De crisis in de ouderenzorg |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het personeel van verpleeghuizen gruwt van problemen op de werkvloer?1
Ik heb met grote zorg kennisgenomen van het bericht in het Algemeen Dagblad waarin zorgmedewerkers aangeven dagelijks uitgeput en gefrustreerd naar huis te gaan vanwege de problemen op de werkvloer in verpleeghuizen. De signalen van hoge werkdruk, personeelstekorten en emotionele belasting raken mij diep. Dit zijn professionals die zich dag in, dag uit inzetten voor kwetsbare ouderen. Dat zij zich in toenemende mate overvraagd voelen, verdient onze volle aandacht.
Wat is uw reactie op het bericht «Recordaantal gedwongen opnames gevraagd voor verpleeghuis: «Vooral alleenstaande demente ouderen vormen groot gevaar»»?2
Ik begrijp de zorgen die worden geuit in het artikel van de Telegraaf. Gedwongen opname is voor iedereen ingrijpend, zowel voor cliënten, naasten als zorgverleners. Het is op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd) altijd het laatste middel. Het zal in het uiterste geval mogelijk moeten zijn om iemand tegen zijn wens in op te nemen als de cliënt een gevaar voor zichzelf of anderen is (het zogeheten ernstig nadeel-criterium). Dit kan door middel van een rechterlijke machtiging (RM) of bij spoedsituaties een inbewaringstelling (IBS) door de burgemeester.
De gehanteerde cijfers in het artikel herken ik niet. Op basis van de mij bekende cijfers van het CIZ en via Khonraad3 constateer ik sinds de inwerkingtreding van de wet een lichte stijging van gedwongen opnames op grond van de Wzd:
2020
2021
2022
2023
2024
Rechterlijke machtiging (RM)
4.096
4.867
4.913
4.850
PM1
Inbewaringstelling (IBS)
1.437
1.607
1.841
1.934
2.007
Volledige cijfers over 2024 zijn nog niet bekend.
De stijging heeft zich met name in 2021 ten opzichte van 2020 voorgedaan. Dit heeft mogelijk te maken met de inwerkingtreding van de wet in 2020 en die daarna steeds bekender is geworden. Maar een specifieke verklaring is hiervoor niet onderzocht. Denkbaar is ook dat de bevolkingsgroei en vergrijzing aan deze lichte stijging hebben bijgedragen.
Bent u het ermee eens dat beide berichten aangeven dat het beleid rondom de ouderenzorg de afgelopen jaren gefaald heeft, waardoor de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen niet meer altijd gegarandeerd kan worden, maar er ook amper fatsoenlijke kleinschalige alternatieven beschikbaar zijn?
Ik begrijp de zorgen die uit beide berichten naar voren komen en ik herken de signalen dat de zorg in de verpleeghuizen onder druk staat. De uitdaging om de ouderenzorg in het licht van toenemende vergrijzing en personeelstekorten goed te organiseren is groot.
Tegelijkertijd wil ik ook benadrukken dat er in de afgelopen jaren, bijvoorbeeld via het programma WOZO (Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen) belangrijke stappen zijn gezet. Zo zijn in de periode 2018–2023 via het programma Waardigheid en Trots op locatie (WOL) 516 verpleeghuislocaties ondersteund bij de implementatie van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg, met aantoonbare kwaliteitsverbetering op deze locaties als gevolg4. Deze ondersteuning zet ik momenteel voort met het programma Waardigheid en Trots voor de toekomst (W&tt).
Ook zijn er diverse kleinschalige locaties geopend, zoals «Wij zijn Zuiderschans» in Den Bosch en «Living-inn» in Lent. Voor een totaaloverzicht van kleinschalige woonvoorzieningen voor ouderen verwijs ik graag naar de publicaties van Platform315.
Maar de stappen die zijn gezet zijn nog niet voldoende. Daarom ben ik met partijen in gesprek om te komen tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO). Deze berichten laten de urgentie voor de totstandkoming van dit akkoord zien.
Welke stappen gaat u zetten om de crisis in de ouderenzorg aan te pakken, waardoor goede zorg in verpleeghuizen gegarandeerd kan worden en ouderen ook toegang krijgen tot kleinschalige alternatieven op het moment dat verpleeghuiszorg nog niet nodig is, maar zij ook niet langer thuis kunnen/willen wonen?
Ik ben op dit moment met partijen in de sector in gesprek om tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO) te komen. Mijn inzet is dat we met het HLO concrete acties gaan inzetten om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden en goede en passende zorg voor de kwetsbaarste mensen te waarborgen. Ik verwacht het HLO zeer binnenkort met uw Kamer te kunnen delen.
Met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening werkt de Minister van VWS samen aan de bouw van ca. 290.000 woningen voor ouderen. Dit gaat ook om woonvormen met geclusterde (zorggeschikte) woningen waarmee een verhuizing naar een verpleeghuis kan worden uitgesteld of kan worden voorkomen. Per 15 mei is hiertoe ook weer de stimuleringsregeling zorggeschikte woningen opengesteld. Op 25 april jl. hebben de Ministers van VRO en VWS de voortgangsbrief ouderenhuisvesting aan uw Kamer gezonden.
Tevens onderzoekt PricewaterhouseCoopers (PwC) in opdracht van dit kabinet in een nadere doorrekening wat de (financiële) meerwaarde voor de samenleving kan zijn indien ouderen met een sterk verminderde regie kunnen verblijven in een verzorgingshuis in plaats van thuis. De Minister van VWS zal in september reageren op de onderzoeksresultaten. Na afronding van het onderzoek kunnen afspraken worden gemaakt met betrekking tot de bouw van de verzorgingshuizen. Hiervoor zijn door het kabinet reeds middelen beschikbaar gesteld.
Bent u bereid om zich ervoor in te zetten om zo snel mogelijk 100 zorgbuurthuizen op te richten?
In de hierboven genoemde voortgangsbrief is opgenomen dat inmiddels in alle regio’s woondealafspraken over de bouwopgave voor ouderen zijn vastgelegd in afsprakenkaders.6 Hiermee is voor elke gemeente duidelijk hoe groot de opgave tot en met 2030 is voor woningen die geschikt zijn voor ouderen. Het is echter aan de lokale partijen of zij bij het invullen van de opgave voor deze woonzorgvorm kiezen.
Ik zet me in voor een oplossing voor de knelpunten ten aanzien van de financiering die door het zorgbuurthuis in Oss worden ervaren. Naar aanleiding van uw ingediende motie heb ik hiertoe ook contact gehad met zorgbuurthuis ‘t Hageltje en de betrokken organisaties.
Bent u bereid om met een serieuze aanpak te komen voor het personeelstekort in de zorg, met grote wervingscampagnes (zoals momenteel ook gebeurt bij defensie) en fundamentele keuzes om het gebrek aan zeggenschap en de loonkloof aan te pakken?
Het aanpakken van de personeelskrapte heeft de hoogste prioriteit van dit kabinet. Een grote meerjarige wervingscampagne is reeds door vorige kabinetten uitgevoerd. De afgelopen jaren is de sector er dan ook in geslaagd om veel extra mensen naar zich toe te trekken. Inmiddels weten we echter dat we het niet redden door alleen in te zetten op het vergroten van de instroom van personeel. Het is onmogelijk om de groeiende arbeidsmarkttekorten af te wenden door steeds meer mensen van buiten de zorg aan te trekken. Daar zijn immers ook grote tekorten en we willen ook genoeg leraren voor de klas en politie op straat.
Zeggenschap voor professionals is hier onlosmakelijk aan verbonden. Daarvoor is een cultuur nodig in organisaties waar zeggenschap de norm is. Werkgevers in zorg en welzijn zijn hiervoor aan zet. De Minister van VWS biedt hen ondersteuning op verschillende manieren. Zo is in 2024 de laatste ronde geopend van de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. De uitvoering hiervan loopt nog tot en met 2026. Verder worden werkgevers en professionals ondersteund via de projectsubsidie voor het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ), die leermiddelen ontwikkelt en (intervisie)bijeenkomsten organiseert. Ook wordt zeggenschap landelijk gemonitord via de Monitor Zeggenschap en is op landelijk niveau structureel aandacht voor de zeggenschap van professionals. Onder andere met de maandelijkse klankbordgroep van VWS onder leiding van de Chief Nursing Officer. En met verschillende events, zoals «VOICE: op weg naar de zorgtop», van 7 april jl.
Wat betreft de beloning in de zorg ligt het genuanceerd. Uit onderzoeken blijkt dat het gemiddelde uurloon van zorgmedewerkers redelijk vergelijkbaar is met vergelijkbare medewerkers in de marktsector. Daarnaast is er binnen de zorg een gedifferentieerd beeld wat betreft de marktconformheid van de salarissen tussen verschillende zorgbranches en ook tussen verschillende groepen binnen dezelfde branche. Bijvoorbeeld in de VVT verdienen verzorgenden gemiddeld genomen evenveel als gelijken in andere sectoren en verpleegkundigen zelfs meer. De salarissen van zorghulpen en helpenden blijven daarentegen wel achter. Voor een marktconforme loonontwikkeling stelt de Minister van VWS ieder jaar de overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling (OVA) ter beschikking aan de sociale partners. Deze OVA bedraagt voor 2025 circa 3,6 miljard structureel. Het kabinet ziet vanwege de staat van de overheidsfinanciën geen ruimte om bovenop deze jaarlijkse bijdrage nog extra middelen vrij te maken voor het dichten van de loonkloof.
Het bericht 'Noodfonds Energie slecht bereikbaar voor huishoudens' |
|
Bart van Kent (SP), Jimmy Dijk |
|
Nobel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de Telegraaf dat het Tijdelijk Noodfonds Energie slecht bereikbaar is?1
Ik begrijp dat het voor huishoudens erg frustrerend en vervelend is als het door de drukte niet is gelukt om een aanvraag in te dienen. Vanwege de drukte in de eerste uren deden zich problemen voor in de wisselwerking tussen verschillende systemen. Daardoor konden meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen. De Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) heeft de mensen die een aanvraag in wilden dienen en die niet konden voltooien, benaderd om het opnieuw te proberen.
Kunt u de gegevens van de eerste 48 uur na het openen van het Tijdelijk Noodfonds Energie delen? Wat is de gemiddelde tijd dat mensen aan de telefoon zaten? Wat is de maximale tijd dat mensen aan de telefoon zaten?
TNE heeft in de eerste 48 uur ruim 43.000 aanvragen in goede orde ontvangen. TNE heeft op de eerste dag ruim 10.000 belletjes ontvangen. TNE heeft aangegeven dat de gemiddelde wachttijd 25 minuten was en in het meest ongunstige geval was de wachttijd 40 minuten.
Vindt u dat u een inschattingsfout heeft gemaakt met betrekking tot de bereikbaarheid van het Tijdelijk Noodfonds Energie? Zo nee, waarom niet?
Het energiefonds 2025 is net als het Noodfonds 2023 en 2024 een publiek-private samenwerking. De subsidie die het Rijk heeft verstrekt aan TNE is € 56,3 miljoen. Deze gelden zijn verstrekt ten behoeve van huishoudens. De technische vormgeving van het fonds is aan de uitvoerder.
Erkent u dat mensen die deze financiële steun nodig hebben door deze slechte bereikbaarheid mogelijk geen aanspraak op het Tijdelijk Noodfonds Energie kunnen maken en in de problemen komen?
Ik betreur ten zeerste als bewoners tevergeefs een beroep hebben gedaan, of te laat waren, terwijl zij wel tot de doelgroep behoren. Dit heeft echter niet alleen met de problemen in de eerste dagen van het fonds te maken, maar ook met het feit dat het fonds te maken heeft met een gelimiteerd budget. In de brief aan de Tweede Kamer op 4 april heb ik aangegeven dat het energiefonds op basis van de huidige energieprijzen circa 100.000 huishoudens kon helpen2. Daarbij heb ik ook aangegeven dat het goed is dat de Tweede Kamer zich realiseert dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen konden worden gehonoreerd. Dat betekent dat op het moment dat een marge tot aan de grens van de € 56,3 miljoen zou worden bereikt, TNE zou overgaan tot sluiting.
Graag zou ik de rol van de vrijwilligers- en andere hulporganisaties benadrukken. Zij hebben huishoudens gedurende de hele week geholpen bij het doen van een aanvraag. Ik besef dat het voor hen erg lastig was toen problemen zich voordeden en zij mensen niet konden helpen. Ik ben hen erkentelijk dat zij, net als TNE en hun klant contactcentrum, ook in de avond- en weekenduren hebben gewerkt om zoveel mogelijk mensen nog te helpen bij het doen van een aanvraag.
Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning.
Hoe wordt het principe «wie het eerst komt, wie het eerst maalt» precies gehanteerd? Op welke manier draagt dit bij aan de betrouwbaarheid van de overheid?
Zoals in vraag 4 is toegelicht, heb ik vooraf de opening van het energiefonds, in de Kamerbrief van 4 april jl., de Kamer geïnformeerd over het feit dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen gehonoreerd worden. De technische vormgeving van het fonds is aan de uitvoerder. TNE heeft aangegeven dat aanvragen worden behandeld op basis van volgorde van binnenkomst.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die u tot nu toe heeft genomen en welke u nog gaat nemen om de wachtrijen te voorkomen?
Het energiefonds is inmiddels gesloten. Daarmee zijn mogelijke maatregelen om de lange wachtrijen voor het energiefonds 2025 te voorkomen, niet meer van toepassing.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst, bij een soortgelijk noodfonds, deze situatie met gigantische wachtrijen zich niet opnieuw gaat voordoen?
Voor de lange termijn hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het Social Climate Fund, waarbij ingezet wordt op maatregelen die bijdragen aan verduurzaming en energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe tijdelijke steun op de energierekening voor huishoudens in een financieel kwetsbare positie. Het kabinet heeft besloten, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, om uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor dit fonds3. Samen met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is er € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus om keuzes bij de uitvoering. Bij de Voorjaarsnota is besloten om € 600 miljoen in te zetten voor het verlagen van de energiebelasting. Dit is, in tegenstelling tot het noodfonds, geen gerichte maatregel voor de doelgroep van het noodfonds, maar zal ook voor deze huishoudens zorgen voor een lagere energierekening. In de toekomst willen we voorkomen dat huishoudens die tot de doelgroep behoren, geen steun krijgen. Lessen en signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in mogelijke vervolgtraject van het SCF.
Wat gaat u doen als het Tijdelijk Noodfonds Energie straks «leeg» is? Welke boodschap heeft u voor de mensen die op dat moment volgens de regels wél recht hebben op financiële compensatie, maar deze niet krijgen?
Het energiefonds is inmiddels gesloten. Ik begrijp dat het voor huishoudens erg frustrerend en vervelend is als niet is gelukt om een aanvraag voor steun in te dienen. Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning. Zoals aangegeven bij vraag 7, zullen signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in mogelijke vervolgtraject van het SCF.
Hoe wordt de druk op het bedrijfsleven in de toekomst opgevoerd zodat er niet nogmaals na de winter pas een Noodfonds Energie wordt opgezet omdat bijdrages van energiemaatschappijen uitbleven?
Zoals in de kamerbrief van 4 april is aangegeven, heeft het kabinet besloten om de publiek-private samenwerking met een aantal energieleveranciers, de netbeheerders en de diverse betrokken maatschappelijke partijen nog één jaar in te richten, zodat er ook in 2025 een energiefonds beschikbaar is.4 De privaat-publieke samenwerking heeft tot zeer gerichte hulp voor huishoudens geleid, maar kent ook evidente beperkingen. Zo was het verplicht om een DigiD te hebben en kon de steun alleen digitaal worden aangevraagd. De beschikbare middelen ten behoeve van de uitvoeringskosten vroegen om het maken van keuzes in de uitvoering door TNE. Het was een keuze tussen geen steun verlenen in 2025 of voor een gelimiteerde, maar toch omvangrijke groep open te gaan. In nauw overleg met betrokken stakeholders en samenwerkingspartners is uiteindelijk voor het laatste gekozen.
Verschillende moties en Kamervragen van uw Kamer vroegen hier ook expliciet om.5 Het kabinet heeft daarom besloten om in het kader van het Europese Social Climate Fund een publiek energiefonds verder uit te werken.
Zie voor de lange termijn het antwoord op vraag 7.
Houdt u rekening met het scenario dat het Tijdelijk Noodfonds Energie leeg is, maar veel mensen nog steeds in de financiële problemen zitten, mede door de hoge energielasten? Zo ja, wordt er dan bijgestort in het Tijdelijk Noodfonds Energie vanuit de overheid? Zo nee, waarom niet?
Het energiefonds is inmiddels gesloten. Zoals in de kamerbrief van 4 april aangegeven, is TNE overgegaan tot het sluiten van het loket op het moment dat een marge tot aan de grens van de € 56,3 miljoen wordt bereikt. Het Rijk kan om bestuurlijke risico’s te voorkomen enkel middelen inleggen wanneer derde partijen meer dan één derde van de totale som financieel bijdragen. Met de huidige bijdrage van € 56,3 miljoen van het Rijk is die verhouding gewaarborgd.
Er zijn van derde partijen en daarmee ook van het Rijk geen extra middelen beschikbaar.
Zoals aangegeven worden huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning.
Bent u bereid om op dat moment energiebedrijven te dwingen om meer geld te storten in het Tijdelijk Noodfonds Energie? Zo nee, waarom niet?
Nee hiertoe ben ik niet bereid. We hebben met bedrijven afgesproken nog eenmalig gerichte steun aan te bieden via het energiefonds aan kwetsbare huishoudens. Zie vraag 7 voor de lange termijn.
Bent u van mening dat dit Tijdelijk Noodfonds Energie in publieke handen zou moeten zijn in plaats van private handen zoals dit nu het geval is? Zo ja, hoe gaat u dit veranderen?
Er is samen met de energiesector en TNE gekozen om nog één keer een publieke private samenwerking aan te gaan, die noodzakelijk was om het energiefonds in 2025 te openen. Zoals aangegeven bij vraag 9, kent die publiek-private samenwerking evidente beperkingen.
Daarom, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 april6, is dit de laatste keer dat we het op deze manier doen. In het kader van het Europese Social Climate Fund wordt een publiek energiefonds verder uitgewerkt. Zie het antwoord op vraag 7 voor nadere toelichting.
Het bericht ‘Fysio om de hoek redt het vaak niet meer’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Fysio om de hoek redt het vaak niet meer» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Paramedici, waaronder fysiotherapeuten en logopedisten, zijn een belangrijke schakel in de eerstelijnszorg en leveren een belangrijke bijdrage aan de zorg voor patiënten. Ik vind het in het licht van de toenemende vergrijzing en arbeidsmarktproblematiek zorgelijk dat een aanzienlijk deel van de fysiotherapeuten en logopedisten overweegt met de praktijk te stoppen. Ik ga daarbij onder andere uit van de in het artikel aangehaalde «Kleinbedrijf Index fysiotherapie»2 en «Kleinbedrijf Index logopedie»3. In de beantwoording van de volgende vragen ga ik hier uitgebreider op in.
Schrikt u van de cijfers dat de helft van de zelfstandig gevestigde fysiotherapeuten en logopedisten erover denkt om te stoppen en ongeveer 15% zelfs actief bezig is met de verkoop van hun praktijk?
Ja. Het is zorgelijk om te lezen dat zoveel zelfstandig gevestigde fysiotherapeuten en logopedisten overwegen te stoppen. We hebben deze zorgprofessionals hard nodig om de zorg toegankelijk te houden, nu en in de toekomst. Daarom heb ik, in lijn met de aangenomen motie Krul (27 november 2024), de NZa gevraagd onderzoek te doen naar het functioneren van de markt van de paramedische zorg in de volle breedte, met in het bijzonder aandacht voor de toegankelijkheid en toekomstbestendigheid van de sector.
Ziet u ook dat de continuïteit van de zorg in gevaar komt omdat de grote leegloop aan fysiotherapeuten ertoe leidt dat de ziekenhuiszorg en huisartsen overbelast worden met extra werk dat op hun bordje komt?
Ik onderschrijf dat paramedici, waaronder fysiotherapeuten, een belangrijke rol vervullen in de continuïteit van de eerste- én tweedelijnszorg. Met name als het gaat om het bevorderen van de dagelijkse kwaliteit van leven van patiënten, het ontlasten van de huisartsen en andere zorgverleners, en het voorkomen en het overnemen van zorg uit de tweedelijnszorg.
Als het gaat om de korte termijn heeft de NZa op dit moment geen concrete signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht onvoldoende invullen ten aanzien van de fysiotherapeutische zorg. Tegelijkertijd neem ik de signalen van de fysiotherapeuten zeer serieus, zeker in relatie tot de toenemende vraag naar zorg. Daarom heb ik, zoals aangegeven in vraag 2, de NZa gevraagd om onderzoek te doen naar het functioneren van de markt.
Welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat de helft van deze belangrijke praktijken in de eerstelijnszorg hun deuren sluiten?
Uitgangspunt is dat zorg die onder de basisverzekering valt altijd binnen een redelijk tijdsbestek en afstand beschikbaar moet zijn. Daartoe zijn zorgverzekeraars ook verplicht vanuit hun zorgplicht. De NZa ziet hierop toe. Op dit moment heeft de NZa geen concrete signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht voor de fysiotherapeutische sector onvoldoende invulling geven. Daarnaast zetten de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik vanuit de Visie op de eerstelijnszorg 2030 breder in op het versterken van de eerstelijnszorg waarin fysiotherapeuten een belangrijke rol vervullen. Mede afhankelijk van de uitkomsten van het marktonderzoek en de aanbevelingen die de NZa hierin doet, kan ik overwegen aanvullende maatregelen te nemen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jonge fysiotherapeuten en logopedisten worden aangetrokken en dat zij in het vak blijven? Bent u bereid in gesprek te gaan met de opleidingen om te kijken wat hierin mogelijk is?
Ik vind het belangrijk dat fysiotherapeuten en logopedisten trots zijn op hun werk en zich onderdeel voelen van een sterke eerstelijnszorg. Naast versterking van de eerstelijnszorg vanuit de Visie op de eerstelijnszorg en het aangekondigde marktonderzoek, zet ik mij op verschillende manieren in voor paramedici waaronder fysiotherapeuten en logopedisten. Zo loopt het programma Paramedische Zorg 2023–2026 waarin wordt gewerkt aan kennisvergroting en kwaliteitsverbetering, en is er geld beschikbaar gemaakt voor de doorontwikkeling van het kwaliteitskader fysiotherapie/oefentherapie. Ook is in het kader van de vermindering administratieve lasten per 1 oktober 2024 de subsidie gegevensuitwisseling verleend aan de paramedische beroepsgroepen zodat zorgverleners efficiënter kunnen samenwerken.
Ten aanzien van opleidingen, laten instroomcijfers een wisselend beeld zien de afgelopen jaren:
1.930
600
126.870
2.060
560
131.140
2.220
540
137.240
2.700
540
142.190
2.930
520
146.690
3.210
590
156.080
3.140
500
143.700
3.100
550
138.720
2.900
520
136.940
Er zijn op dit moment onvoldoende gegevens die de toe- en afnames in instroomcijfers de afgelopen jaren verklaren. Daarbij wil ik opmerken dat het lastig is aan instroomcijfers de populariteit van een opleiding af te meten. Door demografische ontwikkelingen heeft het hbo als geheel te maken met een dalende studentenaantallen de laatste jaren. In beginsel ga ik ook niet over de inhoud van opleidingen, dat is aan instellingen en de sector zelf. Ik zie daarom geen directe aanleiding om in gesprek te gaan, maar mocht daar vanuit de opleidingsinstellingen toch behoefte aan zijn ben ik gaarne bereid om dat gesprek te voeren.
Wat is uw reactie op het pleidooi van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) om minimumtarieven in te voeren om leegloop tegen te gaan, zonder hierbij te refereren naar onderzoeken die nog volgen?
Zorgverzekeraars hebben voor de eerstelijnsfysiotherapie die onder het basispakket valt zorgplicht en moeten voldoende kwalitatief goede zorg inkopen.
Daarbij is het van belang dat er goed is gedefinieerd wat kwalitatief goede zorg is. In de fysiotherapie hebben de zorgaanbieders nog stappen te zetten in het verbeteren van de kwaliteit van zorg. Daartoe worden zij ondersteund in het Programma Paramedische Zorg 2023–2026 waarin wordt gewerkt aan kennisvergroting en kwaliteitsverbetering, en is er geld beschikbaar gemaakt voor de doorontwikkeling van het kwaliteitskader fysiotherapie/oefentherapie.
Nader onderzoek naar de aard en omvang van de problematiek met betrekking tot de toegankelijkheid en toekomstbestendigheid van de fysiotherapie is wenselijk. Op dit moment heb ik echter geen signalen ontvangen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat zorgverzekeraars onvoldoende invulling geven aan hun zorgplicht voor fysiotherapie. Daarom acht ik het op dit moment prematuur om te concluderen dat het instellen van minimumtarieven de juiste of enige oplossing is.
Eerst dient het onderzoek naar de marktomstandigheden te worden afgerond. Het invoeren van minimumtarieven kan aanzienlijke budgettaire consequenties met zich meebrengen en daarmee van invloed zijn op de hoogte van de zorgpremie. Bovendien is het effect van een dergelijke maatregel op de bereidheid van verzekerden om een aanvullende verzekering af te sluiten nog onduidelijk. Dit kan eveneens gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van de fysiotherapiesector.
Daarom is het essentieel om eerst een helder en volledig beeld te krijgen van de feiten. Ik wil hierbij zowel de achterliggende oorzaken als de mogelijke druk op de toegankelijkheid van o.a. fysiotherapie en oefentherapie zorgvuldig in kaart brengen. Op basis van deze inzichten kan ik vervolgens gerichter naar passende oplossingen zoeken die specifiek inspelen op de geïdentificeerde knelpunten en tegelijkertijd rekening houden met de financiële uitdagingen in de zorg.
Hoe staat het met het «marktonderzoek» dat door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wordt gedaan om te kijken naar welke maatregelen nodig zijn voor de toegankelijkheid van fysiotherapie? Wanneer worden de resultaten hiervan verwacht?
De NZa is gestart met een marktonderzoek. Uw kamer wordt voor het Commissiedebat over het zorgverzekeringsstelsel op 19 juni a.s. geïnformeerd over een eerste analyse van de NZa met inzichten rondom het functioneren van de markt en de toegankelijkheid binnen de fysiotherapie. Mogelijke oplossingsrichtingen voor de fysiotherapie die hieruit naar voren komen volgen naar verwachting in de herfst van 2025.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het overleg dat u met de NZa en de zorgverzekeraars zou hebben om voor de zomer een oplossing te presenteren voor de tarifering van de fysiotherapeuten? (aangenomen motie Krul 33 578, nr. 131)
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat het gebrek aan financiële zekerheid ertoe leidt dat veel praktijkhouders overwegen te stoppen? Zo ja, maakt u zich geen grote zorgen dat wanneer deze financiële zekerheid er niet komt, de sector straks met nog grotere problemen te maken krijgt?
In de in het artikel aangehaalde Kleinbedrijf Index Fysiotherapie worden verschillende redenen genoemd die een correlatie vertonen met het overwegen te stoppen. Veelgenoemde motieven in het onderzoek zijn onder andere grote schulden moeten maken (88%) en hinder van (nieuwe) regelgeving (86%). Het motief stoppen wanneer financiële zekerheid buiten het bedrijf groter wordt dan binnen de praktijk scoort hierin lager (35%). Hoewel de redenen divers zijn en financiële zekerheid lager scoort, maak ik mij zorgen wat deze gegevens in – combinatie met andere signalen – zeggen over de kwaliteit en de toegankelijkheid van de sector op de lange termijn. Dat is ook de reden dat ik de NZa heb gevraagd onderzoek te doen naar de marktomstandigheden en mogelijke oplossingen voor knelpunten in de paramedische zorg.
Ziet u ook de meerwaarde van praktijken om de hoek die lokaal zijn georganiseerd, de mensen en de behoeften kennen en hoogwaardige zorg leveren? Welke extra stappen bent u bereid te zetten om juist deze praktijken te ondersteunen?
Gelijkwaardiger toegang tot zorg begint in de eerste lijn. Het is inderdaad van grote waarde dat mensen in hun eigen wijk, stad of dorp snel terecht kunnen bij bijvoorbeeld een fysiotherapeut. Dit draagt bij aan de leefbaarheid en het welzijn van de gemeenschap.
Maar dat is niet altijd vanzelfsprekend. De zorgvraag groeit en wordt complexer, en de samenleving verandert. Dat kan betekenen dat zorgverleners, zoals fysiotherapeuten, soms kiezen voor samenwerking in een samenwerkingsverband of keten om de kwaliteit van zorg te waarborgen.
De Minister van VWS en ik blijven ons inzetten voor het verbeteren van de zorg in de buurt en het versterken van de eerstelijnszorg vanuit de Visie op de eerstelijnszorg 2030. Hierbij spelen fysiotherapeuten een belangrijke rol.
Wat vindt u van de oproep van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) om de tarieven voor logopedisten te verhogen met 20% om te voorkomen dat kleinere praktijkhoudende logopedisten stoppen?
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de gewenste hoogte van tarieven en ik vind het te voorbarig antwoord te geven op de vraag of aanpassing van tariefsoort de juiste en enige manier is. Tegelijkertijd maak ik mij zorgen dat een aanzienlijk deel van de logopedisten onder meer om financiële redenen overweegt de praktijk te stoppen. Daarom heb ik de NZa gevraagd onderzoek te doen naar het functioneren van de markt voor de paramedische zorg in de volle breedte.
Bent u – net als naar de toegankelijkheid van de fysiotherapie – bereid om onderzoek te doen naar mogelijke maatregelen om logopedisten voor dit vak te behouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit onderzoek van start?
Het onderzoek dat nu loopt is gericht op de paramedische zorg in de volle breedte, dus ook op de logopedie. Vanwege de hoge urgentie heeft de NZa samen met het Ministerie van VWS een balans gezocht tussen uitvoerigheid en snelheid. In die fasering wordt in eerste instantie gestart met fysiotherapie. Daarna zal worden gestart met andere sectoren, waarbij eveneens de lessen uit de fysiotherapie zullen worden meegenomen.
DUO-schulden van gedupeerde kinderen van het toeslagenschandaal |
|
Jimmy Dijk |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
Hoeveel jongeren die zijn aangemerkt als gedupeerd kind van het toeslagenschandaal hebben op dit moment een schuld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?
De Wet Hersteloperatie Toeslagen voorziet niet in een schuldenregeling voor kinderen. Daarom is in deze wet geen grondslag opgenomen om gegevens van getroffen kinderen met DUO te delen. Gegevens van eventuele schulden bij DUO van deze specifieke doelgroep zijn daarom niet beschikbaar.
Het kabinet heeft eerder besloten geen regeling te treffen voor studieleningen van getroffen kinderen, zoals onder andere toegelicht in de Kamerbrief van juni 20241. Ook de commissie Van Dam stelt dat het treffen van een aparte regeling voor studieleningen van getroffen kinderen niet verstandig is. Het kabinet deelt dit advies en blijft niet voornemens een aparte regeling te treffen, zoals ook is toegelicht in de kabinetsreactie op het adviesrapport Van Dam. Dit laat onverlet dat de Toeslagenaffaire ook voor kinderen van gedupeerde ouders uiterst schrijnende gevolgen kan hebben. Via de kindregeling is er voor meerderjarige kinderen met problematische schulden het aanvullend schuldhulpverleningsaanbod. Betalingsachterstanden bij DUO worden in dit aanbod meegenomen.
Hoeveel jongeren die zijn aangemerkt als gedupeerd kind van het toeslagenschandaal hebben op enig moment een DUO-schuld gehad?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de gemiddelde schuld van de groep jongeren die op dit moment een schuld heeft bij DUO?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe hoog is op dit moment de totale schuld van deze groep jongeren?
Zie antwoord vraag 1.
Als de Kamer uitspreekt om alle schulden die gedupeerde jongeren op dit moment hebben bij DUO automatisch kwijt te schelden, hoeveel geld zou dit kosten voor de regering?
Zie antwoord vraag 1.
Als de Kamer uitspreekt om alle schulden die gedupeerde jongeren op dit moment hebben bij DUO automatisch kwijt te schelden, op welke termijn zou dit dan in orde kunnen worden gemaakt?
Automatische kwijtschelding van DUO-schulden zou pas kunnen plaatsvinden als er een regeling zou bestaan met heldere kaders. Een dergelijke regeling zou echter zeer complex zijn om op te stellen en tot uitvoering te brengen, zoals ook toegelicht in eerdergenoemde Kamerbrief. Daarbij spelen vragen als: schelden we alleen de schulden kwijt van getroffen jongeren van vóór 1 januari 2021 (de peildatum die ook voor ouders gehanteerd wordt), of gaat het om de gehele studieschuld als jongeren bijvoorbeeld langer hebben gedaan over hun studie vanwege de stress? Hoe gaan we om met jongeren die nu nog studeren?
En welke gevolgen heeft een dergelijke regeling voor schulden die onderdeel zijn van de prestatiebeurs in plaats van de lening? Een eventuele invoeringsdatum zou afhankelijk zijn van de gestelde kaders en de voorbereidingstijd voor de uitvoering die op basis daarvan benodigd blijkt. Met een dergelijke werkwijze wordt ook de spanning met het gelijkheidsbeginsel groter, zoals de Raad van State eerder opmerkte.
Hoeveel gedupeerde jongeren hebben op dit moment een bepaalde vorm van financiële compensatie – bijvoorbeeld via «maatwerk» – gehad voor het aangaan van DUO-schulden in de periode van het toeslagenschandaal?
DUO biedt maatwerk voor jongeren met een studielening die tegen financiële problemen aanlopen bij het terugbetalen van die lening, of die tegen onvoorziene omstandigheden aanlopen tijdens hun studie. Jongeren met problematische schulden maken veelvuldig gebruik van deze maatwerkmogelijkheden.
Ook jongeren die kind zijn van een gedupeerde ouder en die een studielening hebben bij DUO en zich in een dergelijke situatie bevinden kunnen hier gebruik van maken. Omdat DUO niet weet of een jongere een kind is van gedupeerde ouders, heeft DUO geen inzicht in hoeveel getroffen jongeren gebruik hebben gemaakt van het bestaande aanbod van maatwerk bij DUO, en om welke maatwerk-toepassingen het gaat. Bij het bieden van maatwerk wordt er gekeken naar uitzonderlijke situaties: het feit of een jongere kind is van een gedupeerde ouder is hierin geen specifiek criterium.
Tijdens de terugbetaalfase kent DUO verschillende mogelijkheden voor het toepassen van maatwerk. Daarbij is van belang te vermelden dat het niet gaat om bedragen die worden gestort op de rekening van de oud-studenten. Bij het toepassen van maatwerk kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verlegging van het peiljaar, als het inkomen van de oud-student in de afgelopen twee jaar sterk is gedaald. Dat betekent dat DUO van het inkomen uit een recenter jaar uitgaat bij de berekening van de draagkracht, zodat de oud-student per maand minder hoeft te betalen. Een ander voorbeeld is dat oud-studenten die geen diploma hebben gehaald, maar wel een aanvullende beurs hebben ontvangen, mogelijk in aanmerking kunnen komen voor een (gedeeltelijke) kwijtschelding van de aanvullende beurs die niet is omgezet in een gift. Of de oud-student daarvoor in aanmerking komt is afhankelijk van het inkomen van de oud-student en diens partner. Mochten deze (en andere) mogelijkheden onvoldoende soelaas bieden en de oud-student niet uit de betalingsproblemen helpen, dan kan er altijd samen met DUO worden gekeken of er nog verder maatwerk mogelijk is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een tijdelijke verlaging van het maandbedrag of de eenmalige inzet van extra aflosvrije maanden.2
Alle bovengenoemde mogelijkheden zijn dus ook beschikbaar voor kinderen van gedupeerde ouders met een studieschuld. Om de eerdergenoemde redenen is het echter niet bekend in hoeverre specifiek deze groep hier gebruik van maakt.
Hoelang duurt het gemiddeld voordat jongeren nadat zij «maatwerk» hebben aangevraagd, dit geld daadwerkelijk op hun rekening gestort krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel is het gemiddelde bedrag dat jongeren hebben gekregen in de vorm van «maatwerk»?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel geld is er in totaal besteed aan het kwijtschelden van de schulden van jongeren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Zorginstituut: ’Prijzen dure geneesmiddelen onnodig lang hoog’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
Heeft u het bericht Zorginstituut: «Prijzen dure geneesmiddelen onnodig lang hoog» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Wat is volgens u de reden dat farmaceuten vaker onnodig lang een hoge prijs voor dure geneesmiddelen vragen?
Hoeveel meldingen van «evergreening» zijn er tot op heden in 2025 gemeld bij het Zorginstituut? Hoeveel waren dit er in 2024? Welke geneesmiddelen betroffen deze meldingen?
Deelt u de mening dat «evergreening» – bestaande medicijnen aanpassen om onder het patent te blijven zodat er geen concurrentie mogelijk is en de prijs hoog blijft – een slechte ontwikkeling is, en verboden zou moeten worden?
Welke wettelijke mogelijkheden heeft u om «evergreening» te beperken en/of te verbieden? Welke middelen gaat u hiervan inzetten?
Kunt u een reflectie geven op de tegenstelling tussen de belangen van de farmaceutische industrie en die van patiënten die goede en betaalbare geneesmiddelen nodig hebben, en de rol die de farmaceutische industrie heeft ingenomen in ons gezondheidszorgsysteem?
Bent u van mening dat het ontwikkelen en produceren van geneesmiddelen meer in publieke handen zou moeten komen, om de macht van de farmaceutische industrie te breken? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Wat is uw reactie op het initiatief van onder andere de SP om tot een Nationaal Onafhankelijk Onderzoekfonds Geneesmiddelen te komen?
Het riante wachtgeld voor de opgestapte PVV-bewindslieden |
|
Michiel van Nispen (SP), Jimmy Dijk |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat ex-politici een zeer royale wachtgeldregeling krijgen voor de duur van twee jaar?
Deelt u de mening dat de voormalige PVV-bewindslieden, nu zij uit zichzelf – vrijwillig – het kabinet hebben verlaten, verwijtbaar werkloos zijn? Zo ja, deelt u de mening dat zij af zouden moeten zien van hun wachtgeld, aangezien burgers ook geen recht op een uitkering hebben als er sprake is van verwijtbare werkeloosheid?
Bent u bereid de huidige wachtgeldregeling voor oud-politici helemaal af te schaffen en oud-politici ook gewoon onder de Werkloosheidsuitkering te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Het belastinglek bij Duitse beleggingsfondsen |
|
Jimmy Dijk , Pieter Grinwis (CU), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de FD artikelen «Schatkist loopt € 600 miljoen extra schade op door belastinglek»1 en «Hoe de fiscus ineens bijna 1,7 miljard euro aan opbrengsten zag verdampen»2?
Klopt het dat de wetgever al decennialang de bedoeling had om buitenlandse beleggingsfondsen, waaronder Duitse vastgoedfondsen, wel vennootschapsbelasting te laten betalen over winsten in Nederland3en dat over de mogelijkheid hiertoe tot 2020 nauwelijks discussie over was?
Klopt het dat de buitenlandse beleggingsfondsen met vastgoed in Nederland die volgens het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) niet belastingplichtig bleken voor de heffing van de vennootschapsbelasting, met ingang van 1 januari 2025 dat alsnog zijn geworden als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen?
Kan de Belastingdienst de participanten in de Duitse beleggingsfondsen – in plaats van de Duitse beleggingsfondsen zelf – in de heffing betrekken voor het rendement op het Nederlandse vastgoed tot 1 januari 2025, waaronder de waardestijging van het Nederlandse vastgoed tot 1 januari 2025?
Bestaat volgens u na het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) aldus de mogelijkheid om voor fiscale doeleinden door het Duitse beleggingsfonds heen te kijken (transparantie) tot 1 januari 2025? Zo ja, in hoeverre beperkt deze mogelijkheid het budgettaire verlies van 1,1 miljard euro?
Waarom zijn na het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:155), toen het risico op het belastinglek levensgroot werd, door het kabinet geen voorzorgsmaatregelen voorgesteld, zoals bijvoorbeeld in het verleden (wel) is gedaan met een «tussenregeling» toen valutaresultaten op een deelneming dreigden te kunnen worden afgetrokken?4
Klopt het dat buitenlandse beleggingsfondsen het Nederlands vastgoed dat zij op 1 januari 2025 bezitten wegens gebrek aan een nader wettelijk waarderingsvoorschrift kunnen waarderen op de waarde in het economische verkeer (step-up)?
Klopt het dat hierdoor over de waardestijging tussen de aankoopwaarde in het verleden en de waardering per 1 januari 2025 geen vennootschapsbelasting wordt geheven als het vastgoed na 1 januari 2025 wordt verkocht, ondanks dat het altijd de bedoeling van de wetgever was om wel over deze winsten te heffen?
Klopt het dat deze omissie alsnog kan worden hersteld waardoor de waardestijging tussen de aankoopwaarde in het verleden en de waardering per 1 januari 2025 wel in de heffing kan worden betrokken bij realisatie na 1 januari 2025 en de Nederlandse schatkist dus niet 600 miljoen euro misloopt?
Hoe kijkt u bijvoorbeeld aan tegen de introductie van een waarderingsvoorschrift in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op grond waarvan de buitenlandse beleggingsfondsen die onbedoeld buiten de vennootschapsbelasting zijn gevallen door het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) op 1 januari 2025 hun Nederlandse vastgoed dienen te activeren tegen de boekwaarde die het vastgoed zou hebben gehad als zij altijd al belastingplichtig waren geweest?
Klopt het dat het ontbreken van een dergelijk waarderingsvoorschrift een omissie is bij de nazorg van Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen?
Bent u bereid om deze omissie te herstellen en daarmee het toekomstige heffingslek van 600 miljoen euro voor Duitse vastgoedfondsen zo spoedig mogelijk te repareren?
Klopt het dat de step-up per 1 januari 2025 hoger kan uitvallen dan de WOZ-waarde van het Nederlandse vastgoed en zo ja, kunnen buitenlands beleggingsfondsen in dergelijke gevallen vanaf 2025 ten laste van de belaste winst in Nederland afschrijvingskosten aftrekken (die nooit zijn gemaakt)?
Klopt het dat als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) ook verkoopwinsten onbelast kunnen blijven die in het (verre) verleden door buitenlandse beleggingsfondsen op Nederlands vastgoed zijn gemaakt en die via een herinvesteringsreserve zijn afgeboekt op nieuw aangeschaft Nederlands vastgoed dat per 1 januari 2025 nog steeds in het bezit is van het beleggingsfonds?
Waarom kan voor verkoopwinsten op beleggingsvastgoed überhaupt een herinvesteringsreserve worden gevormd? Klopt het dat hierdoor belastingheffing over verkoopwinsten op beleggingsvastgoed gedurende vele decennia kan worden uitgesteld?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat internationale fiscaliteit (gepland op 3 juli 2025)?
Het bericht ‘Bij de hulporganisatie voor toeslagenouders heerst een onveilig werkklimaat’ |
|
Jimmy Dijk , Marleen Haage (PvdA) |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Bij de hulporganisatie voor toeslagenouders heerst een onveilig werkklimaat» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Vindt u het acceptabel dat er wordt geschreeuwd richting medewerkers, medewerkers discriminatie ervaren en er ongewenste avances zijn gemaakt richting hen? Zo nee, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Heeft uw ministerie eerder signalen ontvangen van deze werksituatie bij de UHT? Zo ja, kunt u aangeven wanneer uw ministerie deze signalen heeft ontvangen, van welk UHT-kantoor deze kwamen en wat daarmee precies is gedaan?
Wat vindt u ervan dat leidinggevenden bij de UHT-organisatie tegen medewerkers hebben gezegd dat zij eerst met hun leidinggevende in gesprek moesten gaan voordat zij de Berenschot-onderzoekers te woord zouden staan?
Hoe kan het mogelijk zijn dat in een organisatie die gericht zou moeten zijn op herstel van getroffen gezinnen, er op een zeer kwetsende wijze is gesproken over toeslagenouders?
Is dit onderzoek de eerste keer dat u als Staatssecretaris heeft gehoord dat er op deze wijze wordt gesproken over ouders?
Hoe verklaart u dat er een trainer is geweest die aangaf dat het toeslagenschandaal niet bestond en/of dit een verzinsel was van de Haagse politiek? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar hoe dit heeft kunnen gebeuren?
Snapt u dat dit soort ontkennende uitspraken een klap in het gezicht zijn voor gedupeerde gezinnen die jarenlang kapot zijn gemaakt door de overheid en dit emotionele en financiële erkenning juist tegenwerkt? Bent u bereid om hiervoor excuses te maken?
Wat zeggen deze uitspraken volgens u over de mentaliteit bij de UHT richting gedupeerde gezinnen in het toeslagenschandaal? Heeft dit volgens u ook te maken met de organisatiestructuur en de manier waarop de UHT is ingebed binnen het Ministerie van Financiën?
Kunt u met terugwerkende kracht reflecteren op het feit dat de UHT bij de totstandkoming binnen dit ministerie is geplaatst?
Erkent u dat dit soort wanpraktijken het draagvlak voor de hersteloperatie kunnen verminderen
Hoe gaat u voorkomen dat onder uw verantwoordelijkheid deze praktijken zich blijven voortzetten?
Wie wilde u precies «meenemen» voordat u het onderzoek publiceerde en waarom moest dit een half jaar duren?
Waarom heeft u dit onderzoek niet zelf naar de Kamer gestuurd?
Bent u bereid ook onderzoek te doen naar de werksituatie op alle andere UHT-locaties? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Antonius Sneek trekt stekker uit plan voor nieuw ziekenhuis in Joure’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Antonius Sneek trekt stekker uit plan voor nieuw ziekenhuis in Joure» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Vindt u het een goede ontwikkeling dat het Antonius heeft besloten om niet langer door te gaan met de fusie en het nieuw te bouwen ziekenhuis in Joure waardoor het Antonius in Sneek behouden blijft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de argumentatie dat de fusie «teveel onzekerheden met zich meebrengt»? Erkent u deze onzekerheden?
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de andere ziekenhuizen in Friesland het plan tot concentratie van de ziekenhuiszorg doorzetten?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de andere ziekenhuizen hierover? Zo ja, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden? Kunt u de Tweede Kamer de gemaakte afspraken toesturen?
Vindt u dat andere ziekenhuizen een voorbeeld zouden moeten nemen aan het bestuur van het Antonius Ziekenhuis? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier zijn op dit moment de belangen van zorgmedewerkers en van inwoners die afhankelijk zijn van zorg in de buurt, gewaarborgd in het proces van het sluiten van ziekenhuizen? Bent u bereid deze belangen beter te waarborgen door middel van een wetswijziging?
Bent u bereid een moratorium in te stellen op het sluiten van (onderdelen) van ziekenhuizen tot uw plannen tot andere financiering van onderdelen van ziekenhuizen zoals de SEH en de acute verloskunde in werking zijn getreden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat Sabic verkoop van Chemelot fabrieken overweegt |
|
Jimmy Dijk |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat Sabic overweegt zijn Europese fabrieken, inclusief de locatie op Chemelot, te verkopen?1
Deelt u de mening dat delen van de chemische industrie, onder ander bij Chemelot, cruciale sectoren zijn voor de Nederlandse economie en samenleving? Kunt u hierbij de aangenomen motie Dijk over «vitale productie behouden of terugbrengen naar Nederland» betrekken?2
Hoe worden de landelijke, provinciale en lokale overheden betrokken bij de plannen van Sabic en de mogelijke gevolgen voor de regio?
Is er overleg geweest tussen de overheid en Sabic over de voorgenomen verkoop? Zo ja, wat is er besproken en wat zijn de uitkomsten van dit overleg?
Welke mogelijkheden zijn er om (delen van) deze industrie te nationaliseren?
In het geval er overgegaan wordt op sluiting of gedeeltelijke sluiting van de industrie in handen van Sabic, wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse economie en voor de werkgelegenheid in de regio Zuid-Limburg?
Wat zijn de gevolgen voor Chemelot en andere bedrijven in de productieketens van deze industrie?
Welke maatregelen neemt u om de werkgelegenheid en economische stabiliteit in de regio te waarborgen in het geval van een verkoop of sluiting?
Welke buitenlandse afhankelijkheden zouden gecreëerd of vergroot worden door het (gedeeltelijk) sluiten van deze industrie?
Hoe past deze ontwikkeling binnen het bredere beleid van de regering ten aanzien van het behoud en de versterking van de Nederlandse maakindustrie?
Kunt u een overzicht toevoegen van alle bedrijven en locaties die Sabic in Nederland bezit? Kunt u hierbij de omzet, winst en aantal fte betrekken?
Kunt u een overzicht toevoegen van alle generieke en specifieke subsidies en regelingen op zowel landelijk, provinciaal en lokaal niveau waarmee ondersteuning wordt geboden aan de activiteiten van de Sabic fabrieken in Nederland?
Kunt u een overzicht sturen van alle generieke en specifieke investeringen van de afgelopen 10 jaar die deze industrie ten goede zijn gekomen?
Het bericht ‘Na vier maanden strengere zzp-handhaving knelt het vooral nog in de zorg’ |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Na vier maanden strengere zzp-handhaving knelt het vooral nog in de zorg»?1
Hoeveel zzp’ers zijn er het afgelopen jaar in loondienst getreden bij zorgaanbieders?
Bent u het ermee eens dat de te grote afhankelijkheid van zzp’ers in de zorg niet alleen kan worden opgelost door het minder aantrekkelijk te maken om zzp’er te worden, maar dat het vooral noodzakelijk is om het werken in loondienst aantrekkelijker te maken?
Welke stappen worden er gezet om het voor zzp’ers aantrekkelijker te maken om in loondienst te komen en het voor zorgverleners die al in loondienst werken aantrekkelijker te maken om in loondienst te blijven?
In hoeverre worden zorgaanbieders gestimuleerd om zorgverleners in loondienst meer zeggenschap te geven over hun werk en hun roosters? Welke stappen bent u van plan te zetten om deze zeggenschap te vergroten?
Wat gaat u doen om de nog steeds bestaande loonkloof tussen de zorg en andere sectoren in de publieke sector te dichten, om de zorg aantrekkelijker te maken om te werken?
Wat doet uw ministerie om mensen te werven om in de zorg te gaan werken?
Bent u het met ons eens dat geleerd kan worden van de schijnbaar succesvolle wervingscampagne van Defensie om nieuw personeel aan te trekken? Welke onderdelen van de campagne van Defensie om mensen te werven gaat u ook toepassen om mensen aan te trekken om in de zorg te gaan werken?
De scheve verdeling in structurele asielopvangplekken tussen rijke en arme gemeenten |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen (SP) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Wat vindt u van het feit dat armere gemeenten in Nederland zo’n vijf keer meer structurele asielopvang bieden dan rijkere gemeenten?
Bent u bekend met het nieuws dat er in Zutphen een asielopvang zal worden geopend die 30 jaar lang moet gaan dienen als asielopvang?1
Hoe reageert u op de bewoners van Zutphen die aangeven dat Zutphen nu al meer of evenveel aan vluchtelingenopvang organiseert (1.100) dan alle 20 rijkste gemeenten bij elkaar? Hoe reageert u op deze bewoners die aangeven dat het nu wel eens tijd wordt dat deze 20 gemeenten ook enige verantwoordelijkheid gaan nemen?
Is dit de enige optie waaraan wordt gedacht als het gaat om het ontlasten van Ter Apel als opvanglocatie voor asielzoekers? Zo nee, welke plekken zijn er nog meer waarbij gesprekken lopen?
Vindt u het wrang dat het weer niet een van de rijke gemeenten is die wél de verantwoordelijkheid voelt om voldoende asielopvangplekken te realiseren?
Waarom wordt het aanmeldcentrum in Ter Apel niet ontlast door het bouwen van een «dienstencentrum» in één van de rijkste gemeenten die nauwelijks tot niets doen aan (structurele) opvang van vluchtelingen? Waarom laat u deze rijkste gemeenten, die nu en de afgelopen jaren de verantwoordelijkheid hebben ontlopen, dit nu weer doen?
Welke verantwoordelijkheid voelt u als Minister om te zorgen voor een goede spreiding van de asielopvangplekken waarin de sterkste schouders ook de zwaarste lasten dragen?
Op welke manier zal u deze rol oppakken op het moment dat de spreidingswet niet meer van kracht zal zijn?
Deelt u de mening dat de verdeling van het aantal opvangplekken tussen rijke en arme gemeenten momenteel volledig scheef is en dat arme gemeenten relatief veel doen aan de opvang van asielzoekers?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Bloemendaal georganiseerd die momenteel maar 150 plekken tijdelijke opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Bloemendaal om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Laren georganiseerd die momenteel maar 50 plekken tijdelijke opvang organiseert en alleen voor minderjarigen? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Laren om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Blaricum georganiseerd die momenteel maar 250 plekken tijdelijke opvang organiseert tot aan juli 2026? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Blaricum om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Heemstede georganiseerd die momenteel 16 plekken heeft? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Heemstede om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Rozendaal georganiseerd die momenteel maar 55 plekken heeft voor enkel Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Rozendaal om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Gooise Meren georganiseerd die momenteel maar 300 plekken heeft tot 2027? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Gooise Meren om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Voorschoten georganiseerd die momenteel nog niks aan opvang heeft gerealiseerd? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Voorschoten om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Amstelveen georganiseerd die momenteel maar 60 plekken heeft? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Amstelveen om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Landsmeer georganiseerd die momenteel maar 12 tijdelijke plekken aan opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Landsmeer om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente De Bilt georganiseerd die pas over een aantal jaar 300 plekken heeft? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente De Bilt om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Vught georganiseerd die momenteel maar 348 plekken tijdelijke opvang organiseert alleen voor Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Vught om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Castricum georganiseerd die momenteel niks aan opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Castricum om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Lansingerland georganiseerd waarbij binnenkort alle opvangplekken sluiten? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Lansingerland om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Ouder-Amstel georganiseerd die momenteel maar 39 plekken tijdelijke opvang organiseert tot aan 2027? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Ouder-Amstel om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Bergen (Noord-Holland) georganiseerd die momenteel maar 30 plekken heeft alleen voor minderjarige meisjes? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Bergen om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Heiloo georganiseerd die momenteel maar 85 plekken tijdelijke opvang organiseert alleen voor Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Heiloo om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Waalre georganiseerd die momenteel niks aan opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Waalre om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Oostzaan georganiseerd die momenteel maar 60 plekken tijdelijke opvang organiseert alleen voor Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Oostzaan om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Bent u het eens met de stelling dat er eerst een «dienstencentrum» moet worden gebouwd in één van de rijkste gemeenten met het minste opvangplekken, de minste sociale huurwoningen en de laagste hoeveelheid statushouders? Zo ja, welke gemeente voldoet aan deze kenmerken? Zo niet, waarom niet en waarom wel in Zutphen?
Bent u bereid om in samenwerking met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de hierboven genoemde gemeenten meer structurele opvangplekken te realiseren?
Bent u het eens met de stelling dat er meer structurele opvangplekken moeten komen in de 20 rijkste gemeenten die nu niet of nauwelijks structurele plekken hebben in plaats van noodopvang zodat commerciële beunhazen geen miljoenenwinsten meer maken van ons belastinggeld?
Het bericht dat ongediplomeerd personeel in dienst is bij zorgverleners |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ongediplomeerd personeel in dienst is bij zorgverleners?1
Is het wettelijk toegestaan dat ongekwalificeerd personeel werkt in zorg verlenende functies zoals in de jeugdzorg en de zorg voor mensen met een handicap? Zo nee, zijn er hierop uitzonderingen voor uitzendpersoneel?
Is het uw beleidsvoornemen om meer mogelijkheden te creëren voor ongekwalificeerd personeel om (als uitzendkracht) in de zorg te werken? Zo nee, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zijn er andere berichten of informatie beschikbaar bij uw ministerie of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) die erop duiden dat dit vaker voorkomt? Zo ja, kunt u een overzicht delen van deze informatie en specifiek de hoeveelheid incidenten? Zo nee, gaat u hier onderzoek naar laten doen?
Klopt het dat de IGJ wél contact heeft opgenomen met de afnemers van diensten van Allround Care, maar níet met Allround Care zelf? Zo ja, waarom is dit het geval en deelt u de mening dat dit wel moet gebeuren? Zo nee, wat is het resultaat van dit contact geweest?
Deelt u de mening dat bestuurders van organisaties die diensten in de zorg aanbieden en daarbij structureel ongekwalificeerd personeel inzetten gesloten en vervolgd dienen te worden?
Welke stappen worden gezet om grote zorginstellingen hun verantwoordelijkheid te laten nemen bij het controleren van diploma’s van uitzendkrachten?
Deelt u de mening dat er onderzoek moet komen naar eventuele negatieve gevolgen voor de patiënten van ongekwalificeerd personeel en dat de kosten en schadevergoeding hiervoor verhaald moeten worden op het bestuur van organisaties die dit personeel hebben ingezet?
Wat is uw reactie op de uitspraak «Vrijwel alle zorginstellingen in Nederland zetten ongediplomeerde medewerkers in op functies waarvoor een diploma niet vereist is»? Wat gaat u hier aan doen?
Wat is uw reactie op de uitspraak «Er zijn vriendjes en vriendinnetjes die een dienst draaien op naam van iemand anders die wel de juiste papieren heeft»? Wat gaat u hier aan doen?
Heeft de IGJ voldoende budget, mensen en middelen om deze en andere situaties te achterhalen?
Hoe vaak heeft de inzet van ongediplomeerd personeel van Allround Care geleid tot incidenten? Om wat voor incidenten ging het hier en wat waren de gevolgen hiervan?
In hoeverre speelde Allround Care een rol bij de diplomafraude?
Is er in deze casus aangifte gedaan van diplomafraude tegen Allround Care en/of de betrokken zorgverleners?
Het bericht dat fysiotherapie buiten het basispakket zal vallen |
|
Jimmy Dijk |
|
Karremans , Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Klopt het dat fysiotherapie in ieder geval voorlopig buiten het basispakket zal vallen? Zo ja, vanaf wanneer gaat deze wijziging in en voor welke duur? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat fysiotherapie in het basispakket blijft?1
Waarom is dit besluit genomen? Hoe verhoudt zich dit met uw stelling dat «fysiotherapeuten een belangrijke rol vervullen in de continuïteit van de eerste- én tweedelijnszorg»?2
Hoeveel mensen zullen hierdoor geen of minder toegang hebben tot fysiotherapie? Hoeveel zullen de extra kosten zijn per persoon die fysiotherapie nodig heeft?
Wat zijn de gevolgen van deze wijziging van het mijden van zorg door patiënten op de korte en lange termijn voor de behandeling en kosten?
Heeft u onderzocht wat de effecten van het niet-gebruik van fysiotherapie zullen zijn en wat het hieruit volgend effect van aanhoudende gezondheidsklachten voor de kwaliteit van leven van mensen en voor de rest van het zorgsysteem zal betekenen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om de ongelijkheid in toegang tot basiszorg nog verder te laten groeien?
Wat doet u wél om de gelijkwaardige toegang tot zorg te vergroten? Kunt u een overzicht sturen van alle maatregelen, inclusief omvang, die de gelijkwaardige toegang tot zorg vergroten en verkleinen?
Ben u bekend met de vele berichten van uitstroom van fysiotherapeuten en fysiotherapeuten die niet rond kunnen komen van de vergoeding voor hun werk? Wat zal het effect hierop zijn van fysiotherapie buiten het basispakket laten vallen?
Op basis waarvan kunt u stellen dat fysiotherapie niet wetenschappelijk aantoonbaar effectief is? Kunt u de volledige rapportage inclusief onderbouwing bij de beantwoording van deze vragen toevoegen.
De crisis in de ouderenzorg |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het personeel van verpleeghuizen gruwt van problemen op de werkvloer?1
Ik heb met grote zorg kennisgenomen van het bericht in het Algemeen Dagblad waarin zorgmedewerkers aangeven dagelijks uitgeput en gefrustreerd naar huis te gaan vanwege de problemen op de werkvloer in verpleeghuizen. De signalen van hoge werkdruk, personeelstekorten en emotionele belasting raken mij diep. Dit zijn professionals die zich dag in, dag uit inzetten voor kwetsbare ouderen. Dat zij zich in toenemende mate overvraagd voelen, verdient onze volle aandacht.
Wat is uw reactie op het bericht «Recordaantal gedwongen opnames gevraagd voor verpleeghuis: «Vooral alleenstaande demente ouderen vormen groot gevaar»»?2
Ik begrijp de zorgen die worden geuit in het artikel van de Telegraaf. Gedwongen opname is voor iedereen ingrijpend, zowel voor cliënten, naasten als zorgverleners. Het is op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd) altijd het laatste middel. Het zal in het uiterste geval mogelijk moeten zijn om iemand tegen zijn wens in op te nemen als de cliënt een gevaar voor zichzelf of anderen is (het zogeheten ernstig nadeel-criterium). Dit kan door middel van een rechterlijke machtiging (RM) of bij spoedsituaties een inbewaringstelling (IBS) door de burgemeester.
De gehanteerde cijfers in het artikel herken ik niet. Op basis van de mij bekende cijfers van het CIZ en via Khonraad3 constateer ik sinds de inwerkingtreding van de wet een lichte stijging van gedwongen opnames op grond van de Wzd:
2020
2021
2022
2023
2024
Rechterlijke machtiging (RM)
4.096
4.867
4.913
4.850
PM1
Inbewaringstelling (IBS)
1.437
1.607
1.841
1.934
2.007
Volledige cijfers over 2024 zijn nog niet bekend.
De stijging heeft zich met name in 2021 ten opzichte van 2020 voorgedaan. Dit heeft mogelijk te maken met de inwerkingtreding van de wet in 2020 en die daarna steeds bekender is geworden. Maar een specifieke verklaring is hiervoor niet onderzocht. Denkbaar is ook dat de bevolkingsgroei en vergrijzing aan deze lichte stijging hebben bijgedragen.
Bent u het ermee eens dat beide berichten aangeven dat het beleid rondom de ouderenzorg de afgelopen jaren gefaald heeft, waardoor de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen niet meer altijd gegarandeerd kan worden, maar er ook amper fatsoenlijke kleinschalige alternatieven beschikbaar zijn?
Ik begrijp de zorgen die uit beide berichten naar voren komen en ik herken de signalen dat de zorg in de verpleeghuizen onder druk staat. De uitdaging om de ouderenzorg in het licht van toenemende vergrijzing en personeelstekorten goed te organiseren is groot.
Tegelijkertijd wil ik ook benadrukken dat er in de afgelopen jaren, bijvoorbeeld via het programma WOZO (Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen) belangrijke stappen zijn gezet. Zo zijn in de periode 2018–2023 via het programma Waardigheid en Trots op locatie (WOL) 516 verpleeghuislocaties ondersteund bij de implementatie van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg, met aantoonbare kwaliteitsverbetering op deze locaties als gevolg4. Deze ondersteuning zet ik momenteel voort met het programma Waardigheid en Trots voor de toekomst (W&tt).
Ook zijn er diverse kleinschalige locaties geopend, zoals «Wij zijn Zuiderschans» in Den Bosch en «Living-inn» in Lent. Voor een totaaloverzicht van kleinschalige woonvoorzieningen voor ouderen verwijs ik graag naar de publicaties van Platform315.
Maar de stappen die zijn gezet zijn nog niet voldoende. Daarom ben ik met partijen in gesprek om te komen tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO). Deze berichten laten de urgentie voor de totstandkoming van dit akkoord zien.
Welke stappen gaat u zetten om de crisis in de ouderenzorg aan te pakken, waardoor goede zorg in verpleeghuizen gegarandeerd kan worden en ouderen ook toegang krijgen tot kleinschalige alternatieven op het moment dat verpleeghuiszorg nog niet nodig is, maar zij ook niet langer thuis kunnen/willen wonen?
Ik ben op dit moment met partijen in de sector in gesprek om tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO) te komen. Mijn inzet is dat we met het HLO concrete acties gaan inzetten om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden en goede en passende zorg voor de kwetsbaarste mensen te waarborgen. Ik verwacht het HLO zeer binnenkort met uw Kamer te kunnen delen.
Met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening werkt de Minister van VWS samen aan de bouw van ca. 290.000 woningen voor ouderen. Dit gaat ook om woonvormen met geclusterde (zorggeschikte) woningen waarmee een verhuizing naar een verpleeghuis kan worden uitgesteld of kan worden voorkomen. Per 15 mei is hiertoe ook weer de stimuleringsregeling zorggeschikte woningen opengesteld. Op 25 april jl. hebben de Ministers van VRO en VWS de voortgangsbrief ouderenhuisvesting aan uw Kamer gezonden.
Tevens onderzoekt PricewaterhouseCoopers (PwC) in opdracht van dit kabinet in een nadere doorrekening wat de (financiële) meerwaarde voor de samenleving kan zijn indien ouderen met een sterk verminderde regie kunnen verblijven in een verzorgingshuis in plaats van thuis. De Minister van VWS zal in september reageren op de onderzoeksresultaten. Na afronding van het onderzoek kunnen afspraken worden gemaakt met betrekking tot de bouw van de verzorgingshuizen. Hiervoor zijn door het kabinet reeds middelen beschikbaar gesteld.
Bent u bereid om zich ervoor in te zetten om zo snel mogelijk 100 zorgbuurthuizen op te richten?
In de hierboven genoemde voortgangsbrief is opgenomen dat inmiddels in alle regio’s woondealafspraken over de bouwopgave voor ouderen zijn vastgelegd in afsprakenkaders.6 Hiermee is voor elke gemeente duidelijk hoe groot de opgave tot en met 2030 is voor woningen die geschikt zijn voor ouderen. Het is echter aan de lokale partijen of zij bij het invullen van de opgave voor deze woonzorgvorm kiezen.
Ik zet me in voor een oplossing voor de knelpunten ten aanzien van de financiering die door het zorgbuurthuis in Oss worden ervaren. Naar aanleiding van uw ingediende motie heb ik hiertoe ook contact gehad met zorgbuurthuis ‘t Hageltje en de betrokken organisaties.
Bent u bereid om met een serieuze aanpak te komen voor het personeelstekort in de zorg, met grote wervingscampagnes (zoals momenteel ook gebeurt bij defensie) en fundamentele keuzes om het gebrek aan zeggenschap en de loonkloof aan te pakken?
Het aanpakken van de personeelskrapte heeft de hoogste prioriteit van dit kabinet. Een grote meerjarige wervingscampagne is reeds door vorige kabinetten uitgevoerd. De afgelopen jaren is de sector er dan ook in geslaagd om veel extra mensen naar zich toe te trekken. Inmiddels weten we echter dat we het niet redden door alleen in te zetten op het vergroten van de instroom van personeel. Het is onmogelijk om de groeiende arbeidsmarkttekorten af te wenden door steeds meer mensen van buiten de zorg aan te trekken. Daar zijn immers ook grote tekorten en we willen ook genoeg leraren voor de klas en politie op straat.
Zeggenschap voor professionals is hier onlosmakelijk aan verbonden. Daarvoor is een cultuur nodig in organisaties waar zeggenschap de norm is. Werkgevers in zorg en welzijn zijn hiervoor aan zet. De Minister van VWS biedt hen ondersteuning op verschillende manieren. Zo is in 2024 de laatste ronde geopend van de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. De uitvoering hiervan loopt nog tot en met 2026. Verder worden werkgevers en professionals ondersteund via de projectsubsidie voor het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ), die leermiddelen ontwikkelt en (intervisie)bijeenkomsten organiseert. Ook wordt zeggenschap landelijk gemonitord via de Monitor Zeggenschap en is op landelijk niveau structureel aandacht voor de zeggenschap van professionals. Onder andere met de maandelijkse klankbordgroep van VWS onder leiding van de Chief Nursing Officer. En met verschillende events, zoals «VOICE: op weg naar de zorgtop», van 7 april jl.
Wat betreft de beloning in de zorg ligt het genuanceerd. Uit onderzoeken blijkt dat het gemiddelde uurloon van zorgmedewerkers redelijk vergelijkbaar is met vergelijkbare medewerkers in de marktsector. Daarnaast is er binnen de zorg een gedifferentieerd beeld wat betreft de marktconformheid van de salarissen tussen verschillende zorgbranches en ook tussen verschillende groepen binnen dezelfde branche. Bijvoorbeeld in de VVT verdienen verzorgenden gemiddeld genomen evenveel als gelijken in andere sectoren en verpleegkundigen zelfs meer. De salarissen van zorghulpen en helpenden blijven daarentegen wel achter. Voor een marktconforme loonontwikkeling stelt de Minister van VWS ieder jaar de overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling (OVA) ter beschikking aan de sociale partners. Deze OVA bedraagt voor 2025 circa 3,6 miljard structureel. Het kabinet ziet vanwege de staat van de overheidsfinanciën geen ruimte om bovenop deze jaarlijkse bijdrage nog extra middelen vrij te maken voor het dichten van de loonkloof.
Het bericht 'Noodfonds Energie slecht bereikbaar voor huishoudens' |
|
Bart van Kent (SP), Jimmy Dijk |
|
Nobel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de Telegraaf dat het Tijdelijk Noodfonds Energie slecht bereikbaar is?1
Ik begrijp dat het voor huishoudens erg frustrerend en vervelend is als het door de drukte niet is gelukt om een aanvraag in te dienen. Vanwege de drukte in de eerste uren deden zich problemen voor in de wisselwerking tussen verschillende systemen. Daardoor konden meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen. De Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) heeft de mensen die een aanvraag in wilden dienen en die niet konden voltooien, benaderd om het opnieuw te proberen.
Kunt u de gegevens van de eerste 48 uur na het openen van het Tijdelijk Noodfonds Energie delen? Wat is de gemiddelde tijd dat mensen aan de telefoon zaten? Wat is de maximale tijd dat mensen aan de telefoon zaten?
TNE heeft in de eerste 48 uur ruim 43.000 aanvragen in goede orde ontvangen. TNE heeft op de eerste dag ruim 10.000 belletjes ontvangen. TNE heeft aangegeven dat de gemiddelde wachttijd 25 minuten was en in het meest ongunstige geval was de wachttijd 40 minuten.
Vindt u dat u een inschattingsfout heeft gemaakt met betrekking tot de bereikbaarheid van het Tijdelijk Noodfonds Energie? Zo nee, waarom niet?
Het energiefonds 2025 is net als het Noodfonds 2023 en 2024 een publiek-private samenwerking. De subsidie die het Rijk heeft verstrekt aan TNE is € 56,3 miljoen. Deze gelden zijn verstrekt ten behoeve van huishoudens. De technische vormgeving van het fonds is aan de uitvoerder.
Erkent u dat mensen die deze financiële steun nodig hebben door deze slechte bereikbaarheid mogelijk geen aanspraak op het Tijdelijk Noodfonds Energie kunnen maken en in de problemen komen?
Ik betreur ten zeerste als bewoners tevergeefs een beroep hebben gedaan, of te laat waren, terwijl zij wel tot de doelgroep behoren. Dit heeft echter niet alleen met de problemen in de eerste dagen van het fonds te maken, maar ook met het feit dat het fonds te maken heeft met een gelimiteerd budget. In de brief aan de Tweede Kamer op 4 april heb ik aangegeven dat het energiefonds op basis van de huidige energieprijzen circa 100.000 huishoudens kon helpen2. Daarbij heb ik ook aangegeven dat het goed is dat de Tweede Kamer zich realiseert dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen konden worden gehonoreerd. Dat betekent dat op het moment dat een marge tot aan de grens van de € 56,3 miljoen zou worden bereikt, TNE zou overgaan tot sluiting.
Graag zou ik de rol van de vrijwilligers- en andere hulporganisaties benadrukken. Zij hebben huishoudens gedurende de hele week geholpen bij het doen van een aanvraag. Ik besef dat het voor hen erg lastig was toen problemen zich voordeden en zij mensen niet konden helpen. Ik ben hen erkentelijk dat zij, net als TNE en hun klant contactcentrum, ook in de avond- en weekenduren hebben gewerkt om zoveel mogelijk mensen nog te helpen bij het doen van een aanvraag.
Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning.
Hoe wordt het principe «wie het eerst komt, wie het eerst maalt» precies gehanteerd? Op welke manier draagt dit bij aan de betrouwbaarheid van de overheid?
Zoals in vraag 4 is toegelicht, heb ik vooraf de opening van het energiefonds, in de Kamerbrief van 4 april jl., de Kamer geïnformeerd over het feit dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen gehonoreerd worden. De technische vormgeving van het fonds is aan de uitvoerder. TNE heeft aangegeven dat aanvragen worden behandeld op basis van volgorde van binnenkomst.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die u tot nu toe heeft genomen en welke u nog gaat nemen om de wachtrijen te voorkomen?
Het energiefonds is inmiddels gesloten. Daarmee zijn mogelijke maatregelen om de lange wachtrijen voor het energiefonds 2025 te voorkomen, niet meer van toepassing.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst, bij een soortgelijk noodfonds, deze situatie met gigantische wachtrijen zich niet opnieuw gaat voordoen?
Voor de lange termijn hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het Social Climate Fund, waarbij ingezet wordt op maatregelen die bijdragen aan verduurzaming en energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe tijdelijke steun op de energierekening voor huishoudens in een financieel kwetsbare positie. Het kabinet heeft besloten, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, om uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor dit fonds3. Samen met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is er € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus om keuzes bij de uitvoering. Bij de Voorjaarsnota is besloten om € 600 miljoen in te zetten voor het verlagen van de energiebelasting. Dit is, in tegenstelling tot het noodfonds, geen gerichte maatregel voor de doelgroep van het noodfonds, maar zal ook voor deze huishoudens zorgen voor een lagere energierekening. In de toekomst willen we voorkomen dat huishoudens die tot de doelgroep behoren, geen steun krijgen. Lessen en signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in mogelijke vervolgtraject van het SCF.
Wat gaat u doen als het Tijdelijk Noodfonds Energie straks «leeg» is? Welke boodschap heeft u voor de mensen die op dat moment volgens de regels wél recht hebben op financiële compensatie, maar deze niet krijgen?
Het energiefonds is inmiddels gesloten. Ik begrijp dat het voor huishoudens erg frustrerend en vervelend is als niet is gelukt om een aanvraag voor steun in te dienen. Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning. Zoals aangegeven bij vraag 7, zullen signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in mogelijke vervolgtraject van het SCF.
Hoe wordt de druk op het bedrijfsleven in de toekomst opgevoerd zodat er niet nogmaals na de winter pas een Noodfonds Energie wordt opgezet omdat bijdrages van energiemaatschappijen uitbleven?
Zoals in de kamerbrief van 4 april is aangegeven, heeft het kabinet besloten om de publiek-private samenwerking met een aantal energieleveranciers, de netbeheerders en de diverse betrokken maatschappelijke partijen nog één jaar in te richten, zodat er ook in 2025 een energiefonds beschikbaar is.4 De privaat-publieke samenwerking heeft tot zeer gerichte hulp voor huishoudens geleid, maar kent ook evidente beperkingen. Zo was het verplicht om een DigiD te hebben en kon de steun alleen digitaal worden aangevraagd. De beschikbare middelen ten behoeve van de uitvoeringskosten vroegen om het maken van keuzes in de uitvoering door TNE. Het was een keuze tussen geen steun verlenen in 2025 of voor een gelimiteerde, maar toch omvangrijke groep open te gaan. In nauw overleg met betrokken stakeholders en samenwerkingspartners is uiteindelijk voor het laatste gekozen.
Verschillende moties en Kamervragen van uw Kamer vroegen hier ook expliciet om.5 Het kabinet heeft daarom besloten om in het kader van het Europese Social Climate Fund een publiek energiefonds verder uit te werken.
Zie voor de lange termijn het antwoord op vraag 7.
Houdt u rekening met het scenario dat het Tijdelijk Noodfonds Energie leeg is, maar veel mensen nog steeds in de financiële problemen zitten, mede door de hoge energielasten? Zo ja, wordt er dan bijgestort in het Tijdelijk Noodfonds Energie vanuit de overheid? Zo nee, waarom niet?
Het energiefonds is inmiddels gesloten. Zoals in de kamerbrief van 4 april aangegeven, is TNE overgegaan tot het sluiten van het loket op het moment dat een marge tot aan de grens van de € 56,3 miljoen wordt bereikt. Het Rijk kan om bestuurlijke risico’s te voorkomen enkel middelen inleggen wanneer derde partijen meer dan één derde van de totale som financieel bijdragen. Met de huidige bijdrage van € 56,3 miljoen van het Rijk is die verhouding gewaarborgd.
Er zijn van derde partijen en daarmee ook van het Rijk geen extra middelen beschikbaar.
Zoals aangegeven worden huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning.
Bent u bereid om op dat moment energiebedrijven te dwingen om meer geld te storten in het Tijdelijk Noodfonds Energie? Zo nee, waarom niet?
Nee hiertoe ben ik niet bereid. We hebben met bedrijven afgesproken nog eenmalig gerichte steun aan te bieden via het energiefonds aan kwetsbare huishoudens. Zie vraag 7 voor de lange termijn.
Bent u van mening dat dit Tijdelijk Noodfonds Energie in publieke handen zou moeten zijn in plaats van private handen zoals dit nu het geval is? Zo ja, hoe gaat u dit veranderen?
Er is samen met de energiesector en TNE gekozen om nog één keer een publieke private samenwerking aan te gaan, die noodzakelijk was om het energiefonds in 2025 te openen. Zoals aangegeven bij vraag 9, kent die publiek-private samenwerking evidente beperkingen.
Daarom, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 april6, is dit de laatste keer dat we het op deze manier doen. In het kader van het Europese Social Climate Fund wordt een publiek energiefonds verder uitgewerkt. Zie het antwoord op vraag 7 voor nadere toelichting.
Het bericht ‘Winstnorm kan niet voorkomen dat zorggeld naar Porsches en paarden gaat’ |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Winstnorm kan niet voorkomen dat zorggeld naar Porsches en paarden gaat»?1
Deel u de mening dat er een wettelijke grondslag zou moeten komen om winsten in de zorg te beperken? Zo ja, waarom hebt u dit dan niet geregeld in het wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorg (Wibz)? Zo nee, wat vindt u positief aan het feit dat er zoveel zorggeld nu mag worden uitgekeerd aan aandeelhouders?
Deelt u de mening dat de beste manier om buitensporige winsten in de zorg tegen te gaan is om winstuitkering in de zorg volledig te verbieden?
Deelt u de analyse dat er een verband is tussen het systeem van marktwerking in de zorg, de wildgroei van honderden zorgaanbieders per gemeente en de grote moeite die gemeenten hebben om toezicht te houden op zorgaanbieders? Bent u bereid om dit aan te pakken?
Welke stappen gaat u zetten om de bedrijfsvoering en bedrijfsstructuren van zorgaanbieders transparanter en minder ingewikkeld te maken, zodat gemeenten en andere toezichthouders beter zicht kunnen houden op de winst die wordt gemaakt en wordt uitgekeerd?
Zouden er niet ook stappen moeten worden gezet om te voorkomen dat zorgbestuurders met zorggeld dure auto’s en paarden voor zichzelf kunnen kopen? Zou dit soort zelfzuchtig bestuurdersgedrag niet kunnen worden teruggedrongen door patiënten, cliënten en zorgverleners meer zeggenschap te geven over het bestuur van zorgorganisaties?
Het bericht ‘Utrechts tandartsechtpaar vecht miljoenenruzie uit met keten die praktijk kocht’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Heeft u het bericht gelezen «Utrecht tandartsechtpaar vecht miljoenenruzie uit met keten die praktijk kocht»1 en wat is uw reactie hierop?
Moedigt u de ontwikkeling aan dat steeds meer tandartsen worden gekocht door ketens (en daarmee investeerders) aan of verwerpt u deze ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat vindt u ervan dat aandeelhouder «Fresh» veel te hoge kosten in rekening heeft gebracht bij de praktijk?
Welke middelen heeft u om dit soort wanpraktijken tegen te gaan?
Heeft u deze middelen ingezet bij deze tandartsenpraktijk om deze wanpraktijken tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de ontwikkeling van het opkopen van tandartsenpraktijken door investeerders tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Vindt u «winstgevendheid» een begrip dat thuishoort in de tandartsenzorg? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat zoveel mogelijk winst maken de belangrijkste drijfveer wordt in deze zorg?
Welke gevolgen zijn er voor patiënten waarvan hun tandartsenpraktijk wordt overgenomen door een investeerder die vooral zoveel mogelijk winst wil maken?
Heeft u signalen dat bij andere tandartsenpraktijken die onder «Fresh» vallen dezelfde problematiek speelt? Bent u bereid hier navraag naar te doen bij deze tandartsenpraktijken?
Hoe verhoudt deze zaak zich tot de opkomende rol van private equity in de tandartsenzorg? Vindt u dat deze vorm van private equity toegestaan moet blijven in de zorg?
Het bericht dat de inflatie in februari is toegenomen |
|
Jimmy Dijk |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
Ligt het in lijn met uw verwachtingen voor dit jaar dat de inflatie nu opnieuw is gestegen?1 Zo nee, wat is er veranderd ten opzichte van uw prognoses? Zo ja, waarom neemt u geen maatregelen om deze stijging tegen te gaan?
Het inflatiecijfer van februari past in de recente inflatieraming uit het CEP van het Centraal Planbureau (CPB).2 Het CPB verwacht dat de inflatie in 2025 3,2% bedraagt en in 2026 2,6%. Daarbij kijkt het CPB naar de gemiddelde inflatie over een jaar. Naar verwachting neemt het inflatiecijfer in de loop van het jaar af, onder andere omdat productgebonden belastingen die in de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen direct prijsverhogend effect meer hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij grillig zijn, bijvoorbeeld door seizoenseffecten die in het ene jaar in een andere maand kunnen vallen dan in het andere jaar. Zo zijn vakantieboekingen, die onderdeel zijn van het CPI-mandje, duurder in maanden waarin relatief veel vakantiedagen vallen. De verdeling van vakantiedagen over de maanden van het jaar kan per jaar verschillen. Daardoor was de inflatie in januari bijvoorbeeld tijdelijk lager, waarna deze in februari weer terugveerde.
Wat veroorzaakt deze gestegen inflatie? Wat is uw verklaring voor het feit dat de Nederlandse inflatie zoveel hoger ligt dan het EU gemiddelde?
In de Kamerbrief «Een analyse van de Nederlandse inflatie» die ik op 14 maart naar de Kamer heb verzonden,3 leg ik de belangrijkste oorzaken van de gestegen inflatie en het verschil met het EU gemiddelde uit. Inflatie wordt in de kern gedreven door de balans tussen vraag en aanbod in de economie, waarbij monetair beleid van de centrale bank, begrotingsbeleid van de overheid en de economische structuur de belangrijke bepalende elementen zijn. De Nederlandse economie vertoont al geruime tijd tekenen van oververhitting en de arbeidsmarkt is zeer krap.
Het inflatieverschil tussen Nederland en de rest van de eurozone kan verder worden verklaard vanuit de decompositie van het Nederlandse inflatiecijfer vergeleken met het gemiddelde van de eurozone. Ten eerste heeft Nederland een hogere diensteninflatie. Dat komt door de sterkere conjunctuur, hogere loongroei en krappere arbeidsmarkt. Daarnaast is de diensteninflatie in verband met huisvesting in Nederland hoger dan gemiddeld doordat de maximaal toegestane stijging van de huurprijzen na jaren waarin de huurprijsstijging door overheidsregulering veel lager was dan de inflatie voor 2024 is gekoppeld aan de loonontwikkeling. Ook spelen indirecte belastingen, zoals de verhoging van de tabaksaccijns in april vorig jaar, een rol in het verschil.
Wat vindt u van het beeld dat het CPB schetst in de verantwoording bij het CEP 2025 waarin zij aangeeft dat veruit het grootste deel van de inflatie in 2022 en in mindere mate in 2023 te verklaren is door gestegen winsten?2 Hoeveel extra winst betreft dit grofweg in euro’s en in procenten?
Zoals ik beschrijf in de Kamerbrief over inflatie is de ontwikkeling van eerst hogere winsten en daarna hogere lonen economisch goed verklaarbaar. Bij een stijgende vraag in een overspannen economie zullen de prijzen en daardoor de winsten zich direct aanpassen, terwijl lonen al vaststaan in afgesproken cao’s en daardoor vertraagd reageren. De winstgevendheid van het Nederlandse bedrijfsleven is sinds het begin van de coronacrisis meer toegenomen dan in de rest van de eurozone en sindsdien ook hoger gebleven. De winsten hebben zich daarbij wisselend ontwikkeld in de verschillende sectoren. De toegenomen winsten gaan waarschijnlijk samen met de goed presenterende Nederlandse economie. Sinds medio 2023 stijgen de nominale lonen harder dan de inflatie. In 2025 bereiken de reële lonen naar verwachting weer het niveau van 2021.5 Voor de komende jaren verwacht het CPB dat de loongroei boven de inflatie zal blijven.
Herkent u de cijfers van het CPB in de verantwoording bij het CEP 2025 waar zij aangeven dat na een korte daling het aandeel van de winst in inflatie weer aan het stijgen is? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met uw eerdere opmerkingen tijdens onder andere het vragenuur dat winstflatie zou afnemen en de lonen een grotere rol zouden gaan spelen in deze inflatie? Zo nee, welke cijfers heeft u ter beschikking die dit tegenspreken?
De decompositie van de consumptieprijs in de verantwoording bij het CEP 2025 geeft hetzelfde beeld van de rol van winsten en lonen in de prijsontwikkeling als hierboven in het antwoord op vraag 3 geschetst.
Verwacht u dat deze inflatiestijging gaat doorzetten? Wat gaat u hiertegen doen in algemeenheid en wat specifiek tegen winstgedreven inflatie?
Het inflatiecijfer van februari past in de recente inflatieraming uit het CEP van het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB verwacht dat de inflatie in 2025 licht afneemt naar 3,2% (t.o.v. 3,3% in 2024). Voor 2026 raamt het CPB een inflatie van 2,6%. Naar verwachting neemt het inflatiecijfer in de loop van het jaar af, onder andere omdat productgebonden belastingen die in de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen direct prijsverhogend effect meer hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij grillig zijn. Deze raming is natuurlijk omgeven door onzekerheden, waaronder de ontwikkeling van handelstarieven en geopolitieke spanningen.
De kamerbrief over inflatie staat stil bij het handelingsperspectief van het kabinet bij de inflatieontwikkeling. Daarin benadrukt het kabinet het belang van trendmatig begrotingsbeleid en begrotingsdiscipline. Daarnaast werkt het kabinet aan een agenda voor productiviteit en een agenda voor de arbeidsmarkt om de aanbodzijde van de economie structureel te versterken.
Wat zal het effect zijn op de koopkrachtcijfers en (kinder-) armoedecijfers voor 2025 als de inflatie op grofweg dit niveau blijft?
Afgelopen februari heeft het CPB een nieuwe raming (CEP2025) gepubliceerd. De ramingen van lonen en prijzen maken hier een onderdeel van uit en bepalen mede de verwachte koopkrachtonwikkeling, ook voor 2025. Deze variabelen zijn beide onderdeel van een raming van de ontwikkeling van de gehele economie. Het inflatiecijfer van februari past in de recente inflatieraming uit het CEP van het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB verwacht dat de inflatie in 2025 licht afneemt naar 3,2% (t.o.v. 3,3% in 2024). Voor 2026 raamt het CPB een inflatie van 2,6%. Naar verwachting neemt het inflatiecijfer in de loop van het jaar af, onder andere omdat productgebonden belastingen die in de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen direct prijsverhogend effect meer hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij grillig zijn.
Klopt het dat het CPB de koopkrachtstijging van 2025 raamt op 0,6%, wat verklaart het verschil met de eerder door het kabinet aangekondigde 0,7%?
Het klopt dat het CPB een doorsnee koopkrachtstijging van 0,6% raamt in 2025. Deze raming is inderdaad 0,1%-punt lager dan ten tijde van de MEV 2025. In 2024 viel de koopkrachtstijging juist wat hoger uit dan bij MEV 2025 verwacht, omdat de inflatie in 2024 lager uitviel dan destijds verwacht. De voornaamste verandering sinds de MEV 2025 die de bijgestelde verwachting voor 2025 kan verklaren, is de lagere verwachte indexatie van de aanvullende pensioenen: in de MEV 2025 werd nog een indexatie van 3,1% geraamd bij een inflatie van 3,2%, terwijl in de meest recente raming is uitgegaan van een pensioenindexatie van 1,3% bij een inflatie van 3,2%. In het CEP 2025 blijft de gemiddelde stijging van de aanvullende pensioenen dus verder achter op de stijging van de prijzen dan ten tijde van de MEV2025. Hierdoor gaan gepensioneerden er in 2025 in doorsnee 0,1% op vooruit, terwijl zij er ten tijde van de MEV2025 nog 0,6% op vooruit gingen in 2025. Dit heeft een drukkend effect op de verwachte doorsnee koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens.
Klopt het dat de loonstijgingen hoger dan de ramingen uitvallen en de prijsstijgingen juist iets lager? Wat verklaart dan dat de koopkrachtstijging lager uitvalt?
De geraamde inflatie voor 2025 is onveranderd gebleven sinds de MEV 2025 (3,2%). De geraamde cao-loonstijging voor 2025 is inderdaad iets hoger in het CEP 2025 dan in de MEV 2025: de geraamde cao-loongroei bedrijven in 2025 was 4,3% ten tijde van de MEV 2025 en is naar 4,8% gestegen in het CEP 2025. Dit heeft een positief effect op de koopkracht van veel huishoudens, wat te zien is aan een hogere doorsnee koopkrachtontwikkeling bij zowel werkenden als uitkeringsgerechtigden (+0,1%-punt t.o.v. MEV 2025). Toch valt de doorsnee koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens juist iets lager uit, door de lage verwachte koopkrachtstijging van gepensioneerden (zie vraag 7).
Wat zou de koopkrachtstijging zijn geweest wanneer de lonen en prijzen wel de ramingen hadden gevolgd en dus niet de koopkracht zouden stuwen? Welke kabinetsmaatregelen (of gebrek daaraan) en andere factoren verklaren dit gebrek aan koopkrachtstijging ten opzichte van de ramingen?
Het CPB heeft voor het CEP 2025 geen separate berekeningen gemaakt van de koopkrachtontwikkeling bij dezelfde loon- en prijsramingen als tijdens de MEV 2025. Voor factoren die het verschil tussen de koopkrachtraming van het CEP 2025 en de MEV 2025 verklaren, zie het antwoord op vraag 7. Er zijn in het CEP 2025 ook geen kabinetsmaatregelen na begroting (MEV2025) opgenomen met een noemenswaardig effect op de doorsnee koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens voor 2025.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het verlies aan koopkrachtstijging gecorrigeerd wordt? Deelt u de mening dat hiervoor gekeken kan worden naar het verhogen van de lonen (en gekoppelde uitkeringen) aangezien de AIQ ook hard aan het dalen is?
Het kabinet heeft bij de augustusbesluitvorming bewust gekozen voor de huidige invulling van de middelen voor lastenverlichting. Hierbij hoort de stapsgewijze lastenverlichting via de inkomstenbelasting. Hierbij wordt de positieve koopkrachtontwikkeling goed verdeeld over de gehele kabinetsperiode, waardoor kleine economische schokken niet direct zullen zorgen voor een mediaan koopkrachtverlies. Het algehele koopkrachtbeeld over de jaren 2024–2026 is in het CEP 2025 verbeterd ten opzichte van de MEV 2025. Zoals in vraag 7 toegelicht is de verwachte koopkrachtstijging in 2025 iets lager door een lager dan verwachte indexatie van de aanvullende pensioenen. De verwachte koopkracht voor werkenden is en uitkeringsgerechtigden is juist iets hoger.
Het bericht 'Ziekenhuisbaas: als we niet oppassen, verdwijnen behandelingen uit Fryslân' |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Ziekenhuisbaas: als we niet oppassen, verdwijnen behandelingen uit Fryslân» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Ik hecht groot belang aan het ziekenhuis dichtbij en maak me sterk voor de ziekenhuiszorg in de regio en dus ook in Friesland.
Wat vindt u ervan dat er in de toekomst in de Friese ziekenhuizen mogelijk geen behandelingen voor maag-, slokdarm- en alvleesklierkanker mogelijk zijn in Fryslân?
Iedereen in Nederland moet toegang hebben tot goede zorg, ook in Fryslân.
In mijn brief van januari over de kwaliteit van zorg2 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken over de besluitvorming over volumenormen. Ik heb daarbij benadrukt dat als jij, of je kind, zorg nodig heeft je eigenlijk maar één ding belangrijk vindt: dat die zorg goed is en ervoor zorgt dat je beter wordt. Ik heb in de brief toegelicht dat ik het belangrijk vind dat iedereen in Nederland, ongeacht zijn of haar woonplaats, toegang heeft tot goede zorg, of het nou gaat om een relatief eenvoudige beenbreuk, of over een complexe chirurgische operatie aan een van de organen. Uitgangspunt is daarbij dat we de zorg zo dichtbij mogelijk om de patiënt heen organiseren en dat als het moet, we de hoogcomplexe zorg afhankelijk van waar je woont, verder weg moeten organiseren.
Kunt u aangeven hoe het staat met de aanpassing van de volumenormen bij de oncologie en vaatchirurgie? Vindt u het wenselijk dat deze volumenormen omhooggaan? Welke gevolgen heeft dit voor de Friese ziekenhuizen?
Een belangrijke bouwsteen in de ontwikkeling van een toegankelijk en kwalitatief hoogwaardig medisch specialistisch zorglandschap is de beweging dat ziekenhuizen meer gaan samenwerken in zorgnetwerken.
Dat helpt om patiënten zoveel mogelijk in hun eigen ziekenhuis, waar zij zich vertrouwd voelen, te kunnen behandelen. Als een patiënt moet worden doorverwezen naar een hooggespecialiseerd ziekenhuis, is het doel om, zodra het kan, die patiënt zoveel mogelijk verder te behandelen in het eigen ziekenhuis. Zorg die goed toegankelijk is voor omwonenden en in goed contact staat met de huisartsen, thuiszorg en sociaal werk. Om deze netwerken te laten ontstaan staan de betrokken partijen in de medisch specialistische zorg de komende periode voor soms spannende keuzes over hogere volumenormen voor hoog-complexe zorg en spreiding van veelvoorkomende en minder complexe zorg. Soms is concentratie van zorg nodig om zorg van hogere kwaliteit voor patiënten mogelijk te maken. In andere gevallen leidt spreiding tot beter passende zorg dichtbij. Alle medisch specialisten, ziekenhuizen en andere veldpartijen zijn nodig om deze kwaliteitsverbetering voor patiënten te kunnen realiseren.
In genoemde brief heb ik ook aangegeven dat ik het belangrijk vind dat dit traject rond herverdeling van zorg zorgvuldig plaatsvindt, dat partijen in de regio goede afspraken maken over samenwerking in netwerken en herverdeling van zorg en hoe dit wordt gewaarborgd. Met deze blik volg ik de besluitvorming die volgens planning eind maart plaatsvindt. Ik zal u hier dan over informeren.
Hoe gaan uw plannen voorkomen dat de SEH’s in de Friese ziekenhuizen gaan sluiten? Welke mogelijkheden heeft u om budgetfinanciering in te stellen zonder instemming van de verzekeraars en bent u bereid deze mogelijkheden te gebruiken?
Het kabinet wil ervoor zorgen dat de beschikbaarheid van acute zorg in iedere regio goed geregeld is. Nu geldt al dat voor elke wijziging in het acute zorgaanbod het proces zoals beschreven in de AMvB acute zorg moet worden gevolgd. Aanvullend hierop richt ik mij – in lijn met het Hoofdlijnenakkoord – op strengere regels voor veranderingen van het zorgaanbod, een handreiking voor het goede gesprek in de regio en betrokkenheid van burgers en het lokaal openbaar bestuur, passende kwaliteitskaders en het uit de marktwerking halen van de acute zorg. Daarbij is steeds leidend dat de kwaliteit van de zorg op de SEH en breed in het ziekenhuis steeds geborgd moet kunnen worden. De besluitvorming over de SEH is uiteindelijk aan het ziekenhuis zelf.
Het is formeel aan mij als Minister om de wijze van bekostiging te bepalen, bijvoorbeeld voor de SEH’s. Zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars zijn gebonden aan de geldende bekostigingssystematiek. Zoals ik in mijn brief3 aan de Kamer heb geschreven, ben ik voornemens om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een aanwijzing te sturen om de voorbereidingen te treffen om budgetbekostiging voor de spoedeisende hulp (SEH) per 2027 mogelijk te maken.
Zijn de uitspraken van de bestuursvoorzitter van het Frisius MC om gezondheidscentra ziekenhuizen te laten vervangen of een nog grotere druk te leggen op de ouderenzorg in lijn met uw visie op de ziekenhuiszorg? Zo ja, waarom? Zo nee, heeft u haar dit laten weten?
Naar aanleiding van deze vraag is er contact geweest met het Frisius MC. Er is op dit moment een personeelstekort in de hele zorgketen. Tegen deze achtergrond wil het MC met collega-zorgorganisaties zoeken naar de meest efficiënte vorm van zorgverlening. Het MC geeft aan dat voor de bredere beweging naar toekomstbestendige zorg het Frisius MC het ziekenhuislandschap in Friesland anders wil gaan inrichten. Dit doet het Frisius MC niet alleen, maar met andere zorgaanbieders uit de keten, waarvan ook de ouderenzorg onderdeel is. Het uitgangspunt voor het Frisius MC is dat zoveel als mogelijk de zorg dichtbij de patiënt wordt georganiseerd. Denk aan minder complexe of chronische zorg. Hiervoor kunnen mogelijk gezondheidscentra op bijvoorbeeld de plekken waar nu een ziekenhuis staat een uitkomst bieden. Het Frisius wil anticiperen op een toenemende vraag naar zorg en een afnemende beroepsbevolking in Friesland met een combinatie van zorg dichtbij de inwoner, het ziekenhuiszorg alleen voor interventies en concentratie van hoogcomplexe zorg.
Een duurzaam toekomstbestendige zorg toegankelijk en dichtbij de mensen die deze nodig hebben vraagt om een grote transitie naar onder andere meer samenwerking die ten goede komt aan de patiënt, netwerkzorg en meer digitale en hybride zorg. Ik vind het dan ook een goede ontwikkeling dat de Friese ziekenhuizen en andere zorgaanbieders meer samenwerken. Ik vind het ook belangrijk dat dit traject zorgvuldig plaatsvindt en dat zorgpartijen in de regio goede afspraken maken met elkaar over samenwerking in netwerken en herverdeling van zorg waarbij alle betrokkenen, zoals burgers en het lokaal bestuur goed worden betrokken bij het proces richting besluitvorming.
Kunt u aangeven waar de Friese ziekenhuizen op dit moment precies staan in hun proces om het aantal locaties terug te brengen van vier naar drie?
Al een aantal jaren werken de Friese ziekenhuizen (Frisius MC met locaties in Leeuwarden en Heerenveen, Antonius Zorggroep met locaties in Sneek en Emmeloord, en Nij Smellinghe met locatie in Drachten) in samenwerking met de zorgverzekeraars Zilveren Kruis, De Friesland en VGZ aan plannen voor toekomstbestendige zorg in Friesland, Noordelijk Flevoland, Zuidwest Drenthe en de Kop van Overijssel.
In juni 2023 is in de media een voorkeursscenario bekend gemaakt. In dat scenario wordt gesproken over een fusie tussen Zorgpartners Friesland en de Antonius Zorggroep en gaan in 2034 de ziekenhuis locaties in Heerenveen (Frisius MC) en Sneek (Antonius Zorggroep) samen in één nieuw te bouwen ziekenhuis in Joure mét SEH, afdeling acute verloskunde en intensive care. Daarnaast blijft het topklinisch ziekenhuis in Leeuwarden en het algemeen ziekenhuis in Drachten.
In juni 2024 is door de partijen een intentieovereenkomst getekend. Hierin staat dat ze zich tot het uiterste gaan inspannen om via het voorkeursscenario ook op langere termijn kwalitatief goede en toegankelijke ziekenhuiszorg te bieden in bovengenoemde gebieden.
Op dit moment wordt de financiële haalbaarheid van het plan onderzocht en wordt gewerkt aan de inhoudelijke verdiepingen van het voorkeursscenario. Belangrijke thema’s daarbij zijn bijvoorbeeld burgerparticipatie, overleg met de andere zorgaanbieders, de financiële haalbaarheid van de nieuw te bouwen locatie en haalbaarheid op het gebied van mededingingsrecht t.a.v. de beoogde bestuurlijke fusie. Maar ook onderzoek naar innovaties die nodig zijn; hoe moet de zorg er in 2034 uitzien om te voldoen aan de vraagstukken die op de zorg afkomen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit, toegankelijkheid en de betaalbaarheid van onze diensten? Voor dat laatste is er onder meer ook regelmatig contact met de betrokken gemeenten en andere zorgaanbieders als bijvoorbeeld de ambulancezorg, huisartsen en verloskundigen.
Vindt u het acceptabel dat er straks mogelijk maar drie ziekenhuislocaties in plaats van vier zijn in Fryslân wat de bereikbaarheid van zorg niet ten goede komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb bij de ziekenhuisbestuurders benadrukt dat ik het van essentieel belang vind dat de plannen richting besluitvorming met betrokkenheid van stakeholders, lokale overheden en burgers opgepakt worden. Ik verwacht van hen dat zij het maximale doen om de zorg op een goede manier, dichtbij de mensen in hun regio te leveren. Het is uiteindelijk aan hen om te besluiten hoe zij dit het beste kunnen doen, inclusief het aantal ziekenhuizen waarom het daarbij gaat. Ik vertrouw erop dat een ziekenhuisbestuurder zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en in het belang van de patiënten, medewerkers en het behoud van de zorg, de juiste beslissingen neemt.
Kunt u aangeven hoe vaak u contact heeft met de ziekenhuisbesturen over de ontwikkelingen in het aantal ziekenhuislocaties in Fryslân? Wanneer was de laatste keer en wat was de uitkomst van dat gesprek?
Er is vanuit Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) regelmatig contact met partijen in Fryslân. Zo schuift VWS elk kwartaal aan bij de Seker en Sun tafel in Fryslân en is er intensief contact met de FrIZA voorzitter en de regio coördinator IZA van Zilveren Kruis. Op 25 november 2024 is op uitnodiging van Zorgbelang Fryslân een gesprek gevoerd met de Friese ziekenhuizen, gemeenten, huisartsen, ambulancezorg en cliëntenraden en inwonerorganisaties over de plannen van de Friese ziekenhuizen. In het gesprek is onder meer het belang van een zorgvuldig proces benadrukt waarbij het belangrijk is om met alle betrokken partijen in de regio alle perspectieven af te wegen alvorens tot besluitvorming over te gaan. Meest recent is op 12 februari 2025 een bezoek gebracht aan Friesland.
Op 27 februari vond de talkshow «Aan tafel over gezondheid en zorg» plaats, een samenwerking tussen VWS, FrIZA en Omrop fryslân. Hier kwamen inwoners, professionals en ervaringsdeskundigen samen om ideeën en oplossingen te bespreken. Daarnaast vindt er op ambtelijk niveau regelmatig een gesprek plaats met zorgverzekeraar Zilveren Kruis. Wanneer nodig sluiten ook de ziekenhuisbesturen aan bij dit overleg.
Kunt u aangeven hoe vaak u in Fryslân bent geweest en heeft gesproken met bezorgde patiënten en personeel over de ontwikkelingen? Wat kwam er uit deze gesprekken?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn de gemeenten SudWest Fryslân en Heerenveen op dit moment voldoende betrokken bij het proces rondom de sluiting van de ziekenhuizen zoals in de algemene maatregel van bestuur is opgenomen? Zo ja, ervaren de gemeenten deze betrokkenheid zelf ook? Kunt u dit bij hen nagaan?
Er zijn door Frisius MC, het Antonius en Zilveren Kruis/De Friesland, al meerdere gesprekken gevoerd met de betrokken gemeenten. Ook waren de wethouders van de gemeenten SudWest Fryslân en Heerenveen aanwezig bij beide werkbezoeken. Ook staat een gesprek gepland van VWS met de wethouders van deze gemeenten.
Kunt u aangeven welk doel de zogeheten «transformatiegelden» dienen die beschikbaar zijn vanuit de zorgverzekeraar? Wie beslist er over de uiteindelijke besteding van dit geld en onder welke voorwaarden?
De zorgpartijen die het IZA hebben ondertekend hebben samen afgesproken dat zorgaanbieders, zorgprofessionals, patiëntenorganisaties, zorgverzekeraars en gemeenten, in samenwerking met elkaar (waarbij de samenstelling afhankelijk is van het plan) plannen ontwikkelen voor zorgtransformaties, om zo versneld bij te dragen aan de IZA-doelen. Voor de uitvoering van deze plannen zijn transformatiemiddelen beschikbaar. Tevens hebben de IZA-partijen afgesproken dat de twee marktleidende zorgverzekeraars in de regio («de coördinerend zorgverzekeraar» en «de tweede zorgverzekeraar») deze plannen beoordelen. Daarvoor hebben de IZA-partijen gezamenlijk een beoordelingskader opgesteld dat deze zorgverzekeraars gebruiken bij de toetsing van de plannen.4
Bent u het eens met de VNG dat gemeenten bij de beoordeling van plannen over de besteding van dit geld hierover (mede) zouden moeten beslissen? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. Het is aan de betreffende gemeente/de mandaatgemeente die expliciet goedkeuring moet geven voor de onderdelen die toezien op het sociaal domein, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de structurele implementatie en daarmee mogelijke structurele kosten. Indien de betreffende gemeente geen goedkeuring geeft, heeft dit consequenties voor de beoordeling van het integrale plan door de betreffende zorgverzekeraars, omdat alle betrokken partijen aantoonbaar commitment moeten geven op het plan voordat zorgverzekeraars het plan goedkeuren.
Is het mogelijk om dit geld in te zetten voor het oplossen van het personeelstekort door bijvoorbeeld de arbeidsomstandigheden te verbeteren, opleidingen in de regio aan te bieden of (goedkope) huisvesting voor personeel te verzorgen?
Op grond van het door IZA-partijen vastgestelde beoordelingskader wordt een transformatie als impactvol aangemerkt als er sprake is van een substantiële impact (conform IZA-doelen) op een of meerdere van de onderstaande aspecten:
Dit betekent dat beargumenteerd moet worden dat bijvoorbeeld het opleiden van personeel impactvol bij moet dragen aan het effectiever inzetten van personeel. Ik zie niet in hoe het aanbieden van (goedkope) huisvesting voor personeel bij kan dragen aan de bovengenoemde criteria.
In hoeverre de afschrijving op onroerende goed ook onderdeel kan zijn van het transformatieplan is afhankelijk van andere criteria die in het beoordelingskader zijn opgenomen. In het beoordelingskader is onder andere opgenomen dat de in het transformatieplan geformuleerde transformatieafspraken binnen vijf jaar worden behaald. Ook is aangegeven dat de transformatie op korte termijn niet anders bereikt, substantieel versneld en/of opgeschaald kan worden dan door inzet van transformatiemiddelen. Verder moet het gaan om een éénmalige investering voor de totstandbrenging van de beoogde transformatie (dus geen structurele kosten). Afbouw en uitfaseren van activiteiten/desinvesteringen en niet via de tarieven te bekostigen aanloopkosten kunnen hier wel onder vallen. Dat geldt ook voor de transformatie van onroerend goed.
Is het mogelijk om dit geld in te zetten voor het afschrijven van ziekenhuisgebouwen?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat bij de Friese ziekenhuizen dit geld wordt gebruikt door de zorgverzekeraars en ziekenhuisbesturen om de sluiting van twee ziekenhuizen, door het afschrijven van de ziekenhuisgebouwen, er zo snel mogelijk door heen te drukken?
Er is een aanvraag voor transformatiegelden gedaan door de ziekenhuizen, die op dit moment wordt beoordeeld door de zorgverzekeraars. Zilveren Kruis heeft aangegeven dat versnelde afschrijving één van de onderdelen is van deze aanvraag. Het gaat hier om een langetermijntransformatie (2034). Het is aan de zorgverzekeraars om te beoordelen of het transformatieplan voldoet aan de gestelde criteria.
Klopt het dat de benodigde «maatschappelijke impactanalyse» voor het gebruik van deze transformatiegelden voor het afschrijven van de ziekenhuisgebouwen in Sneek niet heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Om in aanmerking te komen voor transformatiemiddelen is op grond van het beoordelingskader Impactvolle zorgtransformaties en inzet transformatiemiddelen een positieve (maatschappelijke) businesscase één van de voorwaarden. Uit de businesscase moet blijken op welke wijze de transformatie gaat bijdragen aan passende zorg en/of andere IZA-doelen (waaronder kwaliteit van zorg), aan de in het IZA genoemde doelgroepen, en de resultaten. Het is aan de zorgverzekeraars om dit te beoordelen. Als dit niet onderdeel van het plan is dan kan dit plan niet goedgekeurd worden.
Indien u hiervan op de hoogte was, heeft u hierover bij de zorgverzekeraars en de zorgpartijen aan de bel getrokken om aan te geven dat deze analyse er alsnog moest komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde levensverwachting is van ziekenhuisgebouwen? Kunt u aangeven of de ziekenhuizengebouwen in Sneek en Heerenveen boven of onder dit gemiddelde zitten?
In algemene zin geldt dat de gemiddelde periode waarop ziekenhuisgebouwen worden afgeschreven 30–40 jaar is. De technische levensduur van gebouwen ligt hoger, rond de 50–60 jaar voor nieuwe ziekenhuizen, maar door innovaties en veranderende zorgmodellen ligt de functionele levensduur vaak rond de 30 jaar. Regelmatig wordt een midlife renovatie gedaan halverwege de afschrijvingstermijn van gebouwen, waardoor de investeringen en afschrijvingen weer wat toenemen.
In hoeverre draagt het gebruik van de «transformatiegelden» voor het afschrijven van ziekenhuisgebouwen in Sneek en Heerenveen bij aan een een definitieve beslissing voor de sluiting van de ziekenhuizen? Hoe staat dit in verhouding tot andere argumenten zoals het personeelstekort?
Vanwege het verwachte personeelstekort is men in Friesland in gesprek om de zorg anders te organiseren. De transformatiemiddelen kunnen gebruikt worden voor een versnelling van deze plannen, zolang de plannen voldoen aan het Beoordelingskader impactvolle zorgtransformaties. De transformatiemiddelen zijn niet bepalend voor de besluitvorming maar kunnen hier wel ondersteunend in zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Medisch Zorglandschap op donderdag 20 maart?
Ja
DUO-schulden van gedupeerde kinderen van het toeslagenschandaal |
|
Jimmy Dijk |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
Hoeveel jongeren die zijn aangemerkt als gedupeerd kind van het toeslagenschandaal hebben op dit moment een schuld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?
De Wet Hersteloperatie Toeslagen voorziet niet in een schuldenregeling voor kinderen. Daarom is in deze wet geen grondslag opgenomen om gegevens van getroffen kinderen met DUO te delen. Gegevens van eventuele schulden bij DUO van deze specifieke doelgroep zijn daarom niet beschikbaar.
Het kabinet heeft eerder besloten geen regeling te treffen voor studieleningen van getroffen kinderen, zoals onder andere toegelicht in de Kamerbrief van juni 20241. Ook de commissie Van Dam stelt dat het treffen van een aparte regeling voor studieleningen van getroffen kinderen niet verstandig is. Het kabinet deelt dit advies en blijft niet voornemens een aparte regeling te treffen, zoals ook is toegelicht in de kabinetsreactie op het adviesrapport Van Dam. Dit laat onverlet dat de Toeslagenaffaire ook voor kinderen van gedupeerde ouders uiterst schrijnende gevolgen kan hebben. Via de kindregeling is er voor meerderjarige kinderen met problematische schulden het aanvullend schuldhulpverleningsaanbod. Betalingsachterstanden bij DUO worden in dit aanbod meegenomen.
Hoeveel jongeren die zijn aangemerkt als gedupeerd kind van het toeslagenschandaal hebben op enig moment een DUO-schuld gehad?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de gemiddelde schuld van de groep jongeren die op dit moment een schuld heeft bij DUO?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe hoog is op dit moment de totale schuld van deze groep jongeren?
Zie antwoord vraag 1.
Als de Kamer uitspreekt om alle schulden die gedupeerde jongeren op dit moment hebben bij DUO automatisch kwijt te schelden, hoeveel geld zou dit kosten voor de regering?
Zie antwoord vraag 1.
Als de Kamer uitspreekt om alle schulden die gedupeerde jongeren op dit moment hebben bij DUO automatisch kwijt te schelden, op welke termijn zou dit dan in orde kunnen worden gemaakt?
Automatische kwijtschelding van DUO-schulden zou pas kunnen plaatsvinden als er een regeling zou bestaan met heldere kaders. Een dergelijke regeling zou echter zeer complex zijn om op te stellen en tot uitvoering te brengen, zoals ook toegelicht in eerdergenoemde Kamerbrief. Daarbij spelen vragen als: schelden we alleen de schulden kwijt van getroffen jongeren van vóór 1 januari 2021 (de peildatum die ook voor ouders gehanteerd wordt), of gaat het om de gehele studieschuld als jongeren bijvoorbeeld langer hebben gedaan over hun studie vanwege de stress? Hoe gaan we om met jongeren die nu nog studeren?
En welke gevolgen heeft een dergelijke regeling voor schulden die onderdeel zijn van de prestatiebeurs in plaats van de lening? Een eventuele invoeringsdatum zou afhankelijk zijn van de gestelde kaders en de voorbereidingstijd voor de uitvoering die op basis daarvan benodigd blijkt. Met een dergelijke werkwijze wordt ook de spanning met het gelijkheidsbeginsel groter, zoals de Raad van State eerder opmerkte.
Hoeveel gedupeerde jongeren hebben op dit moment een bepaalde vorm van financiële compensatie – bijvoorbeeld via «maatwerk» – gehad voor het aangaan van DUO-schulden in de periode van het toeslagenschandaal?
DUO biedt maatwerk voor jongeren met een studielening die tegen financiële problemen aanlopen bij het terugbetalen van die lening, of die tegen onvoorziene omstandigheden aanlopen tijdens hun studie. Jongeren met problematische schulden maken veelvuldig gebruik van deze maatwerkmogelijkheden.
Ook jongeren die kind zijn van een gedupeerde ouder en die een studielening hebben bij DUO en zich in een dergelijke situatie bevinden kunnen hier gebruik van maken. Omdat DUO niet weet of een jongere een kind is van gedupeerde ouders, heeft DUO geen inzicht in hoeveel getroffen jongeren gebruik hebben gemaakt van het bestaande aanbod van maatwerk bij DUO, en om welke maatwerk-toepassingen het gaat. Bij het bieden van maatwerk wordt er gekeken naar uitzonderlijke situaties: het feit of een jongere kind is van een gedupeerde ouder is hierin geen specifiek criterium.
Tijdens de terugbetaalfase kent DUO verschillende mogelijkheden voor het toepassen van maatwerk. Daarbij is van belang te vermelden dat het niet gaat om bedragen die worden gestort op de rekening van de oud-studenten. Bij het toepassen van maatwerk kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verlegging van het peiljaar, als het inkomen van de oud-student in de afgelopen twee jaar sterk is gedaald. Dat betekent dat DUO van het inkomen uit een recenter jaar uitgaat bij de berekening van de draagkracht, zodat de oud-student per maand minder hoeft te betalen. Een ander voorbeeld is dat oud-studenten die geen diploma hebben gehaald, maar wel een aanvullende beurs hebben ontvangen, mogelijk in aanmerking kunnen komen voor een (gedeeltelijke) kwijtschelding van de aanvullende beurs die niet is omgezet in een gift. Of de oud-student daarvoor in aanmerking komt is afhankelijk van het inkomen van de oud-student en diens partner. Mochten deze (en andere) mogelijkheden onvoldoende soelaas bieden en de oud-student niet uit de betalingsproblemen helpen, dan kan er altijd samen met DUO worden gekeken of er nog verder maatwerk mogelijk is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een tijdelijke verlaging van het maandbedrag of de eenmalige inzet van extra aflosvrije maanden.2
Alle bovengenoemde mogelijkheden zijn dus ook beschikbaar voor kinderen van gedupeerde ouders met een studieschuld. Om de eerdergenoemde redenen is het echter niet bekend in hoeverre specifiek deze groep hier gebruik van maakt.
Hoelang duurt het gemiddeld voordat jongeren nadat zij «maatwerk» hebben aangevraagd, dit geld daadwerkelijk op hun rekening gestort krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel is het gemiddelde bedrag dat jongeren hebben gekregen in de vorm van «maatwerk»?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel geld is er in totaal besteed aan het kwijtschelden van de schulden van jongeren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Fysio om de hoek redt het vaak niet meer’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Fysio om de hoek redt het vaak niet meer» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Paramedici, waaronder fysiotherapeuten en logopedisten, zijn een belangrijke schakel in de eerstelijnszorg en leveren een belangrijke bijdrage aan de zorg voor patiënten. Ik vind het in het licht van de toenemende vergrijzing en arbeidsmarktproblematiek zorgelijk dat een aanzienlijk deel van de fysiotherapeuten en logopedisten overweegt met de praktijk te stoppen. Ik ga daarbij onder andere uit van de in het artikel aangehaalde «Kleinbedrijf Index fysiotherapie»2 en «Kleinbedrijf Index logopedie»3. In de beantwoording van de volgende vragen ga ik hier uitgebreider op in.
Schrikt u van de cijfers dat de helft van de zelfstandig gevestigde fysiotherapeuten en logopedisten erover denkt om te stoppen en ongeveer 15% zelfs actief bezig is met de verkoop van hun praktijk?
Ja. Het is zorgelijk om te lezen dat zoveel zelfstandig gevestigde fysiotherapeuten en logopedisten overwegen te stoppen. We hebben deze zorgprofessionals hard nodig om de zorg toegankelijk te houden, nu en in de toekomst. Daarom heb ik, in lijn met de aangenomen motie Krul (27 november 2024), de NZa gevraagd onderzoek te doen naar het functioneren van de markt van de paramedische zorg in de volle breedte, met in het bijzonder aandacht voor de toegankelijkheid en toekomstbestendigheid van de sector.
Ziet u ook dat de continuïteit van de zorg in gevaar komt omdat de grote leegloop aan fysiotherapeuten ertoe leidt dat de ziekenhuiszorg en huisartsen overbelast worden met extra werk dat op hun bordje komt?
Ik onderschrijf dat paramedici, waaronder fysiotherapeuten, een belangrijke rol vervullen in de continuïteit van de eerste- én tweedelijnszorg. Met name als het gaat om het bevorderen van de dagelijkse kwaliteit van leven van patiënten, het ontlasten van de huisartsen en andere zorgverleners, en het voorkomen en het overnemen van zorg uit de tweedelijnszorg.
Als het gaat om de korte termijn heeft de NZa op dit moment geen concrete signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht onvoldoende invullen ten aanzien van de fysiotherapeutische zorg. Tegelijkertijd neem ik de signalen van de fysiotherapeuten zeer serieus, zeker in relatie tot de toenemende vraag naar zorg. Daarom heb ik, zoals aangegeven in vraag 2, de NZa gevraagd om onderzoek te doen naar het functioneren van de markt.
Welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat de helft van deze belangrijke praktijken in de eerstelijnszorg hun deuren sluiten?
Uitgangspunt is dat zorg die onder de basisverzekering valt altijd binnen een redelijk tijdsbestek en afstand beschikbaar moet zijn. Daartoe zijn zorgverzekeraars ook verplicht vanuit hun zorgplicht. De NZa ziet hierop toe. Op dit moment heeft de NZa geen concrete signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht voor de fysiotherapeutische sector onvoldoende invulling geven. Daarnaast zetten de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik vanuit de Visie op de eerstelijnszorg 2030 breder in op het versterken van de eerstelijnszorg waarin fysiotherapeuten een belangrijke rol vervullen. Mede afhankelijk van de uitkomsten van het marktonderzoek en de aanbevelingen die de NZa hierin doet, kan ik overwegen aanvullende maatregelen te nemen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jonge fysiotherapeuten en logopedisten worden aangetrokken en dat zij in het vak blijven? Bent u bereid in gesprek te gaan met de opleidingen om te kijken wat hierin mogelijk is?
Ik vind het belangrijk dat fysiotherapeuten en logopedisten trots zijn op hun werk en zich onderdeel voelen van een sterke eerstelijnszorg. Naast versterking van de eerstelijnszorg vanuit de Visie op de eerstelijnszorg en het aangekondigde marktonderzoek, zet ik mij op verschillende manieren in voor paramedici waaronder fysiotherapeuten en logopedisten. Zo loopt het programma Paramedische Zorg 2023–2026 waarin wordt gewerkt aan kennisvergroting en kwaliteitsverbetering, en is er geld beschikbaar gemaakt voor de doorontwikkeling van het kwaliteitskader fysiotherapie/oefentherapie. Ook is in het kader van de vermindering administratieve lasten per 1 oktober 2024 de subsidie gegevensuitwisseling verleend aan de paramedische beroepsgroepen zodat zorgverleners efficiënter kunnen samenwerken.
Ten aanzien van opleidingen, laten instroomcijfers een wisselend beeld zien de afgelopen jaren:
1.930
600
126.870
2.060
560
131.140
2.220
540
137.240
2.700
540
142.190
2.930
520
146.690
3.210
590
156.080
3.140
500
143.700
3.100
550
138.720
2.900
520
136.940
Er zijn op dit moment onvoldoende gegevens die de toe- en afnames in instroomcijfers de afgelopen jaren verklaren. Daarbij wil ik opmerken dat het lastig is aan instroomcijfers de populariteit van een opleiding af te meten. Door demografische ontwikkelingen heeft het hbo als geheel te maken met een dalende studentenaantallen de laatste jaren. In beginsel ga ik ook niet over de inhoud van opleidingen, dat is aan instellingen en de sector zelf. Ik zie daarom geen directe aanleiding om in gesprek te gaan, maar mocht daar vanuit de opleidingsinstellingen toch behoefte aan zijn ben ik gaarne bereid om dat gesprek te voeren.
Wat is uw reactie op het pleidooi van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) om minimumtarieven in te voeren om leegloop tegen te gaan, zonder hierbij te refereren naar onderzoeken die nog volgen?
Zorgverzekeraars hebben voor de eerstelijnsfysiotherapie die onder het basispakket valt zorgplicht en moeten voldoende kwalitatief goede zorg inkopen.
Daarbij is het van belang dat er goed is gedefinieerd wat kwalitatief goede zorg is. In de fysiotherapie hebben de zorgaanbieders nog stappen te zetten in het verbeteren van de kwaliteit van zorg. Daartoe worden zij ondersteund in het Programma Paramedische Zorg 2023–2026 waarin wordt gewerkt aan kennisvergroting en kwaliteitsverbetering, en is er geld beschikbaar gemaakt voor de doorontwikkeling van het kwaliteitskader fysiotherapie/oefentherapie.
Nader onderzoek naar de aard en omvang van de problematiek met betrekking tot de toegankelijkheid en toekomstbestendigheid van de fysiotherapie is wenselijk. Op dit moment heb ik echter geen signalen ontvangen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat zorgverzekeraars onvoldoende invulling geven aan hun zorgplicht voor fysiotherapie. Daarom acht ik het op dit moment prematuur om te concluderen dat het instellen van minimumtarieven de juiste of enige oplossing is.
Eerst dient het onderzoek naar de marktomstandigheden te worden afgerond. Het invoeren van minimumtarieven kan aanzienlijke budgettaire consequenties met zich meebrengen en daarmee van invloed zijn op de hoogte van de zorgpremie. Bovendien is het effect van een dergelijke maatregel op de bereidheid van verzekerden om een aanvullende verzekering af te sluiten nog onduidelijk. Dit kan eveneens gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van de fysiotherapiesector.
Daarom is het essentieel om eerst een helder en volledig beeld te krijgen van de feiten. Ik wil hierbij zowel de achterliggende oorzaken als de mogelijke druk op de toegankelijkheid van o.a. fysiotherapie en oefentherapie zorgvuldig in kaart brengen. Op basis van deze inzichten kan ik vervolgens gerichter naar passende oplossingen zoeken die specifiek inspelen op de geïdentificeerde knelpunten en tegelijkertijd rekening houden met de financiële uitdagingen in de zorg.
Hoe staat het met het «marktonderzoek» dat door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wordt gedaan om te kijken naar welke maatregelen nodig zijn voor de toegankelijkheid van fysiotherapie? Wanneer worden de resultaten hiervan verwacht?
De NZa is gestart met een marktonderzoek. Uw kamer wordt voor het Commissiedebat over het zorgverzekeringsstelsel op 19 juni a.s. geïnformeerd over een eerste analyse van de NZa met inzichten rondom het functioneren van de markt en de toegankelijkheid binnen de fysiotherapie. Mogelijke oplossingsrichtingen voor de fysiotherapie die hieruit naar voren komen volgen naar verwachting in de herfst van 2025.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het overleg dat u met de NZa en de zorgverzekeraars zou hebben om voor de zomer een oplossing te presenteren voor de tarifering van de fysiotherapeuten? (aangenomen motie Krul 33 578, nr. 131)
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat het gebrek aan financiële zekerheid ertoe leidt dat veel praktijkhouders overwegen te stoppen? Zo ja, maakt u zich geen grote zorgen dat wanneer deze financiële zekerheid er niet komt, de sector straks met nog grotere problemen te maken krijgt?
In de in het artikel aangehaalde Kleinbedrijf Index Fysiotherapie worden verschillende redenen genoemd die een correlatie vertonen met het overwegen te stoppen. Veelgenoemde motieven in het onderzoek zijn onder andere grote schulden moeten maken (88%) en hinder van (nieuwe) regelgeving (86%). Het motief stoppen wanneer financiële zekerheid buiten het bedrijf groter wordt dan binnen de praktijk scoort hierin lager (35%). Hoewel de redenen divers zijn en financiële zekerheid lager scoort, maak ik mij zorgen wat deze gegevens in – combinatie met andere signalen – zeggen over de kwaliteit en de toegankelijkheid van de sector op de lange termijn. Dat is ook de reden dat ik de NZa heb gevraagd onderzoek te doen naar de marktomstandigheden en mogelijke oplossingen voor knelpunten in de paramedische zorg.
Ziet u ook de meerwaarde van praktijken om de hoek die lokaal zijn georganiseerd, de mensen en de behoeften kennen en hoogwaardige zorg leveren? Welke extra stappen bent u bereid te zetten om juist deze praktijken te ondersteunen?
Gelijkwaardiger toegang tot zorg begint in de eerste lijn. Het is inderdaad van grote waarde dat mensen in hun eigen wijk, stad of dorp snel terecht kunnen bij bijvoorbeeld een fysiotherapeut. Dit draagt bij aan de leefbaarheid en het welzijn van de gemeenschap.
Maar dat is niet altijd vanzelfsprekend. De zorgvraag groeit en wordt complexer, en de samenleving verandert. Dat kan betekenen dat zorgverleners, zoals fysiotherapeuten, soms kiezen voor samenwerking in een samenwerkingsverband of keten om de kwaliteit van zorg te waarborgen.
De Minister van VWS en ik blijven ons inzetten voor het verbeteren van de zorg in de buurt en het versterken van de eerstelijnszorg vanuit de Visie op de eerstelijnszorg 2030. Hierbij spelen fysiotherapeuten een belangrijke rol.
Wat vindt u van de oproep van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) om de tarieven voor logopedisten te verhogen met 20% om te voorkomen dat kleinere praktijkhoudende logopedisten stoppen?
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de gewenste hoogte van tarieven en ik vind het te voorbarig antwoord te geven op de vraag of aanpassing van tariefsoort de juiste en enige manier is. Tegelijkertijd maak ik mij zorgen dat een aanzienlijk deel van de logopedisten onder meer om financiële redenen overweegt de praktijk te stoppen. Daarom heb ik de NZa gevraagd onderzoek te doen naar het functioneren van de markt voor de paramedische zorg in de volle breedte.
Bent u – net als naar de toegankelijkheid van de fysiotherapie – bereid om onderzoek te doen naar mogelijke maatregelen om logopedisten voor dit vak te behouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit onderzoek van start?
Het onderzoek dat nu loopt is gericht op de paramedische zorg in de volle breedte, dus ook op de logopedie. Vanwege de hoge urgentie heeft de NZa samen met het Ministerie van VWS een balans gezocht tussen uitvoerigheid en snelheid. In die fasering wordt in eerste instantie gestart met fysiotherapie. Daarna zal worden gestart met andere sectoren, waarbij eveneens de lessen uit de fysiotherapie zullen worden meegenomen.
Het bericht dat een prijsplafond voor gas wordt overwogen. |
|
Jimmy Dijk |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen van de Europese Commissie (EC) om een prijsplafond voor gas in te voeren1 Wat vindt u van dit initiatief en welke rol bent u bereid hierin te spelen?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de mogelijke plannen van de Europese Commissie voor het invoeren van een prijsplafond op de groothandelsmarkt voor gas. De Commissie heeft in reactie op deze berichtgeving aangegeven geen plannen hiervoor te hebben.2 In het actieplan betaalbare energieprijzen, dat de Commissie op 26 februari jl. gepresenteerd heeft, is een dergelijke maatregel ook niet opgenomen.3 Voor zover bekend heeft de Commissie ook geen ander concreet voorstel hiertoe gepresenteerd. Daarom kan het kabinet hierover geen oordeel vellen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in de genoemde berichtgeving werd gerefereerd aan een mogelijke maatregel die de gasprijs op de groothandelsmarkt zou begrenzen. Dat is iets anders dan het prijsplafond voor consumenten dat in Nederland eenmalig als maatregel is getroffen in 2023. In algemene zin heeft kabinet aangeven een zeer kritische grondhouding ten aanzien van de maatregelen die de prijs op de groothandelsmarkt kunstmatig begrenzen. Tijdens de energiecrisis werd een tijdelijk «marktcorrectiemechanisme» (MCM) ingevoerd. Dit was een dynamisch prijsplafond op de termijnmarkt voor gas dat per 31 januari jl. is afgelopen. Nederland heeft zich bij de onderhandelingen over dit MCM kritisch opgesteld ten opzichte van dergelijke marktinterventies. Deze maatregelen adresseren namelijk niet de oorzaak van eventuele hoge prijzen: een disbalans tussen vraag en aanbod. In plaats daarvan kunnen ze het probleem erger maken: als er geen prijsvorming kan plaatsvinden heeft dat namelijk grote risico’s voor het functioneren van de energiemarkten, de liquiditeit (d.w.z. de omvang van volumes die worden verhandeld) en de leveringszekerheid van gas, onder meer omdat de aanvoer van gas naar Europa kan worden beïnvloed. Eventuele toekomstige voorstellen voor dergelijke maatregelen zal het kabinet daarom zorgvuldig op hun merites beoordelen.
Deelt u de mening dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft in het garanderen van de leveringszekerheid en de betaalbaarheid van gas?
Gasleveringszekerheid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de aardgasbedrijven en de overheid.4 Momenteel is de Nederlandse en Europese gasmarkt zo ingericht dat vraag en aanbod efficiënt samenkomen tegen de laagste kosten. De gasmarkt kan voor een groot deel ook de leveringszekerheid zelf waarborgen. Dit is ook een van de conclusies uit het Strategy-rapport5 naar aanleiding van de motie-Segers-Marijnissen6.
In de praktijk is er in Nederland daarnaast ook nu al sprake van een stevige inmenging van de overheid via verschillende instrumenten om de publieke belangen zo goed mogelijk te dienen. Een voorbeeld hiervan is de verantwoordelijkheid om te voorzien in levering aan kleinverbruikers. Sinds 2004 is gekozen voor een systeem dat berust op twee pijlers:
In dit kader is ook voorzien in een vergunningsplicht voor leveranciers aan kleinverbruikers8. Een ander voorbeeld van overheidsingrijpen is de taak die EBN sinds 2022 heeft om gas op te slaan voor het geval marktpartijen dit onvoldoende doen.
Tegelijkertijd heeft de gascrisis van 2022 laten zien dat bij extreme marktomstandigheden aanvullend flankerend overheidshandelen noodzakelijk kan zijn. Het gaat daarbij om maatregelen die de weerbaarheid van het gassysteem vergroten en een gascrisis te bestrijden. Om deze weerbaarheid structureel te borgen werkt het kabinet aan een voorstel voor de Wet bestrijden energieleveringscrisis. Dit wetsvoorstel is op 26 februari in internetconsultatie gegaan.
Het kabinet heeft in het Regeerprogramma de ambitie uitgesproken om te werken aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie, ook voor huishoudens met een kleine portemonnee en middeninkomens. Hierbij is specifieke aandacht voor huishoudens die moeite hebben om de energierekening te betalen of en/of in energiearmoede leven. In gezamenlijk verband (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, en Klimaat en Groene Groei) werkt het kabinet hieraan. Zo zet het kabinet in op maatregelen die structureel bijdragen aan energiebesparing in woningen op de lange termijn, bijvoorbeeld door het stimuleren van het nemen van isolerende maatregelen. Daarnaast ziet het kabinet, na diverse gesprekken met de sector, voldoende basis om in 2025 het Energiefonds op te gaan starten, zoals op 14 februari jl. met de Kamer is gedeeld.9 Met het energiefonds worden huishoudens in energiearmoede ondersteund bij het betalen van de energierekening. Er wordt met de hoogste urgentie gewerkt aan de uitwerking van het fonds. Ook staat vanaf 2026 het Social Climate Fund (SCF) ter beschikking voor het opvangen van de effecten van het emissiehandelssysteem voor CO2-emissies van de gebouwde omgeving en transport (ETS2) voor kwetsbare huishoudens en microbedrijven.
Welk effect hebben de btw en andere belastingen op gas op de prijs die consumenten betalen en hoeveel draagt dit bij aan de inflatie? Welk budgettaire belang is hiermee gemoeid per maatregel en zijn er juridische beperkingen die voorkomen dat hiervan de tarieven worden verlaagd?
De totale energierekening voor huishoudens loopt in de periode 2020–2030 op. De belangrijkste oorzaken zijn de stijgende netbeheerkosten en leveringskosten. Het onderdeel energiebelasting op de totale energierekening voor huishoudens nam af tot 2025, zowel in relatieve als absolute zin. Dit komt doordat de belastingvermindering in de energiebelasting is verhoogd, en daarnaast de energiebelastingtarieven op elektriciteit zijn gedaald en de energiebelastingtarieven op aardgas gestegen terwijl het gasverbruik fors is afgenomen. Dit maakt dat de totale betaalde energiebelasting voor een gemiddeld huishouden de afgelopen jaren is gedaald. Voor 2025 is eerder al in wetgeving een verlaging van de energiebelasting op elektriciteit vastgelegd. Daarnaast heeft het kabinet de energiebelasting op aardgas voor 2025 verlaagd.
De totale energiebelasting maakte in 2025 ongeveer 9% uit van de energierekening (excl. btw) bij een gemiddeld verbruik van 900 m3 aardgas en 1.920 kWh elektriciteit.10 In de periode 2025–2030 blijft het aandeel van de energiebelasting rond de 10%.
Consumenten betalen energiebelasting per m3 aardgas. In 2025 bedraagt het tarief circa 58 cent per m3 voor het verbruik tot 170.000 m3. Een gemiddeld huishouden verbruikt circa 900 m3 per jaar. Dit tarief is relatief hoog vergeleken met de tarieven in andere EU-lidstaten. Het effectieve energiebelastingtarief dat de Nederlandse consument uiteindelijk per m3 aardgas betaalt, ligt evenwel aanmerkelijk lager dan 58 cent per m3. Dat komt door de belastingvermindering die als vast bedrag in mindering wordt gebracht op de energierekening. Andere EU-lidstaten kennen die vermindering niet. De vermindering bedraagt in 2025 € 524,95 (excl. btw). Als 50% van de belastingvermindering wordt toegepast op het aardgasdeel van de energierekening, bedraagt het effectieve energiebelastingtarief voor aardgas circa 28 cent per m3 bij een gemiddeld huishouden.
De energiebelastingtarieven zijn onderdeel van het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan (HVP). In het HVP is vastgelegd dat het tarief van de eerste schijf voor gas wordt verhoogd en het tarief van de eerste schijf voor elektriciteit wordt verlaagd. Binnen de afspraken van het HVP is het niet mogelijk om de energiebelasting op aardgas (tot 170.000 m3) verder te verlagen ten opzichte van de wijziging die met het Belastingplan 2025 al is doorgevoerd zonder financiële consequenties. Afwijken van de in het HVP vastgelegde afspraken kan leiden tot een korting die kan oplopen tot € 600 miljoen per mijlpaal.
Op de energierekening is het algemene btw tarief van 21% van toepassing. Dat geldt dus ook voor het deel van de energierekening dat door aardgas wordt bepaald: de vaste leveringskosten, de netbeheertarieven, de variabele leveringskosten en de energiebelasting. Het is op basis van Europese regelgeving juridisch mogelijk om in plaats van het algemene btw-tarief (nu 21%) tijdelijk een verlaagd btw-tarief (nu 9%) op de levering van aardgas toe te passen.11 Een verlaging op aardgas is alleen tijdelijk mogelijk omdat de btw-richtlijn daarop geen verlaagd btw-tarief meer toestaat vanaf 1 januari 2030. Een eventuele tijdelijke verlaging zou gepaard gaan met een stijging van de administratieve – en uitvoeringslasten, onder meer door het treffen van overgangsmaatregelen in verband met na – en vooruitbetalingen rondom het tijdstip van wijziging.
De totale inkomsten uit de energiebelasting op aardgas waren in 2024 € 6 miljard. De inkomsten uit de energiebelasting op elektriciteit bedroegen € 4,1 miljard. De belastingvermindering van in totaal € 4,6 miljard moet in mindering worden gebracht op die inkomsten. Daarmee komen de netto-inkomsten in 2024 op € 5,5 miljard. De totale btw-inkomsten uit energie waren in 2024 naar schatting € 3,4 miljard. De inkomsten uit btw specifiek op aardgas zijn niet in beeld.
In algemene zin geldt dat het verhogen van productgebonden belastingen als energiebelasting en btw zorgt voor een hogere inflatie. Bijvoorbeeld, een verhoging van de btw wordt voor een deel doorberekend in de prijs die consumenten betalen. Dit betekent dat bij een verhoging van de btw de consumentenprijzen stijgen en er dus inflatie optreedt. Hetzelfde geldt voor een verhoging van productgebonden belastingen als energiebelasting. Uit cijfers van het CBS12 blijkt dat productgebonden belastingen en subsidies 0,9 procentpunt hebben bijgedragen aan inflatie. Hiervan was een zeer klein deel van 0,03 procentpunt het gevolg van aanpassingen in de energiebelasting.
Hoe oordeelt u over het functioneren van het noodfonds energie? Hoeveel mensen zijn hiermee geholpen en wat was hiervan het budgettaire belang? Vindt u ook, gezien deze relevantie voor het publieke belang, dat het redelijkerwijs verlangd kan worden van private partijen dat zij hun medewerking voorzetten?
Het Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) heeft in 2023 en in 2024 steun geboden aan huishoudens in energiearmoede. Huishoudens met een laag inkomen (tot 200% van het sociaal minimum) en een hoge energierekening kwamen in aanmerking voor steun. In 2024 zijn 110.937 aanvragen goedgekeurd met een gemiddeld steunbedrag van € 97 per maand voor 6 maanden. Het aantal aanvragen en goedgekeurde aanvragen is ruim verdubbeld ten opzichte van de eerste editie van het Noodfonds in 2023.
Een deel van de huishoudens in Nederland heeft op dit moment nog steeds moeite met het betalen van de energierekening en het krijgen van grip op de hoogte hiervan. De prijzen op de energiemarkt zijn de afgelopen tijd gestabiliseerd, maar tegelijkertijd liggen de prijzen structureel hoger dan voor de Russische invasie in Oekraïne. Daarom werkt het kabinet aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie om problemen voor veel huishoudens te verminderen. Het is cruciaal dat de energietransitie niet ten koste gaat van mensen met een kleine beurs.
Het Noodfonds heeft in 2023 en 2024 aangetoond dat zij de doelgroep die steun op de energierekening nodig heeft, goed kan bereiken. Daarom zijn de energiesector en het kabinet opnieuw met elkaar om de tafel gegaan. Naast een financiële bijdrage van een aantal energieleveranciers ten behoeve van de uitvoeringskosten hebben de netbeheerders een welwillende grondhouding getoond om ook financieel bij te dragen aan deze uitvoeringskosten tot een maximum van € 4,35 miljoen. De totale uitvoeringskosten bedragen € 10,70 miljoen. Daarmee worden de uitvoeringskosten volledig gedekt door de energiesector. Een officieel besluit van de netbeheerders moet nog worden genomen conform de geëigende procedures van de betrokken bedrijven en zal in de komende weken volgen.
Ziet u nu in navolging van de EC dat bedrijven in de gassector doelbewust de prijzen hoog houden om meer winst te maken? Wat doet dit met uw eerdere analyses over het fenomeen van winstgedreven inflatie?
Het kabinet ziet geen bewuste tactiek van de gassector om de prijzen hoog te houden om zodoende meer winst te behalen. Gasprijzen komen in een complexe dynamiek van vraag en aanbod tot stand. De stijging van de gasprijzen op de groothandelsmarkt zoals deze zijn waargenomen begin februari 2025 hadden hun oorzaak in het koude weer en concurrentie met Azië om de beschikbare LNG-volumes. Ondertussen is een daling van de gasprijs zichtbaar, mede naar aanleiding van de warmere weerverwachtingen in Europa. De verwachting is dat per 2026 meer LNG op de wereldmarkt komt, waarmee de prijzen voor gas verder zullen dalen. Dit is ook zichtbaar op de prijsverwachting op de termijnmarkten, waar de prijzen voor levering in 2026 een stuk lager liggen dan levering voor komende maand.
In het kader van de retailmarkt is het tot slot goed te benoemen dat de ACM eerder onderzoek heeft gedaan bij zes grote energieleveranciers naar de gevoerde consumentenprijzen. De ACM heeft geconcludeerd13 14 dat deze leveranciers geen onredelijke prijzen hebben gevoerd in de periode dat inkoopprijzen (extreem) hoog waren.
Kunt u de winstgedreven inflatie van de gasprijzen in Nederland in kaart brengen? Kunt u daarbij ook opties meenemen om dit aan te pakken met bijbehorende financiële consequenties?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de gasreserves te vullen zonder dat gasbedrijven zich hiermee verrijken over de rug van de belastingbetaler of mensen die in de kou zitten door de hoge gasprijzen?
Gasopslagen zijn een belangrijk middel in het Nederlandse en Europese gassysteem. Daarom hecht het kabinet eraan dat er voldoende goed functionerende gasopslagen zijn in Nederland om te voorzien in seizoensopslag, pieklevering en het balanceren van het net en dat deze voldoende gevuld worden15. Gasopslagen worden door marktpartijen gebruikt voor diverse doeleinden, onder andere om te voorzien in hun leveringsverplichtingen in de winter (als de gasvraag hoger is dan in de zomer). Het zijn dan ook primair marktpartijen die gasopslagen vullen. Het blijft voor de gasleveringszekerheid belangrijk dat marktpartijen zeker stellen dat ze aan hun leveringsverplichting kunnen voldoen. In de Energiewet worden regels gesteld voor leveranciers met een vergunning voor de levering aan kleinverbruikers, waaronder dat zij moeten voorzien in een betrouwbare levering. ACM houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In de gascrisis hebben we gezien dat aanvullend overheidsingrijpen nodig kan zijn. Daarom heeft het kabinet ook voor dit jaar opnieuw een vulambitie geformuleerd en EBN de taak gegeven om gas op te slaan (tot 20 TWh) voor het geval marktpartijen dit onvoldoende doen16. In de Kamerbrief stand van zaken gasmarkt en vulgraden van 14 februari 202517 heeft het kabinet uiteengezet waarom het terughoudend is om extra maatregelen te nemen, aanvullend op wat marktpartijen dienen te doen. Bij deze realiteit past een zorgvuldige afweging voordat aanvullende maatregelen worden getroffen.
Het rapport ‘Takers, not makers’ |
|
Jimmy Dijk , Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het recente rapport «Takers, not makers», waaruit blijkt dat het vermogen van miljardairs in 2024 drie keer sneller is gestegen dan het jaar ervoor?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat een meerderheid van de nieuwe miljardairs onder de 30 jaar hun rijkdom aan erfenissen dankt in plaats van aan eigen ondernemerschap?
Ondernemerschap is de ruggengraat van onze economie. Innovatieve ondernemers creëren banen, drijven technologische vooruitgang en versterken onze concurrentiepositie. Ondernemerschap leidt tot positieve spillovers voor de Nederlandse economie als geheel. Daarom zet ik mij in voor een versterking van het ondernemingsklimaat, o.a. door te werken aan het reduceren van regeldruk voor ondernemers en door in te zetten op de juiste randvoorwaarden voor een concurrerende economie.
Daarbij moeten we ook oog houden voor gelijke kansen voor iedereen om economisch succes te behalen. Wat betreft de overdracht van vermogen is het belangrijk dat dit op een rechtvaardige manier gebeurt, waarbij belastingdruk wordt verdeeld zonder ondernemerschap of investeringen te ontmoedigen.
Deelt u de mening dat een systeem waarbij vermogen meer loont dan arbeid bijdraagt aan toenemende ongelijkheid en een gebrek aan sociale rechtvaardigheid? Zo nee, waarom niet?
Het streven naar een rechtvaardige economie is voor dit kabinet een belangrijk uitgangspunt.
Mensen moeten beloond worden voor hun inzet en arbeid, terwijl verantwoorde investeringen een positieve bijdrage leveren aan economische groei. Dit is immers de reden dat dit kabinet zich inzet voor het principe «werken moet lonen».
Tegelijkertijd is de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal niet helemaal op zijn plaats. Immers, ondernemerschap is een voorwaarde voor een goed functionerende economie die ook kwalitatieve banen creëert waar werknemers van profiteren. Het is juist het samenspel tussen de twee factoren dat bepalend is voor het Nederlandse verdienvermogen.
Tot slot is de bepalende factor voor de toekomstige welvaart van werkend Nederland de productiviteitsgroei. Over het algemeen geldt, hoe hoger de productiviteit, hoe hoger de loongroei. Het is dan ook belangrijk dat lonen meegroeien met de productiviteit. Ik heb als Minister van Economische Zaken daarom een productiviteitsagenda aangekondigd, de uitwerking hiervan volgt komende zomer.
In hoeverre is er in Nederland wat u betreft op dit moment sprake van een dergelijke situatie?
Ik krijg niet het beeld dat in Nederland een situatie is ontstaan zoals Oxfam Novib schetst.
De inkomensongelijkheid in Nederland is internationaal gezien laag en stabiel. De vermogensongelijkheid is groter dan inkomensongelijkheid en volgens het CBS gedaald in de periode 2011–2023. Dat het vermogen veel schever is verdeeld dan inkomen, is overal ter wereld zo en een logisch gevolg van het feit vermogen gedurende de levensloop van mensen wordt opgebouwd. Een belangrijk deel van de vermogensongelijkheid wordt dan ook verklaard door demografie: gemiddeld genomen bezitten ouderen meer vermogen dan jongeren. Dat is een universeel gegeven. Ondernemen, investeren en beleggen brengt met zich mee dat het vermogen van sommige huishoudens toeneemt terwijl dat van andere huishoudens afneemt. Daarnaast heeft ondernemingsvermogen een grote maatschappelijk waarde wanneer dit vermogen zit in ondernemingen die werkgelegenheid bieden en wanneer dit vermogen wordt ingezet om in te spelen op uitdagingen in de toekomst.
Volgens het CBS is de vermogensongelijkheid gedaald in periode 2011–2023. In 2023 bedroeg de Gini-coëfficiënt voor de vermogensverdeling in Nederland 0,72 en in 2011 was dit 0,78. Verder geldt dat de vermogensongelijkheid in Nederland kleiner is als het collectief opgebouwde pensioenvermogen wordt meegenomen. De vermogensongelijkheid in Nederland is dan internationaal gezien niet opvallend. Zo hebben vergelijkbare landen als Duitsland en Zweden een veel grotere vermogensongelijkheid dan Nederland. Dat laten cijfers van het World Inequality Lab ook zien.
Daarnaast geldt dat Nederland internationaal gezien uitgebreide collectieve voorzieningen heeft zoals een goed functionerend vangnet voor mensen die dat nodig hebben, een toegankelijk zorgstelsel en een adequaat minimumloon. Dit kabinet spant zich in om onze collectieve voorzieningen op peil te houden. Ten slotte erkent het kabinet de relatie tussen fiscaal beleid en het kunnen verkleinen/vergroten van ongelijkheid tussen huishoudens. Afgelopen jaren zijn forse stappen gezet in het herstel van het evenwicht in het belasten van arbeid en vermogen. Dit kabinet houdt deze maatregelen in stand. Verder werkt dit kabinet hard aan het invoeren van het nieuwe box-3 stelsel dat het werkelijk rendement belast. Het belasten van het werkelijk rendement op vermogen in box 3 sluit aan bij het gelijker belasten van vermogen en zorgt ervoor dat bestaande verschillen tussen huishoudens niet worden vergroot door overheidsbeleid.
Hoe verklaart u dat de rijkste één procent van de Nederlandse huishoudens bijna een kwart van het totale vermogen bezit? Welke beleidsmaatregelen zijn momenteel in werking of worden door u ontwikkeld om deze ongelijkheid te verminderen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de constatering dat in Nederland bijna de helft van de rijksten op de Quote 500-lijst hun vermogen (deels) geërfd hebben? Welk effect heeft dit op de ongelijkheid in Nederland? Welke stappen bent u bereid te nemen om zulke disproportioneel grote erfelijke vermogensconcentraties van miljoenen en miljarden in te perken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u kwantificeren hoeveel geld de Nederlandse overheid jaarlijks misloopt door belastingontwijking van multinationals en superrijken? Hoeveel geld lopen overheden hierdoor wereldwijd mis?
Er is een onderscheid tussen belastingontwijking (tax evasion) en belastingontduiking (tax avoidance). Een vorm van belastingontduiking is vermogen te verhullen door deze te stallen in belastingparadijzen en deze niet op te geven voor de inkomstenbelasting (box 2 en box2. In de literatuur zijn voor bepaalde landen wel enkele schattingen beschikbaar van de omvang van verhuld vermogen, bijvoorbeeld naar aanleiding van inkeerregelingen waarbij belastingplichtigen alsnog vrijwillig hun eerdere, onjuiste belastingaangiften kunnen verbeteren zonder dat zij een boete ontvangen. Bij belastingontwijking maken belastingplichtigen op een niet-beoogde wijze gebruik van de mogelijkheden die belastingstelsels bieden. Het is lastig de totale omvang van belastingontwijking zowel binnenlands als wereldwijd te meten, aangezien hier geen eenduidige definitie voor valt te geven. Er moet eerst concreet worden gemaakt welke fiscale constructie of planning als belastingontwijking kan worden bestempeld om dan vervolgens te onderzoeken in welke mate dit voorkomt. Daarbij is er sprake van verschillende vormen van belastingontwijking. Om vervolgens schattingen te maken zijn internationale informatie-uitwisseling en transparantie onontbeerlijk.
Welke concrete stappen heeft het kabinet sinds de start van deze kabinetsperiode genomen om belastingontwijking tegen te gaan? Welke stappen is het kabinet nog van plan te nemen?
Dit kabinet blijft werk maken van het aanpakken van belastingconstructies. Zo bevatte het Belastingplanpakket 2025 diverse maatregelen die constructies aanpakken. Voorbeelden daarvan zijn een drietal maatregelen in overdrachtsbelasting en de btw. Ook zijn maatregelen genomen die oneigenlijk gebruik van de fiscale bedrijfsopvolgingsregeling tegengaan. Verder is vorig jaar een onderzoek gestart naar de heffing over de voordelen uit zogenoemde lucratieve belangen.
Dit onderzoek is bijna afgerond en wordt waarschijnlijk in deze maand naar de Kamer gestuurd.
Op dat moment is ook bekend of een alternatieve vormgeving van de lucratief belangregeling mogelijk en wenselijk is. Verder wordt er gewerkt aan het opgestarte onderzoek naar nadere (materiële) maatregelen om de aanpak van dividendstripping te versterken. Hierbij wordt een breed scala aan maatregelen onderzocht en wordt gekeken naar maatregelen tegen dividendstripping in andere landen. Naar verwachting zal het onderzoek in het voorjaar van 2025 naar de Kamer worden gestuurd.
Is het kabinet bereid om het belastingstelsel grondig te herzien, zodat vermogen ten minste even zwaar wordt belast als arbeid, zoals 72% van de Nederlanders volgens recente peilingen wenst? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen jaren zijn forse stappen gezet in het herstel van het evenwicht in het belasten van arbeid en vermogen. Dit kabinet houdt deze maatregelen in stand. Verder werkt het kabinet op basis van bestaande rapporten en materiaal toe naar breed politiek draagvlak voor een hervorming van het belastingstelsel en het toeslagenstelsel. Hierbij staan drie doelen voorop: 1) een stelsel dat eenvoudiger en begrijpelijker is, dus beter uitvoerbaar voor de Belastingdienst en Dienst Toeslagen en beter doenbaar voor burgers en bedrijven, en meer toegerust is op ontwikkelingen in de toekomst; 2) een stelsel dat beter voorspelbaar is en daarmee ook meer zekerheid geeft, waarbij inkomensondersteuning niet leidt tot terugvorderingen; 3) een stelsel waarin (meer) werken loont en waarin speciaal ook aandacht is voor de (economische) prikkelwerking vanuit beleid.
Overweegt u om het tarief op miljoenenerfenissen te verhogen, zoals in het rapport wordt voorgesteld? Zo nee, waarom niet? Wat is uw mening over de adviezen in het rapport Internationaal Beleidsonderzoek (IBO) Vermogensverdeling op dit gebied?2
Dit kabinet overweegt niet de tarieven in schenk- en erfbelasting verder te verhogen voor miljoenenerfenissen. Afgelopen jaren zijn forse stappen gezet in het herstel van het evenwicht in het belasten van arbeid en vermogen. Dit kabinet houdt dat in stand. Verder werkt dit kabinet hard aan het invoeren van het nieuwe box-3 stelsel dat het werkelijk rendement belast. Het belasten van het werkelijk rendement op vermogen in box 3 sluit aan bij het gelijker belasten van vermogen en zorgt ervoor dat bestaande verschillen tussen huishoudens niet worden vergroot door overheidsbeleid.
Hoe verklaart u dat rijke, westerse bedrijven nog altijd jaarlijks miljarden dollars aan waarde onttrekken aan landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika door middel van onder andere onrechtvaardige contracten, handelsrelaties en uitbuiting? Welke rol ziet Nederland voor zichzelf om deze mondiale ongelijkheid te bestrijden?
Ik herken me niet in het beeld dat Nederlandse bedrijven waarde onttrekken aan landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Nederlandse bedrijven ondernemen en werken samen in andere landen. Deze handelsrelaties dragen bij aan brede welvaart, en de toegevoegde waarde die hier wordt gecreëerd zie ik allerminst als onttrekkingen.
Bovendien is specifiek de Nederlandse invoer van goederen uit lage-inkomenslanden erg klein, blijkt uit de monitor brede welvaart van het CBS. Nederland voerde in 2023 39 euro per inwoner aan goederen in uit lage-inkomenslanden, vergeleken met een invoer van 21 duizend euro per inwoner uit hoge-inkomenslanden.
Nederland is een handelsland pur sang. Zoals afgesproken in het Regeerprogramma is Nederland gebaat bij eerlijke en duidelijke regels die de internationale samenwerking in goede banen leiden, mensenrechten bevorderen en een gelijk speelveld creëren, waarin onze bedrijven internationaal het best gedijen. Het kabinet wil de positie van Nederland en onze partners op het wereldtoneel versterken en de doelmatigheid en doeltreffendheid van multilaterale instellingen verbeteren.
Het kabinet kiest focus in ontwikkelingshulp, met programma’s op het gebied van gezondheid, handel en mensenrechten.
Hoe verhoudt deze onttrekking zich tot de opstelling van Nederland ten aanzien van de nieuwe internationale doelstelling voor klimaatfinanciering van 300 miljard, wat volgens experts zelfs nog veel te laag is gelet op de mondiale opgave en ongelijkheid tussen de verschillende landen?
De handel tussen Nederland en andere landen en de internationale doelstelling voor klimaatfinanciering zijn twee verschillende zaken.
Deelt u de mening dat de groeiende economische ongelijkheid een politieke keuze is en dat beleidsmaatregelen zoals hogere belastingen op vermogen en winst en het tegengaan van belastingontwijking eerlijk en noodzakelijk zijn?
Nee. Het beeld van groeiende economische ongelijkheid in Nederland, zoals Oxfam Novib schetst, deel ik niet. Inkomensongelijkheid in Nederland is niet groeiende, maar stabiel. De vermogensongelijkheid is volgens het CBS gedaald. Het vermogensaandeel van de top 1 procent in Nederland was bijvoorbeeld 25,6 procent in 2011 en 23,7 procent in 2023. Zie ook de antwoorden op vragen hiervoor.
Dit kabinet heeft aangegeven met maatregelen ter versteviging van de koopkracht niet verder te willen nivelleren, en staat voor stabiel en voorspelbaar (fiscaal) beleid als het gaat om het reguliere vennootschapsbelastingtarief.
Deelt u de mening dat in een democratie het hebben van veel vermogen je niet extra macht en invloed zou mogen geven? Zo ja, welke aanvullende maatregelen overweegt u om de invloed van extreem vermogende individuen op het politieke en maatschappelijke proces te beperken?
Nee, ik overweeg geen aanvullende maatregelen om de gesuggereerde invloed van extreem vermogende individuen op het politieke en maatschappelijke proces te beperken.
In het Regeerprogramma zijn geen maatregelen aangekondigd om de invloed van vermogende individuen te beperken. Wel wordt gewerkt aan het versterken van de rechtsstaat, bijvoorbeeld door de onafhankelijkheid van de Kiesraad te versterken. Dat valt onder de portefeuille van de Minister van BZK.
Bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren naar de invoering van een vermogensbelasting en andere bewezen effectieve en innovatieve manieren om extreme vermogensconcentratie tegen te gaan?
Nee, dit kabinet zet in op een evenwichtige belastingheffing op inkomen uit arbeid en vermogen. Het kabinet werkt nu hard aan de invoering van invoeren van het nieuwe box-3 stelsel dat het werkelijk rendement belast. Het belasten van het werkelijk rendement op vermogen in box 3 sluit aan bij het gelijker belasten vermogen en zorgt ervoor dat bestaande verschillen tussen huishoudens niet worden vergroot door overheidsbeleid.
Op welke wijze is het kabinet van plan gehoor te geven aan de oproep in het rapport om economische ongelijkheid structureel te verminderen en de belastingdruk eerlijker te verdelen?3
Zie alle antwoorden hiervoor.