De oplaaiende terreur in Nigeria |
|
Raymond Knops (CDA), Michiel Servaes (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Joram van Klaveren (GrBvK), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over vrijwel dagelijkse aanvallen op burgers – waaronder veel christenen – in Centraal-Nigeria? Hoe duidt u deze actuele situatie?1
Ik heb kennis genomen van het door u genoemde artikel.
Centraal Nigeria kampt sinds 1994 met geweldsuitbarstingen, voornamelijk tussen herders («settlers») en inheemse boeren. Sindsdien is geweld in de Middle Belt helaas een alledaags en regelmatig terugkerend verschijnsel. De recente incidenten vormen hierop geen uitzondering. Etnische en religieuze factoren spelen hierbij zeker een rol, maar de grondoorzaken van het geweld in de regio zijn grotendeels economisch. Veelal gaat het, naast veeroof, om conflicten over verleende privileges aan de inheemse bevolking, grondgebruik en toegang tot water. De strijd gaat veelal tussen enerzijds de islamitische Fulani en Hausa, herders die zich door verwoestijning genoodzaakt zien steeds verder Centraal Nigeria binnen te trekken en anderzijds de inheemse boeren wiens voorouders uit het gebied komen, waaronder de christelijke Berom. Het ontoereikende nationale en lokale beleid ten aanzien van de herders die minder rechten en privileges krijgen, heeft de spanningen verergerd en de etnische en religieuze sentimenten aangewakkerd. Ook zijn in de regio bendes actief die van de ontstane instabiliteit gebruik maken, vee roven en verhandelen, en andere misdrijven plegen.
Boko Haram heeft kans gezien zich in de grote steden van de Middle Belt te vestigen met een aantal semi-autonome cellen. Zij hebben daarbij kunnen profiteren van het feit dat de Nigeriaanse veiligheidstroepen hun inspanningen concentreren op het Noordoosten. De cellen hebben de afgelopen vijf maanden een aantal aanslagen gepleegd, onder andere in de steden Kaduna, Jos en Zaria. Met de aanslagen lijken ze de al bestaande tegenstellingen te willen verscherpen en gebruik te maken van de wrok onder de islamitische bevolking, die heeft geleden onder de (tegen)aanvallen van christelijke groeperingen.
Er zijn geen aanwijzingen dat Boko Haram achter de recente aanvallen op christenen zit. Zowel onder de inheemse boeren, zoals de Berom, als onder de Fulani en Hausa herders, bestaan gewelddadige groepen die aanvallen uitvoeren op burgers. Beide gemeenschappen worden zwaar getroffen door de terreur in de regio. De roep om wraak die daarop volgt wakkert weer nieuwe gewelddadige acties aan. Ik zou dan ook niet willen spreken van «een patroon van systematische aanvallen op kerken en christenen», maar eerder van een moeilijk doorbreekbare vicieuze cirkel van vergeldingsacties tussen verschillende groepen. In het licht van bovenstaande kan ik ook niet stellen dat Boko Haram in de Middle Beltprimair verantwoordelijk is voor het aanhoudende geweld.
Welke gemeenschappen worden momenteel in het bijzonder getroffen door deze terreur? Is er inderdaad sprake van «een patroon van systematische aanvallen op kerken en christenen», zoals diverse kerkelijke leiders aangeven? Welke trends ziet u?
Zie antwoord vraag 1.
Welke groepen zijn primair verantwoordelijk voor deze aanslagen? Is dit Boko Haram of zijn er momenteel ook andere terreurgroepen actief?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is het nieuw dat ook Centraal-Nigeria nu voortdurend wordt getroffen door aanslagen en niet alleen het Noorden?
Zie antwoord vraag 1.
Doet de Nigeriaanse regering er in uw ogen alles aan om haar burgers hiertegen te beschermen? Waarin uit zich dit? Wat is op dit onderdeel uw mening over president Muhammadu Buhari?
De gewelddadigheden tegen de bevolking maken duidelijk dat de Nigeriaanse autoriteiten niet effectief zijn geweest in de bescherming van burgers. Het ontbreken van effectief overheidsoptreden heeft ook geleid tot een wildgroei van gewelddadige groeperingen, die zich verder hebben kunnen ontwikkelen en professionaliseren. Verder is het feit dat er in Centraal en Noordoost Nigeria grote hoeveelheden kleine wapens voor handen zijn een complicerende factor bij het streven van de Nigeriaanse regering om het geweld onder controle te krijgen.
De aanpak van de regering ten aanzien van het beschermen van burgers verschilt van staat tot staat. In het Noordoosten wordt, onder leiding van gouverneurs, gecoördineerd actie ondernomen door het leger, de politie en lokale burgerwachten («Joint Task Force»). In de Middle Belt is minder van dit soort gecoördineerde activiteit te zien.
In de grotere steden van de Middle Belt zijn het leger en de politie sterk aanwezig. De politie heeft een anti-veeroof eenheid, maar deze is onvoldoende getraind en uitgerust. Een Special Task Force van het Nigeriaanse leger, bedoeld om de rust in Plateau te bewaren, heeft onlangs voor het eerst hard opgetreden tegen militanten. De gouverneur van Plateau heeft recentelijk een uit veertien leden bestaande commissie (zeven Berom en zeven Fulani) opgedragen te zoeken naar oplossingen om te komen tot duurzame vrede en verzoening. Deze «peace committee» is inmiddels bijeengekomen, onder voorzitterschap van een overheidsfunctionaris. Nigeriaanse autoriteiten steunen daarnaast pogingen van NGO’s om een dialoog tot stand te brengen tussen de diverse bevolkingsgroepen. Hoewel met de dialogen veel wordt bereikt, is er ook behoefte aan een duurzaam proces van vredesopbouw voor de lange termijn.
Het doel van de nieuwe regering om het aantal kleine wapens terug te dringen,
de sterke aanwezigheid van politie en leger in Noordoost Nigeria, het uitwerken van een soft approach (zie ook beantwoording vraag 6 hieronder) en de toezegging van Buhari om actie te ondernemen tegen schendingen van mensenrechten door het Nigeriaanse leger zijn voorbeelden van recente stappen die de Nigeriaanse regering onderneemt om haar burgers te beschermen. Buhari lijkt de bescherming van burgers serieus te nemen. Tegelijk is duidelijk dat hij daarbij afhankelijk is van de bereidheid en het vermogen van Nigeriaanse overheidsinstellingen en -instrumenten.
Hoe ontwikkelt zich de strijd tegen Boko Haram? Is de machtspositie van deze terreurbeweging in de afgelopen periode kleiner geworden, en zo ja, waaruit blijkt dit vooral? Kunt u hierbij tevens ingaan op de trends ten aanzien van gepleegde aanslagen, doelwitten, ontvoeringen, aantallen en categorieën van slachtoffers, etc.?
Boko Haram heeft in de periode februari tot mei een aantal gevoelige klappen gekregen maar is zeker nog niet verslagen. Het uitroepen van het kalifaat door Boko Haram in de zomer van 2014, en het daarbij bezetten van een vast territorium maakte het makkelijker voor het Nigeriaanse leger om met reguliere operaties binnen korte tijd successen te boeken in de strijd tegen Boko Haram. Dat is gebeurd, en het grootste deel van de eerder bezette gebieden en steden is heroverd door de inzet van de MNJTF, de regionale coalitie. Boko Haram heeft zich terug getrokken in het Sambisa Forest en de Mandarabergen op de grens met Kameroen. Het verlies van territorium heeft Boko Haram gedwongen om terug te vallen op haar «oude» tactiek van vóór het uitroepen van het kalifaat: terroristische aanslagen op soft targets en hit and run operaties. Deze werkwijze is veel lastiger te bestrijden door het leger en om Boko Haram te verslaan zal dan ook meer nodig zijn dan strikt militair optreden. Boko Haram is in het defensief, maar dat betekent niet dat de beweging verslagen is. De capaciteit voor het bezetten van territorium is geslonken, maar de capaciteit voor terroristische aanslagen is nog erg groot.
Het leger, gesteund door de luchtmacht, zegt succes te boeken in het Noordoosten tegen Boko Haram. Het nieuwe leiderschap van de strijdkrachten lijkt krachtdadiger en effectiever op te treden dan de voorgangers. Concrete resultaten zijn moeilijk meetbaar omdat het conflictgebied nog steeds moeilijk toegankelijk is. Er komen met regelmaat berichten binnen dat mensen zijn bevrijd uit Boko Haram kampen. Uit NGO-bronnen komt het beeld naar voren dat Boko Haram in delen van Borno nog steeds relatief vrij kan opereren. Het leger en de politie lijken nog niet in staat om een continue afschrikwekkende en daadkrachtige presentie te realiseren in het conflictgebied.
Het aantal terreuraanslagen in Nigeria is sinds de verkiezingen toegenomen. De aanslagen zijn voornamelijk gericht tegen «soft targets» als markten, verkeersknooppunten, moskeeën en restaurants, en lijken er vooral op gericht te zijn om grote aantallen burgerslachtoffers te maken. Waar de organisatie zich in eerste instantie beperkte tot steden en dorpen in Borno, vonden gaandeweg ook aanslagen daarbuiten plaats, evenals in buurlanden Niger, Kameroen en Tsjaad. Zo kwamen er vrijdag 2 oktober 15 mensen om het leven bij bomaanslagen in Abuja. Dit was de eerste aanslag in 15 maanden voor de hoofdstad. Daarnaast pleegde Boko Haram in het weekend van 10 oktober aanslagen in Kameroen en Tsjaad, waarbij in totaal meer dan 45 slachtoffers vielen. De zelfmoordaanslagen worden in toenemende mate uitgevoerd door vrouwen en kinderen, zo ook de recente aanslagen in Kameroen en Tsjaad.
De eerste stappen die Buhari zet in de strijd tegen Boko Haram, naar eigen zeggen zijn hoogste prioriteit, zijn hoopgevend. De president heeft in juli een geheel nieuwe legertop benoemd. Deze benoemingen zijn een belangrijk signaal dat de president nieuw leiderschap zoekt dat een impuls kan geven aan de strijd tegen Boko Haram. Het lijkt erop dat president Buhari kiest voor enerzijds vers bloed en anderzijds voor mensen met een bewezen staat van dienst die niet of nauwelijks besmet zijn door corruptie. Daarnaast heeft Buhari een aantal strategische militaire besluiten genomen, waaronder het verplaatsen van de operationele aansturing van de militaire operatie van Abuja naar Maiduguri en het verwijderen van militaire controleposten in het hele land. Voor de operationalisering van de MNJTF, een regionale troepenmacht, heeft Buhari USD 21 miljoen vrij gemaakt.
Naast militaire acties en plannen lijkt bij Buhari en zijn adviseurs het besef aanwezig te zijn dat ook de onderliggende sociaaleconomische problemen moeten worden geadresseerd om Boko Haram te verdrijven. Binnen het Office of the National Security Adviser (ONSA) is er een afdeling opgericht die deze soft approach momenteel uitwerkt.
Niettemin is daadwerkelijke vooruitgang traag en wordt uit alles duidelijk dat president Buhari niet over een nacht ijs gaat, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij veel tijd neemt voor het aanstellen van zijn ministersploeg.
Verloopt de afstemming tussen Nigeria en haar buurlanden in de strijd tegen Boko Haram nog op vruchtbare wijze? Welke betrokkenheid toont de internationale gemeenschap hierbij?
De aanpak van Boko Haram is primair een Nigeriaanse verantwoordelijkheid. De regionale dimensie van Boko Haram vereist echter ook een regionale benadering. Het is daarom aan de buurlanden Tsjaad, Niger, Kameroen en Benin om een effectieve samenwerking op te zetten. President Buhari heeft – als een van zijn eerste daden als president – een belangrijke impuls gegeven aan regionale samenwerking door in de eerste maanden meteen naar Niger, Tsjaad, Kameroen én Benin te reizen voor overleg over een gezamenlijke aanpak van Boko Haram.
Tijdens deze bezoeken zijn afspraken gemaakt over de regionale troepenmacht, de Multi National Joint Taskforce (MNJTF). Belangrijk is vooral de afspraak dat de MNJTF «de grens over mag», waardoor troepen uit buurlanden tot in Nigeria Boko Haram-strijders militair mogen aangrijpen. Omdat Boko Haram activiteiten ontplooit die de formele landsgrenzen overschrijden is dit een belangrijk onderdeel van de samenwerking.
De gedetailleerde, operationele uitwerking van de MNJTF heeft echter vertraging opgelopen, onder andere vanwege grote onderlinge verschillen in cultuur, taal en organisatie tussen Nigeria, Niger, Tsjaad, Kameroen en Benin. De EU heeft aangeboden om financieel bij te dragen, maar heeft nog geen officieel steunverzoek ontvangen. Ook de besprekingen tussen het Lake Chad Bassin Commission (de regionale organisatie van landen grenzend aan het Tsjaadmeer) en de Afrikaanse Unie, die beide een rol hebben bij de operationalisering van de MNJTF, verlopen moeizaam.
Zoals eerder toegelicht in de Kamerbrief van april, is de Nederlandse inzet er voornamelijk op gericht om de Nigeriaanse autoriteiten hun verantwoordelijkheid voor bescherming van de eigen burgerbevolking te laten nemen en een effectieve regionale aanpak te bevorderen. Om zoveel mogelijk effect te sorteren zoekt Nederland aansluiting bij internationale initiatieven, vooral binnen en via de EU.
De betrokkenheid van de EU bij de strijd tegen Boko Haram blijkt onder meer uit het aannemen van een geïntegreerde Political Framework for Crisis Approach Boko Haram(PFCA). Hierin wordt regionale en nationale assistentie geboden aan Nigeria om de vicieuze cirkel van geweld te helpen doorbreken en om bij te dragen aan hervormingen op het gebied van goed bestuur en sociaaleconomische ontwikkeling in Noordoost Nigeria. De EU doet dit door middel van politieke dialoog, als ook met ontwikkelingsactiviteiten gericht op de aanpak van grondoorzaken van radicalisering en geweld. Zo financiert de EU onder het PFCA een programma om de participatie van vrouwen in vredesopbouw te versterken en heeft de EU een counter-terrorism package (EUR 9,9 mln) aangenomen dat zich richt op het verbeteren van het Nigeriaanse veiligheidsbeleid. Daarnaast omvat het PFCA activiteiten gericht op de bescherming van de jeugd en de preventie van radicalisering door middel van psychosociale hulp voor kinderen en jongeren in Noordoost Nigeria.
De dialoog met Nigeria over de aanpak van Boko Haram voert de EU vooralsnog voornamelijk op hoogambtelijk niveau. De politieke ingangen voor dialoog zijn beperkt, gegeven het feit dat Buhari nog geen ministersploeg heeft aangesteld.
Op welke wijze bent u in staat, waar mogelijk in internationaal verband, om de druk op de Nigeriaanse regering te handhaven om werk te blijven maken van de strijd tegen Boko Haram en om een structurele aanpak te realiseren van de onderliggende oorzaken van het geweld in Nigeria? Welke resultaten worden hier geboekt?
Zie antwoord vraag 7.
Welke ontwikkelingen zijn momenteel zichtbaar op het terrein van de humanitaire hulpverlening aan de bijna 2 miljoen ontheemden?
Het aanhoudende geweld door Boko Haram in de Noordoostelijke provincies van Nigeria heeft eind september 2015 geleid tot 2,2 miljoen ontheemden in Nigeria. 58% van de ontheemden in Nigeria zijn kinderen, waarvan de helft zelfs onder de vijf jaar oud is. In totaal zijn er rondom Lake Chad 2,5 miljoen mensen ontheemd, die momenteel in Nigeria, Tsjaad, Kameroen en Niger verblijven.
Per 10 september zijn er 10.943 Nigerianen teruggekeerd vanuit Kameroen. Hervestiging wordt nu georganiseerd en noodvoedsel, woonvoorzieningen en zorg zijn geleverd door de National Emergency Management Agency (NEMA), Adamawa and Borno State Emergency Management Agencies en humanitaire partners. Vanwege het aanhoudende geweld en de slechte toegang tot de getroffen gebieden in het noordoosten heeft het VN Wereldvoedselprogramma (WFP) sinds 17 augustus de United Nations Humanitarian Air Service (UNHAS) ingezet voor het faciliteren van toegang van humanitaire hulp tot het Noordoosten.
Nederland is de vijfde donor van humanitaire hulp aan de crisis in Nigeria. Nederland draagt EUR 5,3 miljoen bij aan de crisis in Nigeria door het werk van Nederlandse NGO’s (Save the Children, Oxfam Novib, Stichting Vluchteling en Tear) in het kader van de Dutch Relief Alliance, genoemd in de Kamerbrief van 4 juni jongstleden. Het programma draagt bij aan het lenigen van de noden op het gebied van Food Security & Livelihoods, WASH, Protection & Health in de noordoostelijke staten Borno, Adamawa en Gombe. Daarnaast is humanitaire capaciteitsopbouw van de lokale overheden en organisaties een belangrijk deel van het programma.
Naast bilaterale steun verstrekt Nederland ook ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulporganisaties -en fondsen. In 2015 gaat het om 55 miljoen euro aan het Central Emergency Response Fund (CERF), 50 miljoen euro aan het International Committee of the Red Cross (ICRC), 36 miljoen euro aan het WFP, 33 miljoen euro aan de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), 15 miljoen euro aan het United Nations Children Fund (UNICEF) en 5 miljoen euro aan de Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). Door ongeoormerkte bijdragen te verstrekken, kunnen organisaties het geld inzetten daar waar de humanitaire noden het hoogst zijn.
Klopt het bericht dat de fondsen voor humanitaire hulp snel slinken en dat van de toegezegde humanitaire hulp nog geen 30% is binnengekomen? Hoe kunnen deze falende donoren hierop worden aangesproken?
Volgens OCHA komt de behoefte aan financiering voor humanitaire hulp voor Nigeria op basis van het Nigeria Humanitarian Response Plan uit op USD 100,3 mln. Hiervan is op 30 september 2015 47% toegezegd en grotendeels uitbetaald.
Nederland staat in de top 10 van humanitaire donoren wereldwijd en onderschrijft het belang van humanitaire hulp en de noodzaak voor snel uitbetalen van toegezegde financiering. Daar waar mogelijk zal Nederland in bilaterale gesprekken en in internationale fora opbrengen dat het van groot belang is dat humanitaire toezeggingen snel uitbetaald worden.
Ziet u nog nieuwe of aanvullende mogelijkheden binnen het Nederlandse genderbeleid om specifiek aandacht te schenken aan het lijden van meisjes en vrouwen als gevolg van het handelen van Boko Haram?
De bescherming van meisjes en vrouwen tegen (seksueel) geweld is een prioriteit voor het Nederlands en buitenlands beleid. 28 april jongstleden, informeerde ik u over de Nederlandse inzet voor meisjes en vrouwen die slachtoffer zijn geworden van Boko Haram. Verschillende projecten van vrouwenrechtenorganisaties in Nigeria worden op dit moment gesteund door Nederland, onder andere door middel van het Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW) fonds. Deze projecten richten zich onder meer op bestrijding van geweld tegen vrouwen en gender-based violence in Nigeria en bevorderen de deelname van vrouwen in vredesprocessen en in de politiek. Het FLOW-fonds is inmiddels in zijn tweede fase beland. Nieuwe projectvoorstellen kunnen in deze fase worden ingediend, ook voor Nigeria.
Onjuistheden in Nederlandse schoolboeken over Israël |
|
Roelof Bisschop (SGP), Sjoerd Potters (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraken van opperrabbijn Jacobs, onder meer bij zijn jubileumsymposium op 30 augustus 2015, dat hij grote zorgen heeft over onjuiste informatie over Israël in schoolboeken en de toename van spanningen in de klas bij lessen over de Holocaust en het Midden-Oostenconflict?
Nee, ik had nog niet kennisgenomen van deze specifieke uitspraken. Gelijkluidende signalen zijn mij wel bekend en hierbij neem ik er kennis van dat opperrabbijn Jacobs zijn zorgen heeft uitgesproken.
Hebt u kennisgenomen van meerdere onjuistheden in het katern «Midden-Oosten; honderd jaar brandhaard van de wereldpolitiek» voor vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs) van ThiemeMeulenhoff, zoals de stelling dat Israël is «gegrondvest op onrecht»? Bent u bereid met deze uitgever in gesprek te gaan over correctie van geconstateerde onjuistheden?1
Ja, ik heb kennis genomen van de discussie die is ontstaan over dit themakatern. Wanneer leraren of andere stakeholders eventuele onjuistheden in lesmethodes constateren, dienen zij dat aan te geven bij de desbetreffende uitgevers. Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de inhoud van individuele lesmethodes, dit kunt u ook teruglezen in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Bontes en van Klaveren van 28 september 2015 over dit onderwerp.2 Ik ga dan ook niet in gesprek met de uitgever over een eventuele correctie.
Hebt u kennisgenomen van het boek Taal van Malmberg voor groep 6 van het primair onderwijs, waarin als testvraag ««een ander woord voor druk en opgewekt» wordt gevraagd met als antwoordmogelijkheid «Joods» (naast «rumoerig», «opgewekt» en «statig»). Bent u bereid met de uitgever in gesprek te gaan over correctie van de antwoordmogelijkheden?
Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de inhoud van individuele lesmethodes of de (test)vragen die daar in staan. Uitgevers werken de kerndoelen van het onderwijs verder uit in lesmethodes en doen dat in dialoog met leraren, wetenschappers en andere stakeholders in het onderwijs. Het is in deze professionele dialoog dat eventuele feitelijke onjuistheden en/of subjectief taalgebruik in een individuele lesmethode kunnen worden aangestipt bij de uitgever. Het is mijn ervaring dat uitgevers welwillend tegenover feedback staan en dat zij samen met leraren op een professionele manier in gesprek gaan over de inhoud. Het zijn immers de leraren die een keuze maken of zij een specifieke lesmethode zullen hanteren. Ik zal dan ook niet in gesprek gaan met de uitgever over correctie van de antwoordmogelijkheden.
Hebt u opvolging gegeven aan uw toezegging in het Algemeen overleg over «De rol van het onderwijs in de aanpak van radicalisering» om de foutieve vermelding van het opdelingsplan in Palestina in het boek «Geschiedeniswerkplaats» voor 4 vmbo (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs) aan te kaarten bij de uitgever? Wat is het resultaat van dit gesprek? Heeft de uitgever de tekst aangepast?2
In het AO van 3 juni 2015 heb ik aan het lid Voordewind van de ChristenUnie toegezegd dat ik het signaal van een feitelijke onjuistheid zou doorgeven aan de uitgever ThiemeMeulenhoff. Het lid Voordewind verwees in dit AO overigens naar een foutieve vermelding over het verdelingsplan van de VN in de aardrijkskundemethode «de Geo» van uitgever ThiemeMeulenhoff, niet in de geschiedenismethode «Geschiedeniswerkplaats». Ik heb dit signaal doorgegeven aan ThiemeMeulenhoff die daarop de volgende reactie heeft gegeven:
Voor inhoudelijke vragen over de desbetreffende aardrijkskundemethode verwijs ik u graag naar de uitgever. Wat betreft de methode «Geschiedeniswerkplaats» heb ik al eerder commentaar gegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Beertema op 2 juni 2015.4
Hebt u kennisgenomen van de signalen dat op sommige scholen niet meer over de Holocaust of het Midden-Oostenconflict wordt lesgegeven, vanwege de angst dat islamitische leerlingen worden beledigd of de angst voor het ontstaan van spanningen in de klas? Hebt u dit besproken met de VO-raad? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Ja, deze signalen ken ik. Ik vind dit zorgelijk. Als leraren en scholen structureel onderwerpen niet behandelen, die wel behoren tot de opdracht van het onderwijs, vind ik dat onaanvaardbaar. Het kan ook niet zo zijn dat leraren moeilijke onderwerpen uit de weg gaan of het gevoel hebben dat zij daarbij ondersteuning missen. Ik heb daarom nader onderzoek laten doen naar deze problematiek. De Kamer is hierover per brief van 1 juli 2015 geïnformeerd.5 Op mijn verzoek werkt Stichting School en Veiligheid maatregelen verder uit om leraren te ondersteunen bij deze en andere moeilijke gesprekken en trekt daarbij waar nodig en wenselijk samen op met de VO-raad.
De mogelijkheid in een handomdraai aan een vals Syrisch paspoort te komen |
|
Gert-Jan Segers (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het Syrische paspoort van Mark Rutte» over het gemak waarmee een officieel Syrisch paspoort verworven kan worden?1
Ja dat bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Bekend is dat er Syrische paspoorten in omloop zijn die vals zijn, respectievelijk op oneigenlijke gronden zijn verkregen. Het artikel toont dit eens te meer aan. Gezien de instabiele situatie in Syrië is er een verhoogd risico dat personen met dergelijke Syrische documenten Nederland trachten binnen te komen. Syrische documenten worden daarom extra grondig gecontroleerd door de Koninklijke Marechaussee (KMar) de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de politie.
Zijn er op dit moment al gevallen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bekend in Nederland waarbij er gebruik is gemaakt van dergelijke paspoorten?
Het document waar in het artikel over wordt geschreven is door de journalist onbruikbaar gemaakt. Het is dus niet in handen van de Nederlandse overheid voor nader onderzoek. Voor herkenning en beoordeling van vervalste documenten moet het betreffende document onderzocht en vergeleken kunnen worden met andere door de KMar onderschepte vervalste Syrische paspoorten.Daarom valt niet te zeggen of het soort vervalste document dat in het artikel wordt genoemd al eens eerder door de KMar is aangetroffen.
In zijn algemeenheid geldt dat de KMar van iedere persoon die de Schengen buitengrens passeert de echtheid van het paspoort controleert en tevens controleert of de houder van het paspoort bij het aangeboden paspoort hoort. De KMar beschikt over veel expertise voor het herkennen van valse documenten en «look a likes» die gebruik maken van echte documenten. Daarnaast heeft de KMar technische hulpmiddelen ter beschikking en wordt bij de minste twijfel een document nader onderzocht. Evenals veel andere reisdocumenten zijn ook Syrische paspoorten voorzien van beveiligings- en echtheidskenmerken. Manipulatie daarvan wordt tijdens de controle veelal herkend.
Zijn uw diensten in staat om dergelijke paspoorten te herkennen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Werken uw diensten samen met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) om te voorkomen dat deze mensen onder valse voorwendselen toegang krijgen in Nederland? In hoeverre vormt dit fenomeen een concrete dreiging in Nederland?
De IND werkt samen met de AIVD en de MIVD.2 De IND kan gegevens verstrekken aan de AIVD en MIVD die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de taken ingevolge de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. De AIVD en MIVD kunnen in het kader van hun taakuitvoering in een ambtsbericht gegevens verstrekken aan de IND die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de taken ingevolge de Vreemdelingenwet en de Rijkswet op het Nederlanderschap. De informatie in een ambtsbericht kan de IND ten grondslag leggen aan de afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning dan wel het Nederlanderschap of het beëindigen van verblijfsrecht.
In zijn brief van 31 oktober 2014 (TK 2014–2015, 29 754, nr. 269) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de afspraken die zijn gemaakt tussen de vreemdelingenketen (IND, COA en DT&V), de Nationale Politie en de AIVD over het melden van signalen dat een vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
Integraal onderdeel van deze afspraken is te borgen dat medewerkers in de vreemdelingenketen relevante signalen onderkennen. Binnen de vreemdelingenketen wordt daarom continu geïnvesteerd in het veiligheidsbe-wustzijn (awareness) van medewerkers zodat zij alert zijn op dergelijke signalen en weten op welke wijze dit signaal kan worden doorgeleid naar de AIVD of de Nationale Politie. Dit gebeurt zowel bij medewerkers die asielzoekers spreken in het kader van hun procedure, als medewerkers die asielzoekers begeleiden gedurende hun verblijf en vertrek.
Zoals ook in antwoord twee staat aangegeven is er, vanwege de instabiele situatie in Syrië, een verhoogd risico dat personen met valse Syrische documenten Nederland trachten binnen te komen. Syrische documenten worden daarom extra grondig gecontroleerd.
Werkt de IND samen met partnerorganisaties van andere Europese lidstaten en bondgenoten? Is er sprake van een gemeenschappelijke aanpak? Zo ja, kunt u deze aanpak toelichten? Zo nee, bent u bereid om met spoed te komen tot een dergelijke gemeenschappelijke aanpak? Kunt u aangeven of dhr. «Mark Rutte» gebruik gaat maken van zijn nieuwe reispapieren?
De IND werkt nauw samen met partnerorganisaties in Europa op het terrein van asiel en migratie in de Directors» Immigration Services Conference (GDISC). Een van de onderwerpen van samenwerking is het tegengaan van documentfraude.
In de Europese werkgroep valse documenten en in FRONTEX wisselen Nederland en de andere Europese landen expertise uit met betrekking tot het beter kunnen herkennen van valse documenten en identiteitsfraude. Op mondiaal terrein participeert Nederland in expertsessies van de International Civil Aviation Organisation (ICAO) op het terrein van identiteits- en documentfraude.
De internationale aanpak is erop gericht om door intensieve samenwerking en constante uitwisseling van expertise misbruik van reis- en identiteitsdocumenten en identiteitsfraude zo veel mogelijk tegen te gaan.
Het valse Syrische paspoort dat in het artikel wordt beschreven is door de journalist onbruikbaar gemaakt en kan dus niet meer als reis- of identiteitsdocument worden gebruikt.
Dublin-overdrachten naar Hongarije |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de misstanden in Hongarije ten aanzien van de opvang zoals ook was te zien in de uitzending van Nieuwsuur van vrijdag 11 september jl.? Wat is daarop uw reactie?
Ja. Voor mijn reactie verwijs ik u naar mijn antwoorden van heden op de vragen van de leden Voortman (Groenlinks), Kuiken en Maij (PvdA).
Klopt het dat Nederland nog altijd mensen middels de Dublin-verordening terugstuurt naar Hongarije? Zo ja hoeveel mensen betreft het op de korte termijn?
Ja, Nederland past de Dublin-verordening toe ten opzichte van Hongarije. Van 1 januari 2015 t/m 19 augustus heeft de IND 230 claims gelegd op Hongarije. In deze periode heeft Hongarije 160 claims van Nederland geaccordeerd, waarvan een aantal al in 2014 ingediend waren. Circa 30 zaken zitten in de caseload van DT&V.
Hoeveel mensen zijn er recentelijk, in de afgelopen drie maanden, teruggestuurd naar Hongarije?
In de periode 15 juni t/m 15 september 2015 is 1 persoon teruggekeerd naar Hongarije op basis van een Dublin-claim. Oorzaak is het gehele proces dat moet worden doorlopen van afhandeling van een claim tot en met het daadwerkelijk realiseren van het vertrek.
Wat gaat u, zelfstandig en in EU-verband, doen teneinde helderheid te krijgen over de situatie in Hongarije?
Zoals geantwoord op de vragen van de leden Voortman, Kuiken en Maij ligt het primair bij de Europese Commissie om te beoordelen of het optreden van de regering van Hongarije in lijn is met de EU-verdragen en wetgeving. Hiernaast volgt Nederland de ontwikkelingen, onder andere via rapportages van de Nederlandse ambassade in Boedapest.
Bent u bereid uitzettingen naar Hongarije op te schorten totdat er helderheid is over deze situatie? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid de uitzettingen naar Hongarije van minderjarige asielzoekers op te schorten?
Zoals geantwoord op de vragen van de leden Voortman, Kuiken en Maij houd ik vast aan het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten opzichte van Hongarije en zie ik onvoldoende aanleiding om Dublinoverdrachten op te schorten. De vraag naar de juridische toelaatbaarheid van een overdracht naar Hongarije, ligt nu ook voor bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Overigens worden alleenstaande minderjarige asielzoekers in het algemeen niet overgedragen aan een andere lidstaat, tenzij de overdracht juist in hun belang zou zijn.
Welke consequenties worden door het kabinet verbonden aan mogelijke schendingen van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens door Hongarije waar het teruggestuurde asielzoekers betreft?
In het kader van de Dublinverordening is belangrijk dat met de overdracht het EVRM en het EU-Handvest niet worden geschonden. Naar mijn mening, blijkt uit de beschikbare informatie niet dat met een overdracht naar Hongarije deze verdragen zouden worden geschonden. Zoals ook aangegeven ligt deze vraag nu ter beoordeling voor bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt de Nederlandse positie om Dublin-overdrachten naar Hongarije uit te blijven voeren zich, tot het Duitse en Oostenrijkse besluit om deze op te schorten?
Het is niet juist dat vanuit Oostenrijk en Duitsland geen Dublin-overdrachten (meer) zouden plaatsvinden naar Hongarije.
Bent u op de hoogte van het voornemen van Hongarije om asielzoekers terug te sturen naar Servië, een land buiten de EU? Wat is daarop uw reactie?
Ja. De EU-procedurerichtlijn biedt daartoe ook de ruimte, en biedt tegelijk de asielzoeker wel de mogelijkheid om aan te tonen dat in zijn individuele geval hij niet in Servië om bescherming kon vragen.
De Europese migratieproblematiek |
|
Joël Voordewind (CU), Marianne Thieme (PvdD), Linda Voortman (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bij welke EU-lidstaten is de grens van opvang en asielverlening al overschreden?1
In de brief wordt gesproken van de grenzen van het stelsel. Dat is niet gelijk te stellen met de grenzen die op dit terrein voor elk land zouden gelden en betreft evenmin een louter cijfermatige grens. De vaak vreselijke beelden en berichten die in de afgelopen maanden in de media te zien waren, waaronder mensensmokkel, verstikking en verdrinking van migranten, zijn naar het oordeel van het kabinet een duidelijk teken dat het huidige stelsel zijn grenzen bereikt.
Kunt u aangeven waar die grens ligt en in hoeverre een EU-lidstaat zelf invloed heeft op deze grens?
Zie antwoord vraag 1.
Is de genoemde 110 miljoen euro bijdrage aan opvang in de regio extra geld of komt dit uit het bestaande noodhulpfonds?
Het Kabinet heeft 110 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor opvang in de Syrië regio. Dit wordt gedekt door het naar voren halen van middelen uit het ODA-budget die «vrij» besteedbaar zijn als gevolg van de groei van het BNP in toekomstige jaren.
Welke belangrijke transitlanden heeft u op het oog die opvang moeten bieden aan veilig en adequaat toegeruste gastgemeenschappen van een meer structurele aard?
In de komende weken vindt in EU-kader nader overleg plaats over de kabinetsplannen voor de korte en middellange termijn. Zodra in Europees verband de ideeën concreter vorm krijgen, kunnen we de plannen verder uitwerken samen met relevante opvanglanden, zoals de buurlanden van Syrië.
Zijn deze genoemde belangrijke transitlanden al benaderd of zij openstaan voor een dergelijke rol, zo ja, wat was de reactie? Zo nee, gaat dit nog wel gebeuren voordat Nederland dit standpunt in de Europese Raad uit gaat dragen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaan deze adequaat toegeruste gastgemeenschappen gerealiseerd en gefinancierd worden?
Een uitzichtloos verblijf in opvangkampen en geïmproviseerde verblijven moet worden vervangen door opvang in belangrijke transitlanden in veilig en adequaat toegeruste gastgemeenschappen van semipermanente aard. Er wordt al veel gedaan op dit terrein, zowel door landen van opvang zelf als door de hulporganisaties. Er is echter een groot tekort aan geld. Slechts 38% van het budget dat de VN nodig heeft voor het verlenen van humanitaire hulp in Syrië en de omringende landen is daadwerkelijk beschikbaar gesteld. Vluchtelingen ondervinden hiervan direct de consequenties: het Wereldvoedselprogramma heeft vanwege de financiële tekorten bijvoorbeeld flink moeten snijden in de voedseltoelagen voor vluchtelingen.
Het is van groot belang dat dit financiële gat zo spoedig mogelijk wordt gedicht om de vluchtelingen een veilig en humaan bestaan te bieden. Daarnaast zijn er investeringen nodig in infrastructuur en publieke voorzieningen om ook op de middellange termijn perspectief te kunnen bieden aan vluchtelingen en gastgemeenschappen. Volgens cijfers van UNICEF gaan 700.000 Syrische kinderen in Jordanië, Libanon en Turkije op dit moment niet naar school, vooral vanwege het overbelaste schoolsysteem. Momenteel wordt gekeken naar mogelijkheden om Libanon en Jordanië, landen die grote aantallen vluchtelingen opvangen, toegang te geven tot concessionele leningen van o.a. Wereldbank, IMF en EBRD, mogelijk aangevuld met directe financiële steun. Daarnaast zal voldoende expertise beschikbaar gesteld moeten worden voor het aanpakken van problemen met publieke voorzieningen en door te investeren in scholing en werkgelegenheid. In dit kader financiert Nederland reeds programma’s in Libanon en Jordanië voor onderwijs, drinkwater en afvalverwerking voor vluchtelingen én de lokale bevolking. Nederland zet tevens in op innovatie van humanitaire hulp (zoals overschakelen naar cash hulp) om daarmee de kwaliteit en beschikbaarheid van deze hulp te vergroten.
Uiteindelijk zal de financiering van adequate, semipermanente opvang uit verschillende bronnen moeten komen. Dat zal een combinatie zijn van eigen middelen van opvanglanden, bijdragen van de EU en internationale organisaties als de Wereldbank en bijdragen van donoren zoals Nederland. Bezien zal moeten worden in hoeverre geld binnen de EU-begroting kan worden gevonden middels herprioritering. Zoals gesteld in de brief2 van 8 september jl. zal het kabinet aanvullende voorstellen uitwerken en hiervoor de komende periode structureel extra middelen voor reserveren.
Zoals uiteengezet in de kabinetsbrief van 8 september zijn de drijfveren voor veilige derde landen om vluchtelingen op te nemen de hulp en economische investeringen in die derde landen (die ook de lokale bevolking ten goede komen) gepaard met solide hervestiging, wat tevens een mate van burden-sharing met deze derde landen vormt.
Hoeveel besparingen verwacht u wanneer minder migranten doorreizen en asiel aanvragen in de EU?
Dit is in deze fase niet te kwantificeren.
Hoe werkt het zogenaamde overdrukventiel van hervestiging van vluchtelingen naar Europa op de regionale veilige opvang? Kunt u dit cijfermatig toelichten?
De EU moet op grotere schaal hervestigen dan de thans voorgenomen aantallen. Let wel, deze maatregel staat niet op zich. Door de kwaliteit van opvang in de regio te verbeteren en vluchtelingen ter plaatse betere perspectieven te geven, zullen minder mensen doorreizen en asiel aanvragen in de EU. Bovendien kunnen asielzoekers die afkomstig zijn uit regio’s waar veilige opvang beschikbaar is, na een snelle afwijzing teruggestuurd worden naar de eigen regio wanneer ze toch naar Europa komen. De noodzaak om asielzoekers binnen de EU te herverdelen op grond van herplaatsing zal daardoor afnemen. Dat betekent dat hervestiging de voornaamste mogelijkheid zou zijn om opvang en bescherming in de EU te genieten. Dat moet dan ook om een solide hervestigingsprogramma gaan. Hoeveel precies, zal onderwerp van bespreking binnen de EU en met opvanglanden moeten zijn. Dit komt ook uit de Voorzitterschapsconclusies van de JBZ-Raad van 14 september jl. naar voren.
Kan er uit uw brief worden opgemaakt dat er geen vluchtelingen naar Europa meer mogen komen tenzij dit zogenaamde overdrukventiel gebruikt wordt?
Nee, zoals in de brief staat aangegeven worden aanvragen van vluchtelingen uit delen van de wereld waar geen veilige opvang beschikbaar is in Europa inhoudelijk in behandeling genomen.
Kunt u juridisch onderbouwen waarom dit geen schending van het VN Vluchtelingenverdrag zal zijn?
Het VN vluchtelingenverdrag, en het daarin vastgelegde verbod op non-refoulement, sluit niet uit dat personen worden gestuurd naar een veilig gebied buiten Europa. Zoals gesteld in de kamerbrief van 8 september jl., zullen alleen personen worden teruggestuurd als zij uit delen van de wereld komen waar veilige opvang en adequate procedures beschikbaar zijn. Dit is ook opgenomen in paragraaf 15 van de conclusies van het Voorzitterschap n.a.v. de JBZ-Raad van 14 september jl. Ook de Procedurerichtlijn van de EU, die vanzelfsprekend voldoet aan de vereisten van het Vluchtelingenverdrag, voorziet erin dat een asielaanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard als er een veilig derde land is. Vereisten daarbij zijn onder andere dat overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag het beginsel van non-refoulement in dat land gerespecteerd wordt, en de mogelijkheid bestaat om bescherming te ontvangen.
Welke mate van burden sharing is nodig teneinde draagvlak te creëren en de regio te ontlasten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat acht u een realistisch vastgesteld quotum voor dit jaar voor de gehele EU?
Voor 2015 en 2016 heeft de Europese Commissie gepleit voor een te hervestigen aantal van 20.000 in het kader van een EU hervestigingsprogramma. De lidstaten gezamenlijk hebben zich hieraan gecommitteerd in Raadsconclusies.
Hoe bent u gekomen tot dit vastgestelde quotum? Kunt u inzicht bieden in het vaststellingsproces hiervan?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe verwacht u dat de UNHCR voordrachten gaat formuleren en op welke criteria zal dat moeten gebeuren?
Met de UNHCR zal moeten worden bezien of en in hoeverre de huidige werkwijze aanpassing behoeft. Gelet op de schaalvergroting zou UNHCR intensiever ondersteund kunnen worden in dit proces door middel van het ontwikkelen van een «hotspot» aanpak. Het is niet bij voorbaat evident dat de criteria die de UNHCR nu hanteert aanpassing behoeven. Wel is het mogelijk dat in aanvulling daarop EU-lidstaten voorkeursprofielen opstellen.
In hoeverre is het niet inhoudelijk in behandeling nemen van een asielverzoek en het terugsturen van een asielzoeker in overeenstemming met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Mits er geen sprake is van (indirect-) refoulement past dit voorstel binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, staat Artikel 3 EVRM in de weg aan het terugsturen van een asielzoeker wanneer er substantiële gronden zijn om aan te nemen dat er een reëel risico is dat de betreffende persoon zal worden onderworpen aan foltering of aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Dit verbod bestaat onafhankelijk van de vraag of een eventueel asielverzoek inhoudelijk in behandeling is genomen.
Wat zijn de drijfveren van de veilige derdelanden om bescherming te bieden aan asielzoekers wier verzoek de EU niet inhoudelijk in behandeling wil nemen?
Zie antwoord vraag 6.
In welke delen van de wereld is geen veilige opvang beschikbaar?
Daar is in deze fase niet definitief op vooruit te lopen en dit zal in tijd ook kunnen verschillen. Landen die nu op onderdelen nog niet kwalificeren als veilig land, zouden met aanvullende investeringen en daartoe strekkende afspraken alsnog kunnen kwalificeren.
Moet er om vast te stellen waar een asielzoeker vandaan komt en wat zijn of haar asielgrond is niet eerst ook opvang geboden worden en capaciteit aanwezig zijn om dit vast te stellen? Hoe verhoudt zich dat tot de door uw verwachte besparingen die optreden wanneer minder migranten doorreizen en asiel aanvragen in de EU?
Ja, er zal in die situatie opvang worden geboden. Echter dit zal van korte duur zijn, omdat het gaat om een (niet-) ontvankelijkheidsbeoordeling die snel kan plaatsvinden. Wanneer asielzoekers weten dat zij na een snelle procedure worden teruggebracht naar de regio waar zij vandaan zijn gekomen, zal dit naar verwachting bovendien een sterk drukkend effect op de instroom hebben.
Wanneer verwacht u het beschreven essentiële eindpunt van de EU bereikt te hebben?
Het kabinet heeft in de brief van 8 september een einddoel geformuleerd om een koerswijziging in het Europese beleid tot stand te brengen. De steun voor de Nederlandse ideeën bij de JBZ-Raad van 14 september vormt een belangrijk eerste resultaat. Het is nu zaak hier in Europees en internationaal verband actief verder vorm aan te geven. Uiteraard is de volledige uitvoering hiervan niet alleen afhankelijk van de besluitvorming binnen de EU, maar ook van de overeenstemming met de betreffende derde landen. Daarom heeft het kabinet ook een visie neergelegd voor de tussenliggende fase.
Hoeveel EU-lidstaten moeten zich committeren aan dit einddoel voordat de tussenfase ingezet kan worden?
Brede overeenstemming is nodig over de elementen investeringen ten behoeve van goede opvang in de regio, solide hervestiging en een snelle afwijzing in de EU op veilige derde landen gronden gevolgd door terugkeer naar de regio om zo het cynische business-model van de mensensmokkelaars te ontmantelen en de instroom te verminderen. Met de bespreking van de tussenfase zoals omschreven in de brief van 8 september jl. kan wat Nederland betreft meteen een start worden gemaakt in verband met de thans voorliggende Commissievoorstellen.
Wanneer acht u een EU-idstaat voldoende gecommitteerd?
Zie antwoord vraag 20.
Aan welke componenten uit deze voorstellen moet tenminste voldaan worden voordat de tussenfase ingezet kan worden?
Zie antwoord vraag 20.
Welke termijn verbindt u aan deze tussenfase?
Zie antwoord vraag 20.
Welke concrete voorwaarden zijn er aan verbonden voordat de voorgestelde 7214 vluchtelingen kunnen worden opgenomen?
Naast de eerder genoemde voorwaarden van goede registratie en afname van vingerafdrukken bij binnenkomst als onderdeel van effectieve hotspots, zal Nederland verlangen dat iedere lidstaat zijn aandeel neemt. Bovendien is EU commitment aan het einddoel, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer over de Europese asielproblematiek d.d. 8 september jl., een voorwaarde voor een succesvolle tussenfase. Het is namelijk door brede overeenstemming te bereiken over een dergelijk eindperspectief dat het nemen van tussentijdse stappen effectief kan zijn. Genoemd einddoel is opgenomen in de conclusies van het Voorzitterschap n.a.v. de JBZ Raad van 14 september jl. Over dit aspect bleek in de Raad consensus te bestaan.
Op welke termijn bent u van plan de Europese buitengrenzen te sluiten voor asielaanvragen van buiten Europa gedurende deze fase?
De Europese Unie staat onder een groeiende immigratiedruk waarvan de verwachting is dat deze op korte termijn niet zal afnemen. Het is noodzakelijk om de duurzaamheid van het bieden van internationale bescherming te borgen door middel van het vinden van gezamenlijke, deels nieuwe oplossingen. Zoals gesteld in de kamerbrief van 8 september jl., dienen derde landen te worden ondersteund om het perspectief in de regio van eerste opvang te vergroten, teneinde het model van risicovolle doorreis te doorbreken. Wanneer semipermanente opvang in de regio beschikbaar is, kunnen asielaanvragen van mensen die toch via andere wegen de EU bereiken, niet-ontvankelijk worden verklaard op veilige derde landen gronden en worden teruggebracht naar deze landen. Asielaanvragen van mensen die niet naar een veilig derde land kunnen worden teruggebracht, worden inhoudelijk behandeld in de EU. Van het sluiten van Europese buitengrenzen voor asielaanvragen is geen sprake. Voor het beter beheersbaar maken van de migratiestromen blijft effectieve grensbewaking uiteraard wel van groot belang, zoals ook opgenomen in paragraaf 2 van de conclusies van het Voorzitterschap n.a.v. de JBZ-Raad van 14 september jl.
Hoe ziet een geschikte Europese verdeelsleutel eruit? Wanneer wordt er voldoende rekening gehouden met de absorptiecapaciteit van een land?
In de verdeelsleutel die onderdeel uitmaakte van het eerdere, reeds aangenomen, Commissievoorstel werd relatief weinig rekening gehouden met de reeds gepleegde asielinspanningen van de lidstaten. Ik zou graag zien dat dat een belangrijkere plek in de verdeelsleutel krijgt. Tegelijk is duidelijk dat er geen wetenschappelijk optimum is bij het opstellen van een verdeelsleutel. Veel zal uiteindelijk aankomen op een redelijk debat met ruimte voor alle belangen en argumenten.
Waarom wordt er in deze voorgestelde tussenfase nog gebruik gemaakt van de bestaande Dublin-verordening, al dan niet met uitzonderingen?
In die tussenfase is de Dublin-verordening eerder belangrijker dan minder belangrijk. Als asielzoekers billijk over de EU worden verdeeld dan is de Dublin-verordening de manier om die verdeling te handhaven. Wel zal een aanpassing van de Dublin-verordening nodig zijn om die verdeling in de verordening in te brengen.
Kunt u onderbouwen waarom herplaatsing de voedingsbodem weg zou nemen voor mensensmokkel binnen de EU?
Mensensmokkel binnen de EU vindt nu plaats omdat migranten zich bewegen naar het EU-land van de eigen voorkeur. Met herplaatsing krijgt de asielzoeker een verantwoordelijke lidstaat toegewezen, onafhankelijk van het land van aanmelding. De asielzoeker kan zo niet meer het eigen voorkeursland bepalen en het illegaal doorreizen heeft dan ook geen doel meer. In het Raadsbesluit tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië, Griekenland en Hongarije, stelt de Europese Commissie een aantal specifieke waarborgen en verplichtingen voor om secundaire migratiestromen na herplaatsing te beperken.
Is niet de verwachting dat juist mensensmokkelaars in de hand worden gespeeld als statushouders binnen de EU niet meer legaal mogen reizen?
Statushouders mogen momenteel reizen binnen de EU en dat verandert met deze aanpak niet. Voor smokkel van statushouders is dus geen enkele aanleiding. Statushouders mogen zich overigens momenteel niet vrijelijk vestigen in andere Lidstaten en dat blijft ook het geval.
Kunt u de contouren aangeven wat u binnen de grenzen van het redelijke en het haalbare acht teneinde rekening te houden met de persoonlijke voorkeuren van een persoon?
Het huidige uitgewerkte voorstel voor herplaatsing van 40.000 asielzoekers uit Italië en Griekenland biedt hiervoor reeds de nodige aanknopingspunten. Mogelijk dat dit nog nadere uitwerking in EU-verband zal krijgen. Een uitgangspunt dat in elk geval voorop moet staan is de eenheid van het gezin. Een voorkeur omdat een gezinslid al in een bepaalde lidstaat verblijft, zal dan ook als regel gehonoreerd moeten worden. Ook aspecten als arbeidsmarktperspectief voor een specifiek beroep en/of taalgebied zouden een rol moeten kunnen spelen, maar niet per se als hard criterium. Deze aspecten zouden bijvoorbeeld als leidend kunnen gelden voor zover de te verdelen aantallen daardoor niet in het gedrang komen. De uitvoerbaarheid van het stelsel zal hierbij een essentiële rol spelen.
Als het voornaamste obstakel voor terugkeer het gebrek aan medewerking van bepaalde derdelanden is, waarom wordt er dan wel uitgegaan van bereidheid van derdelanden om vluchtelingen op te nemen in plaats van de EU?
De meeste derde landen werken in voldoende mate mee aan terugkeer. De inzet van het kabinet is om in EU-verband een versterkte samenwerking op migratieterrein te realiseren met belangrijke landen buiten de EU. EU-ondersteuning van deze landen bij de aanpak van de uitdagingen op migratieterrein dient gepaard te gaan met goede samenwerking op terreinen als terugkeer en de aanpak van mensensmokkel en -handel. Voor de uitwerking van de kabinetsvoorstellen voor opvang in de regio denkt het kabinet in eerste instantie aan landen waarmee al een goede samenwerking op migratieterrein bestaat. Hulp en economische investeringen in deze landen (die ook de lokale bevolking ten goede komen) in combinatie met solide hervestiging zullen eveneens de samenwerking op terugkeer stimuleren.
Bent u bereid deze vragen voor woensdagavond 9 september 18.00 uur te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk was beantwoord.
De scheiding van een gezin vanwege tegenwerping 1F |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer vertrouwelijk informeren over de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegen de heer Ventura Tiago?
Ja. Bijgaand treft u ter vertrouwelijke inzage de niet geanonimiseerde en in het openbaar uitgesproken oordelen van de rechtbank ‘s-Gravenhage, zittingsplaats Breda (d.d. 27 juli 2006) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (d.d.7 november 2006) waarmee de tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag aan de heer Francisco Tiago Joao onherroepelijk is geworden. 1
Heeft het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan in deze kwestie? Waarom is niet tot vervolging overgegaan?
Ik kan uw kamer niet informeren. Het Openbaar Ministerie doet geen mededelingen over dit individuele geval.
Voor meer informatie over de strafrechtelijke aanpak van internationale misdrijven verwijs ik naar de rapportagebrief internationale misdrijven 2014 en naar het verslag van een schriftelijk overleg, vastgesteld 14 april 2014, kenmerk 1808, pagina 26–27.
Bent u bereid, nu zich de ernstige situatie voordoet van scheiding van kinderen en moeder enerzijds en vader anderzijds, voor zover mogelijk de kwestie van de 1F-tegenwerping nogmaals tegen het licht te houden?
Nee.
Door de Raad van State, de hoogste rechterlijke instantie in dit soort zaken, is vastgesteld dat terecht artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan de vader is tegengeworpen vanwege zijn persoonlijke betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven.
Ik zie dus geen enkele aanleiding om nader onderzoek te verrichten.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 3 september 2015 beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Scheiding van gezinnen vanwege tegenwerping 1F |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wordt, indien een uitzetting van een vreemdeling op basis van tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag leidt tot het scheiden van een gezin, de kwestie van de 1F-tegenwerping nogmaals door de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) of andere overheidsinstanties tegen het licht gehouden?
De 1F beoordeling vindt plaats in de asielprocedure en staat geheel los van de vraag of sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. In het kader van de beoordeling van de asielprocedure zal enkel van belang zijn of er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd en of artikel 3 EVRM in de weg staat aan gedwongen terugkeer naar het herkomstland.
Artikel 8 EVRM kan wel een rol spelen bij het nemen van een besluit tot het (tevens) opleggen van een inreisverbod. Dit zal echter niet snel leiden tot schending van artikel 8 EVRM. Artikel 8 EVRM is immers geen absoluut recht en uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vloeit voort dat ernstige bezwaren in het kader van de openbare orde veelal zullen maken dat geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM, ook niet indien dit leidt tot een scheiding van het gezin.
Uitzetting komt pas in zicht wanneer de vreemdeling geen rechtmatig verblijf (meer) heeft. Wanneer er sprake is van een gezin waarin een aantal gezinsleden wel een verblijfsstatus heeft, maar één van de ouders niet vanwege de 1F-tegenwerping, zijn er op het moment dat uitzetting aan de orde is vaak al meerdere procedures gevoerd en tot en met de rechter uitgeprocedeerd waarin veelal ook de toets aan artikel 8 EVRM (gezinsleven) aan bod is gekomen (zoals bijvoorbeeld in de procedure ter oplegging van een inreisverbod).
Kunt u de Kamer garanderen dat, indien sprake is van een voor een gezin dusdanig ernstige situatie, met de groots mogelijke zorgvuldigheid wordt onderzocht of de 1F-tegenwerping stand moet houden?
De toepassing van artikel 1F wordt altijd met de grootst mogelijke zorgvuldigheid onderzocht. Indien in de met alle waarborgen omklede procedure tot en met de rechter is vastgesteld dat artikel 1F van toepassing is, dient de 1F’er uit Nederland te vertrekken. Als sprake is van gezinsleden die wel in Nederland mogen blijven, dan is de keuze aan de gezinsleden of zij met de 1F’er uit Nederland vertrekken. Dit is ongetwijfeld een moeilijke keuze, maar niet een die ligt bij de overheid.
In welke landen waaruit zich in Nederland bevindende mensen tegen wie 1F is tegengeworpen, vindt nog vervolging plaats van diegenen die zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden gedurende conflicten? In hoeverre is een rechterlijke uitspraak uit het land van herkomst en eventuele andere verklaringen van bijvoorbeeld consulaten afdoende bewijs voor een vreemdeling om zijn/haar onschuld te bewijzen in geval van een1F-tegenwerping?
De ratio van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is dat bescherming er is voor de slachtoffers, niet voor de daders. Het gevolg van toepassing van artikel 1F is alléén dat de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning (of om Nederlander te worden) wordt afgewezen, of dat zijn verblijfsvergunning of Nederlanderschap door de IND wordt ingetrokken en dat hij uit Nederland moet vertrekken. Door 1F’ers uit te sluiten van bescherming, wordt mede beoogd te voorkomen dat 1F’ers het vreemdelingenrecht misbruiken om verantwoording voor hun daden te ontlopen.
Het is aan het herkomstland waar de misdrijven zijn gepleegd op welke wijze het met het eigen verleden omgaat. De geschiedenis leert dat dit gebeurt op uiteenlopende manieren, bijvoorbeeld door middel van strafrechtelijke vervolging (bijv. Rwanda, Chili), waarheidscommissies (Zuid-Afrika) of amnestieregelingen (bijv. Angola) en soms gebeurt ook helemaal niets. De vraag of en hoe een land van herkomst dit doet, staat los van de rechtmatigheid van de tegenwerping van artikel 1F in de Nederlandse verblijfsprocedure en het onthouden van rechtmatig verblijf in Nederland. Het maakt de misdrijven niet ongedaan en daarmee in principe evenmin de daaraan verbonden verblijfsrechtelijke consequenties.
De vraag of 1F’ers strafrechtelijk worden vervolgd, staat dus los van de rechtmatigheid van de tegenwerping van artikel 1F in de verblijfsprocedure. Nederland hecht evenwel ook belang aan het tegengaan van straffeloosheid. Wat betreft Nederland heeft berechting in de landen waar de feiten zijn gepleegd de voorkeur, opdat de slachtoffers kunnen zien dat er recht wordt gesproken. Waar dit niet mogelijk is, beziet Nederland of een 1F’er in Nederland kan worden vervolgd. Dit is in de meeste gevallen echter heel moeilijk en hangt af van talloze juridische en praktische factoren, zoals juridische obstakels bij het doen van onderzoek in de herkomstlanden, beschikbaarheid van getuigen, veiligheid van getuigen, veiligheid van Nederlands politie- en justitiepersoneel etc. In ieder geval informeert de IND het Openbaar Ministerie (OM) altijd als er sprake is van toepassing van artikel 1F in een zaak, en het OM is er blijvend alert op of de feiten en omstandigheden zo zijn (geworden) dat strafrechtelijke vervolging mogelijk wordt.
Voor zover wel strafrechtelijke vervolging van een 1F’er plaatsvindt, in het land van herkomst dan wel in Nederland, en er sprake is van een gerechtelijke uitspraak, geldt dat deze in de procedure wordt betrokken bij de beoordeling of artikel 1F kan worden tegengeworpen dan wel of de tegenwerping stand kan houden.
Is een amnestiewet of regeling in het land van herkomst, dat wil zeggen het land waar de schendingen die hebben geleid tot de 1F-tegenwerping zouden hebben plaatsgevonden, van invloed op de tegenwerping?
Zie antwoord vraag 3.
De dood van een Nederlandse activist in Oost-Timor, Indonesië |
|
Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Killing o Mauk Moruk a state sanctioned killing» van de Australische journalist Ted McDonnell?1 Heeft u tevens kennis genomen van de verklaring van de overheid van Oost-Timor?2
Ja.
Klopt het dat Paulino Gama, een Nederlands staatsburger, op 8 augustus jl. is omgekomen?
Ja.
Wat is uw reactie op de strekking van het artikel? Deelt u de mening dat de mogelijke betrokkenheid van de overheid van Oost-Timor onderzocht moet worden? Op welke wijze heeft u reeds uw zorgen over deze zaak overgebracht aan uw ambtsgenoot?
Het onderzoek naar de dood van de heer Gama is de verantwoordelijkheid van de Oost-Timorese regering. De Nederlandse regering heeft navraag gedaan naar de instelling van een onderzoek, is in afwachting van de reactie daarop en blijft de zaak nauwlettend volgen.
Bent u bereid aan te dringen op een internationaal onderzoek en een onafhankelijke autopsie naar de omstandigheden rondom zijn overlijden? Heeft u vertrouwen in de onafhankelijkheid van het lokale rechtssysteem? Bent u bereid om aan te dringen op een Nederlandse bijdrage aan het justitieel onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Staat de Nederlandse ambassade in Indonesië in contact met de directe nabestaanden? Op welke wijze worden zij bijgestaan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft na het overlijden van de heer Paulino Gama contact gehad met zijn nabestaanden. Zij wonen in Nederland. De heer Gama is eerder enige tijd in Oost-Timor gedetineerd geweest en in december 2014 vrijgelaten. Hij ontving tijdens zijn detentie consulaire bijstand. Het ministerie was tijdens zijn detentie met zijn familie in contact en hield hen op de hoogte van de ontwikkelingen. Het ministerie is geïnformeerd dat de familie na het overlijden van de heer Gama naar Oost-Timor is afgereisd en heeft contact hierover gehad met zijn dochter. De familie heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod om contact op te nemen met de Nederlandse ambassade en is inmiddels weer terug in Nederland.
Het bericht; 'IS ontvoert zeker 230 Syriërs, onder wie tientallen christenen' |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «IS ontvoert zeker 230 Syriërs, onder wie tientallen christenen»?1
Ja.
Kunt u dit bericht bevestigen?
Eigen bronnen bevestigen de ontvoering, maar geven geen uitsluitsel over de huidige verblijfplaats.
Beschikt u over meer informatie met betrekking tot de mogelijke verblijfplaats(en) van de gegijzelden?
Nee.
Wat is uw inschatting van de beweegreden van ISIS om mensen te ontvoeren? Is het waarschijnlijk – net als bij de vorige ontvoering van 230 christenen in februari van dit jaar – dat er weer losgeld wordt geëist? Kan dit duiden op een mogelijke nieuwe strategie, om op deze manier meer inkomen te generen aangezien mogelijk de verkoop van olie wordt bemoeilijkt?
ISIS intimideert de bevolking in de gebieden onder zijn controle, onder meer middels martelingen en onthoofdingen. Daarnaast blijken zij in staat om net als andere terroristische organisaties individuen te ontvoeren. Een mogelijk doel kan zijn om hier losgeld voor te eisen. Van een nieuwe strategie lijkt geen sprake.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot deze groep, die eerder (in februari 2015) is ontvoerd?
Openbare bronnen maakten op 11 augustus jl. melding van de vrijlating van 22 Assyriërs, die in februari dit jaar door ISIS werden ontvoerd in het noordoosten van Syrië. Het kabinet beschikt niet over gegevens met betrekking tot de overige door ISIS ontvoerde Assyriërs.
Welke mogelijkheden zijn er om bijvoorbeeld via de speciale Syrië-gezant van de Verenigde Naties (VN), de heer De Mistura, te achterhalen wat de beweegreden zijn van ISIS? Bent u bereid hier op aan te dringen?
De heer De Mistura onderhoudt geen contact met de terroristische organisatie ISIS. De door u gesuggereerde navraag door De Mistura is dan ook niet mogelijk.
Bent u bereid bij de VN er op aan te dringen, met mogelijk gelijkgestemden, om er alles aan te doen deze gegijzelden, waaronder 50 vrouwen en 19 kinderen, vrij te krijgen?
De VNVR heeft zich net als NL met gelijkgezinden als de Verenigde Staten en Duitsland uitgesproken over verschillende ontvoeringen door ISIS. Ook deze zaak zal waar opportuun ter sprake gebracht worden in multilateraal en/of bilateraal verband.
De anti-ISIS coalitie, waar Nederland actief deel van uitmaakt, streeft er met de bestrijding van ISIS naar o.a. religieuze en etnische minderheden in Syrië en Irak te beschermen. Op 8 september heeft Nederland op uitnodiging van Frankrijk en Jordanië in Parijs deelgenomen aan een conferentie over slachtoffers van etnisch en religieus geweld in het Midden-Oosten.
Ook in EU-verband wordt stilgestaan bij het lot van religieuze en etnische minderheden in Syrië en Irak, o.a. door de totstandkoming van een nieuw actieplan mensenrechten (2015–2019), waarin het mensenrechteninstrumentarium wordt aangepast aan de veranderende aard van conflicten, waarbij steeds vaker niet-statelijke actoren als ISIS grootschalige mensenrechtenschendingen begaan.
De veiligheid van christelijke asielzoekers op Asielzoekerscentra’s (AZC’s) |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de beantwoording op de eerder gestelde schriftelijke vragen over dit onderwerp?1
Ja.
Was er bij het desbetreffende incident sprake van intimidatie, discriminatie en bedreiging van een christelijke asielzoeker? Was er bij dit incident sprake van het claimen van een gemeenschappelijke ruimte ten behoeve van het islamitisch gebed, waarbij niet-moslims geen gebruik konden maken van deze ruimte? Was er in casu sprake van een overtreding van de huisregels van het Centrum Opvang Asielzoekers (COA)? Zo nee, op basis waarvan baseert u dit? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
De bewoner heeft in gesprek met het COA aangegeven dat hij zich geïntimideerd en bedreigd voelde. Het COA heeft na gesprekken met betrokkenen in dit individuele geval geen harde aanwijzingen gevonden van intimidatie, discriminatie of bedreiging. Dat laat onverlet dat het COA op basis van dit signaal samen met de bewoner en andere betrokkenen op zoek is gegaan naar een oplossing.
Het COA beheert alle beschikbare ruimtes op een opvanglocatie. Het COA bepaalt welke ruimte waarvoor beschikbaar wordt gesteld. Zo stelt het COA ook vast welke ruimtes ter beschikking staan voor welke individuen (bijvoorbeeld de woonplek) en of groepen (bijvoorbeeld de vrouwenkamer). Elk gebruik van de ruimtes dat niet vastgelegd is, wordt in goed overleg met het COA bepaald. Er mogen geen ruimtes eenzijdig worden geclaimd. Mochten er signalen hierover bij het COA worden gemeld dan zullen de medewerkers van de locatie hierop acteren en met de bewoners in gesprek gaan om te zien of de leefbaarheid en veiligheid in het geding is. Het COA heeft mij gemeld dat dit ook zo is gebeurd in het voorbeeld van Gilze.
Ontvangt u signalen, bijvoorbeeld in uw contact met de stichting Gave, dat ook in andere asielzoekerscentra (AZC’s) gemeenschappelijke ruimtes geclaimd worden door bepaalde groepen? In hoeverre is dit in strijd met de huisregels van het COA?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u concreet aangeven welke aanbevelingen van het onderzoek van Deloitte uit 2011 zijn overgenomen en uitgevoerd? In welke mate zijn ze uitgevoerd en welk structureel effect heeft dit opgeleverd? Kunt u aangeven welke aanbevelingen niet zijn overgenomen en uitgevoerd en waarom deze niet zijn overgenomen en uitgevoerd?
Alle asielzoekers die bij het COA worden opgevangen, worden voorgelicht over artikel 1 van de Grondwet, het gelijkheidsbeginsel. Discriminatie van LHBT’s en op basis van geloofsovertuiging wordt expliciet benoemd.
Alle medewerkers van het COA zijn in 2012/2013 voorgelicht over de problematiek van de LHBT asielzoeker en de christenasielzoeker. Er is voor alle medewerkers een reader beschikbaar waarin het COC en stichting Gave achtergrondinformatie hebben gegeven.
In het reglement Onthouding Verstrekkingen, het sanctioneringsbeleid van het COA, staat in de doelstelling opgenomen dat een sanctionering effect heeft op de overige asielzoekers. Bij de maatregel van een tijdelijke onthouding van de opvangplek is de sanctionering zichtbaar. Bij alle de andere maatregelen is dit niet direct zichtbaar. Het COA heeft geen «shaming and blaming» beleid.
In de voorlichting aan medewerkers is opgenomen dat signalen van discriminatie serieus genomen moeten worden. Het aanspreken hierop is daar een onderdeel van.
Toezicht op de fysieke veiligheid op de locaties wordt uitgevoerd door de RI&E. Een systematiek waarbij de risico’s worden beschreven en de maatregelen worden benoemd die de locatie moet nemen. Middels evaluatie hiervan wordt de voortgang en actueel houden van de RI&E gemonitord. Er zijn geen fysieke maatregelen genomen die gericht zijn op de veiligheid van christenen.
Binnen het interne plaatsingsbeleid is ruimte gecreëerd om plaatsingsverzoeken op basis van religieuze motieven te honoreren. Elk verzoek wordt wel apart beoordeeld. Capaciteitsdruk of andere zwaarwegende motieven zijn soms overwegingen waardoor het verzoek afgewezen wordt.
De aanbeveling van het apart opvangen van doelgroepen in speciale opvangvoorzieningen is niet overgenomen. Het COA streeft hierbij naar een zo uitgebalanceerde verdeling van doelgroepen. Dat dit niet altijd mogelijk is door de enorme capaciteitsdruk en de toestroom van grote homogene groepen, is duidelijk.
Het COA heeft aangegeven sinds het rapport van Deloitte meer aandacht te hebben voor de problematiek en dat sensitiever wordt opgetreden als bewoners vertellen over de moeilijkheden die ze ervaren. De rol van de COA-medewerker als contactpersoon heeft meer aandacht gekregen. Ook de doorverwijzing naar belangenverenigingen en het faciliteren van deze contacten is een onderdeel hiervan.
Begrijpen wij uit uw antwoord2 op vraag 7 van 24 juni jl. dat de eerder gemaakte landelijke afspraken momenteel niet op elke opvanglocatie ingevoerd zijn? Welk percentage van de huidige medewerkers en welk percentage van de huidige opvanglocaties zijn meetbaar bereikt met de aangeboden scholing? Kunt u aangeven op hoeveel locaties de maatregelen nog niet zijn ingevoerd en wanneer verwacht u dat de maatregelen wel op alle locaties ingevoerd zijn? Bent u voornemens de door u genoemde afgeslankte werkgroep weer uit te breiden om dit proces te bespoedigen?
De afgeslankte werkgroep is in augustus aangevuld met 2 nieuwe leden. Er is een vervolg plan van aanpak geschreven waarin op basis van de groei die het COA heeft meegemaakt de afgelopen maanden de probleemstelling opnieuw wordt beschreven en waar de plannen in staan voor de komende maanden. De doelstelling hierbij is dat het COA in het najaar het huidige pakket aan richtlijnen heeft aangepast aan de huidige behoefte. Het voorlichten van alle COA-medewerkers is hierin opgenomen.
Deelt u het risico, wat ook staat beschreven in het onderzoek van Deloitte uit 2011, dat de bewoners geen melding durven te maken? Deelt u voorts de mening dat de sindsdien toegenomen homogeniteit van de bevolking van de opvanglocaties, de toegenomen vervolging die de christelijke bewoners in het land van herkomst al hebben doorgemaakt3 en de afgenomen sensitiviteit in de organisatie door de vele nieuwe medewerkers het risico verder vergroot dat er geen meldingen gedaan worden?
COA-medewerkers zijn getraind om signalen op te pakken en hierover in gesprek te gaan. Door de grote toename van het aantal opvanglocaties zijn er veel nieuwe medewerkers aangesteld. In het actualiseren van het plan van aanpak door de werkgroep meldingsbereidheid wordt hier door het COA aandacht aan geschonken, zodat ook voor nieuwe medewerkers wordt geborgd dat het bewustzijn voor dit aspect en specifiek de positie van christenen vergroot zal worden.
Bent u bereid dergelijke incidenten, met een religieuze grondslag, voortaan wel te registreren zodat er een beeld ontstaat hoe groot het probleem is? Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer het COA afhankelijk is van derden om aan te geven of en wanneer dergelijke problemen zich voordoen?
Het COA legt in zijn registratiesysteem de aard van een incident vast (bijvoorbeeld vandalisme, bedreiging, suïcidepoging etc.) en niet de achtergrond/aanleiding. Ik zie daar ook geen reden voor. De exacte aanleiding is vaak niet eenduidig vast te stellen. De aard van het incident daarentegen wel.
Ik vind het hoofdzakelijk van belang dat meldingen gedaan worden. Hierin heeft de asielzoeker primair een eigen verantwoordelijkheid. Het COA heeft mij gemeld zich maximaal in te spannen om meldingen binnen te krijgen en eventuele drempels weg te nemen.
Het COA geeft aan tevreden te zijn over het samenwerkingsverband met COC en stichting Gave aangezien dat betekent dat meldingen die ondanks alle inspanningen van het COA niet bij het COA binnen komen, maar wel bij COC/stichting Gave, alsnog worden ontvangen.
Onnodige verhuizingen van asielkinderen |
|
Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «College B&W Almelo wil gezinslocatie azc houden»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er concrete plannen zijn om niet langer gezinnen op te vangen in het asielzoekerscentrum (AZC) in Almelo? Klopt het dat hierdoor 120 bewoners, onder wie veel kinderen, weer gedwongen moeten verhuizen? Bent u tevens bekend met de grote onrust die dit onder de gezinnen teweeg heeft gebracht? Kent u de bezwaren tegen deze plannen die ook het college van burgemeester en wethouders van Almelo heeft?
De locatie in Almelo is momenteel een gezinslocatie (GL). Deze locatie wordt een asielzoekerscentrum (AZC). Op de GL Almelo verblijven niet-rechtmatig verblijvende gezinnen met kinderen, die door deze verandering inderdaad moeten verhuizen.
Het aantal verhuizingen van gezinnen met kinderen wordt zoveel mogelijk beperkt. Door de hoge instroom van asielzoekers, en de daarbij behorende noodzaak om flexibel met COA capaciteit om te gaan, is het echter niet altijd mogelijk om dat te voorkomen. Het COA streeft er immers naar iedereen die daarvoor in aanmerking komt goede opvang en onderdak te bieden. Momenteel is er extra AZC capaciteit nodig, terwijl de bezetting in de GL’s op dit moment lager is. Dat is de reden dat de GL Almelo wijzigt in een AZC.
Ik ben op de hoogte van de bezwaren van het college van burgemeester en wethouders van Almelo tegen deze plannen en van de onrust die de plannen meebrengen voor bewoners. Het COA is in gesprek met zowel de gemeente als de bewoners. Die gesprekken zijn er op gericht om de impact van de verhuizing zo beperkt mogelijk te laten zijn. Het COA is frequent met de gemeente in overleg om de voortgang te bespreken, waarbij begrip is gevraagd voor de situatie die door de hoge asielinstroom is ontstaan.
Bent u bekend met de schadelijke effecten die de vele verhuizingen veroorzaken bij deze kwetsbare groep kinderen? Herinnert u zich nog het rapport «Ontheemd: de verhuizingen van asielzoekerskinderen in Nederland»?2 Deelt u de mening dat de overheid een bijzondere verplichting heeft, onder meer verankerd in het Kinderrechtenverdrag, om deze schadelijke effecten zoveel mogelijk te voorkomen?
Ik acht het mogelijk dat kinderen problemen ondervinden door (een groot aantal) verhuizingen. Het COA doet er van alles aan om mogelijke nadelige effecten voor kinderen zoveel mogelijk te beperken. Het COA biedt uiteraard voorlichting en begeleiding om de gezinnen zo goed mogelijk voor te bereiden op de overplaatsing. Het COA begrijpt de impact voor de bewoners en levert daarom in deze situatie zoveel als mogelijk maatwerk bij de verhuizing naar andere GL’s. Hierbij handelt het COA zoveel mogelijk in de geest van het standaard verhuisprotocol en een checklist verhuizingen die in samenspraak met werkgroep Kind in AZC is ontwikkeld. Zoals gezegd, streeft het COA ernaar om iedereen die daarvoor in aanmerking komt goede opvang en onderdak te bieden. Zeker met de huidige instroom zijn verhuizingen daardoor soms nodig.
Bent u bereid voorlopig af te zien van de voorgenomen verhuizing van deze 120 bewoners om zodoende naar alternatieven te zoeken waarbij geen gezinnen met kinderen hoeven te verhuizen? Bent u bereid hierover in gesprek te treden met het college van burgemeester en wethouders van Almelo en de Werkgroep Kind in AZC?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Het COA heeft de uitspraak in het kort geding van 5 augustus jl. afgewacht. Om die reden heeft ook de beantwoording van deze vragen langer geduurd dan voorzien.
Het rapport van de onafhankelijke klachtencommissie van FMO met betrekking tot de Barro Blanco dam in Panama en de reactie van FMO |
|
Joël Voordewind (CU), Marianne Thieme (PvdD), Jesse Klaver (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de bevindingen van de onafhankelijke klachtencommissie van FMO met betrekking tot de Barro Blanco dam in Panama1, waarin staat dat zaken in relatie tot de rechten van inheemse volkeren niet compleet in kaart zijn gebracht voorafgaand aan de goedkeuring van de lening? Hoe beoordeelt u deze conclusies, ook in het licht van uw eerdere uitspraken2 dat de effecten van dit project wél goed in kaart waren gebracht, en dit nu door de onafhankelijke klachtencommissie wordt weersproken?
Ja. Een essentiële conclusie in het rapport van de onafhankelijke klachtencommissie van FMO is dat de informatie over de rechten van inheemse volkeren ten tijde van de goedkeuring van de lening in 2011 nog niet volledig was. De klachtencommissie constateert ook dat deze informatie nog voor de eerste betaling mede op initiatief van FMO werd gecompleteerd met een aanvullend onderzoek. Het kabinet hecht er veel belang aan dat FMO naar aanleiding van de bevindingen van de klachtencommissie heeft aangekondigd het goedkeuringsproces aan te scherpen zodat in de toekomst bij besluitvorming over investeringen alle relevante informatie tijdig beschikbaar is en relevante standaarden worden nageleefd. In het eerstvolgende overleg met FMO zal ik dit nadrukkelijk aan de orde stellen.
Heeft u tevens kennisgenomen van de bevindingen van de vorige Speciale rapporteur voor Inheemse volkeren van de Verenigde Naties3, James Anaya, dat het land van de Ngöbe bevolking niet onder water zou moeten worden gezet of negatief getroffen zou moeten worden zonder de voorafgaande overeenstemming van de representatieve autoriteiten van het volk? Bent u het met hem eens?
Ook het kabinet vindt dat er een akkoord moet zijn met de legitieme traditionele autoriteiten van de inheemse bevolking. De vorige Speciale Rapporteur maakte deze aanbeveling in algemene zin in zijn rapport. Ten aanzien van het Barro Blanco project is destijds een overeenkomst met de traditionele autoriteiten van de inheemse bevolking gesloten. Helaas wordt deze overeenkomst niet door alle betrokkenen binnen de inheemse bevolking gesteund. Daarom ondersteunt het kabinet van harte de recente poging tussen de Panamese overheid en traditionele autoriteiten van de inheemse bevolking om de dialoog te hervatten. Om de directe en indirecte impact van de Barro Blanco dam op de inheemse bevolking en hun leefomgeving goed te kunnen begrijpen, zal deze dialoog tussen de Panamese overheid en vertegenwoordigers van de inheemse bevolking ondersteund worden door een technische commissie. Betrokken partijen hebben verklaard zich te verbinden aan de informatie van deze commissie.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen van de klachtencommissie en de Speciaal Rapporteur worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft met tevredenheid kennis genomen van de reactie van FMO op het rapport van de klachtencommissie en zal toezien dat de aanbevelingen door FMO worden opgevolgd en geïmplementeerd. De aanbevelingen van de Speciaal Rapporteur gericht aan de Panamese overheid, betroffen overigens niet alleen het Barro Blanco project. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de Panamese overheid met deze aanbevelingen rekening zal houden en zal dat via ambassade en FMO volgen.
Bent u bereid om zowel bij de Panamese regering als bij FMO te pleiten voor een bouwstop van de dam voor onbepaalde tijd, zodat een dialoog kan worden gevoerd om de toestemming van de Ngöbe bevolking voor het project te verkrijgen en daarmee de schending van de rechten van de Ngöbe bevolking te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Panamese overheid en andere betrokkenen om afspraken te maken over de condities voor deelname aan de dialoog. Het kabinet heeft begrepen dat de Panamese overheid vooralsnog heeft uitgesproken dat er geen start wordt gemaakt met elektromechanische werken en het vullen van het stuwmeer tot een akkoord is bereikt. Afronding van civiele werken en essentiële werkzaamheden in het belang van de veiligheid van omwonenden in het benedenstroomse gebied van de dam zullen wel plaatsvinden.
Kunt u de conclusies van de Algemene Rekenkamer4 bevestigen dat de Nederlandse overheid geen inspraak heeft in FMO’s investeringsbeslissingen behalve als het gaat om investeringen boven 654 miljoen euro, en dat dit bedrag zeer ruim boven de gemiddelde investering van FMO ligt?
In de statuten van FMO staat dat investeringsbeslissingen die hoger zijn dan 1/3 van het eigen vermogen plus reserves goedkeuring van de aandeelhouders vragen. De genoemde € 654 miljoen is het bedrag gebaseerd op de balans eind 2013. Met de cijfers over 2014 zou deze drempel € 712 miljoen bedragen. In het directiebesluit van FMO staat echter dat de aandeelhoudersvergadering om goedkeuring zal worden gevraagd bij beslissingen boven de € 360 miljoen. Dit ligt boven de gemiddelde investering van FMO. Hierbij moet worden opgemerkt dat betrokkenheid van de aandeelhouders bij de individuele kredietverlening een uitzondering moet blijven omdat het kabinet van mening is dat zij zich niet moeten mengen in de dagelijkse operationele activiteiten van de onderneming. Wel zal in het eerstvolgende beleidsoverleg met FMO besproken worden of de criteria waaraan investeringsbeslissingen moeten voldoen aangepast dienen te worden.
Heeft u genoeg zeggenschap om te verzekeren dat investeringen van FMO niet leiden tot mensenrechtenschendingen? Zo niet, hoe gaat u dit verbeteren? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoe verhoudt zich dit tot zaken die op dit gebied aantoonbaar misgingen bij de investering van FMO in de Barro Blanca dam in Panama?
De Staat heeft geconstateerd dat FMO borgingsmechanismes heeft ingebouwd om ervoor te zorgen dat investeringen van FMO niet leiden tot mensenrechtenschendingen. Zo heeft FMO als een van de eerste ontwikkelingsbanken een onafhankelijk klachtenmechanisme opengesteld die het mogelijk maakt voor onder meer de lokale bevolking om hun bezwaren te uiten. De onafhankelijkheid van het klachtenmechanisme en de transparantie ten aanzien van de bevindingen zijn daarbij zeer belangrijk. Overigens heeft het onafhankelijke panel geen mensenrechtenschendingen geconstateerd bij het Barro Blanco project.
FMO werkt op basis van relevante standaarden zoals de IFC Performance Standards en de OESO Richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de VN-richtlijnen voor bedrijven en mensenrechten. Het goedkeuringsproces voor nieuwe kredieten is naar aanleiding van de opmerkingen van de klachtencommissie over het Barro Blanco project verder aangescherpt, zie ook het antwoord op vraag 1.
Ik zal medio november in gesprek gaan met de Raad van Commissarissen over het toezicht op besluitvorming van investeringen van de onderneming. Een meer intensieve dialoog tussen belanghebbenden en FMO vind ik in de context van een groeiende portefeuille en toenemende investeringen in met name infrastructurele projecten wenselijk. Ik zal bij FMO erop aandringen dat het openbaringsbeleid meer transparantie ten aanzien van dergelijke investeringen gaat geven. Als voorbeeld kijk ik hierbij naar een koploper als de International Finance Corporation. Bezwaren van belanghebbenden zullen in de toekomst beter worden gesignaleerd.
De Duitse overheid heeft een zetel in de Raad van Commissarissen van de Duitse ontwikkelingsbank DEG; deelt u de mening dat dit een goed middel voor de overheid zou zijn om meer controle over FMO uit te voeren? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit ook voor uzelf bij FMO realiseren? Zo nee, waarom niet?
Het ontbreekt de Staat niet aan mogelijkheden om, zowel als beleidsmaker en als aandeelhouder, invloed uit te oefenen op FMO. Het kabinet is van mening dat de gehele Raad van Commissarissen oog hoort te hebben voor het publiek belang en voor een goede toepassing van het MVO beleid van de onderneming. Als meerderheidsaandeelhouder in FMO benoemt de Minister van Financiën de commissarissen en kan kandidaat leden hierop selecteren. Ik zal met de Raad van Commissarissen van FMO bespreken of er voldoende aandacht is voor inclusieve ontwikkeling in het beleid van FMO.
Bent u bereid om de Raad van Commissarissen van FMO te verzoeken een deel van haar vergaderingen publiekelijk open te stellen zodat de Raad informatie en terugkoppeling kan vragen aan belanghebbenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, een dergelijk verzoek vind ik niet passend bij de positie van de Raad van Commissarissen. Zij heeft regelmatig contact met onder meer ministeries, Nederlandse bedrijven, NGO’s en andere ontwikkelingsbanken. Indien er vragen zijn van de Raad van Commissarissen aan belanghebbenden dan kan zij die stellen. Als belanghebbenden vragen hebben aan de Raad van Commissarissen kunnen zij zich richten tot de secretaris van de Raad van Commissarissen. Wel zal het kabinet er op aandringen dat het openbaringsbeleid van FMO tot meer transparantie moet leiden.
Kunt u bevestigen dat de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen5 en de VN-richtlijnen voor bedrijven en mensenrechten6 vereisen dat bedrijven, inclusief financiële instituties, effectrapportages uitvoeren van de mensenrechtenimpacts van hun activiteiten, en dat een mensenrechteneffectrapportage verder gaat dan de vereisten van de IFC Performance Standards voor een milieueffectrapportage, zowel omdat een project aan andere standaarden wordt getoetst en vanwege de participatieve wijze waarop de rapportage wordt verkregen? Deelt u de mening dat een mensenrechteneffectrapportage de mensenrechtenimpacts van Barro Blanco zou hebben blootgelegd? Zo nee, waarom niet?
In de genoemde VN- en OESO-richtlijnen staat het concept van due diligenceop het gebied van mensenrechten centraal. Due diligenceomvat onder andere de inventarisatie van feitelijke en potentiële gevolgen van de bedrijfsoperaties op gebied van mensenrechten. Dit zou de vorm kunnen krijgen van een effectrapportage, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs. De VN- en OESO-richtlijnen schrijven inderdaad ook voor dat betekenisvolle consultaties met mogelijk getroffen groepen en andere stakeholders onderdeel moeten vormen van het due diligence-proces. Ook de IFC Performance Standards benadrukken het belang van due diligenceop het gebied van mensenrechten en schrijven consultaties met de getroffen gemeenschappen voor. Een Environmental and Social Impact Assessment (ESIA) voor een project met potentiele impact op mensenrechten wordt conform FMO beleid uitgevoerd waarbij onder meer de IFC Performance Standards, de OESO Richtlijnen, het FMO Mensenrechtenbeleid en het Ruggie framework als basis dienen. Bij Barro Blanco is bovenstaande route gevolgd en heeft het onafhankelijke klachtenpanel geconstateerd dat mensenrechtenimpacts in kaart zijn gebracht, maar dat meer aanvullend onderzoek had moeten worden uitgevoerd voorafgaand aan de goedkeuring van de lening om de rechten van de inheemse bevolking in kaart te brengen.
Bent u bereid om FMO te vragen om mensenrechteneffectrapportages op te stellen als standaardonderdeel van haar beoordelingsbeleid van projecten? Zo nee, waarom niet en op welke wijze wilt u er dan voor zorgen dat de FMO niet nog een keer investeert in een project met zulke grote negatieve sociale en milieugevolgen?
FMO vraagt van haar klanten om effectrapportages op te stellen om milieu, sociale en mensenrechtenimpacts van hun activiteiten inzichtelijk te maken. Als een effectrapportage niet is uitgevoerd op het moment dat FMO een transactie overweegt wordt de klant hierin ondersteund. Het toetsingskader dat FMO hanteert en de wijze van onderzoek naar milieu/sociale effecten en risico’s is in lijn met de aanpak van multilaterale financieringsinstellingen zoals IFC en vergelijkbare bilaterale instellingen. In de praktijk betekent dit voor een ontwikkelingsbank als FMO dat de effectrapportages van bedrijven worden geëvalueerd en verbeteringen plaatsvinden indien nodig. In dit specifieke geval moet rekening worden gehouden met het feit dat de 2012 versie van de IFC Performance Standards en ook de actuele versie van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen toen nog niet van kracht waren.
De gezette stappen een jaar na de moord op de Libische mensenrechtenactiviste Salwa Bugaighis |
|
Harry van Bommel , Kees van der Staaij (SGP), Wassila Hachchi (D66), Marit Maij (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Han ten Broeke (VVD), Michiel Servaes (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u net als uw voorganger van mening dat de moordenaars van Salwa Bugaighis niet ongestraft mogen blijven? Zo ja, welke stappen zijn gezet en welke resultaten zijn geboekt na de toezegging van uw voorganger op 10 juli 2014 om zowel in bilaterale contacten als in EU-verband bij de Libische autoriteiten en de Libische ambassade in Den Haag aan te dringen op «een gedegen onderzoek» naar de moord op Salwa Bugaighis?1
Het kabinet blijft van mening dat de moordenaars van de Libische mensenrechtenactiviste Salwa Bugaighis niet ongestraft mogen blijven en heeft in EU-kader aangedrongen op een gedegen onderzoek. De toenmalige Libische regering toonde zich oprecht zeer geschokt en was er op gebrand een onderzoek in te stellen, maar had destijds geen controle over de stad Benghazi. De snel daarop volgende politieke en militaire ontwikkelingen – leidend tot het noodgedwongen uitwijken van regering en parlement naar het oosten van het land en het daarop geheel ontbreken van een effectief centraal staatgezag – heeft er toe geleid dat het beoogde gedegen onderzoek niet van de grond is gekomen. Dit geldt evenzeer voor onderzoek naar aanleiding van de moord op Fariha Al-Barqawi.
Wat zijn de conclusies van het door uw voorganger toegezegde onderzoek naar «verdere mogelijkheden om de veiligheid van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers [in Libië] te ondersteunen» waarbij «ondersteuning van een hotline» tot de onderzochte mogelijkheden zou behoren? Welke stappen zijn naar aanleiding van het onderzoek concreet gezet? 2
De mogelijkheid om een «hotline» op te richten voor (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers is op lokaal niveau in EU-kader besproken in Tripoli, maar een dergelijke hotline is na de evacuatie van de EU-delegatie niet tot stand gekomen. De Nederlandse ambassade in Libië heeft de afgelopen jaren veel vrouwenorganisaties gesteund en daarmee een breed netwerk opgebouwd. Toen de situatie in juli 2014 ernstig verslechterde, heeft de ambassade zich ervoor ingezet om Libische vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in nood te helpen. Eén van hen is tijdelijk opgevangen in Nederland en aan een andere vrouwelijke mensenrechtenverdediger is een visum aangeboden. Ook vanuit verschillende Nederlandse en internationale NGO’s is er aandacht voor het lot van Libische vrouwelijke mensenrechtenverdedigers. Enkele van deze organisaties worden gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is regelmatig contact met partnerorganisaties over de situatie van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in Libië.
Op welke wijze heeft Nederland gevolg gegeven aan de toezegging om «wanneer de mogelijkheid zich aandient» als Nederland «de bescherming van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers (in Libië) verder aan de orde stellen»?
Nederland heeft zowel bilateraal, als in EU- en VN-kader, bescherming van (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers in Libië aan de orde gesteld, alsmede gewezen op de noodzaak van «accountability». Zo heeft Nederland tijdens de recente VN Mensenrechtenraad in maart jl. als ook tijdens de VN «Universal Periodic Review» hiervoor aandacht gevraagd. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Tripoli, tijdelijk opererend vanuit Tunis, via diverse publieke activiteiten aandacht gevraagd voor vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en accountability. Dit gebeurde o.m. op 10 december 2014 tijdens de Internationale Dag voor de Rechten van de Mens, op 8 maart 2015 tijdens de Internationale Dag voor de Rechten van de Vrouw en op 12 maart 2015 via een mede door de Nederlandse ambassade georganiseerde bijeenkomst met als thema Accountability and human rights in Libya. Daarnaast ondersteunt Nederland diverse projecten op het gebied van «women empowerment»/vrouwenrechten in Libië en zet Nederland zich in voor de versterking van de positie van de vrouw in de politieke en veiligheidsdialoog in Libië, op basis van VNVR-resolutie 1325.
Bent u bereid om op dezelfde wijze als na de moord op Salwa Bugaighis ook aan te dringen bij de Libische autoriteiten op gedegen onderzoek naar de moord op voormalig parlementariër en activiste Fariha Al-Barqawi? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, in het kader van uw toezegging de bescherming van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in Libië waar mogelijk aan de orde te stellen, om deze twee moorden en het tegengaan van straffeloosheid van mensenrechtenschendingen tegen vrouwelijke activisten en (ex-)politici in Libië aan te kaarten tijdens de viering bij de VN-Veiligheidsraad van het 15-jarig bestaan van resolutie 1325 in oktober 2015? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De veiligheid van christelijke asielzoekers op Asielzoekerscentra's (AZC’s) |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «christelijke asielzoeker «ontvlucht» azc uit angst voor moslims»?1 Herinnert u zich de beantwoording van eerdere vragen over de moord op een christelijke asielzoeker?2 Herinnert u zich de beantwoording van eerdere vragen over het artikel: «Asielopvang tikkende tijdbom»?3
Ja.
Herkent u de signalen uit deze casus waarbij een meerderheid van de asielzoekers met een islamitische achtergrond christelijke bewoners intimideren, discrimineren en soms zelfs bedreigen?
Nee, dat beeld klopt niet met de feiten, wat niet wegneemt dat er wel degelijk spanningen tussen bewoners voorkomen. Het wonen op een beperkt oppervlak van mensen met diverse achtergronden kan dit met zich meebrengen. De meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen. Hoewel niet uitgesloten is dat verschil in etnische of religieuze oorsprong tot conflicten tussen bewoners kunnen leiden, is dit doorgaans niet de oorzaak van de conflicten die in asielzoekerscentra ontstaan.
Het COA benadrukt in haar voorlichting aan alle bewoners dat discriminatie en intimidatie, op basis van artikel 1 van de Grondwet, verboden is. Het COA tolereert geen beledigende en discriminerende uitingen over religie, sekse, seksuele geaardheid, leeftijd, etniciteit of nationaliteit. Op een asielzoekerscentrum geldt vrijheid van godsdienst. Dit betekent dat bewoners elkaar in hun waarde dienen te laten ongeacht religie, politieke overtuiging of seksuele geaardheid. Binnen de grenzen van de COA-locatie dient het beoefenen van het geloof plaats te vinden in de privéruimte in afstemming met andere bewoners van diezelfde privéruimte. Het is niet toegestaan om gemeenschappelijke ruimtes te gebruiken als gebedsruimte. Dergelijke ruimtes moeten voor iedereen vrij toegankelijk zijn.
Heeft het personeel van het Centrum Opvang Asielzoekers (COA), zoals aangegeven in de beantwoording van de eerder genoemde vragen, er adequaat op toegezien dat de huisregels van het ACZ zijn nageleefd? Heeft het personeel de bewoners in casu aangesproken op ongewenst gedrag? Heeft het personeel in casu gebruik gemaakt van het opleggen van een maatregel?
Een situatie waarin slachtoffers van intimidatie zich genoodzaakt zien de COA-locatie te verlaten zou inderdaad niet mogen voorkomen. De inspanningen van het COA zijn er dan ook op gericht om dit te voorkomen, zo ook in dit geval.
Het COA heeft mij gemeld dat medewerkers van het COA na de melding in gesprek zijn gegaan met de betrokken persoon om een passende oplossing te vinden. Bij het zoeken van een oplossing in dergelijke situaties is overplaatsing naar een andere locatie geen uitgangspunt voor het COA. In dit geval is de betrokken persoon overgeplaatst omdat dat op zijn eigen verzoek was. Het COA is ook in gesprek gegaan met andere christelijke bewoners en de overige bewoners van de unit. Zij geven dat zij zich niet geïntimideerd of bedreigd voelen. Op een groot deel van de kamers wonen bewoners met verschillende religies bij elkaar en kan ieder zijn eigen geloof belijden.
Het COA heeft geen sanctionerende maatregel opgelegd omdat tot op het individuele niveau geen aanwijzingen zijn gevonden van intimidatie, discriminatie of bedreiging (ook niet op basis van het filmpje).
Veiligheid en leefbaarheid binnen en buiten het asielzoekerscentrum geniet de hoogste prioriteit. Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie aan de nieuwe bewoner bekend worden gemaakt. In deze huisregels is o.a. bepaald dat intimidatie en discriminatie verboden is, vrijheid van godsdienst geldt en het niet is toegestaan om openbare ruimtes te gebruiken als gebedsruimte. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Voor zaken die de openbare orde raken, wordt altijd politie ingeschakeld.
Hoeveel meldingen en incidenten hebben er in het laatste jaar op COA-locaties plaatsgevonden met een religieuze achtergrond?
Het COA legt in haar registratiesysteem de aard van een incident vast (bijvoorbeeld vandalisme, bedreiging, suïcidepoging etc.), maar niet de achtergrond/aanleiding. Daarmee is dus niet te achterhalen hoe vaak een incident heeft plaatsgevonden met een religieuze achtergrond. Alle meldingen van bewoners die de stichting Gave of het COC ontvangt, worden gemeld aan het COA. Dit incident is de tweede melding die dit jaar via de stichting Gave binnenkomt (na een melding van 14 januari jl. over gevoelens van onveiligheid op een het AZC in Katwijk).
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat slachtoffers van dergelijke intimidatie zich klaarblijkelijk genoodzaakt zien de COA-locatie te verlaten terwijl de daders gewoon blijven zitten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u de risico's, zoals beschreven in deze casus, die gepaard kunnen gaan met het melden van klachten binnen een AZC? Deelt u voorts de mening dat deze risico's ervoor zorgen dat de meldingsbereidheid van klachten laag is zoals ook bleek uit het onderzoek van Deloitte BOI uit 2010?
Asielzoekers worden voorgelicht dat men voor elk signaal of voorval terecht kan bij COA medewerkers en dat bij vermeende strafbare feiten aangifte gedaan kan worden bij de politie. Op deze wijze tracht het COA de drempel voor het melden van klachten zo laag mogelijk te leggen.
De door Deloitte onderzochte meldingsbereidheid zag niet enkel op de risico’s. De lagere meldingsbereidheid kon ook het gevolg zijn van onbekendheid hoe en waar te melden en met onduidelijkheid in de terugkoppeling naar een bewoner wat met een klacht is gedaan. Het COA heeft na het verschijnen van de aanbevelingen uit het Deloitte onderzoek een pakket aan maatregelen getroffen.
Desondanks kan het COA niet in alle gevallen voorkomen dat bewoners zich onveilig voelen of bewerkstelligen dat bewoners hierover telkens in gesprek treden met het COA of andere partijen. Evenzo kan niet worden uitgesloten dat een klacht en bijvoorbeeld als gevolg daarvan het aanspreken/sanctioneren van een dader toch gevolgen kan hebben voor een slachtoffer, bijvoorbeeld het moeten verhuizen om escalatie te voorkomen. De inspanningen van het COA zijn erop gericht om dit zo veel als mogelijk te voorkomen.
Welke maatregelen heeft u genomen om het COA-personeel bewust te maken van het belang om botsingen, met een religieuze inslag, vroegtijdig te signaleren en effectieve maatregelen te nemen? Staat u nog altijd achter de conclusie, zoals beschreven in de beantwoording op de eerder genoemde vragen, dat de veiligheid van kwetsbare asielzoekers zo veel mogelijk geborgd is?
Voor de borging van de veiligheid van kwetsbare asielzoekers wordt het onderwerp blijvend onder de aandacht gebracht. Het COA is zich van oudsher bewust welke spanningen er tussen diverse bewoners/groepen kunnen bestaan. In antwoord op de aanbevelingen op het rapport van Deloitte heeft het COA een werkgroep samengesteld die aanbevelingen heeft vertaald in concrete maatregelen. Dit is gedaan in nauwe samenwerking met het COC en de stichting Gave. Er wordt voorlichting gegeven aan medewerkers en bewoners om het bewustzijn te vergroten. Binnen de voorlichting wordt aandacht besteed aan artikel 1 van de Grondwet waarin het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod staat geformuleerd. Werkprocessen zijn ingericht om de meldingen van incidenten te stroomlijnen. Profilering en stellingname van het COA tegen religieuze en gender gerelateerde discriminatie heeft geresulteerd in zichtbare posters met anti-discriminatie boodschap, voorlichtingsmateriaal, themabijeenkomsten met medewerkers, een sociale kaart met doorverwijsmogelijkheden en lokale afspraken met belangenverengingen en kerken. De werkgroep is in afgeslankte vorm nog steeds actief om de genomen maatregelen te toetsen en signalen uit het werkveld te bespreken en met verbeter- of verandervoorstellen te komen. Recent heeft de werkgroep met de stichting Gave afgesproken om in de komende maanden aandacht te besteden aan het uniform hanteren van eerder gemaakte landelijke afspraken wegens de snelle groei van het aantal locaties en de instroom van nieuw personeel.
Bent u bereid, in samenspraak met bijvoorbeeld Stichting Gave, aanvullende maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Hoe staat het met de implementatie van de aanbevelingen die voortvloeien uit het onafhankelijk rapport van Deloitte BOI? Ziet u momenteel, gezien de enorme toename van het aantal asielzoekers, de noodzaak aanvullend onderzoek te doen? Welke verbeteringen, zoals aangegeven in de beantwoording van de eerder genoemde vragen, zijn er in 2013 en 2014 aangebracht om de veiligheid van christelijke asielzoekers te vergroten?
Een aanvullend onderzoek acht ik niet nodig. Temeer daar het COA met de partijen die destijds bij het onderzoek van Deloitte betrokken waren (de stichting Gave en het COC) periodiek en ad hoc overleg voert over trends/signalen, mogelijke spanningen en verbeterpunten. Dit zal het COA blijven doen. Op deze wijze wordt de situatie nauwlettend in de gaten gehouden.
De aanpak van huiselijk geweld in Caribisch Nederland |
|
Joël Voordewind (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Betrek gezin bij oplossen huiselijk geweld»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel. Bij een ketenaanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling gaat het om voorkomen (preventie), signaleren, stoppen en beperken van de schadelijke gevolgen van de mishandeling. Bij een integrale aanpak past dat het gezin en het omringende netwerk wordt betrokken.
Kunt u uiteenzetten wat op dit moment in Caribisch Nederland het beleid is aangaande het tegengaan van huiselijk geweld? Klopt het dat de aanpak in de praktijk zich vooral focust op een justitiële aanpak? Hoe komt dit?
Het rapport van Regioplan, die in opdracht van het Kabinet onderzoek hebben gedaan welke maatregelen in Caribisch Nederland getroffen moeten worden om te voldoen aan het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld2 (Verdrag van Istanboel), en die ik uw Kamer in mijn brief van d.d. 19 mei 2014 heb toegestuurd 3 maakt duidelijk dat de aanpak van huiselijk geweld niet los kan worden gezien van de brede aanpak van sociale problematiek op de eilanden. Pas wanneer ook op deze terreinen vooruitgang wordt geboekt, zal een investering in de aanpak van huiselijk geweld daadwerkelijk tot een structurele verbetering van de situatie in Caribisch Nederland kunnen leiden. Het gaat bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in Caribisch Nederland dus om een integrale aanpak, waarin naast justitiële maatregelen, ook aandacht uitgaat naar preventie en hulpverlening. Mede naar aanleiding van het eerder genoemde onderzoek zijn door de eilanden een aantal maatregelen genomen. Zo is er op Saba en Sint Eustatius een maatschappelijk werker aangesteld. En op Bonaire wordt met subsidie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) een veiligheidshuisconstructie ingericht. Daarnaast worden er in de integrale aanpak projecten uitgevoerd die gericht zijn op armoedebestrijding, een van de oorzaken van huiselijk geweld. Bonaire kent een integrale wijkaanpak, met wijkteams die de wijken ingaan en via de «achter de voordeur» methodiek zicht krijgen op de problematiek in gezinnen. Tevens nemen alle drie de eilanden deel aan de WE CAN YOUNG campagne die zich richt op het vergroten van de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren. Verder zet het Kabinet samen met de eilanden in op het tot stand brengen van een basisaanpak huiselijk geweld op Caribisch Nederland. In juni 2014 is er tijdens de Caribisch Nederland week met de Openbare Lichamen gesproken over de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek en is er besloten tot het instellen van een Taskforce kinderrechten en huiselijk geweld Caribisch Nederland, die onder andere zorg draagt voor het opstellen van een plan van aanpak kinderrechten en huiselijk geweld per eiland. Tijdens de afgelopen Caribisch Nederland week (juni 2015) zijn deze plannen van aanpak besproken met alle drie de eilanden en zijn afspraken gemaakt over de implementatie van de plannen. Op Saba zal een projectleider worden aangesteld voor de aanpak van huiselijk geweld en kinderrechten. Op Bonaire zal men voor de speerpunten uit het actieplan kinderrechten een programma van eisen uitwerken, waarin ook de verbinding wordt gelegd met de aanpak van huiselijk geweld.
Deelt u de mening van Chris Palm, directeur van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) op Bonaire, dat slimme voorzorgsmaatregelen (zoals coaching en de Eigen Kracht methodiek, bespreekbaar maken van huiselijk geweld en meer aandacht voor interacties in het gezin i.p.v. aanpak richten op straffen huiselijk geweldplegers) beter passen bij een structurele aanpak van huiselijk geweld dan complex ingrijpen door het justitieel apparaat? Deelt u de mening dat deze preventieve aanpak rondom huiselijk geweld beter vandaag dan morgen ingezet kan worden?
Uit het hierboven genoemde rapport blijkt dat gebruik moet worden gemaakt van de kleinschalige infrastructuur van de eilanden door de zorgketen en de justitiële keten direct aan elkaar te koppelen. Verder is het noodzakelijk dat de hulpverleningsketen wordt versterkt. Dit betekent dat er onder andere geïnvesteerd moet worden in het professionaliseren van hulpverleners, het geven van voorlichting en het opzetten van preventieactiviteiten. In de plannen van aanpak voor huiselijk geweld is dit ook terug te vinden en de eilanden zijn voornemens om zich in te zetten voor het versterken van de preventie en hulpverlening.
Om een impuls te geven aan het verbeteren van de kinderrechten in Caribisch Nederland is per amendement van uw Kamer op de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een bedrag van € 3 miljoen beschikbaar gesteld voor de jaren 2015 – 2017. Daarnaast zijn er voor de aanpak van huiselijk geweld door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) structureel middelen begroot voor de aanpak van huiselijk geweld.
Hebben de CJG’s voldoende financiële middelen om dit soort laagdrempelige hulp aan te bieden bij huiselijk geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid samen met het CJG Bonaire een pilotproject vorm te geven dat het tweedelige doel heeft om 1. huiselijk geweld bespreekbaar te maken, en 2. bij incidenten van huiselijk geweld eerst de «zachte aanpak» van bijvoorbeeld coaching of Eigen Kracht aan te wenden, alvorens tot complex ingrijpen over te gaan? Wilt u, mocht deze pilot ontwikkeld en succesvol zijn, dit project uitrollen over en aanbieden aan alle CJG’s van het Caribisch gebied?
De Ministeries van VWS, VenJ en BZK steunen het initiatief (BZK door een financiële bijdrage) van het Openbaar Lichaam (OL) van Bonaire om nog dit jaar een Eigen Kracht conferentie te organiseren. Mocht de conferentie een succes blijken te zijn, dan zullen de resultaten gedeeld worden met de andere eilanden conform de aangenomen moties inzake samenwerking en het delen van trainingsmateriaal tijdens het debat met uw Kamer van 3 juni jongstleden over de ratificatie van het Verdrag van Istanboel. Ik wil hierbij wel opmerken dat de drie eilanden qua aard en omvang van de problematiek verschillen, en dat wat op één eiland succesvol blijkt, niet per definitie hetzelfde effect zal hebben op een ander eiland.
Bent u bereid in de uitvoering van de twee aangenomen moties naar aanleiding van het Verdrag van Istanboel over samenwerking en trainingen2 dit project mee te nemen? Wilt u hierover de Kamer informeren vóór het Algemeen overleg Actieplan kinderrechten in het Koninkrijk voorzien op 25 juni 2015?
Zie antwoord vraag 5.
De impact van certificering op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouwsector in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport Goodness Guaranteed van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) naar de impact van certificeringen op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouw in ontwikkelingslanden?1
Ja. Een belangrijke conclusie in het onderzoek van SOMO is dat certificering een positieve invloed heeft op naleving van arbeidsnormen. Maar tevens geeft het onderzoek aan dat bepaalde keurmerken betere resultaten boeken dan andere. Hoe strikter de controle, hoe beter de impact. Het onderzoek geeft aanbevelingen voor de verbetering van de controles door keurmerken ten aanzien van naleving van arbeidsnormen.
Bent u bereid om met Nederlandse supermarkten in gesprek te gaan om het gebruik van duurzaamheidscertificeringen te laten toenemen, vooral bij huismerkartikelen?
Staatssecretaris van Economische Zaken spreekt met de Alliantie Verduurzaming Voedsel, waar de Nederlandse supermarkten ook in vertegenwoordigd zijn. De Alliantie heeft samen met het Ministerie van Economische Zaken een agenda opgesteld om de duurzaamheid van de gehele voedselketen op negen duurzaamheidsthema’s, waaronder arbeid, te verhogen. Deze inzet is gericht op alle merken, ook huismerken. Supermarkten werken zo gezamenlijk aan ketenverduurzaming, onder andere door het vergroten van het aanbod van producten met keurmerken die mede zijn gericht op verbetering van arbeidsomstandigheden. Denk hierbij aan UTZ certified, Fairtrade, RSPO, RTRS, Rainforest Alliance.
Daarnaast hanteren alle supermarkten BSCI (Business Social Compliance Initiative) of een gelijkwaardige gedragscode voor producten uit risicogebieden (vooral in Afrika, Zuid-Amerika, India). BSCI is een gedragscode ter verbetering van de arbeidsomstandigheden. BSCI verwacht van de leden en hun leveranciers een verbeterplan gericht op toekomstige aansluiting bij de normen van de International Labour Organisation (ILO). BSCI is evenwel niet in het onderhavige onderzoek van SOMO meegenomen.
Bent u bereid in te zetten op het versterken van de duurzaamheidsstandaarden door middel van betere controles op arbeidsomstandigheden, meer rechtsbesef bij werknemers, leefbaar loon, vakbondsvrijheid en een veilige en gezonde werkomgeving, bijvoorbeeld via de internationale certificeringsorganisatie ISEAL?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u het er mee eens dat een keuze van supermarkten voor duurzaam gecertificeerde producten een hele goede stap is voor bepaalde productgroepen, maar dat supermarkten ook actieve due diligence moeten verrichten over de breedte van hun aanbod en daarover transparant dienen te zijn, bijvoorbeeld met behulp van de kennis van het Sustainability Consortium? Hoe gaat u hen daartoe stimuleren?
Er zijn verschillende systemen, zoals The Sustainability Consortium (TSC), die supermarkten helpen de risico’s in kaart te brengen binnen de verschillende ketens en leveranciers te sturen op verdere verduurzaming. Arbeidsomstandigheden zijn daar een belangrijk aandachtspunt. De keuze van supermarkten voor certificering is een concrete invulling van hun ketenverantwoordelijkheid (due diligence). Zoals de OESO-richtlijnen voorschrijven, gebruiken bedrijven hierbij hun inkoopmacht om negatieve impact in de keten te minimaliseren, en positieve impact te vergroten. Met TSC heeft de Alliantie Verduurzaming Voedsel bij het Ministerie van Economische Zaken een aanvraag ingediend voor publiek-private samenwerking met het doel om het TSC-systeem te versterken.
Bent u bereid het verbeteren van de meerwaarde en prestaties van certificeringen en de impact van certificeringen op de arbeidsomstandigheden in de landbouw te ondersteunen? Zo ja, op welke manier?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het gebruik van de Sociale Voorwaarden in het duurzaam inkoopbeleid beter tot uitvoering wordt gebracht? Op welke manier wilt u de kwaliteit van de officieel goedgekeurde keteninitiatieven (binnen het beleid van de Sociale Voorwaarden) helpen te verbeteren?
In 2014 is de toepassing van de internationale sociale voorwaarden binnen de rijks-inkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de sociale voorwaarden in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. De Minister voor Wonen & Rijksdienst heeft aan de Kamer toegezegd om na te gaan op welke wijze dat kan geschieden voor de rijks-inkopen. In het licht van dit onderzoek wordt ook bezien op welke manier met de kwalificatie van keteninitiatieven wordt omgegaan. Tot nu toe is uitgegaan van de veronderstelling dat de multistakeholderstructuur de waarborg zou moeten bieden voor de kwaliteit van de keteninitiatieven. Deelname aan een keteninitiatief is een manier voor bedrijven om risico’s in hun keten te verkleinen en aan te pakken. Dat geldt ook voor de overheid als inkopende partij.
Bent u bereid het onderzoek van SOMO te benutten bij de vorming van het convenant met supermarkten, naar aanleiding van de «MVO Sector Risico Analyse»?2 Bent u bereid om in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48) afspraken te maken met supermarkten over het voorkomen, bestrijden en monitoren van schendingen van arbeidsrechten, in het bijzonder bij de huismerken? Zullen duurzaamheidscertificeringen en hun prestaties, maar ook de gegevens van het Sustainability Consortium, onderdeel zijn van eventuele convenanten?
Het initiatief voor de convenanten ligt bij de sectoren zelf. De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) en andere partijen uit de levensmiddelenindustrie hebben zich reeds gemeld bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de SER. Het CBL onderzoekt, samen met FNLI en IDH de mogelijkheden om, aanvullend op bestaande duurzaamheidsinitiatieven in de sector en in dialoog met relevante stakeholders, een gezamenlijk, overkoepelend convenant op te stellen waarin belangrijke sociale en ecologische thema’s worden uitgewerkt. Van de sector mag verwacht worden dat zij het onderzoek van SOMO en de gegevens van TSC daarin betrekken.
De beoordeling door de IND van de geloofwaardigheid van Koptische asielzoekers |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Koptische vluchteling stuit op ongeloof»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja. Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat Nederland bij de beoordeling van een asielaanvraag onvoldoende kennis heeft van of rekening houdt met de situatie van Kopten in Egypte.
Klopt het bericht dat koptische asielzoekers uit Egypte bij hun asielrelaas dikwijls niet worden geloofd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, hoe verklaart u dat kennelijk wel die indruk is ontstaan binnen de koptische gemeenschap in Nederland?
Als een asielzoeker aangeeft te zijn gevlucht vanwege problemen door zijn geloofsovertuiging, dan beoordeelt de IND eerst of de geloofsovertuiging geloofwaardig is en vervolgens of de problemen die uit de geloofsovertuiging voortkomen aannemelijk zijn. In het artikel in het Reformatorisch Dagblad wordt beschreven dat het in zaken van Koptische asielzoekers uit Egypte niet zozeer gaat om een ongeloofwaardige geloofsovertuiging, maar om de situatie dat de problemen die voortkomen uit de geloofsovertuiging niet geloofwaardig worden geacht. Dat kan een reden zijn voor afwijzing van de aanvraag. Het kan ook zijn dat de problemen wel geloofwaardig worden geacht, maar dat deze onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Bij asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Egypte wordt de vrees voor vervolging in het kader van het Vluchtelingenverdrag of een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM op basis van de individuele omstandigheden van de betreffende asielzoeker beoordeeld. Wanneer de IND tot een afwijzing komt, zal zij inhoudelijk gemotiveerd uiteen zetten waarom een aanvraag afgewezen wordt. De vreemdeling heeft de mogelijkheid om bij een afwijzing van zijn aanvraag in beroep te gaan bij de rechtbank.
Ik kan niet aangeven of het klopt dat Koptische asielzoekers vaak worden afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van hun asielrelaas. De IND heeft dergelijke signalen niet ontvangen van de hoor- en beslismedewerkers.
Zijn de medewerkers van de IND volgens u voldoende op de hoogte van de situatie waarin koptische christenen in Egypte zich momenteel bevinden? Deelt u de mening dat de situatie van kopten in Egypte nog altijd onverminderd slecht is?
De IND beoordeelt de asielaanvraag binnen de context van al hetgeen uit openbare, betrouwbare bronnen bekend is over het land van herkomst. Een belangrijke bron hierbij is het Algemeen Ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De IND betrekt deze informatie bij de beoordeling of een asielzoeker in aanmerking komt voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Ik heb geen signalen dat de positie van Kopten in Egypte sinds het vorige ambtsbericht substantieel gewijzigd is.
Hebben de hoor- en beslisambtenaren van de IND voldoende expertise om de geloofwaardigheid van gelovigen en bekeerlingen te beoordelen? Deelt u de mening dat verschillende christenen van verschillende denominaties op verschillende wijze uiting geven aan het geloof? Is een hoor- en beslisambtenaar bijvoorbeeld in staat om onderscheid te maken tussen koptisch-orthodoxe en evangelische christenen?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van (bekeerde) christenen in de asielprocedure. Zo heeft er onlangs nog een Masterclass «bekering als asielmotief» plaatsgevonden, met medewerking van diverse externe deskundigen. Bij de beoordeling van een asielaanvraag is het gebruikelijk dat de IND vraagt naar de stroming binnen het christendom waartoe de (bekeerde) christen behoort en indien nodig kunnen daar nadere vragen over gesteld worden. De IND kan daar ook bij betrekken of de wijze waarop de asielzoeker uiting geeft aan zijn geloof, in overeenstemming is met de stroming waartoe hij aangeeft te behoren.
Kunt u aangeven in hoeveel van de gevallen waarbij asielzoekers asiel aanvragen om vervolging op basis van hun geloof te ontvluchten, de asielaanvraag wordt ingewilligd? Hoe liggen deze cijfers specifiek bij christelijke asielzoekers en nog specifieker bij koptische asielzoekers?
De geloofsovertuiging wordt door de IND niet gestructureerd in INDIGO geregistreerd, ook niet als de geloofsovertuiging het asielmotief is. Ik kan deze vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u tot slot aangeven op welke wijze de voorgenomen afschaffing van de positieve overtuigingskrachttoets (POK-toets) van invloed is op de beoordeling van de geloofwaardigheid van christelijke asielzoekers?
Het loslaten van de POK-toets is reeds ingevoerd per 1 januari 2015. Met de afschaffing van de POK-toets werd geen beleidswijziging beoogd, maar wordt een inzichtelijker motivering nagestreefd wanneer (een onderdeel van) het asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht. Dat geldt ook voor de motivering van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van christelijke asielzoekers. Een (verdere) uitleg van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is neergelegd in IND werkinstructie 2014/10, te vinden op www.ind.nl.
Het bericht dat godsdienstige minderheden in India steeds meer in de knel komen |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Godsdienstige minderheden in India onder druk»?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving, die mede is gebaseerd op cijfers van Religion News Service?
Ja. De informatie van Religion News Service is gebaseerd op bevindingen van de United States Commission on International Religious Freedom (USCIRF). Deze organisatie monitort de mate van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
wereldwijd en doet beleidsvoorstellen aan de Amerikaanse President, de Minister van Buitenlandse Zaken en het Congres.
Herkent u de in het artikel gesignaleerde trend, namelijk dat het aantal aanvallen op godsdienstige minderheden in India sterk toeneemt? Betreft dit inderdaad met name agressie jegens christelijke minderheden, zoals wordt gesteld?
Het USCIRF Annual Report 2015 beschrijft dat religieus geïnspireerde incidenten en geweld in India zouden zijn toegenomen gedurende de afgelopen drie jaar. Het gaat hierbij om geweld jegens de religieuze minderheden Moslims en Christenen. In vergelijking met eerdere jaren lijkt het erop dat geweld vaker gericht is tegen christenen. Het rapport baseert zich daarbij vooral op waarnemingen door lokale organisaties. De Indiase overheid zelf geeft aan dat het aantal «communal incidents» in India juist is afgenomen met 22%: van 823 in 2013 tot 643 in 2014. Het kabinet kan daarom niet concluderen dat er sprake is van een trend waarbij het aantal aanvallen op godsdienstige minderheden in India sterk toeneemt.
Kunt u aanduiden waar deze negatieve trend tegenover geloofsvrijheid in India vandaan komt? Welke verklaring is hiervoor?
Informatie over aanvallen op religieuze minderheden is niet eenduidig (zie vraag 2). Evenwel valt over geloofsvrijheid te zeggen dat alhoewel India een pluralistische maatschappij is met een seculiere Grondwet, geweld tussen verschillende religies niet iets van de laatste jaren is. Spanningen tussen Christenen, Hindoes, Moslims en Sikhs komen al sinds de oprichting van India regelmatig voor. Deze zijn deels geloofsgebonden, maar worden vaak ook ingegeven door sociaaleconomische omstandigheden en spanningen op lokaal niveau, bijvoorbeeld over landbezit of andere materiële zaken. Deze kunnen in voorkomende gevallen tot religieuze polarisatie leiden.
Welke rol spelen de Indiase autoriteiten ten aanzien van deze trend? Is uw indruk dat de autoriteiten zich voluit inzetten voor het borgen van ruimte voor religieuze minderheden? Waaruit maakt u dit op?
De Indiase autoriteiten, inclusief de premier en senior ministers binnen de regering, hebben zich bij herhaling uitgesproken tegen religieus geweld en hebben uitingen hiervan veroordeeld. Zo riep premier Modi op tot een moratorium op religieus geweld tijdens zijn Onafhankelijkheidsdagtoespraak in augustus 2014. Naar aanleiding van de aanvallen op de christelijke gemeenschap bezwoer hij medio februari 2015 publiekelijk, tijdens een evenement georganiseerd door de christelijke gemeenschap, dat hij alle religieuze minderheidsgroepen inclusief de christelijke gemeenschap, zou beschermen tegen religieus geweld. Ook sprak hij zich nadrukkelijk uit vóór het recht op vrijheid van geloof en benadrukte hij dat de overheid de vrijheid van religie zal garanderen.
De recente incidenten waarbij christelijke gemeenschappen en scholen het doelwit waren van vernielingen kregen ook in India veel publiciteit. Premier Modi en verschillende senior ministers veroordeelden de aanslagen. Minister van Binnenlandse Zaken Rajnath Singh kondigde aan dat een Special Investigations Team wordt opgezet om op deze wijze extra capaciteit vrij te maken voor deze kwestie. Ook werden verschillende verdachten snel gearresteerd aan de hand van bewakingsbeelden.
Welke concrete acties hebben de Indiase autoriteiten ondernomen na de recente aanvallen op christelijke gemeenschappen en scholen? Zijn er daders opgepakt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, waar mogelijk in internationaal verband, om de Indiase autoriteiten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om de geloofsvrijheid in hun land te bevorderen en om agressie jegens religieuze minderheden hard aan te pakken? Welke kanalen heeft u daarvoor en hoe wilt u deze benutten?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet maakt van verschillende mogelijkheden gebruik om mensenrechten – inclusief de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging- aan de orde te stellen. Ook binnen de EU en VN staat het thema hoog op de agenda. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging maken integraal onderdeel uit van het EU strategisch raamwerk en actieplan mensenrechten. Daarnaast komt godsdienstvrijheid terug in de EU-mensenrechtenstrategieën per land.
Binnen de VN is Nederland actief op het onderwerp godsdienstvrijheid in de Mensenrechtenraad (MRR) en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Nederland steunt het werk van de Speciaal Rapporteur voor godsdienstvrijheid Bielefeldt en is actief betrokken bij de onderhandelingen van resoluties en verklaringen die betrekking hebben op godsdienstvrijheid.
In India steunde Nederland projecten op het gebied van godsdienstvrijheid in de deelstaten Gujarat en Karnataka, waarmee onder meer een dialoog tussen lokale leiders van religieuze gemeenschappen werd geïnitieerd. Momenteel steunt Nederland in de deelstaat Gujarat een project dat beoogt bij te dragen aan een cultuur van religieuze tolerantie.
Het korten van pensioenen van personen op de West bank |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Om welke reden acht u het geboden om per 1 januari 2016 over te gaan tot een korting op de AOW-uitkering van personen op de West bank, terwijl daar tot nu toe geen reden voor was? Welke beweegredenen zitten achter deze aanscherping op dit moment?1
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) bestaat buiten Nederland slechts recht op een socialeverzekeringsuitkering in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Dit verdrag dient afdoende waarborgen te bevatten inzake de controle op de rechtmatigheid van de uitkeringen. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen.
Op basis van het internationaal recht heeft Israël als bezettende mogendheid geen soevereiniteit over de gebieden die het bezet.
Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU. Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Besloten is dat iedereen die nu woont in door Israël bezet gebied en een AOW voor alleenstaanden ontvangt ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon deze mag houden. Vanaf 1 januari 2016 zal de AOW-uitkering van personen die voor het eerst als alleenstaande in door Israël bezet gebied een AOW-uitkering krijgen, ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon) worden gesteld. Dit besluit zal zo spoedig mogelijk worden bekendgemaakt en gecommuniceerd, waardoor het voldoende helder moet zijn welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Het kabinet onderzoekt of voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 er voor toekomstige schrijnende gevallen specifieke maatregelen gewenst zijn.
De uitkomst van het onderzoek zal dit najaar bekend worden gemaakt.
Waarom zou Israël geen bevoegdheid hebben tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor de betwiste gebieden, terwijl artikel 43 van het Haags Land Oorlogsreglement bepaalt, dat de feitelijke machthebber «prendra toutes les mesures qui dépendent de lui en vue de rétablir et d’assurer, autant qu’il est possible, l «ordre et la vie publics»? Waarom zou de toepassing van de relevante verdragsverplichtingen op de betwiste gebieden niet gebracht kunnen worden binnen het bereik van dit artikel 43? Het gaat hier immers om het verzekeren van het levensonderhoud van bewoners van deze gebieden? Past niet de samenwerking tussen Israël en Nederland, vastgelegd in het verdrag inzake de sociale zekerheid, niet uitstekend binnen deze context? Is dit niet bij uitstek iets dat te maken heeft met «la vie public»?
Als bezettende mogendheid oefent Israël feitelijk gezag uit in de door haar sinds 1967 bezette gebieden, met inbegrip van de gebieden die in de Oslo akkoorden zijn aangeduid als Area C. Op basis van het internationaal recht heeft Israël geen soevereiniteit over die gebieden. Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied en mogen in eigen naam gesloten verdragen niet worden toegepast op het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU. De verplichtingen die voor Israël voortvloeien uit het bezettingsrecht, waaronder artikel 43 van het Haags Land Oorlogsreglement doen hier niets aan af.
De betwiste gebieden zijn in het licht van de Oslo Akkoorden inzet van onderhandelingen tussen Israël en de vertegenwoordigers van de Palestijnse Arabieren; erkent u dat de uitkomst daarvan kan zijn dat de uiteindelijke grenzen anders komen te lopen dan de grenzen van 1967? Erkent u derhalve dat zelfs al zou men de delen van de gebieden waar thans een mate van Palestijnse autonomie bestaat als de kernen van een toekomstige Palestijnse staat beschouwen, dat men dan in ieder geval voor de gebieden daarbuiten («C gebieden»), waar de nederzettingen zich bevinden, geen definitieve gevolgtrekkingen kan maken? Hoe honoreert u dit gegeven in uw eerdere beantwoording? Acht u dit geen argument om in ieder geval te borgen dat de uitkeringen voor de mensen die daar wonen ongehinderd en zonder korting overgemaakt moeten kunnen worden?
Achtereenvolgende Nederlandse kabinetten hebben op basis van het internationaal recht het standpunt ingenomen dat de gebieden die Israël in juni 1967 onder zijn bestuur bracht niet tot zijn grondgebied behoren. Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht en lopen vooruit op eventuele wijzigingen van de grenzen van 1967. Uitgangspunt voor het kabinet is dat de grenzen van 1967 alleen met onderlinge overeenstemming kunnen worden gewijzigd.
Zie tevens antwoord op vraag 2.
De positie van christenen in Syrië |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er opnieuw een Syrisch-christelijke geestelijke is ontvoerd in de regio van Homs, Syrië?1
Ja.
Deelt u de overtuiging dat de christelijke minderheden in Syrië, met name onder het bewind van IS(IS), steeds verder onder druk komen staan en dat hierbij sprake is van een religieuze, etnische en culturele zuivering? Kunt u aangeven hoeveel christenen er voor de opkomst van IS(IS) in Irak en Syrië verbleven en hoeveel er nu nog over zijn?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de positie van christelijke minderheidsgroepen in Syrië en Irak. Het aantal christenen in Irak bedroeg in 2003 naar schatting ruim één miljoen. Sinds de val van Saddam Hoessein zijn veel christenen het land ontvlucht vanwege de verslechterde veiligheidssituatie. In 2013, voor de opmars van ISIS in Irak, bedroeg het aantal christenen in Irak naar schatting hoogstens 500.000. Sinds de start van het Syrische conflict in 2011 en de opmars van ISIS in Irak en Syrië zijn miljoenen Syriërs en Irakezen op de vlucht geslagen, onder wie ook christenen. Precieze cijfers van het huidige aantal christenen in Syrië en Irak zijn niet beschikbaar.
De trend dat het aantal christenen in het Midden-Oosten sterk daalt is zorgwekkend. Christenen, en tevens andere minderheden, hebben een extra kwetsbare positie binnen de samenleving, omdat zij relatief klein in aantal zijn en derhalve een minder stevig beschermingsvangnet hebben. Nederland maakt gebruik van alle beschikbare kanalen om aandacht te vestigen op de schendingen van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Op welke wijze staat Nederland in contact met de coalitie onder leiding van de Verenigde Staten die ook in Syrië actief is in de strijd tegen IS(IS)? Ziet u mogelijkheden om binnen deze contacten specifiek aandacht te vragen voor het lot van de christelijke minderheid? Op welke wijze wordt hier in de strijd tegen IS(IS) al aandacht aan geschonken en over welke mogelijkheden beschikt u om hieraan een bijdrage te leveren? Deelt u de mening dat dit binnen de coalitie, zowel in Syrië en in Irak, extra aandacht verdiend?
Nederland staat als deelnemer van de anti-ISIS-coalitie voortdurend in contact met de coalitiegenoten, onder andere via de militaire planningsbijeenkomsten, de kerngroep (small group) en de reguliere werkgroepen van de coalitie. De Nederlandse gronden voor deelname aan de coalitie zijn sinds de ontplooiing van de missie ongewijzigd. De bescherming van de burgerbevolking – inclusief christelijke minderheden – tegen de ernstige mensenrechtenschendingen die door ISIS worden begaan, maakt daarvan deel uit.
Heeft u kennisgenomen van de woorden van de Melkitisch aartsbisschop van Aleppo, Jean-Clemen Jeansart, die waarschuwde dat zijn volk in groot gevaar is en op het punt staat te verdwijnen en waarschuwde dat zowel in Syrie als Irak christelijke gemeenschappen, samen met andere kwetsbare minderheden, weerloos zijn tegen aanvallen van ISIS, omdat zij een hoofddoel vormen van de campagne van het kalifaat voor religieuze zuivering?
Ja.
Komt de internationale gemeenschap in actie voordat alle christenen en minderheden verdreven zijn, daarna of in zijn geheel niet?
Nederland is voorstander van een pluriform Syrië en een pluriform Irak, waar minderheden ook in de toekomst een gelijkwaardige plaats in de samenleving hebben. Derhalve blijf ik mij inspannen voor een inclusief politiek proces in zowel Irak als Syrië, waarin ruimte is voor alle bevolkingsgroepen, inclusief de minderheden.
De mate waarin deze pluriformiteit in de toekomst daadwerkelijk gerealiseerd kan worden is onder meer afhankelijk van: de strijd tegen ISIS; de mate van politieke inclusiviteit en hervormingen in Irak; het bereiken van een breed gedragen politieke oplossing voor Syrië en implementatie daarvan; effectieve bestrijding van terrorisme en extremisme in de regio en het aanpakken van straffeloosheid. In bilateraal, EU- en VN-verband, alsmede binnen de anti-ISIS-coalitie, wordt voortdurend aan deze thema’s gewerkt. De internationale gemeenschap werkt daarmee actief aan de bescherming van de burgerbevolking, inclusief de minderheden.