rol van de vakbonden en de ondernemingsraad om de medewerkers te vertegenwoordigen en de betrokkenheid te organiseren. Hierin ligt geen rol voor de Nederlandse staat.
Gaat u er met de maatwerkafspraken ook voor zorgen dat omwonenden en werknemers meer zeggenschap krijgen in het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hiervoor zorgen?
Het is aan het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Dit geldt ook voor het organiseren van inspraak van werknemers, eventueel via de werknemersvertegenwoordiging. De Wet op de Ondernemingsraden bevat voorschriften over het betrekken van de ondernemingsraden. Zowel vakbonden als de ondernemingsraad kunnen vanuit hun eigen rol de belangen van werknemers behartigen. Op dit specifieke punt ligt dus geen rol voor de Nederlandse staat.
Op grond het Verdrag van Aarhus en de Omgevingswet, moeten omwonenden mogelijkheden tot inspraak krijgen bij besluitvorming over milieuaangelegenheden. Dit is aan de betrokken overheidsinstantie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en vóór het CD Verduurzaming Industrie dat begin september staat ingepland?
Het versturen van de beantwoording is helaas niet gelukt voor het CD Verduurzaming Industrie.
De Kamerbrief ‘Voortgang Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie’ van 30 juni 2025 en het artikel van FTM over het afschaffen van de CO2-heffing |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
In uw brief1 schrijft u over economische en geopolitieke omstandigheden (p. 2): op welke omstandigheden doelt u daarmee? Hoe staat de concurrentiepositie van de maatwerkbedrijven in Nederland onder druk? Bedoelt u hiermee het verschil in energieprijzen tussen Nederland en landen in het Midden-Oosten, de Verenigde Staten en China? Zo ja, wat is het verschil in energieprijzen? Zo nee, wat bedoelt u dan? Bedoelt u hiermee ook het verschil in energieprijzen tussen Nederland en de omringende landen? Zo ja, wat is het verschil in energieprijzen? Zo nee, wat bedoelt u dan?
Bedrijven in de industrie, waaronder de maatwerkbedrijven, hebben te maken met economische en geopolitieke factoren die de afgelopen jaren sterk zijn gewijzigd waardoor de noodzakelijke verduurzaming van hun productieprocessen is bemoeilijkt. Sinds de start van de maatwerkaanpak hebben onder meer de Oekraïne-oorlog, de Inflation Reduction Act, de overcapaciteit op de mondiale chemiemarkt en het handelsbeleid van de Verenigde Staten gezorgd voor veel onzekerheid over de kosten en opbrengsten van toekomstige investeringen in de industrie. De energie- en grondstofkosten zijn daarbij een belangrijke factor.
Voor bedrijven in de energie-intensieve industrie zijn de energiekosten in Europa ongeveer drie keer hoger, dan in de Verenigde Staten en het Midden-Oosten. In Nederland zijn de energiekosten ook relatief hoger dan in omliggende landen, zoals in Duitsland, Frankrijk of België. Onderzoek van E-Bridge liet eerder al zien dat industriële bedrijven in Nederland tussen de 14–63 euro per MWh meer betaalden dan in deze omliggende landen.2 De (maatwerk)bedrijven in de industrie opereren op een internationale markt, waarbij gestegen kosten voor productie in Nederland, niet doorberekend kunnen worden als concurrenten niet met deze kosten worden geconfronteerd. Dit beeld wordt bevestigd in gesprekken die het kabinet voert met bedrijven in de industrie en in de Speelveldtoets 2025, die in het voorjaar aan de Kamer is toegezonden.3 Het kabinet deelt deze zorgen over de hoge energiekosten in Nederland en onderzoekt mogelijkheden om hier de industrie in te ondersteunen.
Het kabinet vindt het van belang dat bedrijven in Nederland in een gelijk speelveld kunnen opereren ten aanzien van omliggende landen. De verschillen komen door kortingen of belastingvoordelen die andere overheden geven, zoals via een subsidieregeling indirecte kosten-compensatie (IKC-ETS) en een volume-correctieregeling (VCR). In Nederland is de volumecorrectieregeling (VCR), die de energiekosten voor grootverbruikers verlaagt, sinds 2024 afgeschaft. In het Pakket voor Groene Groei heeft het kabinet aangekondigd de IKC-ETS met drie jaar te verlengen.4
Hoe kan het zijn dat bedrijven geen of weinig ruimte zien om te investeren in grootschalige verduurzamingsprojecten terwijl zij vallen onder het Europese CO2-emissiehandelssysteem (ETS), waarvan de uitgegeven emissies tussen nu en 2040 afbouwen naar nul? Betekent dit immers niet dat de huidige bedrijfsvoering richting 2040 veel te duur zal worden om de kosten van CO2-emissies te hoog worden? Hoe kan het volgens u dat dit een onvoldoende prikkel geeft tot verduurzaming?
Met een investering in grootschalige verduurzamingsprojecten, committeren bedrijven zich voor een langere periode aan verankering in Nederland. Daarbij wegen zij economische, financiële en strategische belangen, waarbij ook de (vermeden) kosten onder het Europese CO2-emmissie-handelssysteem worden meegewogen in het opstellen van een business-case. Op termijn kunnen bedrijven hun productie in Nederland alleen voortzetten als zij hun uitstoot terug kunnen brengen naar netto nul. Veel bedrijven willen op dit moment stappen zetten om te verduurzamen, maar lopen daarbij nog tegen een aantal bekende knelpunten aan. Daarbij wegen bedrijven mee waar (groene) investeringen op termijn het meeste zullen opleveren en of de mondiale marktontwikkelingen het noodzakelijk maken om alle reeds bestaande productielocaties te behouden. De termijn waarbinnen bedrijven deze stap zullen zetten, en of ze dit ook in Nederland zullen doen, hangt af van het tijdig op orde zijn van randvoorwaarden, internationale marktontwikkeling voor duurzame producten en de noodzakelijke vergunningen. Het kabinet blijft zich inzetten voor het verbeteren van het vestigingsklimaat, opdat bedrijven ook in de toekomst in Nederland blijven investeren.
De maatwerkaanpak is op dit moment gericht op het faciliteren en realiseren van CO2-reductie en waar relevant vermindering van de impact op de leefomgeving. Zoals het kabinet haar recente brief heeft aangegeven, voelen veel bedrijven de urgentie om te verduurzamen, maar lukt het niet met alle bedrijven om een maatwerkafspraak voor vergaande reductie van hun CO2-uitstoot in 2030 te realiseren. Het Europese CO2-emissiehandelssysteem (ETS) is een systeem dat zich richt op een geleidelijke pad van afbouw richting 2040. De maatwerkaanpak beoogde juist een zeer forse versnelling te realiseren voor 2030. Voor een aantal bedrijven waarmee wel doelstellingen voor reductie waren opgesteld is dit, zoals in de kamerbrief wordt aangegeven, op dit moment een te grote stap.
U schijft in beantwoording op Kamervragen (Kamerstuk 2025Z13346) dat de industrie te kampen heeft met ongunstige marktcondities vanwege gesubsidieerde overproductie, bijvoorbeeld uit China; hoe groot is het effect van deze ongunstige marktcondities, bijvoorbeeld in vergelijking met hogere energiekosten of de, nu op nul gezette, CO2-heffing? Op welke termijn kunt u hiertegen actie ondernemen en Nederlandse bedrijven beschermen tegen deze oneerlijke concurrentie?
De mate waarin bedrijven in de Nederlandse (basis)industrie geraakt worden door overproductie uit China, hogere energiekosten dan in (omliggende) landen, of het aanpassen van de nationale CO2-heffing, is bedrijfstak specifiek en verschilt sterk tussen individuele bedrijven. Dit maakt het vergelijken van de exacte impact op bedrijven en sectoren van deze factoren lastig. Zoals het kabinet in eerdere beantwoording op Kamervragen heeft aangegeven is een daling van prijzen voor basischemicaliën en producten uit de industrie al een tijdje zichtbaar.5 Dit zorgt er ook voor dat bestaande productielocaties in Nederland (en Europa) op dit moment minder concurrerend zijn.
Verstoringen in het internationale speelveld, zoals de dumping van (industriële) producten, vormen een risico voor de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven. Het kabinet vindt het belangrijk om zich in Europees verband in te zetten voor het tegengaan van marktverstorende praktijken. Momenteel kent de Europese Unie al verschillende wettelijke mogelijkheden om dumpingpraktijken tegen te gaan. Bedrijven kunnen melding maken van dumping praktijken door non-EU-entiteiten en, na onderzoek, concluderen dat tegenmaatregelen, zoals een antidumpingheffing noodzakelijk zijn. Recent heeft de Commissie bijvoorbeeld hogere importheffingen op elektrische auto’s aangekondigd die vanuit China naar Europa worden geëxporteerd.
Welke zorgen bedoelt u als u schrijft over het tijdig op orde zijn van de noodzakelijke randvoorwaarden voor verduurzaming (p. 5)? Als dit gaat over het volle elektriciteitsnet, is het dan niet zo dat voor bedrijven in clusters aan de kust deze problematiek beperkt kan worden als tegelijkertijd windparken op zee worden aangelegd? Gaat dit ook over de stikstofproblematiek? Zo ja, betekent dit dat investeringen van de industrie niet door kunnen gaan vanwege het stikstofslot waar Nederland op zit?
Voor de realisatie van grootschalige verduurzamingsprojecten is het tijdig op orde zijn van de randvoorwaarden essentieel. Het zo snel mogelijk verzwaren van het elektriciteitsnet, om de toekomstige vraag naar duurzame stroom voor elektrificatie of elektrolyse voor waterstofproductie mogelijk te maken, is daarbij één van de factoren. Voor de meeste industrie is op dit moment het realiseren van transportcapaciteit van belang, en in mindere mate de beschikbaarheid van duurzame elektriciteit. Ook de kosten van elektriciteit zijn uitdagend. Elektrificatie is ook niet de enige stap, waarmee grote industriële bedrijven hun processen verduurzamen. Voor de andere verduurzamingsroutes moet de noodzakelijke infrastructuur ook op tijd worden gerealiseerd. Het kabinet heeft daarom met het Pakket voor Groene Groei fors geïnvesteerd in het CCS-project Aramis, met als doel om in 2026 een FID mogelijk te maken voor Aramis. Met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) en het Nationaal Programma Energie werkt het kabinet ook hard aan de realisatie van ons toekomstige energiesysteem.
De huidige stikstofproblematiek, en de onzekerheid over het (tijdig) kunnen afgeven van vergunningen voor verduurzamingsprojecten zorgt op dit moment ook voor uitstel of het uitblijven van investeringen in de industrie. Binnen de Ministeriële Commissie Economie en Natuur (MCEN) werkt het kabinet aan het uitwerken van een nieuwe aanpak, richtinggevende keuzes en oplossingen waardoor Nederland weer in beweging komt. Op 25 april jl. heeft de Kamer een brief ontvangen, waarin het kabinet de eerste stappen heeft gepresenteerd om vergunningverlening weer mogelijk te maken en perspectief te bieden.6
U schrijft, onder verwijzing naar het rapport van Draghi, dat verduurzaming de enige route is voor bedrijven om ook op lange termijn in Europa te kunnen blijven produceren; waarom bent u deze mening toegedaan? Is het dan niet raar dat u maar niet tot maatwerkafspraken komt met die industrie?
Het kabinet ziet dat de industrie niet alleen in Nederland onder druk staat, maar dat dit ook breder in Europa het geval is. De Europese Commissie heeft dit onderwerp hoog op de agenda staan en zet met de Clean Industrial Deal (CID) in om de concurrentiepositie van de (energie-intensieve) industrie in Europa te verbeteren.7 Het behoud van een concurrerende, duurzame industrie is essentieel voor het borgen van leveringszekerheid van industriële producten zoals staal, kunstmest (voor voedsel) en brand- en grondstoffen. Dit is cruciaal voor ons verdienvermogen, onze strategische autonomie en onze veiligheid.
Het verduurzamen van industriële processen in Europa, zoals het Draghi-rapport ook onderschrijft, is de beste manier om de concurrentiekracht van onze industrie te verstevigen. Daarbij zet het kabinet in Europa onder andere in op het verbeteren van de randvoorwaarden, en het creëren van een gelijk speelveld voor energieprijzen, groene marktcreatie en de opschaling van de Europese waterstofmarkt.8
Het kabinet heeft inmiddels een bindende maatwerkafspraak gesloten met Nobian, een maatwerksubsidie verstrekt aan Yara en met de bedrijven Coöperatie Koninklijke Cosun UA en AnQore een Joint Letter of Intent (JLoI) getekend. Het niet komen tot maatwerkafspraken met de grootste industriële uitstoters betekent niet dat bedrijven niet de noodzaak zien om te verduurzamen In de bijlage bij de kamerbrief valt te zien dat veel bedrijven in de maatwerkaanpak de afgelopen tijd ook al concrete stappen hebben gezet richting een duurzame toekomst. Zo heeft Air Liquide bijvoorbeeld recent een investeringsbeslissing (FID) genomen voor het elektrolyseproject op de Maasvlakte (200 MW).
Zou het kunnen zijn dat sommige maatwerkbedrijven nog een aantal jaren met hun fabrieken in Nederland willen produceren en winst willen maken, maar op termijn hun productie naar buiten Nederland verhuizen? Zo ja, wat betekent dit voor de mensen die bij deze fabrieken werken? Vindt u dat u een verantwoordelijkheid heeft in deze?
In gesprekken met de maatwerkbedrijven komt duidelijk naar voren dat zij de noodzaak voor verduurzaming erkennen. Op dit moment staat de winstgevendheid van fabrieken in Nederland echter zwaar onder druk. Voordat bedrijven overgaan tot het nemen van een investeringsbeslissing, moeten zij een bepaalde zekerheid hebben over de randvoorwaarden, waarbinnen deze verduurzamingsprojecten worden genomen. Dit betreft factoren zoals (inter)nationale regelgeving, verwacht rendement, beschikbare infrastructuur en de verwachte markt voor duurzame producten. Bedrijven maken hierin zelf een afweging voor de noodzakelijkheid om (op korte) termijn een investering te doen in bestaande productielocaties.
Het kabinet voelt een grote urgentie en verantwoordelijkheid om te zorgen dat de industrie in Nederland blijft investeren, door de randvoorwaarden voor investeringen in verduurzaming te verbeteren. Deze investeringen dragen bij aan het toekomstig verdienvermogen van de economie en het behouden van werkgelegenheid in onze regionale industriële clusters. Met de maatwerkaanpak blijft het kabinet inzetten op het ondersteunen en realiseren van concrete en ambitieuze investeringen door bedrijven in Nederland. Bij een gelijker speelveld voor bedrijven met omliggende landen, en met tijdige realisatie van de infrastructuur voor verduurzaming, blijft Nederland in de toekomst vanwege haar gunstige ligging en bestaande, innovatieve clusters een aantrekkelijke vestigingslocatie.
Hoe weet u dat met het gelijk maken van het speelveld en het verder op orde brengen van de randvoorwaarden er wel geïnvesteerd zal worden in verduurzaming?
Zie antwoord op vraag 6.
Kan het zijn dat deze stevige investeringen van het kabinet (door onder andere de Subsidieregeling Indirecte Kostencompensatie (IKC-ETS) met drie jaar te verlengen en het voornemen om de randvoorwaarden voor het opzetten van een amortisatieoptie uit te werken richting Prinsjesdag 2025, de CO2-heffing op korte termijn te verlichten en mogelijk zelfs af te schaffen) de bedrijven de vrijgekomen financiële middelen niet zullen uitkeren aan de buitenlandse moederbedrijven en niet investeren in verduurzamingprojecten in Nederland? Bent u bereid maatwerk per bedrijf te leveren, zoals verzocht in een aangenomen motie (Kamerstuk 29 826, nr. 236) en de investeringen afhankelijk te maken van de verduurzamingsplannen van het bedrijf?
De Nederlandse industrie is belangrijk voor onze toekomstige welvaart, weerbaarheid en autonomie. Het kabinet investeert met de maatregelen in het Pakket voor Groene Groei in een snelle manier om de energiekosten voor bedrijven in de industrie te drukken. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet om het speelveld voor deze bedrijven gelijker te maken.9 Het is uiteindelijk aan de (moeder)bedrijven om een afweging te maken over het doen van nieuwe investeringen of het uitkeren van rendement. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat bestaande industriële sites op dit moment vaak al verlieslatend zijn. Het kabinet realiseert zich dat de maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd in het Pakket voor Groene Groei de situatie in de industrie niet in één keer kunnen oplossen, maar dat dit ook afhankelijk is van internationale (markt)ontwikkelingen.
Bij de maatwerkafspraken zijn de verduurzamingsplannen van het betreffende bedrijf en de financiële en niet-financiële randvoorwaarden om de benodigde investeringen te realiseren leidend. Met de maatwerkaanpak faciliteert en ondersteunt de overheid met (generieke) subsidie bedrijven met ambitieuze plannen om versneld hun productieprocessen te verduurzamen. Het kabinet weegt, naast het realiseren van additionele CO2-reductie in 2030, mee in welke mate de projectvoorstellen van de bedrijven de impact op de leefomgeving verminderen. Recent heeft het kabinet, conform de motie Thijssen, Joint Letters of Intent (JLoIs) getekend met Coöperatie Koninklijke Cosun UA en AnQore, een belangrijke stap richting een bindende maatwerkafspraak.10
U schrijft dat bij investeringsbeslissingen in Nederland ook wordt gekeken naar de mondiale investeringsstrategie en rendementseisen van de vaak buitenlandse moederbedrijven; wat zijn de rendementseisen van de buitenlandse moederbedrijven? Zijn de rendementen waar deze bedrijven mee rekenen voor hun fossiele fabrieken en voor hun (in de toekomst) verduurzaamde fabrieken vergelijkbaar? Zo nee, hoe groot is het verschil in deze rendementen? Zijn deze rendementen waarmee gerekend mag worden bij het verlenen van staatssteun vergelijkbaar? Gebeuren de verduurzamingsinvesteringen niet omdat de bedrijven met hun fossiele fabrieken simpelweg hogere rendementen maken?
Bedrijven kunnen zelfstandig rendementseisen bepalen bij voorgenomen investeringen in (verduurzamings)projecten. In de maatwerkgesprekken wordt bij bepaling van de mogelijkheid voor financiële ondersteuning gekeken naar redelijk rendement wat een bedrijf kan realiseren. Dit redelijk rendement wordt bepaald op basis van de weighted average cost of capital van een bedrijf, conform de Europese- en Nederlandse regels voor staatssteun, inclusief het voorkomen van oversubsidiëring. In algemene zin is het wel of niet met staatsteun kunnen voldoen aan rendementseisen van (moeder)bedrijven een van de factoren in het al dan niet door kunnen gaan van maatwerktrajecten. Factoren rondom (tijdige realisatie van) infrastructuur, relatief hoge energieprijzen en de concurrentie-positie van bestaande fabrieken spelen ook een belangrijke rol.
U schrijft dat de energieprijzen en de CO2-beprijzing belangrijk zijn voor het investeren in een nieuwe, verduurzaamde fabriek; hoe kan nu waar zijn aangezien die nieuwe fabriek niet draait op huidige (dure) fossiele brandstoffen en geen of in elk geval veel minder last zal hebben van CO2-beprijzing? Kijken bedrijven niet vooral naar de rendementen die de nieuwe fabriek in de toekomst zal maken? Zo ja, wat zijn de belangrijkste determinanten voor dat rendement? Waarom lukt het via de maatwerkafspraken niet om die rendementen op voldoende niveau te krijgen?
Zie antwoord bij vragen 8 en 9.
U schrijft dat u zich blijft inzetten op het sluiten van maatwerkafspraken, maar wat is er dan nu anders dan de afgelopen jaren waardoor het sluiten van de maatwerkafspraken wel zou lukken? Wat is uw plan B als de maatwerkafspraken niet tot resultaten leiden? En waarom zet u dat plan B niet nu al in?
Het kabinet blijft zich inzetten om de randvoorwaarden voor verduurzaming op orde te krijgen en investeert in stappen richting een gelijk speelveld voor onze industrie, waarvoor met het Pakket voor Groene Groei een belangrijke eerste stap is gezet. Zoals het kabinet in de kamerbrief heeft aangegeven, is er voor een aantal maatwerktrajecten op dit moment zicht om te komen tot een JLoI en daarna tot een bindende maatwerkafspraak. Op 23 juni jl. en op 9 juli jl. heeft het kabinet met respectievelijk Coöperatie Koninklijke Cosun UA en AnQore een JLoI getekend, waarmee een grote stap is gezet om te komen tot twee bindende maatwerkafspraken. Met de bedrijven Zeeland Refinery, Tata Steel Nederland, Alco Energy Rotterdam en mogelijk OCI is er op dit moment nog perspectief om de komende periode tot een JLoI en bindende maatwerkafspraak te komen. Met Smurfit Westrock en een aantal afvalbedrijven worden nog gesprekken gevoerd. Het kabinet wil met deze bedrijven komen tot maatwerkafspraken, waarmee investeringen in verduurzaming in Nederland, additionele CO2-reductie in 2030 en vermindering van de impact op de leefomgeving kunnen worden gerealiseerd.
Voor een aantal maatwerktrajecten is vastgesteld dat er geen perspectief is om in te komen tot een JLoI, waarmee de doelstelling uit eerdere getekende Expressions of Principle (EoPs) kunnen worden gerealiseerd in 2030. Gelet op het belang van verduurzaming voor de Nederlandse industrie en het realiseren van de reductiedoelstelling, zal het kabinet ook in de toekomst bij concrete, complexe projecten, waar een duidelijk perspectief is voor net-zero doelen in 2040, bedrijven faciliteren met de lessen uit de maatwerkaanpak en financieel ondersteunen vanuit het generiek instrumentarium. De overheid houdt dus de deur open voor een helpende hand; het is echter aan de bedrijven zelf of ze hiervan gebruik willen maken.
Bent u bekend met het artikel van Follow The Money van 29 juli jl. over het afschaffen van de CO2-heffing?2 Bent u het eens met de stelling in het artikel dat, met het afschaffen van de CO2-heffing, de stok achter de deur om de industrie te bewegen om te verduurzamen is weggevallen? Klopt het dat het verduurzamen van de industrie middels de maatwerkafspraken duurder is geworden omdat een deel van de CO2-reductie nu niet meer door de CO2-heffing wordt geregeld? Bent u het eens met de expert in het artikel die stelt dat er geen sprake van een concurrentienadeel voor de hele Nederlandse industrie maar dat het nadeel alleen bestaat voor de meest vervuilende bedrijven, ofwel degene die geen zin hebben om te vergroenen?
Ja, het artikel van Follow The Money van 29 juli jl. is bekend.
Nee, de stok achter de deur om de industrie te verduurzamen bestaat uit meer dan alleen de CO2-heffing. Het EU-ETS borgt de benodigde CO2-reductie, de industrie gaat in 2040 naar netto nul uitstoot, waarbij een gelijk speelveld wordt verzekerd binnen de Europese Unie. Veel bedrijven willen op dit moment wel verduurzamen, maar kunnen dat vaak niet, vanwege knelpunten in infrastructuur (zoals netcongestie), financiering of vergunningverlening. Hierdoor zijn er zorgen over de concurrentiepositie ten opzichte van landen om ons heen, waar de randvoorwaarden soms gunstiger zijn. Het kabinet constateert dat de randvoorwaarden op dit moment niet (volledig) op orde zijn. Daardoor kunnen bedrijven niet tijdig verduurzamen. Zij ontlopen de CO2-heffing niet langer en de heffing, die bedoeld was als verduurzamingsprikkel, verandert daardoor in een boeteheffing die de internationale concurrentiepositie van veel bedrijven schaadt, juist ook van bedrijven die wél willen verduurzamen.
Op dit moment is het kabinet nader onderzoek aan het uitvoeren naar de financiële consequenties van het afschaffen en/of opschorten van de CO2-heffing, de impact op de maatwerkbedrijven en andere koplopers en de omgang met andere emissie-installaties. Derhalve kan momenteel niet vooruitgelopen worden op de impact van een mogelijke afschaffing of andere invulling van de heffing op de kosten van de maatwerkaanpak. De ambitie is om met Prinsjesdag duidelijkheid te verschaffen omtrent de uitzoekpunten en de opvolging van de motie Van Dijk.
Kunt u deze vragen ruim voorafgaand aan het commissiedebat Verduurzaming Industrie op 10 september beantwoorden?
Ja.
De Joint Letter of Intent met Tata Steel, de fors hogere uitstoot van Tata Steel, staalslakken en de forse salarisverhogingen van directieleden bij Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL), Christine Teunissen (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omgevingsdienst ziet fors hogere uitstoot Tata Steel in 2024»1?
Wat vindt u ervan dat Tata Steel Nederland (TSN) vorig jaar van meerdere stoffen significant meer heeft uitgestoten dan de jaren ervoor? Wat verklaart exact de toename van de uitstoot van benzeen, lood, nikkel en zink?
In hoeverre is deze hogere uitstoot te wijten aan het feit dat de uitstootmeting van beide kooksgasfabrieken is meegenomen in 2024?
Wat betekenen deze resultaten voor de aanzeggingsprocedure van de provincie? Klopt de aanname dat de overtredingen bij de Kooksgasfabriek 2 niet zijn beëindigd en dat intrekking van de vergunning een stap dichterbij is gekomen?
Wat betekent de grotere uitstoot van grotendeels zeer zorgwekkende stoffen voor de gezondheid van omwonenden?
Waren deze cijfers al bekend toen de Joint Letter of Intent (JLoI) met TSN werd ondertekend?
Wat is er met het advies «Geef meer duidelijkheid over de effecten van de transitie op emissie van de zeer zorgwekkende stoffen en neem de doelstellingen in het advies van de Expertgroep over» van de Expertgroep Gezondheid IJmond gedaan?
Waarom is het advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond om een reductie van 90% voor Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s), benzeen en een selectie aan metalen op te nemen niet opgenomen in de JLoI, terwijl dit volgens de expertgroep zorgt voor een grote verlaging van gezondheidsrisico’s? Kunt u deze keuze onderbouwen zonder dat de gezondheidseffectrapportage is afgerond?
Bent u bekend met het artikel «Salaris van Tata-directie verdubbeld, terwijl medewerkers geen kerstpakket meer krijgen?»2
Wat vindt u van dit nieuws?
Vindt u het eerlijk dat de salarissen van de directie van TSN omhoog zijn gegaan terwijl er op de werkvloer op kerstpakketten, overwerkmaaltijden en koffie wordt bezuinigd?
Wat vindt u ervan dat de directie hogere salarissen krijgen, terwijl eerder dit jaar diezelfde directieplannen bekend maakte om één op de vijf werknemers te ontslaan?
Wat ziet u als een gepaste beloning voor de bedijfsleiding, zoals dat in de JLoI is geformuleerd, en vallen de huidige bonussen in die range?
Bent u bekend met het bericht «Staalslakken op veel meer plekken gevonden: aantal locaties bijna verdubbeld»3?
Klopt het dat op zeker 216 plekken in Nederland staalslakken zijn gebruikt? Was u bekend met elk van deze gevallen? Hoeveel locaties verwacht u dat er nog meer boven water komen? Bent u dit volledig in kaart aan het brengen?
Wat vindt u ervan dat sommige gemeenten, zoals Muiden, Amstelveen, Texel, Den Haag en Heusden, al proactief staalslakken hebben verwijderd, bijvoorbeeld bij paden of hofjes in woonwijken of in de buurt van speelplaatsen en scholen? Stimuleert u andere gemeenten om in dergelijke gevallen hetzelfde te doen? Hoe moeten gemeenten dit bekostigen?
Bent u voornemens om een saneringsplan op te stellen voor de plaatsen waar staalslakken het meest acute gevaar vormen? Bent u in gesprek met provincies en gemeenten die al maatregelen aan het nemen zijn?
Wanneer is het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de veilige toepassingen van staalslakken afgerond? Deelt u de opvatting dat, gezien de schaal van dit probleem, er eerst onomstotelijk moet zijn vastgesteld dat de toepassingen veilig zijn en dat daarom een tijdelijk totaalverbod vanuit het voorzorgsprincipe de juiste weg is?
Wat gebeurt er met de staalslakken die naar de Baltische Staten geëxporteerd worden? Hoe worden ze daar toegepast?
Bent u bekend met het artikel «Waar komen verwijderde staalslakken terecht? Geen zicht op»4?
Klopt het dat er geen zicht op is waar verwijderde staalslakken terechtkomen?
Gaat u dit inzichtelijk brengen om te voorkomen dat de problemen steeds verplaatst worden?
Kunt u nogmaals uiteenzetten hoe het precies zit met de ontbindende voorwaarden die in de JLoI over staalslakken zijn opgenomen? Waarom zei u tijdens het commissiedebat Leefomgeving en externe veiligheid dat deze voorwaarden er niet toe leidt het kabinet zich terughoudend zal opstellen ten opzichte van staalslakken?
Kunt u toelichten wat artikel 15, vierde lid, van de JLoI over de CO2-heffing en staalslakken precies betekent voor toekomstig beleid op deze terreinen? Wat zou een verhoging van de CO2-heffing (juridisch) betekenen voor de maatwerkafspraken? Wat zou een totaalverbod op staalslakken betekenen voor de maatwerkafspraken?
Klopt het dat er met artikel 15, vierde lid 4, feitelijk afspraken gemaakt worden die gaan gelden voor alle bedrijven in Nederland? Waarom levert u op deze aspecten geen maatwerkmaatregelen, bijvoorbeeld op de manier zoals beschreven in de aangenomen motie-Thijssen (Kamerstuk 29 826, nr. 236)? Bent u het ermee eens dat deze bepaling in artikel 15, vierde lid, betekent dat bedrijven die bij u hebben aangegeven niet verder te willen praten over verduurzaming wel dit belastingvoordeel (het afschaffen van de CO2-heffing) krijgen?
Kunt u exact uiteenzetten welke maatregelen u aanvullend heeft genomen na het advies van Arbeid, Mens, Verzuim en Inzetbaarheid (AMVI) in samenwerking met de Expertgroep Gezondheid IJmond en welke adviezen u specifiek niet heeft overgenomen? Kunt u in een overzicht ingaan op wat u met elk van de adviezen en aanbevelingen uit het AMVI-advies heeft gedaan?
Wat betekent het maximum subsidiebedrag van twee miljard euro door de Rijksoverheid? Betekent dit dat de eventuele meerkosten van de uitvoering van de adviezen van de gezondheidseffectrapportage (GER) per definitie voor de rekening van TSN zijn?
Waarom is het doel voor TSN om over te zijn op groene waterstof en biomethaan pas gesteld in 2047? Hoe verhoudt dit zich tot de deadline van de uitgifte van ETS-rechten die is gesteld in 2040? Hoe verhoudt zich dit tot aangenomen moties (Kamerstukken 29 826, nrs. 186 en 187)?
Welke juridische waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken om er zeker van te zijn dat TSN van aardgas over gaat op groene waterstof? Hoe wordt lock-in voorkomen?
Waarom wordt er ook ingezet op Carbon Capture & Storage (CCS), naast de overgang van aardgas op groene waterstof? Is CCS nog nuttig als de fabriek overgaat op groene waterstof? Zo nee, betekent CCS dan niet een lock-in voor het maken van staal met aardgas?
Wat zijn de totale kosten om eerst 15 jaar lang staal te maken met aardgas en CCS en daarna 15 jaar groen staal te gaan maken (met groene waterstof) in vergelijking met 30 jaar lang groen staal maken (met groene waterstof)? Kunt u bij dit antwoord werken met verschillende IEA en PBL-scenario’s voor de CO2-prijs, aardgasprijs, prijs van groene waterstof en prijs van CCS?
Waarom heeft u de aangenomen motie-Thijssen c.s. over de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond (Kamerstuk 28 089, nr. 307) niet als harde voorwaarde opgenomen in de JLoI? Heeft u dit wel besproken met Tata? Wat was het antwoord van TSN? Wat zijn de kosten om deze adviezen wel op te volgen?
Wat is de uitstoot van alle schadelijke stoffen op dit moment en op basis van welke gegevens zijn de afspraken over emissiereductie in 2030 gemaakt? Zijn de metingen van deze emissies onafhankelijk gedaan? Kan het zijn, zoals in het eerdergenoemde artikel, dat later blijkt dat emissies toch weer hoger zijn? Zijn de door het RIVM gemeten deposities buiten het TSN-terrein verklaarbaar met de op dit moment bekende emissies? Zo nee, waar komt het verschil door?
Is er in de afspraken ook rekening gehouden met de waarschuwing van de Expertgroep Gezondheid IJmond dat de emissies in de bouwfase kunnen toenemen? Kunt u in een tabel aangeven wat de emissies en andere overlast jaarlijks gaat zijn van nu tot 2032?
Waarom gaat TSN verder onderzoek doen naar ultrafijnstof? Waarom is niet afgesproken dat het RIVM verder onderzoek gaat doen naar de uitstoot van ultrafijnstof? Waarom wordt de Expertgroep Gezondheid IJmond niet gevraagd om op basis van een eventueel RIVM-onderzoek naar fijnstof advies te geven over de gezondheidseffecten van fijnstof en hoe deze effecten te verminderen? Wordt fijnstof meegenomen in de GER?
Wat zijn de gezondheidseffecten van de schadelijke stoffen die nog wel uitgestoten mogen gaan worden? Wat is het cumulatieve gezondheidseffect van deze emissies? Kunt u dit weergeven in DALY’s (Disability Adjusted Life Years), zoals ook de Expertgroep Gezondheid IJmond doet? Hoe vergelijkt dit gezondheidseffect zich met een gemiddelde stad in Nederland?
Wanneer verwacht u dat de GER af zal zijn? Waarom vraagt u geen advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond naar aanleiding van de GER? Hoe gaat de GER invloed hebben op de bindende afspraken die u wilt maken met TSN? Wanneer vindt u de uitkomsten van de GER op de maatwerkafspraken voldoende?
Wat zegt u tegen omwonenden die de afgelopen jaren meerdere RIVM-rapporten hebben gelezen over hun leefomgeving die stellen dat de lucht rond TSN ongezond is? Welke concrete gezondheidswinst kunt u garanderen aan de omwonenden?
Is de toename van het hergebruik van staal tot 30% in 2030 in lijn met de aangenomen motie-Kröger/Thijssen over de circulariteitsdoelen (Kamerstuk 29 826, nr. 186)?
Is in de JLoI afgesproken dat alle grondstofvelden worden verkapt?
Onderschrijft u dat de passage in de JLoI "TSN to do its utmost to ensure that TSN will continue to generate the cash flow needed to complete the Projects" een financiële prikkel geeft aan TSN om kosten te reduceren waardoor mogelijk arbeidsvoorwaarden kunnen verschralen en maatregelen ter bescherming van de omgeving en omwonenden kunnen verminderen? Als TSde aangekondigde reorganisatie van afgelopen april niet doorzet, vindt u dan dat TSN voldoet aan dit stuk van de JLoI? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot vindt u dat de «final instalment» minimaal moet zijn, die wordt overmaakt als de CGP2 en BF7 gesloten zijn? Wat is de rationale achter dit bedrag?
Wat is de rekensom achter de 200 miljoen euro die de Staat bereid is te lenen om de overstap naar biomethaan of groene waterstof mogelijk te maken? Hoe waarschijnlijk is het dat dit bedrag voldoende is om de lock-in van aardgas te voorkomen? Als TSN geen gebruik maakt van de lening en niet overgaat op biomethaan of groene waterstof, wat gebeurt er dan?
Onderschrijft u dat, om eventueel gebruik te maken van het genoemde clawback mechanisme, het nodig is dat de Staat inzicht heeft in de rendementen die gemaakt worden en dus ook in de geldstromen tussen TSN en Tata Steel Limited (TSL)? Heeft u dit ook besproken met TSN en TSL? Hoe gaan zijn inzicht geven in de bedrijfsvoering?
Hoe is de 600 miljoen euro berekend voor additionele maatregelen voor gezondheids- en milieuwinst?
Welke scenario’s heeft u gezien die aantonen dat met de voorgenomen investeringen TSN tot de meest concurrerende Europese staalproducenten zal behoren? Welke aannames zijn daarbij gedaan voor de prijzen van CO2, kolen, ijzererts, gas, wind op zee, groene waterstof, etc.? Hoe verhoudt dit zich tot de prijs van zonne-energie in Zuid-Europa en Noord-Afrika ofwel kan TSN concurreren met dergelijke locaties gezien de lage kosten van zonne-energie?
Wat wordt bedoeld met de potentiële «coal ban»?
Kan het huidige stikstofslot ervoor zorgen dat TSN niet kan gaan bouwen aan de nieuwe fabrieken?
De kabinetsinzet bij de Ministeriële Conferentie van ESA 2025 |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Joris Thijssen (PvdA), Joost Sneller (D66), Inge van Dijk (CDA) |
|
Karremans |
|
|
|
|
Waarom kiest u ervoor om bij de komende Ministeriële Conferentie (MC25) van de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA) op hetzelfde nominale niveau van € 170 miljoen in te schrijven als in 2022, terwijl toen nog sprake was van € 53,6 miljoen aan incidentele ophogingen?1
Klopt het dat Nederland daarmee opnieuw ver onder de ESA-norm blijft (ongeveer 2,4% in plaats van 4,7% naar rato van het bruto binnenlands product (bbp)? Welke overwegingen liggen aan dit besluit ten grondslag?
Erkent u dat deze nominale bevriezing, gecorrigeerd voor inflatie, feitelijk neerkomt op een reële bezuiniging van ongeveer 25%, zoals het Netherlands Space Office (NSO) in zijn advies constateert?2
Hoe beoordeelt u de constatering in het NSO-advies dat het huidige budget «circa 25 procent lager ligt dan wat Nederland in 2022 heeft ingeschreven in technologieontwikkelingen en productie via ESA-samenwerkingen» en dat hierdoor «invloed en toegang tot cruciale diensten onder druk staan»?
Het NSO adviseert om het ruimtebudget «zo snel mogelijk in lijn te brengen met de door het kabinet onderschreven belangen en ambities» en waarschuwt dat Nederland anders «niet een stap voorwaarts maar een stap achteruit» zet, dit advies is nu niet opgevolgd; welke mogelijkheden ziet u nog om de investeringen in de ruimtevaart in lijn te brengen met de kabinetsreactie op de Langetermijnagenda Ruimtevaart? Bent u bereid dit in kaart te brengen voor de formatiegesprekken? (zie ook vraag 12)
Welke gevolgen heeft deze lagere ESA-inzet voor de Nederlandse geo-return (NL: geografische teruggave) en voor de opdrachten aan de kennis- en industriële partners die nu deelnemen aan programma’s zoals Ariane 6, Vega-C en Artemis?
Klopt het dat de Nederlandse bijdrage aan ESA’s lanceerdersprogramma (€ 40–45 miljoen) grotendeels verplicht is vanwege eerder aangegane toezeggingen bij de conferentie in 2021 en dus weinig ruimte laat voor nieuwe strategische investeringen?
Kunt u inzichtelijk maken hoe het budget met € 60 miljoen per jaar kan worden opgehoogd naar het niveau zoals in de kabinetsreactie op de Langetermijn Ruimtevaartagenda wordt voorgesteld?3
Bent u bekend met het recente interview van de ESA-topman in NRC: «ESA-baas: «Met zo’n lage bijdrage zal Nederland ruimtevaartactiviteiten verliezen»»?4 Wat vindt u ervan dat ESA activiteiten gaat weghalen bij het Europees Ruimteonderzoek- en Technologie Centrum (ESTEC) in Noordwijk omdat de Nederlandse bijdrage relatief veel lager is dan die van andere ESA-lidstaten? Vindt u het wenselijk dat met uw ambitie om meer te investeren in innovatie en onderzoek, in deze tijden van geopolitieke spanningen waarbij ruimtevaart essentieel is om de Europese veiligheid te waarborgen, ruimtevaartactiviteiten in Nederland worden weggehaald?
Bent u zich ervan bewust dat dit besluit concrete negatieve consequenties gaat hebben voor de Nederlandse ruimtevaartindustrie? Hoewel de woorden in de brief mooi zijn en spreken van ambitie, verhouden zij zich niet tot de gepresenteerde getallen in de Kamerbrief; heeft u scherp of wegblijvende overheidsinvesteringen zullen zorgen voor het vertrekken van hoogwaardige kennisbedrijven uit Nederland?
Bent u zich ervan bewust dat ruimtevaart in negen van de 10 Nationale Technologiestrategiegebieden een rol speelt? Ziet u dat deze brief daar haaks op staat?
Met het actieplan om 3% van het bruto nationaal product (bnp) te besteden aan innovatie en onderzoek laat u zien te willen investeren in innovatie; dragen bestedingen aan ruimtevaart bij aan innovatie en onderzoek en daarmee aan het behalen van de 3% norm? Hoeveel euro krijgt de samenleving terug voor elke euro die wordt besteed aan ruimtevaart? Bent u het ermee eens dat deze brief over ruimtevaart en effectief een LAGER budget voor ruimtevaart haaks staan op de brief over de 3% innovatie en onderzoek norm? Bent u het ermee eens dat deze ruimtevaartbrief daarmee haaks staat op het lange termijn verdienvermogen van Nederland?5
Bent u zich ervan bewust dat ruimtevaart per definitie een kritieke infrastructuur is en daarmee dual-use (NL: voor tweeërlei gebruik) is (1,5% bovenop het reguliere defensiebudget)?
Kunt u voor de formatiegesprekken een BNC-fiche klaar hebben liggen waarin aangegeven wordt waaruit de 60 miljoen euro per jaar gehaald zou kunnen worden zodat, mochten de formerende partijen daartoe besluiten, deze alsnog neergelegd kan worden via de formatie?
Wat is de inzet van Nederland voor de Ministeriële Conferentie die over vier weken plaatsvindt? Bent u bereid om naar zoveel mogelijk financiële middelen te zoeken zodat hier meer neergelegd kan worden dan in de brief wordt aangegeven?6
Bent u bereid de Kamer vóór de ESA-Ministeriële Conferentie te informeren over:
De arbeidsinkomensquote (AIQ), de investeringsquote en pensioenfondsen |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Karremans |
|
|
|
|
Hoeveel procentpunt is de (marktrelevante) arbeidsinkomensquote (AIQ) gedaald sinds 2019? Hoeveel is dat in euro’s?
In 2019 was de AIQ in de marktsector 73,5%. In 2024 was de AIQ 69,9%. Dat is een verschil van 3,6 procentpunt. De totale beloning van kapitaal en arbeid in de marktsector in 2024 was 572 miljard euro. Daar 3,6 procent van is ongeveer 21 miljard euro.
Deze cijfers zijn beschikbaar op Statline: StatLine - Arbeidsinkomensquote; bedrijfstak, nationale rekeningen
Hoeveel procentpunt is de (marktrelevante) AIQ gedaald sinds de jaren tachtig? Hoeveel is dat in euro’s?
In 1980 was de AIQ 79,5%, dat is 9,6 procentpunt hoger dan in 2024. Gemeten naar de totale beloning van kapitaal en arbeid in de marktsector in 2024 vertegenwoordigt dat 55 miljard euro per jaar.
Hoe heeft de investeringsquote zich sinds 2019 ontwikkeld?
De investeringsquote van niet-financiële vennootschappen is gedaald van 17,8% in 2019 tot 16,6% in 2024.
Hoe heeft de winstquote zich sinds 2019 ontwikkeld, zowel in procenten als in euro’s? Hoeveel extra winst maken de winstgevende bedrijven in Nederland nu ten opzichte van 2019?
De winstquote in 2019 was 40,1 procent. In 2024 was de winstquote 42,4 procent. Een verschil van 2,3 procent over de toegevoegde waarde van 650 miljard euro van niet-financiële vennootschappen representeert 15 miljard euro.
Kunt u het (vermeende) verband tussen winsten en hogere pensioenen met bewijs onderbouwen? Hoe groot is dit verband?
Zie antwoord 6.
Hoeveel van deze extra winst komt terecht bij Nederlandse werknemers via hogere pensioenen? Hoeveel aandelen van Nederlandse bedrijven zijn in handen van Nederlandse pensioenfondsen?
Er is zoals bekend geen publiek aandeelhouderregister voor alle Nederlandse bedrijven. We weten wel dat pensioenfondsen relatief veel investeren in Nederland. Dit doen ze direct via aandelen en indirect via fondsen van bijvoorbeeld Blackrock, Vanguard en via Private Equity. Hiermee hebben ze grote posities in zowel beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde bedrijven in Nederland. Dat betekent dat ze ook flink meeprofiteren als deze bedrijven winst maken.
Als deze extra winst zou worden ingezet om de lonen te verhogen, hoeveel zouden de lonen van de werknemers dan omhooggaan, zowel procentueel als in absolute euro’s?
Een verschil in de winstquote van 2,3 procent over de toegevoegde waarde van 650 miljard euro van niet-financiële vennootschappen representeert 15 miljard euro. Dat is gelijk aan 3,75 procent van het Nederlandse inkomen uit arbeid. Dit bedrag inzetten om de lonen te verhogen gaat voorbij aan indirecte effecten op de economie. Zo bieden winsten ruimte voor investeringen, die ook tot hogere lonen kunnen leiden.
Als er zorgen zijn over de hoogte van de pensioenen, is het dan effectiever om meer winst uit te keren (zodat dit indirect gaat naar hogere pensioenen) of om meer loon uit te keren (zodat de pensioenafdracht omhooggaat)?
Dit valt niet zo een op een tegen elkaar af te wegen. Winsten zijn namelijk nodig voor investeringen. Deze leiden tot meer groei, en uiteindelijk tot hogere lonen. Daar profiteren ook pensioenfondsen dan weer van via hogere pensioenpremies. Daarnaast leidt winst ook tot hogere dividenden en koersstijgingen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Verdienvermogen van Nederland op 25 september 2025?
Ja.
De Kamerbrief ‘Voortgang Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie’ van 30 juni 2025 en het artikel van FTM over het afschaffen van de CO2-heffing |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
In uw brief1 schrijft u over economische en geopolitieke omstandigheden (p. 2): op welke omstandigheden doelt u daarmee? Hoe staat de concurrentiepositie van de maatwerkbedrijven in Nederland onder druk? Bedoelt u hiermee het verschil in energieprijzen tussen Nederland en landen in het Midden-Oosten, de Verenigde Staten en China? Zo ja, wat is het verschil in energieprijzen? Zo nee, wat bedoelt u dan? Bedoelt u hiermee ook het verschil in energieprijzen tussen Nederland en de omringende landen? Zo ja, wat is het verschil in energieprijzen? Zo nee, wat bedoelt u dan?
Bedrijven in de industrie, waaronder de maatwerkbedrijven, hebben te maken met economische en geopolitieke factoren die de afgelopen jaren sterk zijn gewijzigd waardoor de noodzakelijke verduurzaming van hun productieprocessen is bemoeilijkt. Sinds de start van de maatwerkaanpak hebben onder meer de Oekraïne-oorlog, de Inflation Reduction Act, de overcapaciteit op de mondiale chemiemarkt en het handelsbeleid van de Verenigde Staten gezorgd voor veel onzekerheid over de kosten en opbrengsten van toekomstige investeringen in de industrie. De energie- en grondstofkosten zijn daarbij een belangrijke factor.
Voor bedrijven in de energie-intensieve industrie zijn de energiekosten in Europa ongeveer drie keer hoger, dan in de Verenigde Staten en het Midden-Oosten. In Nederland zijn de energiekosten ook relatief hoger dan in omliggende landen, zoals in Duitsland, Frankrijk of België. Onderzoek van E-Bridge liet eerder al zien dat industriële bedrijven in Nederland tussen de 14–63 euro per MWh meer betaalden dan in deze omliggende landen.2 De (maatwerk)bedrijven in de industrie opereren op een internationale markt, waarbij gestegen kosten voor productie in Nederland, niet doorberekend kunnen worden als concurrenten niet met deze kosten worden geconfronteerd. Dit beeld wordt bevestigd in gesprekken die het kabinet voert met bedrijven in de industrie en in de Speelveldtoets 2025, die in het voorjaar aan de Kamer is toegezonden.3 Het kabinet deelt deze zorgen over de hoge energiekosten in Nederland en onderzoekt mogelijkheden om hier de industrie in te ondersteunen.
Het kabinet vindt het van belang dat bedrijven in Nederland in een gelijk speelveld kunnen opereren ten aanzien van omliggende landen. De verschillen komen door kortingen of belastingvoordelen die andere overheden geven, zoals via een subsidieregeling indirecte kosten-compensatie (IKC-ETS) en een volume-correctieregeling (VCR). In Nederland is de volumecorrectieregeling (VCR), die de energiekosten voor grootverbruikers verlaagt, sinds 2024 afgeschaft. In het Pakket voor Groene Groei heeft het kabinet aangekondigd de IKC-ETS met drie jaar te verlengen.4
Hoe kan het zijn dat bedrijven geen of weinig ruimte zien om te investeren in grootschalige verduurzamingsprojecten terwijl zij vallen onder het Europese CO2-emissiehandelssysteem (ETS), waarvan de uitgegeven emissies tussen nu en 2040 afbouwen naar nul? Betekent dit immers niet dat de huidige bedrijfsvoering richting 2040 veel te duur zal worden om de kosten van CO2-emissies te hoog worden? Hoe kan het volgens u dat dit een onvoldoende prikkel geeft tot verduurzaming?
Met een investering in grootschalige verduurzamingsprojecten, committeren bedrijven zich voor een langere periode aan verankering in Nederland. Daarbij wegen zij economische, financiële en strategische belangen, waarbij ook de (vermeden) kosten onder het Europese CO2-emmissie-handelssysteem worden meegewogen in het opstellen van een business-case. Op termijn kunnen bedrijven hun productie in Nederland alleen voortzetten als zij hun uitstoot terug kunnen brengen naar netto nul. Veel bedrijven willen op dit moment stappen zetten om te verduurzamen, maar lopen daarbij nog tegen een aantal bekende knelpunten aan. Daarbij wegen bedrijven mee waar (groene) investeringen op termijn het meeste zullen opleveren en of de mondiale marktontwikkelingen het noodzakelijk maken om alle reeds bestaande productielocaties te behouden. De termijn waarbinnen bedrijven deze stap zullen zetten, en of ze dit ook in Nederland zullen doen, hangt af van het tijdig op orde zijn van randvoorwaarden, internationale marktontwikkeling voor duurzame producten en de noodzakelijke vergunningen. Het kabinet blijft zich inzetten voor het verbeteren van het vestigingsklimaat, opdat bedrijven ook in de toekomst in Nederland blijven investeren.
De maatwerkaanpak is op dit moment gericht op het faciliteren en realiseren van CO2-reductie en waar relevant vermindering van de impact op de leefomgeving. Zoals het kabinet haar recente brief heeft aangegeven, voelen veel bedrijven de urgentie om te verduurzamen, maar lukt het niet met alle bedrijven om een maatwerkafspraak voor vergaande reductie van hun CO2-uitstoot in 2030 te realiseren. Het Europese CO2-emissiehandelssysteem (ETS) is een systeem dat zich richt op een geleidelijke pad van afbouw richting 2040. De maatwerkaanpak beoogde juist een zeer forse versnelling te realiseren voor 2030. Voor een aantal bedrijven waarmee wel doelstellingen voor reductie waren opgesteld is dit, zoals in de kamerbrief wordt aangegeven, op dit moment een te grote stap.
U schijft in beantwoording op Kamervragen (Kamerstuk 2025Z13346) dat de industrie te kampen heeft met ongunstige marktcondities vanwege gesubsidieerde overproductie, bijvoorbeeld uit China; hoe groot is het effect van deze ongunstige marktcondities, bijvoorbeeld in vergelijking met hogere energiekosten of de, nu op nul gezette, CO2-heffing? Op welke termijn kunt u hiertegen actie ondernemen en Nederlandse bedrijven beschermen tegen deze oneerlijke concurrentie?
De mate waarin bedrijven in de Nederlandse (basis)industrie geraakt worden door overproductie uit China, hogere energiekosten dan in (omliggende) landen, of het aanpassen van de nationale CO2-heffing, is bedrijfstak specifiek en verschilt sterk tussen individuele bedrijven. Dit maakt het vergelijken van de exacte impact op bedrijven en sectoren van deze factoren lastig. Zoals het kabinet in eerdere beantwoording op Kamervragen heeft aangegeven is een daling van prijzen voor basischemicaliën en producten uit de industrie al een tijdje zichtbaar.5 Dit zorgt er ook voor dat bestaande productielocaties in Nederland (en Europa) op dit moment minder concurrerend zijn.
Verstoringen in het internationale speelveld, zoals de dumping van (industriële) producten, vormen een risico voor de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven. Het kabinet vindt het belangrijk om zich in Europees verband in te zetten voor het tegengaan van marktverstorende praktijken. Momenteel kent de Europese Unie al verschillende wettelijke mogelijkheden om dumpingpraktijken tegen te gaan. Bedrijven kunnen melding maken van dumping praktijken door non-EU-entiteiten en, na onderzoek, concluderen dat tegenmaatregelen, zoals een antidumpingheffing noodzakelijk zijn. Recent heeft de Commissie bijvoorbeeld hogere importheffingen op elektrische auto’s aangekondigd die vanuit China naar Europa worden geëxporteerd.
Welke zorgen bedoelt u als u schrijft over het tijdig op orde zijn van de noodzakelijke randvoorwaarden voor verduurzaming (p. 5)? Als dit gaat over het volle elektriciteitsnet, is het dan niet zo dat voor bedrijven in clusters aan de kust deze problematiek beperkt kan worden als tegelijkertijd windparken op zee worden aangelegd? Gaat dit ook over de stikstofproblematiek? Zo ja, betekent dit dat investeringen van de industrie niet door kunnen gaan vanwege het stikstofslot waar Nederland op zit?
Voor de realisatie van grootschalige verduurzamingsprojecten is het tijdig op orde zijn van de randvoorwaarden essentieel. Het zo snel mogelijk verzwaren van het elektriciteitsnet, om de toekomstige vraag naar duurzame stroom voor elektrificatie of elektrolyse voor waterstofproductie mogelijk te maken, is daarbij één van de factoren. Voor de meeste industrie is op dit moment het realiseren van transportcapaciteit van belang, en in mindere mate de beschikbaarheid van duurzame elektriciteit. Ook de kosten van elektriciteit zijn uitdagend. Elektrificatie is ook niet de enige stap, waarmee grote industriële bedrijven hun processen verduurzamen. Voor de andere verduurzamingsroutes moet de noodzakelijke infrastructuur ook op tijd worden gerealiseerd. Het kabinet heeft daarom met het Pakket voor Groene Groei fors geïnvesteerd in het CCS-project Aramis, met als doel om in 2026 een FID mogelijk te maken voor Aramis. Met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) en het Nationaal Programma Energie werkt het kabinet ook hard aan de realisatie van ons toekomstige energiesysteem.
De huidige stikstofproblematiek, en de onzekerheid over het (tijdig) kunnen afgeven van vergunningen voor verduurzamingsprojecten zorgt op dit moment ook voor uitstel of het uitblijven van investeringen in de industrie. Binnen de Ministeriële Commissie Economie en Natuur (MCEN) werkt het kabinet aan het uitwerken van een nieuwe aanpak, richtinggevende keuzes en oplossingen waardoor Nederland weer in beweging komt. Op 25 april jl. heeft de Kamer een brief ontvangen, waarin het kabinet de eerste stappen heeft gepresenteerd om vergunningverlening weer mogelijk te maken en perspectief te bieden.6
U schrijft, onder verwijzing naar het rapport van Draghi, dat verduurzaming de enige route is voor bedrijven om ook op lange termijn in Europa te kunnen blijven produceren; waarom bent u deze mening toegedaan? Is het dan niet raar dat u maar niet tot maatwerkafspraken komt met die industrie?
Het kabinet ziet dat de industrie niet alleen in Nederland onder druk staat, maar dat dit ook breder in Europa het geval is. De Europese Commissie heeft dit onderwerp hoog op de agenda staan en zet met de Clean Industrial Deal (CID) in om de concurrentiepositie van de (energie-intensieve) industrie in Europa te verbeteren.7 Het behoud van een concurrerende, duurzame industrie is essentieel voor het borgen van leveringszekerheid van industriële producten zoals staal, kunstmest (voor voedsel) en brand- en grondstoffen. Dit is cruciaal voor ons verdienvermogen, onze strategische autonomie en onze veiligheid.
Het verduurzamen van industriële processen in Europa, zoals het Draghi-rapport ook onderschrijft, is de beste manier om de concurrentiekracht van onze industrie te verstevigen. Daarbij zet het kabinet in Europa onder andere in op het verbeteren van de randvoorwaarden, en het creëren van een gelijk speelveld voor energieprijzen, groene marktcreatie en de opschaling van de Europese waterstofmarkt.8
Het kabinet heeft inmiddels een bindende maatwerkafspraak gesloten met Nobian, een maatwerksubsidie verstrekt aan Yara en met de bedrijven Coöperatie Koninklijke Cosun UA en AnQore een Joint Letter of Intent (JLoI) getekend. Het niet komen tot maatwerkafspraken met de grootste industriële uitstoters betekent niet dat bedrijven niet de noodzaak zien om te verduurzamen In de bijlage bij de kamerbrief valt te zien dat veel bedrijven in de maatwerkaanpak de afgelopen tijd ook al concrete stappen hebben gezet richting een duurzame toekomst. Zo heeft Air Liquide bijvoorbeeld recent een investeringsbeslissing (FID) genomen voor het elektrolyseproject op de Maasvlakte (200 MW).
Zou het kunnen zijn dat sommige maatwerkbedrijven nog een aantal jaren met hun fabrieken in Nederland willen produceren en winst willen maken, maar op termijn hun productie naar buiten Nederland verhuizen? Zo ja, wat betekent dit voor de mensen die bij deze fabrieken werken? Vindt u dat u een verantwoordelijkheid heeft in deze?
In gesprekken met de maatwerkbedrijven komt duidelijk naar voren dat zij de noodzaak voor verduurzaming erkennen. Op dit moment staat de winstgevendheid van fabrieken in Nederland echter zwaar onder druk. Voordat bedrijven overgaan tot het nemen van een investeringsbeslissing, moeten zij een bepaalde zekerheid hebben over de randvoorwaarden, waarbinnen deze verduurzamingsprojecten worden genomen. Dit betreft factoren zoals (inter)nationale regelgeving, verwacht rendement, beschikbare infrastructuur en de verwachte markt voor duurzame producten. Bedrijven maken hierin zelf een afweging voor de noodzakelijkheid om (op korte) termijn een investering te doen in bestaande productielocaties.
Het kabinet voelt een grote urgentie en verantwoordelijkheid om te zorgen dat de industrie in Nederland blijft investeren, door de randvoorwaarden voor investeringen in verduurzaming te verbeteren. Deze investeringen dragen bij aan het toekomstig verdienvermogen van de economie en het behouden van werkgelegenheid in onze regionale industriële clusters. Met de maatwerkaanpak blijft het kabinet inzetten op het ondersteunen en realiseren van concrete en ambitieuze investeringen door bedrijven in Nederland. Bij een gelijker speelveld voor bedrijven met omliggende landen, en met tijdige realisatie van de infrastructuur voor verduurzaming, blijft Nederland in de toekomst vanwege haar gunstige ligging en bestaande, innovatieve clusters een aantrekkelijke vestigingslocatie.
Hoe weet u dat met het gelijk maken van het speelveld en het verder op orde brengen van de randvoorwaarden er wel geïnvesteerd zal worden in verduurzaming?
Zie antwoord op vraag 6.
Kan het zijn dat deze stevige investeringen van het kabinet (door onder andere de Subsidieregeling Indirecte Kostencompensatie (IKC-ETS) met drie jaar te verlengen en het voornemen om de randvoorwaarden voor het opzetten van een amortisatieoptie uit te werken richting Prinsjesdag 2025, de CO2-heffing op korte termijn te verlichten en mogelijk zelfs af te schaffen) de bedrijven de vrijgekomen financiële middelen niet zullen uitkeren aan de buitenlandse moederbedrijven en niet investeren in verduurzamingprojecten in Nederland? Bent u bereid maatwerk per bedrijf te leveren, zoals verzocht in een aangenomen motie (Kamerstuk 29 826, nr. 236) en de investeringen afhankelijk te maken van de verduurzamingsplannen van het bedrijf?
De Nederlandse industrie is belangrijk voor onze toekomstige welvaart, weerbaarheid en autonomie. Het kabinet investeert met de maatregelen in het Pakket voor Groene Groei in een snelle manier om de energiekosten voor bedrijven in de industrie te drukken. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet om het speelveld voor deze bedrijven gelijker te maken.9 Het is uiteindelijk aan de (moeder)bedrijven om een afweging te maken over het doen van nieuwe investeringen of het uitkeren van rendement. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat bestaande industriële sites op dit moment vaak al verlieslatend zijn. Het kabinet realiseert zich dat de maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd in het Pakket voor Groene Groei de situatie in de industrie niet in één keer kunnen oplossen, maar dat dit ook afhankelijk is van internationale (markt)ontwikkelingen.
Bij de maatwerkafspraken zijn de verduurzamingsplannen van het betreffende bedrijf en de financiële en niet-financiële randvoorwaarden om de benodigde investeringen te realiseren leidend. Met de maatwerkaanpak faciliteert en ondersteunt de overheid met (generieke) subsidie bedrijven met ambitieuze plannen om versneld hun productieprocessen te verduurzamen. Het kabinet weegt, naast het realiseren van additionele CO2-reductie in 2030, mee in welke mate de projectvoorstellen van de bedrijven de impact op de leefomgeving verminderen. Recent heeft het kabinet, conform de motie Thijssen, Joint Letters of Intent (JLoIs) getekend met Coöperatie Koninklijke Cosun UA en AnQore, een belangrijke stap richting een bindende maatwerkafspraak.10
U schrijft dat bij investeringsbeslissingen in Nederland ook wordt gekeken naar de mondiale investeringsstrategie en rendementseisen van de vaak buitenlandse moederbedrijven; wat zijn de rendementseisen van de buitenlandse moederbedrijven? Zijn de rendementen waar deze bedrijven mee rekenen voor hun fossiele fabrieken en voor hun (in de toekomst) verduurzaamde fabrieken vergelijkbaar? Zo nee, hoe groot is het verschil in deze rendementen? Zijn deze rendementen waarmee gerekend mag worden bij het verlenen van staatssteun vergelijkbaar? Gebeuren de verduurzamingsinvesteringen niet omdat de bedrijven met hun fossiele fabrieken simpelweg hogere rendementen maken?
Bedrijven kunnen zelfstandig rendementseisen bepalen bij voorgenomen investeringen in (verduurzamings)projecten. In de maatwerkgesprekken wordt bij bepaling van de mogelijkheid voor financiële ondersteuning gekeken naar redelijk rendement wat een bedrijf kan realiseren. Dit redelijk rendement wordt bepaald op basis van de weighted average cost of capital van een bedrijf, conform de Europese- en Nederlandse regels voor staatssteun, inclusief het voorkomen van oversubsidiëring. In algemene zin is het wel of niet met staatsteun kunnen voldoen aan rendementseisen van (moeder)bedrijven een van de factoren in het al dan niet door kunnen gaan van maatwerktrajecten. Factoren rondom (tijdige realisatie van) infrastructuur, relatief hoge energieprijzen en de concurrentie-positie van bestaande fabrieken spelen ook een belangrijke rol.
U schrijft dat de energieprijzen en de CO2-beprijzing belangrijk zijn voor het investeren in een nieuwe, verduurzaamde fabriek; hoe kan nu waar zijn aangezien die nieuwe fabriek niet draait op huidige (dure) fossiele brandstoffen en geen of in elk geval veel minder last zal hebben van CO2-beprijzing? Kijken bedrijven niet vooral naar de rendementen die de nieuwe fabriek in de toekomst zal maken? Zo ja, wat zijn de belangrijkste determinanten voor dat rendement? Waarom lukt het via de maatwerkafspraken niet om die rendementen op voldoende niveau te krijgen?
Zie antwoord bij vragen 8 en 9.
U schrijft dat u zich blijft inzetten op het sluiten van maatwerkafspraken, maar wat is er dan nu anders dan de afgelopen jaren waardoor het sluiten van de maatwerkafspraken wel zou lukken? Wat is uw plan B als de maatwerkafspraken niet tot resultaten leiden? En waarom zet u dat plan B niet nu al in?
Het kabinet blijft zich inzetten om de randvoorwaarden voor verduurzaming op orde te krijgen en investeert in stappen richting een gelijk speelveld voor onze industrie, waarvoor met het Pakket voor Groene Groei een belangrijke eerste stap is gezet. Zoals het kabinet in de kamerbrief heeft aangegeven, is er voor een aantal maatwerktrajecten op dit moment zicht om te komen tot een JLoI en daarna tot een bindende maatwerkafspraak. Op 23 juni jl. en op 9 juli jl. heeft het kabinet met respectievelijk Coöperatie Koninklijke Cosun UA en AnQore een JLoI getekend, waarmee een grote stap is gezet om te komen tot twee bindende maatwerkafspraken. Met de bedrijven Zeeland Refinery, Tata Steel Nederland, Alco Energy Rotterdam en mogelijk OCI is er op dit moment nog perspectief om de komende periode tot een JLoI en bindende maatwerkafspraak te komen. Met Smurfit Westrock en een aantal afvalbedrijven worden nog gesprekken gevoerd. Het kabinet wil met deze bedrijven komen tot maatwerkafspraken, waarmee investeringen in verduurzaming in Nederland, additionele CO2-reductie in 2030 en vermindering van de impact op de leefomgeving kunnen worden gerealiseerd.
Voor een aantal maatwerktrajecten is vastgesteld dat er geen perspectief is om in te komen tot een JLoI, waarmee de doelstelling uit eerdere getekende Expressions of Principle (EoPs) kunnen worden gerealiseerd in 2030. Gelet op het belang van verduurzaming voor de Nederlandse industrie en het realiseren van de reductiedoelstelling, zal het kabinet ook in de toekomst bij concrete, complexe projecten, waar een duidelijk perspectief is voor net-zero doelen in 2040, bedrijven faciliteren met de lessen uit de maatwerkaanpak en financieel ondersteunen vanuit het generiek instrumentarium. De overheid houdt dus de deur open voor een helpende hand; het is echter aan de bedrijven zelf of ze hiervan gebruik willen maken.
Bent u bekend met het artikel van Follow The Money van 29 juli jl. over het afschaffen van de CO2-heffing?2 Bent u het eens met de stelling in het artikel dat, met het afschaffen van de CO2-heffing, de stok achter de deur om de industrie te bewegen om te verduurzamen is weggevallen? Klopt het dat het verduurzamen van de industrie middels de maatwerkafspraken duurder is geworden omdat een deel van de CO2-reductie nu niet meer door de CO2-heffing wordt geregeld? Bent u het eens met de expert in het artikel die stelt dat er geen sprake van een concurrentienadeel voor de hele Nederlandse industrie maar dat het nadeel alleen bestaat voor de meest vervuilende bedrijven, ofwel degene die geen zin hebben om te vergroenen?
Ja, het artikel van Follow The Money van 29 juli jl. is bekend.
Nee, de stok achter de deur om de industrie te verduurzamen bestaat uit meer dan alleen de CO2-heffing. Het EU-ETS borgt de benodigde CO2-reductie, de industrie gaat in 2040 naar netto nul uitstoot, waarbij een gelijk speelveld wordt verzekerd binnen de Europese Unie. Veel bedrijven willen op dit moment wel verduurzamen, maar kunnen dat vaak niet, vanwege knelpunten in infrastructuur (zoals netcongestie), financiering of vergunningverlening. Hierdoor zijn er zorgen over de concurrentiepositie ten opzichte van landen om ons heen, waar de randvoorwaarden soms gunstiger zijn. Het kabinet constateert dat de randvoorwaarden op dit moment niet (volledig) op orde zijn. Daardoor kunnen bedrijven niet tijdig verduurzamen. Zij ontlopen de CO2-heffing niet langer en de heffing, die bedoeld was als verduurzamingsprikkel, verandert daardoor in een boeteheffing die de internationale concurrentiepositie van veel bedrijven schaadt, juist ook van bedrijven die wél willen verduurzamen.
Op dit moment is het kabinet nader onderzoek aan het uitvoeren naar de financiële consequenties van het afschaffen en/of opschorten van de CO2-heffing, de impact op de maatwerkbedrijven en andere koplopers en de omgang met andere emissie-installaties. Derhalve kan momenteel niet vooruitgelopen worden op de impact van een mogelijke afschaffing of andere invulling van de heffing op de kosten van de maatwerkaanpak. De ambitie is om met Prinsjesdag duidelijkheid te verschaffen omtrent de uitzoekpunten en de opvolging van de motie Van Dijk.
Kunt u deze vragen ruim voorafgaand aan het commissiedebat Verduurzaming Industrie op 10 september beantwoorden?
Ja.
De Kamerbrief ‘Investeren in een weerbare en toekomstbestendige economie: het 3%-R&D-actieplan’ van 11 juli 2025 |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Karremans |
|
|
|
|
In uw brief «Investeren in een weerbare en toekomstbestendige economie: het 3%-R&D-actieplan» aan de Kamer signaleert u een daling in het aandeel van het bruto nationaal product (bnp) dat wordt besteed aan Research & Development (R&D); onderschrijft u het feit dat Nederlanders en het bedrijfsleven door uw voorganger en dit kabinet ermee toch eigenlijk voor de gek zijn gehouden dat de doelstelling om 3% van ons bnp te besteden aan R&D ferm overeind werd gehouden, terwijl datzelfde kabinet miljarden bezuinigde op R&D?1 Hoe vindt u in dat licht de geloofwaardigheid van alle voornemens in dit actieplan?
De beleidsopties uit het R&D-actieplan bieden een samenhangend palet aan instrumenten waarmee naar de doelstelling toegewerkt kan worden om 3% van het bruto binnenlands product aan R&D uit te geven in 2030. De beleidsopties zijn grotendeels gericht op het uitlokken van extra private R&D-uitgaven met effectieve inzet van publieke middelen. Hiermee zijn ook met beperkte extra en bestaande publieke middelen stappen te zetten richting de 3%. Doel is ook nog altijd om een verhouding van een derde tot twee derde teweeg te brengen, waarbij 2% van de R&D-uitgaven afkomstig is uit de private sector. In andere Europese landen als Zweden, België en Oostenrijk betrof in 2023 respectievelijk 2,65%, 2,46% en 2,27% van de R&D-intensiteit private uitgaven, waar dat in Nederland op 1,44% geschat werd.2 Deze landen zitten net op of nog onder de 1% publieke uitgaven van het bbp aan R&D in hetzelfde jaar. De meeste beleidsopties kunnen hiernaast in meerdere, meer of minder intensieve scenario’s uitgevoerd worden. Uit de analyse die in het kader van dit traject is uitgevoerd door TNO en Instituut Rathenau, is gebleken dat om de doelstelling te behalen en om onze achterstand ten opzichte van andere landen in te halen, wel een intensivering van publieke middelen nodig zal zijn. Beslissingen ten aanzien hiervan zijn nu aan een volgend kabinet.
U schijft in de brief dat investeringen in R&D kunnen leiden tot een hogere toegevoegde waarde per gewerkt uur; bent u bereid om bij besteding van publieke middelen als voorwaarde te stellen dat indien de toegevoegde waarde per gewerkt uur omhooggaat, werknemers daarvan meeprofiteren en de beloning per uur ook omhooggaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de vakbonden hierbij te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Doel van het 3%-actieplan is het stimuleren van meer private R&D door effectieve inzet van publieke middelen en het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor R&D-intensieve bedrijven. Het stimuleren van R&D heeft tot doel om ons toekomstig verdienvermogen veilig te stellen, inderdaad door een bijdrage te leveren aan de arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland. Het verhogen van lonen van R&D-personeel is daarmee geen expliciet doel van het actieplan. Belangrijke randvoorwaarde voor de groei en vestiging van R&D-intensieve bedrijven in Nederland is de beschikbaarheid van voldoende technisch geschoold personeel. Hier is aandacht voor in het actieplan met beleidsoptie 6. Goede voorwaarden zijn hier onderdeel van, maar de focus vanuit EZ ligt daarbij op het vergroten van instroom en het beperken van uitstroom in technische opleidingen en sectoren.
Waarom legt u in het actieplan zo de nadruk op het feit dat het bedrijfsleven € 110 miljard aan belastinginkomsten bijdraagt? Klopt het dat de overige belastinginkomsten (meer dan € 300 miljard) voornamelijk van werknemers, consumenten en burgers komt? Is het niet zo dat indien het lukt om Nederland arbeidsproductiever te maken, zowel bedrijven als Nederlanders meer kunnen verdienen en daarmee bij kunnen dragen aan publieke voorzieningen en dat de bijdrage van werknemers, consumenten en burgers groter is dan van het bedrijfsleven?
In het actieplan is vermeld dat het bedrijfsleven circa € 110 miljard bijdraagt aan de rijksbegroting via directe belastingen zoals vennootschapsbelasting en werkgeverspremies. Daarnaast vervullen bedrijven een belangrijke rol in de bredere afdracht van belastingen. Volgens het PwC-rapport ging dit in 2024 om circa € 184 miljard, onder andere via loonheffing en btw.3 Bedrijven bieden de werkgelegenheid waarmee afdracht van loonheffing mogelijk is en dragen dus op meerdere manieren bij aan het financieren van een groot deel van de rijksbegroting.
Een groot deel van de belastinginkomsten van de overheid hangt dus samen met de economische bedrijvigheid en inkomens die door bedrijven mogelijk worden gemaakt. Sterke en concurrerende bedrijven zijn onmisbaar voor zowel hun eigen afdrachten als voor de door hen geïnde belastingen. Zonder investeringen in innovatie en productiviteit komt de concurrentiekracht van bedrijven onder druk te staan, met risico’s voor werkgelegenheid, belastingopbrengsten en de houdbaarheid van publieke voorzieningen. Het 3%-R&D-actieplan is er juist op gericht dit te voorkomen.
U schrijft dat «om het 3% R&D-doel te behalen [...] een samenhangende aanpak nodig is, waarin alle negen acties in hun bredere context een waardevolle rol vervullen»: hoeveel zal het percentage dat naar R&D gaat verhoogd worden met de aanvullende acties die nu in gang gezet worden? Of is dat eigenlijk niet te zeggen en zijn vooral de genoemde € 14,9 miljard additionele publieke middelen cruciaal?
De uiteengezette beleidsopties uit het 3%-actieplan zien op de drie in de brief geschetste lijnen van 1) (bestaande) bedrijven stimuleren meer in R&D te investeren, 2) het stimuleren van R&D intensieve start- en scale-ups en 3) bedrijven stimuleren te kiezen hun investeringen in Nederland te doen door een goed vestigingsklimaat te creëren. De beleidsopties leveren op verschillende manieren een bijdrage aan (vaak meerdere van) deze drie lijnen. Hiermee heeft het kabinet een brede aanpak gepresenteerd voor het verhogen van publieke én private R&D-uitgaven. Een voorspelling van hoeveel een beleidsoptie precies bijdraagt aan de Nederlandse R&D-intensiteit, zowel in termen van publieke uitgaven als private R&D die daarmee wordt uitgelokt, is echter niet mogelijk. Het behalen van de 3%-doelstelling is afhankelijk van een veelvoud aan factoren, ook die niet uitgebreid in de brief aan bod komen zoals een aantrekkelijk (fiscaal) ondernemers- en investeringsklimaat. De beleidsopties uit het plan zijn allemaal gericht op het verhogen van de R&D-intensiteit en onze inschatting is dat hiermee een heel eind naar de 3% gewerkt kan worden. Desondanks zal strikt gemonitord moeten worden of deze acties het gewenste positieve effect hebben.
Bij beleidsoptie 1 bent u van plan door middel van inkoop van de overheid R&D te stimuleren; hoeveel koopt de Rijksoverheid jaarlijks in? Hoeveel kopen alle overheden samen jaarlijks in? Hoeveel van deze miljarden wilt u via deze beleidsoptie inzetten om R&D te stimuleren?
De Rijksoverheid geeft jaarlijks ongeveer € 15 tot € 20 miljard uit via aanbestedingen. Wanneer ook gemeenten, provincies, waterschappen, uitvoeringsorganisaties en andere publieke instellingen worden meegeteld, ligt het totale jaarlijkse inkoopvolume van de overheid in Nederland rond de € 100 miljard. Slechts een beperkt deel hiervan wordt op dit moment benut om innovatie of R&D te stimuleren. Daarom heeft het kabinet in het 3%-actieplan besloten te verkennen of een Nederlandse ARPA-variant een centrale rol kan spelen in het versterken van de strategische inzet van publieke inkoop voor innovatie. In deze verkenning worden ook andere maatregelen en het bredere ecosysteem van innovatiegericht inkopen meegenomen, waaronder de randvoorwaarden die nodig zijn om deze aanpak effectief en schaalbaar te maken.
Waarom gaat u bij beleidsoptie 1 eerst een verkenning doen, terwijl vergelijkbare projecten in het buitenland laten zien dat deze aanpak succesvol kan zijn? Kost dit niet onnodig en kostbare tijd? Welke pilots wilt u dit jaar doen? Hoe bent u tot de keuze voor deze pilots gekomen?
Internationale voorbeelden zoals DARPA, SPRIND en ARIA laten zien dat een krachtige organisatievorm en een scherp mandaat bepalend zijn voor het succes van een ARPA-aanpak. Tegelijkertijd verschillen deze modellen sterk in hun inrichting, financiering en relatie tot andere innovatie-instrumenten. Een zorgvuldige verkenning is daarom nodig om de juiste keuzes te maken voor de Nederlandse situatie. In aanloop naar de verkenning worden voorbereidende gesprekken gevoerd over mogelijke pilotcasussen, waaronder in samenwerking met Quantum Delta NL. Deze kunnen bijdragen aan het opdoen van ervaring met een challenge-aanpak waarin overheden radicale oplossingen uitvragen voor maatschappelijke opgaven, met ruimte voor groots denken en onzekerheid in de vroege fase, en gericht op innovaties die uiteindelijk op schaal ingekocht en toegepast kunnen worden. Er worden verschillende scenario’s verkend voor de oprichting van een Nederlandse ARPA-variant, variërend in taken, budget en organisatorische inbedding. Begin 2026 levert deze verkenning een set concrete beleidsopties op, zodat een nieuw Kabinet een goed onderbouwd besluit kan nemen over de vormgeving van een Nederlandse ARPA-variant.
Hoe groot is de taskforce bij het Ministerie van Economische Zaken die wordt opgezet bij beleidsoptie 2? Welk budget heeft deze taksforce? Wat is nu precies additioneel aan de reeds bestaande structuren die u ook noemt in uw brief?
Het R&D-lanceerplatform wordt momenteel opgezet en verder uitgewerkt. Er wordt hierbij gekeken naar een duidelijk mandaat voor de groep, criteria voor casussen en een vaste route voor opschaling bij knelpunten. Tegelijkertijd is het doel ook om zo snel mogelijk te beginnen met casussen en gaandeweg te leren en de aanpak aan te scherpen. In de verdere uitwerking wordt o.a. nauw samengewerkt met de ROMs en de NFIA om de aansluiting op de taskforce van de tech brandpunten te borgen. Het R&D-lanceerplatform biedt een vaste route voor opschaling die in het verlengde ligt van de werkzaamheden van deze partners. Het platform komt pas in actie als er regionaal of op uitvoeringsniveau geen oplossing gevonden kan worden. Binnen Economische Zaken zullen, naast een vaste kerngroep, in wisselende samenstelling beleidsmedewerkers deelnemen toegespitst op de voorliggende casus en benodigde kennis. Met deze opzet heeft het lanceerplatform geen eigen budget nodig. Of het lanceerplatform over een eigen budget zal beschikken is aan een nieuw kabinet. Maar het platform zal in ieder geval verkennen of en waar bestaande instrumenten een passende oplossing bieden in de casussen die zich voordoen.
Klopt het dat de doelstelling bij beleidsoptie 3 bereikt moet worden door Invest-NL? Zo nee, hoe gaat deze doelstelling dan bereikt worden? Zo ja, wordt deze doelstelling dan vanaf nu concreet meegegeven aan Invest-NL? Hoe kan voortgang op deze doelstelling in de gaten worden gehouden als u aangeeft dat het op dit moment niet mogelijk is om deze doelstelling te meten?
Het mobiliseren van institutioneel kapitaal ten behoeve van R&D-intensieve scale-ups kan op verschillende manieren worden gestimuleerd. De overheid heeft als ambitie de knelpunten voor institutionele beleggers te adresseren door het beleid zo in te richten dat zij makkelijker meer zouden kunnen investeren in durfkapitaal. Invest-NL draagt hieraan bij met haar initiatief voor een fonds-in-fonds, dat momenteel verkend wordt met o.a. pensioenfondsen, en via een (verhoogd) Deeptech Fonds fondsvermogen. Daarnaast verkend Nederland deelname aan het pan-Europese investeringsfonds ETCI 2.0, waar mogelijk ook institutionele beleggers bij zullen aansluiten.
Uiteindelijk is de keuze aan institutionele beleggers, als private investeerders, of ze investeren in durfkapitaal en is Invest-NL daarom niet verantwoordelijk voor het halen van deze doelstelling. Het is de ambitie van het kabinet om de randvoorwaarden zo in te richten dat institutionele beleggers in 2030 in totaal 3 miljard euro hebben geïnvesteerd in innovatieve start- en scale-ups, al dan niet via durfkapitaalfondsen. EZ en Invest-NL blijven in goed overleg met onder andere de pensioensector, om deze inzet te monitoren.
U schrijft in de brief dat het kabinet zich «inzet» en dat er «wordt gewerkt» aan allerlei zaken rond beleidsoptie 4, maar welk budget is hier concreet mee gemoeid? Welke inzet, in fte, vanuit het ministerie of andere organisaties is hiermee gemoeid? Welke doelstelling wilt u binnen afzienbare termijn bereiken met deze «inzet»?
In lijn met het adviesrapport Kennisoffensief voor Defensie4 en samen met partners zoals TO2-instellingen en het Ministerie van Defensie wordt onderzocht welke behoeften er zijn, welke locaties daarvoor geschikt zijn op basis van bestaande ecosystemen en welke investeringen dit vergt. Ook wordt onderzocht op welke manier een regeling ingestoken kan worden om met verschillende partijen te zorgen voor structurele middelen om deze ambities te realiseren. Hoeveel fte hiermee gemoeid is kan niet eenvoudig worden beantwoord. Bij andere organisaties hebben wij geen inzicht in de bestede uren, momenteel zijn er geen betaalde opdrachten bij andere partijen om hier aan te werken. Het doel is om met een voorstel te komen waarin locaties, governance en kosteninschatting worden aangeboden aan uw Kamer.
U schrijft dat een belangrijk uitgangspunt is dat van colleges van bestuur van de universiteiten en hogescholen wordt verwacht dat zij hun Technology Transfer Offices (TTO’s) en Knowledge Transfer Offices (KTO’s) een helder mandaat geven en financieren vanuit de eerste geldstroom; worden TTO’s en KTO’s nu niet gefinancierd vanuit de eerste geldstroom? Hoeveel inkomen genereren universiteiten en hogescholen momenteel met Intellectueel Eigendom (IE) dat is voortgekomen uit wetenschappelijk onderzoek waaraan deze instituten hebben bijgedragen? Wilt u dat dit inkomen op peil blijft?
TTO’s en KTO’s worden op dit moment grotendeels gefinancierd vanuit de eerste geldstroom en in een enkel geval door projectfinanciering of eigen inkomsten. Deze geldstroom is een lumpsum voor de kerntaken: 1) onderwijs, 2) onderzoek en 3) kennisoverdracht ten behoeve van de maatschappij. In vervolg op het 3%-actieplan en inzet op valorisatie hebben de Ministeries van OCW en EZ aan de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI) gevraagd een advies uit te brengen over de derde kerntaak.
De omvang van de opbrengst van Intellectueel Eigendom voor kennisinstellingen is niet bekend. Er wordt in jaarverslagen van universiteiten en hogescholen in de meeste gevallen op kwalitatieve wijze gerapporteerd over intellectueel eigendom. Deze opbrengst is geen doel op zich in het beleid rond hoger onderwijs en wetenschap.
Waarom wilt u onder beleidsoptie 7 een wettelijk verankerde strategische cofinancieringsvoorziening? Wilt u daarmee voorkomen dat het kabinet nogmaals een bestaand fonds, zoals het Nationaal Groeifonds, kan inzetten voor heel andere zaken dan het verdienvermogen van Nederland of zelfs gewoon helemaal kan schrappen? Op welke wijze wilt u dit wettelijk verankeren, aangezien het Nationaal Groeifonds is ingesteld met als doel om groei mogelijk te maken?
Doel van de EU-cofinancieringsvoorziening is om structureel middelen beschikbaar te stellen voor deelname aan EU-partnerschappen (zoals de Chips Act) en IPCEIs. Zo wordt voorkomen dat er ad hoc middelen gevonden moeten worden voor deelname aan dit type EU-programma’s en wordt voorkomen dat Nederland zich terug moet trekken op voor ons juist strategisch relevante thema’s (zoals technologieën uit de NTS). Momenteel worden IPCEIs voorbereid op diverse voor Nederland relevante onderwerpen, maar is onze deelname niet zeker. Andere landen hebben reeds vergelijkbare voorzieningen ingericht. Een aparte voorziening stelt ons in staat om flexibel op te treden en minder gebonden te zijn aan de Nederlandse begrotingscyclus voor incidentele middelen. De beste manier om een dergelijke voorziening in te richten wordt nog verkend.
U schijft dat u regeldruk voor ondernemers wilt verminderen; kunt u bevestigen dat het gaat over onnodige regels? Indien het niet over onnodige regels gaat, maar over regels om te bezien of belastinggeld inderdaad wordt besteed aan innovatie, hoe gaat u dan de balans vinden tussen het verminderen van regeldruk voor ondernemers en het effectief uitgeven van schaarse middelen? Verder schrijft u dat vakdepartementen kijken naar maatschappelijke uitdagingen die het missie-gedreven innovatiebeleid kan aanpakken en dat het Ministerie van Economische Zaken zelf de regie neemt over sleuteltechnologieën, digitalisering en maatschappelijk verdienvermogen; hoe leidt dit tot de gewenste focus? Welke innovatie zou hier niet onder passen? Kunt u preciezer aangeven welke focus u wilt aanbrengen in het innovatiebeleid?
Inzet op het verminderen van regeldruk ziet niet alleen op het afschaffen of behouden van regels of wetten, maar in grote mate op de afweging tussen een gedegen verantwoording voor doelmatige besteding van middelen, en de uitvoerbaarheid daarvan en bijkomende administratieve lasten voor gebruikers. Hoe intensiever en gedetailleerder de verantwoording, hoe kostbaarder de uitvoering en hoe hoger de administratieve lasten. De rechtmatigheid en doelmatigheid van de ingezette middelen komt dit mogelijk wel ten goede. Sommige van deze aspecten hebben een wettelijke basis, andere betreffen misschien uitvoeringsvraagstukken. In de doorontwikkeling van het innovatie-instrumentarium zal expliciet stil worden gestaan bij deze afweging. Vermindering van administratieve lasten is bijvoorbeeld één van de actielijnen waaraan gewerkt wordt naar aanleiding van de WBSO-evaluatie en is mede doel van het centreren van de besteding van PPS-I-middelen.
Doel van de herijking van de PPS-I en het missiegedreven innovatiebeleid is om enerzijds de aansluiting van beleid en instrumenten van de betreffende vakdepartementen en hun missies te versterken. Hiernaast wordt focus aangebracht door de middelen van de PPS-I direct te beschikken aan eindbegunstigden. Hiermee wordt de aanvraag- en verantwoordingsprocedure, in tegenstelling tot huidige situatie, voor alle eindbegunstigden van de PPS-I subsidie geüniformeerd. Deze verandering maakt mogelijk dat EZ de middelen gerichter in kan zetten en inhoudelijke focus aan kan brengen op de dwarsdoorsnijdende missies waar EZ primair verantwoordelijk is. Hiermee wordt ook een betere koppeling gelegd en sturing op de kaders van de NTS in grotere mate mogelijk in het missiegedreven innovatiebeleid als geheel.
Het actieplan is tot stand gekomen in samenwerking met het bedrijfsleven, kennisinstellingen, decentrale overheden, uitvoeringsorganisaties en werkgeversorganisaties, maar waarom is er niet ook samengewerkt met niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) die zich inzetten om maatschappelijke uitdagingen op te lossen, of met de vakbonden die met hun leden goed inzicht hebben in het verhogen van de arbeidsproductiviteit en die bovendien kunnen meedenken over de vraag hoe werknemers meeprofiteren van innovaties?
Het actieplan is primair gericht op het stimuleren van de R&D-uitgaven van bedrijven, door het wegnemen van knelpunten, scheppen van de juiste randvoorwaarden en door effectieve inzet van publieke middelen. De beleidsopties zien dan ook op bevorderlijke prikkels, financiering voor R&D-intensieve start- en scale-ups en het wegnemen van bottle necks voor R&D-intensieve bedrijven bij investeringen. Dat is de doelgroep waar beoogd wordt een intensivering en gedragsverandering te bewerkstelligen. Hierbij zijn non-profit organisaties betrokken, zoals Techleap.
Ten slotte schijft u dat innovaties nodig zijn om maatschappelijke problemen op te lossen, zoals de stikstofproblematiek, de arbeidstekorten in de zorg en de verduurzamingsopgave in de bouw; waarom wordt klimaatverandering niet genoemd?
De betreffende passage benoemt voorbeelden van maatschappelijke problemen waar innovatie een noodzakelijk middel is in het komen tot een oplossing en is dus geen uitputtende lijst. Klimaatverandering behoort ook tot deze categorie, maar is hier niet uitgelicht. Klimaatverandering in den brede ligt op het beleidsterrein van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei, de voorbeelden uit dit stuk relateren aan het beleidsterrein van Economische Zaken en enkele grote maatschappelijke problemen die hun weerslag hebben op ons concurrentievermogen en onze arbeidsproductiviteit.
De industrie, te weten brancheorganisaties VEMW & VNO-NCW, medeondertekenaars van de brief aan fractievoorzitters van de Tweede Kamer van 18 juli jl. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met uw brief aan de Kamer betreffende «Het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee» van 16 juli jl. (Kamerstuk 33 561, nr. 87) en met de reactie daarop van zes organisaties betrokken bij elektrificatie van de industrie van 18 juli jl.?
Ja.
Bent u van mening dat u en de zes organisaties het volledig eens zijn over het belang van windenergie op zee, aangezien u schrijft: «Windenergie op zee is essentieel om de Nederlandse opgave voor groene groei en verduurzaming te realiseren en om Nederland nu en in de toekomst energieonafhankelijkheid en weerbaarheid te bieden.», en de ondertekenaars schrijven: «In een wereld van toenemende geopolitieke spanningen en stijgende energiekosten bieden de Nederlandse Noordzee en de verduurzaming van onze industrie een unieke kans om de economie te versterken, onze strategische onafhankelijkheid te verbeteren en de energietransitie kostenefficiënt te versnellen»?
Ja, het kabinet is het eens met de ondertekenaars van de brief dat windenergie op zee van groot belang is voor Nederland, onder andere vanwege de in de brief genoemde kansen. Wel zijn de afgelopen periode de risico's die het toenmalige kabinet in 2022 bij de opschaling van de ambitie wind op zee naar 21 GW heeft aangegeven realiteit geworden. Zo ontwikkelt de vraag naar hernieuwbare elektriciteit zich minder snel dan verwacht en zijn de kosten voor wind op zee, na eerder een sterke kostendaling, gestegen. Dit zet de businesscase sterk onder druk en heeft geleid tot nieuwe scenario's voor de benodigde hoeveelheid hernieuwbare energie. De ambitie uit het Nationaal Plan Energiesysteem – 50 GW in 2050 – was gebaseerd op een maximaal uitrolscenario, dus een bovenkant van de bandbreedte. Hierbij gold ook al dat nog nader moest worden uitgewerkt hoeveel windenergie er uiteindelijk nodig en inpasbaar is. Deloitte schetste in het rapport ten behoeve van het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee (WIN) in 2024 al hoe groot de uitdagingen in de realisatie zijn om tot 50 GW windenergie op zee te komen in 2040.1 Het kabinet heeft de marktontwikkelingen en nieuwe scenario's in het WIN vertaald naar een realistischer bandbreedte voor de ambitie wind op zee; 30–40 GW in 2040. Een ambitie waarmee in ongeveer de helft van de behoefte aan elektriciteit kan worden voorzien in 2040. In september komt het kabinet met een actieplan om de uitrol van wind op zee in deze uitdagende omstandigheden te ondersteunen.
Waarom is het volgens u niet gelukt om afspraken te maken over een betaalbare energievoorziening van de Noordzee die volgens alle partijen essentieel is, terwijl industriële partijen en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei de afgelopen jaren met elkaar in gesprek zijn geweest om te komen tot zogenaamde maatwerkafspraken, en dat tot nog toe er één finale maatwerkafspraak is gesloten en er nog geen maatwerkafspraak is gesloten met een bedrijf uit de top 20 van CO2-uitstoters in Nederland?
De essentie van de maatwerkaanpak is dat een team van de overheid intensief in gesprek is met een bedrijf over hun verduurzamingsstrategie, projectportfolio, investeringsrisico’s, gesignaleerde knelpunten en mogelijke ondersteuning door de overheid. Doordat bedrijven strategische afwegingen en business cases delen, ontstaat beter inzicht in hoe financiële en niet-financiële randvoorwaarden moeten worden vormgegeven.2 Voorts onderzoekt het team of in de businesscase van een verduurzamingsproject een onrendabele top bestaat. Indien het generieke subsidie-instrumentarium ontoereikend is, wordt beoordeeld of de onrendabele top gedekt moet worden middels financiering uit de gereserveerde middelen voor de maatwerkaanpak. Dit betekent echter niet dat het team van de maatwerkaanpak (contract)onderhandelingen aangaat met derde partijen, zoals energieleveranciers, over bijvoorbeeld energiecontracten. Voor sommige bedrijven in de maatwerkaanpak is elektrificatie van de productieprocessen mogelijk en onderdeel van de businesscase. Echter, het is niet voor elk bedrijf haalbaar om de productieprocessen vergaand te elektrificeren, bijvoorbeeld omdat de geëigende technologie zich nog in een onderontwikkeld stadium bevindt. Er is een bindende maatwerkafspraak gesloten met het Chemiebedrijf Nobian. Dit bedrijf wordt gerekend tot de zogenaamde top 20-industriële CO2-uitstoters van Nederland (zie Kamerbrief Voortgang maatwerkafspraken 27 februari 2023).3 Met behulp van de maatwerkafspraken, kan Nobian grote investeringen doen in de elektrificatie van twee Nederlandse productiesites. Daarnaast zet Nobian ook in op elektriciteitsbesparing. Onder andere hierdoor wordt in 2030 ruim 0,5 Mton CO2-uitstoot gereduceerd ten opzichte van 2020 (zie Kamerbrief Ondertekening maatwerkafspraken Nobian 19 december 2024).4
Is er tijdens de maatwerkafspraken of tijdens andere gesprekken overlegd welke prijs van wind op zee noodzakelijk is om de industrie te elektrificeren? Zo ja, welke prijs is dan nodig? En met welke financiële rendementen bij zowel de industrie als bij de windenergie op zee ontwikkelaars is dan gerekend? Waarom is het niet gelukt om tot afspraken te komen voor de uitrol van wind op zee en de elektrificering van de industrie? Zo nee, waarom is het gesprek hier niet over gegaan?
In het kader van de maatwerkaanpak, wordt met het betreffende industriële bedrijf gekeken naar mogelijkheden voor (versnelde) verduurzaming, waaronder door elektrificatie. Dit wordt niet specifiek gekoppeld aan de uitrol van wind op zee. De afgelopen jaren kon wind op zee zonder subsidie worden vergund omdat windparkontwikkelaars langetermijncontracten konden afsluiten voor de levering van hun windstroom (zogenoemde power purchase agreements, PPAs). Inmiddels zijn de kosten voor de bouw en exploitatie van een windpark op zee gestegen en tegelijkertijd is de potentie voor het afsluiten van PPAs afgenomen doordat een steeds groter deel van onze elektriciteit uit hernieuwbaar opgewekte elektriciteit bestaat. De vraag ontwikkelt zich daarbij minder snel dan werd verwacht toen de routekaart 21 GW werd opgesteld in 2022. Dit risico dat reeds in 2022 was geïdentificeerd, is daarmee realiteit geworden. De processen van de maatwerkafspraken en de vergunning van windparken op zee zijn gescheiden vanwege hun complexiteit, het niet bevoordelen van bepaalde partijen en ongelijktijdigheid van realisatie.
Dit laat onverlet dat de realisatie van windmolenparken en windenergie, bijvoorbeeld via power purchase agreements, van belang zijn voor grote industriële bedrijven. Voor de elektrificatie van de industriële productieprocessen is een grote hoeveelheid elektriciteit nodig. Windenergie is in Nederland de grootste bron van extra duurzame elektriciteit in de komende jaren, dus zonder die grote volumes duurzame elektriciteit is elektrificatie, bijvoorbeeld voor e-boilers, warmtepompen of elektrolyse voor waterstofproductie, niet haalbaar.
Is er tijdens de maatwerkafspraken of tijdens andere gesprekken overlegd welke prijs van groene waterstof nodig is om de industrie te laten overstappen op groene waterstof? Zo ja, welke prijs van groene waterstof is hiervoor noodzakelijk? Met welke financiële rendementen bij zowel de industrie als bij de windenergie ontwikkelaars als bij de producten van groene waterstof is dan gerekend? Waarom is het niet gelukt om tot afspraken te komen voor de productie van groene waterstof en het gebruikt van groene waterstof door de industrie? Zo nee, waarom is het gesprek hier niet over gegaan?
In algemene zin geeft de industrie aan dat ze de meerkosten van groene waterstof niet kunnen doorberekenen aan hun afnemers vanwege de mondiale markt waarin ze opereren. Dit hebben industriële waterstofgebruikers onder meer laten weten tijdens de consultatie van het wetsvoorstel jaarverplichting hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in de industrie.5 De overheid gaat via productie- en vraagsubsidies dan ook het overgrote deel van de meerkosten voor de inzet van groene waterstof dragen.6
Voor de productiesubsidies is er een sterke link met wind op zee. Voor grootschalige elektrolyseprojecten is additionele hernieuwbare elektriciteit nodig afkomstig van wind op zee. Opschaling van wind op zee en elektrolysecapaciteit moeten daarmee parallel plaatsvinden. Voor de businesscase van (grootschalige) elektrolysers zijn langetermijnafnamecontracten een voorwaarde. Met overheidsbeleid wordt beoogd voldoende zekerheid te bieden voor het afsluiten van dergelijke contracten. De industrie kijkt niet alleen naar binnenlands geproduceerde groene waterstof, maar ook naar mogelijkheden van import van groene waterstof (veelal als waterstofdrager) omdat hernieuwbare energie in andere regio’s meer en goedkoper voor handen is. Ook het kabinet zet naast binnenlandse productie in op waterstofimport om aan de toekomstige verwachte vraag aan groene waterstof te kunnen voldoen. Hierin moet een goede balans worden gevonden met het oog op ons toekomstig energiesysteem. Met de actualisatie van het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) wordt hierop nader ingegaan.
Bent u het eens dat het niet tegelijk waar kan zijn dat er niet voldoende vraag naar windenergie van de Noordzee is terwijl de industriële partijen in hun brief aangeven dat die vraag er wel is? Waarom lukt het niet om vraag en aanbod bij elkaar te brengen?
De brief vanuit de industriële partijen stelt onder punt 2: «De businesscase voor wind-op-zee is onder druk komen te staan door gestegen grondstof- en kapitaalkosten en achterblijvende vraag.» Dat de vraag op dit moment achterblijft bij eerdere verwachtingen staat in de brief dus niet ter discussie. Op basis van de verschillende scenario’s voor 2040 waar de analyse in het WIN op is gebaseerd, is de stellige verwachting wel dat deze vraag op relatief korte termijn tot stand zal komen. Alle scenariostudies, ook die met minder industrie in Nederland en meer import van energiedragers, komen immers uit op een veelvoud aan wind op zee in 2040 ten opzichte van wat op dit moment is gerealiseerd. Gegeven deze grote bijdrage aan ons toekomstige energiesysteem, blijft het kabinet inzetten op windenergie op zee. Er zijn geen alternatieven beschikbaar die tijdig voldoende energie kunnen opwekken. Daarom zet het kabinet in op beleid voor windparken op zee dat zowel ambitieus als realistisch is.
Een bepalende factor bij de mismatch tussen de bereidheid van industriële partijen om nu PPA’s af te sluiten en de verwachte hogere vraag in het volgende decennium is dat partijen aan de vraagkant investeringsbeslissingen uitstellen. Factoren die daarbij een rol spelen: netcongestie (de vraag die er is, kan zich niet naar de praktijk vertalen), relatief hoge netwerktarieven ten opzichte van de landen om ons heen, waar die tarieven vaak gesubsidieerd worden, en de verwachte daling van elektriciteitsprijzen de komende jaren.
Waarom wordt het bestrijden van klimaatverandering in geen van beide brieven genoemd als reden om wind op zee sneller te ontwikkelen en de industrie sneller te elektrificeren?
In de brief staat: «Windenergie op zee is essentieel om de Nederlandse opgave voor groene groei en verduurzaming te realiseren». Uiteraard is het tegengaan van klimaatverandering een belangrijke reden voor het willen verduurzamen van de Nederlandse energievoorziening en daarmee dus voor de ontwikkeling van wind op zee.
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u alle correspondentie tussen de regering en de bedrijven waarmee gesprekken zijn of zijn geweest in het kader van de maatwerkafspraken toezenden aan de Kamer? Kunnen de vertegenwoordigers van Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW) en VNO-NCW aan hun leden vragen om deze correspondentie te delen met de Kamer?
De gesprekken in het kader van de maatwerkaanpak zijn vertrouwelijk, onder andere omdat de bedrijven bedrijfsvertrouwelijke informatie delen. Deze informatie is nodig voor de uitwerking en beoordeling van businesscases. In veel gevallen gaat dit ook om concurrentiegevoelige informatie. Daarnaast zijn enkele (moeder)bedrijven ook beursgenoteerd en kan dergelijke informatie koersgevoelig zijn en niet in de openbaarheid worden gedeeld.
De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de maatwerkafspraken.
De MER Tata Steel en misleidende communicatie over uitstootcijfers |
|
Joris Thijssen (PvdA), Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD), Mpanzu Bamenga (D66), Natascha Wingelaar (NSC), Ilana Rooderkerk (D66), Wytske de Pater-Postma (CDA), Marieke Koekkoek (D66), Geert Gabriëls (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Tieman |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Tata Steel op 30 juni 2025 het milieueffectrapport (MER) voor het project HeraCless-Groen Staal heeft ingediend bij de provincie Noord-Holland, en dat de MER openbaar is gemaakt op de website van Tata Steel?1
Ja. Het milieueffectrapport (MER) is conform toezegging ook met uw Kamer gedeeld via het de aanbiedingsbrief bij het Schriftelijk overleg van 8 juli jl. (Kamerstuk 28 089, nr. 339). Inmiddels heeft het bedrijf aangegeven wegens een aantal correcties een gereviseerde MER in te zullen dienen bij het bevoegd gezag6.
Bent u bekend met het feit dat volgens het onlangs gepubliceerde MER van Tata Steel de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitkomst in het licht van het feit dat het RIVM concludeert dat fijnstof en NOx de grootste boosdoeners zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Normaal gesproken wordt een MER pas openbaar wanneer deze door het bevoegd gezag als bijlage ter inzage wordt gelegd bij een ontwerpbesluit in het kader van vergunningverlening. Tata Steel heeft er, mede op verzoek van de omgeving en de Tweede Kamer, voor gekozen het ingediende MER te publiceren zodat eenieder dit stuk nu al kan inzien. Tegelijkertijd moet nog wel gewoon het reguliere proces van advies en verificatie rondom het MER door het bevoegd gezag en de door haar gemandateerde omgevingsdienst plaatsvinden.7 Er zijn door de Rijksoverheid nog geen stellingen in te nemen, omdat het bevoegd gezag de MER nog moet interpreteren en beoordelen. Ik wil hiervoor het reguliere proces afwachten en kan dus niet in alle gevallen ingaan op de door u gestelde vragen.
Vindt u het acceptabel dat de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, waarom en op welke gezondheidsexperts baseert u zich dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat vindt u ervan dat uit het MER blijkt dat ziekmakende stoffen, zoals ultrafijnstof, benzeen, zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), nauwelijks worden teruggedrongen en dat veel technieken die Tata noemt om emissies te beperken worden afgedaan als «nog in onderzoek», «niet verplicht» of «niet gebruikelijk»? Welke harde reductiedoelen en toetsbare resultaatsverplichtingen zijn er voor deze stoffen dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u het ermee eens dat dit te veel onzekerheid met zich meebrengt en dat omwonenden – die jarenlang moesten vechten tegen een Tata Steel en een overheid, die lang wegkeken en de ziekmakende effecten van Tata ontkenden – garanties moeten krijgen over de exacte reducties van emissies van zulke ziekmakende stoffen (in absolute cijfers)?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden over de onzekerheid die deze fase met zich meebrengt. Het verduurzamingsproject van Tata Steel kent verschillende fases, waarvan het MER één van de eerste stappen is binnen het formele proces van besluitvorming over een projectbesluit en bijbehorende vergunningen. Het is aan het bedrijf om de vergunningen voor hun activiteiten aan te vragen en een MER op te stellen. Het bevoegd gezag zal naar aanleiding van het MER, de daarbij behorende adviezen, en de nog in te dienen vergunningaanvragen de activiteit beoordelen.
Het doel van het MER is om de effecten van het project op het milieu in beeld te brengen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de impact van het project op verschillende (lucht)emissies van het bedrijf in kaart moet worden gebracht. Concrete bindende normen of eisen staan niet in het MER, maar worden op een andere manier geregeld. Algemene regels en de vergunningen zullen de Groen Staal-activiteiten van Tata Steel reguleren, waaronder de (lucht)emissies.8 Voordat de vergunning definitief is, zal de ontwerpvergunning openbaar worden gemaakt. Dan bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden om hierop zienswijzen in te dienen.
Bent u het ermee eens dat alle relevante mitigerende maatregelen (oftewel maatregelen die de schadelijke effecten beperken) in het MER moeten worden opgenomen, dus ook de overkappingen en maatregelen die in het buitenland al worden toegepast bij staalfabrieken? Zo nee, waarom niet? Hoe worden dan maatregelen die niet in het MER worden doorgerekend, maar wel worden toegepast via bijvoorbeeld maatwerkafspraken, onderworpen aan een verplichte toets op de effectiviteit en milieugevolgen?
Dit MER is opgesteld voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal zoals dat in maart 2023 is aangekondigd met de notitie voornemen en in november 2023 is aangepast met de gewijzigde notitie voornemen.9 Het MER wordt, zoals ieder ander MER, door het bevoegd gezag getoetst aan de eisen die de wet aan een MER stelt.
Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De genoemde overkappingen zijn geen onderdeel van het project en ook geen onderdeel van mitigerende maatregelen voor dit project. Daarom zijn deze niet opgenomen in het MER.
Het ingediende MER heeft een beperktere scope dan de eventuele maatwerkafspraak. Aanvullende (milieu)maatregelen die voortkomen uit de maatwerkafspraken en geen onderdeel zijn van de vergunningenprocedure voor het project Heracless-Groen Staal dat in maart 2023 is gestart, zullen te zijner tijd een eigen vergunningenspoor doorlopen en getoetst worden. Dit is eerder zo gecommuniceerd door het bevoegd gezag met de gewijzigde notitie voornemen in november 202310.
Zijn cruciale technieken voor de overkapping van de schrootverwerking, het slaktransport en de aanvoer en opslag van grondstoffen voor de «direct reduced iron» (DRI) meegenomen in het MER? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om uit te spreken dat het nodig is om dit alsnog op te laten nemen in het MER?
De overkappingen en bronmaatregelen bij nieuwe schrootverwerking en bronmaatregelen bij slaktransport maken deels onderdeel uit van het ontwerp van de nieuwe DRP-EAF installaties en zijn dus opgenomen in het MER.11 Eventuele aanvullende milieumaatregelen die voort kunnen komen uit de maatwerkafspraken zijn zoals ook in vraag 6 toegelicht geen onderdeel van het MER.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat Tata met het MER feitelijk een soort vorm van salderen in de tijd toepast: verslechtering van de leefomgeving in de komende jaren wordt goedgepraat met beloften over latere verbetering, maar zonder juridische garanties dat die verbetering er ook daadwerkelijk komt? Zo nee, welke juridische garanties zijn er dan concreet voor reductie van ziekmakende stoffen?
Zie beantwoording vraag 2 en 5. Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De beoordeling van het MER (of dit in voldoende mate lukt in lijn met huidige wet- en regelgeving), ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Welke concrete, juridisch bindende normen per stofsoort met resultaatverplichtingen op korte termijn – ook voor de bouw- en transitiefase – worden gehanteerd om gezondheidswinst te garanderen?
Zie de beantwoording van vraag 2 en vraag 5. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Erkent u dat in de bouw- en transitiefase, waarin oude vervuilende installaties (zoals kooksgasfabriek 2 en de hoogovens) nog jaren blijven draaien naast nieuwe bronnen als «electric arc furnace» (EAF) en DRI, de uitstoot en hinder toenemen? Kunt u ook aangeven welke maatschappelijke kosten en effecten op de gezondheid dit met zich mee zal brengen? Kunt u een oproep doen om ook de bouw- en transitiefase te laten meenemen in het MER?
Het klopt dat oude en nieuwe installaties enige tijd gelijktijdig actief zullen zijn. Het bevoegd gezag heeft eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het MER, geadviseerd aan Tata Steel om in het MER expliciet in te gaan op de milieueffecten tijdens de bouw- en transitiefase. Deze zijn dus ook onderdeel van het door Tata Steel ingediende MER. Het bevoegd gezag zal hier dan ook op letten in haar beoordeling van het MER. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat is de planning, nu recent een coördinator is aangesteld om een gezondheidseffectrapportage (GER) te (laten) maken, het MER er is en de systematiek van de GER ook is ontwikkeld, om te komen tot een GER en worden omwonenden daar ook bij betrokken?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de vragen uit het Schriftelijk Overleg van 8 juli jl12., zullen bij de uitvoering van de Gezondheidseffectrapportage Tata Steel Nederland (hierna: GER-TSN), naast andere betrokkenen, omwonenden worden geconsulteerd.
De GER-TSN wordt gebaseerd op informatie uit het MER en op data voor de milieu en gezondheidsmaatregelen van de eventuele maatwerkafspraak die buiten de scope van het MER vallen. De werkgroep GER-TSN is op basis van de huidige beschikbare versie van de MER gestart met de voorbereidende werkzaamheden van de GER-TSN. Echter moet het oordeel van het bevoegd gezag en het advies van de Commissie mer over het MER worden afgewacht om naar een definitieve GER toe te werken.
Doordat de GER voor het eerst wordt uitgevoerd en de uitvoering afhankelijk is van het proces van de MER, is de exacte duur van de verdere uitvoering niet geheel te voorspellen, maar alle betrokken partijen zijn zich bewust van de wens van de Kamer tot snelheid en zetten zich daarvoor in.
Wanneer verwacht u dat er adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond voor de omwonenden in IJmond op basis van de GER kunnen liggen? Bent u bereid te wachten met het maken van een maatwerkafspraak met Tata, totdat deze adviezen er zijn, zoals een meerderheid van de Kamer u heeft verzocht? Zo nee, waarom niet?
De gezondheid van omwonenden van Tata Steel zal een prominente plek krijgen in de eventuele maatwerkafspraak met TSN, zoals ook al eerder is aangegeven. In de Voortgangsbrief Milieuproblematiek Tata Steel van 10 april jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over de GER -TSN. Tussentijdse inzichten die worden opgedaan bij de uitvoering van de GER-TSN zullen zoveel mogelijk worden betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak met TSN. In de Kamerbrief Voortgang maatwerkafspraken Tata Steel van 20 februari jl. is toegelicht dat de beoogde volgende stap in het maatwerktraject met Tata Steel een concept-JLoI is. De Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) zal over de concept-JLoI een advies uitbrengen. Gelet op de bijzondere aandacht voor gezondheidsrisico’s in de maatwerkafspraak met Tata Steel zal de Expertgroep Gezondheid IJmond hierbij worden betrokken. De Expertgroep is immers ingesteld om te adviseren op milieu en leefomgevingsaspecten bij de verduurzaming van Tata Steel en de consequenties daarvan voor de gezondheid van inwoners in de IJmond.13
Door de samenwerking tussen de AMVI en de Expertgroep Gezondheid IJmond bij het adviseren over de concept-JLoI Tata Steel, zal hun advies onder andere zien op gezondheid, de geformuleerde doelstellingen en de haalbaarheid en de doelmatigheid hiervan. Dit geïntegreerde advies zal samen met de definitieve JLOI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak.
Als u niet gaat wachten op deze adviezen, hoe weten de omwonenden wat de gezondheidswinst precies zal zijn en hoe gaat u dan de door u in het vooruitzicht gestelde gezondheidswinst voor omwonenden waarmaken? En als u niet bereid bent te wachten op de adviezen van de expertgroep, beseft u dan dat u een meerderheid van de Kamer negeert, terwijl u veel belastinggeld wilt uitgeven aan een Indiaas bedrijf? Waarom doet u dat dan toch?
Het advies van de AMVI en Expertgroep zal samen met de JLoI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak (zie ook beantwoording vraag 12). Het advies van de AMVI en Expertgroep worden daarbij ook meegenomen.
Met de maatwerkafspraak wil de Staat groene, schone en circulaire staalproductie in de IJmond helpen realiseren. De aanvullende milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkafspraak zijn bovenwettelijk en deze milieu en gezondheidswinst is niet te behalen middels het reguliere VTH-stelsel.
In de brief van 10 april 2025 is uitgebreid ingegaan op de borging van gezondheid in de maatwerkafspraken. Hierin is dus voorzien.
Uiteraard is het uiteindelijk aan TSN om de milieu-impact van hun activiteiten te verminderen.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Stikstofdepositie behorend bij het MER van Tata Steel2 (tabel 10.3) er zowel in de aanlegfase, de transitiefase, de operationele fase met aardgas als in de operationele fase met waterstof, sprake is van een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat? Welke gevolgen heeft dit, ook in het licht van de Greenpeace-uitspraak?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace-uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat dit betekent dat met de aanleg niet kan worden begonnen, totdat de stikstofdepositie op Natura 2000 daalt? Wanneer verwacht u dat dit het geval zal zijn? Zo nee, op welke juridische adviezen baseert u zich daan? Kunt u deze juridische adviezen meesturen?
Dit is aan bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Het proces van vergunningverlening moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Externe Veiligheid – QRA Heracless, behorend bij het MER van Tata Steel3, is aangegeven dat het gifwolkaandachtsgebied van Tata Steel, zowel in de bestaande als nieuwe situatie, zich uitstrekt over diverse gemeentes? Wat gaat u met die informatie doen en welke maatregelen gaat u treffen op korte termijn?
Zie de beantwoording van vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen voor de belangrijkste schadelijke stoffen, zoals fijnstof, stikstofoxiden en dioxines, maar slechts informatie over toe- of afname ten opzichte van het huidige niveau en acht u een MER zonder absolute emissiegegevens voldoende om de milieueffecten goed te beoordelen? Als dit klopt, hoe rijmt u dit dan met a) het advies van Commissie m.e.r dat er absolute emissiecijfers moeten zijn en b) de expertsessie GER waaruit bleek dat zonder goede cijfers over emissie, depositie en immissie geen GER mogelijk is? Heeft u de Expertgroep Gezondheid hiernaar laten kijken en wat adviseert de Expertgroep precies over de bruikbaarheid van het huidige MER?
Het klopt niet dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen. Deze cijfers zijn terug te vinden in de detailstudie luchtkwaliteit.16 De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Voor de beoordeling van het MER vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie mer.
De Commissie mer geeft, als onafhankelijke organisatie, deskundig advies over de inhoud van milieueffectrapporten.17 De Expertgroep Gezondheid IJmond heeft geen rol in de beoordeling van het MER.
Kent u de door Tata Steel eerder gecommuniceerde en beloofde reductiecijfers?4 Welke absolute uitstootcijfers horen bij de daarin genoemde percentages?
Ja die reductiecijfers ken ik, TSN heeft emissiereductiedoelen voor de emissies van TSN en de energiecentrales van Vattenfall gepresenteerd in de Groen Staal Brief.19Deze brief is begin 2024 ook met de Tweede Kamer gedeeld als bijlage van de kamerbrief van 9 januari 202420.
Het is aan het bedrijf om absolute uitstootcijfers te koppelen aan de eerder gecommuniceerde reductiecijfers. Tata Steel stelt naar aanleiding van deze vraag een memo op over de absolute uitstootcijfers. Deze memo zal door het bedrijf bij de publicatie van de gereviseerde MER worden gepubliceerd.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen deze eerder door Tata Steel gecommuniceerde reductiecijfers voor NOx en fijnstof uit puntbronnen5, en de daadwerkelijke cijfers in het MER?
Het door Tata Steel ingediende MER bevat niet het volledige verduurzamingsplan zoals de scope beschreven in de brief van 10 januari 2024. Het MER bevat namelijk niet de bovenwettelijke milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkonderhandelingen. Hierdoor zijn de verduurzamingsplannen en bijbehorende ingeschatte reductiecijfers zoals die door Tata Steel zijn ingediend in 2024 in het kader van de maatwerkafspraken in scope en waarde niet gelijk aan de milieueffecten zoals die door Tata Steel zijn onderzocht in het MER voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal.
Het ingediende MER ligt op dit moment ter beoordeling van het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Hoeveel emissiereductie voor NOx en fijnstof uit puntbronnen is gerealiseerd (in absolute uitstootcijfers) en zal naar verwachting nog worden gerealiseerd met Roadmap Plus, volgens de meest recente cijfers van de omgevingsdienst?
Het is geen taak van de omgevingsdienst om te rapporteren over de effectiviteit van individuele emissiereducerende maatregelen die door Tata Steel worden genomen. De uitstootcijfers van het bedrijf zijn beschikbaar via het openbaar milieujaarverslag (e-MJV) van het bedrijf. Deze gegevens worden gecontroleerd door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Tata Steel publiceert zelf het verslag; ook via emissieregistratie.nl worden de gegevens toegankelijk gemaakt.
Acht u het aannemelijk (en op basis waarvan) dat Tata Steel niet wist dat deze cijfers niet klopten, gezien in het verleden Tata ook cijfers heeft gedeeld die misleidend waren of niet klopten (zie o.a. de uitspraak van Reclame Code Commissie, bevestigd door de omgevingsdienst) en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie ook het antwoord op vraag 19. Ik kan verder niet voor het bedrijf spreken.
Welke stappen onderneemt u om gegarandeerd te voorkomen dat bedrijven als Tata Steel misleidende informatie verspreiden over hun uitstoot en de verwachte effecten van verduurzamingsmaatregelen?
Bedrijven dienen jaarlijks hun emissiegegevens in bij het e-MJV. De gegevens in het e-MJV worden gecontroleerd door het bevoegd gezag. Ook het MER wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Daarbij laat zij zich laten adviseren door de Commissie mer. Er zijn daarnaast verschillende algemene organisaties die de toezicht houden op misleidende communicatie, zoals de Reclame Code Commissie.
Hoe wilt u, gelet op het feit dat Tata door de omgevingsdienst wordt gekwalificeerd als «calculerend en opportunistisch», een stap boven «crimineel», met dit bedrijf afspraken maken die worden nagekomen, waarbij u rekening houdt met de analyse van de Algemene Rekenkamer dat toezicht en handhaving tekortschieten? Welke waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken, of welke waarborgen gaat u toevoegen, om ervoor te zorgen dat nauwkeurige onafhankelijke metingen, toezicht en handhaving op orde zijn?
De expertise van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) wordt benut bij de totstandkoming van eventuele maatwerkafspraken. Hiermee wordt geborgd dat de afspraken, voor zover relevant, ook uitvoerbaar zijn vanuit vergunningverlening-, toezicht- en handhavingsperspectief.
De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn. Dat betekent dat deze goed en onafhankelijk moeten kunnen worden gemeten en gecontroleerd. De invulling hiervan is afhankelijk van de vormgeving van de precieze afspraken. Op dit moment wordt over de beoogde afspraken en de borging daarvan onderhandeld. Vanwege de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie kan ik daar op dit moment niet verder op ingaan.
Vindt u het ook onverstandig om afspraken te maken met bestuurders naar wie het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek doet en met een bedrijf waar meerdere rechtszaken tegen lopen? Zo nee, waarom vindt u dit dan wel een verstandige keuze en hoe neemt u daar het risico voor de belastingbetaler in mee?
Vooropgesteld staat dat het bedrijf moet voldoen aan de geldige wet- en regelgeving, net als ieder ander bedrijf. Het Openbaar Ministerie is zelfstandig verantwoordelijk en bevoegd tot het doen van onderzoek naar vermeende strafrechtelijke overtredingen en het eventueel instellen van vervolging. De maatwerkafspraak ziet per definitie op bovenwettelijke milieumaatregelen. Dit zijn maatregelen die verder gaan dan wat via bestaande of voorgenomen wetgeving afgedwongen kan worden. Er wordt geen overheidssteun verleend aan maatregelen die met handhaving van bestaande regels kunnen worden afgedwongen. De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn.
De ontwikkelingen van dit strafrechtelijk onderzoek worden uiteraard gevolgd.
Ik wil echter niet nu al vooruitlopen op een mogelijke uitkomst van dit strafrechtelijk onderzoek. Uitstel of afstel van een maatwerkafspraak leidt er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via de maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
Hoe bent u van plan om te gaan met een eventuele vervolging door het OM en wellicht veroordeling van Tata Steel-bestuurders?
Het Openbaar Ministerie handelt zelfstandig en gaat dus zelf over het doen van strafrechtelijk onderzoek en het eventuele besluit tot vervolging. Het past daarom ook niet in mijn rol als bewindspersoon om vooruit te lopen op een eventuele vervolging door het Openbaar Ministerie en de gevolgen daarvan.
Kunt u bevestigen dat de maatwerkafspraken alleen doorgang vinden als er harde, afdwingbare, concrete prestatieafspraken komen, volledig in lijn met alle adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies van o.a. kankerverwekkende stoffen zoals PAK's (met concrete reductiedoelen), zoals door de Kamer geëist?
Het kabinet verwacht met de maatwerkafspraak voor 2030 een forse stap te zetten qua gezondheidswinst. Conform motie Olger-van Dijk is het doel om alleen overheidssteun aan Tata Steel te verlenen als er harde afdwingbare prestatieafspraken zijn gemaakt over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen van het Schriftelijk Overleg22, vinden op dit moment onderhandelingen plaats over de maatwerkafspraak met TSN in een vertrouwelijke setting. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeeld.
Zoals ook in eerdere correspondentie met de Tweede Kamer is aangegeven zal de motie Thijssen waar u impliciet in het tweede deel van uw vraag naar verwijst deels opgevolgd worden. De motie verzoekt de regering om het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als harde voorwaarde in de onderhandelingen op te nemen en zodanig de gezondheid van de bevolking van de IJmond een volwaardige plaats te geven in de maatwerkafspraken. Zoals eerder aangegeven worden de adviezen van de Expertgroep zoveel mogelijk meegenomen in de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. Het is echter niet mogelijk alle adviezen van de Expertgroep met behulp van de (beoogde) maatwerkafspraak met Tata Steel op te volgen. Het uitvoeren van alle adviezen behoeft meer maatregelen (dan alleen deze maatwerkafspraak), meer middelen en meer tijd. Zie ook de kabinetsreactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond.23
Hoe gaat u, gelet op het feit dat de totale uitstoot – en daarmee de depositie – van NOₓ als gevolg van de cijfers in het MER minder hard zal dalen dan eerder door het PBL werd geraamd, zodat nog méér moet worden gedaan om aan het bevel van de rechtbank in de zaak van Greenpeace te voldoen, hiervoor concreet zorgdragen?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden. Ik wil hier daarom niet op vooruitlopen.
Kunt u bevestigen dat de verwachte CO₂-reductie van het Groen Staal-project maximaal 5 megaton per jaar bedraagt, maar dat de werkelijke uitstoot van Tata Steel de afgelopen jaren dusdanig lager lag dan eerder verondersteld, dat de feitelijke reductie dichter bij de 3,5 megaton ligt? Wat wordt de jaarlijkse CO₂-emissie, nadat HeraCless-Groen Staal is uitgevoerd en de hoogoven is gesloten?
In de Expression of Principles is afgesproken dat TSN de jaarlijkse CO2-uitstoot met 35–40% reduceert. Hierbij loopt de reductie op tot maximaal 5 megaton per jaar, gerekend ten opzichte van de bestaande maximale productievermogens van de fabrieken waarbij de uitstoot maximaal 12,6 megaton per jaar is. De uitstoot van maximaal 12,6 megaton per jaar vindt alleen plaats als de fabrieken op volle capaciteit draaien.
Een reductie van maximaal 40% betekent dat de fabrieken nog maximaal 7,6 megaton per jaar mogen uitstoten na de transitie. Deze maximale uitstoot kan in de praktijk lager uitvallen. In jaren waarin om operationele of economische redenen op een lagere productie wordt gedraaid, is de CO2-uitstoot lager. Wanneer na 2030 op lagere doorzet wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat de fabrieken van TSN minder dan 7,6 megaton per jaar uitstoten.
Wat is de verwachte chemische samenstelling van de EAF-slakken die vrijkomen bij het elektrisch smelten van staal, en hoe verhoudt deze zich tot de samenstelling van de huidige hoogovenslakken in termen van milieu en gezondheidsrisico’s (graag met bronvermelding)?
Dit heeft Tata Steel onderzocht in het MER, dat momenteel wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft Tata Steel eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, geadviseerd om in het MER expliciet in te gaan op:
Ook het advies van de Commissie mer op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, dat het bevoegd gezag heeft overgenomen richting Tata Steel, schenkt veel aandacht aan de verwerking van staalslakken die ontstaan ten gevolge van het project Heracless-Groen Staal en is onderdeel van de beoordeling van het MER door het bevoegd gezag. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat in het technisch rapport Detailstudie secundaire stromen en afval, behorend bij het MER van Tata Steel6, is aangegeven dat Tata Steel momenteel nog de mogelijkheden onderzoekt voor de nuttige toepassing van EAF-slakken, wat volgens Tata Steel vanwege het zinkgehalte niet intern gerecupereerd kan worden, maar extern verwerkt en gestort moet worden? Hoe beoordeelt u dit?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Waarop is het vertrouwen gebaseerd dat de EAF-slakken toegepast kunnen gaan worden als secundaire bouwstof, gelet op de huidige maatschappelijke zorgen, de aangenomen motie-Teunissen c.s. (Kamerstuk 29 383, nr. 428) om in ieder geval tijdelijk te stoppen met het gebruik van staalslakken en de gebrekkige borging van milieuveiligheid bij bestaande toepassingen van staalslakken?
Met de huidige maatregelen die door de Rijksoverheid25en Provincie Noord-Holland zijn genomen om verdere milieurisico's ten gevolge van onjuiste toepassing van staalslakken te voorkomen, zijn er nog steeds mogelijkheden om staalslakken, indien veilig, toe te passen.
De verantwoordelijkheid voor de beoordeling of een materiaal een bijproduct is of een afvalstof ligt bij de houder van het materiaal. Deze beoordeling vindt van geval tot geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Wet milieubeheer, die overgenomen zijn uit de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen26.
Bedrijven moeten hun beoordeling altijd onderbouwen aan de hand van de geldende wet- en regelgeving onder toezicht van bevoegde autoriteiten. In Nederland is het bevoegd gezag voor het toezicht hierop gedecentraliseerd en bij de omgevingsdiensten belegd. Het is dus niet aan het ministerie om een beoordeling te maken van de beoordeling van toekomstige EAF-slakken.
TSN gaat bij de productie van EAF-slakken meer schroot gebruiken en volgt een ander proces. Daardoor zal de samenstelling niet gelijk zijn aan die van de huidige staalslakken. TSN kijkt hoe het verwerkingsproces van staalslakken verbeterd kan worden en het bedrijf zoekt naar nieuwe toepassingen voor de slakken, zodat het als reststof hergebruikt kan worden.
Deelt u de opvatting dat een nog niet bestaande of getoetste verwerkingsmethode geen geldige basis mag vormen voor een positief oordeel over de milieueffecten in een MER? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan en is hierover advies gegeven door Expertgroep Gezondheid IJmond?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u in het licht van bovenstaande constateringen – toename van schadelijke immissie, het ontbreken van emissiegegevens, onduidelijkheid over staalslakken, mogelijk overschatte CO₂-winst, juridische risico’s en misleidende communicatie – bereid om de onderhandelingen over de maatwerkafspraken te heroverwegen of ten minste aanvullende eisen te stellen, voordat verdere financiële steun aan Tata Steel wordt verstrekt met belastinggeld van Nederlandse burgers?
De onderhandelingen met het bedrijf over de maatwerkafspraken worden voortgezet. Zoals in vraag 24 is beschreven, leidt uitstel of afstel van een maatwerkafspraak er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via een maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
De afspraken zijn bindend en moeten dus ook worden gehandhaafd. Daarvoor zal adequate monitoring worden ingericht en moet een handhavingsmechanisme worden ontwikkeld. Hierbij kan gedacht worden aan het (gedeeltelijk) terugvorderen of inhouden van de subsidie, als niet voldaan wordt aan de eisen.
Dit soort zaken worden uitwerkt in het kader van de maatwerkonderhandelingen. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Kamer gedeeld.
Bent u bekend met het persbericht van Tata Steel Nederland van 9 april jl. waarin wordt aangekondigd dat een op de vijf werknemers zijn of haar baan zal verliezen om het bedrijf toekomstbestendig te maken en dus ook om de groenstaalplannen mogelijk te maken? Wat vindt u van dit persbericht?
Ja, ik ben bekend met dit persbericht. In juli hebben de Minister van Klimaat en Groene Groei, de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat het bedrijf bezocht. Aansluitend aan dit werkbezoek is ook gesproken met een vertegenwoordiging van werknemers over onder andere hun zorgen over de reorganisatie. Ik leef mee met de werknemers, die vaak al decennialang voor het bedrijf werken, en begrijp hun zorgen.
Tata Steel geeft aan dat de reorganisatie nodig is om de winstgevendheid van het bedrijf te herstellen en om de transitie naar schoon en groen staal te kunnen maken. Voor Tata Steel Nederland, het Indiase moederbedrijf Tata Steel Limited én de Nederlandse overheid is het van belang dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Het is aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting deze duurzame toekomst.
Vindt u het acceptabel dat dit bedrijf mogelijk miljarden aan subsidie gaat ontvangen en ondertussen een op de vijf werknemers ontslaat? Zo ja, waarom is dit voor u acceptabel? Zo nee, welke voorwaarden omtrent werkgelegenheid en inspraak bent u voornemens af te spreken bij de maatwerkafspraken?
Zoals ook bij vraag 34 aangegeven is het aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting een duurzame toekomst. Het is in het belang van zowel de Nederlandse overheid als het bedrijf dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft.
Het doel van de maatwerkafspraak is schone, groene en economisch levensvatbare staalproductie in de IJmond. Een belangrijke voorwaarde om via een maatwerkafspraak steun te kunnen verlenen is wel dat een bedrijf financieel gezond is. Er mag geen staatsteun worden gegeven om een verlieslatend bedrijf overeind te houden. De Nederlandse staat en ook de Europese Commissie toetst streng op deze voorwaarde. Daarmee wordt geborgd dat eventuele staatssteun daadwerkelijk gebruikt wordt voor verduurzaming en schonere productie en niet voor het overeind houden van een verlieslatend bedrijf.
TSN en de vakbonden hebben eerder al een overeenkomst gesloten in de vorm van het Sociaal Contract Groen Staal. Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers van TSN wiens functie door de transitie op termijn wordt uitgefaseerd. Het doel is om werknemers van de fabrieken die op termijn zullen sluiten te behouden door het bieden van baangaranties en begeleiding richting nieuwe functies.
Onderschrijft u dat een belangrijke voorwaarde voor steun vanuit de overheid naast harde garanties voor gezondheid van omwonenden, commitment vanuit de directie voor goede, gezonde en groene werkgelegenheid zou moeten zijn?
Ja, dat onderschrijf ik. Allereerst is goed werkgeverschap in Nederland wettelijk geregeld27 en dus moet ook TSN zich hieraan houden. Steun vanuit de overheid ziet alleen op bovenwettelijke maatregelen die verder gaan dan waar wettelijk al aan voldaan moet worden.
Het is daarnaast primair aan werkgever en vakbonden om verdere afspraken te maken over goed werkgeverschap. Dit gaat bijvoorbeeld over het creëren van goede en gezonde werkomstandigheden. Voor medewerkers van TSN zijn er aanvullende collectieve regelingen ingesteld, zoals de cao en afspraken tussen werkgever en de ondernemingsraden.
Zou het, ondanks de recente uitwisselingen tussen het bedrijf, de medewerkers en vakbonden, die de plannen lijken te hebben afgezwakt, volgens u mogelijk zijn dat volgend jaar (of ergens de komende jaren) alsnog een op de vijf medewerkers ontslagen wordt? Vindt u dit acceptabel?
Ik vind het belangrijk dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Dat is een prioriteit voor zowel de Nederlandse staat als voor het bedrijf zelf. Het is aan het bedrijf om hier invulling aan te geven.
Bent u bereid om als voorwaarde te bedingen dat de medewerkers betrokken worden en een finale stem krijgen bij het eventueel herstructureren van het bedrijf? Bent u bereid om als voorwaarde te stellen dat kerntaken van het bedrijf niet uitbesteed gaan worden?
Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Het is de rol van de vakbonden en de ondernemingsraad om de medewerkers te vertegenwoordigen en de betrokkenheid te organiseren. Hierin ligt geen rol voor de Nederlandse staat.
Gaat u er met de maatwerkafspraken ook voor zorgen dat omwonenden en werknemers meer zeggenschap krijgen in het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hiervoor zorgen?
Het is aan het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Dit geldt ook voor het organiseren van inspraak van werknemers, eventueel via de werknemersvertegenwoordiging. De Wet op de Ondernemingsraden bevat voorschriften over het betrekken van de ondernemingsraden. Zowel vakbonden als de ondernemingsraad kunnen vanuit hun eigen rol de belangen van werknemers behartigen. Op dit specifieke punt ligt dus geen rol voor de Nederlandse staat.
Op grond het Verdrag van Aarhus en de Omgevingswet, moeten omwonenden mogelijkheden tot inspraak krijgen bij besluitvorming over milieuaangelegenheden. Dit is aan de betrokken overheidsinstantie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en vóór het CD Verduurzaming Industrie dat begin september staat ingepland?
Het versturen van de beantwoording is helaas niet gelukt voor het CD Verduurzaming Industrie.
De aangenomen motie voor het afschaffen van de CO2-heffing |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aangenomen motie-Van Dijk (Kamerstuk 36 725, nr. 11) waarin de regering wordt verzocht de CO2-heffing af te schaffen?
Ja. Hier heeft het kabinet op dinsdag 1 juli j.l. ook reeds een reactie op gedeeld met de Kamer. Hierin is beschreven dat voor de korte termijn (de periode tot 2030) het kabinet voornemens is om de heffing tijdelijk op te schorten, maar dat er eerst een aantal punten nader uitgezocht moeten worden alvorens hierover een definitief besluit genomen kan worden. Tegelijkertijd start voor de lange termijn de Overlegtafel CO2-heffing. Deze wordt voorgezeten door een onafhankelijke voorzitter en krijgt de opdracht om te kijken welke alternatieve beleidsopties er zijn in de periode na 2030, en op weg naar 2040, om het doel, het verduurzamen van de industrie hier in Nederland, te realiseren. Die tafel krijgt de opdracht om op 1 november een rapport op te leveren.
Hoeveel bedrijven vallen er onder de CO2-heffing? Hoeveel stoten deze bedrijven gemiddeld uit en met hoeveel moeten zij deze uitstoot reduceren in 2030? Wat is nu de prognose met hoeveel zij hun CO2 uitstoot in 2030 zullen reduceren?
De publiek beschikbare gegevens die jaarlijks worden gepubliceerd door de Nederlandse Emissie autoriteit (NEa) laten zien dat er 274 installaties onder de heffing vielen in 2024 met een gemiddelde uitstoot van ongeveer 170 kton.1 De exacte hoeveelheid bedrijven die onder de heffing vallen wijkt lichtelijk af van het aantal installaties. Zo zijn er verschillende bedrijven met meerdere installaties, zoals Wienerberger met 17 installaties verspreid door Nederland. Aan de andere kant vallen er meerdere bedrijven onder de installatie van Chemelot.
Bedrijven moeten, op basis van de huidige vormgeving van de CO2-heffing in de wet, in 2030 ongeveer 33% minder uitstoten dan de relevante benchmark. Deze benchmark wordt gezet door de top 10% meest efficiënte installaties in Europa. Op dit moment is de gemiddelde emissie-efficiëntie van de Nederlandse industrie ongeveer 17% boven de benchmark. Dit betekent dat bedrijven in 2030 gemiddeld hun uitstootefficiëntie met ongeveer 43% moeten verbeteren om de heffing voor te blijven in 2030. Uiteraard verschilt de daadwerkelijke reductie-opgave per bedrijf doordat sommige bedrijven reeds duurzame investeringen hebben getroffen.
Sinds 1990 heeft de industrie al 33 Mton aan uitstoot verminderd. Uit het klimaatdashboard, dat ook publiekelijk beschikbaar is, blijkt dat de huidige verduurzamingsplannen van de industrie optellen tot een additionele 20 Mton in 2030.2 Het is uiteraard geen zekerheid dat deze plannen ook daadwerkelijk uitgevoerd kunnen worden. De grootste knelpunten voor bedrijven zijn financieel, hierbij worden bijvoorbeeld hoge energiekosten genoemd.3 Daarnaast zijn de plannen afhankelijk van beschikbare infrastructuur en tijdige vergunningverlening. Deze randvoorwaarden zijn nu vaak nog niet op orde. Uit de analyse van RVO, die ten gronde ligt aan het klimaatdashboard, blijkt dat van deze plannen 13 Mton «tamelijk zeker» is en 7 Mton «nog onzeker». Zelfs de zekere plannen kunnen alleen doorgaan als er bijvoorbeeld genoeg infrastructuur is, subsidies beschikbaar zijn of vergunningen worden verleend. Hiervoor staan nu veel seinen op rood: de benodigde infrastructuur is nog niet aanwezig, vergunningverlening verloopt traag onder meer vanwege stikstofproblematiek en de industrie kampt met ongunstige marktcondities door overproductie in het buitenland. Als de seinen op groen komen te staan en alle plannen doorgaan blijft er in 2030 nog 33 Mton uitstoot over.
In de tariefstudie 2024 becijfert PBL een emissiereductie van 15,1 Mton emissiereductie tussen 2021 en 2030 bij bedrijven onder die onder de CO2-heffing vallen. Deze reductie wordt voornamelijk gedreven door de beschikbare SDE++-subsidie en het EU ETS. Volgens PBL resteert er in 2030 een gat van 6 Mton tot het heffingsdoel in 2030.4
Hoeveel CO2-heffing is er in 2024 betaald? Hoeveel verwacht u dat de bedrijven onderhavig aan de CO2-heffing in 2025 zullen moeten betalen?
In 2024 is er geen CO2-heffing industrie betaald omdat voor het overgrote deel van de bedrijven onder de heffing het effectieve tarief 0 bedroeg doordat de EU ETS-prijs boven het heffingstarief lag. De bedrijven die niet onder het EU ETS vallen (afvalverbrandingsinstallaties en twee lachgasinstallaties) hadden geen belastbare emissies doordat de belastbare emissies lager waren dan de dispensatierechten van deze bedrijven.
2025 is het eerste jaar dat het heffingstarief (€ 87,90) hoger is dan de vastgestelde ETS-prijs (€ 66,76). De te betalen heffing over de niet vrijgestelde uitstoot komt in 2025 daarmee te liggen op € 21,14.5 Bedrijven betalen dit jaar (2025) alleen CO2-heffing als ze minder CO2-efficiënt produceren dan de 10% meest CO2-efficiënte bedrijven onder het Europese emissiehandelssysteem (ETS benchmark). De geraamde opbrengsten van de CO2-heffing industrie bedragen € 17 miljoen. Bij deze raming is echter uitgegaan van een ETS-prijs van € 78, waardoor de daadwerkelijk inkomsten naar verwachting hoger zullen uitvallen. De exacte inkomsten zijn in oktober bekend.
Heeft u signalen gehad van bedrijven die dreigen om te vallen door de CO2-heffing? Zo ja, hoeveel bedrijven zijn dit en wat heeft u hier mee gedaan?
Het kabinet ziet dat industrie in Nederland het zwaar heeft en dat hier verschillende factoren aan ten gronde liggen. Zo heeft de industrie te kampen met hoge en deels nog stijgende energiekosten en daarnaast met ongunstige marktcondities vanwege gesubsidieerde overproductie, bijvoorbeeld uit China. Daar komt de grote verduurzamingsopgave van de industrie bovenop. Het kabinet ziet dat hierdoor de concurrentiepositie van de industrie afneemt.
Hier komt bij dat het handelingsperspectief voor bedrijven om te verduurzamen in Nederland in veel gevallen ontoereikend is, met als mogelijk gevolg dat eventuele CO2 effecten in Nederland vooral door weglek worden gerealiseerd. En dat is nooit de bedoeling geweest. Het is bovendien niet mogelijk gebleken om een hardheidsclausule te introduceren om bedrijven die wel willen maar niet kunnen verduurzamen te ontzien.
Het kabinet wil waarborgen dat toekomstbestendige industriële bedrijven hier in Nederland kunnen blijven produceren én verduurzamen. Daar waar bedrijven toch besluiten om locaties te sluiten of productie af te schalen gebeurt dit door een samenhang van onder andere de factoren zoals hierboven beschreven en dit verschilt ook per bedrijf eveneens in welke markt dit bedrijf opereert. Sluitingen zijn daarmee meestal niet toe te wijzen aan één enkele reden. Zoals hiervoor aangegeven heeft de CO2-heffing nog geen opbrengst gegenereerd. De recente sluitingen binnen de industrie lijken daarom niet gedreven door de kosten van de CO2-heffing tot op dit moment.
Bent u het ermee eens dat de CO2-heffing is bedoeld om bedrijven investeringszekerheid te geven en dat het afschaffen ervan een straf is voor bedrijven die wel hebben geïnvesteerd in verduurzaming?
De CO2-heffing industrie is bedoeld om verduurzaming te prikkelen binnen de industrie, waarbij de heffing tevens de investeringszekerheid vergroot. De prikkelende werking wordt daarbij enkel gerealiseerd indien bedrijven ook daadwerkelijk handelingsperspectief hebben. Zoals in de beantwoording van vragen van het lid Bontenbal aangegeven, heeft het afschaffen van de CO2-heffing industrie een negatieve impact op doelbereik.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief die dinsdag 1 juli j.l. met de Kamer is gedeeld gaat het kabinet onderzoeken in welke mate er sprake is van een negatieve impact van het eventueel opschorten van de CO2-heffing industrie op bedrijven die reeds hebben geïnvesteerd in verduurzaming. Hierover wordt de Kamer zo snel mogelijk nader geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat de CO2-heffing een belangrijke pijler is binnen het bredere klimaatbeleid, waarbij de CO2-heffing (naast talloze subsidies voor de industrie) ervoor zorgt dat verduurzaming geen vrijblijvende keuze is en de afgesproken reductie daadwerkelijk wordt gerealiseerd?
Ja, de heffing is in de ratio van het beleid een belangrijke pijler. Zoals ook aangegeven in beantwoording op recente Kamervragen van het lid Bontenbal heeft de CO2-heffing als nationale beprijzingsprikkel een belangrijke rol binnen de beleidsmix voor de verduurzaming van de industrie. De heffing is bedoeld als stok achter de deur en ooit zo vormgegeven dat bedrijven de heffing voor konden blijven door, met behulp van subsidies, tijdig te investeren in verduurzaming.
De praktijk is echter weerbarstiger en het kabinet ziet dat de heffing niet werkt zoals initieel beoogd. De randvoorwaarde voor verduurzaming zijn niet op orde waardoor bedrijven niet in staat zijn om tijdig te verduurzamen. Hierdoor verandert de heffing die bedoeld was als verduurzamingsprikkel in een boeteheffing.
Het kabinet erkent het risico dat het wegvallen van de prijsprikkel van de CO2-heffing de resterende subsidies vrijblijvender maakt, wat ertoe kan leiden dat bedrijven zich afwachtend opstellen. Of dit effect daadwerkelijk optreedt is onzeker. Jaarlijkse RVO interviews laten zien dat het merendeel van de bedrijven CO2-reductie als zeer belangrijk ervaren voor de toekomstbestendigheid van hun bedrijf en het concurrentievermogen in Europa, waar ook het ETS stuurt op decarbonisatie in een toenemend tempo.6 Daarnaast kan onzekerheid over de toekomstige beschikbaarheid van belangrijke subsidies zoals de SDE++ een prikkel voor bedrijven zijn om gebruik te maken van de subsidies zolang er budget is.
Wat zijn de juridische gevolgen van het schrappen van de CO2-heffing? Kan het schrappen van de heffing tot rechtszaken leiden van bedrijven die investeringen hebben gedaan in verduurzaming nu benadeeld worden?
De CO2-heffing industrie is een nationaal instrument en betreft geen implementatie van Europees recht. De CO2-heffing industrie is wettelijk vastgelegd in Hoofdstuk 16b van de Wet milieubeheer en Hoofdstuk VIB van de Wet belastingen op milieugrondslag. Het opschorten van dit instrument gaat gepaard met een wetswijziging. Hierbij worden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen en worden alle relevante belangen afgewogen, waaronder de belangen van bedrijven die wel of niet hebben verduurzaamd. Mocht de CO2-heffing industrie inderdaad hebben geleid tot verduurzaming bij bedrijven, dan blijft deze verduurzaming ook relevant bij de afschaffing van dit instrument. Het EU ETS blijft immers bestaan.
Wat zijn de gevolgen van het schrappen van de CO2-heffing voor de middelen die Nederland uit Brussel zou krijgen door het Herstel- en Veerkrachtplan?
De CO2-heffing als hervorming is opgenomen in het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP).7 Het opschorten van de heffing kan hierdoor mogelijk leiden tot een korting op de middelen die Nederland ontvangt vanuit het HVP. Deze korting kan oplopen tot 600 miljoen euro per mijlpaal (dus 1,2 miljard euro in totaal). De komende weken zal in nauw overleg met de Europese Commissie in kaart worden gebracht welke opties er zijn om dit effect te mitigeren. Als een korting niet afgewend kan worden, dan moet er eerst overeenstemming zijn over de dekking. De kamer wordt hier zo snel mogelijk nader over geïnformeerd.
Hoeveel financiële middelen verwacht u mis te lopen door het schrappen van de CO2-heffing? Waar waren deze middelen voor bedoeld?
Het tijdelijk opschorten van de CO2-heffing heeft impact op de verwachte inkomsten van de CO2-heffing, aangezien bedrijven geen heffing meer zullen hoeven te betalen. De onderstaande tabel bevat de geraamde inkomsten van de CO2-heffing tot en met 2028 (exclusief afvalverbrandingsinstallaties). Deze inkomsten vloeien terug naar het Klimaatfonds, perceel Verduurzaming Industrie. Indien de CO2-heffing wordt afgeschaft, dan wordt het budget van het Klimaatfonds evenredig verlaagd.
17
61
88
125
Afvalverbrandingsinstallaties vallen ook onder de CO2-heffing industrie, maar afgelopen voorjaar is besloten om deze inkomsten niet terug te sluizen naar het Klimaatfonds en om deze in te zetten als dekking voor het niet doorgaan van de circulaire plastic heffing. Indien wordt beoogd om de CO2-heffing ook voor afvalverbrandingsinstallaties op te schorten, dan leidt dit tot een budgettaire derving in het inkomstenkader oplopend naar 340 mln. in 2029 (119 mln. struc.), die conform begrotingsregels gedekt dient te worden. Dit budgettaire effect en het dekkingsvraagstuk treedt niet op wanneer wordt besloten dat de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties blijft bestaan.
Tot slot leidt afschaffing van de CO2-heffing mogelijk tot een korting op de middelen die Nederland uit het Herstel- en Veerkrachtplan ontvangt, zie vraag 8. Dit dient conform de begrotingsregels te worden gedekt.
0
0
73
136
340
290
119
Deelt u de mening dat goed beleid een combinatie van beprijzen, subsidiëren en normeren is? Is er met het wegvallen van de CO2-heffing, een maatregel die een manier van beprijzen is die in combinatie met de maatwerkafspraken (subsidies) tot verduurzaming van de industrie moet leiden, nog wel balans in het beleid om de maatwerkafspraken door te zetten?
Goed beleid vergt een balans tussen verschillende beleidsmaatregelen die op een doeltreffende en doelmatige wijze bijdragen aan het behalen van de gestelde beleidsdoelen. Voor de verduurzaming van de industrie heeft het kabinet gekozen voor een beleidsmix met zowel beprijzing als subsidiëring.
In het kader van de verduurzaming van de industrie is er reeds een beprijzend instrument dat emissiereductie op Europese schaal borgt: het EU ETS. Dit instrument blijft het grootste deel van de Nederlandse industrie prikkelen om te verduurzamen, waarbij er in 2040 geen emissierechten meer worden uitgegeven.
Het EU ETS is echter onvoldoende om onze nationale doelen in 2030 te borgen, doordat de prijsprikkel te laag is om tijdig de benodigde investeringen te prikkelen. In de Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050 PBL (2024) geeft het PBL aan dat de dalende emissieplafonds van het ETS1 en het ETS2, leiden tot een oplopende prijs voor CO2-uitstoot maar dat deze prijs naar verwachting niet voldoende is om de beoogde emissiereductie naar klimaatneutraliteit te realiseren. Tegelijkertijd stelt het PBL dat een hoge CO2-prijs zonder aanvullend beleid nevenschade kan creëren zoals inkomsteneffecten of weglek.8 Een te lage prikkel vanuit het ETS is een risico voor emissiereductiepotentieel waarvoor infrastructuur moet worden aangelegd of nieuwe technologieën voor moet worden ontwikkeld. Investeringen in verduurzaming van de industrie kennen doorgaans lange investeringsritmes en doorlooptijden.
Mede daarom gaat het kabinet in gesprek met de industrie en overige stakeholders om te onderzoeken welke alternatieve borgende maatregelen denkbaar zijn.
Het kabinet gaat door met de maatwerkaanpak, ook bij een eventuele opschorting van de CO2-heffing.9 Bedrijven die mogelijkheden zien om met ambitieuze plannen te verduurzamen en daarmee bij te dragen aan de klimaatdoelen wil het kabinet met de gerichte maatwerkaanpak waar mogelijk blijven ondersteunen.
Wat verwacht u dat deze motie betekent voor de betrouwbaarheid van de Nederlandse overheid als partner bij het Klimaatakkoord, aangezien de CO2-heffing is tot stand gekomen in het Klimaatakkoord waarbij met vele partijen onderhandeld is?
Het Klimaatakkoord is in gesprek met vele partijen tot stand gekomen. Na het Klimaatakkoord is dat gesprek niet gestopt. Het kabinet is regelmatig in gesprek met partijen, zowel natuur- en milieuorganisaties als de industrie, om een juiste balans te vinden in het klimaatbeleid. Juist doordat we in een transitie zitten is het belangrijk deze gesprekken voort te zetten en soms bij te sturen. Toch kan bijsturing de betrouwbaarheid soms schaden, zeker als dit abrupt gebeurt. Juist daarom moet dit bijsturen weloverwogen en in goed overleg gebeuren. Daarom vindt het kabinet het ook belangrijk om naar aanleiding van de motie Van Dijk c.s. te onderzoeken wat de bredere consequenties zijn van het opschorten van de CO2-heffing en in gesprek met de industrie en overige stakeholders te kijken naar alternatieve borgende maatregelen.
Wat doet dit denkt u met het draagvlak voor de noodzakelijke transitie, aangezien onderzoek over draagvlak voor klimaatbeleid laat zien dat mensen klimaatbeleid steunen, mits duidelijk is dat het grote bedrijfsleven die veel CO2 uitstoot veroorzaken ook hun eerlijke deel doen?
Wanneer we kijken naar wat mensen vooral verstaan onder «rechtvaardig klimaatbeleid», dan gaat het onder andere over het principe dat de vervuiler, degene die uitstoot veroorzaakt, daar ook voor betaalt. Het opschorten van een CO2-heffing zou volgens deze beredenering kunnen leiden tot een gevoel van onrechtvaardigheid en daarmee minder draagvlak in de samenleving voor het klimaatbeleid. Tegelijkertijd betekent het opschorten van de CO2-heffing niet dat vervuilende activiteiten in de industrie niet meer belast worden of dat de verduurzaming niet doorgaat. Juist door het emissiehandelssysteem blijft de industrie betalen voor hun uitstoot. Het EU ETS is echter onvoldoende om de nationale doelen in 2030 te borgen. Mede daarom gaat het kabinet in gesprek met de industrie en overige stakeholders om te onderzoeken welke alternatieve borgende maatregelen mogelijk zijn.
Bent u bekend met het artikel «CO2-heffing past prima in Nederlands klimaatbeleid»1 in het ESB van 25 juni 2025?
Ja.
Onderschrijft u dat deeffectieve CO2-heffing tot 2030 beperkt is? Onderschrijft u dat vooral European Union Emissions Trading System (EU ETS) het CO2-tarief in 2030 bepaalt en dat er dus geen concurrentienadeel is voor Nederlandse bedrijven? Bent u het eens met de conclusie van de schrijver dat het argument dat de CO2-heffing de industrie op kosten jaagt gaat dus niet klopt?
De CO2-heffing is vormgegeven als een minimumprijs boven op het EU ETS. Dit betekent dat het effectieve tarief afneemt naarmate de EU ETS prijs toeneemt en vice versa. Het effectieve tarief loopt naar verwachting jaarlijks op doordat het tarief van de CO2-heffing sneller stijgt dan de verwachte EU ETS prijs. De daadwerkelijke effectieve heffing in 2030 is onzeker, mede doordat het EU ETS in 2026 wordt herzien.
Het kabinet is het niet eens met de conclusie dat de CO2-heffing niet leidt tot kosten voor de industrie. In het artikel wordt bijvoorbeeld niet stilgestaan bij het feit dat de voorwaarden voor verduurzaming op dit moment ontbreken waardoor bedrijven niet in staat zijn om tijdig te verduurzamen en zo de heffing voor te blijven. Bovendien laten de speelveldtoetsen van de afgelopen jaren consequent zien dat de nationale CO2-heffing het risico op weglekeffecten vergroot doordat het instrument tot additionele kosten kan leiden. Dit blijkt ook uit de geraamde inkomsten zoals gepresenteerd in het antwoord op vraag 9.
Onderschrijft u dat het zogenaamde «waterbedeffect», namelijk dat bedrijven zich door een hogere CO2-beprijzing enkel zouden verplaatsen, wordt beperkt door het marktstabiliteitsmechanisme (MSR)? Bent u het dan ook eens met de schrijver dat het argument van koolstoflekkage twijfelachtig is?
Het kabinet onderschrijft dat de marketstabiliteitsreserve (MSR) het zogenoemde «waterbedeffect» beperkt, maar niet dat daarmee geen sprake kan zijn van koolstoflekkage.
Er is sprake van een waterbedeffect wanneer het klimaateffect van nationaal klimaatbeleid (deels) teniet wordt gedaan, doordat het aanbod van emissierechten in het EU ETS constant blijft. De uitstoot die in Nederland wordt bespaard, wordt in dat geval elders in de EU uitgestoten. Zolang er een overschot aan ETS-rechten in omloop is, vermindert de MSR het aanbod aan rechten door 24% van de totale rechten in omloop in mindering te brengen van toekomstige veilingen, waardoor het waterbedeffect deels wordt gemitigeerd. Er is sprake van een overschot wanneer er meer dan 833 miljoen ETS-rechten in omloop zijn. Het aantal rechten in omloop ligt momenteel ruim boven deze grens, waardoor het waterbedeffect nu deels wordt gemitigeerd. Als het aantal rechten lang genoeg boven de grenswaarde blijft kan het zo zijn dat alle extra emissierechten die op de markt komen door additionele verduurzaming in Nederland worden vernietigd. Dit werkt als volgt: als er door extra emissiereductie in NL 100 ETS-rechten ongebruikt blijven, worden er een jaar later 24 ETS-rechten vernietigd. Weer een jaar later worden er 18 vernietigd (24% van de resterende 76), enzovoorts. Op dit moment ligt het totale aantal rechten in omloop ruim boven deze grens, waardoor het waterbedeffect deels wordt gemitigeerd. Echter, zodra het totale aantal rechten in omloop ónder de gestelde grens komt, zal het waterbedeffect volledig in werking treden.
Het waterbedeffect is echter niet de enige vorm van koolstoflekkage. Als Nederlandse bedrijven hogere kosten hebben dan bedrijven in het buitenland wegens een nationale heffing, kan dit (andere factoren buiten beschouwing gelaten) bijdragen aan het verplaatsen van activiteiten naar het buitenland. Dit effect is onafhankelijk van het waterbedeffect. Het risico op deze weglekeffecten laat het kabinet jaarlijks onderzoeken in de zogenaamde speelveldtoetsen. Uit deze onderzoeken blijkt duidelijk dat het Nederlandse klimaatbeleid het risico op weglek vergroot. Het kabinet deelt dan ook niet de mening dat het argument van koolstoflekkage twijfelachtig is.
Kunt u deze vragen ruim voor het plenaire debat over de Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van KGG en het Klimaatfonds (gepland op 2 juli 2025) beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘FNV-economen: Europese bedrijven in de knel? De winsten zijn nog nooit zo hoog geweest’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het stuk «FNV-economen: Europese bedrijven in de knel? De winsten zijn nog nooit zo hoog geweest» uit het FD van 26 mei 2025?1
Ja.
Klopt het dat in het «The Future of European Competitiveness» rapport, ook wel het Draghi-rapport genoemd, data van de investment survey van de Europese Investeringsbank (EIB) gebruikt worden als onderbouwing voor de stellingname dat regelgeving in Europa de productiviteit schaadt?
Ja. In het Draghi-rapport wordt met verschillende argumenten onderbouwd dat de regeldruk in Europa (te) hoog is en dat dit productiviteit negatief kan beïnvloeden. Dat 61% van de deelnemende bedrijven – zoals gemeld in de EIB Investment survey (EIBIS) van 2023 – regulering als een obstakel voor lange termijn investeringen beschouwt (en daarmee mogelijk productiviteitsverhoging) is één van die argumenten.
Onderschrijft u het dat uit data van de 2024 investment survey van het EIB blijkt dat regelgeving in Europa minder vaak een belemmering voor bedrijfsinvesteringen is dan in de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Mijn antwoord op deze vraag is tweeledig. Ik onderschrijf dat een iets groter deel van de Amerikaanse bedrijven (75%) regelgeving als een belemmering voor investeringen ervaart dan Europese bedrijven (66%). Echter, blijkt ook uit de Investment Survey van de EIB (EBIS) 2024 dat het deel van de bedrijven dat regelgeving als een ernstige belemmering voor investeringen ziet, 9% hoger ligt in de EU dan in de VS.2 Dit komt vooral door verschillende productstandaarden, fragmentatie op de interne markt en wet- en regelgeving.
Klopt het volgens u dat uit deze data ook blijkt dat Nederlandse regelgeving, zowel regelgeving over de arbeidsmarkt als ook voor het bedrijfsleven, internationaal gezien relatief beperkte belemmeringen oplevert voor investeringen? Zo nee, waarom niet?
Uit de Investment Survey volgt dat voor Nederlandse bedrijven regelgeving een minder groot obstakel oplevert voor investeringen dan in andere Europese landen.
Regelgeving betekent niet automatisch dat bedrijven niet (meer) bereid zijn om te investeren. Regels hebben elk een verschillend doel, zoals wetgeving voor het milieu, regels om marktmacht te voorkomen of om productstandaarden te reguleren. Verschillende vormen van regels pakken anders uit voor bedrijven, de investeringen die zij doen en uiteindelijk de productiviteit.
Niet elke regel raakt elk bedrijf. Maar ondernemers kunnen regeldruk als een belemmering ervaren. Uit de regeldrukmonitor3 blijkt dat in de periode 2018 – 2023 de structurele regeldrukkosten in Nederland met € 731 miljoen zijn toegenomen. Dit zet een rem op de investeringsbereidheid en daarmee ook op de productiviteitsgroei van bedrijven.4
Bent u bekend met de Product Market Regulation (PMR) benchmark van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)?
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van de PMR dat de kwaliteit van de Nederlandse regelgeving gemeten aan de hand van de PMR hoger is dan de regelgeving in de Verenigde Staten en veel andere Europese landen en dus competitiviteit meer stimuleert? Zo nee, waarom niet?
Nederland scoort inderdaad beter op de PMR-indicator dan de VS. De PMR is een betrouwbare indicator die het mogelijk maakt om landen te vergelijken met elkaar op het gebied van marktregulering, zoals concurrentiebeperkingen en toetredingsbarrières. Een lage PMR-score (wat gunstig is, want het duidt op weinig belemmerende marktregulering) sluit regeldruk echter niet uit. Sterker nog, sommige vormen van regeldruk kunnen juist concurrentie bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn transparantieverplichtingen en aanbestedingsregels.
Als het gaat om het meten van regeldruk, heeft de PMR-indicator ook beperkingen. Zo kijkt de PMR naar de mate waarin regelgeving de werking van markten beïnvloedt, en bijvoorbeeld niet naar sociale, gezondheids- en milieuregelgeving. Daarnaast is de PMR gebaseerd op beleidsdocumenten en formele regelgeving, terwijl ervaren regeldruk ook voortkomt uit uitvoering en handhaving (controlelast, formulieren, etc.). Kortom, het biedt een internationale vergelijking op een deel van de regeldruk, maar om een compleet beeld te krijgen, is het nodig om deze aan te vullen met andere bronnen zoals de MKB Regeldrukmonitor.
Ziet u ook dat Europese landen, inclusief Nederland, beter scoren op het onderdeel regulatory and administrative burden van de PMR dan de Verenigde Staten van Amerika? Zo nee, waarom niet?
Zie voor antwoord vraag 9.
Gelet op deze internationaal vergelijkende onderzoeken, in hoeverre gelooft u dat het verschil in productiviteit tussen de Verenigde Staten en Europa verklaard kan worden door regeldruk? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 9.
Hoe verklaart u dat wij in Europa en Nederland minder belemmerende wet- en regelgeving hebben dan in de Verenigde Staten en tegelijkertijd minder productiviteitsgroei? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Het beeld over of wij in Nederland minder belemmerende wet- en regelgeving hebben dan in de VS ligt genuanceerder. Soms scoort Nederland beter op een bepaalde indicator van de regulatory and administrative burden van de PMR dan de VS en soms niet.5
Het verschil in productiviteit tussen Europa en de VS is het resultaat van meerdere factoren. Met andere woorden, de PMR kijkt niet naar alle relevante factoren voor concurrentievermogen. Zo spelen de technologische voorsprong van de VS in economisch bepalende sectoren en de hoge investeringen in R&D een belangrijke rol. Datzelfde geldt voor de relatief beperkte toegang tot bedrijfsfinanciering binnen Europa, met name voor niet-bancaire financiering (en daarmee durfkapitaal). Daarnaast worden de vruchten van de Europese interne markt nog niet volledig geplukt. Zo ontbreekt nog een geharmoniseerde kapitaalmarktunie. Er is sprake van een te hoge mate van fragmentatie, mede door uiteenlopende nationale regels en voorschriften en de toepassing en het toezicht daarop. Het resultaat daarvan is dat deze belemmeringen optellen tot een impliciet importtarief op de interne markt van 44% op goederen en 110% op diensten.6 Dit belemmert bedrijven die over landsgrenzen heen (willen) ondernemen. Exporterende bedrijven zijn over het algemeen productiever dan niet-exporterende bedrijven.7 Belemmeringen raken dus met name snelgroeiende, innovatieve bedrijven in hun mogelijkheden om op te schalen. Deze fragmentatie is ook een vorm van regeldruk voor Nederlandse bedrijven die op de Europese markt willen opereren.
Hoewel indicatoren zoals de PMR waardevolle inzichten bieden in nationale regeldruk, ligt de uitdaging met name ook op het niveau van Europese wet- en regelgeving. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft becijferd dat voor de periode 2018 – 2023 ongeveer € 687 miljoen (94%) van de toename in structurele regeldrukkosten voortkomt uit Europese wet- en regelgeving.8 Hoewel de grote hoeveelheid EU-regelgeving tot doel heeft te zorgen voor meer harmonisatie, gaat die regelgeving nog gepaard met te veel regeldruk en blijven er veel punten waarop de interne markt nog onvoldoende is geïntegreerd en geharmoniseerd. Die regeldruk en versnippering vormen een belemmering voor ondernemerschap en kunnen daardoor bijdragen aan het productiviteitsverschil met de VS. Deze analyse wordt ondersteund door diverse internationale studies (van o.a. het IMF) die wijzen op de economische voordelen van meer geïntegreerde en geharmoniseerde markten binnen de EU.
De Amerikaanse econoom Paul Krugman stelt dat het productiviteitsverschil tussen Europa en de Verenigde Staten voor een grootste gedeelte verklaard kan worden door de productiviteit in twee geografische hoogproductieve conglomeraties (Silicon Valley en Wall Street) die zich in de Amerikaanse staten in de VS met de meest drukkende regelgeving bevinden: in hoeverre verwacht u dat minder regelgeving dan zorgt voor meer hoogproductieve conglomeraties? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Regeldruk is één van de factoren die van invloed zijn op de productiviteit van een land of regio. Hoewel in gebieden zoals Silicon Valley (Californië) en Wall Street (New York) sprake is van relatief strenge regelgeving op onder meer het gebied van milieu, arbeidsrecht en financieel toezicht, laat de productiviteitsontwikkeling in deze regio’s een robuust beeld zien.
Dit is mede te verklaren door een combinatie van factoren die in nabijheid van elkaar de economische dynamiek en productiviteit positief beïnvloeden. Denk hierbij aan een hoge concentratie van hoogopgeleide arbeidskrachten, een sterke aanwezigheid van kennisinstellingen en onderzoekscentra, ruime beschikbaarheid van risicodragend kapitaal, en krachtige innovatie-ecosystemen met sterke netwerkeffecten. Daarnaast dragen ondernemerschapsklimaat, internationale oriëntatie en een snelle diffusie van kennis en technologie bij aan de productieve kracht van deze regio’s.
Het is voor het mogelijk maken van de groei van de tech sector van belang om toegang te hebben tot de schaal van een grote markt. Zoals ook toegelicht in mijn antwoord op vraag 9 is in de EU sprake van fragmentatie op de interne markt waardoor bedrijven nu kunnen worden belemmerd om op te schalen. Tegen deze achtergrond kan regeldruk invloed hebben op de operationele lasten van bedrijven. Daarbij komt dat in praktijk ook andere fundamenten van het regionale economisch ecosysteem, die zich vaak op een microniveau afspelen, een minstens even bepalende rol spelen in het stimuleren van productiviteit en economische groei op macroniveau.
En zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 4 en 9, heeft niet elke regel een negatieve impact op bedrijven, maar kunnen hoge administratieve lasten door ondernemers wel als belemmerend worden ervaren.
Hoe neemt u bovenstaande onderzoeken en analyses mee in uw economisch beleid? Onderschrijft u het feit dat de focus op het verminderen van regeldruk alleen er niet voor gaat zorgen dat de productiviteitsgroei en het concurrentievermogen van Nederland worden verbeterd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke andere maatregelen gaat u nemen om de productiviteit van de Nederlandse economie te verbeteren? Wat is uw inzet in Europa?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 9 en 10 zijn er meerdere aandachtspunten om productiviteitsgroei te bevorderen, waaronder regeldruk.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft verschillende trajecten in gang gezet die de productiviteitsgroei en het concurrentievermogen van Nederland moeten verbeteren, zoals o.a. de Productiviteitsagenda, het Ondernemerspact, het Actieprogramma Minder Druk Met Regels en het 3%-Actieplan. Ik ben voornemens om hier de komende periode verdere stappen op te zetten.
Toegang tot financiering is ook van belang voor bedrijven om productiever te worden. Om knelpunten op te lossen in de bedrijfsfinancieringsmarkt is er een brede mix aan bedrijfsfinancieringsregelingen, zoals de BMKB, Qredits, Invest-NL en regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s). Daarnaast loopt een verkenning naar het verbeteren van toegang tot risicokapitaal, bijvoorbeeld via pensioenfondsen of Europese initiatieven. Ook blijft het kabinet in gesprek met de sector om de instrumenten goed te laten aansluiten op de praktijk (bijvoorbeeld via het Convenant MKB financiering).
Voor de inzet in Europa heeft het kabinet in december 2024 zijn visie op het Europese concurrentievermogen gepresenteerd. Het kabinet werkt aan een EU 1) waarin burgers profiteren van een productievere economie; 2) die leefbaar, gezond en veilig is en blijft voor huidige en toekomstige generaties; 3) waar bedrijven voordeel halen uit de nieuwe economische kansen die ontstaan door de klimaat-, circulaire- en energietransitie en (digitale) technologische innovaties; 4) die de geopolitieke en – economische positie van de EU versterkt en daarmee onze belangen kan beschermen tegenover derde landen. Om deze doelen te realiseren, zijn zes thema’s geïdentificeerd, elk met een toelichting op de inzet van het kabinet op de relevante onderwerpen.9 Zo werkt het kabinet onder andere aan de versterking van de kapitaalmarktunie, mobilisatie van privaat kapitaal en de integratie van de Europese energiemarkt.
De Kamer heeft eerder tien concrete suggesties gedaan voor belemmeringen op de interne markt (IM) waarop de Europese horizontale IM-strategie zich zou kunnen richten. Deze tien punten zijn ook toegelicht in de Kamerbrief over het EU-concurrentievermogen van december 2024. Acht van deze suggesties zijn opgenomen in de strategie die de Commissie in mei 2025 presenteerde. In 2022 is ook een kabinetsbrede IM-actieagenda aan de Kamer aangeboden. In deze agenda zijn zowel nationale als Europese acties opgenomen. Met deze agenda wil ik IM-belemmeringen voor ondernemers, burgers en werknemers wegnemen. De actieagenda wordt nu geactualiseerd. Deze zal ik begin 2026 aan de TK aanbieden.
Bovendien spant dit kabinet zich in voor de bevordering van buitenlandse handel als hoeksteen van de Nederlandse welvaart, omdat een derde van de Nederlandse economie daaraan verbonden is.10
Het rapport-Draghi geeft aan dat het productiviteitsverschil tussen Europa en de Verenigde Staten bijna volledig wordt veroorzaakt door de zogenaamde high-tech sectoren. Onderschrijft u die conclusie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre is deregulering van niet-hightechsectoren dan een oplossing voor ons productiviteitsprobleem?
Er bestaat een verschil in de sectorale compositie tussen de VS en EU, waarbij de VS ten opzichte van Europa meer high-techsectoren heeft die een grotere bijdrage leveren aan onderzoek en innovatie. Het verschil in productiviteitsgroei tussen Europa en de VS wordt inderdaad gedreven door (high)-techsectoren. Gerichte vermindering van regeldruk vormt daarom een onderdeel van de oplossing voor het productiviteitsprobleem, zoals Draghi ook beargumenteert. Maar zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 10 en 11 spelen er meer factoren een rol bij productiviteitsgroei.
Volgens het artikel zorgen ook de achterblijvende lonen aan de onderkant van de inkomensverdeling voor achterblijvende investeringen: deelt u deze opvatting? Wat gaat u hieraan doen?
Lage lonen kunnen investeringen via de vraagzijde (minder koopkracht remt de consumptie en daarmee investeringsprikkels) en de aanbodzijde (lage lonen kunnen investeringen in arbeidsbesparende technologie remmen omdat arbeid goedkoop is) drukken. Echter, hebben de lonen in Nederland na een periode van hoge inflatie een sterke inhaalgroei gemaakt. Daarnaast ben ik van mening dat andere factoren bepalender zijn voor het niveau van investeringen.
Bent u bekend met het artikel «Europa scoort op veel domeinen van welvaart veel beter dan de Amerika» in het ESB?2
Ja.
Hoe waardeert u het dat Europa beter scoort dan Amerika wat betreft levensverwachting, CO2-uitstoot per capita, watergebruik en inkomensongelijkheid?
Het is positief dat Europa over het algemeen goed scoort op de bovengenoemde punten. Het uiteindelijke doel is een hogere brede welvaart. Hoewel financieel-economische voorspoed belangrijk is, omvat welvaart in den brede meer thema’s die bijdragen aan de kwaliteit van leven. Het beeld uit de Monitor brede welvaart en SDG’s12, die het CBS jaarlijks maakt, is hier een belangrijke basis voor.
Wat ziet u als de belangrijkste reden voor de betere uitkomsten in Europa ten opzichte van de VS? Welke rol speelt regelgeving in uw ogen in het bereiken van deze hoge scores? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Ik zie hiervoor een belangrijke verklaring in de Europese waarden en de bijbehorende inrichting van ons sociaaleconomisch model. Ook Draghi benoemt het belang van dit Europese model. Publieke voorzieningen en sociale bescherming gaan hand in hand met een goed functionerende markt, die samen de basis vormen voor brede welvaart nu en in de toekomst. Regelgeving speelt daarin een belangrijke ondersteunende rol: het helpt publieke belangen te borgen, excessen te voorkomen en vertrouwen te creëren – maar moet altijd proportioneel zijn. Een te hoge regeldruk remt ondernemers af, belemmert innovatie en vertraagt het herstel van de productiviteitsgroei en het verdienvermogen. Het verdienvermogen is geen doel op zich, maar noodzakelijk om onze publieke voorzieningen in de toekomst te behouden.13
Ik zet mij in voor adequate regelgeving die de regeldruk vermindert en markten beter laat functioneren, met inachtneming van belangrijke beleidsdoelstellingen die met regelgeving worden nagestreefd. Door heldere spelregels te stellen, versterken we concurrentie, transparantie en ons verdienvermogen. Zo zorgt het Europese emissiehandelssysteem (ETS) ervoor dat milieukosten op de Europese markt worden verrekend of helpt het mededingingsbeleid bij het tegengaan van marktmacht en het stimuleren van eerlijke concurrentie en innovatie. En zorgen regels om veilig en gezond te werken ervoor dat werknemers duurzaam inzetbaar zijn. Proportionele regelgeving is in die zin geen rem op de markt, maar een voorwaarde voor een goed werkende en toekomstgerichte economie.
Eén van de redenen die in het ESB-artikel wordt genoemd voor het feit dat Europa beter op deze domeinen scoort is de grotere publieke sector én de regelgeving: deelt u de opvatting dat regelgeving en de publieke sector van belang zijn voor versterking en behoud van brede welvaart? Zo nee, waarom niet?
Zowel de regelgeving als de publieke sector speelt een belangrijke rol bij het versterken en behouden van brede welvaart. De publieke sector levert vele voorzieningen die bijdragen aan bijvoorbeeld gelijke kansen, sociale cohesie en (economische) weerbaarheid. Regelgeving helpt onze samenleving om negatieve externe effecten te beperken, zorgt voor een eerlijk speelveld en bevordert vertrouwen in markten en instituties.
Regelgeving en de publieke sector spelen dus een essentiële rol zijn in onze maatschappij, ook voor het bedrijfsleven. Maar te veel regeldruk en te ingewikkelde regels zijn één van de grootste problemen voor ondernemers. Met respect voor belangrijke beleidsdoelstellingen die met regelgeving worden nagestreefd, moeten regels werkbaar zijn, zonder onnodige regeldruk. Daarnaast moet fragmentatie van regelgeving op de Europese interne markt zoveel mogelijk worden voorkomen.
Hoe neemt u dit mee in uw economisch beleid?
Het Nederlandse verdienvermogen staat onder druk. Omdat onze samenleving vergrijst en relatief veel mensen al werken, hangt de welvaart van volgende generaties voornamelijk af van productiviteitsgroei. De productiviteitsgroei vlakt echter af en de investeringen door bedrijven blijven achter ten opzichte van andere EU-lidstaten. Dit vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het kabinet ziet economische groei niet als doel op zichzelf, maar als een middel om onze brede welvaart te versterken in het hier en nu en voor toekomstige generaties. Daarbij staat voor het kabinet centraal dat iedereen mee kan doen én meeprofiteert van de welvaart die gezamenlijk wordt opgebouwd.
Het kabinet beoordeelt beleid al, zoals het ESB-artikel adviseert, vanuit een bredewelvaartsperspectief. Dat betekent dat we niet uitsluitend kijken naar de economische of financiële effecten van beleid, maar ook naar de impact op andere bredewelvaartsthema’s zoals gezondheid, milieu en veiligheid. Deze brede benadering helpt om beleidskeuzes toekomstbestendig te maken, met oog voor samenhang en de maatschappelijke waarde die beleid creëert.
De kracht van het Nederlandse model ligt juist in de wisselwerking tussen een sterke publieke sector en een dynamische markt. Daarom streeft het kabinet naar een evenwichtige inzet van publieke investeringen en doeltreffende regelgeving. Hiermee worden de randvoorwaarden gecreëerd waarbinnen de economie goed kan werken, zodat onze brede welvaart toeneemt.
In Nederland blijven de investeringen (investeringsquote CBS) al bijna 30 jaar constant terwijl de winsten (winstquote CBS) stijgen: ziet u deze achterblijvende investeringen als een probleem?
Investeringen van bedrijven zijn belangrijk voor de Nederlandse welvaart, op korte en lange termijn. Daarom zijn achterblijvende investeringen die leiden tot hogere productiviteit inderdaad een probleem. Er zijn meerdere verklaringen voor dit probleem. Bedrijven ervaren bijvoorbeeld allerlei kraptes. Er zijn kraptes op de arbeidsmarkt, op het energienet en in milieu en fysieke ruimte. Ook is de afgelopen jaren de Nederlandse economie diensten-intensiever geworden, wat bijvoorbeeld de investeringen in R&D drukt.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 11, ben ik voornemens om stappen te zetten met het 3% R&D actieplan, het Pact Ondernemingsklimaat en de productiviteitsagenda. Deze zullen maatregelen bevatten die belemmeringen voor investeringen wegnemen.
Volgens Draghi worden deze achterblijvende investeringen veroorzaakt door eveneens achterblijvende publieke investeringen: deelt u deze opvatting van Draghi? Zo nee, waarom niet?
Ik deel op hoofdlijnen de analyse van Draghi dat de EU achterloopt met de meest rendabele investeringen. Dit vergt lastige keuzes om structurele hervormingen door te voeren en randvoorwaarden te versterken. Het is daarbij van belang om publieke investeringen zo in te zetten dat ze private investeringen zo veel mogelijk ook mobiliseren. Tegelijkertijd is het van belang te benadrukken dat publieke investeringen geen doel op zich zijn, maar een middel. Publieke investeringen liggen voor de hand als er sprake is van publieke goederen. Deze investeringen kunnen nodig kunnen zijn voor de financiering van maatschappelijk opgaves op het gebied van bijvoorbeeld onderwijs, innovatie, veiligheid en de groene en digitale transities. Structurele productiviteitsgroei vereist voornamelijk een gezonde combinatie van privaat en publiek kapitaal en groeibevorderende hervormingen. Ook Draghi constateert juist veel belemmeringen voor private investeringen, zoals onderontwikkelde kapitaalmarkten.
Daarom zet het kabinet in op het versterken van de economische randvoorwaarden die nodig zijn om private investeringen te stimuleren. Denk hierbij aan een goed functionerende kapitaalmarkt en het wegnemen van knelpunten zoals netcongestie. Het oplossen van deze belemmeringen kan substantieel privaat kapitaal mobiliseren en daarmee bijdragen aan de noodzakelijke productiviteitsgroei op langere termijn. Deze productiviteitsgroei is immers nodig voor het behoud van onze brede welvaart en ons sociaaleconomisch model, ook in de toekomst. Dit is voor mij één van de belangrijkste lessen uit het Draghi-rapport.
De berichtgeving rondom de levering van kritieke grondstoffen uit China |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV), Dirk Beljaarts (PvdV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «In de handelsoorlog tussen de VS en China springt de strijd om aardmetalen eruit» en de berichtgeving dat China de export van zeven aardmetalen aan banden heeft gelegd?1
Ja.
Heeft het kabinet in aanloop naar de stop waarschuwingen ontvangen? Zo ja, is dit gecommuniceerd richting bedrijven die mogelijk nadelige effecten kunnen ondervinden van de exportstop?
Het kabinet is enige uren voor de publieke aankondiging en gelijktijdige invoering van deze vergunningplicht geïnformeerd door de Chinese overheid. Het kabinet heeft vervolgens zowel signalen ontvangen als zelf contact opgenomen met het bedrijfsleven.
Op verzoek van de ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken heeft het Nederlands Materialen Observatorium (NMO) proactief contact gelegd en onderhouden met bedrijven waarvan aannemelijk is dat er permanente magneten zijn verwerkt in hun producten. Daarnaast zijn brancheorganisaties VNO-NCW, FME en Koninklijke Metaalunie door het Ministerie van Economische Zaken gevraagd in hun achterban signalen op te halen van leveringsdisrupties bij Nederlandse bedrijven.
Kunt u een beeld schetsen van de effecten van de exportstop op de Nederlandse economie? In welke sectoren en/of op welke bedrijven heeft de stop het meeste effect? Wat zijn deze effecten? Gaat u maatregelen nemen om de gevolgen van de beperkingen te mitigeren? Kunt u een overzicht geven van alle mogelijke en noodzakelijke maatregelen om de effecten van de exportstop te voorkomen? Welke maatregelen gaat u wel nemen en welke niet en waarom?
De Chinese exportcontrolemaatregel betreft geen exportstop maar een exportvergunningsverplichting. Vergunningsaanvragen worden momenteel door de Chinese overheid in behandeling genomen, maar het is onduidelijk wanneer en in welke mate deze vergunningen worden afgegeven. Hierdoor lopen leveringen van zware zeldzame aardmetalen, scandium en de permanente magneten waarin deze verwerkt zijn vertragingen op.
De Nederlandse industrie importeert uit China high-end permanente magneten, waarin zware zeldzame aardmetalen en scandium verwerkt zijn. Permanente magneten worden onder meer gebruikt binnen de hightech-, automotive- en consumentenelektronica-industrie. Vanuit veiligheidsoogpunt en bedrijfsvertrouwelijkheid kunnen geen nadere uitspraken worden gedaan over specifieke Nederlandse sectoren of individuele bedrijven waarop de exportcontrolemaatregel de grootste impact heeft.
Wanneer bedrijven onvoldoende voorraden of alternatieve toeleveringsketens hebben, lopen zij het risico dat hun productie belemmerd wordt. Wanneer dit moment wordt bereikt kan per bedrijf en product verschillen, waarbij belemmerde productie van halffabricaten en componenten ook invloed heeft op bedrijven verderop in de waardeketen. Bedrijven geven daarnaast aan dat extra administratieve last en de onduidelijkheid over doorlooptijden en welke informatie gevraagd wordt bij de exportvergunningsaanvraag belangrijke punten van zorg zijn.
Wat betreft de huidige acute leveringsdisruptie van zware zeldzame aardmetalen en permanente magneten onderhouden de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken nauw contact met de Europese Commissie over het afgeven van boodschappen namens de lidstaten aan de Chinese autoriteiten over de onwenselijkheid van de vertragingen in de vergunningverlening. Zo heeft Eurocommissaris Šefčovič op 3 juni 2025 de situatie besproken met de Chinese Minister van Handel, de heer Wang. Ook vanuit Nederland zijn er regelmatig gesprekken met China op zowel politiek als ambtelijk niveau over exportcontrolemaatregelen en -regelgeving. Onze insteek is onnodige verstoringen in de productie- en toeleveringsketens zoveel mogelijk te vermijden en voorspelbaarheid en duidelijkheid voor onze bedrijven te waarborgen. Dat maken we ook duidelijk aan China.
Binnen de Nationale Grondstoffenstrategie en de Europese Critical Raw Materials Act wordt op zowel nationaal als Europees niveau gewerkt aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen, halffabricaten en componenten waarin deze zijn verwerkt. Nederland werkt aan voorraadvorming, stimulering van duurzame mijnbouw en verwerking van kritieke grondstoffen binnen de EU, bevordering van circulariteit en diversificatie van de herkomstlanden van kritieke grondstoffen. Deze handelingsperspectieven helpen de weerbaarheid van Europese en Nederlandse waardeketens stap voor stap te vergroten. Voor het behalen van resultaten is het echter cruciaal dat het bedrijfsleven hiermee ook aan de slag gaat.
Welke rol heeft het Nederlands Materialen Observatorium (NMO) in deze situatie, bijvoorbeeld bij het vroeg signaleren van ontwikkelingen, het opstellen van maatregelen die de Nederlandse industrie kunnen beschermen en maatregelen die de impact van een dergelijke exportstop kunnen beperken?
De rol van het NMO is het verzamelen en beheren van gegevens, informatie en kennis over kritieke grondstoffen, en het monitoren van toeleveringsketens. Daarmee biedt het NMO inzichten die overheden en bedrijven helpen bij het inspelen op risico’s die samenhangen met verstoringen in de toeleveringsketens.
In de specifieke situatie van de Chinese exportcontrolemaatregel op zware zeldzame aardmetalen en permanente magneten heeft het Ministerie van Economische Zaken het NMO gevraagd een impactanalyse op te stellen. Onderdeel van de monitoring van de impact is dat het NMO contact opneemt met bedrijven waarvan aannemelijk is dat er permanente magneten zijn verwerkt in hun producten. Daarnaast is er contact gelegd met de grondstoffen observatoria DERA (Duitsland) en OFREMI (Frankrijk) om na te gaan welke impact Duitsland en Frankrijk ervaren.
Op basis van de informatie via het NMO, het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn mogelijke acties van de rijksoverheid gezamenlijk geïdentificeerd, zoals het aankaarten van de problematiek via de Europese Commissie en bilaterale contacten.
Heeft het NMO gewaarschuwd voor een exportstop zoals deze? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er met die waarschuwingen gedaan?
De Chinese exportcontrolemaatregel op zeldzame aardmetalen en permanente magneten betreft geen exportstop, maar een exportvergunningsverplichting. Middels de reguliere bilaterale consultaties tussen Nederland en China is het kabinet enige uren voor de publieke aankondiging en gelijktijdige invoering van deze vergunningplicht geïnformeerd door de Chinese overheid.
Internationale en nationale kennisinstellingen, zoals TNO, waarschuwen Europese lidstaten en het bedrijfsleven al langer over de leveringszekerheidsrisico’s van kritieke grondstoffen en benadrukken daarbij de monopoliepositie van China in de toeleveringsketen. De kennisinstellingen benoemen vaak de eerdere exportcontrolemaatregelen op kritieke grondstoffen (bijvoorbeeld op gallium en germanium). Dat doet het Nederlands Materialen Observatorium ook sinds het gelanceerd is.
De gesprekken die het NMO en de overheid voeren met bedrijven, onder meer over de leveringszekerheid van grondstoffen, zijn vertrouwelijk.
In hoeverre richt het werk van Economische Zaken en het NMO zich op minder kritieke metalen zoals lithium? Hoe vergelijkt dat zich dat met het werk wat verricht is op het gebied van zeldzame aardmetalen en neodymium, gegeven het feit dat zeldzame aardmetalen veruit bovenaan de EU-lijst van meest kritieke elementen staan? Wat is de scope van de werkzaamheden van het NMO?
De reikwijdte van de Nationale Grondstoffenstrategie is primair de lijst van 34 metalen en mineralen die door de Europese Commissie zijn geclassificeerd als kritieke en/of strategische grondstoffen, evenals de halffabricaten en componenten die deze grondstoffen bevatten.
Binnen de eerste analyses die gevraagd zijn van het NMO zijn kritieke grondstoffen die Nederland in relatief hoge mate importeert in beginsel geprioriteerd. Lithium is hieraan toegevoegd vanwege het belang voor de energietransitie. Wat betreft zeldzame aardmetalen is gezien de exportcontrolemaatregel het werk ten aanzien van permanente magneten versneld.
In dit stadium van de kennisopbouw is de inzet van het Ministerie van Economische Zaken per kritieke of strategische grondstof vergelijkbaar. Binnen de verschillende handelingsperspectieven wordt nu uitgewerkt welke kritieke en strategische grondstoffen, halffabricaten of componenten prioriteit hebben. Ook wordt gekeken welke actie van Nederland daarbij passend is, en voor welke productgroepen dat geldt. Denk hierbij aan voorraadvorming, verwerking binnen Nederland, of het gericht stimuleren van circulariteit door Nederlandse bedrijven. De relatieve kritikaliteit van een grondstof op Europees niveau is een belangrijke factor. Daarnaast spelen ook andere overwegingen een rol. Bijvoorbeeld hoe belangrijk die leveringszekerheid van die grondstof is voor de Nederlandse economie. Ook wordt gekeken in hoeverre Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven goed gepositioneerd zijn om bij te dragen aan het vergroten van de leveringszekerheid van de grondstof.
Dat een grondstof op de Europese lijst het meest kritiek is, wil niet per definitie zeggen dat nationale actie door of binnen Nederland de meest effectieve manier is om aan de Europese leveringszekerheid bij te dragen.
Bent u bekend met berichtgeving over het snel teruglopende aanbod van koper vanuit China als gevolg van een toename in import door Amerikaanse bedrijven als gevolg van de aangekondigde tarieven vanuit de Verenigde Staten?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de impact van een gebrek aan koper kan hebben op het Nederlands bedrijfsleven? Welke maatregelen kunnen genomen worden om de effecten zoveel mogelijk te mitigeren? Worden dergelijke maatregelen getroffen of voorbereid? Zo nee, waarom niet?
De wereldwijde vraag naar koper neemt jaarlijks toe, maar het mondiale aanbod is momenteel in balans met de totale vraag. China is een grootgebruiker van koper, maar domineert de markt niet. Het land is verantwoordelijk voor ongeveer 60% van het wereldwijde koperverbruik. De rest van de wereld beschikt echter over voldoende koper om in de eigen vraag en consumptie te voorzien. Het artikel gaat in op de recent toegenomen inkoop van koper door de Verenigde Staten. Daarmee concurreert de VS met China, zijn de koper-voorraden in China snel afgenomen en de koper-voorraden in de VS toegenomen.
Koper is een basismetaal dat wordt verhandeld op internationale grondstoffenbeurzen, zoals de London Metal Exchange (LME). Het NMO monitort de ontwikkelingen rond koper, inclusief de handel en speculaties over mogelijke nieuwe invoertarieven. Als de beschreven concurrentie op koper-aanvoer aanhoudt, kan dit leiden tot stijgende koperprijzen wat gevolgen kan hebben voor Nederlandse kopergebruikers. Volatiliteit in de koperprijs is echter inherent aan deze cyclische grondstoffenmarkt. De markt houdt hier rekening mee, en is in de praktijk voorbereidt op dit soort prijsfluctuaties.
Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat Nederland geen toegang meer zal hebben tot koper voor eigen gebruik. Op dit moment is er daarom geen aanleiding om acute maatregelen te treffen. Wel wordt door het Ministerie van Economische Zaken ook naar koper gekeken binnen de opzet van een traject richting het aanleggen van reserves van kritieke grondstoffen die vrij verhandeld worden.
Daarnaast levert het NMO informatie aan over de waardeketens van individuele kritieke grondstoffen door middel van materialendossiers. Over koper wordt later dit jaar ook een dossier opgeleverd, en tenminste deels publiek toegankelijk gemaakt via de website van het Nederlands Materialen Observatorium. Dit mede ten behoeve van de informatievoorziening aan het bedrijfsleven.
Welke signalen heeft u van tevoren binnengekregen over de forse vermindering van het koperaanbod op de wereldmarkt? Van wie waren die afkomstig? Heeft u hierbij informatie en ondersteuning vanuit het NMO gekregen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke vorm? Wat is er met deze signalen gedaan?
Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat Nederland geen toegang meer zal hebben tot koper voor eigen gebruik. Zie antwoord 7 voor de analyse. De ministeries van Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en het NMO hebben vooralsnog geen signalen ontvangen van het bedrijfsleven dat er leveringszekerheidsrisico’s zijn door een teruglopend aanbod van koper.
Om te anticiperen op volatiliteit in het koperaanbod is kennis nodig over de cyclische grondstoffenmarkt. Het NMO heeft de afgelopen periode kennis en expertise gedeeld over de kopermarkt met het Ministerie van Economische Zaken.
Kunt u aangeven wat tot nu toe de rol van het NMO is geweest in het signaleren van leveringsproblemen rondom en het inzetten op verminderen van de vraag? Bent u van mening dat deze rollen tot nu toe effectief vervuld worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom? Heeft het NMO een rol in het verminderen van de vraag naar kritieke grondstoffen door middel van recycling? Zo nee, waarom niet?
Voor beantwoording over de rol en werkzaamheden van het NMO in het signaleren van leveringsproblemen tot nu toe verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4, 5,6, 8 en 9. Het kabinet is positief over hoe het NMO tot nu toe opereert en in een korte tijd bijdraagt aan de kennisopbouw op het terrein van kritieke grondstoffen en de kwetsbaarheden die daarbij spelen.
Het NMO is sinds de lancering dit jaar druk bezig met het verder consolideren en uitbouwen van zowel de eigen voorziene diensten binnen de Nationale Grondstoffenstrategie, als de samenwerking hierin met de overheid, het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en kennisinstellingen.
Binnen de Nationale Grondstoffenstrategie zijn circulariteit en innovatie opgenomen als handelingsperspectief, onder meer om de vraag naar kritieke grondstoffen verminderen. Het NMO heeft hierbij een rol als kennispartner voor de overheid. Het kabinet is tevreden over de effectiviteit waarmee het NMO deze taken oppakt.
Het NMO analyseert samen met kennispartners uit de recyclingketen welke bijdrage Nederland (en omliggende landen) kan leveren aan het vergroten van recyclingbijdragen van kritieke grondstoffen. Daarnaast neemt het NMO secundaire grondstoffenstromen mee in de leveringszekerheidsanalyses, die onder andere in de materialendossiers worden verwerkt. Ook werkt het NMO mee aan het ontwikkelen van publiek-private plannen van aanpak voor prioritaire productgroepen.3 Hierbij wordt onder meer gekeken hoe circulariteit de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor deze productgroepen kan vergroten. Concreet voorbeeld is de analyse naar circulaire elektrolyzers, die eerder met uw Kamer is gedeeld.4
Wat doet u, zowel economisch als diplomatiek, om dit soort maatregelen vanuit China te beperken en in de toekomst te voorkomen?
Het kabinet heeft de problematiek en de onwenselijkheid van de vertragingen in de vergunningverlening aangekaart bij de Europese Commissie. Eurocommissaris Šefčovič heeft op 3 juni 2025 de situatie besproken met de Chinese Minister van Handel, de heer Wang. Ook vanuit Nederland zijn er regelmatig gesprekken met China op zowel politiek als ambtelijk niveau over exportcontrole en regelgeving. Onze gezamenlijke Europese inzet is om onnodige verstoringen in de productie- en toeleveringsketens zoveel mogelijk te vermijden en voorspelbaarheid en duidelijkheid voor onze bedrijven te waarborgen. Dat maken we ook duidelijk aan China.
Via de Nationale Grondstoffenstrategie en in samenwerking met andere EU-lidstaten onder Europese Critical Raw Materials Act wordt gewerkt aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen.
Het tekort aan installatiehavens voor wind op zee |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat voor het realiseren van de ambitie wind op zee steeds grotere windmolens worden gebruikt die steeds grotere installatieschepen vergen?
Ja, bij de eerste Nederlandse offshore windparken zijn 2 en 3 MW windturbines geïnstalleerd. Bij de windparken die op het moment in aanbouw zijn wordt gebruikt gemaakt van 15MW turbines. Voor deze grotere turbines zijn ook grotere installatieschepen nodig.
Bent u bekend met het Europese tekort aan installatiehavens voor wind op zee waarin met deze grotere windmolens en schepen gewerkt kan worden, zoals ook is weergegeven in het rapport «North Seas offshore wind port study 2030 – 2050»?
Ja, dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie. De hoofdconclusie van het rapport is dat er onvoldoende havencapaciteit beschikbaar is om de wind op zee ambities van de Noordzeelanden te realiseren.
Hoe beoordeelt u de positie van Nederland ten opzichte van andere Noordzeelanden?
Het onderzoek, genoemd bij vraag 2, heeft de benodigde havencapaciteit van alle Noordzeelanden in kaart gebracht. De Nederlandse havens leveren hieraan reeds een substantiële bijdrage. Momenteel worden de Nederlandse installatiehavens dan ook vaker benut door buitenlandse windparken dan dat Nederland zelf gebruikmaakt van buitenlandse havens voor haar eigen offshore windprojecten. Gezien de verwachte schaarste is het van belang dat Nederland over voldoende nationale capaciteit beschikt.
Theoretisch kan met de huidige nationale installatie haven capaciteit maximaal 4 GW wind op zee per jaar worden uitgerold, maar met interesse vanuit andere industrieën en buitenlandse windparken is de huidige capaciteit voor de Nederlandse wind op zee ambities beperkt tot naar verwachting 1 tot 4 GW per jaar.
In Nederland hebben de havens van Vlissingen(1*17,5Ha + 1*22Ha), Rotterdam(1*62Ha) en Eemshaven (2*20Ha) terminals die gebruikt worden als installatiehavens. De faciliteit in Rotterdam is bezet door de activiteiten van Sif.
Bent u bekend met de signalen uit de markt waarin wordt aangegeven dat zonder tijdige uitbreiding van kade- en havencapaciteit vertragingen en belemmeringen ontstaan die de Nederlandse energietransitie kunnen vertragen? Wat doet u met deze signalen?
Het ministerie is via marktconsultaties in gesprek met windpark ontwikkelaars en de onderliggende sector. Zorgen over installatiehaven capaciteit in Nederland zijn in deze consultaties besproken.
Onderschrijft u dat het onwenselijk is dat er een tekort aan havencapaciteit ontstaat? Wat doet u om kade- en havencapaciteit voor de bouw van windturbines op zee te vergroten?
Ja, het kabinet onderschrijft dat een installatiehaven tekort onwenselijk is. Daarom is hierover contact met de haven van Rotterdam en het Energiehaven consortium in de IJmond. In de havens van Rotterdam en IJmuiden worden mogelijkheden onderzocht voor realisatie van extra installatie havencapaciteit in Nederland.
Bent u bekend met het voornemen van de provincie Noord-Holland, de gemeente Velsen, Port of Amsterdam en Zeehaven IJmuiden om het project Energiehaven IJmond, een haven specifiek bedoeld voor de installatie van windparken op zee, te realiseren?
Ja
Wat vindt u van dit voornemen?
Het kabinet staat positief tegenover dit voornemen. De locatie op het huidige baggerdepot buiten de zeesluis van IJmuiden wordt gezien als een geschikte plek voor de aanleg van een multifunctionele wind op zee-haven, mede vanwege de gunstige ligging ten opzichte van de geplande Nederlandse windparken. De nabijheid beperkt de scheepvaartbewegingen met een gunstig effect op de businesscase wind op zee. De Energiehaven IJmuiden is daarnaast opgenomen als sleutelproject in het Ontwikkelperspectief NOVEX Noordzeekanaalgebied, dat is vastgesteld door zowel het Rijk als de regio en ervoor zorgt dat het Noordzeekanaalgebied een belangrijke haven en significant industriecluster blijft. Tevens maakt realisatie van de energiehaven dat het Noordzeekanaalgebied een belangrijke drager van de nieuwe groene energiehoofdstructuur van Nederland wordt.
Bent u bekend met het feit dat de businesscase van dit project wordt geconfronteerd met een onrendabele top? Wat kunt u hieraan doen?
Ja. Het Ministerie van Economische Zaken is samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat deelnemer in het «convenant Energiehaven 2025» dat binnenkort ondertekend wordt. Met dit convenant heeft het Rijk toegezegd zich in te spannen om met de regionale coalitie oplossingsrichtingen te zoeken voor het tekort in de businesscase voor de aanleg van deze haven.
Ziet u mogelijkheden om bij te dragen aan de realisatie? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Rijk en regio voeren een constructief overleg over het project Energiehaven. Mogelijkheden voor het dekken van de onrendabele top worden door bijdragen vanuit het Ministerie van IenW geleverd en aanvullend benodigde bijdragen worden onderzocht binnen zowel het Ministerie van Klimaat en Groene Groei als die van Economische Zaken.
Bent u bereid om nog vóór het zomerreces duidelijkheid te geven over of, en zo ja op welke manier, het Rijk dit project gaat ondersteunen?
Zodra er duidelijkheid is of het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en het Ministerie van Economische Zaken het project kunnen ondersteunen zal het kabinet daar de Kamer over informeren. Dit zal niet eerder zijn dan bij de aanbieding van de begroting op Prinsjesdag.
De gevolgen van Trump's handelsoorlog voor Nederland |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Marleen Haage (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PVV), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dirk Beljaarts (minister economische zaken) (PvdV), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Eelco Heinen (minister financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de kelderende beurzen de afgelopen dagen? Welke financiële risico's ziet het kabinet voor Nederland? Welke financiële verwevenheden maken ons kwetsbaar? Op welke manier gaat het kabinet deze risico's mitigeren? Is er verscherpt toezicht op de financiële markten?1
Vrijhandel is de afgelopen eeuw een katalysator geweest van economische groei. Consumenten profiteren van lagere prijzen als gevolg van vrijhandel. De opgelegde invoerheffingen zijn economisch schadelijk. Allereerst voor de Amerikaanse economie, maar ook voor de economische groei wereldwijd en in Nederland. Ook beleggers zijn teleurgesteld door de tarieven en verwachten dat dit slecht voor bedrijven is. Dit uit zich ook in volatiliteit op beurzen. De dalende beurskoersen zijn op dit moment echter geen aanleiding voor zorgen over de financiële stabiliteit of de weerbaarheid van financiële instellingen. Nederlandse en Europese financiële instellingen staan er goed voor, met een goede uitgangspositie qua buffers en winstgevendheid.
Het kabinet monitort de ontwikkelingen op de financiële markten nauw en staat onder andere ook in contact met De Nederlandsche Bank en de financiële sector. Daarbij houden we onder meer scherp in de gaten of de toegenomen volatiliteit er niet toe leidt dat financiële markten niet goed meer functioneren. Zo heeft het kabinet nu in het bijzonder ook aandacht voor de ontwikkelingen ten aanzien van Amerikaanse treasuries en de dollar. Het kabinet blijft de ontwikkelingen en potentiële risico’s nauwlettend monitoren en in kaart brengen.
Is het kabinet erop voorbereid dat hogere Amerikaanse tarieven op China kunnen zorgen voor handelsverschuivingen richting Europa, met andere woorden: meer Chinese producten op de Europese markt? Hoe zorgt het kabinet in Europees verband dat onze markt niet nog meer overspoeld wordt met goedkope producten die geproduceerd zijn onder standaarden die we in Europa niet tolereren? Hoeveel worden de huidige acties versneld om dit bewezen effect te stoppen zodat Nederlandse bedrijven niet kapotgaan? Hoe worden deze acties uitgebreid?
Het kabinet is zich bewust van het risico van mogelijke omlegging van handelsstromen door verhoogde importtarieven van de VS op Chinese producten. Dit kan leiden tot lagere prijzen voor consumenten, maar ook druk leggen op de Europese markt. Hierover is ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. gesproken.2 Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat een groter aanbod van producten tegen lagere prijzen gunstig kan zijn voor de Nederlandse economie en Nederlandse consumenten, uiteraard op voorwaarde dat deze producten niet op ongeoorloofde wijze op de interne markt worden aangeboden. Het brede handelsinstrumentarium om het gelijke speelveld met derde landen te beschermen is eerder toegelicht in antwoord op vragen van de leden Kamminga en Martens-America.3 Dit handelspolitieke en handelsdefensieve instrumentarium wordt benut, getuige ook de lopende onderzoeken en al bestaande maatregelen onder de verschillende instrumenten.4
De wijze van productie ziet op de geldende wet- en regelgeving in het land waar het product wordt gemaakt. Deze standaarden vallen in beginsel onder het recht te reguleren waarbij ieder land de eigen wet- en regelgeving vaststelt – die dan ook in elk land anders is. Tegelijkertijd wordt door het kabinet, zowel bilateraal als in EU-verband, wel ingezet op de naleving van multilaterale standaarden en op het tegengaan van misstanden. Dat geldt bijvoorbeeld voor gedwongen arbeid, via de recent in werking getreden antidwangarbeidverordening5 waarmee producten vervaardigd met dwangarbeid van de EU markt geweerd worden.6 Op 14 december 2027 gaan deze verplichtingen gelden voor bedrijven zowel binnen als buiten de EU.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft tijdens voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. ook expliciet aandacht gevraagd voor de effectieve aanpak van problematiek rondom de grote instroom van goedkope, laagwaardige producten op de Europese markt conform motie De Korte.7 De Commissie is zich ook terdege bewust van deze zorgen en heeft in dit kader op 5 februari jl. een mededeling gepubliceerd over veilige en duurzame e-commerce. De kabinetsappreciatie over deze mededeling ontving uw Kamer middels een BNC-fiche op 14 maart jl.8 Daarnaast is onlangs door de Commissie een «Import Surveillance Task Force» opgericht, die de indirecte effecten van verlegging van handelsverkeer zal monitoren.
Voorts wordt op zeer korte termijn in de gehele Unie breed ingezet op gecoördineerde toezichtacties waarbij de focus ligt op e-commerce zendingen met hoge veiligheidsrisico’s. De Europese Commissie coördineert dit in samenwerking met de nationale Douanediensten en Markttoezichthouders. Ook Nederland doet hier aan mee. De uitkomsten van deze acties kunnen gebruikt worden als bewijs in onderzoeken onder de Digital Services Act 9 en om risicoanalyses effectiever te maken. Ook zet het kabinet zich op dit moment in voor een effectieve handhaving van de Digital Services Acten de General Product Safety Regulation, die onder meer verantwoordelijkheden bevatten voor online marktplaatsen. Aanvullend worden consumenten en ondernemers voorgelicht over productveiligheidsrisico’s, zoals via de Productenmeldwijzer.10
Kunt u aangeven wat de mogelijke economische gevolgen zijn voor Nederland als de handelstarieven ongewijzigd blijven? Wat betekent dit voor onze economische groei?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat met de Vaste Kamercommissie van BHO voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken Handel11 en verzocht in motie De Korte-Ceder,12 is het kabinet in gesprek met het Centraal Planbureau (CPB) om de eerder uitgevoerde studie naar de effecten van het handelspolitieke beleid van de regering-Trump te actualiseren op basis van het huidig gepubliceerde VS-beleid.13 Daarbij is aan uw Kamer toegezegd dat deze studie aan uw Kamer zal worden gezonden zodra deze afgerond is. Voorts heeft het kabinet de Europese Commissie verzocht om een impact assessment van de rebalancerende maatregelen uit te voeren, conform de motie Ceder-Boswijk.14 Het IMF publiceert op 22 april nieuwe ramingen voor de mondiale economie, waaronder voor de Nederlandse economie.
Kan het kabinet aangeven welke sectoren geraakt worden en welke gevolgen dit zal hebben voor de banen van mensen en wat de potentiële gevolgen zijn voor de werkgelegenheid in Nederland?
De Amerikaanse regering heeft een additionele landenspecifieke importheffing aangekondigd van minimaal 10%. Voor veel handelspartners van de VS is gekozen voor een beduidend hogere landenspecifieke heffing. Voor de EU gaat het in beginsel om 20% bovenop het bestaande VS buitentarief. De landenspecifieke heffing, zover hoger dan 10%, is op 9 april jl. met 90 dagen geschorst, waarmee voor de EU het additionele tarief van 10% gaat gelden. Een aantal goederen is van de landenspecifieke heffingen uitgezonderd, zoals halfgeleiders. Voorts zijn voor alle derde landen additionele heffingen van kracht van 25% voor alle import van staal, aluminium en auto’s, naast een heffing van 25% op staal en aluminium als onderdeel van een geïmporteerd product. Deze productspecifieke importheffingen zijn additioneel aan het al bestaande VS buitentarief maar niet cumulatief met de landenspecifieke heffingen. Nadere toelichting op de stand van zaken met betrekking tot de handelspolitiek van de VS is uw Kamer toegekomen via het verslag van voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl.
Door al deze maatregelen worden nagenoeg alle sectoren van de Nederlandse economie die naar de VS exporteren direct geraakt en kunnen overige sectoren indirect worden geraakt, bijvoorbeeld omdat zij als toeleverancier optreden voor de direct geraakte sectoren. Tevens kunnen sectoren direct en indirect worden geraakt door maatregelen die derde landen in reactie op de VS-maatregelen nemen of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Op basis van eerdere studies is duidelijk dat deze maatregelen een negatief effect zullen hebben op de Nederlandse economie. Niettemin is de directe afhankelijkheid van de Nederlandse economie van de VS beperkt. Verschillende onderzoeksinstellingen wijzen vooralsnog dan ook nog steeds op gematigde groei in Nederland of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Voor een precieze duiding van de mogelijke economische gevolgen verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 hierboven.
Is het kabinet bereid of van plan om de getroffen sectoren te hulp te schieten, zoals ook gebeurt in Spanje? Zo ja, is het kabinet bereid om voorwaarden te verbinden aan die hulp zodat vooral die bedrijven worden bijgestaan die een plek hebben in de toekomstige economie van Nederland met een hoog verdienvermogen, een klimaatplan, passend (eventueel op termijn) binnen de beschikbare milieuruimte en strategische functies?
Van financiële steun aan Nederlandse bedrijven is op dit moment geen sprake. Handelsmaatregelen van derde landen vallen in eerste instantie onder het bedrijfsrisico dat internationaal actieve ondernemers nemen. Het kabinet staat in nauw contact met het bedrijfsleven. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich ervoor inzet dat de effecten van de tarieven zo beperkt mogelijk worden gehouden voor onze bedrijven. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Tegelijkertijd richt het kabinet zich op een toekomstbestendige Nederlandse economie. Versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat behoren tot de prioriteiten voor het kabinet, zoals uitgewerkt in onder meer de kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen.15Dit vereist onder meer het wegnemen van barrières op de interne markt en het ontwikkelen van de kapitaalmarktunie. In de kabinetsvisie is tevens aangegeven dat het kabinet zich inzet voor een toekomstgerichte industrie, onder andere via gerichte programma’s voor strategische markten. In dat kader verwelkomt het kabinet dan ook de inspanningen van de Europese Commissie voor bijvoorbeeld de automotive sector en staal- en metaalsector, waarover uw Kamer via een BNC-fiche nader zal worden geïnformeerd. Ook zet het kabinet zich in voor meer gerichte samenwerkingen tussen EU-Lidstaten ten behoeve van de versterking van de strategische autonomie en weerbaarheid. In dat kader is recent de Semicon Coalition16 gelanceerd.
Kan het kabinet een duidelijk beeld schetsen van de gevolgen voor de handelsstroom tussen de VS en Nederland, mocht president Trump zijn tarieven hoger opvoeren na tegenmaatregelen vanuit de EU? Wat zijn de plannen van het kabinet als het gaat om het ondersteunen van specifieke sectoren en het beschermen van de werkgelegenheid mocht dit scenario uitkomen? . Hoe gaat het kabinet zich inzetten om betere banden te smeden met andere bondgenoten die op handelsgebied ook onder vuur liggen van de VS, zoals Canada en Mexico?
Het kabinet gaat niet vooruitlopen op – of speculeren over – mogelijke maatregelen en eventuele gevolgen daarvan. In algemene zin kan worden opgemerkt dat het verder verhogen van importheffingen kan leiden tot prijsverhogingen voor importeurs van producten uit derde landen en daarmee een drukkende werking kan hebben op de vraag naar deze producten. De mate waarin de vraag naar afzonderlijke producten afneemt, is onder andere afhankelijk van de prijselasticiteit van deze producten. Ook geldt voor het handelsvolume dat het effect van verdere prijsstijgingen steeds kleiner wordt, omdat substitutie het makkelijkst is wanneer prijzen licht stijgen. In de antwoorden op vragen 3 en 5 is reeds ingegaan op de effecten op de Nederlandse economie en Nederlandse bedrijven.
Klopt het dat Europese multinationals overwegen om fabrieken in de VS te openen om tarieven te omzeilen, en wat zou dit betekenen voor de Europese en de Nederlandse werkgelegenheid?2
Zoals aangegeven in het regeerprogramma18 is de handelsinzet van dit kabinet onderdeel van het bredere buitenlandbeleid gericht op een sterk, welvarend en weerbaar Nederland. Uw Kamer ontvangt dit voorjaar de beleidsbrief handel van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, waarin verdere invulling gegeven wordt aan de inzet van dit kabinet op het versterken van de handelsrelaties met derde landen.
Het kabinet deelt het belang van internationale samenwerking en het aanhalen van de relaties met handelspartners. Dat is nu nog belangrijker dan voorheen. Het kabinet blijft inzetten op een constructieve en positieve economische relatie met de VS en kijkt tegelijkertijd – ook binnen EU-verband – naar verdere diversificatie van de handelsrelaties, gericht op samenwerking binnen en buiten de Europese Unie met gelijkgestemde landen.19 Met Canada heeft de EU reeds een handelsakkoord gesloten (CETA). Daarnaast heeft recent een economisch werkbezoek naar Canada plaatsgevonden op het gebied van kritieke grondstoffen onder leiding van de Minister voor BHO. Voor Mexico werkt de EU aan de modernisering van het bestaande handelsakkoord.
Het kabinet hecht eraan om de gemaakte afspraken effectief te implementeren en de mogelijkheden die de akkoorden bieden optimaal te benutten, zo ook op kritieke grondstoffen. Dit is ook in het belang van het Nederlands bedrijfsleven. Het kabinet zal zich blijven inzetten, in lijn met motie Kamminga-Boswijk20, op Europees niveau voor de verdieping van de handelsrelaties met Canada en Mexico, zoals tijdens de recente Raad Buitenlandse Zaken Handel.21
Welke maatregelen staan er klaar om werknemers te helpen bij het verlies van banen? Is de sociale zekerheid opgewassen tegen een hogere instroom? Zo nee, gaat het kabinet vaart maken met het crisisbestendig maken van de sociale zekerheid?
Zoals aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Kamminga22 kan de door importheffingen gecreëerde economische onzekerheid invloed hebben op investeringsbeslissingen van ondernemingen. Dergelijke effecten kunnen beide kanten op treden, zoals eerder is gebleken bij de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Het effect op de werkgelegenheid is daarom moeilijk in te schatten. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten voor een aantrekkelijk en voorspelbaar investeringsklimaat in Nederland, waaronder door verdieping van de EU interne markt. Zie tevens de beantwoording van vraag 5 ten aanzien van de versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat.
Op dit moment is er nog een arbeidstekort in Nederland, dus deelt het kabinet de mening dat een werkgarantiefonds, waarmee mensen met behoud van inkomen van een oude baan naar een nieuwe baan kunnen gaan, kan helpen om snel weer aan het werk te helpen en dat een dergelijk fonds onrust in Nederland kan voorkomen?
In de eerste plaats zijn de sociale partners verantwoordelijk voor van-werk-naar-werk-dienstverlening. In een deel van de cao’s zijn hierover ook afspraken gemaakt, en worden er voorzieningen aangeboden. Bij (grootschalige) reorganisaties worden bovendien sociale plannen opgesteld. In deze plannen worden de gezamenlijke regelingen en voorzieningen voor het achterblijvende en vertrekkende personeel vastgelegd. Uit een sociaal plan kan ook VWNW-dienstverlening volgen. Werkgevers kunnen er tevens voor kiezen om zelf VWNW-dienstverlening aan te bieden zonder dat hierover expliciete afspraken zijn gemaakt.
De krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt is op dit moment nog altijd hoog. De grote vraag naar arbeid vergemakkelijkt de zoektocht naar een nieuwe baan. Dat neemt niet weg dat baanverlies een ingrijpende gebeurtenis is.
Wie werkloos wordt, kan via UWV gebruikmaken van inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel en van ondersteuning bij het vinden van een nieuwe baan. Dat gaat door middel van preventieve dienstverlening (veelal digitaal zoals een competentietest en vacaturebank), via basis dienstverlening (zoals de werkmap, netwerkbijeenkomst en gesprek met een werkcoach) en via persoonlijke dienstverlening (voor wie risico loopt op langdurige werkloosheid). Indien er geen WW-rechten zijn opgebouwd, kan iemand voor ondersteuning terecht bij de gemeente. Om de publieke en private dienstverlening voor werk en scholing aan werkzoekenden, werkenden en werkgevers te verbeteren, werken we bovendien aan een hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur.
UWV en gemeenten zijn niet onbekend met fluctuaties in het cliëntenbestand. In het verleden hebben we gezien dat het beroep op de WW en de bijstand toeneemt als het economisch minder gaat. Er zijn geen signalen dat UWV en gemeenten een toename van de instroom niet zouden kunnen dragen. De uitgaven die hiermee gemoeid zijn, vallen bovendien buiten het uitgavenplafond Sociale Zekerheid.
Heeft het kabinet een overzicht van goederen die relatief simpel te substitueren zijn voor de Nederlandse consument? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inzetten om deze producten op de tarievenlijst van de EU te krijgen en zo de schade voor de Nederlandse consument te beperken?
Het kabinet ziet geen aanleiding een werkgarantiefonds in te stellen. Door de arbeidsmarktkrapte is het perspectief op het snel vinden van een nieuwe baan relatief goed. Een werkgarantiefonds zou ook in de verantwoordelijkheid treden die sociale partners hebben op van-werk-naar-werk dienstverlening. Voor niet-werkenden geldt een publieke taak en biedt de overheid begeleiding van-werkloosheid-naar-werk en inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel. Met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur23 wordt arbeidsmarktdienstverlening structureel ingericht, voortbouwend op de tijdelijke structuur (Regionale Mobiliteitsteams) uit de coronacrisis. Een door sociale partners ingericht dekkend privaat gefinancierd van-werk-naar-werk stelsel dat volgt uit het SER middellange termijn advies is hier onderdeel van. Het kabinet is voornemens een tijdelijke financiële impuls te geven aan deze ambitie van sociale partners. De sociale partners werken deze plannen momenteel uit.
Wat verwacht het kabinet wat betreft de gevolgen voor de koopkracht van Nederlanders? Kan het kabinet een analyse maken van de koopkrachteffecten voor verschillende inkomensgroepen?
Zoals aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Eerdmans24 is voor het kabinet belangrijk dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid van het betreffende product. Wanneer er sprake is van voldoende alternatieven is er geen reden om te vrezen voor verminderde beschikbaarheid en kan ook het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven. Hiernaast geldt ook dat rebalancerende maatregelen beogen om druk te zetten op de VS om op basis van gelijkwaardigheid te onderhandelen over het wederzijds reduceren van tarieven. Het kabinet blijft het belang benadrukken van een positieve handelsagenda met de Verenigde Staten, maar geeft daarbij aan dat de EU de eigen belangen dient te verdedigen. Het kabinet brengt het Nederlands belang ook actief onder de aandacht in de EU.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat werkende Nederlanders, en in het bijzonder diegenen met een laag inkomen, de dupe worden van het economische beleid van de Amerikaanse regering?
In het Centraal Economisch Plan uit februari jl. waarschuwde het CPB voor de gevolgen van de toenemende onzekerheid op het terrein van handel en internationale samenwerking voor de wereldeconomie. Het CPB heeft in de raming in beperkte mate rekening gehouden met het effect van de toegenomen onzekerheid. Het kabinet kan nog niks zeggen over de precieze gevolgen van de hogere tarieven op de inflatie, hiervoor verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie. Het effect op de koopkrachtontwikkeling van huishoudens en de verschillende inkomensgroepen is nog onzeker. In augustus publiceert het CPB de volgende raming van de koopkrachtontwikkeling. Op dat moment beziet het kabinet ook het bredere koopkrachtbeeld.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de pensioenen van mensen op korte en lange termijn?
Het is nog onzeker wat het precieze effect is van het Amerikaanse beleid op de inflatie en de koopkrachtontwikkeling van Nederlanders. Bij een handelsoorlog bestaat het risico dat iedereen daar financiële nadelen van ondervindt, in dat geval kan het kabinet niet voor iedereen de gevolgen ongedaan maken. Het kabinet heeft tijdens de augustusbesluitvorming de mogelijkheid om bij te sturen om huishoudens te ondersteunen en te kijken naar een evenwichtige inkomensverdeling.
Voor wat betreft de EU tegenmaatregelen zet het kabinet zich in, zoals aangegeven in antwoord op vraag 11, dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, waarbij naast de directe financiële impact voor bedrijven ook gekeken wordt naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid. Bij voldoende alternatieven kan het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven.
Is het kabinet in overleg met sociale partners over de economische gevolgen van de handelstarieven en mogelijke mitigerende maatregelen? Overlegt het kabinet naast bedrijven en werkgevers ook met de vakbonden? Op welke momenten vond tot nu toe overleg plaats en wanneer is toekomstig overleg nog voorzien?
Op de korte termijn hebben de huidige koersschommelingen geen invloed op de lopende pensioenuitkeringen. Pensioenfondsen beleggen voor de lange termijn en houden rekening met tijdelijke tegenvallende resultaten op de beurs. Fondsen staan er goed voor en kunnen gebruik maken van hun buffer.
Daarnaast wordt in de regel het pensioen alleen op vast moment in het jaar gewijzigd. Voor verreweg de meeste fondsen geldt dat pas aan het einde van dit jaar wordt vastgesteld wat de uitkeringen van 2026 zullen zijn. Dat geldt ook voor de fondsen die al naar het nieuwe pensioenstel zijn overgestapt. Pensioenfondsen hebben in het nieuwe pensioenstelsel mogelijkheden om economische schokken voor lopende uitkeringen te dempen, door de inzet van de solidariteitsreserve en schokken te spreiden. Ook in het oude pensioenstelsel kunnen de gevolgen voor de lopende uitkeringen worden beperkt.
Op de lange termijn hoeven de dalende beurzen geen gevolgen te hebben voor de pensioenen als het om een tijdelijke daling gaat. Een pensioenfonds houdt bij het vaststellen van haar beleggingsbereid rekening met diverse scenario’s, waaronder slechtweer scenario’s.
Wel kunnen negatieve beleggingsresultaten ten koste gaan van het pensioenvermogen van actieve deelnemers. Zij zullen dit zien in hun pensioenoverzichten. Deze deelnemers hebben nog een lange horizon om dergelijke kortingen goed te maken. Het is aan de fondsen om daarover duidelijk en tijdig aan deelnemers te communiceren.
Welke voorbereidingen heeft u getroffen voor het scenario dat de regering-Trump Amerikaanse digitale diensten gebruikt om druk te zetten op Europese regeringen?3 Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse publieke sector en onze economie als deze digitale diensten fors duurder worden als gevolg van een handelsoorlog?
Het kabinet heeft regelmatig overleg met sociale partners over de sociaaleconomische situatie in algemene zin. Deze ontwikkelingen zijn nog geen onderwerp van gesprek geweest, tegelijkertijd is het goed voorstelbaar dat dit in de toekomst wel aan de orde komt.
Zoals de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp in het Commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. heeft aangegeven op vragen van het lid Hirsch is het kabinet regulier in gesprek met ondernemingen en het bredere bedrijfsleven naast de betrokken werkgeversorganisaties over de handelspolitieke maatregelen van de VS en het voornemen van het nemen van rebalancerende maatregelen van de EU. Er is tot op heden nog geen verzoek gekomen van de vakbonden voor een gesprek over de Amerikaanse tarieven. Wel wordt er regulier overleg gevoerd met het maatschappelijk middenveld via het Breed Handelsberaad (BHB), waarin zowel maatschappelijke organisaties, vakbonden als werkgevers zitting hebben. Voorafgaand aan de aankomende RBZ Handel zal er weer een fysieke bijeenkomst van het BHB plaatsvinden, waar de mogelijkheid bestaat om van gedachten te wisselen over de handelspolitieke inzet, zo ook over de handelsbetrekkingen met de VS.
Heeft u een plan om de Nederlandse afhankelijkheid van Amerikaanse digitale diensten te verminderen?
Amerikaanse technologiebedrijven leveren belangrijke producten en diensten waar onze digitale economie en samenleving op draaien. Het is belangrijk dat we hier de vruchten van blijven plukken. We zijn ons bewust van de afhankelijkheid van grote Amerikaanse technologiebedrijven. Maar er zijn ook grote economische belangen voor deze bedrijven om de Europese economie te blijven bedienen. Tegelijkertijd zijn we niet naïef en zetten we als kabinet in op het afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden, ook op digitale diensten. Hier wordt nader op ingegaan in het antwoord op vraag 17.
Als Amerikaanse digitale diensten duurder zouden worden als gevolg van de huidige handelsspanningen, zal dit in eerste instantie leiden tot stijgende kosten voor alle Europese en dus Nederlandse publieke en private organisaties die er gebruik maken. Tegelijkertijd kan dit leiden tot verhoogde belastinginkomsten en het verbeteren van de relatieve concurrentiepositie van Europese alternatieven.
Wat is uw voorstel voor het treffen van maatregelen die gericht politieke druk zetten op de miljardairs in de regering-Trump, specifiek gericht op Amerikaanse digitale diensten? Wat is uw reactie op het Franse voorstel hieromtrent?4
De agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA)27 beschrijft het kabinetsbeleid met betrekking tot het verminderen van afhankelijkheden in het digitale domein. Hierin staan ook de tien digitale technologieën omschreven die vanuit het geopolitiek en geo-economisch perspectief cruciaal zijn voor Nederland. Met betrekking tot diensten gaat dit om kunstmatige intelligentie (AI), cloud, netwerktechnologie waaronder 6G, cybersecurity en kantoorsoftware. Er lopen verschillende maatregelen om afhankelijkheden af te bouwen. Dit gaat met name om stimulerende maatregelen zoals de uitvoering van projecten uit het Nationaal Groeifonds (zoals het Future Network Services-programma voor de ontwikkeling van 6G-technologie en het Ained programma gericht op het creëren van een AI-ecosysteem gericht op de ontwikkeling en toepassing van AI-technologie) en de IPCEI CIS (Cloud Infrastructuur en Services) over clouddiensten, evenals algemene economische maatregelen zoals het verdiepen van de interne markt om opschaling van veelbelovende Nederlandse techbedrijven in de EU te faciliteren. Voorts zet het kabinet met gelijkgezinde lidstaten in op een Europese investeringsagenda voor digitale technologie en infrastructuur, zoals bepleit in de Amsterdam Verklaring van de D9+ bijeenkomst van 27 maart 2025.28
Ook zet het kabinet in op het versterken van de digitale autonomie van de overheid door in te zetten op het ontwikkelen van een soevereine overheidscloud, het herijken van het Rijkscloudbeleid en het beperken van ongewenste afhankelijkheden van enkele technologiebedrijven. Dit gebeurt tevens als onderdeel van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS),29 waarin deze thema’s tot de prioriteiten behoren. Specifiek met betrekking tot clouddiensten staat de kabinetsinzet beschreven in de Kamerbrief Initiatiefnota Wolken aan de horizon.
Herinnert de Minister voor Buitenlandse Handel zich haar uitspraak dat zij «eerst graag wil praten met de Amerikanen»?5 Waarop baseert de Minister de verwachting dat er onderhandelingsruimte is bij de Verenigde Staten, gegeven de uitspraken van president Trump op zondagavond dat hij niet van plan is om van koers te wijzigen?
In gesprekken over de huidige stand van zaken en de mogelijke reactie van de Europese Unie wordt gesproken over het gehele pakket aan mogelijke maatregelen, waaronder ook voorstellen van individuele lidstaten. Uitgangspunt is dat het uiteindelijke pakket is gericht op het de-escaleren van het handelsconflict. Het kabinet steunt de Europese Commissie in deze aanpak, en benadrukt het belang van EU-eenheid in het optreden richting de VS. De importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd kennen alleen maar verliezers. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Deelt het kabinet het inzicht dat niemand baat heeft bij een handelsoorlog, maar dat nu de Verenigde Staten besloten heeft een handelsoorlog te ontketenen, het zaak is dat Europa stevig van zich afbijt?
Deze uitspraken zijn bekend. Het is het beleid van dit kabinet om uit te gaan van een positieve agenda en engagement met de VS, waarbij de eigen belangen dienen te worden beschermd. Deze lijn wordt door uw Kamer gedeeld, getuige de aangenomen moties van het lid Ceder31 en van de leden Eerdmans en Wilders.32 Inmiddels heeft president Trump aangekondigd (op 9 april jl.) de landenspecifieke heffingen deels op te schorten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 hierboven.
Deelt u de mening dat het voor Nederland van groot belang is om een stevige positie in Europa te hebben omdat het van belang is om hierin gezamenlijk op te trekken? Veranderen deze omstandigheden uw beleid ten aanzien van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa? Zo ja, op welke manier?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 18 kennen de importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd alleen maar verliezers, daarom betreurt het kabinet deze ook. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen. Dit doet het kabinet onder meer in gesprekken met Amerikaanse collega’s. Het kabinet zet zich ervoor in dat, als dat nodig is, de EU robuust, proportioneel en de-escalerend zal reageren.
Heeft u in beeld welke ongewenste strategische afhankelijkheden we in Nederland hebben ten aanzien van de VS? Zo ja, welke afhankelijkheden zijn dit? Gaat u deze ongewenste strategische afhankelijkheden afbouwen? Hoe gaat u dit doen? Wat is hiervoor uw inzet op Europees niveau?
Het kabinet benadrukt de noodzaak voor EU-eenheid in de handelspolitieke inzet ten aanzien van de Verenigde Staten. Ten aanzien van gemeenschappelijke handelspolitiek is de Europese Unie exclusief bevoegd. Het kabinet onderschrijft het belang van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa. Hierbij gelden de afspraken en inzet zoals opgenomen in hoofdstuk 9b van het regeerprogramma33 als uitgangspunt.
Zou u deze vragen separaat en zo spoedig mogelijk, uiterlijk voor 15 april, willen beantwoorden?
De handelsrelatie tussen Nederland en de VS is en blijft voor Nederland van groot belang. We zijn ons bewust van de strategische afhankelijkheden ten opzichte van de VS. Een voorbeeld hiervan is het veelvuldig gebruik van Amerikaanse clouddiensten. Ook zien we de afgelopen jaren een toename van de import van LNG uit de VS. Dat betekent echter niet dat deze afhankelijkheden per definitie risicovol zijn.
Het kabinet brengt via de interdepartementale Taskforce Strategische Afhankelijkheden (TFSA) risicovolle strategische afhankelijkheden in diverse waardeketens in kaart. Voor de geïdentificeerde risicovolle strategische afhankelijkheden worden handelingsopties ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn het diversifiëren van leveranciers of het stimuleren van Nederlandse en/of Europese productiecapaciteit. Gezien de verwevenheid van de Europese lidstaten binnen de interne markt is de Europese Unie het belangrijkste handelingsniveau.
Daarbij geldt dat zorgvuldig omgegaan moet worden met het openlijk communiceren over de kwetsbaarheden van de Nederlandse en Europese economie. Gelet op het feit dat de identificatie van risicovolle strategische afhankelijkheden vertrouwelijk is, kan ik hier niet inhoudelijk ingaan op de uitgevoerde analyses en de handelingsopties.
De beantwoording van vragen inzake het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk |
|
Joris Thijssen (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw brief van 5 maart jongstleden waarin u de beantwoording van op 12 februari jongstleden gestelde Kamervragen inzake het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk doorverwijst naar de Minister van Economische Zaken?1
Ja.
Wat is de precieze reden dat u de beantwoording van deze Kamervragen doorverwijst naar de Minister die betrokken is bij het faillissement van het betrokken bedrijf, terwijl u als Minister-President gaat en waakt over de integriteit van bewindspersonen?
Het kan voorkomen dat er vragen worden gesteld over zaken die liggen in de persoonlijke levenssfeer van een bewindspersoon. Binnen de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen legt iedere Minister hier zelfstandig verantwoording over af, ook omdat hij of zij hierbij over de noodzakelijke kennis beschikt. Met de ondertekening mede namens de Minister-President komt tot uitdrukking dat ik als Minister-President verantwoording afleg over de gesprekken die de formateur in mijn aanwezigheid met de destijds beoogd-bewindspersonen heeft gevoerd.
Waarom vindt u het verstandig dat een bewindspersoon Kamervragen beantwoordt over zaken die zijn eigen integriteit kunnen raken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het juist in het belang van de betrokken Minister is dat de vragen niet door hemzelf worden beantwoord, maar door u als Minister-President, ook omdat deze kwestie besproken is tijdens het gesprek met de destijds beoogd-Minister-President onder leiding van de toenmalige formateur? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom duurt het nog ruim twee jaar (derde kwartaal 2027) alvorens u de door u toegezegde inhoudelijke reflectie en eventuele bijbehorende voorstellen inzake de financiële en zakelijke belangen van (aantredende) bewindspersonen naar de Kamer kunt sturen?
Zoals ik heb opgemerkt in de genoemde brief is mijn oogmerk het bestaande kader tegen het licht te houden ten behoeve van een volgende formatie. Hiervoor is een zorgvuldig proces vereist. Dit betekent dat de brief uiterlijk voorafgaand aan de start van een volgende formatie zal worden verzonden. Met het oog op reguliere verkiezingen in maart 2028 betekent dit dat de brief met inhoudelijke reflectie en bijbehorende voorstellen in dat geval uiterlijk in het derde kwartaal van 2027 aan de Kamer zal worden verzonden.
Bent u alsnog bereid om de op 12 februari jonstleden gestelde Kamervragen te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De gevraagde antwoorden zijn mede namens mij verzonden op 17 maart 2025.
Deelt u de mening dat de discussie over de wijze van openbaarmaking financiële en zakelijke belangen van (aantredende) bewindspersonen beter gevoerd kan worden op een moment dat verkiezingen en of formatie nog niet aan de orde zijn? Zo ja, zijn er overige (inhoudelijke) bezwaren tegen de spoedige behandelingen van deze voorstellen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één binnen eenn week beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Europa hééft wel grondstoffen voor halfgeleiders, maar kan er niet bij' |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dirk Beljaarts (minister economische zaken) (PvdV), Reinette Klever (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Europa hééft wel grondstoffen voor halfgeleiders, maar kan er niet bij»1?
Ja.
Deelt u de conclusie gesteld door Elmer Rietveld van TNO dat pogingen om kritieke grondstoffen voor de Europese Unie veilig te stellen, bijvoorbeeld met de meer dan tien overeenkomsten met grondstofrijke landen sinds 2021, tot dusver niet aantoonbaar effectief zijn? Zo nee, waarom niet?
De veertien grondstoffenpartnerschappen van de EU hebben tot doel om brede samenwerking op kritieke grondstoffen te bevorderen met partnerlanden, waaronder het projecten identificeren langs de waardeketen, samenwerking op kennis en innovatie, of samenwerking ten aanzien van verduurzaming van de sector. Memorandum of Understandings (MoU’s) zijn niet-bindende overeenkomsten. Via Roadmaps werkt de Europese Commissie samen met de partnerlanden aan uitwerking van de MoUs. De afgelopen jaren zijn de eerste stappen gezet om deze samenwerking op te zetten. Het is een lang proces, waardoor het nog te vroeg is te oordelen of MoU’s effectief zijn gebleken.
Waaraan is volgens u de ineffectiviteit van dergelijke overeenkomsten te wijten?
Zie vraag 2, het is te vroeg om te oordelen over de effectiviteit van de grondstoffenpartnerschappen.
Deelt u de mening dat de Europese Unie op het gebied van grondstofwinning alleen een aantrekkelijk alternatief is voor China in grondstofrijke landen als het eerlijke «win-winpartnerschappen» sluit die lokale waarde toevoeging mogelijk maken voor de gastlanden waar mijnbouwprojecten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit geborgd in de overeenkomsten die Europa sluit?
Het kabinet ziet gelijkwaardigheid en wederzijds voordeel als voorwaarde voor bestendige partnerschappen. Het kabinet maakt zich er sterk voor dat dit terugkomt in de Europese partnerschappen. Door wederzijdse voordelen centraal te stellen en lokale waardetoevoeging te stimuleren via grondstoffenpartnerschappen, handelsakkoorden en Europese ontwikkelingssamenwerking, beoogt de EU een aantrekkelijk alternatief te bieden voor China.
Bent u het eens met de stelling dat voor toegang naar grondstoffen in het mondiale zuiden betrouwbaarheid en goede diplomatieke relaties essentieel zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u dit in verhouding tot de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking? Hoe kan de Europese Unie een alternatief vormen voor de diepe zakken van China als de EU en haar lidstaten allebei bezuinigen op internationale samenwerking?
Het kabinet steunt de EU grondstoffenpartnerschappen, en kijkt daarnaast naar de mogelijkheden voor bilaterale samenwerking op het gebied van kritieke grondstoffen met ontwikkelingslanden en met ontwikkelde markten. Zoals aangegeven in de beleidsbrief over ontwikkelingshulp blijft het kabinet werken aan verduurzaming van de ketens van kritieke grondstoffen. Dit dient ook een handelsbelang: door de omstandigheden in de keten te verbeteren draagt het kabinet bij aan een beter investeringsklimaat en minder disrupties in de toevoer van kritieke grondstoffen, en daarmee aan een grotere leveringszekerheid. Zo continueert het kabinet de ODA-bijdrage aan het Extractives Global Programmatic Support programma van de Wereldbank dat ontwikkelingslanden ondersteunt bij de versterking van grondstoffenketens. Ook financiert het kabinet in 2025 een pilot voor een internationaal programma van het Nederlands Materialen Observatorium (NMO). Het NMO werkt binnen dit programma aan kennissamenwerking en capaciteitsopbouw bij kennisinstellingen en geologische diensten in Vietnam, Zuid-Afrika, Chili en Canada.
Bent u het ermee eens dat de meest effectieve manier om de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen ter verminderen, is om niet alleen de duurzame productie in de gezamenlijke EU verder uit te bouwen, maar ook te zorgen dat grondstoffen in de keten worden gehouden en vol in te zetten op verminderd verbruik van kritieke grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat circulariteit van kritieke grondstoffen bijdraagt aan het verminderen van risicovolle afhankelijkheden van kritieke grondstoffen. In de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS) is «circulariteit en innovatie» dan ook één van de handelingsperspectieven, naast diversifiëren en verduurzamen van waardeketens. De NGS sluit goed aan bij het Nationaal Programma Circulaire Economie. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat coördineert het Nationaal Programma Circulaire Economie en werkt daarin samen met de andere Ministeries (Economische Zaken, Klimaat en Groene Groei, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en Landbouw, visserij, Voedselzekerheid en Natuur). Om te komen tot een circulaire economie zijn vier strategieën van belang: verminderen van grondstoffen, andere grondstoffen gebruiken (substitutie), producten langer gebruiken en hoogwaardig hergebruik.
Hoe geven Nederland en de Europese Unie op dit moment vorm aan de ambitie om zoveel mogelijk grondstoffen te recyclen, en zo min mogelijk grondstoffen te gebruiken? Ziet u kansen voor verbetering? Zo ja, welke stappen zet u hierop?
In de Verordening Kritieke Grondstoffen (Critical Raw Materials Act) van de Europese Unie worden lidstaten verplicht om een nationaal programma voor de circulariteit van kritieke grondstoffen te starten. Onder andere via het handelingsperspectief «circulariteit en innovatie» van de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS)2 en het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)3 wordt hier door Nederland al invulling aan gegeven. Het kabinet zet in op het continu verbeteren van de circulariteit van kritieke grondstoffen. Onder andere wordt binnen het handelingsperspectief Circulariteit en Innovatie in de NGS gewerkt aan het realiseren van circulaire businessmodellen voor productgroepen die kritieke grondstoffen bevatten, en het bevorderen van recycling. Via het Nederlands Materialen Observatorium worden risicovolle strategische afhankelijkheden binnen waardeketens met kritieke grondstoffen stap voor stap inzichtelijk gemaakt en beleidsinterventies geïdentificeerd.
Wat moet er volgens het kabinet gebeuren om de grondstoffenafhankelijkheid te verminderen de komende jaren?
Via de vijf handelingsperspectieven van de Nationale Grondstoffenstrategie werkt het kabinet aan het verhogen van de leveringszekerheid en het terugbrengen van risicovolle strategische afhankelijkheden ten aanzien van kritieke grondstoffen. De vijf handelingsperspectieven zijn circulariteit en innovatie, Europese mijnbouw en raffinage, diversificatie, verduurzaming internationale grondstoffenketens, en kennisopbouw en monitoring. Uw Kamer is in eind 2024 geïnformeerd over het Nederlands Materialen Observatorium4, voorraadvorming5, verwerking6, en begin 2025 over kritieke grondstoffen en de defensie-industrie7. Rond de zomer van dit jaar zal uw Kamer geïnformeerd worden over de voortgang ten aanzien van de inzet op voorraadvorming. Uw Kamer zal in het derde kwartaal worden geïnformeerd over de voortgang op de verwerking van kritieke grondstoffen.
Bent u het ermee eens dat het kan helpen om harde, concrete doelen op te stellen en vervolgens concreet beleid te maken om die doelen te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om bijvoorbeeld het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een doorrekening van beleid te laten doen zoals ook gebeurt bij de doelstellingen rond de circulaire economie? Zo nee, waarom niet?
De Critical Raw Materials Act stelt op Europees niveau voor 2030 de volgende doelen vast voor 16 strategische grondstoffen: 10% van de jaarlijkse Europese consumptie van strategische grondstoffen moet komen uit Europese mijnbouw, 40% uit Europese raffinage, 25% uit recycling, en de EU mag maximaal voor 65% afhankelijk zijn van een enkel land buiten de EU voor een strategische grondstof. Het stellen van concrete nationale doelen vereist meer inzicht in de aard en grootte van de risicovolle strategische afhankelijkheden die Nederland heeft ten aanzien van kritieke grondstoffen. Als onderdeel van de Nationale Grondstoffenstrategie werkt het Nederlands Materialen Observatorium (NMO) hier structureel aan. Binnen het NMO wordt ook gewerkt met andere kennisinstellingen zoals het Planbureau van de Leefomgeving (PBL).
Het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk |
|
Joris Thijssen (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk van 6 januari jl.?
Ja.
Wat zijn de oorzaken van de financiële problemen? Wie is verantwoordelijk voor die financiële problemen? Wanneer had het bestuur door dat er financiële problemen waren? Hoe is daar vervolgens op gehandeld?
Ik ben in mijn vorige functie, voor mijn aantreden als Minister, in het kader van mijn toenmalige werkzaamheden bij KHN en op verzoek van KHN, bestuurder geworden van dochteronderneming KHN Rekenwerk B.V. De afwikkeling van het faillissement van KHN Rekenwerk ligt in handen van de curator die daartoe een aantal in de wet omschreven taken en bevoegdheden heeft; daartoe behoort ook het doen van onderzoek naar de oorzaak van het faillissement. De curator brengt periodiek verslag uit over de voortgang van het faillissement en daarmee van dat onderzoek. Het is aan de curator om op basis daarvan een conclusie te trekken en daarmee eventueel een beoordeling te geven over het handelen van de bestuurders in deze kwestie. Voor de beantwoording van deze vragen wil ik u verwijzen naar de vorige en toekomstige faillissementsverslagen van de curator.
Kunt u aangeven waarom Minister Beljaarts, blijkens zijn antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen, in 2023 werd gevraagd om zijn rol als bestuurder op andere wijze in te vullen?1 Veranderden zijn verantwoordelijkheden als gevolg van deze andere invulling ook in formele zin?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik u verwijzen naar de verslagen van de curator.
Kunt u aangeven wanneer Minister Beljaarts wist van de financiële problemen bij KHN Rekenwerk? Welke acties heeft hij vervolgens als bestuurder ondernomen? Waarom heeft Minister Beljaarts in zijn hoedanigheid als bestuurder de jaarverslagen van 2021 en 2022 niet ondertekend?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik u verwijzen naar de verslagen van de curator.
Kunt u aangeven waarom de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering van Minister Beljaarts 550.000 euro heeft uitgekeerd, «zonder dat enige vorm van aansprakelijkheid van Beljaarts is komen vast te staan», volgens het verslag? Betekent dit volgens u ook dat er formeel en definitief geen aansprakelijkheid is vastgesteld?
De bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar en de curator hebben hier afspraken over gemaakt en zijn op dit punt tot overeenstemming gekomen. Er is hierover geen toelichting in het tussentijdse verslag opgenomen, derhalve ken ik noch de beweegredenen van de curator, noch die van de verzekeraar voor de schikking. Uit het verslag van de curator van 6 januari jongstleden volgt duidelijk dat geen enkele aansprakelijkheid van Minister Beljaarts is komen vast te staan.
Hoe beoordeelt u de opvatting van marktkenners dat het niet aannemelijk is dat een verzekeraar zo'n hoog bedrag uitkeert als er geen enkel aanknopingspunt voor aansprakelijkheid zou zijn?2
De bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar en de curator hebben hier afspraken over gemaakt en zijn op dit punt tot overeenstemming gekomen. Ik ben niet bekend met hun beweegredenen.
Deelt u de opvatting van de privéwoordvoerder van Minister Beljaarts dat de Minister geen enkele vorm van aansprakelijkheid trof? Zo ja, hoe kunt u daar zeker van zijn?
Zoals ook benoemd in het antwoord op vraag 2, heeft de curator de onafhankelijke en wettelijke taak om onderzoek te doen en een beoordeling van eventuele aansprakelijkheid te geven. De curator heeft aangegeven dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten zonder dat enige vorm van aansprakelijkheid van mij is komen vast te staan. Het is niet aan de Minister-President of mij om hier een oordeel over te vellen.
Wat vindt u ervan dat Minister Beljaarts een privéwoordvoerder heeft aangesteld om de woordvoering rond deze kwestie te regelen? Hoe strookt het hebben van een privéwoordvoerder met uw eerder gedane uitspraak in het AD dat een bewindspersoon geen privéopvattingen heeft?3 Waarom staan de woordvoerders van het ministerie de Minister hier niet in bij? Kan een privéwoordvoerder namens een Minister en dus ook namens het gehele kabinet spreken?
Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven is tijdens de benoemingsprocedure gesproken over de werkzaamheden die ik heb verricht voor KHN. Daaruit zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die een beletsel zouden kunnen zijn voor mijn benoeming als Minister van Economische Zaken. Ik draag geen enkele verantwoordelijkheid inzake de afwikkeling van het faillissement, en mijn werkzaamheden als Minister raken niet aan de afwikkeling van het faillissement. Daarmee ligt de kwestie binnen de persoonlijke levenssfeer van mij als bewindspersoon.
Het kan voorkomen dat er vragen worden gesteld over zaken die liggen in de persoonlijke levenssfeer van een bewindspersoon. Van geval tot geval zal daarbij een weging moeten worden gemaakt van de wijze waarop een bewindspersoon hiermee om wil gaan en welke ambtelijke ondersteuning hierbij passend en praktisch is. In dit specifieke geval speelde de kwestie zich af voorafgaand aan het aantreden, en was de kwestie reeds bekend bij aantreden. Ook was bekend dat de afwikkeling van het faillissement tijdens de ambtsperiode verder vorm zou krijgen en dat hierover mogelijk nog vragen gesteld zouden kunnen worden. Mede hierom heb ik, in overleg met de secretaris-generaal en voor dit moment, besloten om de bijstand inzake juridische advisering en woordvoering hierover zelf vorm te geven. Het is een correcte wijze van handelen dat een Minister in een situatie als deze, waarbij sprake is van een privékwestie die haar oorsprong vindt voorafgaand aan een ministerschap, zelf juridische en communicatieve bijstand regelt en hiervoor geen ambtenaren inzet.
De privéwoordvoerder is, gegeven de bovengeschetste context, enkel ingehuurd voor deze kwestie en doet daarmee geen woordvoering op het kabinetsbeleid.
Van deze privéwoordvoerder is te horen dat wat betreft Minister Beljaarts de kwestie hiermee is afgedaan. Is de kwestie voor u hiermee ook afgedaan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 is tijdens de benoemingsprocedure gesproken over de werkzaamheden die ik heb verricht voor KHN, en dat daaruit geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die een beletsel zouden kunnen zijn voor mijn benoeming als Minister van Economische Zaken. Op 6 januari jl. heeft de curator een tussentijdsverslag gepubliceerd, wat dit ondersteunt. Hierin deelt de curator het volgende: «De curator heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan een bedrag van 550.000 is betaald aan de boedel door de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar, zonder dat enige vorm van aansprakelijkheid van Beljaarts is komen vast te staan».
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Talpa jaarcijfers aan het zicht onttrekt |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Dirk Beljaarts (minister economische zaken) (PvdV), Eelco Heinen (minister financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Talpa de jaarcijfers aan het zicht onttrekt via de «Blokker-constructie»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Alle nv’s en bv’s zijn in beginsel verplicht een jaarrekening op te stellen en openbaar te maken in het handelsregister.2 De moedervennootschap die aan het hoofd van een groep staat, is verplicht een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren.3 Dochtermaatschappijen waarvan de financiële gegevens zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij, zijn onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van het publiceren van een eigen jaarrekening. Een van die voorwaarden is dat de moedermaatschappij zich aansprakelijk stelt voor de schulden die voortvloeien uit de rechtshandelingen van die dochtermaatschappijen (de zogenaamde «403-verklaring», in artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek staan de voorwaarden voor de vrijstelling). Het vervangen van de holding door een nieuwe holding binnen 2 jaar, zoals zou gebeuren in het kader van de voorheen door Blokker en nu door Talpa kennelijk toegepaste constructie, heeft niet tot gevolg dat de publicatieplicht van de dochtervennootschappen vervalt. Die vervalt enkel wanneer de moeder tijdig een geconsolideerde jaarrekening heeft openbaar gemaakt4 en aan de andere voorwaarden uit artikel 2:403, eerste lid, BW is voldaan. Is dat niet het geval, dan is er inderdaad sprake van de schending van de wettelijke openbaarmakingsplicht.5
Bent u het ermee eens dat het kwalijk is dat Talpa al sinds 2012 geen jaarverslag meer heeft uitgebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met het artikel eens dat het niet publiceren van de jaarverslagen van Talpa middels de «Blokker-constructie» een schending van de publicatieplicht is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met uw voorganger, Staatssecretaris Mona Keijzer, die in 2018 vaststelde dat de publicatieplicht terugvalt naar de dochter als de topholding verzuimt een jaarrekening te publiceren?
Ja, indien de moedermaatschappij geen geconsolideerde jaarrekening heeft gedeponeerd, is niet voldaan aan de vereisten voor de vrijstelling als bedoeld in artikel 2:403, eerste lid, BW en dient de dochtervennootschap van die moedermaatschappij een enkelvoudige jaarrekening te deponeren bij het handelsregister.6 Zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Zal Talpa door u, uw ambtenaren of een toezichthoudende instantie worden aangesproken op het schenden van de publicatieplicht of zullen er andere acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat zij gaan voldoen aan de deponeringsplicht?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuelen gevallen. In zijn algemeenheid merk ik het volgende op.
Het niet deponeren van de jaarrekening is een economisch delict.7 Het betreft een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten (WED).
Het proces werkt als volgt. De Kamer van Koophandel levert aan het Bureau Economische Handhaving (BEH) van de Belastingdienst – dat een opsporingstaak heeft – de gegevens van ondernemingen die niet of niet tijdig aan de deponeringsverplichting hebben voldaan. De buitengewoon opsporingsambtenaren van het BEH zijn aangewezen als de bevoegde functionarissen om proces-verbaal op te maken.8 Het BEH maakt een selectie uit die ondernemingen op basis van (prioriteits)criteria die door het Openbaar Ministerie (OM) en het BEH zijn opgesteld. Het BEH stelt voor die ondernemingen opsporingsonderzoeken in. De processen-verbaal die het BEH op basis van die opsporingsonderzoeken opstelt, worden ter afdoening naar het Functioneel Parket bij het OM gezonden. Het maximaal aantal daadwerkelijk te onderzoeken rechtspersonen per jaar wordt in afstemming met het OM vastgesteld gegeven de beschikbare capaciteit bij het BEH en het OM. Het Functioneel Parket van het OM beslist vervolgens binnen de wettelijke kaders over de strafrechtelijke afhandeling.
Dit is een proces waar het kabinet in individuele gevallen niet in treedt, noch in relatie tot het BEH, noch in de relatie tot het OM.
Is de «Blokker-constructie» op dit moment legaal?
Als die constructie ertoe leidt dat er noch een geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij, noch een jaarrekening van iedere dochtermaatschappij openbaar wordt gemaakt, dan handelt de onderneming in strijd met de openbaarmakingsplicht. Zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Welke redenen kunnen bedrijven hebben om jaarcijfers achter te houden?
Ik heb begrepen dat Talpa Network B.V. (hierna: Talpa) zich beroept op de privacy van de enig aandeelhouder John de Mol.9 Verder zullen sommige ondernemingen het mogelijk vervelend vinden om zaken als omzet en winstcijfers te moeten delen met de buitenwereld, ze beschouwen die wellicht als concurrentiegevoelig. Overigens is uit cijfers van de Kamer van Koophandel gebleken dat de rechtspersonen die verplicht zijn een jaarrekening te deponeren bij de Kamer van Koophandel tegenwoordig vrijwel allemaal aan die verplichting voldoen, zij het soms met een vertraging van één tot drie jaar. Na drie jaar wordt een gemiddeld nalevingspercentage van 99% bereikt. Talpa behoort dan ook tot een klein aantal uitzonderingen.
Hoeveel bedrijven in Nederland maken gebruik van deze constructie?
Het is niet bekend hoeveel bedrijven gebruikmaken van de door Talpa toegepaste constructie. Het wordt niet door de desbetreffende ondernemingen gerapporteerd dat die is toegepast.
Is er naar aanleiding van de berichtgeving over de «boekhoudkundige truc» van Blokker in 2018 iets veranderd om deze constructie tegen te gaan? Zo ja, wat? Zo niet, ziet u daar nu wel aanleiding toe?
In de beantwoording van Kamervragen over de «Blokker-constructie» in 2018 hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat er geen aanleiding is voor wijziging van de wetgeving. Met hen constateer ik dat de deponeringsplicht onverkort van toepassing is, dat de voorheen door Blokker en nu door Talpa kennelijk toegepaste constructie niet het gewenste effect heeft en dat tegen het niet voldoen aan de publicatieverplichting de nodige sanctiemogelijkheden openstaan (zie hierna en in vraag 6). Bovendien is mij niet gebleken dat deze constructie vaak wordt toegepast en blijkt dat de openbaarmakingsverplichtingen door de meeste bedrijven uiteindelijk worden nageleefd.
Klopt het dat de boete voor het schenden van de deponeringsplicht slechts 23.000 EUR bedraagt?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 is het niet deponeren van de jaarrekening een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, WED. Voor deze overtreding kan op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel 5°, WED een hechtenis van ten hoogste een jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie als straf worden opgelegd. Een geldboete van de vierde categorie bedraagt op grond van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten hoogste EUR 25.750. Op grond van artikel 23 lid 7 Sr is bij rechtspersonen verhoging tot een boete van de vijfde categorie mogelijk. Een geldboete van de vijfde categorie bedraagt ten hoogste EUR 103.000. In artikel 23, negende lid, Sr is bepaald dat de bedragen van de geldboetecategorieën elke twee jaar met ingang van de eerste januari bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Voorts voorziet de WED in artikelen 7 en 8 in bijkomende straffen en maatregelen, zoals openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Tot slot zouden opdrachtgevers en feitelijk leidinggevenden op grond van artikel 51 Sr vervolgd kunnen worden. Het is het Openbaar Ministerie dat de strafvervolging kan instellen. Het Openbaar Ministerie bepaalt binnen deze wettelijke kaders de daadwerkelijk op te leggen straf. De boete is overigens niet gerelateerd aan de omvang van het vermogen van de vennootschap.
In hoeverre zorgt deze straf voor een afschrikkende werking van het gebruik van dit soort juridische foefjes, als de eigenaren miljonairs of miljardairs zijn?
Een boete is niet het enige instrument in geval van het niet-naleven van de verplichting om de jaarrekening openbaar te maken in het handelsregister. Ten eerste kan iedere belanghebbende10 de nakoming vorderen van die verplichting, zo nodig in een procedure voor de civiele rechter (artikel 2:394, zevende lid, BW). Het is dan niet voldoende als Talpa zou stellen, zoals in het FD-artikel staat vermeld, dat zij de jaarrekening «waar nodig» beschikbaar heeft voor leveranciers en crediteuren. Het gaat bij de hier bedoelde vordering om het afdwingen van de naleving van de algemene verplichting om de jaarrekening via het handelsregister openbaar te maken, zodat eenieder er kennis van kan nemen.
Ten tweede lopen bestuurders het risico om in persoon aansprakelijk gesteld te worden in geval van een faillissement van de vennootschap. Iedere bestuurder is hoofdelijk aansprakelijk jegens de failliete boedel als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Heeft het bestuur de jaarrekening niet openbaar gemaakt, dan heeft het zijn taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement (artikelen 2:138 BW voor de nv respectievelijk artikel 2:248 BW voor de bv). Dit brengt, kort gezegd, met zich mee dat, indien een rapportageplichtige dochtervennootschap failliet zou gaan en zij noch een eigen enkelvoudige jaarrekening heeft gedeponeerd noch is meegenomen in de geconsolideerde jaarrekening van haar moedermaatschappij, de bestuurders van die dochtervennootschap hun taak onbehoorlijk hebben vervuld en dat wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Zij lopen dan het risico aansprakelijk te zijn voor het boedeltekort.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze constructie om de publicatieplicht te omzeilen niet meer kan worden gebruikt en bedrijven als Talpa netjes hun jaarverslagen publiceren?
Zoals hiervoor is uitgelegd, wordt met deze constructie de publicatieplicht niet omzeild, zij is in strijd met de publicatieplicht. Ik zie dan ook geen reden om deze publicatieplicht aan te passen. Er is namelijk voldoende regelgeving ter handhaving van de wettelijke verplichting tot publicatie van de jaarrekening.
Het bericht dat de maatwerkafspraken met Nobian zijn getekend |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
De reductie van CO2 voor scope 3 emissies wordt met de huidige afspraken ingeschat op 50% terwijl er vanuit wetenschappelijk oogpunt 90% nodig is; waarom gaat u hiermee akkoord? Op welke manier moet Nobian rapporteren over het reduceren van scope 3 emissies?1
De maatwerkafspraken zijn er primair op gericht om additionele CO2-reductie van scope 1 emissies te realiseren. Door de beoogde reductie te vergelijken met het afbouwpad van gratis dispensatierechten binnen de CO2-heffing voor de industrie wordt bepaald in hoeverre de reductie als gevolg van maatwerk additioneel is ten opzichte van de heffing. Aanvullend kan per bedrijf worden bezien of er op andere onderdelen aanvullende afspraken wenselijk zijn. Bijvoorbeeld op het gebied van de leefomgeving. Hierbij wordt de balans gezocht tussen het potentiële maatschappelijke effect enerzijds en de haalbaarheid voor de deal anderzijds.
Naast een project voor CO2-reductie in 2030 moeten bedrijven om in aanmerking te komen voor maatwerk een plan hebben voor CO2-neutraliteit in 2050. Het klimaatplan van Nobian is getoetst door het Science Based Targets Initiative (SBTI) en er is geconcludeerd dat het plan voldoet aan het Parijs akkoord, ook op het gebied van scope 3 emissies. Met de maatwerkafspraak wordt in aanvulling hierop een versnelling gerealiseerd van 10 jaar voor scope 1 emissies, waarmee het bedrijf aanzienlijk voorloopt op de doelen van het Parijsakkoord. In dit geval is gekozen om geen aanvullende afspraken te maken over scope 3 maar bijvoorbeeld wel op het gebied van NOx, waterbesparing en warmtelozing.
Nobian zal net als ieder ander bedrijf moeten rapporteren over het reduceren van haar scope 3 emissies aangezien er geen aanvullende afspraken over zijn gemaakt.
Hoeveel emissies blijven er over als de reducties zoals opgesomd in artikel 2 van de maatwerkafspraken zijn uitgevoerd? Wat is er aanvullend nodig om de uitstoot naar nul te brengen?
Nobian gaat door het uitvoeren van de projecten uit deze maatwerkafspraak al naar vrijwel 0 CO2 uitstoot in 2030. Dat is 10 jaar sneller dan op basis van het ETS noodzakelijk zou zijn. Nadat alle projecten zijn uitgevoerd dient er nog een oplossing te worden gevonden voor een back-up boiler t.b.v. het chemiecluster in Delfzijl. De gesprekken met alle stakeholders in en rondom het cluster worden gevoerd over de (meest wenselijke) oplossing. Tot er een oplossing is gevonden, is daar voorlopig een uitstoot van 25 Kton CO2 voor ingeboekt na 2030.
Deze laatste minimale restemissie zal buiten de maatwerkafspraak om gereduceerd worden. Er is dus geen noodzaak tot aanvullende afspraken voor het verminderen van uitstoot na 2030. Wel worden de huidige afspraken ook na 2030 gemonitord, waardoor het maatwerktraject niet is afgelopen in 2030.
Bent u van plan om ook afspraken te maken met Nobian over het verminderen van uitstoot na 2030 en het toewerken naar klimaatneutraliteit? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de maatwerkafspraken met Nobian zich tot de aankomende wetgeving internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) uit Europa, de bijkomende klimaatzorgplicht en klimaatplannen die bedrijven in het kader van deze wetgeving moeten opstellen?
Op dit moment wordt er gewerkt aan de Nederlandse implementatie van de CSDDD (Europese IMVO-wet). Deze wet moet in de zomer van 2026 van kracht gaan worden. De Europese Commissie komt echter nog met voorstellen om de regeldruk voor duurzaamheidsregelgeving, waaronder de CSDDD en CSRD (Europese IMVO rapportagewet) te verminderen. Hierdoor kan nog niet exact worden getoetst hoe de maatwerkafspraak zich verhoudt tot de eisen zoals die straks zullen gelden.
Een belangrijk onderdeel van de CSDDD is het opstellen van een klimaattransitieplan. Nobian heeft nu al wel een gedegen klimaattransitieplan opgesteld en werkt aan de uitvoering hiervan. De plannen zijn bijvoorbeeld getoetst en positief beoordeeld door het SBTI. Daarnaast heeft Nobian ook drie jaar op rij een platina score gekregen van Ecovadis voor haar duurzaamheidsprestaties. Platina betekent dat het bedrijf bij de top 1% gerankte bedrijven wereldwijd hoort.
Zou Nobian zonder aanvullende afspraken de verminderde stikstofuitstoot kunnen verkopen aan derden? Wordt een eventuele verkoop nu definitief voorkomen? Wie bepaalt in de toekomst waar deze stikstofuimte voor kan worden ingezet, en als dit niet het bevoegd gezag is, waarom niet?
In de maatwerkafspraak met Nobian is vastgelegd dat de verminderde stikstofuitstoot niet verkocht kan worden aan derden en dat het bedrijf instemt de stikstofuitstoot te reserveren voor de Staat. In de maatwerkafspraak is opgenomen dat de Staat de verminderde stikstofuitstoot, naast natuurherstel, ook onder voorwaarden deels kan benutten voor andere maatwerkprojecten. De bevoegde gezagen gaan uiteindelijk over de natuurvergunningen en zijn betrokken bij deze afspraak.
Wat wordt verstaan onder «redelijke inspanningen», zoals genoemd in de maatwerkafspraken? Als Nobian elders met meer winst dezelfde producten kan maken, mag Nobian dan de productie in Nederland afbouwen en de banen laten verdwijnen ook al is de bedrijvigheid nog steeds winstgevend?
«Redelijke inspanningen» betreffen een verplichting om je als partij in te spannen voor iets en te kunnen aantonen dat je er, binnen het redelijke, alles aan hebt gedaan om het te bewerkstelligen. Dit is dus zeker niet vrijblijvend, maar anders dan een resultaatverplichting waar een bepaald resultaat kan worden afgedwongen.
Verder is een subsidievoorwaarde dat de subsidie niet mag worden gebruikt voor verplaatsing van productie. Indien Nobian zich niet houdt aan de subsidievoorwaarden mag de staat de subsidie terugvorderen of aanpassen.
Wat is de kans dat de middelen (inclusief de subsidie) straks zijn uitgegeven en de nieuwe installaties stilstaan? Hoeveel zekerheid heeft u hierover? Waarom kan niet hard worden afgesproken dat Nobian deze maatwerkafspraken gewoon uitvoert, aangezien er een Force Majeure bepaling is die indien nodig in het leven geroepen kan worden?
De kans hierop laat zich lastig kwantificeren. Wel speelt er een aantal zaken dat deze kans verkleint en zijn er aanvullend afspraken gemaakt om de kans hierop zo klein mogelijk te maken.
Allereerst is er een uitvoeringsovereenkomst ondertekend door Nobian. Deze overeenkomst verplicht het bedrijf, behoudens gevallen van overmacht, om tenminste 0,1 Mton additionele CO2 reductie te realiseren (zie artikel 1 van de uitvoeringsovereenkomst).
Daarnaast is dit de grootste investering die het bedrijf ooit heeft gedaan. Na het vervangen van de gasgestookte installaties door efficiëntere elektrisch aangedreven installaties, is het economisch voordeliger om elektrisch te produceren en zodoende de CAPEX investering terug te verdienen. De kosten van de installaties worden jaarlijks gemonitord. Als deze kosten lager uitvallen dan nu is voorzien, wordt dit als positief resultaat meegenomen in het clawback mechanisme.
Verder is Nobian letterlijk gebonden aan de zoutwinningslocaties in de buurt van de productiesites. De transportkosten van zout maken namelijk een relatief groot deel uit van de kosten, waardoor het dichtbij verwerken economisch gezien van groot belang is. Voor chloor geldt zelfs dat dit alleen per pijpleiding kan worden getransporteerd, waardoor verplaatsing van productie erg onwaarschijnlijk is. Hierbij gelden ook aanvullende subsidievoorwaarden dat in geval de subsidie wordt gebruikt om productievolumes aan te passen, de subsidie kan worden ingetrokken of aangepast.
Tot slot geldt hier dat Nobian deze afspraken «gewoon» uitvoert, tenzij zich specifieke omstandigheden voordoen. Omdat de FID’s in de toekomst liggen en verschillen per project en er nog enkele randvoorwaarden noodzakelijk zijn, is het noodzakelijk om deze afhankelijkheden te beschrijven (bijvoorbeeld vergunningverlening) en force majeure clausules op te nemen.
Wat gebeurt er in het geval van een Force Majeure met de reeds overgemaakte subsidie?
Op dit moment is nog geen subsidie voorschot overgemaakt. De eerste tranche aan bevoorschotting wordt pas overgemaakt na FID per project. Na FID geldt dat een aantal van de force majeure bepalingen niet meer van toepassing is (de vergunningen zijn dan bijvoorbeeld al afgegeven). Het definitieve subsidiebedrag wordt pas na uitvoering van de projecten definitief vastgesteld. Eventueel teveel uitgekeerd voorschot wordt verrekend bij de eindafrekening.
Voor de force majeure bepalingen die nog wel van toepassing zijn na FID geldt dat er per geval zal moeten worden bezien of er inderdaad sprake is van een force majeure of dat de situatie toch aan het bedrijf zelf valt te wijten. Die uitkomst heeft met name effect op de boetebepaling. Indien er sprake is van een force majeure wordt er geen boete geïnd. Afhankelijk van de stand van zaken en de grond voor overmacht kan een al ontvangen (deel van de) subsidie of een subsidievoorschot worden teruggevorderd of verrekend bij de eindafrekening.
Klopt het dat de huidige subsidie een Capital Expenditures-subisidie (CAPEX) is? Klopt het dat als de nieuwe installaties eenmaal in gebruik is genomen er geen financiële prikkel meer is voor Nobian, bijvoorbeeld in de vorm van een Operational Expenditures-subsidie (OPEX), om de installatie in bedrijf te houden als er een alternatief is dat goedkoper is?
Het klopt dat er in dit geval sprake is van een CAPEX subsidie.
Het klopt niet dat er geen prikkel is om de installatie in bedrijf te houden. Zo is één van de subsidie voorwaarden dat wanneer de CO2 reductie lager uitvalt dan afgesproken, er naar rato wordt gekort op de subsidie. Dus als Nobian wel bouwt, maar niet draait en daarbij geen of minder CO2 reductie realiseert, wordt de subsidie (naar rato) teruggevorderd. Ook wordt de subsidie op 0 euro vastgesteld als de additionele reductie van 0,1 Mton niet wordt bereikt. Daarbij heeft Nobian dan zelf al forse investeringen gedaan in de apparatuur. Er is tevens voor gekozen om, in aanvulling op de Brusselse eisen, ook in dit geval van een CAPEX subsidie jaarlijks de netto contante waarde van het project te monitoren en terug te vorderen als het project uiteindelijk positiever uitvalt dan voorspeld. Verder verwijs ik naar antwoord 7.
Klopt het dat de totale financieringsbehoefte van de projecten beschreven in de maatwerkafspraken € 826.681.815 is? Met welk financieel rendement (WACC) wordt er gerekend, ofwel als het project loopt zoals nu gedacht, wat is dan de winst die Nobian maakt?
De totale investering wordt ingeschat op € 642.216.461. Het Rijk keert op basis hiervan maximaal € 184.465.354 (ca. 28,7% van de CAPEX) aan subsidie uit. Dit maximale subsidiebedrag zegt echter niet alles over de benodigde steunvraag van het bedrijf per project.
Er is berekend wat de netto contante waarde is van het project om de onrendabele top te kunnen bepalen. Dit is gedaan door alle (vermeden) kosten en opbrengsten van het project te vergelijken met het scenario «niets doen». Dit verschil is vervolgens contant gemaakt. Om (vermeden) toekomstige kosten in te kunnen schatten zijn o.a. prijssets gebruikt die op verzoek van het Rijk door een onafhankelijk bureau (AFRY) zijn opgesteld.
De exacte WACC die is gehanteerd is bedrijfsvertrouwelijk en kan daarom niet openbaar worden gemaakt. Er is een model van de Europese Commissie gebruikt om de WACC te kunnen berekenen. De specifieke parameters van Nobian zijn getoetst door (ingehuurde) financiële experts. Ook de adviescommissie maatwerk verduurzaming industrie (AMVI) heeft het bedrijfsvertrouwelijke financiële model ingezien en meegenomen in haar advies.
Tot slot kan ik wel melden dat de onrendabele top van de projecten hoger ligt dan het maximale subsidiebedrag, dat voortkomt uit de maximale CAPEX steunpercentages per steunkader. Dat betekent dus dat indien de projecten qua (vermeden) kosten en opbrengsten per saldo uitvallen zoals nu ingeschat, Nobian een lager rendement op de projecten behaalt dan hun WACC.
Waarom gaat er van de meer gemaakte winst slechts 60% terug naar de Staat, terwijl de Staat op dat moment ruim € 184 miljoen heeft gesubsidieerd en daar, uiteraard, geen rendement op heeft gemaakt? Waarom heeft u niet afgesproken dat van meer gemaakte winst 90% terug naar de Staat gaat?
Allereerst is het van belang dat er voldoende financiële prikkel blijft bestaan om gedurende de gehele looptijd van het project, het project zo kostenefficiënt mogelijk uit te voeren. Als een toekomstig voordeel (vrijwel) volledig terugvloeit, loont het niet meer voor het bedrijf om hier tijd en/of middelen in te steken nadat de subsidie is ontvangen.
Voor de exacte verdeling qua percentage is gekozen om aan te sluiten bij Europese richtlijnen voor bijvoorbeeld IPCEI projecten. Daar wordt ook 60% gehanteerd. Daarbij is inderdaad besloten om dit mechanisme eenzijdig op te stellen zodat er vooraf een maximaal subsidiebedrag kan worden ingeboekt (geen open einde regeling). Dit betekent dat «meevallers» na in bedrijfname (IBN) van de installaties worden verdeeld en «tegenvallers» volledig voor rekening van het bedrijf zijn. Daarmee wordt het risico voor het bedrijf groter en voor de Staat kleiner, wat een extra reden is om in dit geval niet nog strenger te zijn dan de Europese richtlijnen van een 60/40% verdeling.
Dit mechanisme met de 60/40% verdeling geldt overigens alleen voor de OPEX na IBN van de installaties. De investeringskosten voorafgaand aan de IBN dienen te worden onderbouwd met facturen om de CAPEX subsidie en tussentijdse voorschotten te kunnen vaststellen. Hierbij wordt wel 100% verrekend ten opzichte van de voorspelling, waardoor eventuele pessimistische aannames vooraf geen nut hebben.
Waarom is er niet ook afgesproken dat als de aannames tegenvallen, er meer subsidie naar Nobian kan gaan? Werkt dit niet in de hand dat Nobian pessimistische aannames doet waardoor het subsidiebedrag hoger uitvalt?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe wordt voorkomen dat de Staat nu betaalt voor de CO2-reductie die bereikt wordt met de nationale CO2-heffing?
Van de 524 Kton aan CO2-reductie kan 387 Kton in 2030 worden aangemerkt als additioneel t.o.v. de CO2-heffing. Dat wil zeggen dat als Nobian slechts haar afbouwpad van vrije dispensatierechten zou volgen t/m 2030, het bedrijf 387 Kton minder zou reduceren dan nu met behulp van de maatwerkafspraken. Hierbij geldt dat de nationale CO2-heffing geen wettelijk vereiste is, maar een prijs voor CO2-uitstoot. Deze heffing dwingt reductie niet af, maar maakt CO2-uitstoot duurder.
In de afspraken is vastgelegd dat de vrije dispensatierechten die Nobian vanwege deze afspraken nu overhoudt, niet mogen worden verhandeld om een eventueel «waterbedeffect» van de subsidie te voorkomen. Hiermee worden deze rechten uit de markt gehaald en hebben deze rechten die overblijven een waarde van 0 in de investering business case. Het deel aan niet vrije dispensatierechten waar Nobian in het scenario «niets doen» voor had moeten betalen en dat nu niet meer hoeft te doen, is in de business case meegenomen als vermeden kosten en dus de facto in mindering gebracht op het subsidiebedrag.
Wat zijn de mijlpalen die behaald moeten worden voordat de Staat de subsidie overmaakt?
Een belangrijke voorwaarde voor het maken van deze bindende maatwerkafspraak was dat er voorafgaand een subsidiebeschikking werd afgegeven door de Staat. Deze beschikking is de financiële zekerheid voor het bedrijf, waarbij het Rijk de verplichting aangaat tot het betalen van een subsidie wanneer het bedrijf voldoet aan de daartoe gestelde voorwaarden.
De uitbetaling vindt middels een kasritme plaats, hiervoor dient het bedrijf ieder jaar aan te tonen dat de beschreven projectbegroting voor het betreffende jaar is uitgevoerd en/of de werkzaamheden op schema liggen. Zo dient het bedrijf bijvoorbeeld FID te hebben genomen voor de eerste bevoorschotting en moet het aantonen dat de bouw volgens planning verloopt voor een volgend voorschot. Onderbouwing van projectbegroting geschiedt door aan te tonen dat de ingeschatte kosten, daadwerkelijk zijn gemaakt.
Verder dient het bedrijf offertes te overleggen voordat de volgende tranche aan subsidie kan worden voldaan. De bevoorschotting vindt plaats volgens het schema per subsidiebeschikking. Dit sluit aan bij de werkwijze van subsidiebeschikkingen van de meeste generieke instrumenten.
Na afronding van het project wordt de subsidie definitief vastgesteld. De exacte projectbegroting met bijbehorende kosten is onderdeel van de business case en om bedrijfsvertrouwelijke redenen kunnen deze niet openbaar worden gemaakt.
Wat gebeurt er als andere actoren niet leveren, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij het verzwaren van het elektriciteitsnet? Kan Nobian dan de Staat aanklagen? Is dergelijke infrastructuur of vergunning ook onderdeel van de mijlpalen? Krijgt Nobian nu voorrang op andere bedrijven? Zo nee, waarom niet?
De afspraken die raken aan benodigde vergunningen en infrastructuur zijn veelal inspanningsverplichtingen. Op deze verplichtingen kan geen resultaat, maar wel een inspanning worden afgedwongen bij de overige partijen die de overeenkomst hebben getekend (zie antwoord 6). Deze afspraken en inspanningen maken ook onderdeel uit van de mijlpalen en monitoring.
Bij deze afspraken is ervoor gekozen om de oplossingen vooral te zoeken in afspraken over de governance en coördinatie. Zo zijn bijvoorbeeld TenneT, maar ook de provincies als bevoegd gezag, Rijkswaterstaat en de omgevingsdiensten gedurende het gehele traject intensief betrokken bij de uitwerking. Nobian krijgt hiermee geen voorrang op andere bedrijven, maar wel kan de planning per (deel)project aan de voorkant zo optimaal mogelijk worden afgestemd op doorlooptijden en planningen van andere partijen.
De benodigde verzwaring van onderstation Oele is hier een goed voorbeeld van. Nobian krijgt geen voorrang op andere bedrijven, maar is wel betrokken bij de engineering. Hierdoor wordt de verzwaring, die TenneT al op de planning had staan, zo goed mogelijk afgestemd op de planning van Nobian. Dit helpt niet alleen de projecten van Nobian, maar ook de van Nobian afhankelijke partners in het Twentse industriecluster.
Waarom zijn er geen afspraken gemaakt met Nobian over het betalen van (winst)belasting? Waarom zijn er geen afspraken gemaakt met Nobian over het niet voeren van rechtszaken als de overheid bijvoorbeeld milieuwetgeving handhaaft?
Deze maatwerkafspraak betreft additionele CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving door het bedrijf enerzijds en de daarvoor benodigde ondersteuning van de overheden anderzijds. Het uitgangspunt hierbij is wederkerigheid en additionele CO2-reductie en eventueel bovenwettelijke reductie-effecten op de leefomgeving.
Op projectniveau geldt dat alle (financiële) parameters per project om additionele reductie te realiseren, zijn meegenomen in het financiële model. Dit wordt gemonitord en eventueel op afgerekend.
Op bedrijfsniveau geldt dat voor o.a. het betalen van (winst)belasting en het niet voeren van rechtszaken als de overheid bijvoorbeeld milieuwetgeving handhaaft dezelfde regels gelden als voor alle bedrijven. Verder herhaal ik mijn antwoord op vraag 1 dat er een balans moet worden gezocht tussen aanvullende eisen bovenop de additionele CO2 reductie en de haalbaarheid van een deal.
Vindt u de boeteclausule van 0,167% niet een wat lage boete aangezien het met deze regeling 50 jaar duurt voordat Nobian, bij niet nakoming van afspraken, 50 jaar lang de boete kan betalen met de ontvangen subsidie?
De boete is alleen van toepassing wanneer het project wel wordt uitgevoerd, maar dit met een vertraging gebeurt die aan Nobian is te wijten (geen overmacht). Het project moet echter ook dan nog wel steeds aan de subsidievoorwaarden voldoen. Als de additionele CO2 reductie bijvoorbeeld lager uitvalt dan 0,1 Mton kan de subsidie op 0 euro worden vastgesteld.
Daar komt bij dat de subsidie in tranches wordt bevoorschot. De subsidie betreft ook slechts een deel van de totale investeringskosten. Het geschetste scenario kan zich daarmee niet voordoen. De subsidie wordt namelijk alleen geheel uitbetaald als het project geheel is gerealiseerd.
Waarom zijn er geen afspraken gemaakt met het bedrijf over hoe er in dat laatste geval wordt omgegaan met de werknemers, bijvoorbeeld als de maatwerkafspraken zouden leiden tot minder bedrijvigheid?
Deze maatwerkafspraak vergroot juist de kans dat er ook in de toekomst bedrijvigheid en daarmee werkgelegenheid blijft omdat het bedrijf toekomstbestendiger wordt gemaakt. Dit geldt zowel bij Nobian als bij de industrieclusters die eraan verbonden zijn (Delfzijl, Hengelo en Rotterdam).
Voor het verstrekken van de subsidie is op basis van de voorwaarden van het door de EC goedgekeurde raamwerk, onderzocht of bestuurders bonussen ontvangen die afhankelijk zijn van deze subsidie. Dat is hier niet het geval.
Verder verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 16 voor de afweging m.b.t. aanvullende eisen bovenop de gemaakte afspraken.
Waarom heeft u geen afspraken gemaakt over de maximale beloning aan de top van het bedrijf, aangezien Nobian nu bijna € 200 miljoen belastinggeld krijgt?
Zie antwoord vraag 18.
Wat betekent artikel 11.3 van de maatwerkafspraken? Betekent dit artikel dat het Rijk het subsidiebedrag nog kan wijzigen?
Artikel 11.3 bevat een opzegrecht voor beide partijen voor het geval dat de subsidiebeschikking voor het project eindigt. Als de subsidiebeschikking voor een project wordt ingetrokken of aangepast (bijvoorbeeld omdat Nobian niet voldoet aan de subsidievoorwaarden), is het niet langer wenselijk de afspraken uit de maatwerkafspraak die betrekking hebben op het betreffende project (bijvoorbeeld de inspanningsverplichtingen m.b.t. vergunningen) te laten voortbestaan.
Bent u bekend met het artikel dat de eigenaren van Nobian het bedrijf willen verkopen?2 Wat vindt u hiervan van? Is het bedrijf daarmee wel een betrouwbare partner om afspraken mee te maken, zeker omdat er in de maatwerkafspraken ook multi-interpretabele woorden staan als «redelijke inspanningen»?
Ja ik ben bekend met dit artikel. Nobian is vanaf het begin van het traject open en transparant geweest over de situatie, waardoor het bedrijf zeker als een betrouwbare partner wordt gezien om afspraken mee te maken.
Nobian is sinds 2021 als spin-out van Nouryon, als eigenstandig bedrijf doorgegaan in handen van twee Private Equity partijen (dezelfde eigenaren als Nouryon). Bij Private Equity is het niet ongebruikelijk om het bedrijf na enkele jaren weer te verkopen. Vanaf de start van de maatwerkgesprekken is bekend dat de kans daarom reëel is dat het bedrijf in andere handen komt voordat de projecten zijn afgerond. Om die reden zijn de afspraken zo uitgewerkt dat een eventuele verkoop geen invloed heeft op de verplichtingen. Dit betekent concreet dat ook als Nobian een nieuwe eigenaar krijgt, de verplichtingen uit de beschikkingen en maatwerkovereenkomst in stand blijven.
In aanvulling hierop is wel afgesproken dat Nobian verplicht is om de eventuele verkoop te melden. Als deze verandering in zeggenschap de nationale veiligheid in gevaar kan brengen of als door deze verandering in zeggenschap het MVR project niet, niet tijdig of niet volledig gerealiseerd dreigt te worden kan de beschikking ingetrokken of gewijzigd worden.
Verwacht u dat een subsidie van circa 30 euro per vermeden ton CO2 representatief is voor alle maatwerkafspraken? Gaat u deze prijs als uitgangspunt nemen voor de andere maatwerkafspraken? Waarom wel of niet?
Nee dat verwacht ik niet. De euro per vermeden ton CO2 zal echt van geval tot geval moeten worden bezien. De techniek en bijbehorende kosten om te (kunnen) verduurzamen verschilt per bedrijf en project.
Wel zal er uiteraard per bedrijf en techniek goed worden bekeken of de euro per vermeden ton CO2 (relatief) kostenefficiënt is. Hier toetst de adviescommissie maatwerk ook op bij de JLoI. In het geval van Nobian is bijvoorbeeld ook gekeken naar de SDE industriële warmtepomp categorie, waar de gemiddelde euro per vermeden ton CO2 de afgelopen jaren tot wel een factor 5 hoger lag.
Kunt u deze vragen ruim voor het commissiedebat Verduurzaming Industrie (gepland op 3 maart) beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland inzet op een bilaterale handelsrelatie met de VS |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Dirk Beljaarts (minister economische zaken) (PvdV), Reinette Klever (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van de Financial Times van 30 november getiteld «Why the Dutch are hoping to jump the trade queue with Trump»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat u (Minister van Economische Zaken) al sinds september gesprekken heeft gevoerd met leden van het team van aankomend Amerikaans president Donald Trump? Om hoeveel ontmoetingen gaat het? Kan een verslag van deze gesprekken met de Kamer worden gedeeld?
Een belangrijke taak van het kabinet is om goede relaties te onderhouden met een grote verscheidenheid aan stakeholders in een land. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken tijdens zijn bezoek aan de Verenigde Staten in september jl. met verschillende Amerikaanse stakeholders gesproken. Het betrof onder meer bedrijven, denktanks, en politieke ambtsdragers van beide partijen. De gesprekken zijn vertrouwelijk. Er is niet gesproken met personen die op dit moment genomineerd zijn voor een positie in de nieuwe regering-Trump.
Hoeveel verdere gesprekken zijn voorzien tussen u (Minister van EZ) en het team van de aankomende Amerikaanse president? Wat zal daar besproken worden?
In de week van 6 januari is de Minister van Economische Zaken op reis geweest naar de VS. Naast deelname aan een grote start-up beurs (de CES Las Vegas) hebben ook gesprekken in Phoenix en San Francisco plaatsgevonden. Er is niet gesproken met personen die op dit moment genomineerd zijn voor een positie in de nieuwe regering-Trump.
De thema’s die in de gesprekken zijn besproken zijn divers, en richten zich op onder meer algemene samenwerking, investeringsplannen, start- en scale ups, de halfgeleider industrie en ICT. Ook is een Memorandum of Understanding ondertekend op het gebied van samenwerking in de halfgeleiderindustrie met de staat Arizona en is het Netherlands Business Support Office in Phoenix geopend.
Welke rol heeft u (de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp) met internationale handel in uw portefeuille bij deze gesprekken?
De Minister van Economische Zaken heeft met Amerikaanse stakeholders gesproken over mogelijke versterking van de bilaterale economische samenwerking. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp gaat over handelspolitieke onderwerpen, en spreekt over deze thema’s met Amerikaanse stakeholders.
Zijn er Nederlandse bedrijven, financiële instellingen of brancheorganisaties betrokken geweest bij de eerdere gesprekken tussen u (Minister van EZ) en uw Amerikaanse gesprekspartners?
Zowel op ambtelijk als op politiek niveau wordt op verschillende momenten, en vanuit verschillende invalshoeken, gesproken met het bedrijfsleven, financiële instellingen en brancheorganisaties. Dat gebeurt ook in het geval van reizen naar de VS. Deze partijen worden bijvoorbeeld betrokken om ontwikkelingen te duiden, kansen of risico’s te identificeren of specifieke informatie op te halen.
Is voorzien dat bij de toekomstige gesprekken Nederlandse bedrijven, financiële instellingen of brancheorganisaties betrokken zullen zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke sectoren richten uw (Minister van EZ) gesprekken zich?
De gesprekken kunnen zich op alle sectoren richten. De focus van veel gesprekken van de recente reizen naar de VS ligt met name op de high-tech sectoren (zoals AI, kwantum, fotonica en halfgeleiders) en op start- en scale ups.
Heeft u (Minister van BHO en Minister van EZ) met uw counterparts in de EU over deze bezoeken gesproken? Zijn er andere lidstaten bij deze gesprekken betrokken?
Handelspolitiek is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Elke lidstaat heeft echter een eigen handelspolitieke en economische inzet en onderhoudt hierover eigenstandig relaties met derde landen. Het is gebruikelijk dat lidstaten met derde landen spreken over handelspolitiek, zonder dat dit de EU inzet ondermijnt of leidt tot verwarring over de competentieverdeling tussen de EU en de lidstaten. Binnen de EU wordt regelmatig gesproken over gesprekken met derde landen om de inzet te coördineren. Voor wat betreft de VS was dit bijvoorbeeld het geval tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel van 21 november jl. Uw kamer is hierover geïnformeerd in het verslag van de RBZ Handel.2
Kunt u toelichten wat u (Minister van EZ) bedoelt met de volgende uitspraak: «There will also always be a role for the EU there. But one needs to be very well aware that the preference is on the one to one.»?
De Minister van Economische Zaken refereerde aan bilaterale economische samenwerking tussen Nederland en de VS om het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen. Hier kan Nederland bilateraal met de VS spreken. Dit laat onverlet dat het maken van afspraken met derde landen over markttoegang op Europees niveau gebeurt.
Herinnert u (Minister voor BHO) zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken Handel «Wij, Nederland en de EU, zullen met de nieuwe Amerikaanse regering in gesprek blijven over handelspolitiek. Het is hierbij van belang dat we als EU met één stem spreken»? Hoe verhoudt het belang om «als EU met één stem te spreken» zich tot de wens om «één-op-één»-relaties op te bouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u zich ervan bewust dat handelsbeleid een exclusieve bevoegdheid van de Europese Commissie is en zo ja, hoe zorgt u ervoor dat uw bilaterale inspanningen hier niet mee op gespannen voet komen te staan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uiteenzetten wat nu de strategie is van het kabinet aangaande de handelsrelatie met de VS en in welke mate u zich in blijft zetten voor een op regels gebaseerd multilateraal handelssysteem?
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 21 november jl.3, is de inzet van het kabinet om de handelsrelatie met de VS via dialoog te versterken en daarbij waar nodig assertief op te komen voor de eigen handelsbelangen. Het kabinet vindt het zeer belangrijk dat de EU daarbij eensgezind optreedt, binnen het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem. Tegelijkertijd versterkt het kabinet de bilaterale economische samenwerking met de VS.
Bent u bekend met de uitspraak van aankomend president Trump dat hij Europa als vijand ziet op het gebied van handel («I think the European Union is a foe, what they do to us in trade. Now you wouldn't think of the European Union but they're a foe.»)?2 Wat vindt u van die uitspraak? Ziet u Trump als een betrouwbare partner voor de komende vier jaar?
Het kabinet is bekend met deze uitspraak. Goede betrekkingen tussen Europa en de VS zijn en blijven belangrijk voor het behoud van onze welvaart, veiligheid en het aanpakken van gezamenlijke uitdagingen. Dat geldt zowel voor de EU, als voor de VS. Nederland zal zich inzetten, zowel bilateraal als in Europees verband, voor een voortzetting van de goede trans-Atlantische samenwerking.
Onderschrijft u dat het, nu Trump is verkozen, juist noodzakelijk is om als EU gezamenlijk op te trekken en met één stem te spreken, omdat we als Nederland alleen geen tegenwicht kunnen bieden tegen een grootmacht als de VS?
De plannen van de regering-Trump moeten nog vorm krijgen. Het kabinet loopt daar niet op vooruit. Ongeacht het beleid van de nieuwe Amerikaanse regering, bestaat er een onverminderde noodzaak tot samenwerking binnen de EU, zeker in het huidige geopolitieke tijdsgewricht.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uw bilaterale contacten niet worden misbruikt om de EU uit elkaar te spelen?
EU lidstaten onderhouden eigenstandig relaties met derde landen zonder dat dit de competentieverdeling tussen de lidstaten en de Europese Unie beïnvloedt. Dergelijke gesprekken vallen onder normaal diplomatiek verkeer, dat Nederland met de meeste andere landen heeft. Deze gesprekken dienen ook een economisch belang, zeker ook met de VS, met wie Nederland als decennia lang een intensieve economische relatie onderhoudt. Ook is Nederland een grote investeerder in de VS. Lidstaten en de Commissie hebben veelvuldig overleg met elkaar om de inzet te coördineren.
Stel dat het lukt om één-op-één afspraken te maken met de Verenigde Staten en andere EU-lidstaten hierbij te passeren, welke tegenmaatregelen zouden de Europese Commissie en/of die lidstaten kunnen nemen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 8, 10, en 11 is handelspolitiek een exclusieve EU competentie. Er kan dus geen sprake zijn van een bilaterale handelsovereenkomst tussen de VS en een Europese lidstaat. Wel kunnen lidstaten bilaterale afspraken met de VS maken om economische samenwerking te verdiepen.
Lopen er met andere landen bilaterale gesprekken buiten de EU-kaders om?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 8, 9, 10, 11, 15 en 16 onderhouden EU lidstaten eigenstandig relaties met derde landen zonder dat dit de competentieverdeling tussen lidstaten en EU beïnvloedt. Dergelijke gesprekken vallen onder normaal diplomatiek verkeer, dat Nederland met de meeste andere landen heeft.
Het bericht dat er grote zorgen zijn voor de transportsector door de aankomende grenscontroles |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dirk Beljaarts (minister economische zaken) (PvdV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland krijgt grenscontroles vanaf 9 december: Grote zorgen voor transportsector»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die worden geuit door de transportsector?
Is er, voorafgaand aan het besluit om grenscontroles in te voeren, een analyse gedaan over de economische gevolgen van dit besluit? Als dat het geval is, kunt u deze analyse met de Kamer delen?
Als er geen analyse is gedaan van de economische gevolgen, bent u bereid dit alsnog doen?
Wat doet u om de economische gevolgen van de grenscontroles te beperken?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de transportsector om hun zorgen te bespreken en op zoek te gaan naar oplossingen?
Het kabinet staat reeds in contact met de transportsector. Het kabinet heeft maatregelen genomen om de impact van binnengrenscontroles op grensoverschrijdende verkeer te beperken. Indien er signalen zijn over daadwerkelijke significante beperkingen, dan kunnen deze besproken worden en zullen deze waar mogelijk geadresseerd worden.
De uitspraak van het Gerechtshof over de rechtszaak tussen Milieudefensie en Shell |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in de Klimaatzaak tussen Milieudefensie en Shell?1 2
Ja.
Deelt u de vaststelling van het Hof dat het klimaatprobleem «het grootste probleem van deze tijd is.»? Zo nee, waarom niet?
Klimaatverandering is onmiskenbaar één van de allergrootste opgaven van deze tijd.
Onderschrijft u de vaststelling van het Hof dat «er geen twijfel [...] kan bestaan dat de bescherming tegen gevaarlijke klimaatverandering een mensenrecht is» en dat staten daarom een verplichting hebben burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering? Bent u bereid daarin vergaande maatregels te nemen ter bescherming van onze fundamentele mensenrechten?
Dat staten op grond van mensenrechten positieve verplichtingen hebben om burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering is eerder onder meer bevestigd door de Hoge Raad in het Urgenda-arrest en door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Verein Klimaseniorinnen Schweiz tegen Zwitserland.
Het kabinet is van mening dat Nederland zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van deze verplichtingen nakomt door het treffen van klimaatmitigatiemaatregelen gericht op het halen van de doelen uit de Nederlandse Klimaatwet en het voldoen aan de Europeesrechtelijke klimaatverplichtingen. Tevens zet het kabinet zich ook mondiaal in voor klimaatactie, waaronder via klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden en klimaatdiplomatieke inspanningen om derde landen te bewegen tot het verhogen van mitigatieambities.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de uitspraak voor het halen van de klimaatdoelen?
Het betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De overheid is geen partij in deze zaak. Het Hof heeft geen oordeel gegeven over het klimaatbeleid van het kabinet. Dat blijft gericht op het halen van de klimaatdoelen uit de Nederlandse en Europese klimaatwetgeving.
Onderschrijft u de uitspraak van het Hof dat niet alleen overheden maar ook bedrijven een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben voor het reduceren van hun uitstoot in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs, en dat via de horizontale werking van het mensenrechtenverdrag ook op Shell een zorgplicht rust? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft dat klimaatverandering een wereldwijde uitdaging is, waarbij niet alleen overheden maar ook bedrijven een belangrijke rol spelen. Uit de uitspraak van het Hof volgt dat op ondernemingen als Shell, die in belangrijke mate bijdragen aan het klimaatprobleem en het in hun macht hebben een bijdrage te leveren aan de bestrijding van dit probleem, een verplichting rust om CO2-emissies te beperken, ook als die verplichting niet uitdrukkelijk uit publiekrechtelijke regelgeving voortvloeit. Dergelijke ondernemingen hebben daarmee een eigen verantwoordelijkheid bij het halen van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs.
Het Hof stelt dat verdragsbepalingen inzake mensenrechten niet horizontaal werken in privaatrechtelijke verhoudingen. Daarom rust er geen zorgplicht op Shell via de horizontale werking van verdragsbepalingen inzake mensenrechten. Het Hof stelt echter wel dat dergelijke (verdrags)bepalingen, zoals artikelen 2 en 8 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, in privaatrechtelijke verhoudingen kunnen doorwerken doordat zij invulling kunnen geven aan open normen, zoals de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm, en mede bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag wat van, bijvoorbeeld, grote en internationale ondernemingen op grond van die norm kan worden verlangd.
Wat vindt u – met inachtneming van de verschillende rollen binnen de trias politica – van de uitspraak van de rechter dat, ondanks de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering die op bedrijven rust, de rechter op basis van de huidige wetgeving geen uitspraak kan doen over hoeveel een individueel bedrijf moet reduceren in 2030?
Ik kan de overwegingen van het Hof goed volgen. De huidige Europese en Nederlandse klimaatwetgeving gaan namelijk niet uit van absolute emissiereductiepercentages voor individuele ondernemingen. Het Europese en nationale klimaatbeleid omvat een breed pakket aan stimulerende, beprijzende en normerende maatregelen om de klimaatdoelen te halen.
In de uitspraak gaat het Hof ook in op de verschillende rollen binnen de trias politica door te overwegen dat maatregelen die de wetgever heeft genomen op zichzelf niet uitputtend hoeven te zijn en dus niet in de weg hoeven staan aan een op de maatschappelijke zorgvuldigheid gebaseerde zorgplicht voor ondernemingen om hun uitstoot te reduceren.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat bedrijven enerzijds gevaarlijke klimaatverandering kunnen blijven veroorzaken, maar het anderzijds te onduidelijk zou zijn wat bedrijven moeten doen om deze mensenrechtenschendingen te stoppen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat voor bedrijven duidelijk is wat van hen wordt verwacht om klimaatverandering te beperken. Het Europese en nationale klimaatbeleid biedt diverse voorschriften wat bedrijven moeten doen en beleidsuitspraken en prikkels die duidelijk maken welke aanpassingen gewenst zijn. Ook heeft het kabinet in het ontwerp-Klimaatplan 2025–2035 de actie opgenomen dat het zal onderzoeken hoe bedrijven en organisaties het beste kunnen worden ondersteund bij het verduidelijken van hun klimaatplannen die zij vrijwillig of verplicht opstellen.
De op 25 juli jl. in werking getreden Europese Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) biedt hiervoor houvast. Artikel 22 van die richtlijn bevat de verplichting voor grote bedrijven om een klimaattransitieplan vast te stellen. In het klimaattransitieplan moet het bedrijf opnemen hoe zij ervoor zorgt dat zij haar bedrijfsmodel en haar bedrijfsstrategie toekomstbestendig maakt voor een duurzame economie en in overeenstemming brengt met de beperking van de opwarming van de aarde volgens internationale klimaatdoelstellingen en met beperking van de blootstelling aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten. In de richtlijn wordt concreet aangegeven wat er in zo’n plan moet staan. Aanvullend zal de Europese Commissie richtsnoeren opleveren voor het vaststellen van het klimaattransitieplan om te zorgen voor harmonisatie en beperking van de regeldruk. Het uitvoeren van het klimaattransitieplan is een inspanningsverplichting; bedrijven die onder de richtlijn vallen moeten hun klimaattransitieplan naar beste vermogen uitvoeren. Bedrijven moeten hun klimaattransitieplan ook jaarlijks actualiseren. De richtlijn geldt overigens niet alleen voor in de Europese Economische Ruimte (EER) gevestigde bedrijven met meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. wereldwijd, maar ook niet in de EER gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. in de EER, zoals Shell. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn ligt momenteel voor in internetconsultatie tot en met 29 december.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven als Shell hun uitstoot in scope I, II en III reduceren om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, aangezien de klimaatdoelen met meer dan 95% zekerheid niet worden gehaald en hoewel het Hof Shell in deze zaak niet verplicht om haar uitstoot met een concreet percentage te verminderen, zegt zij duidelijk dat Shell wel verplicht is om haar uitstoot te verlagen?
Om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, is het allereerst van belang het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. De Nederlandse industrie wordt zowel door Europese wetgeving als door nationale initiatieven nadrukkelijk aangezet tot CO2-reductie.
Binnen Europa worden industriële emissies beprijsd via het «European Emission Trading Scheme» (EU ETS). EU ETS geeft de producenten een financiële prikkel om te verduurzamen en door het marktmechanisme zorgt dit voor een (maatschappelijke) kostenefficiëntere reductie van CO2 dan indien op bedrijfsniveau ingegrepen zou worden. Het emissiehandelssysteem EU ETS fungeert ook als garantie dat de Europese klimaatdoelstellingen gehaald worden, aangezien er na 2039 geen nieuwe emissierechten meer op de markt komen. Dit betekent dat bedrijven de komende jaren grote stappen op het gebied van verduurzaming moeten maken om te mogen blijven produceren in de Europese markt.
Nederland kent daarnaast nog een nationale CO2-heffing die een extra prikkel vormt voor bedrijven om tijdig te verduurzamen. Bedrijven waaronder Shell worden daarbij geholpen door diverse subsidie instrumenten zoals bijvoorbeeld de SDE++-regeling, de VEKI-regeling en de DEI regeling.
In aanvulling hierop worden Shell en andere grote uitstoters met de maatwerkaanpak uitgedaagd om additionele CO2-reductie te realiseren. Dat is extra CO2-reductie boven op wat bedrijven volgens de nationale CO2-heffing industrie moeten reduceren om geen CO2-heffing te betalen.
In het kader van maatwerkafspraken is tussen het Rijk en Shell op 13 april 2023 een intentieverklaring (Expression of Principles) getekend.
Het Planbureau voor de Leefomgeving acht het in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) echter heel erg onwaarschijnlijk dat we de bestaande klimaat-en energiedoelen halen met het huidige en geagendeerde beleid. In reactie daarop heeft het kabinet in de aanbiedingsbrief bij de Klimaatnota aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen3.
Wat doet u om te controleren of bedrijven met activiteiten in Nederland geen gevaar vormen voor inwoners van Nederland, doordat ze niet genoeg doen om een gepaste bijdrage te leveren aan de doelen in het Klimaatakkoord van Parijs?
Het nationale en Europese beleid is erop gericht dat Nederland, in Europees verband, voldoende bijdraagt aan de doelen in de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid stuurt daartoe ook op reductie van broeikasgasemissies van bedrijven, zowel met normstelling zoals ten aanzien van voertuigemissies als met beprijzing zoals het ETS. Het betreft directe en ketenemissies van bedrijven binnen de EU, maar ten dele ook ketenemissies die buiten de EU plaatsvinden, zoals met productnormen en het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM).
Daarnaast is de gepaste bijdrage van grote bedrijven in de CSDDD geoperationaliseerd zoals beschreven in het antwoord op vraag 7. Het kabinet verwacht dat bedrijven die onder de reikwijdte van de richtlijn gaan vallen deze verplichting zullen naleven. De aan te wijzen toezichthouder zal hierop toezien.
Ziet u vanwege de vorige vraag en door deze uitspraak van het Hof een grotere rol weggelegd voor uzelf en de overheid om vast te stellen hoeveel grote vervuilers zoals Shell moet reduceren? Zo ja, hoeveel vindt u dat Shell in CO2-vervuiling moet reduceren? Hoeveel vindt u dat de grote industriële vervuilers moeten reduceren? Is hier volgens u, naast de verplichtingen die voortkomen uit onder andere de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDDD) en Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), aanvullende wetgeving voor nodig?
Zoals in antwoord op vraag 8 is aangegeven, is er zowel op Europees als nationaal niveau beleid afgesproken voor vergaande verduurzaming van industriële bedrijven zoals Shell. Het is van belang een consistent beleid te voeren en het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. Daarnaast wordt met de maatwerkaanpak ingezet op extra CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich volgens u tot de Europese klimaatzorgplicht (zoals de CSDDD en CSRD)?
De uitspraak onderstreept dat grote bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het halen van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, ook met betrekking tot hun ketenemissies. De CSDDD schrijft voor wat in ieder geval van grote bedrijven wordt verwacht om die verantwoordelijkheid in te vullen. De Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) bevat geen reductieverplichtingen, maar rapportageverplichtingen. Die verplichtingen dragen ertoe bij dat bedrijven en hun stakeholders beter inzicht krijgen in de impact van het bedrijf op klimaatverandering en de activiteiten die reeds worden verricht om die impact te verminderen. Dat kan ertoe bijdragen dat aanvullende actie wordt ondernomen om de impact verder te verminderen, door bedrijven zelf of door anderen.
Deelt u de suggestie van de rechter dat een verbod op de voorgenomen investeringen van Shell in nieuwe olie- en gasvelden mogelijk wel toewijsbaar zou kunnen zijn in verband met het lock-ineffect dat daardoor zou ontstaan, aangezien uit de uitspraak van het Hof volgt dat het aanboren en ingebruiknemen van nieuwe gas- en olievelden op gespannen voet staat met de klimaatdoelen? Hoe weegt u dit lock-ineffect mee bij het al dan niet toewijzen van nieuwe vergunningen voor fossiele boringen?
In diens uitspraak geeft het Hof aan dat er bij olie- en gasbedrijven sprake kan zijn van lock-in effecten. Verder merkt het Hof op dat van olie- en gasbedrijven kan worden verlangd dat zij ook bij hun investeringen in de productie van fossiele brandstoffen rekening houden met de negatieve gevolgen die een verdere uitbreiding van het aanbod van fossiele brandstoffen voor de energietransitie heeft. Investeringen in nieuwe olie- en gasvelden kunnen hier volgens het Hof op gespannen voet mee staan. Het Hof doet in de uitspraak geen suggestie voor een verbod op investeringen in nieuwe olie- en gasvelden van Shell of andere olie- en gasbedrijven.
Op 9 september jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over het «Delfstoffen en Aardwarmte jaarverslag 2023»4. Daarin heeft het kabinet aangegeven in te zetten op de afbouw van de vraag naar fossiele energie, door onder meer in te zetten op energiebesparing en het stimuleren van productie en gebruik van duurzame energie. Het kabinet vindt het belangrijk dat de toekomstige olie- en gaswinning te allen tijde in lijn blijft met de doelen van de Overeenkomst van Parijs en onder het niveau van de binnenlandse vraag blijft. Uit het jaarverslag blijkt dat de hoeveelheid in Nederland geproduceerd aardgas en aardolie de vraag in die periode tot en met 2048 niet overschrijdt. Bij het verlenen of het verlengen van winningsvergunningen wordt rekening gehouden met een datum van uiterlijk tot en met 2045. Het kabinet houdt daarbij ruimte voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van deze uitspraak nemen om te voorkomen dat er vergunningen worden verleend voor boringen naar en ingebruikneming van nieuwe gas- en olievelden?
Het kabinet zal op dit punt geen nieuwe maatregelen nemen naar aanleiding van de uitspraak van het Hof. De maatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 12 bieden volgens het kabinet voldoende waarborg dat de toekomstige olie- en gaswinning in Nederland in lijn blijft met de doelen uit de Overeenkomst van Parijs.