Het bericht ‘Gokken, alcohol, drugs: verslavingsproblemen nemen toe bij noodlijdende ondernemers’ |
|
Rosemarijn Dral (VVD), Bart Bikkers (VVD), Arend Kisteman (VVD) |
|
Dirk Beljaarts , Struycken , Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gokken, alcohol, drugs: verslavingsproblemen nemen toe bij noodlijdende ondernemers» uit het Financieel Dagblad van 8 mei 2025?1
Ja.
Wat is uw inzet om verslavingen onder ondernemers tegen te gaan? Hoe zorgt u er in het specifiek voor dat het terugbetalen van de coronaschuld aan de overheid niet bijdraagt aan het ontwikkelen van een verslaving onder ondernemers?
Het voorkomen van financiële problemen bij ondernemers en het eerder bereiken van ondernemers met geldzorgen draagt bij aan een beter welbevinden van de ondernemers en daarmee potentieel ook aan het voorkomen van verslavingsproblematiek. Het Ministerie van EZ draagt hieraan bij middels o.a. het Geldboek voor Ondernemers, het Zwaar weer programma van de Kamer van Koophandel en de inzet en support van Ondernemersklankbord. Ook werken de Ministeries van EZ, SZW en de Belastingdienst samen met Geldfit Zakelijk, om ondernemers te attenderen op deze en andere hulproutes bij geldzorgen, waaronder gemeentelijke schuldhulp en initiatieven zoals Over Rood.
Hierdoor worden ondernemers met (corona-)schulden eerder bereikt, voorgelicht over en toegeleid naar de voor hen passende (hulp-)mogelijkheden om zodoende financiële stress te voorkomen. Het is aannemelijk dat dit ook kan bijdragen aan het voorkomen of verhelpen van daarmee samenhangende andere psychsociale problematiek
Wat is de status van uw bezoek aan Ondernemer Centraal in Utrecht en als dit bezoek heeft plaatsgevonden wat zijn de bevindingen?
Het gesprek met Ondernemer Centraal staat gepland op 9 juli aanstaande.
Ziet u naar aanleiding van dit bericht meer redenen om aandacht te geven aan de problematiek rondom het niet meer kunnen betalen van schulden en de mogelijkheid van failliet gaan voor ondernemers?
Het is belangrijk om oog te hebben voor de financiële situatie van ondernemers. De schuldenproblematiek van ondernemers en (ex-)ondernemers en voorlichting over de beschikbare mogelijkheden heeft mijn continue aandacht. Zie ook mijn antwoord onder vraag 2.5.
Heeft u signalen van overheidsinstanties die bij deze problematiek betrokken zijn dat zij onvoldoende zijn geëquipeerd om verslavingszorg aan ondernemers te verlenen?
Er zijn geen signalen dat reguliere verslavingszorginstellingen of overheidsinstanties onvoldoende geëquipeerd zijn om ondernemers met verslavingsproblematiek te ondersteunen.
De reguliere verslavingszorg richt zich op de individuele cliënt en diens persoonlijke omstandigheden, waarbij de beroepsgroep – zoals het ondernemerschap – niet op voorhand een bepalende factor is voor de inrichting van het behandeltraject.
Gemeenten geven aan dat het vaak gaat om complexe, meervoudige problematiek, die vraagt om integrale ondersteuning en nauwe samenwerking binnen de keten. Gemeenten werken daarbij samen met andere organisaties, zoals verslavingszorg. In de gemeentelijke praktijk wordt gewerkt aan begeleidingstrajecten voor ondernemers, waaronder omscholing om uit risicovolle omgevingen te stappen. Daarnaast is tijdelijke toegang tot de regeling Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) mogelijk als ondersteunende maatregel richting herstel. Afhankelijk van de aard van de verslaving worden ondernemers doorgeleid naar passende vormen van hulp, van budgetcoaching tot specialistische verslavingszorg.
Deelt u de analyse dat er sprake is van een substantiële toename van enige vorm van verslaving onder ondernemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe groot is deze toename volgens u?
Zie het antwoord op vraag 8
In welke vormen van verslaving ziet u vooral een toename?
Zie het antwoord op vraag 8
Ziet u verschillen in de toename van het aantal verslavingen per sector waar deze ondernemers actief zijn of qua omvang van het bedrijf?
Verslavingsproblematiek specifiek onder ondernemers wordt op dit moment niet apart geregistreerd. Om die reden zijn er geen cijfers beschikbaar over de omvang van verslaving onder ondernemers. Verslavingsinstellingen registreren in de regel namelijk geen beroepsgroepen, waardoor uitspraken over trends per sector of bedrijfsomvang niet mogelijk zijn. Wel komen uit navraag via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) signalen naar voren dat gemeenten toenemend verslavingsproblematiek onder bepaalde groepen ondernemers zien. VNG geeft aan dat een grote gemeente in het noorden van het land melding maakt van verslavingsproblematiek bij specifieke beroepsgroepen, zoals stukadoors en stellingbouwers en dat in het oosten van het land verslaving steeds vaker naar voren komt bij levensvatbaarheidsonderzoeken bij ondernemers met schulden. Hoewel signalen van een toename onder ondernemers dus uit de praktijk naar voren komen, zijn er geen landelijke cijfers beschikbaar om een substantiële toename in absolute zin te bevestigen.
Er is een algemene toename zichtbaar in het aantal mensen dat zich meldt bij de verslavingszorg. Volgens gegevens uit het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) steeg het aantal cliënten in behandeling in 2023 tot ruim 65.000, ten opzichte van ongeveer 61.000 in 2022. Alcoholverslaving blijft het meest voorkomende probleem (45%), met name bij ouderen, gevolgd door cannabisgebruik onder jongeren (41%). Daarnaast is er sprake van een hernieuwde stijging in gokverslaving, met name online, en toenemende problematiek met meerdere middelen zoals cocaïne, amfetamine, ecstasy, GHB, ketamine en 3-MMC. Naar verwachting worden eind juni nieuwe cijfers van het LADIS gepubliceerd.
Wat is voor elk van deze toegenomen aantal verslavingen volgens u de oorzaak?
Voor verslavingsproblematiek onder ondernemers zijn geen specifieke oorzaken vastgesteld, mede omdat verslaving onder ondernemers niet afzonderlijk wordt geregistreerd. In algemene zin geldt dat verslaving een complex en individueel bepaald proces is, waarbij biologische, psychologische en sociale factoren samenkomen.
Ziet u significante regionale verschillen in de toename van het aantal verslavingen onder ondernemers?
Zie het antwoord op vraag 8
Ziet u noodzaak tot aanvullende maatregelen om verslavingen onder ondernemers in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Elke verslaving is er één te veel. De aanpak van verslaving is niet alleen van belang voor ondernemers, maar ook voor niet-ondernemers. Daarbij is ook aandacht nodig voor het doorbreken van het taboe op verslaving onder ondernemers en het verbeteren van de toegankelijkheid van zorg.
Verschillende ministeries treffen al maatregelen om bepaalde typen verslavingen in te dammen, zoals het aanpakken van alcohol- en drugsgebruik. Op het terrein van (online) kansspelen heeft de Staatssecretaris Rechtsbescherming op 14 februari 2025 een nieuwe visie met uw Kamer gedeeld waarin de bescherming van mensen tegen de risico’s van kansspelen centraal staat.2 In dat kader zal er meer worden ingezet op het informeren van kwetsbare groepen, het creëren van bewustwording over de relatie tussen gokken en schulden en verslaving en passende hulp en ondersteuning. Naar aanleiding van het bericht in het Financieel Dagblad is de Kansspelautoriteit (Ksa) – de toezichthouder op de legale kansspelsector – in gesprek met het Instituut van Midden- en Kleinbedrijf (IMK) om te bezien of en hoe gokschade onder ondernemers beter kan worden tegengegaan. Daarnaast bestaat het Loket Kansspel3 waar mensen terecht kunnen voor hulp en begeleiding bij gokproblemen. Ook ondernemers kunnen hier terecht. Bij Geldfit is ook specifiek aandacht voor gokproblematiek.
Welke rol ziet u voor gemeenten bij het vroegtijdig signaleren en ondersteunen van ondernemers met schulden ter voorkoming van verslavingsproblematiek?
Gemeenten hebben een wettelijke taak om schuldhulp aan te bieden aan natuurlijke personen. Dit betreft zowel particulieren als zzp’ers en veel kleine ondernemers. Daarnaast zijn gemeenten verplicht om samen met vaste lastenpartners – zoals verhuurders, zorgverzekeraars, energiebedrijven en waterbedrijven – betalingsachterstanden te signaleren en hulp aan te bieden bij het oplossen ervan.
Vroegsignalering en een tijdige aanpak van financiële problemen kan stress bij ondernemers verlagen en zodoende bijdragen aan het voorkomen of verminderen van verslavingsproblematiek. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5, betreft het hier vaak complexe, meervoudige problematiek waarbij een integrale benadering noodzakelijk is. Gemeenten zijn wettelijk verplicht schuldhulpverlening aan te bieden aan natuurlijke personen, waaronder zzp’ers en kleine ondernemers. Om hen tijdig te ondersteunen bij (dreigende) financiële problemen, werken gemeenten samen met verschillende ketenpartners – zoals verslavingszorginstellingen, verhuurders, zorgverzekeraars en vaste lastenpartners – om passende hulp te bieden. Deze hulp kan variëren van budgetcoaching tot specialistische behandeling.
Vrijwel elke gemeente biedt op de een of andere manier ondersteuning aan ondernemers met geldzorgen. Een aantal grotere gemeenten heeft hiervoor actief beleid ontwikkeld:
Onderdeel van de bredere aanpak schuldhulpverlening. Biedt begeleiding aan ondernemers met financiële problemen via onder andere de Gemeentelijke Kredietbank (GKA) en het ONL Loket voor Zelfstandigen. Gericht op schuldhulp, herstart of bedrijfsbeëindiging.
Het Regionaal Bureau Zelfstandigen (RBZ) helpt ondernemers met geldproblemen. Ze bieden onder andere de BBZ-regeling (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen), coaching en schuldhulp.
Een speciaal loket voor zelfstandige ondernemers met financiële zorgen. Biedt advies, ondersteuning bij schulden, inkomensondersteuning en trainingen.
Gericht op het versterken van de financiële zelfredzaamheid van ondernemers. Er is ondersteuning beschikbaar bij schulden, evenals coaching en netwerkactiviteiten.
Biedt gespecialiseerde schuldhulpverlening aan ondernemers, werkt met ondernemerscoaches en biedt trajecten op basis van de BBZ-regeling.
Naast gemeenten zijn er diverse landelijke en regionale organisaties die ondernemers met (dreigende) geldzorgen ondersteunen, zoals:
In hoeverre beschikken gemeenten momenteel over voldoende expertise en capaciteit om ondernemers met deze problemen adequaat te begeleiden?
Gemeenten moeten integrale schuldhulpverlening aanbieden. Dat houdt in dat zij kijken wat de onderliggende oorzaken van schulden zijn en of, en zo, ja hoe deze opgelost kunnen worden. Alleen integrale hulpverlening zal tot een duurzame oplossing kunnen leiden. Dat betekent overigens niet dat zij zelf over alle benodigde expertise hoeven te beschikken. Zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 5 werken gemeenten samen met andere organisaties, zoals verslavingszorg. Gezamenlijk beschikken zij over de expertise die nodig is om de verslaving en financiële zorgen aan te pakken. Gemeenten zetten professionele organisaties in voor schuldhulpverlening aan ondernemers indien zij zelf niet of onvoldoende over deze vorm van schuldhulpverlening beschikken. Verder ontvangt de VNG subsidie om gemeenten te ondersteunen om de dienstverlening aan ondernemers met schulden beter vorm te geven. Hiervoor heeft de VNG ook het spoor voor de ondernemer op de Routekaart Financiële Zorgen ontwikkeld.4
Bent u bereid om in overleg met gemeenten te bezien hoe de hulp aan ondernemers met schulden en bijkomende problematiek zoals verslaving structureel kan worden verbeterd?
Ja. Ik ga samen met gemeenten, brancheorganisaties en zorgpartijen verkennen of, en zo ja, hoe de ondersteuning van ondernemers met meervoudige problematiek structureel versterkt kan worden. We willen daarbij ook lessen trekken uit bestaande praktijkvoorbeelden, zoals Geldfit Zakelijk, Ondernemersklankbord en Ondernemer Centraal. Deze verkenning vindt plaats in samenspraak met collega’s van andere ministeries, gezien de samenhang tussen sociaal beleid, zorg, economische zelfstandigheid en armoede- en schuldenaanpak. Een interdepartementale benadering is daarbij essentieel om passende, integrale ondersteuning te kunnen bieden.
De berichtgeving rondom de levering van kritieke grondstoffen uit China |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV), Dirk Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «In de handelsoorlog tussen de VS en China springt de strijd om aardmetalen eruit» en de berichtgeving dat China de export van zeven aardmetalen aan banden heeft gelegd?1
Ja.
Heeft het kabinet in aanloop naar de stop waarschuwingen ontvangen? Zo ja, is dit gecommuniceerd richting bedrijven die mogelijk nadelige effecten kunnen ondervinden van de exportstop?
Het kabinet is enige uren voor de publieke aankondiging en gelijktijdige invoering van deze vergunningplicht geïnformeerd door de Chinese overheid. Het kabinet heeft vervolgens zowel signalen ontvangen als zelf contact opgenomen met het bedrijfsleven.
Op verzoek van de ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken heeft het Nederlands Materialen Observatorium (NMO) proactief contact gelegd en onderhouden met bedrijven waarvan aannemelijk is dat er permanente magneten zijn verwerkt in hun producten. Daarnaast zijn brancheorganisaties VNO-NCW, FME en Koninklijke Metaalunie door het Ministerie van Economische Zaken gevraagd in hun achterban signalen op te halen van leveringsdisrupties bij Nederlandse bedrijven.
Kunt u een beeld schetsen van de effecten van de exportstop op de Nederlandse economie? In welke sectoren en/of op welke bedrijven heeft de stop het meeste effect? Wat zijn deze effecten? Gaat u maatregelen nemen om de gevolgen van de beperkingen te mitigeren? Kunt u een overzicht geven van alle mogelijke en noodzakelijke maatregelen om de effecten van de exportstop te voorkomen? Welke maatregelen gaat u wel nemen en welke niet en waarom?
De Chinese exportcontrolemaatregel betreft geen exportstop maar een exportvergunningsverplichting. Vergunningsaanvragen worden momenteel door de Chinese overheid in behandeling genomen, maar het is onduidelijk wanneer en in welke mate deze vergunningen worden afgegeven. Hierdoor lopen leveringen van zware zeldzame aardmetalen, scandium en de permanente magneten waarin deze verwerkt zijn vertragingen op.
De Nederlandse industrie importeert uit China high-end permanente magneten, waarin zware zeldzame aardmetalen en scandium verwerkt zijn. Permanente magneten worden onder meer gebruikt binnen de hightech-, automotive- en consumentenelektronica-industrie. Vanuit veiligheidsoogpunt en bedrijfsvertrouwelijkheid kunnen geen nadere uitspraken worden gedaan over specifieke Nederlandse sectoren of individuele bedrijven waarop de exportcontrolemaatregel de grootste impact heeft.
Wanneer bedrijven onvoldoende voorraden of alternatieve toeleveringsketens hebben, lopen zij het risico dat hun productie belemmerd wordt. Wanneer dit moment wordt bereikt kan per bedrijf en product verschillen, waarbij belemmerde productie van halffabricaten en componenten ook invloed heeft op bedrijven verderop in de waardeketen. Bedrijven geven daarnaast aan dat extra administratieve last en de onduidelijkheid over doorlooptijden en welke informatie gevraagd wordt bij de exportvergunningsaanvraag belangrijke punten van zorg zijn.
Wat betreft de huidige acute leveringsdisruptie van zware zeldzame aardmetalen en permanente magneten onderhouden de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken nauw contact met de Europese Commissie over het afgeven van boodschappen namens de lidstaten aan de Chinese autoriteiten over de onwenselijkheid van de vertragingen in de vergunningverlening. Zo heeft Eurocommissaris Šefčovič op 3 juni 2025 de situatie besproken met de Chinese Minister van Handel, de heer Wang. Ook vanuit Nederland zijn er regelmatig gesprekken met China op zowel politiek als ambtelijk niveau over exportcontrolemaatregelen en -regelgeving. Onze insteek is onnodige verstoringen in de productie- en toeleveringsketens zoveel mogelijk te vermijden en voorspelbaarheid en duidelijkheid voor onze bedrijven te waarborgen. Dat maken we ook duidelijk aan China.
Binnen de Nationale Grondstoffenstrategie en de Europese Critical Raw Materials Act wordt op zowel nationaal als Europees niveau gewerkt aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen, halffabricaten en componenten waarin deze zijn verwerkt. Nederland werkt aan voorraadvorming, stimulering van duurzame mijnbouw en verwerking van kritieke grondstoffen binnen de EU, bevordering van circulariteit en diversificatie van de herkomstlanden van kritieke grondstoffen. Deze handelingsperspectieven helpen de weerbaarheid van Europese en Nederlandse waardeketens stap voor stap te vergroten. Voor het behalen van resultaten is het echter cruciaal dat het bedrijfsleven hiermee ook aan de slag gaat.
Welke rol heeft het Nederlands Materialen Observatorium (NMO) in deze situatie, bijvoorbeeld bij het vroeg signaleren van ontwikkelingen, het opstellen van maatregelen die de Nederlandse industrie kunnen beschermen en maatregelen die de impact van een dergelijke exportstop kunnen beperken?
De rol van het NMO is het verzamelen en beheren van gegevens, informatie en kennis over kritieke grondstoffen, en het monitoren van toeleveringsketens. Daarmee biedt het NMO inzichten die overheden en bedrijven helpen bij het inspelen op risico’s die samenhangen met verstoringen in de toeleveringsketens.
In de specifieke situatie van de Chinese exportcontrolemaatregel op zware zeldzame aardmetalen en permanente magneten heeft het Ministerie van Economische Zaken het NMO gevraagd een impactanalyse op te stellen. Onderdeel van de monitoring van de impact is dat het NMO contact opneemt met bedrijven waarvan aannemelijk is dat er permanente magneten zijn verwerkt in hun producten. Daarnaast is er contact gelegd met de grondstoffen observatoria DERA (Duitsland) en OFREMI (Frankrijk) om na te gaan welke impact Duitsland en Frankrijk ervaren.
Op basis van de informatie via het NMO, het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn mogelijke acties van de rijksoverheid gezamenlijk geïdentificeerd, zoals het aankaarten van de problematiek via de Europese Commissie en bilaterale contacten.
Heeft het NMO gewaarschuwd voor een exportstop zoals deze? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er met die waarschuwingen gedaan?
De Chinese exportcontrolemaatregel op zeldzame aardmetalen en permanente magneten betreft geen exportstop, maar een exportvergunningsverplichting. Middels de reguliere bilaterale consultaties tussen Nederland en China is het kabinet enige uren voor de publieke aankondiging en gelijktijdige invoering van deze vergunningplicht geïnformeerd door de Chinese overheid.
Internationale en nationale kennisinstellingen, zoals TNO, waarschuwen Europese lidstaten en het bedrijfsleven al langer over de leveringszekerheidsrisico’s van kritieke grondstoffen en benadrukken daarbij de monopoliepositie van China in de toeleveringsketen. De kennisinstellingen benoemen vaak de eerdere exportcontrolemaatregelen op kritieke grondstoffen (bijvoorbeeld op gallium en germanium). Dat doet het Nederlands Materialen Observatorium ook sinds het gelanceerd is.
De gesprekken die het NMO en de overheid voeren met bedrijven, onder meer over de leveringszekerheid van grondstoffen, zijn vertrouwelijk.
In hoeverre richt het werk van Economische Zaken en het NMO zich op minder kritieke metalen zoals lithium? Hoe vergelijkt dat zich dat met het werk wat verricht is op het gebied van zeldzame aardmetalen en neodymium, gegeven het feit dat zeldzame aardmetalen veruit bovenaan de EU-lijst van meest kritieke elementen staan? Wat is de scope van de werkzaamheden van het NMO?
De reikwijdte van de Nationale Grondstoffenstrategie is primair de lijst van 34 metalen en mineralen die door de Europese Commissie zijn geclassificeerd als kritieke en/of strategische grondstoffen, evenals de halffabricaten en componenten die deze grondstoffen bevatten.
Binnen de eerste analyses die gevraagd zijn van het NMO zijn kritieke grondstoffen die Nederland in relatief hoge mate importeert in beginsel geprioriteerd. Lithium is hieraan toegevoegd vanwege het belang voor de energietransitie. Wat betreft zeldzame aardmetalen is gezien de exportcontrolemaatregel het werk ten aanzien van permanente magneten versneld.
In dit stadium van de kennisopbouw is de inzet van het Ministerie van Economische Zaken per kritieke of strategische grondstof vergelijkbaar. Binnen de verschillende handelingsperspectieven wordt nu uitgewerkt welke kritieke en strategische grondstoffen, halffabricaten of componenten prioriteit hebben. Ook wordt gekeken welke actie van Nederland daarbij passend is, en voor welke productgroepen dat geldt. Denk hierbij aan voorraadvorming, verwerking binnen Nederland, of het gericht stimuleren van circulariteit door Nederlandse bedrijven. De relatieve kritikaliteit van een grondstof op Europees niveau is een belangrijke factor. Daarnaast spelen ook andere overwegingen een rol. Bijvoorbeeld hoe belangrijk die leveringszekerheid van die grondstof is voor de Nederlandse economie. Ook wordt gekeken in hoeverre Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven goed gepositioneerd zijn om bij te dragen aan het vergroten van de leveringszekerheid van de grondstof.
Dat een grondstof op de Europese lijst het meest kritiek is, wil niet per definitie zeggen dat nationale actie door of binnen Nederland de meest effectieve manier is om aan de Europese leveringszekerheid bij te dragen.
Bent u bekend met berichtgeving over het snel teruglopende aanbod van koper vanuit China als gevolg van een toename in import door Amerikaanse bedrijven als gevolg van de aangekondigde tarieven vanuit de Verenigde Staten?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de impact van een gebrek aan koper kan hebben op het Nederlands bedrijfsleven? Welke maatregelen kunnen genomen worden om de effecten zoveel mogelijk te mitigeren? Worden dergelijke maatregelen getroffen of voorbereid? Zo nee, waarom niet?
De wereldwijde vraag naar koper neemt jaarlijks toe, maar het mondiale aanbod is momenteel in balans met de totale vraag. China is een grootgebruiker van koper, maar domineert de markt niet. Het land is verantwoordelijk voor ongeveer 60% van het wereldwijde koperverbruik. De rest van de wereld beschikt echter over voldoende koper om in de eigen vraag en consumptie te voorzien. Het artikel gaat in op de recent toegenomen inkoop van koper door de Verenigde Staten. Daarmee concurreert de VS met China, zijn de koper-voorraden in China snel afgenomen en de koper-voorraden in de VS toegenomen.
Koper is een basismetaal dat wordt verhandeld op internationale grondstoffenbeurzen, zoals de London Metal Exchange (LME). Het NMO monitort de ontwikkelingen rond koper, inclusief de handel en speculaties over mogelijke nieuwe invoertarieven. Als de beschreven concurrentie op koper-aanvoer aanhoudt, kan dit leiden tot stijgende koperprijzen wat gevolgen kan hebben voor Nederlandse kopergebruikers. Volatiliteit in de koperprijs is echter inherent aan deze cyclische grondstoffenmarkt. De markt houdt hier rekening mee, en is in de praktijk voorbereidt op dit soort prijsfluctuaties.
Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat Nederland geen toegang meer zal hebben tot koper voor eigen gebruik. Op dit moment is er daarom geen aanleiding om acute maatregelen te treffen. Wel wordt door het Ministerie van Economische Zaken ook naar koper gekeken binnen de opzet van een traject richting het aanleggen van reserves van kritieke grondstoffen die vrij verhandeld worden.
Daarnaast levert het NMO informatie aan over de waardeketens van individuele kritieke grondstoffen door middel van materialendossiers. Over koper wordt later dit jaar ook een dossier opgeleverd, en tenminste deels publiek toegankelijk gemaakt via de website van het Nederlands Materialen Observatorium. Dit mede ten behoeve van de informatievoorziening aan het bedrijfsleven.
Welke signalen heeft u van tevoren binnengekregen over de forse vermindering van het koperaanbod op de wereldmarkt? Van wie waren die afkomstig? Heeft u hierbij informatie en ondersteuning vanuit het NMO gekregen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke vorm? Wat is er met deze signalen gedaan?
Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat Nederland geen toegang meer zal hebben tot koper voor eigen gebruik. Zie antwoord 7 voor de analyse. De ministeries van Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en het NMO hebben vooralsnog geen signalen ontvangen van het bedrijfsleven dat er leveringszekerheidsrisico’s zijn door een teruglopend aanbod van koper.
Om te anticiperen op volatiliteit in het koperaanbod is kennis nodig over de cyclische grondstoffenmarkt. Het NMO heeft de afgelopen periode kennis en expertise gedeeld over de kopermarkt met het Ministerie van Economische Zaken.
Kunt u aangeven wat tot nu toe de rol van het NMO is geweest in het signaleren van leveringsproblemen rondom en het inzetten op verminderen van de vraag? Bent u van mening dat deze rollen tot nu toe effectief vervuld worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom? Heeft het NMO een rol in het verminderen van de vraag naar kritieke grondstoffen door middel van recycling? Zo nee, waarom niet?
Voor beantwoording over de rol en werkzaamheden van het NMO in het signaleren van leveringsproblemen tot nu toe verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4, 5,6, 8 en 9. Het kabinet is positief over hoe het NMO tot nu toe opereert en in een korte tijd bijdraagt aan de kennisopbouw op het terrein van kritieke grondstoffen en de kwetsbaarheden die daarbij spelen.
Het NMO is sinds de lancering dit jaar druk bezig met het verder consolideren en uitbouwen van zowel de eigen voorziene diensten binnen de Nationale Grondstoffenstrategie, als de samenwerking hierin met de overheid, het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en kennisinstellingen.
Binnen de Nationale Grondstoffenstrategie zijn circulariteit en innovatie opgenomen als handelingsperspectief, onder meer om de vraag naar kritieke grondstoffen verminderen. Het NMO heeft hierbij een rol als kennispartner voor de overheid. Het kabinet is tevreden over de effectiviteit waarmee het NMO deze taken oppakt.
Het NMO analyseert samen met kennispartners uit de recyclingketen welke bijdrage Nederland (en omliggende landen) kan leveren aan het vergroten van recyclingbijdragen van kritieke grondstoffen. Daarnaast neemt het NMO secundaire grondstoffenstromen mee in de leveringszekerheidsanalyses, die onder andere in de materialendossiers worden verwerkt. Ook werkt het NMO mee aan het ontwikkelen van publiek-private plannen van aanpak voor prioritaire productgroepen.3 Hierbij wordt onder meer gekeken hoe circulariteit de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor deze productgroepen kan vergroten. Concreet voorbeeld is de analyse naar circulaire elektrolyzers, die eerder met uw Kamer is gedeeld.4
Wat doet u, zowel economisch als diplomatiek, om dit soort maatregelen vanuit China te beperken en in de toekomst te voorkomen?
Het kabinet heeft de problematiek en de onwenselijkheid van de vertragingen in de vergunningverlening aangekaart bij de Europese Commissie. Eurocommissaris Šefčovič heeft op 3 juni 2025 de situatie besproken met de Chinese Minister van Handel, de heer Wang. Ook vanuit Nederland zijn er regelmatig gesprekken met China op zowel politiek als ambtelijk niveau over exportcontrole en regelgeving. Onze gezamenlijke Europese inzet is om onnodige verstoringen in de productie- en toeleveringsketens zoveel mogelijk te vermijden en voorspelbaarheid en duidelijkheid voor onze bedrijven te waarborgen. Dat maken we ook duidelijk aan China.
Via de Nationale Grondstoffenstrategie en in samenwerking met andere EU-lidstaten onder Europese Critical Raw Materials Act wordt gewerkt aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen.
De druk op zelfstandige winkeliers en de gevolgen voor ondernemers, consumenten en concurrentie |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Dirk Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vakcentrum: toekomst detailhandel onder druk» waarin wordt gewaarschuwd dat zelfstandige winkeliers, waaronder supermarktondernemers, steeds meer moeite hebben om te investeren in hun bedrijfsvoering door stijgende kosten?1
Ja.
Deelt u het beeld dat structurele lastenstijgingen, zoals hogere huren, energieprijzen, loonkosten en regeldruk, de concurrentiepositie van kleine ondernemers onder druk zetten ten opzichte van grotere ketens of internationale platforms?
De rijksoverheid zet zich in voor het beperken van onnodige lastenstijgingen. Desondanks is het duidelijk dat lastenstijgingen over de hele linie drukken op de winstgevendheid van retailers. Voor kleine, zelfstandige ondernemers is het soms lastig om deze prijsstijgingen geheel door te berekenen aan klanten, terwijl ze door het ontbreken van schaalvoordelen wat betreft kostprijs al op achterstand staan ten opzichte van grotere ketens of internationale platforms. Deze situatie is een gegeven en niet nieuw. Het is dan ook van het grootste belang dat kleinere ondernemers zich op andere manieren onderscheiden bij de consument dan op de prijs van hun producten.
Heeft u cijfers beschikbaar over het aantal sluitingen van zelfstandige winkels per jaar in de afgelopen vijf jaar? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te inventariseren, uitgesplitst naar regio en sector?
Nee, deze cijfers zijn niet beschikbaar. Een belangrijke reden hiervoor ligt in de vraag wat moet worden verstaan onder een zelfstandige winkel. Locatus hanteert in haar data bijvoorbeeld een onderscheid tussen formules en zelfstandigen, maar heel veel zelfstandigen maken als franchiser deel uit van een formule. Andersom kunnen winkels die Locatus niet als onderdeel van een formule ziet heel goed niet zelfstandig zijn. Een link naar KvK-data is zeer bewerkelijk en onwerkbaar voor grotere bestanden. Het Handelsregister is vervuilt door grote aantallen slapende ondernemingen; inschrijven is verplicht, uitschrijven niet. Op basis van de huidige SBI-coderingen kan geen onderscheid (meer) gemaakt worden tussen fysieke en online-winkels.
Welke beleidsinstrumenten zijn er momenteel beschikbaar voor zelfstandige winkeliers die willen investeren in verduurzaming, digitalisering of personeel en acht u die instrumenten toereikend?
Investeren in het algemeen is een onderdeel van goed ondernemerschap. Het is dan ook op de eerste plaats aan de ondernemer om te investeren om zijn bedrijf concurrerend en toekomstbestendig te houden. Dat wil niet zeggen dat een winkelier er altijd alleen voor staat. Kennis en informatie zijn cruciaal wanneer een ondernemer wil investeren. Die kan hij, afhankelijk van zijn informatiebehoefte, op verschillende plekken vinden, bijvoorbeeld bij zijn branchevereniging, maar ook bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, de Kamer van Koophandel en via tal van andere bronnen. Op lokaal niveau vormen gemeenten een belangrijke bron van informatie. Soms is financiële ondersteuning mogelijk in de vorm van subsidies, bijvoorbeeld bij het nemen van allerlei maatregelen om panden of de bedrijfsvoering te verduurzamen. Zoals bijvoorbeeld de investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing voor zakelijke gebruikers (ISDE) of de Energie-investeringsaftrek (EIA) voor ondernemers.
Ziet u risico’s voor de mededinging wanneer zelfstandige winkels op schaal verdwijnen en delen van de detailhandel structureel worden overgenomen door enkele dominante marktpartijen?
De ACM houdt toezicht op eerlijke concurrentie en marktwerking. Bedrijven moeten een fusie of overname bij de ACM melden als zij voldoen aan bepaalde omzetdrempels. De ACM controleert dan vooraf of bedrijven niet te groot worden door een fusie of overname. In theorie bestaat de mogelijkheid dat bedrijven op eigen kracht dominant worden. Op bedrijven met een machtspositie rust een bijzondere verantwoordelijkheid om concurrenten niet uit te sluiten en klanten niet uit te buiten. De ACM ziet erop toe dat bedrijven met een economische machtspositie hun machtspositie niet misbruiken.
Acht u het wenselijk dat de ACM expliciet let op de langetermijneffecten van schaalvergroting op het consumentenaanbod en op prijsvorming met name in kleinere gemeenten?
De ACM let bij haar toezicht al op of er voldoende (rest)concurrentie overblijft, of de prijzen niet te hoog worden en de kwaliteit van het aanbod niet verslechtert. Als bedrijven vooral regionaal of lokaal concurreren, dan beoordeelt de ACM de effecten op regionaal of lokaal niveau. Bij supermarktfusies kijkt de ACM bijvoorbeeld of er voor consumenten nog voldoende alternatieven overblijven om een supermarkt in hun buurt te kiezen.
Bent u met ons van mening dat het verdwijnen van zelfstandige winkels niet alleen economische gevolgen heeft, maar ook leidt tot afnemende diversiteit van het winkelaanbod, verlies van ambachtelijke kwaliteit en aantasting van de sociale functie van winkel in dorps- en stadscentra? En welke beleidsruimte ziet u om deze maatschappelijke waarde mee te wegen in markt- en ruimtelijkbeleid?
Ik ben me bewust van de maatschappelijke waarde van retail. Om die op waarde te schatten en erop te anticiperen is echter een lokale verantwoordelijkheid. Anders dan de rijksoverheid beschikken lokale overheden over instrumenten om hierop in te spelen, bijvoorbeeld met het ruimtelijk instrumentarium van de Omgevingswet. Om kernen aantrekkelijk te houden kunnen gemeenten in hun Omgevingsplannen bijvoorbeeld aangegeven waar retailers zich mogen vestigen en waar niet. Een winkel is echter op de eerste plaats een economische activiteit. Rechtstreeks ingrijpen in de markt door het verstrekken van financiële steun door overheden is niet gewenst, de regels voor het verstrekken van staatssteun reguleren dit ook. Soms zien lokale overheden echter mogelijkheden om gericht de sociale functie van winkeliers of lokale ambachten als bakkers aanvullend te faciliteren. Hiermee wordt op een indirecte manier ook de economische positie van de betreffende ondernemer versterkt.
Bent u bereid om, in overleg met branches en gemeenten, te verkennen welke aanvullende maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat winkelvoorzieningen verdwijnen uit kernen waar consumenten anders aangewezen raken op minder toegankelijk of duurder aanbod?
Mijn departement en ik zijn voortdurend met branches, sociale partners en gemeenten in gesprek, bijvoorbeeld binnen de Retailagenda. Daarbij kunnen ook de door u genoemde onderwerpen aan bod komen.
Het besluit van UPM om af te zien van een biobrandstoffabriek in de Rotterdamse haven |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Dirk Beljaarts |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fins UPM stopt bouw fabriek in Rotterdamse haven vanwege hoge kosten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat opnieuw een buitenlandse investeerder afziet van een grootschalige industriële investering in Nederland en acht u dit illustratief voor de bredere problemen in het investeringsklimaat?
Het is zeer spijtig dat UPM dit besluit heeft genomen. Helaas zien we de laatste tijd vaker dat industriële investeringen in Nederland worden uitgesteld of gestopt. Dit voorbeeld is daarmee illustratief voor bredere problemen in het investeringsklimaat.
Klopt het dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren voor onder andere de luchtvaart en daarmee zou bijdragen aan betaalbare verduurzaming van mobiliteit? Deelt u de opvatting dat het stopzetten van dit project ook gevolgen heeft voor de energietransitie?
Het klopt dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren en daarmee bij zou dragen aan een verduurzaming van de mobiliteit. De vraag naar energiedragers is door de stop van de investering minder aanwezig, maar dit heeft geen vertragend effect.
Ten aanzien van de verduurzaming van de mobiliteit zal er geen vertragende werking zijn als er import van biobrandstoffen aanwezig is. Mocht het aanbod van duurzame brandstoffen internationaal niet aanwezig zijn, dan kan de stop van UPM een vertragende werking hebben op de energietransitie. Ten aanzien van de Nederlandse expertise op biobrandstoffen, concurrentievermogen en autonomie heeft de stop van UPM een vertragend effect.
Overweegt de Minister, gezien het toenemende aantal afhakers onder industriële investeerders, met urgentie een Deltaplan op te stellen voor de industriële clusters in Nederland, te beginnen bij de Rotterdamse haven, om een domino-effect van ketenverstoringen en vestigingsverlies te voorkomen?
Het kabinet overweegt momenteel geen Deltaplan voor de industriële clusters. Momenteel is er al een clusteraanpak met clusterregisseurs en projectmanagementorganisatie die knelpunten bij verduurzamingsprojecten in de clusters signaleren, oplossen en escaleren. Ook is met de voorjaarsbesluitvorming het pakket voor Groene Groei gepresenteerd. Dit pakket bevat maatregelen die het investeringsklimaat in Nederland verbeteren en grootschalige industriële investeringen in Nederland bevorderen. Zo worden de hoge elektriciteitskosten aangepakt, door verlenging van de IKC-regeling en zet het kabinet – onder voorwaarden – in op verkenning van de amortisatie van energiekosten om de stijging van de netkosten te dempen. Daarnaast wordt ingezet op spoedige realisatie van Aramis voor de opslag van CO2 en wordt het gebruik van groene waterstof aantrekkelijker gemaakt. Ook de maatwerkaanpak en de versterkte aanpak nieuwe industrie richten zich op het mogelijk maken van duurzame investeringsprojecten die zonder hulp van het Rijk mogelijk niet uitgevoerd zouden worden.
Bent u bereid om, als onderdeel van zo’n Deltaplan, een regietafel op te zetten met de betrokken ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders, gericht op het voorkomen van verder vestigingsverlies en het veiligstellen van ketencontinuïteit in onder meer energie, chemie en biobrandstoffen?
Een extra regietafel is geen oplossing voor de huidige problemen ten aanzien van het uitblijven van investeringsbeslissingen in de industrieclusters. Elk industriecluster heeft al overleggremia waarin ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders samenwerken. Die zijn samen met de landelijke stuurgroep NPVI (Nationaal Programma Verduurzaming Industrie) onderdeel van een aanpak die mijn voorganger in 2023 is gestart. Deze gremia bespreken deze onderwerpen ook al op dit moment.
Deelt u de opvatting dat eventuele steun of ondersteuning aan industriële clusters gekoppeld moet zijn aan concrete en toetsbare verduurzamingsverplichtingen, zodat publiek geld alleen terecht komt bij bedrijven die bijdragen aan een duurzame economie, zoals ook bepleit is door NSC over de CO2-heffing?
In de ondersteuning van industriële verduurzamingsprojecten binnen de clusters wordt er bij het verstrekken van financiering reeds een concrete en toetsbare verduurzamingsverplichting gesteld. Het is namelijk cruciaal dat publieke middelen doelmatig en doeltreffend worden ingezet en alleen bij de bedrijven komt die daadwerkelijk bijdragen aan een toekomstige duurzame industrie.
Acht u het denkbaar om, binnen de nieuwe Europese defensiedoelstellingen, te verkennen of bepaalde industriële locaties en kennis uit de havenregio (zoals raffinage, biobrandstoffen of scheepsbouw) relevant kunnen zijn voor defensie gerelateerde productie of logistiek?
Het havengebied kent meerdere type bedrijven die in theorie van toegevoegde waarde kunnen zijn voor defensie, zowel nationaal als internationaal. De vraag is daarom niet eenduidig te beantwoorden. Zo zijn er bijvoorbeeld bedrijven rondom het havengebied die actief zijn in de scheepsbouw die al een sleutelrol spelen in de productie en/of het onderhoud van marineschepen, of een bijdrage leveren in de toeleveringsketens van internationale scheepsbouwers. Wat betreft logistiek zijn de Nederlandse havens vanwege onder andere hun strategische ligging zeer interessant voor onder andere doorvoer van militair materieel (Host Nation Support). Hier wordt ook al veelvuldig gebruik van gemaakt.
Wat betreft het verkennen van specifiek het inzetten van productiecapaciteiten op het gebied van raffinage en biobrandstoffen is het lastiger om een inschatting te maken. Het gaat hier veelal om specifieke productieprocessen waarvan niet is vastgesteld dat die direct relevant zijn voor onder andere productie of strategische voorraadvorming van kritieke grondstoffen of halffabricaten voor de defensie-industrie. Er is daarmee ook niet direct een raakvlak met de Nationale Grondstoffen Strategie wanneer we kijken naar specifiek een defensie gerelateerde bijdrage. Desondanks kan het zo zijn dat bedrijven kansen zien om hun productiefaciliteiten aan te wenden voor defensie gerelateerde doeleinden. Bedrijven die dergelijke kansen zien, zijn uiteraard welkom om hun ideeën met ons te delen, zodat we daar verder over in gesprek kunnen gaan.
Deelt u de analyse dat het ontbreken van duidelijke keuzes over welke industrieën van strategisch belang zijn voor autonomie, energietransitie of defensie, leidt tot versnippering en reactief beleid? Wanneer verwacht u hierover helderheid over te kunnen geven?
Het kabinet hecht er waarde aan dat er strategische keuzes worden gemaakt om de Nederlandse positie in (mondiale) waardeketens en ecosystemen te versterken. Voor een aantal sectoren die van strategisch belang zijn, zoals de defensiesector en de maritieme maakindustrie, doen we dat al. De onlangs met Defensie gepresenteerde Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie en de interdepartementale Sectoragenda Maritieme Maakindustrie zijn daar voorbeelden van. Voor elk van deze zijn korte en lange termijn ambities opgesteld en brengen we verschillende beleidsinitiatieven samen, waarmee we versnippering en reactief beleid voorkomen. Nationaal zetten we voor wat betreft technologieontwikkeling met de Nationale Technologie Strategie ook in op een specifiek aantal technologieën. Verder wordt er met gericht acquisitiebeleid door de NFIA gewerkt aan het versterken van ecosystemen. Op korte termijn zal het kabinet met de Groeimarktenbrief de Kamer informeren over een aantal markten waar het kabinet kansen ziet om het strategisch verdienvermogen van Nederland te versterken. In de Industriebrief die het kabinet heeft toegezegd voor het derde kwartaal van 2025 zal verder worden ingegaan op het nieuwe industriebeleid. Daarnaast zal het kabinet naar verwachting in september een brief aan de Kamer sturen over het toekomstperspectief van de energie-intensieve industrie.
Tevens wordt in Europa in het kader van de Clean Industrial Deal ook gekeken naar gericht industriebeleid in bepaalde strategische sectoren ter versnelling van de verduurzaming, het versterken van het concurrentievermogen en het vergroten van weerbaarheid. In dit verband worden ook sectorale actieplannen gepresenteerd voor de staal, chemie en automotive sector. Nederland ondersteunt gericht industriebeleid in sectoren van strategisch belang voor ons verdienvermogen en de transitie naar een gedecarboniseerde industrie.
Bent u bereid om het CPB of RLI te laten doorrekenen wat het verlies van dit type investeringen betekent voor het Nederlandse verdienvermogen op lange termijn?
Op dit moment is er niet een toegevoegde waarde voor de gesuggereerde doorrekening. Het is reeds duidelijk dat investeringen in de industrie belangrijk zijn voor Nederland, zowel voor ons verdienvermogen als voor onze weerbaarheid.
Welke beleidskeuzes bent u voornemens te maken in het kader van de aangekondigde industrievisie met betrekking tot behoud van strategische industriële capaciteit? Bent u bereid om daarbij een selectie te maken tussen activiteiten die bijdragen aan strategische autonomie, energietransitie of defensie?
In Q3 van 2025 zal het kabinet de Kamer informeren over de vernieuwing van het Industriebeleid. In deze brief wordt verder ingegaan op het voeren van gericht industriebeleid. Zowel economische veiligheid (strategische autonomie, defensie) als maatschappelijke belangen (groene transitie, defensie) komen hierin terug als redenen om industriebeleid te voeren. Tevens zal het kabinet, na de zomer een brief naar de Kamer sturen waarin een toekomstperspectief voor de energie-intensieve industrie wordt geschetst. Hierin zal onder andere worden beschreven op welke transitiepaden het kabinet ziet voor de energie-intensieve industrie en hoe industriebeleid ook in de huidige Europese context wordt vormgegeven.
Het besluit van UPM om af te zien van een biobrandstoffabriek in de Rotterdamse haven |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Dirk Beljaarts |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fins UPM stopt bouw fabriek in Rotterdamse haven vanwege hoge kosten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat opnieuw een buitenlandse investeerder afziet van een grootschalige industriële investering in Nederland en acht u dit illustratief voor de bredere problemen in het investeringsklimaat?
Het is zeer spijtig dat UPM dit besluit heeft genomen. Helaas zien we de laatste tijd vaker dat industriële investeringen in Nederland worden uitgesteld of gestopt. Dit voorbeeld is daarmee illustratief voor bredere problemen in het investeringsklimaat.
Klopt het dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren voor onder andere de luchtvaart en daarmee zou bijdragen aan betaalbare verduurzaming van mobiliteit? Deelt u de opvatting dat het stopzetten van dit project ook gevolgen heeft voor de energietransitie?
Het klopt dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren en daarmee bij zou dragen aan een verduurzaming van de mobiliteit. De vraag naar energiedragers is door de stop van de investering minder aanwezig, maar dit heeft geen vertragend effect.
Ten aanzien van de verduurzaming van de mobiliteit zal er geen vertragende werking zijn als er import van biobrandstoffen aanwezig is. Mocht het aanbod van duurzame brandstoffen internationaal niet aanwezig zijn, dan kan de stop van UPM een vertragende werking hebben op de energietransitie. Ten aanzien van de Nederlandse expertise op biobrandstoffen, concurrentievermogen en autonomie heeft de stop van UPM een vertragend effect.
Overweegt de Minister, gezien het toenemende aantal afhakers onder industriële investeerders, met urgentie een Deltaplan op te stellen voor de industriële clusters in Nederland, te beginnen bij de Rotterdamse haven, om een domino-effect van ketenverstoringen en vestigingsverlies te voorkomen?
Het kabinet overweegt momenteel geen Deltaplan voor de industriële clusters. Momenteel is er al een clusteraanpak met clusterregisseurs en projectmanagementorganisatie die knelpunten bij verduurzamingsprojecten in de clusters signaleren, oplossen en escaleren. Ook is met de voorjaarsbesluitvorming het pakket voor Groene Groei gepresenteerd. Dit pakket bevat maatregelen die het investeringsklimaat in Nederland verbeteren en grootschalige industriële investeringen in Nederland bevorderen. Zo worden de hoge elektriciteitskosten aangepakt, door verlenging van de IKC-regeling en zet het kabinet – onder voorwaarden – in op verkenning van de amortisatie van energiekosten om de stijging van de netkosten te dempen. Daarnaast wordt ingezet op spoedige realisatie van Aramis voor de opslag van CO2 en wordt het gebruik van groene waterstof aantrekkelijker gemaakt. Ook de maatwerkaanpak en de versterkte aanpak nieuwe industrie richten zich op het mogelijk maken van duurzame investeringsprojecten die zonder hulp van het Rijk mogelijk niet uitgevoerd zouden worden.
Bent u bereid om, als onderdeel van zo’n Deltaplan, een regietafel op te zetten met de betrokken ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders, gericht op het voorkomen van verder vestigingsverlies en het veiligstellen van ketencontinuïteit in onder meer energie, chemie en biobrandstoffen?
Een extra regietafel is geen oplossing voor de huidige problemen ten aanzien van het uitblijven van investeringsbeslissingen in de industrieclusters. Elk industriecluster heeft al overleggremia waarin ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders samenwerken. Die zijn samen met de landelijke stuurgroep NPVI (Nationaal Programma Verduurzaming Industrie) onderdeel van een aanpak die mijn voorganger in 2023 is gestart. Deze gremia bespreken deze onderwerpen ook al op dit moment.
Deelt u de opvatting dat eventuele steun of ondersteuning aan industriële clusters gekoppeld moet zijn aan concrete en toetsbare verduurzamingsverplichtingen, zodat publiek geld alleen terecht komt bij bedrijven die bijdragen aan een duurzame economie, zoals ook bepleit is door NSC over de CO2-heffing?
In de ondersteuning van industriële verduurzamingsprojecten binnen de clusters wordt er bij het verstrekken van financiering reeds een concrete en toetsbare verduurzamingsverplichting gesteld. Het is namelijk cruciaal dat publieke middelen doelmatig en doeltreffend worden ingezet en alleen bij de bedrijven komt die daadwerkelijk bijdragen aan een toekomstige duurzame industrie.
Acht u het denkbaar om, binnen de nieuwe Europese defensiedoelstellingen, te verkennen of bepaalde industriële locaties en kennis uit de havenregio (zoals raffinage, biobrandstoffen of scheepsbouw) relevant kunnen zijn voor defensie gerelateerde productie of logistiek?
Het havengebied kent meerdere type bedrijven die in theorie van toegevoegde waarde kunnen zijn voor defensie, zowel nationaal als internationaal. De vraag is daarom niet eenduidig te beantwoorden. Zo zijn er bijvoorbeeld bedrijven rondom het havengebied die actief zijn in de scheepsbouw die al een sleutelrol spelen in de productie en/of het onderhoud van marineschepen, of een bijdrage leveren in de toeleveringsketens van internationale scheepsbouwers. Wat betreft logistiek zijn de Nederlandse havens vanwege onder andere hun strategische ligging zeer interessant voor onder andere doorvoer van militair materieel (Host Nation Support). Hier wordt ook al veelvuldig gebruik van gemaakt.
Wat betreft het verkennen van specifiek het inzetten van productiecapaciteiten op het gebied van raffinage en biobrandstoffen is het lastiger om een inschatting te maken. Het gaat hier veelal om specifieke productieprocessen waarvan niet is vastgesteld dat die direct relevant zijn voor onder andere productie of strategische voorraadvorming van kritieke grondstoffen of halffabricaten voor de defensie-industrie. Er is daarmee ook niet direct een raakvlak met de Nationale Grondstoffen Strategie wanneer we kijken naar specifiek een defensie gerelateerde bijdrage. Desondanks kan het zo zijn dat bedrijven kansen zien om hun productiefaciliteiten aan te wenden voor defensie gerelateerde doeleinden. Bedrijven die dergelijke kansen zien, zijn uiteraard welkom om hun ideeën met ons te delen, zodat we daar verder over in gesprek kunnen gaan.
Deelt u de analyse dat het ontbreken van duidelijke keuzes over welke industrieën van strategisch belang zijn voor autonomie, energietransitie of defensie, leidt tot versnippering en reactief beleid? Wanneer verwacht u hierover helderheid over te kunnen geven?
Het kabinet hecht er waarde aan dat er strategische keuzes worden gemaakt om de Nederlandse positie in (mondiale) waardeketens en ecosystemen te versterken. Voor een aantal sectoren die van strategisch belang zijn, zoals de defensiesector en de maritieme maakindustrie, doen we dat al. De onlangs met Defensie gepresenteerde Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie en de interdepartementale Sectoragenda Maritieme Maakindustrie zijn daar voorbeelden van. Voor elk van deze zijn korte en lange termijn ambities opgesteld en brengen we verschillende beleidsinitiatieven samen, waarmee we versnippering en reactief beleid voorkomen. Nationaal zetten we voor wat betreft technologieontwikkeling met de Nationale Technologie Strategie ook in op een specifiek aantal technologieën. Verder wordt er met gericht acquisitiebeleid door de NFIA gewerkt aan het versterken van ecosystemen. Op korte termijn zal het kabinet met de Groeimarktenbrief de Kamer informeren over een aantal markten waar het kabinet kansen ziet om het strategisch verdienvermogen van Nederland te versterken. In de Industriebrief die het kabinet heeft toegezegd voor het derde kwartaal van 2025 zal verder worden ingegaan op het nieuwe industriebeleid. Daarnaast zal het kabinet naar verwachting in september een brief aan de Kamer sturen over het toekomstperspectief van de energie-intensieve industrie.
Tevens wordt in Europa in het kader van de Clean Industrial Deal ook gekeken naar gericht industriebeleid in bepaalde strategische sectoren ter versnelling van de verduurzaming, het versterken van het concurrentievermogen en het vergroten van weerbaarheid. In dit verband worden ook sectorale actieplannen gepresenteerd voor de staal, chemie en automotive sector. Nederland ondersteunt gericht industriebeleid in sectoren van strategisch belang voor ons verdienvermogen en de transitie naar een gedecarboniseerde industrie.
Bent u bereid om het CPB of RLI te laten doorrekenen wat het verlies van dit type investeringen betekent voor het Nederlandse verdienvermogen op lange termijn?
Op dit moment is er niet een toegevoegde waarde voor de gesuggereerde doorrekening. Het is reeds duidelijk dat investeringen in de industrie belangrijk zijn voor Nederland, zowel voor ons verdienvermogen als voor onze weerbaarheid.
Welke beleidskeuzes bent u voornemens te maken in het kader van de aangekondigde industrievisie met betrekking tot behoud van strategische industriële capaciteit? Bent u bereid om daarbij een selectie te maken tussen activiteiten die bijdragen aan strategische autonomie, energietransitie of defensie?
In Q3 van 2025 zal het kabinet de Kamer informeren over de vernieuwing van het Industriebeleid. In deze brief wordt verder ingegaan op het voeren van gericht industriebeleid. Zowel economische veiligheid (strategische autonomie, defensie) als maatschappelijke belangen (groene transitie, defensie) komen hierin terug als redenen om industriebeleid te voeren. Tevens zal het kabinet, na de zomer een brief naar de Kamer sturen waarin een toekomstperspectief voor de energie-intensieve industrie wordt geschetst. Hierin zal onder andere worden beschreven op welke transitiepaden het kabinet ziet voor de energie-intensieve industrie en hoe industriebeleid ook in de huidige Europese context wordt vormgegeven.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer» (BNR, 20 mei 2025)? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat de KvK, het CBS en de RVO, die BNR met veertien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,1 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverwegen? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1315) die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1320) die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u de ACM, als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?
De berichtgeving rondom de levering van kritieke grondstoffen uit China |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV), Dirk Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «In de handelsoorlog tussen de VS en China springt de strijd om aardmetalen eruit» en de berichtgeving dat China de export van zeven aardmetalen aan banden heeft gelegd?1
Ja.
Heeft het kabinet in aanloop naar de stop waarschuwingen ontvangen? Zo ja, is dit gecommuniceerd richting bedrijven die mogelijk nadelige effecten kunnen ondervinden van de exportstop?
Het kabinet is enige uren voor de publieke aankondiging en gelijktijdige invoering van deze vergunningplicht geïnformeerd door de Chinese overheid. Het kabinet heeft vervolgens zowel signalen ontvangen als zelf contact opgenomen met het bedrijfsleven.
Op verzoek van de ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken heeft het Nederlands Materialen Observatorium (NMO) proactief contact gelegd en onderhouden met bedrijven waarvan aannemelijk is dat er permanente magneten zijn verwerkt in hun producten. Daarnaast zijn brancheorganisaties VNO-NCW, FME en Koninklijke Metaalunie door het Ministerie van Economische Zaken gevraagd in hun achterban signalen op te halen van leveringsdisrupties bij Nederlandse bedrijven.
Kunt u een beeld schetsen van de effecten van de exportstop op de Nederlandse economie? In welke sectoren en/of op welke bedrijven heeft de stop het meeste effect? Wat zijn deze effecten? Gaat u maatregelen nemen om de gevolgen van de beperkingen te mitigeren? Kunt u een overzicht geven van alle mogelijke en noodzakelijke maatregelen om de effecten van de exportstop te voorkomen? Welke maatregelen gaat u wel nemen en welke niet en waarom?
De Chinese exportcontrolemaatregel betreft geen exportstop maar een exportvergunningsverplichting. Vergunningsaanvragen worden momenteel door de Chinese overheid in behandeling genomen, maar het is onduidelijk wanneer en in welke mate deze vergunningen worden afgegeven. Hierdoor lopen leveringen van zware zeldzame aardmetalen, scandium en de permanente magneten waarin deze verwerkt zijn vertragingen op.
De Nederlandse industrie importeert uit China high-end permanente magneten, waarin zware zeldzame aardmetalen en scandium verwerkt zijn. Permanente magneten worden onder meer gebruikt binnen de hightech-, automotive- en consumentenelektronica-industrie. Vanuit veiligheidsoogpunt en bedrijfsvertrouwelijkheid kunnen geen nadere uitspraken worden gedaan over specifieke Nederlandse sectoren of individuele bedrijven waarop de exportcontrolemaatregel de grootste impact heeft.
Wanneer bedrijven onvoldoende voorraden of alternatieve toeleveringsketens hebben, lopen zij het risico dat hun productie belemmerd wordt. Wanneer dit moment wordt bereikt kan per bedrijf en product verschillen, waarbij belemmerde productie van halffabricaten en componenten ook invloed heeft op bedrijven verderop in de waardeketen. Bedrijven geven daarnaast aan dat extra administratieve last en de onduidelijkheid over doorlooptijden en welke informatie gevraagd wordt bij de exportvergunningsaanvraag belangrijke punten van zorg zijn.
Wat betreft de huidige acute leveringsdisruptie van zware zeldzame aardmetalen en permanente magneten onderhouden de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken nauw contact met de Europese Commissie over het afgeven van boodschappen namens de lidstaten aan de Chinese autoriteiten over de onwenselijkheid van de vertragingen in de vergunningverlening. Zo heeft Eurocommissaris Šefčovič op 3 juni 2025 de situatie besproken met de Chinese Minister van Handel, de heer Wang. Ook vanuit Nederland zijn er regelmatig gesprekken met China op zowel politiek als ambtelijk niveau over exportcontrolemaatregelen en -regelgeving. Onze insteek is onnodige verstoringen in de productie- en toeleveringsketens zoveel mogelijk te vermijden en voorspelbaarheid en duidelijkheid voor onze bedrijven te waarborgen. Dat maken we ook duidelijk aan China.
Binnen de Nationale Grondstoffenstrategie en de Europese Critical Raw Materials Act wordt op zowel nationaal als Europees niveau gewerkt aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen, halffabricaten en componenten waarin deze zijn verwerkt. Nederland werkt aan voorraadvorming, stimulering van duurzame mijnbouw en verwerking van kritieke grondstoffen binnen de EU, bevordering van circulariteit en diversificatie van de herkomstlanden van kritieke grondstoffen. Deze handelingsperspectieven helpen de weerbaarheid van Europese en Nederlandse waardeketens stap voor stap te vergroten. Voor het behalen van resultaten is het echter cruciaal dat het bedrijfsleven hiermee ook aan de slag gaat.
Welke rol heeft het Nederlands Materialen Observatorium (NMO) in deze situatie, bijvoorbeeld bij het vroeg signaleren van ontwikkelingen, het opstellen van maatregelen die de Nederlandse industrie kunnen beschermen en maatregelen die de impact van een dergelijke exportstop kunnen beperken?
De rol van het NMO is het verzamelen en beheren van gegevens, informatie en kennis over kritieke grondstoffen, en het monitoren van toeleveringsketens. Daarmee biedt het NMO inzichten die overheden en bedrijven helpen bij het inspelen op risico’s die samenhangen met verstoringen in de toeleveringsketens.
In de specifieke situatie van de Chinese exportcontrolemaatregel op zware zeldzame aardmetalen en permanente magneten heeft het Ministerie van Economische Zaken het NMO gevraagd een impactanalyse op te stellen. Onderdeel van de monitoring van de impact is dat het NMO contact opneemt met bedrijven waarvan aannemelijk is dat er permanente magneten zijn verwerkt in hun producten. Daarnaast is er contact gelegd met de grondstoffen observatoria DERA (Duitsland) en OFREMI (Frankrijk) om na te gaan welke impact Duitsland en Frankrijk ervaren.
Op basis van de informatie via het NMO, het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn mogelijke acties van de rijksoverheid gezamenlijk geïdentificeerd, zoals het aankaarten van de problematiek via de Europese Commissie en bilaterale contacten.
Heeft het NMO gewaarschuwd voor een exportstop zoals deze? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er met die waarschuwingen gedaan?
De Chinese exportcontrolemaatregel op zeldzame aardmetalen en permanente magneten betreft geen exportstop, maar een exportvergunningsverplichting. Middels de reguliere bilaterale consultaties tussen Nederland en China is het kabinet enige uren voor de publieke aankondiging en gelijktijdige invoering van deze vergunningplicht geïnformeerd door de Chinese overheid.
Internationale en nationale kennisinstellingen, zoals TNO, waarschuwen Europese lidstaten en het bedrijfsleven al langer over de leveringszekerheidsrisico’s van kritieke grondstoffen en benadrukken daarbij de monopoliepositie van China in de toeleveringsketen. De kennisinstellingen benoemen vaak de eerdere exportcontrolemaatregelen op kritieke grondstoffen (bijvoorbeeld op gallium en germanium). Dat doet het Nederlands Materialen Observatorium ook sinds het gelanceerd is.
De gesprekken die het NMO en de overheid voeren met bedrijven, onder meer over de leveringszekerheid van grondstoffen, zijn vertrouwelijk.
In hoeverre richt het werk van Economische Zaken en het NMO zich op minder kritieke metalen zoals lithium? Hoe vergelijkt dat zich dat met het werk wat verricht is op het gebied van zeldzame aardmetalen en neodymium, gegeven het feit dat zeldzame aardmetalen veruit bovenaan de EU-lijst van meest kritieke elementen staan? Wat is de scope van de werkzaamheden van het NMO?
De reikwijdte van de Nationale Grondstoffenstrategie is primair de lijst van 34 metalen en mineralen die door de Europese Commissie zijn geclassificeerd als kritieke en/of strategische grondstoffen, evenals de halffabricaten en componenten die deze grondstoffen bevatten.
Binnen de eerste analyses die gevraagd zijn van het NMO zijn kritieke grondstoffen die Nederland in relatief hoge mate importeert in beginsel geprioriteerd. Lithium is hieraan toegevoegd vanwege het belang voor de energietransitie. Wat betreft zeldzame aardmetalen is gezien de exportcontrolemaatregel het werk ten aanzien van permanente magneten versneld.
In dit stadium van de kennisopbouw is de inzet van het Ministerie van Economische Zaken per kritieke of strategische grondstof vergelijkbaar. Binnen de verschillende handelingsperspectieven wordt nu uitgewerkt welke kritieke en strategische grondstoffen, halffabricaten of componenten prioriteit hebben. Ook wordt gekeken welke actie van Nederland daarbij passend is, en voor welke productgroepen dat geldt. Denk hierbij aan voorraadvorming, verwerking binnen Nederland, of het gericht stimuleren van circulariteit door Nederlandse bedrijven. De relatieve kritikaliteit van een grondstof op Europees niveau is een belangrijke factor. Daarnaast spelen ook andere overwegingen een rol. Bijvoorbeeld hoe belangrijk die leveringszekerheid van die grondstof is voor de Nederlandse economie. Ook wordt gekeken in hoeverre Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven goed gepositioneerd zijn om bij te dragen aan het vergroten van de leveringszekerheid van de grondstof.
Dat een grondstof op de Europese lijst het meest kritiek is, wil niet per definitie zeggen dat nationale actie door of binnen Nederland de meest effectieve manier is om aan de Europese leveringszekerheid bij te dragen.
Bent u bekend met berichtgeving over het snel teruglopende aanbod van koper vanuit China als gevolg van een toename in import door Amerikaanse bedrijven als gevolg van de aangekondigde tarieven vanuit de Verenigde Staten?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de impact van een gebrek aan koper kan hebben op het Nederlands bedrijfsleven? Welke maatregelen kunnen genomen worden om de effecten zoveel mogelijk te mitigeren? Worden dergelijke maatregelen getroffen of voorbereid? Zo nee, waarom niet?
De wereldwijde vraag naar koper neemt jaarlijks toe, maar het mondiale aanbod is momenteel in balans met de totale vraag. China is een grootgebruiker van koper, maar domineert de markt niet. Het land is verantwoordelijk voor ongeveer 60% van het wereldwijde koperverbruik. De rest van de wereld beschikt echter over voldoende koper om in de eigen vraag en consumptie te voorzien. Het artikel gaat in op de recent toegenomen inkoop van koper door de Verenigde Staten. Daarmee concurreert de VS met China, zijn de koper-voorraden in China snel afgenomen en de koper-voorraden in de VS toegenomen.
Koper is een basismetaal dat wordt verhandeld op internationale grondstoffenbeurzen, zoals de London Metal Exchange (LME). Het NMO monitort de ontwikkelingen rond koper, inclusief de handel en speculaties over mogelijke nieuwe invoertarieven. Als de beschreven concurrentie op koper-aanvoer aanhoudt, kan dit leiden tot stijgende koperprijzen wat gevolgen kan hebben voor Nederlandse kopergebruikers. Volatiliteit in de koperprijs is echter inherent aan deze cyclische grondstoffenmarkt. De markt houdt hier rekening mee, en is in de praktijk voorbereidt op dit soort prijsfluctuaties.
Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat Nederland geen toegang meer zal hebben tot koper voor eigen gebruik. Op dit moment is er daarom geen aanleiding om acute maatregelen te treffen. Wel wordt door het Ministerie van Economische Zaken ook naar koper gekeken binnen de opzet van een traject richting het aanleggen van reserves van kritieke grondstoffen die vrij verhandeld worden.
Daarnaast levert het NMO informatie aan over de waardeketens van individuele kritieke grondstoffen door middel van materialendossiers. Over koper wordt later dit jaar ook een dossier opgeleverd, en tenminste deels publiek toegankelijk gemaakt via de website van het Nederlands Materialen Observatorium. Dit mede ten behoeve van de informatievoorziening aan het bedrijfsleven.
Welke signalen heeft u van tevoren binnengekregen over de forse vermindering van het koperaanbod op de wereldmarkt? Van wie waren die afkomstig? Heeft u hierbij informatie en ondersteuning vanuit het NMO gekregen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke vorm? Wat is er met deze signalen gedaan?
Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat Nederland geen toegang meer zal hebben tot koper voor eigen gebruik. Zie antwoord 7 voor de analyse. De ministeries van Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en het NMO hebben vooralsnog geen signalen ontvangen van het bedrijfsleven dat er leveringszekerheidsrisico’s zijn door een teruglopend aanbod van koper.
Om te anticiperen op volatiliteit in het koperaanbod is kennis nodig over de cyclische grondstoffenmarkt. Het NMO heeft de afgelopen periode kennis en expertise gedeeld over de kopermarkt met het Ministerie van Economische Zaken.
Kunt u aangeven wat tot nu toe de rol van het NMO is geweest in het signaleren van leveringsproblemen rondom en het inzetten op verminderen van de vraag? Bent u van mening dat deze rollen tot nu toe effectief vervuld worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom? Heeft het NMO een rol in het verminderen van de vraag naar kritieke grondstoffen door middel van recycling? Zo nee, waarom niet?
Voor beantwoording over de rol en werkzaamheden van het NMO in het signaleren van leveringsproblemen tot nu toe verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4, 5,6, 8 en 9. Het kabinet is positief over hoe het NMO tot nu toe opereert en in een korte tijd bijdraagt aan de kennisopbouw op het terrein van kritieke grondstoffen en de kwetsbaarheden die daarbij spelen.
Het NMO is sinds de lancering dit jaar druk bezig met het verder consolideren en uitbouwen van zowel de eigen voorziene diensten binnen de Nationale Grondstoffenstrategie, als de samenwerking hierin met de overheid, het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en kennisinstellingen.
Binnen de Nationale Grondstoffenstrategie zijn circulariteit en innovatie opgenomen als handelingsperspectief, onder meer om de vraag naar kritieke grondstoffen verminderen. Het NMO heeft hierbij een rol als kennispartner voor de overheid. Het kabinet is tevreden over de effectiviteit waarmee het NMO deze taken oppakt.
Het NMO analyseert samen met kennispartners uit de recyclingketen welke bijdrage Nederland (en omliggende landen) kan leveren aan het vergroten van recyclingbijdragen van kritieke grondstoffen. Daarnaast neemt het NMO secundaire grondstoffenstromen mee in de leveringszekerheidsanalyses, die onder andere in de materialendossiers worden verwerkt. Ook werkt het NMO mee aan het ontwikkelen van publiek-private plannen van aanpak voor prioritaire productgroepen.3 Hierbij wordt onder meer gekeken hoe circulariteit de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor deze productgroepen kan vergroten. Concreet voorbeeld is de analyse naar circulaire elektrolyzers, die eerder met uw Kamer is gedeeld.4
Wat doet u, zowel economisch als diplomatiek, om dit soort maatregelen vanuit China te beperken en in de toekomst te voorkomen?
Het kabinet heeft de problematiek en de onwenselijkheid van de vertragingen in de vergunningverlening aangekaart bij de Europese Commissie. Eurocommissaris Šefčovič heeft op 3 juni 2025 de situatie besproken met de Chinese Minister van Handel, de heer Wang. Ook vanuit Nederland zijn er regelmatig gesprekken met China op zowel politiek als ambtelijk niveau over exportcontrole en regelgeving. Onze gezamenlijke Europese inzet is om onnodige verstoringen in de productie- en toeleveringsketens zoveel mogelijk te vermijden en voorspelbaarheid en duidelijkheid voor onze bedrijven te waarborgen. Dat maken we ook duidelijk aan China.
Via de Nationale Grondstoffenstrategie en in samenwerking met andere EU-lidstaten onder Europese Critical Raw Materials Act wordt gewerkt aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen.
De verplaatsing van industriële productie uit Nederland |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Dirk Beljaarts |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De ene na de andere fabriek verdwijnt uit Nederland: wat gaat er mis?» waarin wordt geschetst dat meerdere grote fabrieken, zoals Tata Steel, Vredesteun, Shell en Dow, hun productie (deels) uit Nederland terugtrekken onder meer vanwege hoge kosten en regeldruk?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld dat industriële productie in Nederland structureel onder druk staat door een combinatie van hoge energieprijzen, toenemende internationale concurrentie, arbeidsmarktkrapte, regeldruk en beleidsmatige onzekerheid?
Ik herken het geschetste beeld dat de productie bij veel bedrijfstakken binnen de industrie in Nederland onder druk is komen te staan door een combinatie van de hierboven genoemde factoren. Welke specifieke factoren, evenals de mate waarin deze factoren de productie terugdringen, verschilt sterk per bedrijfstak. Het is van belang hier oog voor te houden. Ook kan dit sterk verschillen tussen bedrijven binnen dezelfde bedrijfstak.
In het algemeen geldt dat de industriële productie in Nederland in maart is toegenomen ten opzichte van een jaar eerder. Dit komt met name door de toegenomen productie vanuit de machinebouwindustrie2, terwijl andere bedrijfstakken ten opzichte van een jaar eerder hun productievolume verder hebben zien afnemen (zoals in de chemische industrie). Bij veel energie intensieve bedrijfstakken is het productievolume ten opzichte van een jaar geleden relatief constant gebleven, maar bevindt het productieniveau zich nog ruim onder het niveau van voor de energiecrisis. Daarmee blijft productieherstel voor deze bedrijfstakken uit.
Binnen de energie-intensieve industrie moeten we in het algemeen constateren dat de concurrentiepositie onder druk is komen te staan. Mijn collega, de Minister van Klimaat en Groene Groei, is bij de beantwoording van de schriftelijke vragen die zijn gesteld over het Pakket voor Groene Groei hier verder in detail op ingegaan.3
Het is hierbij ook van belang om te constateren dat een deel van het concurrentienadeel ook ten dele kan worden opgevangen door de maatregelen die het kabinet de afgelopen voorjaarsbesluitvorming heeft genomen en in die zin niet structureel van aard hoeven te zijn. Het kabinet realiseert zich hierbij dat de situatie van de industrie urgent is, maar dat niet alles in één keer op te lossen is. Dat geldt zeker voor wereldwijde, geopolitieke ontwikkelingen die de industrie zo hard treffen momenteel. Tegelijk laat het kabinet met het pakket voor Groene Groei zien dat de noodkreten van de industrie goed zijn verstaan en dat de duurzame industrie toekomst heeft in Nederland.4 Daarbij is het ook noodzakelijk in EU-verband naar oplossingen te zoeken aangezien de industriële waardeketens grensoverstijgend zijn. De Europese Commissie werkt in dit verband onder de Clean Industrial Deal plannen uit om de concurrentiepositie en weerbaarheid van de industrie te versterken en tegelijk de verduurzaming vorm te geven. Het kabinet onderschrijft de noodzaak om verduurzaming en concurrentievermogen in samenhang te bezien. Over de specifiekere inzet en het toekomstperspectief van de verduurzaming van energie-intensieve industrie in Europees verband komt mijn collega van Klimaat en Groene Groei later dit jaar in een Kamerbrief nader op terug.
Kunt u aangeven hoeveel industriële productiebedrijven in de afgelopen vijf jaar hun activiteiten hebben teruggetrokken, uitgesplitst naar sector en motieven (zoals energie, kosten, vergunningen)?
Het exacte aantal industriële productiebedrijven dat hun activiteiten uit Nederland heeft teruggetrokken wordt niet als zodanig bijgehouden.
Uit de Monitor Ondernemingsklimaat5 blijkt dat de meeste van de bevraagde bedrijven (ruim 80%) niet van plan zijn om binnen twee jaar activiteiten naar het buitenland te verplaatsen. Bij internationaal actieve bedrijven ligt dit lager: 60% is niet van plan om binnen twee jaar activiteiten naar het buitenland te verplaatsen. Dit is vergelijkbaar met vorig jaar, met een lichte daling.
Bedrijven die verplaatsing overwegen zijn vooral negatief over het belastingklimaat, faciliterende regelgeving, energie-infrastructuur en de mindere voorspelbaarheid van beleid.
Hoe verhouden de industriële elektriciteitskosten in Nederland zich tot die in landen waarmee wij concurreren? Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde tarieven en nettarieven?
In de Kamerbrief van 4 april 2024 van mijn voorganger werd reeds gemeld dat de totale elektriciteitskosten in 2024 voor grootverbruikers in Duitsland, Frankrijk en België naar schatting tussen de 15% en 66% lager liggen dan in Nederland en dat dit verschil in 2024 sterk is gegroeid.6 In het met die brief meegestuurde onderzoek van E-bridge is onderstaand overzicht van de samenstelling van de energieprijzen voor industriële grootgebruikers opgenomen (figuur 2). Uit het onderzoek komt onder andere naar voren dat dit te wijten viel aan hoge netwerktarieven in Nederland, geen tegemoetkoming via de IKC-ETS en de verschillen in fiscale behandeling van grote elektriciteitsverbruikers.
Het kabinet heeft mede op basis hiervan bij de voorjaarsbesluitvorming besloten om de IKC-ETS regeling met drie jaar te verlengen en daar budget voor vrij te maken. Hierdoor valt een groot deel van het kostennadeel ten aanzien van de elektriciteitsprijs weg en kan het gelijke speelveld voor deze bedrijven ten opzichte van hun Europese concurrenten ten dele worden hersteld. Een belangrijk deel van de hogere kosten komt daarnaast voort uit de hogere netkosten. Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de amortisatie variant uit het IBO Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur. Door een deel van de netkosten via leningen op een amortisatierekening te bekostigen en deze kosten in de tijd te spreiden, kunnen gemaakte netkosten over een groter verbruik verdeeld worden. Zo kan de stijging van de nettarieven in de komende jaren voor huishoudens en bedrijven gedempt worden. Het kabinet kijkt met een positieve grondhouding of aan de vier voorwaarden, zoals door het kabinet gesteld in de kabinetsreactie op het IBO, kan worden voldaan. Uiterlijk bij Prinsjesdag dit jaar komt het kabinet hierop terug.
Figuur 2 – Verschillen in Industriële energieprijzen
Bron: E-Bridge – Electricity cost assessment for large industry in the Netherlands, Belgium, Germany and France
Acht u het wenselijk dat Nederland beschikt over en robuuste basis van maakindustrie, chemie, procesindustrie en circulaire productie?
Ja. Het kabinet werkt aan een concurrerende en weerbare economie die schokken kan opvangen. Dat doen we samen met onze Europese en strategische partners. Het Nederlandse bedrijfsleven, de industrie en maatschappelijke organisaties spelen daarbij een cruciale rol. De ambitie is het behouden van een gediversifieerde economie, het opbouwen van nieuwe waardeketens in technologisch hoogwaardige industrieën en een gelijk speelveld tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven.
Welke concrete beleidswijzigingen zijn sinds 2022 ingevoerd om het vestigingsklimaat voor industriële bedrijven te verbeteren, bijvoorbeeld op het gebied van netcongestie, vergunningenprocedures, investeringszekerheid en fiscale lasten?
Sinds 2022 zijn er verschillende beleidswijzigingen geweest die in het algemeen het vestigingsklimaat versterken. Zoals eerder aangegeven onder vraag vier heeft het kabinet besloten om de IKC-ETS regeling met drie jaar te verlengen.
Het kabinet heeft verder opdracht gegeven tot het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur.7 Dit IBO bevat 32 concrete maatregelen om de kostenstructuur van elektriciteit te verbeteren en het vestigingsklimaat voor de industrie te versterken. De komende tijd gaat het kabinet o.a. aan de slag met het uitwerken van de amortisatieoptie.
Ook heeft het kabinet in het pakket voor Groene Groei dit voorjaar een versnellingsaanpak netcongestie aangekondigd. Met de nieuwe aanpak wordt sneller besloten welke overheid het bevoegd gezag op zich neemt en wordt dit vaker bij de provincie of rijksoverheid belegd. Het kabinet gaat met een aanpak voor kortere procedures de wet- en regelgeving aanpassen om knelpunten weg te nemen en de doorlooptijden te verkorten. Een uitgebreide toelichting op de versnellingsaanpak is te vinden in de brief «Aanpak netcongestie: sneller uitbreiden elektriciteitsnet».
Tegelijkertijd werkt het kabinet aan structurele oplossingen via onder andere de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel, die gericht is op snel perspectief bieden aan sectoren die geraakt worden door stikstof en ruimtegebrek.
Hiernaast zetten we met gericht industriebeleid in op het versterken van onze strategische ecosystemen. Voorbeelden hiervan zijn project Beethoven in de Brainport regio en de sectoragenda voor de Maritieme Maakindustrie. Daarnaast zal ik in het najaar van 2025 de sectoragenda halfgeleiderindustrie met uw Kamer delen.
Hoe beoordeelt u de signalen van onder meer het Port of Rotterdam, de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN) en ondernemersorganisaties dat Nederland aantrekkelijkheid verliest als investeringsland voor grootschalige industrie?
We herkennen de uitdagingen zoals die zijn genoemd door deze belanghebbenden en nemen ze uitermate serieus. De hiervoor aangehaalde beleidsmaatregelen onder vraag 6 zijn erop gericht om dit te adresseren.
Welke invloed heeft de stikstofproblematiek op investeringsbeslissingen van industriële bedrijven?
Hierover zijn geen complete cijfers beschikbaar. Wel is duidelijk dat de stikstof problematiek in sommige gevallen in de weg staat, waardoor industriële projecten géén of lastig doorgang vinden. Uiteraard is dit een probleem voor het aantrekken van investeringen. Daarom heeft het oplossen van de stikstofproblematiek de hoogste prioriteit voor het kabinet.
Acht u het risico reëel dat het geleidelijk verdwijnen van energie- en kapitaalintensieve productieactiviteiten leidt tot verlies van strategisch verdienvermogen, exportcapaciteit en hoogwaardig werkgelegenheid?
Ja, dit is zorgelijk. We moeten onderkennen dat we sommige comparatieve voordelen kwijtraken, zoals goedkope energie uit gas. Met gericht industrie- en innovatiebeleid zetten we in op het versterken van ons langdurig verdienvermogen. In mijn industriebrief, die in Q3 van 2025 met uw Kamer gedeeld wordt, wil ik verder ingaan op deze problematiek, en de beleidsrespons. In Q2 van 2025 zal met de Groeimarktenbrief uw Kamer geïnformeerd worden over een aantal markten waar wij kansen zien om het strategisch verdienvermogen van Nederland te versterken. En de Minister van Klimaat en Groene Groei zal u bij brief informeren over het perspectief van de energie-intensieve industrie.
Bent u bereid om, samen met relevante departementen, regio’s en de industrie zelf, te verkennen of een langjarig industrieakkoord of herindustrialisatieplan nodig is om het investeringsklimaat duurzaam te versterken?
Ik ben continu in gesprek met departementen en stakeholders om het investeringsklimaat te versterken. Tegelijkertijd ben ik bezig met het vernieuwen van het Industriebeleid waarin ik het langjarig perspectief voor de industrie zal meenemen. Hierover informeer ik uw Kamer in Q3 van 2025.
Deel u de analyse dat onzeker, gefragmenteerde of wispelturig overheidsbeleid bijdraagt aan de neiging van bedrijven om Nederland als vestigingsland te heroverwegen? Zo ja, welke structurele verbeteringen ziet u op dat punt als noodzakelijk?
Ja. Bij investeringsbeslissingen voor bedrijven is lange termijn stabiliteit cruciaal. Ik zet me hierop in samen met mijn collega’s van andere departementen om dit aan te kaarten. Daarnaast werk ik aan verschillende programma’s om dit in te bedden. Zo ben ik bezig, zoals eerder aangehaald, met vermindering van regeldruk, door middel van het actieprogramma «Minder Druk Met Regels» alsook het Pact Ondernemingsklimaat. Structureel zie ik ruimte voor verbetering in de samenhang en voorspelbaarheid van beleid. Dat vraagt om betere interdepartementale afstemming, duidelijke langetermijnkoersen en consistentie in beleidsuitvoering. Daar gaat het Pact Ondernemingsklimaat aan bijdragen. U ontvangt nog voor de zomer het Pact Ondernemingsklimaat. Dit Pact is een belangrijke stap. Het bevat concrete afspraken en acties die ondernemers de ruimte geven om te ondernemen, en die het vertrouwen tussen overheid en bedrijfsleven versterken. Het Pact Ondernemingsklimaat adresseert belangrijke thema’s voor ondernemers, zoals arbeidsmarkt en talentontwikkeling, regeldruk en netcongestie.
De druk op zelfstandige winkeliers en de gevolgen voor ondernemers, consumenten en concurrentie |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Dirk Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vakcentrum: toekomst detailhandel onder druk» waarin wordt gewaarschuwd dat zelfstandige winkeliers, waaronder supermarktondernemers, steeds meer moeite hebben om te investeren in hun bedrijfsvoering door stijgende kosten?1
Ja.
Deelt u het beeld dat structurele lastenstijgingen, zoals hogere huren, energieprijzen, loonkosten en regeldruk, de concurrentiepositie van kleine ondernemers onder druk zetten ten opzichte van grotere ketens of internationale platforms?
De rijksoverheid zet zich in voor het beperken van onnodige lastenstijgingen. Desondanks is het duidelijk dat lastenstijgingen over de hele linie drukken op de winstgevendheid van retailers. Voor kleine, zelfstandige ondernemers is het soms lastig om deze prijsstijgingen geheel door te berekenen aan klanten, terwijl ze door het ontbreken van schaalvoordelen wat betreft kostprijs al op achterstand staan ten opzichte van grotere ketens of internationale platforms. Deze situatie is een gegeven en niet nieuw. Het is dan ook van het grootste belang dat kleinere ondernemers zich op andere manieren onderscheiden bij de consument dan op de prijs van hun producten.
Heeft u cijfers beschikbaar over het aantal sluitingen van zelfstandige winkels per jaar in de afgelopen vijf jaar? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te inventariseren, uitgesplitst naar regio en sector?
Nee, deze cijfers zijn niet beschikbaar. Een belangrijke reden hiervoor ligt in de vraag wat moet worden verstaan onder een zelfstandige winkel. Locatus hanteert in haar data bijvoorbeeld een onderscheid tussen formules en zelfstandigen, maar heel veel zelfstandigen maken als franchiser deel uit van een formule. Andersom kunnen winkels die Locatus niet als onderdeel van een formule ziet heel goed niet zelfstandig zijn. Een link naar KvK-data is zeer bewerkelijk en onwerkbaar voor grotere bestanden. Het Handelsregister is vervuilt door grote aantallen slapende ondernemingen; inschrijven is verplicht, uitschrijven niet. Op basis van de huidige SBI-coderingen kan geen onderscheid (meer) gemaakt worden tussen fysieke en online-winkels.
Welke beleidsinstrumenten zijn er momenteel beschikbaar voor zelfstandige winkeliers die willen investeren in verduurzaming, digitalisering of personeel en acht u die instrumenten toereikend?
Investeren in het algemeen is een onderdeel van goed ondernemerschap. Het is dan ook op de eerste plaats aan de ondernemer om te investeren om zijn bedrijf concurrerend en toekomstbestendig te houden. Dat wil niet zeggen dat een winkelier er altijd alleen voor staat. Kennis en informatie zijn cruciaal wanneer een ondernemer wil investeren. Die kan hij, afhankelijk van zijn informatiebehoefte, op verschillende plekken vinden, bijvoorbeeld bij zijn branchevereniging, maar ook bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, de Kamer van Koophandel en via tal van andere bronnen. Op lokaal niveau vormen gemeenten een belangrijke bron van informatie. Soms is financiële ondersteuning mogelijk in de vorm van subsidies, bijvoorbeeld bij het nemen van allerlei maatregelen om panden of de bedrijfsvoering te verduurzamen. Zoals bijvoorbeeld de investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing voor zakelijke gebruikers (ISDE) of de Energie-investeringsaftrek (EIA) voor ondernemers.
Ziet u risico’s voor de mededinging wanneer zelfstandige winkels op schaal verdwijnen en delen van de detailhandel structureel worden overgenomen door enkele dominante marktpartijen?
De ACM houdt toezicht op eerlijke concurrentie en marktwerking. Bedrijven moeten een fusie of overname bij de ACM melden als zij voldoen aan bepaalde omzetdrempels. De ACM controleert dan vooraf of bedrijven niet te groot worden door een fusie of overname. In theorie bestaat de mogelijkheid dat bedrijven op eigen kracht dominant worden. Op bedrijven met een machtspositie rust een bijzondere verantwoordelijkheid om concurrenten niet uit te sluiten en klanten niet uit te buiten. De ACM ziet erop toe dat bedrijven met een economische machtspositie hun machtspositie niet misbruiken.
Acht u het wenselijk dat de ACM expliciet let op de langetermijneffecten van schaalvergroting op het consumentenaanbod en op prijsvorming met name in kleinere gemeenten?
De ACM let bij haar toezicht al op of er voldoende (rest)concurrentie overblijft, of de prijzen niet te hoog worden en de kwaliteit van het aanbod niet verslechtert. Als bedrijven vooral regionaal of lokaal concurreren, dan beoordeelt de ACM de effecten op regionaal of lokaal niveau. Bij supermarktfusies kijkt de ACM bijvoorbeeld of er voor consumenten nog voldoende alternatieven overblijven om een supermarkt in hun buurt te kiezen.
Bent u met ons van mening dat het verdwijnen van zelfstandige winkels niet alleen economische gevolgen heeft, maar ook leidt tot afnemende diversiteit van het winkelaanbod, verlies van ambachtelijke kwaliteit en aantasting van de sociale functie van winkel in dorps- en stadscentra? En welke beleidsruimte ziet u om deze maatschappelijke waarde mee te wegen in markt- en ruimtelijkbeleid?
Ik ben me bewust van de maatschappelijke waarde van retail. Om die op waarde te schatten en erop te anticiperen is echter een lokale verantwoordelijkheid. Anders dan de rijksoverheid beschikken lokale overheden over instrumenten om hierop in te spelen, bijvoorbeeld met het ruimtelijk instrumentarium van de Omgevingswet. Om kernen aantrekkelijk te houden kunnen gemeenten in hun Omgevingsplannen bijvoorbeeld aangegeven waar retailers zich mogen vestigen en waar niet. Een winkel is echter op de eerste plaats een economische activiteit. Rechtstreeks ingrijpen in de markt door het verstrekken van financiële steun door overheden is niet gewenst, de regels voor het verstrekken van staatssteun reguleren dit ook. Soms zien lokale overheden echter mogelijkheden om gericht de sociale functie van winkeliers of lokale ambachten als bakkers aanvullend te faciliteren. Hiermee wordt op een indirecte manier ook de economische positie van de betreffende ondernemer versterkt.
Bent u bereid om, in overleg met branches en gemeenten, te verkennen welke aanvullende maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat winkelvoorzieningen verdwijnen uit kernen waar consumenten anders aangewezen raken op minder toegankelijk of duurder aanbod?
Mijn departement en ik zijn voortdurend met branches, sociale partners en gemeenten in gesprek, bijvoorbeeld binnen de Retailagenda. Daarbij kunnen ook de door u genoemde onderwerpen aan bod komen.
Het bericht dat Sabic verkoop van Chemelot fabrieken overweegt |
|
Jimmy Dijk |
|
Dirk Beljaarts |
|
Hoe reageert u op het bericht dat Sabic overweegt zijn Europese fabrieken, inclusief de locatie op Chemelot, te verkopen?1
De berichten in de media zijn niet bevestigd door Sabic. Het is niet aan het kabinet om in te gaan op de bedrijfsvoering en strategie van individuele bedrijven.
Het kabinet volgt de berichtgeving over de ontwikkelingen in de industrie actief. Niet alleen de Nederlandse industrie staat onder druk, maar dit geldt breder in Europa. De toenemende geopolitieke spanningen onderstrepen het belang van invloed kunnen hebben op waardeketens van industriële producten. De industrie zorgt voor leveringszekerheid van basisproducten zoals energie, voedsel en materiaal. Productie dichtbij is cruciaal voor de autonomie van Europa en Nederland. Het kabinet zet zich daarom in voor versterking van het industriële concurrentievermogen in Europa. Verduurzaming en concurrentievermogen gaan daarbij hand in hand.
Deelt u de mening dat delen van de chemische industrie, onder ander bij Chemelot, cruciale sectoren zijn voor de Nederlandse economie en samenleving? Kunt u hierbij de aangenomen motie Dijk over «vitale productie behouden of terugbrengen naar Nederland» betrekken?2
De chemische industrie levert bouwstenen voor producten die burgers dagelijks gebruiken, van kunststoffen tot medische producten, en is een onmisbare leverancier voor vitale sectoren zoals defensie, gezondheid en energie. Door de hoge arbeidsproductiviteit levert de sector een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. Daarnaast speelt de chemische sector een sleutelrol in het bereiken van een circulaire economie.
Delen van de chemische industrie, zoals die op Chemelot, kunnen daarmee een belangrijke rol spelen in de Nederlandse economie en samenleving. In dit kader is het van belang de leveringszekerheid en strategische autonomie van Nederland en Europa zoveel mogelijk te waarborgen.
De motie van het lid Dijk, gericht op het behouden dan wel terugbrengen van vitale productie, sluit hierbij goed aan. Deze motie verzoekt om een overzicht van strategische sectoren die vitaal zijn voor Nederland. Of en in welke mate onderdelen van de chemische sector kwetsbaar zijn door dergelijke risicovolle strategische afhankelijkheden, is onderzocht. Dit onderzoek, wat ten dele beantwoordt aan de motie, is echter vertrouwelijk, de resultaten kunnen op verzoek van de Kamer in een vertrouwelijke technische briefing worden toegelicht. De motie zelf zal nader worden geadresseerd in de Industriebrief.
Het antwoord op de motie van het lid Dijk zal worden opgenomen in de Industrie brief, die in het derde kwartaal van 2025 met de Kamer zal worden gedeeld.
Hoe worden de landelijke, provinciale en lokale overheden betrokken bij de plannen van Sabic en de mogelijke gevolgen voor de regio?
Wij kunnen niet ingaan op over onbevestigde mediaberichten.
Er is intensief contact met Sabic op landelijk en provinciaal niveau onder andere in het kader van het belang van het cluster en de maatwerkaanpak. Deze gesprekken zijn vertrouwelijk vanwege de bedrijfsvertrouwelijke informatie die daar wordt gewisseld.
Is er overleg geweest tussen de overheid en Sabic over de voorgenomen verkoop? Zo ja, wat is er besproken en wat zijn de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er om (delen van) deze industrie te nationaliseren?
Dat zou betekenen dat de Staat het bedrijf koopt of onteigent. Dat zijn zowel juridisch, economisch als financieel zeer verstrekkende maatregelen die niet zomaar genomen kunnen worden. In geval van onteigening is een wettelijke grondslag vereist en zou bijvoorbeeld sprake moeten zijn van een publiek belang dat niet op andere wijze geborgd kan worden. Dat is op dit moment niet het geval.
In het geval er overgegaan wordt op sluiting of gedeeltelijke sluiting van de industrie in handen van Sabic, wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse economie en voor de werkgelegenheid in de regio Zuid-Limburg?
De nieuwsberichten betreffen onderzoek naar mogelijkheden voor verkoop door Sabic, en zijn niet door het bedrijf zelf bevestigd. Het kabinet gaat niet in op onbevestigde berichten over mogelijke sluiting van individuele bedrijven.
Wel kan gezegd dat Sabic één van de grootste spelers op het sterk geïntegreerde Chemelot is en daarmee belangrijk voor de huidige en toekomstige concurrentiepositie van de site. Zoals onder vraag 2 aangegeven leveren chemische bedrijven, zoals Sabic, bouwstenen voor producten die burgers dagelijks gebruiken, van kunststoffen tot medische producten. Deze bedrijven zijn tevens een onmisbare leverancier voor vitale sectoren als defensie, gezondheid en energie.
Wat zijn de gevolgen voor Chemelot en andere bedrijven in de productieketens van deze industrie?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen neemt u om de werkgelegenheid en economische stabiliteit in de regio te waarborgen in het geval van een verkoop of sluiting?
Het Rijk trekt samen op met het cluster en de Provincie Limburg om mogelijkheden te onderzoeken over hoe het cluster Chemelot structureel te versterken, onder andere door uitwerking van onderdelen van het «Limburgs bod voor een duurzaam Chemelot» (juni 2024). Zo is eind mei, mede door de inzet via de cluster-aanpak, het voorkeursalternatief voor het nog te bouwen 380 kV hoogspanningsstation in Graetheide vastgesteld. Deze projecten dragen bij aan de transitie naar een duurzame toekomst voor de industrie op Chemelot.
Welke buitenlandse afhankelijkheden zouden gecreëerd of vergroot worden door het (gedeeltelijk) sluiten van deze industrie?
De berichtgeving betreft mogelijke verkoop van onderdelen van Sabic. Deze berichten worden niet bevestigd door het bedrijf. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over sluiting van individuele bedrijven.
In het algemeen levert de Nederlandse chemische industrie basisproducten aan verschillende downstream sectoren, in heel Europa. Indien meerdere chemische sites binnen NL en/of de EU zouden sluiten kan dat leiden tot handelsafhankelijkheden. Door o.a. de toenemende productie in China zou handelsconcentratie kunnen ontstaan. Of dit problematisch en risicovol is hangt af van veel verschillende factoren. De Europese Commissie presenteert voor de zomer een actieplan voor de chemische sector en aan het eind van het jaar een Chemicals Industry Package, met onder andere maatregelen ter verbetering van het concurrentievermogen van deze industrie.
Hoe past deze ontwikkeling binnen het bredere beleid van de regering ten aanzien van het behoud en de versterking van de Nederlandse maakindustrie?
De (maak)industrie is cruciaal voor een concurrerende en weerbare Nederlandse economie. Het zorgt voor groei en werkgelegenheid, biedt oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en draagt bij aan onze strategische autonomie. In dit kader is de Clean Industrial Deal ook zeer relevant, waarin het groene industriebeleid nader wordt uitgewerkt voor Nederland en Europa. In juli wordt de Kamer schriftelijk geïnformeerd over de toekomst van de energie-intensieve industrie met de brief Perspectief op de Energie-Intensieve Industrie. Ook wordt het bredere industrie en innovatiebeleid vernieuwd. Met het nieuwe industriebeleid wordt meer gewicht gegeven aan het verdienvermogen en weerbaarheid. Dit sluit aan op nieuwe uitdagingen, zoals geopolitieke spanningen, afnemende productiviteitsgroei en huidige maatschappelijke uitdagingen. Hierover wordt de Kamer in het derde kwartaal van 2025 geïnformeerd.
Ook op Europees niveau zet het kabinet zich actief in voor het versterken van de industrie, waaronder voor de chemische industrie. Zo wordt er voor de zomer een Europees actieplan voor de chemische industrie gepresenteerd. Nederland heeft in dit kader ook het Franse non-paper over een «EU Critical Chemicals Act» medeondertekend3.
Kunt u een overzicht toevoegen van alle bedrijven en locaties die Sabic in Nederland bezit? Kunt u hierbij de omzet, winst en aantal fte betrekken?
Sabic heeft 3 productielocaties in Nederland: op Chemelot in Geleen, Bergen Op Zoom en Raamsdonkveer. Op Brightlands (Geleen) en in Bergen op Zoom zijn ook onderzoekscentra gevestigd. Daarnaast heeft Sabic haar Europese hoofdkantoor in Amsterdam. Momenteel werken er ruim 2.000 fte’s voor Sabic in Nederland.
Omzet en winstcijfers worden niet per locatie gepubliceerd. Volgens het jaarverslag bedroeg de wereldwijde omzet van het bedrijf in 2024 33 miljard euro, waarvan 20% in Europa.
Kunt u een overzicht toevoegen van alle generieke en specifieke subsidies en regelingen op zowel landelijk, provinciaal en lokaal niveau waarmee ondersteuning wordt geboden aan de activiteiten van de Sabic fabrieken in Nederland?
Gezien de gewenste beantwoordingstermijn van deze Kamervragen en het zwaartepunt van Sabic’s activiteiten op Chemelot, ligt bij de beantwoording de focus op het landelijke RVO instrumentarium en subsidies van de provincie Limburg over de periode van 2015 tot heden.
Navraag bij RVO heeft geleerd dat er in die periode in totaal ca. € 28 mln door RVO aan subsidie instrumenten rechtstreeks aan het bedrijf Sabic is gecommitteerd. Een deel van deze subsidies is voor projectpartners bestemd. Niet alle gecommitteerde bedragen zijn ook uitbetaald. Het feitelijke bedrag waarmee Sabic rechtstreeks is ondersteund, zal dus lager liggen. De grootste bedragen daarbinnen betreffen:
Daarnaast neemt Sabic deel aan projecten waarvoor projectpartners subsidie gecommitteerd hebben gekregen, waaronder een project waarvoor circa € 7,5 mln is gecommitteerd uit het groeifonds Circulair Plastics NL. Sabic ontvangt binnen deze projecten zelf slechts ten dele of geen subsidie.
Op grond van de fiscale geheimhoudingsbepalingen van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kunnen geen mededelingen worden gedaan over de uitvoering van de belastingwet bij individuele belastingplichtigen. Het delen van data van speciale regelingen, zoals fiscale, is dus niet mogelijk. Om die reden kan geen enkele informatie worden verstrekt t.a.v. aanvragen en het gebruik fiscale instrumenten zoals de WBSO, de EIA en de MIA/Vamil.
Navraag bij de provincie Limburg heeft opgeleverd dat in de afgelopen 10 jaar geen directe provinciale subsidies zijn verleend aan Sabic op Chemelot.
Kunt u een overzicht sturen van alle generieke en specifieke investeringen van de afgelopen 10 jaar die deze industrie ten goede zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Gokken, alcohol, drugs: verslavingsproblemen nemen toe bij noodlijdende ondernemers’ |
|
Rosemarijn Dral (VVD), Bart Bikkers (VVD), Arend Kisteman (VVD) |
|
Dirk Beljaarts , Struycken , Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gokken, alcohol, drugs: verslavingsproblemen nemen toe bij noodlijdende ondernemers» uit het Financieel Dagblad van 8 mei 2025?1
Ja.
Wat is uw inzet om verslavingen onder ondernemers tegen te gaan? Hoe zorgt u er in het specifiek voor dat het terugbetalen van de coronaschuld aan de overheid niet bijdraagt aan het ontwikkelen van een verslaving onder ondernemers?
Het voorkomen van financiële problemen bij ondernemers en het eerder bereiken van ondernemers met geldzorgen draagt bij aan een beter welbevinden van de ondernemers en daarmee potentieel ook aan het voorkomen van verslavingsproblematiek. Het Ministerie van EZ draagt hieraan bij middels o.a. het Geldboek voor Ondernemers, het Zwaar weer programma van de Kamer van Koophandel en de inzet en support van Ondernemersklankbord. Ook werken de Ministeries van EZ, SZW en de Belastingdienst samen met Geldfit Zakelijk, om ondernemers te attenderen op deze en andere hulproutes bij geldzorgen, waaronder gemeentelijke schuldhulp en initiatieven zoals Over Rood.
Hierdoor worden ondernemers met (corona-)schulden eerder bereikt, voorgelicht over en toegeleid naar de voor hen passende (hulp-)mogelijkheden om zodoende financiële stress te voorkomen. Het is aannemelijk dat dit ook kan bijdragen aan het voorkomen of verhelpen van daarmee samenhangende andere psychsociale problematiek
Wat is de status van uw bezoek aan Ondernemer Centraal in Utrecht en als dit bezoek heeft plaatsgevonden wat zijn de bevindingen?
Het gesprek met Ondernemer Centraal staat gepland op 9 juli aanstaande.
Ziet u naar aanleiding van dit bericht meer redenen om aandacht te geven aan de problematiek rondom het niet meer kunnen betalen van schulden en de mogelijkheid van failliet gaan voor ondernemers?
Het is belangrijk om oog te hebben voor de financiële situatie van ondernemers. De schuldenproblematiek van ondernemers en (ex-)ondernemers en voorlichting over de beschikbare mogelijkheden heeft mijn continue aandacht. Zie ook mijn antwoord onder vraag 2.5.
Heeft u signalen van overheidsinstanties die bij deze problematiek betrokken zijn dat zij onvoldoende zijn geëquipeerd om verslavingszorg aan ondernemers te verlenen?
Er zijn geen signalen dat reguliere verslavingszorginstellingen of overheidsinstanties onvoldoende geëquipeerd zijn om ondernemers met verslavingsproblematiek te ondersteunen.
De reguliere verslavingszorg richt zich op de individuele cliënt en diens persoonlijke omstandigheden, waarbij de beroepsgroep – zoals het ondernemerschap – niet op voorhand een bepalende factor is voor de inrichting van het behandeltraject.
Gemeenten geven aan dat het vaak gaat om complexe, meervoudige problematiek, die vraagt om integrale ondersteuning en nauwe samenwerking binnen de keten. Gemeenten werken daarbij samen met andere organisaties, zoals verslavingszorg. In de gemeentelijke praktijk wordt gewerkt aan begeleidingstrajecten voor ondernemers, waaronder omscholing om uit risicovolle omgevingen te stappen. Daarnaast is tijdelijke toegang tot de regeling Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) mogelijk als ondersteunende maatregel richting herstel. Afhankelijk van de aard van de verslaving worden ondernemers doorgeleid naar passende vormen van hulp, van budgetcoaching tot specialistische verslavingszorg.
Deelt u de analyse dat er sprake is van een substantiële toename van enige vorm van verslaving onder ondernemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe groot is deze toename volgens u?
Zie het antwoord op vraag 8
In welke vormen van verslaving ziet u vooral een toename?
Zie het antwoord op vraag 8
Ziet u verschillen in de toename van het aantal verslavingen per sector waar deze ondernemers actief zijn of qua omvang van het bedrijf?
Verslavingsproblematiek specifiek onder ondernemers wordt op dit moment niet apart geregistreerd. Om die reden zijn er geen cijfers beschikbaar over de omvang van verslaving onder ondernemers. Verslavingsinstellingen registreren in de regel namelijk geen beroepsgroepen, waardoor uitspraken over trends per sector of bedrijfsomvang niet mogelijk zijn. Wel komen uit navraag via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) signalen naar voren dat gemeenten toenemend verslavingsproblematiek onder bepaalde groepen ondernemers zien. VNG geeft aan dat een grote gemeente in het noorden van het land melding maakt van verslavingsproblematiek bij specifieke beroepsgroepen, zoals stukadoors en stellingbouwers en dat in het oosten van het land verslaving steeds vaker naar voren komt bij levensvatbaarheidsonderzoeken bij ondernemers met schulden. Hoewel signalen van een toename onder ondernemers dus uit de praktijk naar voren komen, zijn er geen landelijke cijfers beschikbaar om een substantiële toename in absolute zin te bevestigen.
Er is een algemene toename zichtbaar in het aantal mensen dat zich meldt bij de verslavingszorg. Volgens gegevens uit het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) steeg het aantal cliënten in behandeling in 2023 tot ruim 65.000, ten opzichte van ongeveer 61.000 in 2022. Alcoholverslaving blijft het meest voorkomende probleem (45%), met name bij ouderen, gevolgd door cannabisgebruik onder jongeren (41%). Daarnaast is er sprake van een hernieuwde stijging in gokverslaving, met name online, en toenemende problematiek met meerdere middelen zoals cocaïne, amfetamine, ecstasy, GHB, ketamine en 3-MMC. Naar verwachting worden eind juni nieuwe cijfers van het LADIS gepubliceerd.
Wat is voor elk van deze toegenomen aantal verslavingen volgens u de oorzaak?
Voor verslavingsproblematiek onder ondernemers zijn geen specifieke oorzaken vastgesteld, mede omdat verslaving onder ondernemers niet afzonderlijk wordt geregistreerd. In algemene zin geldt dat verslaving een complex en individueel bepaald proces is, waarbij biologische, psychologische en sociale factoren samenkomen.
Ziet u significante regionale verschillen in de toename van het aantal verslavingen onder ondernemers?
Zie het antwoord op vraag 8
Ziet u noodzaak tot aanvullende maatregelen om verslavingen onder ondernemers in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Elke verslaving is er één te veel. De aanpak van verslaving is niet alleen van belang voor ondernemers, maar ook voor niet-ondernemers. Daarbij is ook aandacht nodig voor het doorbreken van het taboe op verslaving onder ondernemers en het verbeteren van de toegankelijkheid van zorg.
Verschillende ministeries treffen al maatregelen om bepaalde typen verslavingen in te dammen, zoals het aanpakken van alcohol- en drugsgebruik. Op het terrein van (online) kansspelen heeft de Staatssecretaris Rechtsbescherming op 14 februari 2025 een nieuwe visie met uw Kamer gedeeld waarin de bescherming van mensen tegen de risico’s van kansspelen centraal staat.2 In dat kader zal er meer worden ingezet op het informeren van kwetsbare groepen, het creëren van bewustwording over de relatie tussen gokken en schulden en verslaving en passende hulp en ondersteuning. Naar aanleiding van het bericht in het Financieel Dagblad is de Kansspelautoriteit (Ksa) – de toezichthouder op de legale kansspelsector – in gesprek met het Instituut van Midden- en Kleinbedrijf (IMK) om te bezien of en hoe gokschade onder ondernemers beter kan worden tegengegaan. Daarnaast bestaat het Loket Kansspel3 waar mensen terecht kunnen voor hulp en begeleiding bij gokproblemen. Ook ondernemers kunnen hier terecht. Bij Geldfit is ook specifiek aandacht voor gokproblematiek.
Welke rol ziet u voor gemeenten bij het vroegtijdig signaleren en ondersteunen van ondernemers met schulden ter voorkoming van verslavingsproblematiek?
Gemeenten hebben een wettelijke taak om schuldhulp aan te bieden aan natuurlijke personen. Dit betreft zowel particulieren als zzp’ers en veel kleine ondernemers. Daarnaast zijn gemeenten verplicht om samen met vaste lastenpartners – zoals verhuurders, zorgverzekeraars, energiebedrijven en waterbedrijven – betalingsachterstanden te signaleren en hulp aan te bieden bij het oplossen ervan.
Vroegsignalering en een tijdige aanpak van financiële problemen kan stress bij ondernemers verlagen en zodoende bijdragen aan het voorkomen of verminderen van verslavingsproblematiek. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5, betreft het hier vaak complexe, meervoudige problematiek waarbij een integrale benadering noodzakelijk is. Gemeenten zijn wettelijk verplicht schuldhulpverlening aan te bieden aan natuurlijke personen, waaronder zzp’ers en kleine ondernemers. Om hen tijdig te ondersteunen bij (dreigende) financiële problemen, werken gemeenten samen met verschillende ketenpartners – zoals verslavingszorginstellingen, verhuurders, zorgverzekeraars en vaste lastenpartners – om passende hulp te bieden. Deze hulp kan variëren van budgetcoaching tot specialistische behandeling.
Vrijwel elke gemeente biedt op de een of andere manier ondersteuning aan ondernemers met geldzorgen. Een aantal grotere gemeenten heeft hiervoor actief beleid ontwikkeld:
Onderdeel van de bredere aanpak schuldhulpverlening. Biedt begeleiding aan ondernemers met financiële problemen via onder andere de Gemeentelijke Kredietbank (GKA) en het ONL Loket voor Zelfstandigen. Gericht op schuldhulp, herstart of bedrijfsbeëindiging.
Het Regionaal Bureau Zelfstandigen (RBZ) helpt ondernemers met geldproblemen. Ze bieden onder andere de BBZ-regeling (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen), coaching en schuldhulp.
Een speciaal loket voor zelfstandige ondernemers met financiële zorgen. Biedt advies, ondersteuning bij schulden, inkomensondersteuning en trainingen.
Gericht op het versterken van de financiële zelfredzaamheid van ondernemers. Er is ondersteuning beschikbaar bij schulden, evenals coaching en netwerkactiviteiten.
Biedt gespecialiseerde schuldhulpverlening aan ondernemers, werkt met ondernemerscoaches en biedt trajecten op basis van de BBZ-regeling.
Naast gemeenten zijn er diverse landelijke en regionale organisaties die ondernemers met (dreigende) geldzorgen ondersteunen, zoals:
In hoeverre beschikken gemeenten momenteel over voldoende expertise en capaciteit om ondernemers met deze problemen adequaat te begeleiden?
Gemeenten moeten integrale schuldhulpverlening aanbieden. Dat houdt in dat zij kijken wat de onderliggende oorzaken van schulden zijn en of, en zo, ja hoe deze opgelost kunnen worden. Alleen integrale hulpverlening zal tot een duurzame oplossing kunnen leiden. Dat betekent overigens niet dat zij zelf over alle benodigde expertise hoeven te beschikken. Zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 5 werken gemeenten samen met andere organisaties, zoals verslavingszorg. Gezamenlijk beschikken zij over de expertise die nodig is om de verslaving en financiële zorgen aan te pakken. Gemeenten zetten professionele organisaties in voor schuldhulpverlening aan ondernemers indien zij zelf niet of onvoldoende over deze vorm van schuldhulpverlening beschikken. Verder ontvangt de VNG subsidie om gemeenten te ondersteunen om de dienstverlening aan ondernemers met schulden beter vorm te geven. Hiervoor heeft de VNG ook het spoor voor de ondernemer op de Routekaart Financiële Zorgen ontwikkeld.4
Bent u bereid om in overleg met gemeenten te bezien hoe de hulp aan ondernemers met schulden en bijkomende problematiek zoals verslaving structureel kan worden verbeterd?
Ja. Ik ga samen met gemeenten, brancheorganisaties en zorgpartijen verkennen of, en zo ja, hoe de ondersteuning van ondernemers met meervoudige problematiek structureel versterkt kan worden. We willen daarbij ook lessen trekken uit bestaande praktijkvoorbeelden, zoals Geldfit Zakelijk, Ondernemersklankbord en Ondernemer Centraal. Deze verkenning vindt plaats in samenspraak met collega’s van andere ministeries, gezien de samenhang tussen sociaal beleid, zorg, economische zelfstandigheid en armoede- en schuldenaanpak. Een interdepartementale benadering is daarbij essentieel om passende, integrale ondersteuning te kunnen bieden.
Een integrale audit van ideologisch gedreven overheidsuitgaven en mogelijke systeemfraude in de overheidsadministratie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
David van Weel (minister ) , Dirk Beljaarts (minister ) , Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Judith Uitermark (minister ) (NSC), Barry Madlener (minister ) (PVV), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Femke Wiersma (minister ) (BBB), Marjolein Faber (minister ) (PVV), Mona Keijzer (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister ) (VVD), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eelco Heinen (minister ) (VVD), Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een volledig overzicht geven van alle organisaties die sinds 2010 overheidsfinanciering hebben ontvangen (subsidies, bijdragen, fondsen, opdrachten of garanties) en die de Staat der Nederlanden (mede) voor de rechter hebben gedaagd en/of publiekelijk of juridisch hebben aangedrongen op beleidsverandering via protest, campagnes of rechtszaken?
Hoeveel belastinggeld is sinds 2010 verstrekt aan organisaties die zich (mede) richten op abortuszorg en -bevordering, inclusief internationale partnerschappen; transgenderzorg, genderbevestigende medische interventies of «genderinclusief» onderwijs; LHBTIQ+-voorlichting of «empowerment»; «klimaatgerechtigheid»; «intersectionaliteit»; «dekolonisatie» en andere aan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen gerelateerde doelen?
Hoe wordt voorkomen dat deze subsidies of bijdragen direct of indirect worden gebruikt voor anti-democratische doeleinden, waaronder: a. rechtszaken tegen de Nederlandse Staat (zoals door Urgenda of Milieudefensie) en b. beïnvloeding van verkiezingen, beleidsvorming of publieke opinie via door de overheid betaalde campagnes?
Worden bij subsidieaanvragen en -verantwoording identiteiten, jaarrekeningen en bestuursstructuren van aanvragers gecontroleerd op dubbele registraties, schijnconstructies of verbonden partijen?
Kunt u uitsluiten dat er in Nederland net als in de Verenigde Staten (waar het Department of Governmenet Efficiency (DOGE) recent gevallen aan het licht bracht van overheidsmedewerkers op de payroll met leeftijden boven de 100 jaar) sprake is van zogeheten «ghost employees» of fictieve ambtenaren in loondienst? Zo nee, wat is de oudste actieve ambtenaar in dienst bij de Rijksoverheid, en hoeveel medewerkers staan ingeschreven met leeftijden van 90 jaar of ouder?
Worden burgerservicenummers in de HR-administratie periodiek geverifieerd op vitaliteit, overlijden of dubbele inschrijving? En kunt u een overzicht geven van het aantal actieve ambtenaren naar leeftijdscategorie en dienstonderdeel?
Zijn er ambtenaren of externe consultants met toegang tot begrotingssystemen of subsidieverstrekkingsplatforms die gelijktijdig werkzaam zijn bij door de overheid gesubsidieerde instellingen? Zo ja, hoeveel?
Hoeveel subsidieaanvragen zijn sinds 2020 goedgekeurd waarin de volgende trefwoorden of gelijksoortige termen voorkwamen: «diversiteit, «inclusie», «dekolonisatie», «intersectionaliteit», «gender», «klimaatrechtvaardigheid», «safe space», «systemisch racisme», «lhbti+», «queer», «trans rights», «migratierechtvaardigheid»?
Kunt u aangeven hoeveel verschillende organisaties in Nederland op meerdere plaatsen onder andere namen geregistreerd staan als subsidieontvanger? Hoeveel stichtingen of verenigingen zijn actief met een registratie bij de Kamer van Koophandel, maar zonder actieve fysieke of digitale aanwezigheid?
Bent u bereid een onafhankelijke taskforce (vergelijkbaar met het Amerikaanse DOGE-team) samen te stellen bestaande uit externen met bewezen expertise in kunstmatige intelligentie (AI), data-analyse en overheidsaccountability, met als opdracht een systeemscan te doen op mogelijke inefficiënte, onrechtmatige of ideologisch gemotiveerde uitgaven en hen daarbij toegang te verschaffen tot interne subsidieportalen, IT-systemen en payroll-gegevens voor een integrale risicoanalyse?
Indien u hier niet toe bereid bent, wilt u dan toelichten waarom niet, en op welke wijze u dan wél de integriteit, transparantie en democratische controle van overheidsuitgaven garandeert?
Kunt u een overzicht geven van alle creditcards, betaalpassen en betaalaccounts die in beheer zijn van de Rijksoverheid en onderliggende instanties (inclusief zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s), agentschappen en zelfstandige uitvoeringsorganisaties), met daarbij per kaart of account:
Wordt er actief gecontroleerd op misbruik, dubbele uitgifte of ongeoorloofd gebruik van de onder de vorige vraag bedoelde betaalmiddelen? Zo ja, hoeveel gevallen van fraude of onrechtmatig gebruik zijn de afgelopen vijf jaar vastgesteld? Wat was de financiële schade in die gevallen?
Bent u bereid het gebruik van deze betaalmiddelen – in navolging van het Amerikaanse voorbeeld – te onderwerpen aan een forensische audit gericht op verspilling, fraude en structurele lekken? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren er momenteel op de loonlijst staan van het Rijk, uitgesplitst per ministerie, agentschap, ZBO en uitvoeringsorganisatie? En kunt u daarbij tevens aangeven hoeveel van deze medewerkers in de afgelopen 30, 60 en 90 dagen géén van de volgende activiteiten hebben verricht: Kunt u tevens aangeven hoeveel van deze accounts zich kenmerken door inactiviteit op ál deze punten tegelijk, en dus sinds minimaal 30 dagen geen enkele digitale of fysieke activiteit vertonen?
Acht u het wenselijk dat dergelijke inactiviteit voortaan automatisch gesignaleerd en onderzocht wordt, teneinde misstanden zoals niet-bestaande ambtenaren op de loonlijst, ghost payroll-fraude of administratieve fouten uit te sluiten?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De ‘crisismodus’ bij Apollo Vredestein in Enschede. |
|
Ilse Saris (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Dirk Beljaarts (minister ) , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel ««Crisismodus» bij Vredestein: fabriek plat, 500 medewerkers bijeen geroepen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het betreffende bericht. Ik begrijp de zorgen van de medewerkers van Apollo Vredestein goed. Voor hen en hun gezinnen breekt een ingrijpende en onzekere periode aan. Ook voor Enschede en de regio is dit een verdrietig besluit.
Herinnert u zich de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over eerdere ontslagrondes bij Apollo/Vredestein?
Ja. In de afgelopen vijf jaar zijn er meerdere keren Kamervragen gesteld over dit onderwerp. De beantwoording daarvan is mij bekend.
Heeft u signalen ontvangen van een dreigende sluiting en hebt u contact met de directie van Apollo/Vredestein met betrekking tot de recente ontwikkelingen?
In 2020 en 2021 zijn wij intensief in gesprek geweest met zowel de Indiase eigenaren als het bestuur van Vredestein. Minister-President Rutte heeft tweemaal persoonlijk contact gehad, en ook verschillende van mijn voorgangers hebben zich hiervoor ingezet. Vervolgens is het contact overgedragen aan de regionale ontwikkelingsmaatschappijen, die ons sindsdien regelmatig op de hoogte hebben gehouden van ontwikkelingen. Recentelijk is er op ambtelijk niveau contact geweest met een lid van de Raad van Commissarissen van Apollo Vredestein.
Wij hebben geprobeerd het bedrijf te overtuigen van de voordelen van productie in Nederland, met name door te focussen op hoogwaardige, innovatieve productie. Daarbij hebben wij ondersteuning aangeboden om de business case hier aantrekkelijker te maken.
De eigenaren hebben echter steeds benadrukt dat het bedrijf zich, vanwege de ervaren concurrentiedruk, genoodzaakt ziet vooral op kosten te sturen. Deze aanpak sluit niet aan bij de Nederlandse strategie, die gericht is op een hoogwaardige, kennisintensieve maakindustrie. Uiteindelijk bleek het verschil in visie te groot om tot een gezamenlijke oplossing te komen. Om die reden hadden wij dan ook verwacht dat dit besluit vroeg of laat genomen zou worden.
Zo ja? Wat waren de grootste uitdagingen waar het bedrijf mee te maken had?
Het is primair aan het bedrijf zelf om inzicht te geven in de overwegingen achter de voorgenomen reorganisatie. Het bedrijf noemt als voornaamste redenen macro-economische verstoringen, fors gestegen energie- en loonkosten, en een afnemende vraag naar de banden die in Enschede worden geproduceerd.
Heeft u gesprekken gehad over de hoge personeelskosten en hoge energiekosten?
Ja, deze onderwerpen zijn circa vijf jaar geleden, in de nasleep van een eerdere ontslagronde, besproken met de directie van het bedrijf. In die periode is vanuit mijn ministerie, in samenwerking met de provincie Overijssel, de gemeente Enschede, de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en de regionale ontwikkelingsmaatschappij Oost NL, actief meegedacht over mogelijkheden om kosten te reduceren, onder meer door inzet op innovatie en efficiëntere productieprocessen.
Bent u het met ons eens dat bedrijven als deze belangrijk zijn voor de regio?
Ja, bedrijven zoals Apollo Vredestein spelen een belangrijke rol in de regionale economie. Ze zorgen voor directe en indirecte werkgelegenheid en leveren een bijdrage aan de economische vitaliteit en sociale cohesie in de regio. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn over de uitdagingen waar de sector mee te maken heeft, zoals wereldwijde concurrentie en de toenemende druk op kostenbeheersing.
Herinnert u zich dat in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven wordt dat door middel van inzet van onder andere Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en regionale ontwikkelmaatschappijen, getracht wordt hoogwaardige industriële bedrijven zoveel mogelijk te binden aan de regio, door het scheppen van juiste voorwaarden?2
Ja, die beantwoording ken ik. In zijn algemeenheid kan ik u zeggen, dat de NFIA en haar regionale partners van het Invest in Holland-netwerk zich richten op het aantrekken van buitenlandse bedrijven die waarde toevoegen aan nationale, regionale en lokale ecosystemen en de Nederlandse economie. Daarnaast proberen ze dit soort bedrijven, na hun vestiging in Nederland, te verankeren in onze ecosystemen. Daartoe horen ook inspanningen voor behoud van deze bedrijven voor Nederland als het vestigings- en ondernemingsklimaat onder druk komt te staan.
De bovenstaande werkwijze geldt zeker voor hoogwaardige industriële bedrijvigheid. De NFIA en haar regionale partners hebben hiertoe verschillende instrumenten. Het verstrekken van feitelijke informatie over vergunningsprocedures, wet- en regelgeving, financiering, subsidies en regelingen en het makelen en schakelen tussen relevante partijen als gemeenten, provincies, departementen, netbeheerders, toezichthouders en andere uitvoeringsorganisaties als RVO zijn hiervan voorbeelden.
Specifiek in de casus van Apollo Vredestein hebben de NFIA en Oost NL de afgelopen jaren gezamenlijk contact onderhouden met het bedrijf. In de periode 2020–2021 is door NFIA, OostNL, provincie Overijssel en EZ een voorstel gedaan waarin werd uitgewerkt hoe Apollo Vredestein haar hoogwaardige industriële activiteiten in Nederland zou kunnen voortzetten en ontwikkelen, met gebruik van beschikbare instrumenten van de Nederlandse overheid. Zoals eerder genoemd in de beantwoording van vraag 3, gaf het bedrijf echter aan zich vanwege de hoge concurrentiedruk vooral te moeten richten op kostenbeheersing. Hierdoor is het niet gelukt om gezamenlijk tot een duurzame oplossing te komen.
Oost NL heeft sinds dit traject intensief contacten onderhouden met de directie van de fabriek in Enschede. Zo is er onder meer informatie uitgewisseld over technieken om energie te besparen en andere mogelijk relevante innovaties. Ook heeft Oost NL, samen met NFIA in New Delhi, in 2023 de directie van het moederbedrijf in India bezocht om de waardering voor de fabriek in Enschede uit te spreken en om over vestigingsklimaatfactoren te praten.
Hoe heeft u hier opvolging aan gegeven en is dit in uw ogen voldoende geweest? Zo ja waarom?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven in hoeverre de hoge energiekosten onderdeel zijn geweest van de hogere kosten die het bedrijf heeft?
Volgens Apollo Vredestein hebben de hoge energiekosten een belangrijke rol gespeeld in de stijgende bedrijfskosten en daarmee bijgedragen aan het besluit om de fabriek in Enschede te sluiten. Het bedrijf noemt als voornaamste redenen macro-economische verstoringen, fors gestegen energie- en loonkosten, en een afnemende vraag naar de banden die in Enschede worden geproduceerd.
Kunt u aangeven wat de energiekosten zijn in Hongarije en kunt u aangegeven of en welke daar steun maatregelen worden gegeven?
Het geven van een algemeen antwoord over energiekosten in verschillende landen is complex, vooral als het gaat om de kosten voor bedrijven. De elektriciteitskosten voor burgers en bedrijven bestaan uit drie componenten: 1) de elektriciteitsprijs/gasprijs 2) de nettarieven en 3) belastingen en overige heffingen.
Volgens gegevens van Eurostat3 bedroegen in de tweede helft van 2024 de elektriciteitsprijzen voor niet-huishoudelijke verbruikers (bedrijven) in Hongarije € 0,21 per kWh, terwijl die in Nederland € 0,16 per kWh waren. De gasprijzen lagen in Hongarije op € 0,055 per kWh en in Nederland op € 0,043 per kWh.
Een volledige vergelijking van de energiekosten, inclusief nettarieven en heffingen, is echter zeer complex. Hiervoor zijn vaak uitgebreide studies nodig waarbij gegevens uit uiteenlopende bronnen worden samengebracht. Deze informatie hebben wij op dit moment niet beschikbaar.
Wat betreft de steunmaatregelen is er, op 12 april 2020, in antwoord op Kamervragen door mijn voorganger informatie verstrekt over de steunmaatregelen die destijds zijn toegekend aan de Hongaarse vestiging van Apollo Tyres. Bij de opening van de nieuwe fabriek in 2017 heeft de Hongaarse overheid, volgens de Europese Commissie, 48,2 miljoen euro aan directe subsidie verleend, 2,8 miljoen euro aan werkgelegenheidssubsidie toegekend en daarnaast belastingvoordelen verstrekt die kunnen oplopen tot 44,7 miljoen euro. In totaal komt dit neer op een maximale steun van circa 95,7 miljoen euro.
Welke steunmaatregelen/subsidie heeft dit bedrijf de afgelopen vijf jaar ontvangen?
Apollo Vredestein heeft in de afgelopen vijf jaar gebruikgemaakt van diverse generieke Nederlandse coronasteunmaatregelen. In 2020 ontving het bedrijf ruim 6 miljoen euro via de NOW-regeling (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid). Daarnaast kreeg het bedrijf bijzonder uitstel van belastingbetaling in het kader van de coronamaatregelen.
Verder ontving Apollo Vredestein circa 2 miljoen euro aan subsidies via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), specifiek binnen de regelingen Circular Plastics NL (CPNL) en Praktijkleren (PL).
RVO mag niet rapporteren over fiscale instrumenten op individueel bedrijfsniveau. Daarom kunnen wij geen uitspraken doen over eventuele steun die Apollo Vredestein via bijvoorbeeld de WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk) heeft ontvangen.
Kunt u aangeven of Apollo Vredestein aan het wachten was op een aansluiting op het elektriciteitsnet?
Deze informatie is niet openbaar en is niet bij mij bekend.
Bent u bereid om de komende week naar Enschede af te reizen, om in overleg te treden met betreffende partijen? Zo nee? Waarom niet?
Voordat ik een dergelijk bezoek overweeg, is het van belang dat er eerst meer duidelijkheid ontstaat over de verdere stappen die de directie van Apollo Vredestein voornemens is te nemen. Het kabinet wil hier niet op vooruitlopen.
Kunt u aangegeven of u anticipeert op eventuele ontslagen en wat kunt u doen om de klap op te vangen?
Een bedrijfssluiting betreft een bedrijfseconomische beslissing die, rekening houdende met geldende wet- en regelgeving, in beginsel behoort tot de verantwoordelijkheid van de ondernemer. Dat geldt ook in geval van de voorgenomen beëindiging van de bedrijfsactiviteiten bij Apollo Vredestein in Enschede.
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ondernemer om als werkgever met werknemers, vaak vertegenwoordigd door de ondernemingsraad en de vakbonden, afspraken te maken over de gevolgen van een sluiting, vermindering van werk of verlies van werkgelegenheid. Ander werk, omscholing en herplaatsing zijn onderwerpen die thuishoren in het gesprek tussen werkgever en werknemer. Hierover zijn, naar ik begrepen heb, reeds gesprekken gaande.
In aansluiting op de afspraken tussen werkgever en werknemers kan het vinden van nieuw werk worden ondersteund door de werkgeversdienstverlening vanuit UWV en gemeenten. Vanuit het Werkplein en op termijn het Werkcentrum Twente (dit Werkcentrum is in oprichting) is goed zicht op de vraag naar personeel binnen de desbetreffende arbeidsmarktregio en kan ook dienstverlening aan werkzoekenden worden geboden. Binnen het Werkcentrum werken werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, gemeenten, UWV, onderwijsinstellingen en de samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) samen. Zij kunnen binnen het Werkcentrum gebruik maken van elkaars expertise gericht op het ondersteunen naar nieuw werk.
Bent u bereid om, samen met de provincie Overijssel, naar Brussel af te reizen om Europese middelen aan te vragen?
Voordat we verdere stappen overwegen, is het belangrijk om eerst goed in kaart te brengen welke verdere stappen genomen gaan worden door de directie. Zolang daarover nog geen uitsluitsel is, wil het kabinet niet op de zaken vooruitlopen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en zo spoedig mogelijk, liefst binnen een week aan de Kamer doen toekomen?
Ik begrijp het belang van een snelle beantwoording en hecht eraan om de Kamer tijdig te informeren. Wij hebben alles in het werk gesteld om zo spoedig mogelijk te antwoorden, maar vanwege het voorjaarsreces en de benodigde interdepartementale afstemming is het helaas niet gelukt om binnen de gevraagde termijn van een week te antwoorden.
Het artikel ‘ACM nagelt elf dure energieleveranciers aan de schandpaal’ |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in De Telegraaf van 9 april 2025 over het feit dat elf energieleveranciers volgens de ACM (Autoriteit Consument en Markt) structureel aanzienlijk hogere tarieven rekenen dan andere aanbieders, en dat overstappen consumenten tot wel € 900 per jaar kan schelen?1
Ja.
Klopt het dat deze aanbieders ondanks een verplicht modelcontract met een variabel tarief, systematisch fors duurder zijn dan andere aanbieders met exact dezelfde levering en vergelijkbare inkoopkosten?
Nee, het gaat bij de voorbeelden in de publicatie van de contracten die aangeboden worden door deze aanbieders om een indicatie van de prijsverschillen tussen contracten, waarbij de uiteindelijke prijs voor de consument lager kan zijn door bijvoorbeeld kortingen.
Bij de vergelijking van de prijzen is per contracttype (variabel, kort vast en lang vast) gekeken naar de laagst en hoogst geprijsde contracten. Daarnaast betreft het hier een momentopname waarbij is gekeken naar de prijzen van verschillende typen contracten die vergeleken zijn met elkaar.
Vergunninghoudende leveranciers zijn verplicht om een modelcontract met variabele tarieven voor onbepaalde tijd aan te bieden. Bij de inwerkingtreding van de Energiewet moeten alle vergunninghoudende leveranciers daarnaast een modelcontract met vaste tarieven voor bepaalde tijd (ten minste twaalf maanden) gaan aanbieden. Modelcontracten zijn standaardcontracten, waarbij de voorwaarden worden vastgesteld door de ACM. De opzet en voorwaarden zijn voor alle leveranciers gelijk. Dit biedt consumenten de mogelijkheid om bij iedere leverancier een contract met variabele tarieven voor onbepaalde tijd en een contract met vaste tarieven voor bepaalde tijd (ten minste twaalf maanden) voor de levering van gas en elektriciteit af te sluiten. Doordat de voorwaarden bij alle leveranciers voor deze contracten gelijk zijn, kunnen klanten verschillende modelcontracten direct met elkaar vergelijken.
Het is aannemelijk dat het aanbieden van het modelcontract specifieke kosten meebrengt voor energieleveranciers die zich toeleggen op dynamische contracten, omdat het niet goed aansluit op hun bedrijfsmodel en systemen. Dit verklaart waarom de kosten van het modelcontract van deze leveranciers relatief hoog kunnen uitvallen. De ACM houdt toezicht op de redelijkheid van tarieven en kan ingrijpen als er sprake is van onredelijk hoge tarieven. De ACM richt haar toezicht risico-gestuurd in, waarbij zij kijkt naar waar haar toezicht de meeste impact heeft.
Naast het modelcontract mogen leveranciers uiteraard ook andere contracten aanbieden. Zij mogen zelf de voorwaarden van deze contracten bepalen. Leveranciers kunnen daarom deze contracten vaak goedkoper aanbieden dan het modelcontract.
Kunt u uitsluiten dat hier sprake is van misbruik van marktmacht of informatie-asymmetrie ten nadele van consumenten?
Misbruik van marktmacht ligt in de huidige markt met veel verschillende aanbieders niet voor de hand, al blijft alertheid geboden. Informatie-asymmetrie kan wel voorkomen, omdat energieproducten complex zijn. Zo kan het voor consumenten lastig zijn om energiecontracten te vergelijken. Daarbij vraagt de keuze voor een energiecontract ook een inschatting van toekomstige ontwikkelingen, zoals prijsfluctuaties. Bij modelcontracten is de vergelijkbaarheid gemakkelijker, omdat de contractvoorwaarden van alle modelcontracten gelijk zijn, alleen de prijzen variëren.
Hoe verklaart u dat consumenten blijkbaar geen effectieve bescherming hebben tegen zulke prijsverschillen, zelfs binnen modelcontracten die juist bedoeld zijn als «basiscontract»?
Consumenten kunnen de hoge tarieven vermijden door voor een ander contract te kiezen. Daarnaast houdt de ACM risico-gestuurd toezicht op de redelijkheid van tarieven. In de energiemarkt geldt het principe van vrije prijsvorming voor energieleveranciers. Leveranciers kunnen op prijs concurreren en hebben bijvoorbeeld verschillend inkoopbeleid, wat leidt tot verschil in tarieven. Bij het modelcontract zijn de contractvoorwaarden gelijk, maar de prijsvorming is vrij. Zeker bij het modelcontract kunnen de prijzen erg verschillend zijn, onder meer omdat bij dynamische leveranciers het modelcontract niet aansluit bij hun bedrijfsmodel.
Acht u het wenselijk dat dergelijke prijsverschillen tussen modelcontracten van leveranciers überhaupt mogelijk zijn? Acht u aanvullende regulering van modelcontracten nodig?
De kosten die leveranciers maken, waaronder de inkoopkosten, kunnen onderling verschillen. Daarnaast sluit het modelcontract niet goed aan bij het bedrijfsmodel van leveranciers die uitsluitend dynamische contracten aanbieden, daardoor maken zij relatief hogere kosten. Het is daarom logisch dat de prijzen op de markt ook kunnen verschillen. Er is immers sprake van vrije prijsvorming op grond van Europese regelgeving. Gelet op de prijsverschillen loont het voor consumenten om contracten goed te vergelijken, bijvoorbeeld via een prijsvergelijker, en over te stappen. Wel is het wenselijk dat er toezicht is om onredelijke prijzen te kunnen voorkomen. Daartoe kan de ACM onderzoek doen en zo nodig handhaven, op basis van de wettelijke bepalingen.
De wettelijke bepalingen op grond waarvan de ACM toeziet op redelijkheid van de tarieven en voorwaarden gelden voor alle contracten die aangeboden worden door vergunninghoudende leveranciers en dus ook het modelcontract. Daarom acht het Kabinet aanvullende regulering van modelcontracten niet nodig.
Herkent u het beeld dat in energiecontracten, net als in internetabonnementen en bankproducten, prijsvergelijking door consumenten bemoeilijkt wordt door complexe voorwaarden, verborgen kosten en ondoorzichtige prijspagina’s?
Het kabinet erkent dat het lastig kan zijn om energiecontracten te vergelijken voor consumenten. Mede daarom gelden voor de energiemarkt specifieke regels ter bescherming van de consument, die zien op de vergelijkbaarheid van contracten. Het kabinet acht het van groot belang dat energiecontracten transparant en vergelijkbaar zijn.
In de nieuwe Energiewet, die vorig jaar door beide Kamers is aangenomen, wordt consumentenbescherming bij de levering van elektriciteit en gas aan huishoudens en micro-ondernemingen vanaf 1 januari 2026 steviger wettelijk verankerd. Specifiek ten aanzien van transparantie geldt dat in de Energiewet is opgenomen dat energieleveranciers elektriciteit en gas aan deze consumenten moeten leveren tegen transparante en redelijke prijzen en onder transparante en redelijke voorwaarden. Een energieleverancier die elektriciteit of gas levert aan een consument moet bovendien zijn prijzen en voorwaarden zo presenteren dat consumenten voor het sluiten van een overeenkomst prijzen en voorwaarden van verschillende leveranciers onderling kunnen vergelijken.
Ook wordt het belang van transparantie en vergelijkbaarheid van energiecontracten steviger verankerd in het recht voor huishoudelijke eindafnemers en micro-ondernemingen, waaronder consumenten, op kosteloze toegang tot ten minste één onafhankelijk vergelijkingsinstrument dat de gehele markt bestrijkt, of meerdere vergelijkingsinstrumenten die in voldoende mate de markt bestrijken.
In het kader van betere vergelijkbaarheid van energiecontracten is in de AMvB onder de Energiewet tevens een nieuwe bepaling opgenomen die voorschrijft dat bonussen enkel in geldelijke vorm mogen worden gegeven door energieleveranciers. Dit zorgt ervoor dat energiecontracten beter vergelijkbaar worden en voor consumenten duidelijker is hoeveel zij voor hun energiecontract gaan betalen.
Bij elkaar wordt hiermee met de komst van de nieuwe Energiewet van leveranciers vereist dat zij een transparant aanbod aan contracten op de markt brengen. Ook wordt verzekerd dat iedere consument de mogelijkheid heeft om dit aanbod onderling te vergelijken om een bewuste keuze te kunnen te maken die past bij zijn of haar voorkeuren en situatie.
Deelt u de analyse uit de initiatiefnota «Minder inflatie, meer bestaanszekerheid» dat disfunctionele markten, een gebrek aan transparantie en onvoldoende concurrentie leiden tot structureel hogere prijzen voor essentiële diensten zoals energie?2
De hogere prijzen hebben vooral te maken met geopolitieke ontwikkelingen waardoor hogere inkoopkosten en grotere inkooprisico’s zijn ontstaan voor leveranciers.
Sinds 2021 zien we een forse toename in de groothandelsprijs van energie die is aangewakkerd door geopolitieke ontwikkelingen. De ACM heeft zes energieleveranciers onderzocht die tussen januari 2021 tot en met juni 2023 geen hogere brutomarge bleken te verdienen dan gebruikelijk en waarbij de prijzen redelijk bleken te zijn ondanks de hoogte hiervan.3 Door de ACM is in het najaar van 2024 ook onderzoek gedaan om de vraag te beantwoorden of het fenomeen van rockets & feathers zich voordoet op de Nederlandse energiemarkt, waarbij bedrijven kostenstijgingen sneller aan de klant doorberekenen dan kostendalingen.4 Uit dit onderzoek is gebleken dat prijzen meebewegen met de groothandelsmarkt en dat prijzen vooral zijn gestegen door toename in risico’s voor leveranciers.
Wel kan het zo zijn dat individuele leveranciers hogere prijzen hanteren, gezien leveranciers verschillende bedrijfsmodellen hebben en ook verschillende contracten aanbieden. Daarom loont het voor consumenten om contracten goed te vergelijken, bijvoorbeeld via een prijsvergelijker, en over te stappen.
Waarom zijn energieleveranciers op dit moment niet verplicht om hun prijsopbouw en gemiddelde marges per contractvorm transparant te publiceren in een gestandaardiseerd format, zoals in de initiatiefnota wordt voorgesteld?
Gedetailleerde prijsopbouw en marges betreft concurrentiegevoelige informatie. Als deze informatie publiek wordt, neemt het risico op (prijs)afstemming toe. Daarom is een dergelijke publicatieverplichting niet wenselijk. Wel kan de ACM bij het huidige tarieventoezicht toezien op verschillende componenten van het gehanteerde tarief. Zo krijgt zij maandelijks informatie over de inkoopkosten, de risicopremies en de brutomarge van energieleveranciers. De tarieven van leveranciers kunnen om verschillende redenen afwijken, het is aan de onafhankelijke toezichthouder ACM om erop toe te zien dat er geen onredelijke tarieven worden gehanteerd.
De Energiewet verplicht leveranciers om de relevante informatie aan te leveren wanneer een tarief wijzigt of er een nieuw product wordt aangeboden, opdat de ACM haar wettelijke taak zorgvuldig kan uitvoeren. Zoals hiervoor benoemd, geldt bovendien dat in de Energiewet is opgenomen dat een energieleverancier die elektriciteit of gas levert aan een consument zijn prijzen en voorwaarden op een dusdanige wijze moet presenteren dat consumenten in staat zijn om voor het sluiten van een overeenkomst prijzen en voorwaarden van verschillende leveranciers onderling te vergelijken. Deze grondslagen zorgen er tezamen voor dat transparantie over prijsopbouw voldoende geborgd is in de Energiewet.
Bent u bereid om alsnog over te gaan tot een wettelijke verplichting tot periodieke transparantie over prijsopbouw en marges voor energieleveranciers, vergelijkbaar met het voorstel uit de initiatiefnota (beslispunt3?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet de ACM momenteel met de constateringen over deze dure leveranciers? Wordt hierop gehandhaafd, en zo ja, op welke wijze?
Het uitgangspunt van de regelgeving en het toezicht van de ACM is dat energieleveranciers de kosten die zij maken, mogen doorberekenen aan hun klanten. Zij mogen hierbij zelf hun prijs bepalen, mits deze redelijk is. De ACM kan handhavend optreden bij onredelijke tarieven, daartoe kan de ACM verschillende instrumenten inzetten, zoals een bindende aanwijzing of een boete. Hierbij speelt mede een rol hoeveel klanten op een bepaald contract zitten.
Bent u bereid een maximale marge of prijsplafond te overwegen voor modelcontracten in de energiemarkt, gezien het gebrek aan transparantie en het maatschappelijke belang van toegang tot betaalbare energie?
Het principe van de introductie van het modelcontract, dat door alle vergunninghoudende energieleveranciers aan kleinverbruikers wordt aangeboden, is dat er voor consumenten een basis in de markt is aan vergelijkbare energiecontracten. Transparantie staat daarbij voorop: het modelcontract bevat voor elke leverancier dezelfde voorwaarden. Omdat in de modelcontracten geen ruimte is voor energieleveranciers voor eigen invulling, bijvoorbeeld ten aanzien van frequentie van tariefwijzigingen, biedt deze contractvorm minder kansen ten aanzien van concurrentie tussen energieleveranciers, waardoor de tarieven hoger kunnen uitvallen. Net als bij alle andere contractvormen, ziet de ACM erop toe of de tarieven in de modelcontracten redelijk zijn.
Het opleggen van een maximale marge of prijsplafond is strijdig met de Europese regelgeving over energiemarkten gezien dit niet passend is binnen het principe van vrije prijsvorming.
Bent u voornemens om structureel maandelijks een overzicht te publiceren van deze prijsverschillen, niet alleen ter vergelijking, maar met vermelding van gemiddelde marges en beleidsaanbevelingen? Zo nee, waarom niet?
De maandelijkse Energiemonitor van de ACM voorziet hier reeds in. In deze maandelijkse Energiemonitor worden maandelijks diverse marktontwikkelingen gepresenteerd, zoals prijsverschillen tussen energiecontracten, maar ook de kostenopbouw van energiecontracten.
Het voornemen van Extinction Rebellion om winkels te bestoken met boterzuur |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dirk Beljaarts , David van Weel (minister , minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het – inmiddels als vermeende «1 april grap» afgedane – voornemen van Extinction Rebellion (hierna: XR) om op zaterdag 12 april in meerdere steden bewust stankoverlast te veroorzaken en winkels te bestoken met boterzuur, een bijtende en penetrant stinkende substantie die behalve paniek ook ademhalingsproblemen en andere gezondheidsklachten kan veroorzaken?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle bekende acties van XR (en daaraan gelieerde organisaties) in Nederland in de afgelopen vijf jaar waarbij schade is toegebracht aan infrastructuur, eigendommen of mensen, en daarbij vermelden welke opsporings- en vervolgingsacties hierop zijn ondernomen?
Een dergelijk overzicht is niet te genereren. De registratie door politie en OM van enkel strafbare feiten, maakt het niet mogelijk deze te koppelen aan specifieke acties en/of organisaties.
Hoeveel economische schade is er tot nu toe in Nederland geleden als gevolg van de acties van XR (en daaraan gelieerde organisaties), inclusief verstoring van verkeer, bedrijfsvoering en winkelsluitingen? Kunt u dit uitsplitsen per sector en per jaar?
Zoals hierboven ook benoemd, is een overzicht van alle acties niet te genereren.
Hoe beoordeelt u het feit dat in sommige gemeenten – zoals Gouda – de verantwoordelijkheid én mogelijke extra kosten voor het beperken van schade als gevolg van de aangekondigde acties bij de ondernemers wordt neergelegd, die middels een brief van de gemeente hebben vernomen dat zij zelf een risicoafweging moeten maken, eventueel extra beveiliging moeten inzetten en «passende maatregelen» moeten nemen?
Demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Dit is wat mij betreft echt onacceptabel. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan. Winkeliers, personeel en burgers mogen weliswaar enige last ondervinden van een actie, maar mogen nooit gevaar lopen of opzettelijk blootgesteld worden aan een chemische stof om een punt te maken. Politiemedewerkers, hulpverleners en andere personen moeten daarnaast veilig hun werk kunnen doen, zonder dat zij te maken krijgen met agressie en geweld in welke vorm dan ook. Acties en een manier van actievoeren waarbij burgers, politiemedewerkers of wie dan ook in gevaar komen mogen nooit normaal worden.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen. Daarnaast is het aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in een bepaald geval sprake is van een strafbaar feit.
Tegelijker voelt het kabinet de spanningen die gepaard gaan met dit soort acties. Omdat daar de wet bewust wordt overtreden, het tot gevaarlijke situaties leidt en het een enorm beslag legt op capaciteit bij de politie, het OM en gemeenten. Het kabinet vindt dit geen houdbare situatie. Ook om die reden richt het onderzoek dat op dit moment via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) wordt uitgevoerd zich onder andere specifiek op deze categorie demonstraties. Met als doel het handelingsperspectief van alle betrokkenen te verstevigen en het wettelijke kader rondom het demonstratierecht te bestendigen. Dit alles om als daar aanleiding toe is ook echt sneller, effectiever en gerichter op te kunnen treden tegen bewust ontwrichtende acties. Om de kleine groep die hiervoor verantwoordelijk is scherper te kunnen onderscheiden van de rest.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat de overheid faalt in haar primaire taak van handhaving en bescherming, en dat de verantwoordelijkheid wordt afgeschoven op winkelpersoneel, burgers en MKB’ers?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om XR als organisatie te laten onderzoeken op haar structuur, financieringsbronnen, netwerken en banden met mogelijk extremistische of buitenlandse invloeden, gezien de radicalisering en toenemende wetsovertredingen?
Nee, ik zie geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek.
Bent u het ermee eens dat het recht op gelijke behandeling in het geding is wanneer de overheid bepaalde demonstraties strenger behandelt dan andere, en zo ja, welke stappen onderneemt u om deze ongelijkheid te corrigeren?
Het recht op gelijke behandeling houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Iedere demonstratie moet op zijn eigen merites beoordeeld worden. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen. Het recht op gelijke behandeling is dan ook niet in het geding.
Hoe verklaart u dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in hun dreigingsanalyses vooral focussen op rechts- en «anti-institutioneel» extremisme – stromingen die in Nederland zelden strafbare feiten plegen – terwijl linkse radicalisering, die regelmatig gepaard gaat met gewelddadige acties zoals die van XR, nauwelijks aandacht krijgt?
De AIVD doet onderzoek naar alle vormen van extremisme, waaronder links-extremisme. Zoals vermeld in het Jaarverslag 2024 heeft de AIVD bij de links-extremistische beweging als geheel in 2024 geen grotere bereidheid gezien om geweld te gebruiken.1 Wel zijn enkele acties (over diverse onderwerpen) harder geworden. Het grootste deel van de linkse actie-scene in Nederland blijft zich nog altijd op activistische wijze uiten. Dit kunnen soms zeer zichtbare acties rond bijvoorbeeld klimaat zijn. Zolang het zich beperkt tot activisme hoort het niet bij de wettelijke taken van de AIVD om naar zulke acties onderzoek te doen. In sommige gevallen overtreden activisten de wet, maar hun activiteiten zijn er in de kern niet op gericht om de democratische rechtsorde te ondermijnen. De AIVD en NCTV beschouwen extremisme als het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen. De demonstraties van XR worden vooralsnog ook door de NCTV beschouwd als activisme.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het screenen van wetenschappers en masterstudenten door hoger onderwijsinstellingen omwille van de nationale veiligheid en wie dit moet bekostigen |
|
Annemarie Heite (NSC) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , David van Weel (minister ) , Eppo Bruins (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Screeningswet gaat universiteiten tientallen miljoenen kosten»?1
Ja.
Klopt het dat het wetsvoorstel screening kennisveiligheid als voornaamste doel heeft het verminderen van risico's voor de nationale veiligheid?
Ja, dit klopt. De aanpak kennisveiligheid maakt onderdeel uit van de Rijksbrede Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden en de brede aanpak tegen statelijke dreigingen.2 3 Doel van het wetsvoorstel is het voorkomen van ongewenste kennis- en technologieoverdracht via onderzoekers, studenten en technisch ondersteunend personeel, die toegang krijgen tot sensitieve technologie aan Nederlandse kennisinstellingen. De screening is het sluitstuk van het kennisveiligheidsbeleid en onderdeel van een breder pakket aan beleidsmaatregelen op nationaal niveau waarmee risico’s voor de nationale veiligheid worden verminderd en de weerbaarheid van kennisinstellingen en Nederland wordt vergroot.
Erkent u dat kennisveiligheid inderdaad een gezamenlijk nationaal belang dient en dat dit weerspiegeld moet worden in de wijze waarop de verantwoordelijkheden en de financiering hiervan maatschappelijk worden geregeld?
Ja, met de ontwikkeling van het kennisveiligheidsbeleid wordt een bijdrage geleverd aan de nationale veiligheid. Het kabinet zet met een overheidsbrede en maatschappijbrede aanpak in op de bescherming van de nationale veiligheid. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid is terug te zien in de verdeling van de financiële lasten voor de beleidsontwikkeling omtrent kennisveiligheid. Deze verdeling wordt binnen de Rijksoverheid gehanteerd en tussen de Rijksoverheid en de kennissector. De uitvoeringskosten van de wet screening kennisveiligheid worden bijvoorbeeld gedeeltelijk betaald met middelen die eerder zijn toebedeeld onder de noemer Justitie en Veiligheid. Deze middelen zijn al overgeboekt naar OCW. Dit is een voorbeeld waarbij binnen de Rijksoverheid financiële invulling gegeven wordt aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid.
In de aanpak kennisveiligheid slaan de Rijksoverheid en de kennissector de handen ineen om de nationale veiligheid adequaat te beschermen. In de ontwikkeling van het beleid is deze gedeelde verantwoordelijkheid ook zichtbaar. De verschillende beleidsinstrumenten zijn interdepartementaal ontwikkeld. Denk hierbij aan de Leidraad Kennisveiligheid die samen met de verschillende overheidspartijen en kennissector is opgesteld en op dit moment wordt geactualiseerd. Het Loket Kennisveiligheid is een Rijksbreed loket. Verschillende departementen en diensten dragen bij aan het leveren van relevante input voor het Loket, hier is capaciteit voor vrijgemaakt vanuit o.a. OCW en EZ. In 2023 is vanuit het Loket de learning community gelanceerd. Via de learning community informeert het Loket de kennisinstellingen actief over bijvoorbeeld buitenlandse regelgeving die ertoe kan leiden dat gedeeld intellectueel eigendom wordt toegeëigend door een staat, en op welke punten de kennisinstellingen daarbij kunnen letten. Om ervoor te zorgen dat het beleid goed aansluit bij de praktijk van kennisinstellingen, betrek ik kennisinstellingen nauw bij de beleidsontwikkeling. Dat doe ik onder andere door middel van dialoogsessies die sinds 2022 worden gehouden met bestuurders van kennisinstellingen.
Erkent u dat kennisveiligheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid is die niet uitsluitend bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap belegd mag worden?
Ja. Er is sprake van een kabinetsbrede verantwoordelijkheid vanwege het belang van het beschermen van nationale veiligheid die bovendien samen met de instellingen moet worden ingevuld. Voor de aanpak kennisveiligheid wordt daarom samengewerkt binnen de overheid, met onder andere Justitie en Veiligheid, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Defensie, en met hogescholen, universiteiten en andere kennisinstellingen, zoals TO2. Instellingen en overheid werken via het loket Kennisveiligheid aan een gezamenlijke kennispositie over de mogelijke kennisveiligheidsrisico’s die kunnen voortkomen uit internationale samenwerking.
Klopt het dat het bewaken van de nationale veiligheid nergens in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, noch in enige andere wet, als wettelijke taak van hoger onderwijsinstellingen is vastgelegd?
Dat klopt. De kennissector heeft zich, ondanks het ontbreken van een wettelijke taak, desondanks al jaren geleden gecommitteerd aan de aanpak kennisveiligheid. De voortrekkersrol wordt herkend in het buitenland. Het gezamenlijke belang is het beschermen van de kennissector. Door te voorkomen dat onze hoogwaardige kennis en technologie weglekt dragen we bij aan onze nationale veiligheid.
Bent u het ermee eens dat het bewaken van de nationale veiligheid een wezensvreemde taak is voor een hoger onderwijsinstelling?
Het is niet een kerntaak, maar kan gezien de maatschappelijke en economische waarde van kennis niet los ervan gezien worden. Er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid bij kennisveiligheid. Kennisinstellingen hebben de sleutel tot succes van Nederlands onderzoek en wetenschap door hun kennis over technologieën, openheid en internationale samenwerking. Tegelijkertijd weten we dat internationale actoren de hier ontwikkelde kennis en technologieën voor hun eigen doelen willen inzetten.4 5 Daarom werken de Rijksoverheid en kennisinstellingen nauw samen, om de nationale veiligheid, weerbaarheid6, en de wetenschappelijke integriteit, academische vrijheid en ontwikkeling van technologie te beschermen.
Erkent u dat het wetsvoorstel screening kennisveiligheid hoger onderwijsinstellingen primair een verplichting oplegt in het belang van de nationale veiligheid, en niet in het eigenbelang van de instellingen?
Nee, nationale veiligheid is ook in het belang van de instellingen. Het wetsvoorstel dient twee belangen waartussen het balanceert: een open en veilige wetenschap, én de nationale veiligheid. Om de Nederlandse toppositie in de wetenschap te behouden, is het van groot belang dat het internationaal uitwisselen van informatie veilig gebeurt en mogelijk blijft. Daarom is de kennissector hier al jaren proactief mee bezig en zet dit kabinet in op de ontwikkeling van de screening kennisveiligheid. Hierbij is en blijft het motto «open waar mogelijk en beschermen waar nodig» voorop staan.
Bovendien is er een inhoudelijke bijdrage die hogeronderwijsinstellingen kunnen leveren. Defensie zet nadrukkelijk in op het verbreden van het kennislandschap, zie ook vraag 17. Daarmee worden hogeronderwijsinstellingen in staat gesteld om een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke weerbaarheid.
Erkent u dat het feit dat de screening ook in het directe belang van de instellingen zelf kan zijn hier niets aan verandert, en dat deze onverschilligheid relevant is voor de vraag bij wie de financiële lasten van deze nationale opgave moeten worden gelegd?
Om de nationale veiligheid adequaat te beschermen hanteert het kabinet een overheidsbrede en maatschappijbrede aanpak. Er ligt een maatschappelijke opgave om weerbaarder te worden. Hieraan dragen naast de Rijksoverheid, ook andere publieke alsmede private partners, maatschappelijke organisaties en burgers bij. Ook voor de kennissector geldt dat er een brede aanpak gehanteerd wordt. Kennisinstellingen hebben reeds een verantwoordelijkheid om te zorgen voor fysieke en digitale beschermingsmaatregelen. Ik erken dat de invoering van de screeningsplicht voor instellingen een intensivering kan betekenen. Deze investering zorgt ervoor dat de randvoorwaarden om veiliger te kunnen werken op orde zijn.
Welk ministerie is volgens u eindverantwoordelijk voor het bewaken van kennisveiligheid in het kader van de nationale veiligheid, en bent u het ermee eens dat er minstens een gedeelde verantwoordelijkheid bestaat tussen de betrokken ministeries?
Als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap coördineer ik het kennisveiligheidsbeleid. Ik ben het ermee eens dat er een gedeelde verantwoordelijkheid bestaat. Zoals eerder aangegeven is de aanpak kennisveiligheid gebaseerd op interdepartementale samenwerking, en is dit niet alleen belegd bij mijn ministerie. Ik werk samen met onder andere Justitie en Veiligheid, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Defensie. Samen met de instellingen en de andere betrokken Ministers werk ik aan een gebalanceerde aanpak. Naast de belangen van de nationale veiligheid, benadruk ik daarbij het belang van een vrije open kennissector.
Acht u het doelmatig om publieke middelen, die bestemd zijn voor het bekostigen van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in te zetten voor doeleinden op het gebied van nationale veiligheid?
Voor het borgen van doelmatige en doeltreffende besteding van middelen, is risicomanagement van groot belang. Risico’s, en bij uitstek veiligheidsrisico’s, kunnen namelijk een negatief effect hebben op het doel dat wordt beoogd. Daarom is het mitigeren van risico’s een doelmatige besteding.
Acht u het rechtmatig om publieke middelen, die bestemd zijn voor het bekostigen van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in te zetten voor nationale veiligheidsdoeleinden?
Ja, hogescholen en universiteiten dragen verantwoordelijkheid voor het op orde hebben van beveiliging en het mitigeren van deze risico’s. Zoals aangegeven in vraag 3 wordt de financiering zowel binnen de Rijksoverheid als tussen de Rijksoverheid en de kennissector verdeeld. De bekostiging die hogeronderwijsinstellingen ontvangen is bedoeld voor alle taken die zij moeten uitvoeren. Dit omvat zowel de hoofdtaken uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (het verzorgen van onderwijs en onderzoek)7, als het verzorgen van randvoorwaarden zoals infrastructuur en het naleven van andere wet- en regelgeving en het toepassen van risicomanagement om een veilige leer- en werkomgeving te bieden voor onderwijs en onderzoek. Het is voor een hogeschool of universiteit daarom niet onrechtmatig om uitgaven te doen die het doel hebben om veiligheidsrisico’s te mitigeren. Voor iedere wet geldt overigens dat er voldoende juridische grondslag moet zijn om de bekostiging die hogeronderwijsinstellingen ontvangen in te zetten voor de activiteiten zoals omschreven in die wet. Vanzelfsprekend zal daar ook bij het wetsvoorstel screening kennisveiligheid voor worden gezorgd.
Klopt het dat het bewaken van de nationale veiligheid de verantwoordelijkheid is van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie, en dat de financiële middelen die zij tot hun beschikking hebben, onder andere voor dit doel aan hen worden verstrekt?
Zoals toegelicht in het regeerprogramma zet het kabinet met een overheidsbrede en maatschappijbrede aanpak in op de bescherming van de nationale veiligheid. Het klopt dat de verantwoordelijkheid primair bij de Minister van Justitie en Veiligheid ligt. Zoals aangegeven hebben hogescholen en universiteiten ook in de bescherming van de nationale veiligheidsbelangen een rol, in het bijzonder waar het gaat om het mitigeren van kennisveiligheidsrisico’s. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid is terug te zien in de verdeling van de financiële lasten voor de beleidsontwikkeling omtrent kennisveiligheid. De uitvoeringskosten van de wet screening kennisveiligheid worden bijvoorbeeld gedeeltelijk betaald met middelen die eerder zijn toebedeeld onder de noemer Justitie en Veiligheid. Deze middelen zijn al overgeboekt naar OCW. Op deze manier wordt bijvoorbeeld invulling gegeven aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Zo ja, bent u het ermee eens dat als hoger onderwijsinstellingen financiële middelen nodig hebben om een maatschappelijke opdracht in het kader van de nationale veiligheid uit te voeren, het in de rede ligt dat deze middelen ook door deze ministeries aan hen worden verstrekt?
De bekostiging die hogeronderwijsinstellingen ontvangen is bedoeld voor alle taken die zij moeten uitvoeren. Dit omvat zowel de hoofdtaken uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, als het verzorgen van randvoorwaarden zoals huisvesting en het naleven van andere wet- en regelgeving en het toepassen van risicomanagement om een veilige leer- en werkomgeving te bieden voor onderwijs en onderzoek. Dit is niet anders dan dat hogeronderwijsinstellingen brandveiligheidseisen, de Arbowet, of de Algemene verordening gegevensbescherming moeten naleven zonder dat hier een specifieke bijdrage voor gegeven wordt.
Kent u, naast Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, nog andere landen die een dergelijke screeningsplicht hanteren?
Ja, er zijn ook andere landen bezig met screening. In Australië en Japan wordt bijvoorbeeld een vergelijkbaar screeningsinstrument ingezet. Ook zijn er landen, waaronder Canada en de Verenigde Staten, waar screening plaatsvindt op de financieringsstromen van onderzoek en de achtergrond van onderzoekers.
Zo nee, bent u het ermee eens dat het wetsvoorstel screening kennisveiligheid in de eerste plaats een nationale politieke keuze is, die om een forse legitimering vraagt als de rekening hiervoor enkel bij kennisinstellingen komt te liggen?
De rekening hiervoor ligt niet enkel bij kennisinstellingen, zie ook vraag 3 en 11. Individuele landen nemen beleidsmaatregelen passend bij hun nationale context. Nederland zet in op een internationaal gelijk speelveld. Dit betekent dat ik mij in internationaal verband blijf inzetten voor de ontwikkeling van kennisveiligheidsbeleid, waaronder maatregelen gericht op risico’s omtrent het toelaten van individuen tot sensitieve technologie. In alle gevallen vraagt wetgeving om een forse legitimering, ongeacht waar de rekening ligt. Deze legitimering geldt uiteraard ook voor dit wetsvoorstel.
Deelt u de opvatting dat naast hoger onderwijsinstellingen ook andere organisaties, zoals ASML, een net zo grote verantwoordelijkheid hebben voor kennisveiligheid in het kader van de nationale veiligheid en weerbaarheid? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit ook bij deze organisaties geborgd wordt?
Zeker. Kennisontwikkeling beperkt zich niet tot universiteiten en hogescholen. Het bedrijfsleven speelt ook een belangrijke rol in de ketens van kennisontwikkeling en innovatie. Ongewenste kennis- en technologieoverdracht doet zich daar net zo goed voor. Daarom werk ik ook nauw samen met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Justitie en Veiligheid in de aanpak economische veiligheid. Economische veiligheid richt zich onder meer op ongewenste kennis- en technologieoverdracht bij het bedrijfsleven. Onderdeel van deze aanpak is het ondersteunen van het bedrijfsleven om adequaat om te gaan met economische veiligheidsrisico’s, een belangrijk instrument in dit kader is het Ondernemersloket Economische Veiligheid. Uw Kamer zal voor de zomer een brief over de voortgang van de kabinetsbrede aanpak op gebied van economische veiligheid ontvangen.
Bent u het eens dat kennisveiligheid een noodzakelijke voorwaarde is voor verdere samenwerking tussen defensie en het hoger onderwijs? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf in het realiseren van deze samenwerking, gezien de urgente en grote defensieopgave waarvoor ons land staat?
Ja. Kennisveiligheid is een voorwaarde in de samenwerking tussen publieke kennisinstellingen en Defensie. In de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie 2025–2029 (D-SII) van Defensie wordt hier expliciet aandacht aan besteed.8 Ik herken de urgentie en de omvang van de defensieopgave, en vind het belangrijk dat ook kennisinstellingen daar aan bij kunnen dragen. Defensie sluit aan bij de Nationale Aanpak Kennisveiligheid om ongewenste kennis- en technologieoverdracht te voorkomen en draagt actief bij aan de kennisontwikkeling op dit punt. Uitwisseling van informatie op het thema kennisveiligheid vindt plaats binnen reguliere overleggen tussen Defensie en OCW, daarnaast vindt uitwisseling van kennis en expertise op werkniveau plaats en wordt overleg tussen koepelverenigingen, instellingen en organisaties zoals NWO door beide departementen veelal gezamenlijk aangelopen.
In de D-SII en de Strategische Actieagenda Industrie, Innovatie en Kennis (STRAIIK-D)9 wordt beschreven hoe Defensie blijft bouwen aan haar kennisbasis. Defensie stelt 35 miljoen beschikbaar tussen 2025–2029 om onderzoek te programmeren via NWO. Ook draagt Defensie nu al bij aan interdepartementale calls binnen de Nationale Wetenschapsagenda, waaronder de call die betrekking heeft op kennisveiligheid. In aanvulling op de initiatieven die Defensie zelf neemt ten aanzien van kennisveiligheid en de samenwerking met kennisinstellingen ben ik met het kennisveld in gesprek om de aansluiting tussen beide werelden zo goed mogelijk te maken.
Bent u bereid om gezamenlijk verantwoordelijkheid te dragen voor kennisveiligheid en om de financiële lasten hiervoor evenwichtiger en op een meer principiële wijze te verdelen?
Ja. Bij deze gezamenlijke verantwoordelijkheid past een gezamenlijke financiering. Zo zijn de uitvoeringskosten van de wet screening kennisveiligheid voor een deel betaald met middelen die eerder zijn toebedeeld onder de noemer Justitie en Veiligheid. Die zijn al overgeboekt naar OCW. Het dossier kennisveiligheid blijft ook in de toekomst een gezamenlijke inspanning vragen van de betrokken departementen.
Zijn er Europese financieringsmogelijkheden, bijvoorbeeld onder de European Economic Security Strategy of het onderzoeksprogramma Horizon Europe, die universiteiten kunnen ondersteunen bij het uitvoeren van screeningsverplichtingen op het gebied van kennisveiligheid, zodat onderwijs- en onderzoeksbudgetten niet extra belast hoeven te worden?
Er zijn momenteel geen Europese financieringsmogelijkheden beschikbaar voor het uitvoeren van de screeningsverplichtingen. De Economische Veiligheidsstrategie van de EU kondigde een aantal beleidsvoorstellen aan die bijdragen aan de economische weerbaarheid en veiligheid van de EU, waaronder de Raadsaanbeveling ter verbetering van de onderzoeksveiligheid die 23 mei 2024 is aangenomen door de Raad. Er zijn geen fondsen gekoppeld aan de strategie of de Raadsaanbeveling. Horizon Europe financiert onderzoeks- en innovatieprojecten. Er zijn in de regeling voorwaarden opgenomen om de kennisveiligheid te borgen, maar het programma biedt geen ruimte voor de financiering van kennisveiligheidsmaatregelen, waaronder nationale screeningsverplichtingen.
De gevolgen van Trump's handelsoorlog voor Nederland |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Marleen Haage (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de kelderende beurzen de afgelopen dagen? Welke financiële risico's ziet het kabinet voor Nederland? Welke financiële verwevenheden maken ons kwetsbaar? Op welke manier gaat het kabinet deze risico's mitigeren? Is er verscherpt toezicht op de financiële markten?1
Vrijhandel is de afgelopen eeuw een katalysator geweest van economische groei. Consumenten profiteren van lagere prijzen als gevolg van vrijhandel. De opgelegde invoerheffingen zijn economisch schadelijk. Allereerst voor de Amerikaanse economie, maar ook voor de economische groei wereldwijd en in Nederland. Ook beleggers zijn teleurgesteld door de tarieven en verwachten dat dit slecht voor bedrijven is. Dit uit zich ook in volatiliteit op beurzen. De dalende beurskoersen zijn op dit moment echter geen aanleiding voor zorgen over de financiële stabiliteit of de weerbaarheid van financiële instellingen. Nederlandse en Europese financiële instellingen staan er goed voor, met een goede uitgangspositie qua buffers en winstgevendheid.
Het kabinet monitort de ontwikkelingen op de financiële markten nauw en staat onder andere ook in contact met De Nederlandsche Bank en de financiële sector. Daarbij houden we onder meer scherp in de gaten of de toegenomen volatiliteit er niet toe leidt dat financiële markten niet goed meer functioneren. Zo heeft het kabinet nu in het bijzonder ook aandacht voor de ontwikkelingen ten aanzien van Amerikaanse treasuries en de dollar. Het kabinet blijft de ontwikkelingen en potentiële risico’s nauwlettend monitoren en in kaart brengen.
Is het kabinet erop voorbereid dat hogere Amerikaanse tarieven op China kunnen zorgen voor handelsverschuivingen richting Europa, met andere woorden: meer Chinese producten op de Europese markt? Hoe zorgt het kabinet in Europees verband dat onze markt niet nog meer overspoeld wordt met goedkope producten die geproduceerd zijn onder standaarden die we in Europa niet tolereren? Hoeveel worden de huidige acties versneld om dit bewezen effect te stoppen zodat Nederlandse bedrijven niet kapotgaan? Hoe worden deze acties uitgebreid?
Het kabinet is zich bewust van het risico van mogelijke omlegging van handelsstromen door verhoogde importtarieven van de VS op Chinese producten. Dit kan leiden tot lagere prijzen voor consumenten, maar ook druk leggen op de Europese markt. Hierover is ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. gesproken.2 Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat een groter aanbod van producten tegen lagere prijzen gunstig kan zijn voor de Nederlandse economie en Nederlandse consumenten, uiteraard op voorwaarde dat deze producten niet op ongeoorloofde wijze op de interne markt worden aangeboden. Het brede handelsinstrumentarium om het gelijke speelveld met derde landen te beschermen is eerder toegelicht in antwoord op vragen van de leden Kamminga en Martens-America.3 Dit handelspolitieke en handelsdefensieve instrumentarium wordt benut, getuige ook de lopende onderzoeken en al bestaande maatregelen onder de verschillende instrumenten.4
De wijze van productie ziet op de geldende wet- en regelgeving in het land waar het product wordt gemaakt. Deze standaarden vallen in beginsel onder het recht te reguleren waarbij ieder land de eigen wet- en regelgeving vaststelt – die dan ook in elk land anders is. Tegelijkertijd wordt door het kabinet, zowel bilateraal als in EU-verband, wel ingezet op de naleving van multilaterale standaarden en op het tegengaan van misstanden. Dat geldt bijvoorbeeld voor gedwongen arbeid, via de recent in werking getreden antidwangarbeidverordening5 waarmee producten vervaardigd met dwangarbeid van de EU markt geweerd worden.6 Op 14 december 2027 gaan deze verplichtingen gelden voor bedrijven zowel binnen als buiten de EU.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft tijdens voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. ook expliciet aandacht gevraagd voor de effectieve aanpak van problematiek rondom de grote instroom van goedkope, laagwaardige producten op de Europese markt conform motie De Korte.7 De Commissie is zich ook terdege bewust van deze zorgen en heeft in dit kader op 5 februari jl. een mededeling gepubliceerd over veilige en duurzame e-commerce. De kabinetsappreciatie over deze mededeling ontving uw Kamer middels een BNC-fiche op 14 maart jl.8 Daarnaast is onlangs door de Commissie een «Import Surveillance Task Force» opgericht, die de indirecte effecten van verlegging van handelsverkeer zal monitoren.
Voorts wordt op zeer korte termijn in de gehele Unie breed ingezet op gecoördineerde toezichtacties waarbij de focus ligt op e-commerce zendingen met hoge veiligheidsrisico’s. De Europese Commissie coördineert dit in samenwerking met de nationale Douanediensten en Markttoezichthouders. Ook Nederland doet hier aan mee. De uitkomsten van deze acties kunnen gebruikt worden als bewijs in onderzoeken onder de Digital Services Act 9 en om risicoanalyses effectiever te maken. Ook zet het kabinet zich op dit moment in voor een effectieve handhaving van de Digital Services Acten de General Product Safety Regulation, die onder meer verantwoordelijkheden bevatten voor online marktplaatsen. Aanvullend worden consumenten en ondernemers voorgelicht over productveiligheidsrisico’s, zoals via de Productenmeldwijzer.10
Kunt u aangeven wat de mogelijke economische gevolgen zijn voor Nederland als de handelstarieven ongewijzigd blijven? Wat betekent dit voor onze economische groei?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat met de Vaste Kamercommissie van BHO voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken Handel11 en verzocht in motie De Korte-Ceder,12 is het kabinet in gesprek met het Centraal Planbureau (CPB) om de eerder uitgevoerde studie naar de effecten van het handelspolitieke beleid van de regering-Trump te actualiseren op basis van het huidig gepubliceerde VS-beleid.13 Daarbij is aan uw Kamer toegezegd dat deze studie aan uw Kamer zal worden gezonden zodra deze afgerond is. Voorts heeft het kabinet de Europese Commissie verzocht om een impact assessment van de rebalancerende maatregelen uit te voeren, conform de motie Ceder-Boswijk.14 Het IMF publiceert op 22 april nieuwe ramingen voor de mondiale economie, waaronder voor de Nederlandse economie.
Kan het kabinet aangeven welke sectoren geraakt worden en welke gevolgen dit zal hebben voor de banen van mensen en wat de potentiële gevolgen zijn voor de werkgelegenheid in Nederland?
De Amerikaanse regering heeft een additionele landenspecifieke importheffing aangekondigd van minimaal 10%. Voor veel handelspartners van de VS is gekozen voor een beduidend hogere landenspecifieke heffing. Voor de EU gaat het in beginsel om 20% bovenop het bestaande VS buitentarief. De landenspecifieke heffing, zover hoger dan 10%, is op 9 april jl. met 90 dagen geschorst, waarmee voor de EU het additionele tarief van 10% gaat gelden. Een aantal goederen is van de landenspecifieke heffingen uitgezonderd, zoals halfgeleiders. Voorts zijn voor alle derde landen additionele heffingen van kracht van 25% voor alle import van staal, aluminium en auto’s, naast een heffing van 25% op staal en aluminium als onderdeel van een geïmporteerd product. Deze productspecifieke importheffingen zijn additioneel aan het al bestaande VS buitentarief maar niet cumulatief met de landenspecifieke heffingen. Nadere toelichting op de stand van zaken met betrekking tot de handelspolitiek van de VS is uw Kamer toegekomen via het verslag van voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl.
Door al deze maatregelen worden nagenoeg alle sectoren van de Nederlandse economie die naar de VS exporteren direct geraakt en kunnen overige sectoren indirect worden geraakt, bijvoorbeeld omdat zij als toeleverancier optreden voor de direct geraakte sectoren. Tevens kunnen sectoren direct en indirect worden geraakt door maatregelen die derde landen in reactie op de VS-maatregelen nemen of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Op basis van eerdere studies is duidelijk dat deze maatregelen een negatief effect zullen hebben op de Nederlandse economie. Niettemin is de directe afhankelijkheid van de Nederlandse economie van de VS beperkt. Verschillende onderzoeksinstellingen wijzen vooralsnog dan ook nog steeds op gematigde groei in Nederland of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Voor een precieze duiding van de mogelijke economische gevolgen verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 hierboven.
Is het kabinet bereid of van plan om de getroffen sectoren te hulp te schieten, zoals ook gebeurt in Spanje? Zo ja, is het kabinet bereid om voorwaarden te verbinden aan die hulp zodat vooral die bedrijven worden bijgestaan die een plek hebben in de toekomstige economie van Nederland met een hoog verdienvermogen, een klimaatplan, passend (eventueel op termijn) binnen de beschikbare milieuruimte en strategische functies?
Van financiële steun aan Nederlandse bedrijven is op dit moment geen sprake. Handelsmaatregelen van derde landen vallen in eerste instantie onder het bedrijfsrisico dat internationaal actieve ondernemers nemen. Het kabinet staat in nauw contact met het bedrijfsleven. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich ervoor inzet dat de effecten van de tarieven zo beperkt mogelijk worden gehouden voor onze bedrijven. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Tegelijkertijd richt het kabinet zich op een toekomstbestendige Nederlandse economie. Versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat behoren tot de prioriteiten voor het kabinet, zoals uitgewerkt in onder meer de kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen.15Dit vereist onder meer het wegnemen van barrières op de interne markt en het ontwikkelen van de kapitaalmarktunie. In de kabinetsvisie is tevens aangegeven dat het kabinet zich inzet voor een toekomstgerichte industrie, onder andere via gerichte programma’s voor strategische markten. In dat kader verwelkomt het kabinet dan ook de inspanningen van de Europese Commissie voor bijvoorbeeld de automotive sector en staal- en metaalsector, waarover uw Kamer via een BNC-fiche nader zal worden geïnformeerd. Ook zet het kabinet zich in voor meer gerichte samenwerkingen tussen EU-Lidstaten ten behoeve van de versterking van de strategische autonomie en weerbaarheid. In dat kader is recent de Semicon Coalition16 gelanceerd.
Kan het kabinet een duidelijk beeld schetsen van de gevolgen voor de handelsstroom tussen de VS en Nederland, mocht president Trump zijn tarieven hoger opvoeren na tegenmaatregelen vanuit de EU? Wat zijn de plannen van het kabinet als het gaat om het ondersteunen van specifieke sectoren en het beschermen van de werkgelegenheid mocht dit scenario uitkomen? . Hoe gaat het kabinet zich inzetten om betere banden te smeden met andere bondgenoten die op handelsgebied ook onder vuur liggen van de VS, zoals Canada en Mexico?
Het kabinet gaat niet vooruitlopen op – of speculeren over – mogelijke maatregelen en eventuele gevolgen daarvan. In algemene zin kan worden opgemerkt dat het verder verhogen van importheffingen kan leiden tot prijsverhogingen voor importeurs van producten uit derde landen en daarmee een drukkende werking kan hebben op de vraag naar deze producten. De mate waarin de vraag naar afzonderlijke producten afneemt, is onder andere afhankelijk van de prijselasticiteit van deze producten. Ook geldt voor het handelsvolume dat het effect van verdere prijsstijgingen steeds kleiner wordt, omdat substitutie het makkelijkst is wanneer prijzen licht stijgen. In de antwoorden op vragen 3 en 5 is reeds ingegaan op de effecten op de Nederlandse economie en Nederlandse bedrijven.
Klopt het dat Europese multinationals overwegen om fabrieken in de VS te openen om tarieven te omzeilen, en wat zou dit betekenen voor de Europese en de Nederlandse werkgelegenheid?2
Zoals aangegeven in het regeerprogramma18 is de handelsinzet van dit kabinet onderdeel van het bredere buitenlandbeleid gericht op een sterk, welvarend en weerbaar Nederland. Uw Kamer ontvangt dit voorjaar de beleidsbrief handel van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, waarin verdere invulling gegeven wordt aan de inzet van dit kabinet op het versterken van de handelsrelaties met derde landen.
Het kabinet deelt het belang van internationale samenwerking en het aanhalen van de relaties met handelspartners. Dat is nu nog belangrijker dan voorheen. Het kabinet blijft inzetten op een constructieve en positieve economische relatie met de VS en kijkt tegelijkertijd – ook binnen EU-verband – naar verdere diversificatie van de handelsrelaties, gericht op samenwerking binnen en buiten de Europese Unie met gelijkgestemde landen.19 Met Canada heeft de EU reeds een handelsakkoord gesloten (CETA). Daarnaast heeft recent een economisch werkbezoek naar Canada plaatsgevonden op het gebied van kritieke grondstoffen onder leiding van de Minister voor BHO. Voor Mexico werkt de EU aan de modernisering van het bestaande handelsakkoord.
Het kabinet hecht eraan om de gemaakte afspraken effectief te implementeren en de mogelijkheden die de akkoorden bieden optimaal te benutten, zo ook op kritieke grondstoffen. Dit is ook in het belang van het Nederlands bedrijfsleven. Het kabinet zal zich blijven inzetten, in lijn met motie Kamminga-Boswijk20, op Europees niveau voor de verdieping van de handelsrelaties met Canada en Mexico, zoals tijdens de recente Raad Buitenlandse Zaken Handel.21
Welke maatregelen staan er klaar om werknemers te helpen bij het verlies van banen? Is de sociale zekerheid opgewassen tegen een hogere instroom? Zo nee, gaat het kabinet vaart maken met het crisisbestendig maken van de sociale zekerheid?
Zoals aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Kamminga22 kan de door importheffingen gecreëerde economische onzekerheid invloed hebben op investeringsbeslissingen van ondernemingen. Dergelijke effecten kunnen beide kanten op treden, zoals eerder is gebleken bij de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Het effect op de werkgelegenheid is daarom moeilijk in te schatten. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten voor een aantrekkelijk en voorspelbaar investeringsklimaat in Nederland, waaronder door verdieping van de EU interne markt. Zie tevens de beantwoording van vraag 5 ten aanzien van de versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat.
Op dit moment is er nog een arbeidstekort in Nederland, dus deelt het kabinet de mening dat een werkgarantiefonds, waarmee mensen met behoud van inkomen van een oude baan naar een nieuwe baan kunnen gaan, kan helpen om snel weer aan het werk te helpen en dat een dergelijk fonds onrust in Nederland kan voorkomen?
In de eerste plaats zijn de sociale partners verantwoordelijk voor van-werk-naar-werk-dienstverlening. In een deel van de cao’s zijn hierover ook afspraken gemaakt, en worden er voorzieningen aangeboden. Bij (grootschalige) reorganisaties worden bovendien sociale plannen opgesteld. In deze plannen worden de gezamenlijke regelingen en voorzieningen voor het achterblijvende en vertrekkende personeel vastgelegd. Uit een sociaal plan kan ook VWNW-dienstverlening volgen. Werkgevers kunnen er tevens voor kiezen om zelf VWNW-dienstverlening aan te bieden zonder dat hierover expliciete afspraken zijn gemaakt.
De krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt is op dit moment nog altijd hoog. De grote vraag naar arbeid vergemakkelijkt de zoektocht naar een nieuwe baan. Dat neemt niet weg dat baanverlies een ingrijpende gebeurtenis is.
Wie werkloos wordt, kan via UWV gebruikmaken van inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel en van ondersteuning bij het vinden van een nieuwe baan. Dat gaat door middel van preventieve dienstverlening (veelal digitaal zoals een competentietest en vacaturebank), via basis dienstverlening (zoals de werkmap, netwerkbijeenkomst en gesprek met een werkcoach) en via persoonlijke dienstverlening (voor wie risico loopt op langdurige werkloosheid). Indien er geen WW-rechten zijn opgebouwd, kan iemand voor ondersteuning terecht bij de gemeente. Om de publieke en private dienstverlening voor werk en scholing aan werkzoekenden, werkenden en werkgevers te verbeteren, werken we bovendien aan een hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur.
UWV en gemeenten zijn niet onbekend met fluctuaties in het cliëntenbestand. In het verleden hebben we gezien dat het beroep op de WW en de bijstand toeneemt als het economisch minder gaat. Er zijn geen signalen dat UWV en gemeenten een toename van de instroom niet zouden kunnen dragen. De uitgaven die hiermee gemoeid zijn, vallen bovendien buiten het uitgavenplafond Sociale Zekerheid.
Heeft het kabinet een overzicht van goederen die relatief simpel te substitueren zijn voor de Nederlandse consument? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inzetten om deze producten op de tarievenlijst van de EU te krijgen en zo de schade voor de Nederlandse consument te beperken?
Het kabinet ziet geen aanleiding een werkgarantiefonds in te stellen. Door de arbeidsmarktkrapte is het perspectief op het snel vinden van een nieuwe baan relatief goed. Een werkgarantiefonds zou ook in de verantwoordelijkheid treden die sociale partners hebben op van-werk-naar-werk dienstverlening. Voor niet-werkenden geldt een publieke taak en biedt de overheid begeleiding van-werkloosheid-naar-werk en inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel. Met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur23 wordt arbeidsmarktdienstverlening structureel ingericht, voortbouwend op de tijdelijke structuur (Regionale Mobiliteitsteams) uit de coronacrisis. Een door sociale partners ingericht dekkend privaat gefinancierd van-werk-naar-werk stelsel dat volgt uit het SER middellange termijn advies is hier onderdeel van. Het kabinet is voornemens een tijdelijke financiële impuls te geven aan deze ambitie van sociale partners. De sociale partners werken deze plannen momenteel uit.
Wat verwacht het kabinet wat betreft de gevolgen voor de koopkracht van Nederlanders? Kan het kabinet een analyse maken van de koopkrachteffecten voor verschillende inkomensgroepen?
Zoals aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Eerdmans24 is voor het kabinet belangrijk dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid van het betreffende product. Wanneer er sprake is van voldoende alternatieven is er geen reden om te vrezen voor verminderde beschikbaarheid en kan ook het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven. Hiernaast geldt ook dat rebalancerende maatregelen beogen om druk te zetten op de VS om op basis van gelijkwaardigheid te onderhandelen over het wederzijds reduceren van tarieven. Het kabinet blijft het belang benadrukken van een positieve handelsagenda met de Verenigde Staten, maar geeft daarbij aan dat de EU de eigen belangen dient te verdedigen. Het kabinet brengt het Nederlands belang ook actief onder de aandacht in de EU.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat werkende Nederlanders, en in het bijzonder diegenen met een laag inkomen, de dupe worden van het economische beleid van de Amerikaanse regering?
In het Centraal Economisch Plan uit februari jl. waarschuwde het CPB voor de gevolgen van de toenemende onzekerheid op het terrein van handel en internationale samenwerking voor de wereldeconomie. Het CPB heeft in de raming in beperkte mate rekening gehouden met het effect van de toegenomen onzekerheid. Het kabinet kan nog niks zeggen over de precieze gevolgen van de hogere tarieven op de inflatie, hiervoor verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie. Het effect op de koopkrachtontwikkeling van huishoudens en de verschillende inkomensgroepen is nog onzeker. In augustus publiceert het CPB de volgende raming van de koopkrachtontwikkeling. Op dat moment beziet het kabinet ook het bredere koopkrachtbeeld.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de pensioenen van mensen op korte en lange termijn?
Het is nog onzeker wat het precieze effect is van het Amerikaanse beleid op de inflatie en de koopkrachtontwikkeling van Nederlanders. Bij een handelsoorlog bestaat het risico dat iedereen daar financiële nadelen van ondervindt, in dat geval kan het kabinet niet voor iedereen de gevolgen ongedaan maken. Het kabinet heeft tijdens de augustusbesluitvorming de mogelijkheid om bij te sturen om huishoudens te ondersteunen en te kijken naar een evenwichtige inkomensverdeling.
Voor wat betreft de EU tegenmaatregelen zet het kabinet zich in, zoals aangegeven in antwoord op vraag 11, dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, waarbij naast de directe financiële impact voor bedrijven ook gekeken wordt naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid. Bij voldoende alternatieven kan het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven.
Is het kabinet in overleg met sociale partners over de economische gevolgen van de handelstarieven en mogelijke mitigerende maatregelen? Overlegt het kabinet naast bedrijven en werkgevers ook met de vakbonden? Op welke momenten vond tot nu toe overleg plaats en wanneer is toekomstig overleg nog voorzien?
Op de korte termijn hebben de huidige koersschommelingen geen invloed op de lopende pensioenuitkeringen. Pensioenfondsen beleggen voor de lange termijn en houden rekening met tijdelijke tegenvallende resultaten op de beurs. Fondsen staan er goed voor en kunnen gebruik maken van hun buffer.
Daarnaast wordt in de regel het pensioen alleen op vast moment in het jaar gewijzigd. Voor verreweg de meeste fondsen geldt dat pas aan het einde van dit jaar wordt vastgesteld wat de uitkeringen van 2026 zullen zijn. Dat geldt ook voor de fondsen die al naar het nieuwe pensioenstel zijn overgestapt. Pensioenfondsen hebben in het nieuwe pensioenstelsel mogelijkheden om economische schokken voor lopende uitkeringen te dempen, door de inzet van de solidariteitsreserve en schokken te spreiden. Ook in het oude pensioenstelsel kunnen de gevolgen voor de lopende uitkeringen worden beperkt.
Op de lange termijn hoeven de dalende beurzen geen gevolgen te hebben voor de pensioenen als het om een tijdelijke daling gaat. Een pensioenfonds houdt bij het vaststellen van haar beleggingsbereid rekening met diverse scenario’s, waaronder slechtweer scenario’s.
Wel kunnen negatieve beleggingsresultaten ten koste gaan van het pensioenvermogen van actieve deelnemers. Zij zullen dit zien in hun pensioenoverzichten. Deze deelnemers hebben nog een lange horizon om dergelijke kortingen goed te maken. Het is aan de fondsen om daarover duidelijk en tijdig aan deelnemers te communiceren.
Welke voorbereidingen heeft u getroffen voor het scenario dat de regering-Trump Amerikaanse digitale diensten gebruikt om druk te zetten op Europese regeringen?3 Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse publieke sector en onze economie als deze digitale diensten fors duurder worden als gevolg van een handelsoorlog?
Het kabinet heeft regelmatig overleg met sociale partners over de sociaaleconomische situatie in algemene zin. Deze ontwikkelingen zijn nog geen onderwerp van gesprek geweest, tegelijkertijd is het goed voorstelbaar dat dit in de toekomst wel aan de orde komt.
Zoals de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp in het Commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. heeft aangegeven op vragen van het lid Hirsch is het kabinet regulier in gesprek met ondernemingen en het bredere bedrijfsleven naast de betrokken werkgeversorganisaties over de handelspolitieke maatregelen van de VS en het voornemen van het nemen van rebalancerende maatregelen van de EU. Er is tot op heden nog geen verzoek gekomen van de vakbonden voor een gesprek over de Amerikaanse tarieven. Wel wordt er regulier overleg gevoerd met het maatschappelijk middenveld via het Breed Handelsberaad (BHB), waarin zowel maatschappelijke organisaties, vakbonden als werkgevers zitting hebben. Voorafgaand aan de aankomende RBZ Handel zal er weer een fysieke bijeenkomst van het BHB plaatsvinden, waar de mogelijkheid bestaat om van gedachten te wisselen over de handelspolitieke inzet, zo ook over de handelsbetrekkingen met de VS.
Heeft u een plan om de Nederlandse afhankelijkheid van Amerikaanse digitale diensten te verminderen?
Amerikaanse technologiebedrijven leveren belangrijke producten en diensten waar onze digitale economie en samenleving op draaien. Het is belangrijk dat we hier de vruchten van blijven plukken. We zijn ons bewust van de afhankelijkheid van grote Amerikaanse technologiebedrijven. Maar er zijn ook grote economische belangen voor deze bedrijven om de Europese economie te blijven bedienen. Tegelijkertijd zijn we niet naïef en zetten we als kabinet in op het afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden, ook op digitale diensten. Hier wordt nader op ingegaan in het antwoord op vraag 17.
Als Amerikaanse digitale diensten duurder zouden worden als gevolg van de huidige handelsspanningen, zal dit in eerste instantie leiden tot stijgende kosten voor alle Europese en dus Nederlandse publieke en private organisaties die er gebruik maken. Tegelijkertijd kan dit leiden tot verhoogde belastinginkomsten en het verbeteren van de relatieve concurrentiepositie van Europese alternatieven.
Wat is uw voorstel voor het treffen van maatregelen die gericht politieke druk zetten op de miljardairs in de regering-Trump, specifiek gericht op Amerikaanse digitale diensten? Wat is uw reactie op het Franse voorstel hieromtrent?4
De agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA)27 beschrijft het kabinetsbeleid met betrekking tot het verminderen van afhankelijkheden in het digitale domein. Hierin staan ook de tien digitale technologieën omschreven die vanuit het geopolitiek en geo-economisch perspectief cruciaal zijn voor Nederland. Met betrekking tot diensten gaat dit om kunstmatige intelligentie (AI), cloud, netwerktechnologie waaronder 6G, cybersecurity en kantoorsoftware. Er lopen verschillende maatregelen om afhankelijkheden af te bouwen. Dit gaat met name om stimulerende maatregelen zoals de uitvoering van projecten uit het Nationaal Groeifonds (zoals het Future Network Services-programma voor de ontwikkeling van 6G-technologie en het Ained programma gericht op het creëren van een AI-ecosysteem gericht op de ontwikkeling en toepassing van AI-technologie) en de IPCEI CIS (Cloud Infrastructuur en Services) over clouddiensten, evenals algemene economische maatregelen zoals het verdiepen van de interne markt om opschaling van veelbelovende Nederlandse techbedrijven in de EU te faciliteren. Voorts zet het kabinet met gelijkgezinde lidstaten in op een Europese investeringsagenda voor digitale technologie en infrastructuur, zoals bepleit in de Amsterdam Verklaring van de D9+ bijeenkomst van 27 maart 2025.28
Ook zet het kabinet in op het versterken van de digitale autonomie van de overheid door in te zetten op het ontwikkelen van een soevereine overheidscloud, het herijken van het Rijkscloudbeleid en het beperken van ongewenste afhankelijkheden van enkele technologiebedrijven. Dit gebeurt tevens als onderdeel van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS),29 waarin deze thema’s tot de prioriteiten behoren. Specifiek met betrekking tot clouddiensten staat de kabinetsinzet beschreven in de Kamerbrief Initiatiefnota Wolken aan de horizon.
Herinnert de Minister voor Buitenlandse Handel zich haar uitspraak dat zij «eerst graag wil praten met de Amerikanen»?5 Waarop baseert de Minister de verwachting dat er onderhandelingsruimte is bij de Verenigde Staten, gegeven de uitspraken van president Trump op zondagavond dat hij niet van plan is om van koers te wijzigen?
In gesprekken over de huidige stand van zaken en de mogelijke reactie van de Europese Unie wordt gesproken over het gehele pakket aan mogelijke maatregelen, waaronder ook voorstellen van individuele lidstaten. Uitgangspunt is dat het uiteindelijke pakket is gericht op het de-escaleren van het handelsconflict. Het kabinet steunt de Europese Commissie in deze aanpak, en benadrukt het belang van EU-eenheid in het optreden richting de VS. De importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd kennen alleen maar verliezers. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Deelt het kabinet het inzicht dat niemand baat heeft bij een handelsoorlog, maar dat nu de Verenigde Staten besloten heeft een handelsoorlog te ontketenen, het zaak is dat Europa stevig van zich afbijt?
Deze uitspraken zijn bekend. Het is het beleid van dit kabinet om uit te gaan van een positieve agenda en engagement met de VS, waarbij de eigen belangen dienen te worden beschermd. Deze lijn wordt door uw Kamer gedeeld, getuige de aangenomen moties van het lid Ceder31 en van de leden Eerdmans en Wilders.32 Inmiddels heeft president Trump aangekondigd (op 9 april jl.) de landenspecifieke heffingen deels op te schorten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 hierboven.
Deelt u de mening dat het voor Nederland van groot belang is om een stevige positie in Europa te hebben omdat het van belang is om hierin gezamenlijk op te trekken? Veranderen deze omstandigheden uw beleid ten aanzien van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa? Zo ja, op welke manier?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 18 kennen de importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd alleen maar verliezers, daarom betreurt het kabinet deze ook. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen. Dit doet het kabinet onder meer in gesprekken met Amerikaanse collega’s. Het kabinet zet zich ervoor in dat, als dat nodig is, de EU robuust, proportioneel en de-escalerend zal reageren.
Heeft u in beeld welke ongewenste strategische afhankelijkheden we in Nederland hebben ten aanzien van de VS? Zo ja, welke afhankelijkheden zijn dit? Gaat u deze ongewenste strategische afhankelijkheden afbouwen? Hoe gaat u dit doen? Wat is hiervoor uw inzet op Europees niveau?
Het kabinet benadrukt de noodzaak voor EU-eenheid in de handelspolitieke inzet ten aanzien van de Verenigde Staten. Ten aanzien van gemeenschappelijke handelspolitiek is de Europese Unie exclusief bevoegd. Het kabinet onderschrijft het belang van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa. Hierbij gelden de afspraken en inzet zoals opgenomen in hoofdstuk 9b van het regeerprogramma33 als uitgangspunt.
Zou u deze vragen separaat en zo spoedig mogelijk, uiterlijk voor 15 april, willen beantwoorden?
De handelsrelatie tussen Nederland en de VS is en blijft voor Nederland van groot belang. We zijn ons bewust van de strategische afhankelijkheden ten opzichte van de VS. Een voorbeeld hiervan is het veelvuldig gebruik van Amerikaanse clouddiensten. Ook zien we de afgelopen jaren een toename van de import van LNG uit de VS. Dat betekent echter niet dat deze afhankelijkheden per definitie risicovol zijn.
Het kabinet brengt via de interdepartementale Taskforce Strategische Afhankelijkheden (TFSA) risicovolle strategische afhankelijkheden in diverse waardeketens in kaart. Voor de geïdentificeerde risicovolle strategische afhankelijkheden worden handelingsopties ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn het diversifiëren van leveranciers of het stimuleren van Nederlandse en/of Europese productiecapaciteit. Gezien de verwevenheid van de Europese lidstaten binnen de interne markt is de Europese Unie het belangrijkste handelingsniveau.
Daarbij geldt dat zorgvuldig omgegaan moet worden met het openlijk communiceren over de kwetsbaarheden van de Nederlandse en Europese economie. Gelet op het feit dat de identificatie van risicovolle strategische afhankelijkheden vertrouwelijk is, kan ik hier niet inhoudelijk ingaan op de uitgevoerde analyses en de handelingsopties.
Het bericht ‘Nederland laat kansen liggen en moet Leven Lang Ontwikkelen wél een prioriteit maken' |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland laat kansen liggen en moet Leven Lang Ontwikkelen wél een prioriteit maken»?1
Ja.
Hoe kijkt u terug op de georganiseerde top over arbeidsmarktkrapte, en welke inzichten heeft u daar opgedaan voor het arbeidsmarktbeleid?2
Als kabinet kijken wij positief terug op de top arbeidsmarktkrapte. In totaal waren ongeveer 250 mensen aanwezig, van sociale partners en brancheorganisaties tot kennisorganisaties en individuele werkgevers. Vanuit het kabinet waren we met vijf bewindspersonen vertegenwoordigd. Zo waren ook de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie (OCW) aanwezig. Arbeidsmarktkrapte is namelijk een belangrijk onderwerp voor dit kabinet, een thema dat veel beleidsterreinen raakt.
Marieke Blom (hoofdeconoom ING) gaf een keynote speech. Haar hoofdboodschap was om te kiezen, ook als overheid. Niet alle maatschappelijke doelen kunnen tegelijkertijd bereikt worden. Daar hebben wij als bewindspersonen over doorgepraat in het plenaire panelgesprek. In de interactieve deelsessies is input opgehaald op gebied van productiviteit, aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, duurzame arbeidsparticipatie en slimmer werken in de (semi-)publieke sector. Er wordt momenteel een verslag van de top opgesteld. In dit verslag gaan we nader in op de verzamelde inzichten. Wij sturen het verslag naar de Kamer in de aanloop naar het geplande Commissiedebat arbeidsmarktkrapte van 21 mei 2025.
Wat is de gedeelde visie van het kabinet op de dalende arbeidsmarktproductiviteit, de toenemende vergrijzing en de tekorten in cruciale sectoren?
Al enkele jaren is er sprake van grote krapte op de arbeidsmarkt. De verwachting is dat door vergrijzing de schaarste van arbeid ook in de toekomst een grote uitdaging zal blijven. In lijn met motie Omtzigt3 zal het kabinet zorgen dat de effecten van demografische ontwikkelingen op de arbeidsmarkt verder inzichtelijk worden gemaakt. Zoals in de Kamerbrief van december 2024 beschreven is het aanwenden van extra arbeidsaanbod niet voldoende om de (toekomstige) tekorten volledig op te lossen.4 Dit is ook nog benadrukt op de top arbeidsmarktkrapte. Daarom moeten we ook aan de slag met arbeidsproductiviteit. Productiviteitsgroei is – zeker gezien de demografische verwachtingen – een bepalende factor om onze welvaart te behouden.
In hoofdstuk 10a van het Regeerprogramma beschrijft het kabinet de gedeelde kijk op productiviteit in relatie tot de vergrijzing en arbeidsmarktkrapte.5 In dit hoofdstuk wordt ook de productiviteitsagenda van dit kabinet aangekondigd. December jongstleden is de voortgang van de agenda met uw Kamer gedeeld.6 De verdere uitwerking van de productiviteitsagenda volgt deze zomer.
In hoofdstuk 10b van het Regeerprogramma beschrijft het kabinet de gedeelde kijk op arbeidsmarktkrapte en gaat in op de aanpak daarvan. Dit gaat ook over keuzes maken voor en binnen cruciale sectoren in relatie tot de vergrijzing en arbeidsmarktkrapte.7
Met de uitwerking van motie Vijlbrief zal het kabinet verder ingaan op de ontwikkeling van de economie in de toekomst, deze ontvangt uw Kamer voor de begrotingsbehandeling van SZW.
Hoe bent u voornemens om uitvoering te geven aan de oproep uit het artikel om gezamenlijk met werkgevers en opleiders verantwoordelijkheid te nemen om te werken aan een ambitieus en voortvarend arbeidsmarktbeleid?
Als kabinet werken we voortdurend samen met sociale partners aan ambitieus en voortvarend arbeidsmarktbeleid. Dat doen we onder andere via de eind vorig jaar gepresenteerde brede arbeidsmarktagenda (zie beantwoording vraag 3). Het hanteerbaar maken van arbeidsmarktkrapte is immers een uitdaging voor zowel werkgevers als werknemers.
Ook werken we aan een gezamenlijke LLO-agenda. Dit gezien het belang van Leven Lang Ontwikkelen (LLO) voor de arbeidsmarkt, de productiviteitsagenda en de bestaans- en werkzekerheid van mensen. Daarmee geven we uitwerking aan het Regeerprogramma. Bij die agenda betrekken we het LLO-veld, waaronder werkgevers, sociale partners, opleiders, arbeidsmarktregio’s en uitvoeringsorganisaties.
Wat is de stand van zaken van de uitwerking van de Leven Lang Ontwikkelen (LLO)-agenda, en wanneer wordt deze uiterlijk naar de Kamer gestuurd?
De contouren voor de gezamenlijke LLO-agenda bespreken wij samen met de Minister van OCW in mei. Een centraal element is hoe we kunnen komen tot een effectievere benutting van de bestaande publieke en private investeringen in LLO. We zijn voornemens de kamerbrief hierover rond de zomer naar de Kamer te sturen.
Bent u bereid om Leven Lang Ontwikkelen expliciet te verankeren in de productiviteitsagenda en andere economische langetermijnstrategieën?
Leven Lang Ontwikkelen is van grote waarde voor de productiviteitsagenda en is daarbinnen een belangrijk element. In de gezamenlijke LLO-agenda zal de bijdrage aan productiviteit zeker een prominente plek krijgen, in nauwe afstemming met de productiviteitsagenda en andere economische en sociale doelen van LLO.
LLO helpt mensen om hun kennis en vaardigheden te onderhouden en verbeteren, en draagt bij aan het vermogen van mensen om zich te blijven ontwikkelen. LLO is daarmee nodig voor de noodzakelijke productiviteitsstijging. Daarbij heeft LLO waarde voor werkgevers, om innovatief en productief te blijven, maar ook om een aantrekkelijke werkgever te zijn op de krappe arbeidsmarkt. Daarnaast heeft LLO ook waarde voor de aanpak van andere grote maatschappelijke opgaven. Zoals de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt, de duurzame inzetbaarheidsagenda, het ondernemerspact, de aanpak van laaggeletterdheid, het voorkomen van werkloosheid. En niet in de laatste plaats, LLO is voor iedereen belangrijk om jezelf te ontwikkelen, loopbaanstappen te kunnen zetten, te groeien in je vak en je salaris en om plezier te houden in je werk.
Deelt u de mening dat de huidige arbeidsmarktkrapte in cruciale sectoren vraagt om meer aandacht en concrete actie voor (om)scholing? Zo ja, welke stappen wilt u hiervoor gaan zetten?
De huidige arbeidsmarktkrapte in cruciale sectoren vraagt om aandacht en concrete actie voor (om)scholing. De aanpak van arbeidsmarkkrapte hebben wij gedeeld in de kraptebrief van 13 december jongstleden8.
Voldoende gekwalificeerd personeel is nodig om de gewenste of noodzakelijke dienstverlening in maatschappelijke cruciale sectoren en ambities voor maatschappelijke doelen te realiseren. De huidige arbeidsmarktkrapte zet die dienstverlening en ambities onder druk. De huidige arbeidsmarktkrapte vraagt in de eerste plaats van werkgevers om zich hierop aan te passen en te zoeken naar andere oplossingen, bijvoorbeeld slimmere roostering en innovatie.
De rol die (om)scholing kan bieden is o.a. uiteengezet in de Kamerbrief Slim Investeren in Leven Lang Ontwikkelen van november jl.9 Het is in de eerste plaats aan werkgevers om te voorzien in scholing die nodig is om inzetbaar te blijven voor hun werk, ook als dat aan verandering onderhevig is. Het helpt daarbij als organisaties een cultuur hebben die leren en ontwikkelen ondersteunt en stimuleert. De SLIM-regeling stimuleert bedrijven aandacht te hebben voor en te investeren in leren en ontwikkelen. Allereerst door MKB-bedrijven te ondersteunen bij het werken aan een leercultuur in de organisatie.
Aanvullend daarop maken de door diverse sectoren, met steun van SZW, uitgewerkte sectorale ontwikkelpaden inzichtelijk hoe scholing bijdraagt aan in- of doorstroom in sectoren. Daarbij is specifiek voor maatschappelijk cruciale sectoren de SLIM scholingssubsidie relevant. Deze subsidie is een tegemoetkoming in de kosten die werkgevers maken voor het scholen van mensen die in- of doorstromen op functies in maatschappelijk cruciale sectoren. Daarmee stimuleert het kabinet dat werkgevers zich ook richten op werknemers die nog niet helemaal voldoen aan de eisen, en bieden we antwoord op de mismatch die kan bestaan tussen vraag en aanbod. De regeling bouwt voort op de eerdergenoemde sectorale ontwikkelpaden. In de periode 2025–2027 is er € 73,8 miljoen beschikbaar voor de SLIM scholingssubsidie. Tot en met eind juni staat het eerste aanvraagtijdvak open voor individuele werkgevers. In september opent een tijdvak voor sectorale aanvragen.
Tot slot werken we in het kader van de herziening van de arbeidsmarktinfrastructuur aan landelijke en regionale meerjarenagenda’s, waarin ook wordt ingezet op voldoende personeel voor cruciale publieke sectoren en waarbij de verbinding wordt gemaakt met (sectorale) Human Capital Agenda’s en de (provinciale) Economic boards.
Welke rol ziet u weggelegd voor een persoonlijk ontwikkelbudget voor alle werkenden om ontwikkeling en scholing te stimuleren?
De ideeën over persoonlijke ontwikkelbudgetten spreken ons zeer aan. Er is al veel over geschreven, bijvoorbeeld door de commissie Borstlap en door de SER. Wij verwachten dan ook dat deze ideeën aan de orde zullen komen in de brief over de gezamenlijke LLO-agenda die we rond de zomer aan uw Kamer versturen. Een onderdeel van die agenda is namelijk een verkenning naar hoe we de bestaande publieke en private LLO-middelen beter en effectiever kunnen benutten.
Hoe kijkt u naar de voornemens van de Europese Commissie om de tekorten in cruciale sectoren terug te dringen door middel van zogenoemde «flagships» met concrete maatregelen en gerichte actie?
Het kabinet vindt het goed om te zien dat er ook op Europees niveau lidstaten worden aangemoedigd om de arbeidsmarktkrapte terug te dringen. Het rapport van Draghi over de toekomst van het Europese concurrentievermogen toont aan dat het aanpakken van arbeidsmarktkrapte in Europa onverminderd belangrijk is. Ook uit een recent WRR-rapport blijkt dat de meeste Europese landen de komende decennia de gevolgen zullen merken van de vergrijzing en daarbij behorende krimpende beroepsbevolking en lagere economische groei.10 Dit doet Europa mede door het inzetten van «flagships». Europese projecten die bedoeld zijn om hervormingen aan te jagen, waaronder het aanpakken van tekorten in cruciale sectoren. Tegelijkertijd blijft aanvullende nationale inzet ook nodig. De nationale context van Nederland met een lage werkloosheid, hoge participatiegraad en specifieke tekorten met bijbehorende sectorstructuur is uniek in Europa.
Niet alles binnen het Europees beleidsdomein en flagships initiatieven is vertaalbaar naar de Nederlandse situatie. Daarom heeft dit kabinet ook diverse plannen over de aanpak van arbeidsmarktkrapte opgenomen in hoofdstuk 10b van het Regeerprogramma en nader uitgewerkt in de kraptebrief van 13 december jongstleden.11
Welke mogelijkheden ziet u om in Europees verband samen te werken om de arbeidsmarktkrapte terug te dringen?
De huidige mondiale omstandigheden tonen wederom het belang van Europese samenwerking aan. Zo lanceert de Commissie binnenkort een Coördinatie-instrument voor concurrentievermogen («Competitiveness Coordination Tool»), dat samen met de lidstaten zal bijdragen aan een betere strategische beleidscoördinatie van zorgen voor de uitvoering op EU- en nationaal niveau gedeelde concurrentiedoelstellingen, waaronder arbeidsmarktkrapte. Onder de paraplu van de Unie van Vaardigheden worden tevens meerdere initiatieven ontwikkeld om samenwerking op Europees niveau vorm te geven waar het gaat om het ontwikkelen van een leven lang leren, tegengaan van tekorten in bepaalde vaardigheden en inwoners weerbaarder te maken voor de groene -en digitale transitie. De Commissie heeft aangekondigd dat het concurrentievermogen een van de speerpunten van het aanstaande MFK wordt. Zoals het kabinet met uw Kamer deelde12 is concurrentievermogen, met daarin o.a. focus op de investering in vaardigheden, één van de prioriteiten van dit kabinet voor het aanstaande meerjarig financieel kader. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bestrijden van arbeidsmarktkrapte op Europees niveau en zorgen van een intensievere inzet op om- en bijscholing, met name op het gebied van STEM- en VET-vaardigheden. Het kabinet blijft zich binnen Europees verband hard maken voor een Europese inzet op arbeidsmarkttekorten, het ontwikkelen van vaardigheden en het competitiever maken van de Unie.
Bent u bekend met het bericht «Boskalis ziet geen toekomst meer in Nederland: «We moeten niet verzwakt worden door doorgeschoten milieu-eisen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat het oer-Hollandse Boskalis mogelijk verder vertrekt uit Nederland, indachtig dat eerder ook andere grotere bedrijven hun twijfels hebben uitgesproken over verdere investeringen in Nederland (bijvoorbeeld: ASML of Mollie) en bijvoorbeeld het van oorsprong Nederlandse Shell, Unilever of Bird hun hoofdkantoor al uit Nederland hebben verplaatst of dit gaan doen?
Zeker nu het kabinet zich met de uitvoering van de Sectoragenda maritieme maakindustrie «No guts, no Hollands glorie!» (Kamerstuk 2023–2024 31 409, nr. 423) vanwege de strategische belangen van deze sector hard maakt voor het industriebeleid voor de maritieme maakindustrie, zou ik het betreuren als Boskalis uit Nederland zou vertrekken.
Het kabinet zet zich daarnaast in voor een sterk en stabiel ondernemings- en vestigingsklimaat met goede randvoorwaarden, met de ambitie dat Nederland weer tot de top-5 van meest concurrerende landen wereldwijd moet gaan behoren, zoals opgenomen in het regeerprogramma.
Het kabinet ziet de recente keuze van Unilever om haar ijsdivisie te verzelfstandigen en deze met een hoofdkantoor en beursnotering in Nederland te vestigen als een bevestiging van het gevoerde beleid om een aantrekkelijk vestigingsklimaat te bevorderen. (Kamerstukken 2024–2025 32 637, nr. 665)
Bent u in gesprek met hoofdkantoren van grote internationale organisaties die kenbaar hebben gemaakt een vertrek te overwegen? Zo ja, hoe geeft u vervolg aan deze zorgen?
Ik spreek regelmatig met bedrijven – groot én klein – over hun zorgen ten aanzien van het ondernemingsklimaat. Daarnaast spreken de NFIA en de regionale partners uit het Invest in Holland netwerk jaarlijks met circa 2.500 grote internationale bedrijven over eventuele vervolginvesteringen in Nederland, maar ook over knelpunten waar zij tegenaan lopen. Soms geven bedrijven aan te overwegen om (een deel van de) bedrijfsactiviteiten naar het buitenland te verplaatsen. Natuurlijk zie ik het liefst dat bedrijven voor Nederland (blijven) kiezen en híer doen waar zij goed in zijn. De zorgen die bedrijven hebben, zet ik zoveel mogelijk om naar concrete acties. De OndernemersTop die ik in december jl. organiseerde, is daar een mooi voorbeeld van. Mede op basis van de inbreng van ondernemers die dag, werken we momenteel in gezamenlijkheid aan een Pact Ondernemingsklimaat. Ik streef ernaar dit Pact medio juni gereed te hebben voor ondertekening.
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
De Europese Commissie verwacht door het richtlijnvoorstel een afname van het aantal rapportageplichtige bedrijven met tachtig procent. In de toelichting bij het voorstel voor het Implementatiebesluit Richtlijn duurzaamheidsrapportering2 is geschat dat tussen de 3000 en 6000 ondernemingen in Nederland onder de rapporteringsverplichting gaan vallen. Daarvan zullen er naar verwachting tussen de 600 en 1200 overblijven na invoering van het richtlijnvoorstel uit Omnibus I.3
Een betrouwbare schatting van de kosten voor deze bedrijven is lastig te geven.4 Omstandigheden zoals de mate van complexiteit van de onderneming en van haar waardeketen en de plaatsen waar zij (en haar waardeketen) wereldwijd is gevestigd, zijn van invloed op de omvang van de lasten. De Commissie heeft daarom in het impact assessment bij de CSRD geen gemiddelde kosten per onderneming berekend. Bij het onderhavige richtlijnvoorstel is geen impact assessment gevoegd. Wel heeft de Commissie in het begeleidende werkdocument5 een inschatting gemaakt van de kostenbesparing van de voorstellen. De Commissie schat in dat de totale lastenverlichting € 4.4 miljard per jaar bedraagt, met name doordat er minder ondernemingen rapportageplichtig zullen zijn. Voor de overgebleven ondernemingen worden de lasten vooral verminderd doordat de ESRS-standaarden door de Commissie zullen worden ingekort en doordat het assurance-onderzoek door de accountant daardoor ook minder omvangrijk wordt. De Commissie heeft het voornemen om deze ESRS-standaarden zo snel mogelijk te vereenvoudigen en zal daarvoor nog met een voorstel komen. Op dit moment is het daardoor niet mogelijk om een indicatie te geven van de lastenvermindering en kosten door deze regelgeving voor Nederlandse ondernemingen.
Bent u van mening dat de CSRD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
De CSRD is in 2022 vastgesteld. De Europese Commissie heeft Nederland onlangs herinnerd aan de noodzaak om de CSRD op korte termijn te implementeren en aangegeven geen ruimte te zien voor uitstel. Het Omnibus I-voorstel wijzigt de CSRD op onderdelen, om zo de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verlichten. De Commissie heeft onder meer voorgesteld de reikwijdte van de CSRD te versmallen door de drempelwaarde voor bedrijven die eronder gaan vallen te verhogen van 500 naar 1.000 medewerkers. Het kabinet is hier voorstander van en steunt dit doel. Ook bij andere EU-lidstaten is draagvlak voor het voorstel. Het volledig afschaffen van CSRD voor grote ondernemingen is op dit moment geen onderwerp van discussie. Daar is in Europees verband ook geen draagvlak voor.
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Het Omnibus I voorstel bevat geen bepalingen die de reikwijdte van de EU-richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) aanpassen. Voor de omzetting van de CSDDD naar nationale wetgeving is in het implementatietraject van de Wet internationaal verantwoord ondernemen (Wivo) een bedrijfseffectentoets (BET)6 uitgevoerd. Hierin is een schatting van het aantal Nederlandse bedrijven dat per 2029 onder de verplichtingen van de CSDDD komen te vallen opgenomen van ongeveer 475 ondernemingen. De totale geraamde structurele kosten vanaf 2029 voor deze grote ondernemingen bedragen € 220 miljoen per jaar waarvan € 130 miljoen nieuwe regeldrukkosten en € 90 miljoen bedrijfseigen kosten. De aanpassingen aan de CSDDD die de Europese Commissie in het Omnibus I-pakket heeft voorgesteld zouden moeten leiden tot een verlaging van deze kosten.
Bent u van mening dat de CSDDD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Het kabinet zet in op harmonisatie in Europa, met het oog op het gelijke speelveld en versterking en bescherming van de interne markt, met waarborgen voor een uniforme toepassing van regels, zoals uiteengezet in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen7 en de kabinetsbrede interne-marktactieagenda8. Een goed functionerende interne markt is het fundament van de Europese economie en ons concurrentievermogen. Het krachtenveld in Europa lijkt niet gunstig voor een eventuele afschaffing van de CSDDD, aangezien deze richtlijn pas recent is vastgesteld en het omnibusvoorstel juist kansen biedt om eventuele zorgen van lidstaten en het Europees parlement te adresseren.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de CSRD en CSDDD regelgeving voor Nederlandse bedrijven, de Nederlandse economie en voor de Europese economie?
Uit de impact assessments van de Europese Commissie bij de CSRD en de CSDDD blijkt dat op de middellange tot lange termijn wordt verwacht dat de voordelen voor bedrijven de (regeldruk)kosten op de korte termijn zullen overtreffen. Dat neemt niet weg dat de regeldrukeffecten, zeker op korte termijn, voelbaar zullen zijn. Het kabinet heeft daar oog voor en steunt in dat kader de inspanningen voor regeldrukvermindering van de Europese Commissie via het Omnibus I-voorstel.
Ziet u door de tanende Nederlandse concurrentiekracht een reden tot aanpassing van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) door het WODC geëvalueerd. De uitkomsten van het onderzoek worden in de zomer van 2025 verwacht. Ik wacht dit evaluatieonderzoek af alvorens besluiten te nemen over het al dan niet aanpassen van de WAMCA.
Heeft u meer kritische signalen uit het bedrijfsleven ontvangen over de WAMCA? Zo ja, wat betrof deze kritiek specifiek?
Dit is een relatief nieuwe wet waarover het gesprek gaande is en waarbij de regering openstaat voor het ontvangen van ervaringen met de wet, vanuit alle betrokken invalshoeken. Daarom is het ook goed dat de wet op dit moment wordt geëvalueerd en dat we jaarlijks een monitorbijeenkomst houden waarin stakeholders ervaringen met de wet uitwisselen.
Klopt het dat Nederland met de WAMCA het enige land is in Europa wat een regeling voor collectieve schadeclaims heeft? Zo nee, welke Europese landen kennen een soortgelijke regeling?
Sinds 25 juni 2023 moet elke lidstaat van de Europese Unie de Richtlijn (EU) 2020/1828 inzake representatieve actie consumentenzaken hebben omgezet in zijn nationale recht. Die richtlijn verplicht tot invoering van een collectieve schadevergoedingsactie. Elke lidstaat van de Europese Unie dient derhalve over een regeling voor collectieve schadeclaims in consumentenzaken te beschikken.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de WAMCA voor Nederlandse bedrijven?
Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, wordt de WAMCA momenteel geëvalueerd. Dit betreft een bij wet voorgeschreven evaluatie waarbij de onderzoekers bezien of de gestelde doelen van de wet in de praktijk worden bereikt en welke (andere) effecten de wet heeft gehad. De uitkomsten van het onderzoek komen in de zomer van dit jaar beschikbaar. Dit onderzoek beoogt een beter beeld te verkrijgen van hoe de WAMCA in de praktijk werkt, en wat de gevolgen zijn voor onder andere het Nederlandse bedrijfsleven.
Klopt het dat sinds de invoering van de WAMCA er een toenemend aantal massaschadeclaims is te zien? Zo ja, hoe groot betreft de stijging?
Voor de inwerkingtreding van de WAMCA op 1 januari 2020 was een massaschadeclaim in rechte alleen mogelijk via een bundeling van individuele claims. Dit kon en kan op basis van volmacht, lastgeving of door vorderingen over te dragen aan een partij die deze gezamenlijk instelt. Deze vormen van bundeling van vorderingen komen met name in mededingingszaken en aandeelhoudersvorderingen regelmatig voor.
In een collectieve actie op basis van het voor 1 januari 2020 geldende artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kon geen schadevergoeding worden gevorderd. Dat is pas mogelijk geworden met het door de WAMCA gewijzigde nieuwe artikel 3:305a BW. Sinds 2020 kan een belangenorganisatie in een collectieve actie dus ook schadevergoeding voor een groep benadeelden vorderen. Deze collectieve acties worden bijgehouden in het Centraal register voor collectieve vorderingen. Daaruit blijkt dat er in de afgelopen vijf jaar zo’n dertig collectieve schadevergoedingsacties zijn ingesteld.
Voor 2020 werd in collectieve acties een verklaring voor recht, een gebod of een verbod gevorderd, bijvoorbeeld wegens onrechtmatig handelen van de aangesproken partij. Bij toewijzing daarvan volgden daarna soms schikkingsonderhandelingen of soms vele individuele vorderingen tot schadevergoeding, gebaseerd op de uitspraak in de collectieve actie dat de aangesproken partij onrechtmatig heeft gehandeld.
Om te beoordelen of sprake is van een toename van het aantal massaschadeclaims zou daarom een vergelijking moeten worden gemaakt met het aantal collectieve acties vóór 2020, ook als daarin geen schadevergoeding maar slechts een verklaring voor recht werd gevorderd. Voor een meer uitgewerkt overzicht van de werking van de WAMCA in de praktijk verwijs ik naar de uitkomsten van het momenteel lopende evaluatieonderzoek.
Hoe kijkt, volgens u, het Nederlandse bedrijfsleven naar het in de Clean Industrial Deal uitgesproken voornemen van de Europese Commissie om bij openbare aanbestedingen te verplichten dat een gedeelte wordt gegund aan Europese bedrijven? Zien zij dit als een steuntje in de rug, of vrezen zij represailles van niet-EU-landen waardoor zij aanbestedingen in niet-EU-landen mogelijk mislopen?
Het Nederlandse en Europese bedrijfsleven verwelkomen de aankondigingen in de Clean Industrial Deal om marktvraag te creëren voor schone industriële productie en clean tech via onder andere aanbestedingsprocedures. Concreet is de Europese Commissie voornemens om de Europese Aanbestedingsrichtlijnen te herzien om niet-prijscriteria nadrukkelijker mee te wegen in aanbestedingsprocedures, zoals duurzaamheids- en weerbaarheidscriteria (het voorstel is voorzien voor 2026). In reacties op de Clean Industrial Deal steunt het bedrijfsleven het voornemen om marktvraag te creëren voor Europese producten, waarbij rekening dient te worden gehouden met handels- en investeringsbelangen. De niet-prijs criteria dienen daarbij doeltreffend te zijn en niet tot extra regeldruk te leiden.
Voor bedrijven als Boskalis zijn exportkredietverzekeringen ook van groot belang. Nederland gaat verder dan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en/of EU-voorwaarden bij exportkredietverzekeringen. Om welke onderdelen gaat dit specifiek? Bent u bereid om aanpassingen te doen in deze voorwaarden om te komen tot een (meer) gelijk speelveld? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De kaders voor het beoordelen van milieu en sociale risico’s zijn vastgelegd in de «OESO Common Approaches». Op onderdelen gaat Nederland verder. Zo beoordeelt Nederland niet alleen grotere projecten, maar ook kleinere aanvragen en kortlopende transacties op risico's voor mens, dier en milieu. Daarnaast vindt voor gevoelige sectoren zoals de bagger en chemie altijd due diligence onderzoek plaats en worden risicovolle projecten na polisafgifte gemonitord. Het kabinet acht de genoemde maatregelen nodig om gericht risico’s te identificeren en, waar nodig, te mitigeren. Periodiek wordt een internationale benchmark uitgevoerd naar de concurrentiekracht van de exportkredietverzekering ten opzichte van andere landen. In het volgende onderzoek, te starten in 2026 of eerder indien daar directe aanleiding toe is, neemt het kabinet het gelijke speelveld op het gebied van mvo mee. Meer informatie hierover staat in Kamerstuk 26 485, nr. 39.
Wat zijn de gevolgen van de afspraken in Glasgow bij de Conference of the Parties 26 (COP26) voor Nederlandse bedrijven die gebruik (willen) maken van exportkredietverzekeringen? Wat hebben andere landen daadwerkelijk in de praktijk gedaan na ondertekening van de afspraken COP26? In hoeverre is er door deze afspraken nog sprake van een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven?
Alle EU-lidstaten hebben zich gecommitteerd aan het beëindigen van ekv-steun aan de fossiele energiesector die niet in lijn is met een opwarmingslimiet van 1,5 graad. Voor Nederlandse bedrijven betekent dit dat zij sinds 1 januari 2023 geen ekv-steun meer kunnen aanvragen voor de fossiele energiesector, behoudens beperkte en duidelijk gedefinieerde uitzonderingen die in lijn zijn met de 1,5°C doelstelling.
In de jaarlijkse review van de Europese Commissie is een overzicht weergegeven van het uitfaseerbeleid van elke EU-lidstaat die een publieke ekv-faciliteit aanbiedt.9Hieruit blijkt dat vrijwel alle lidstaten die exportkredietverzekeringen bieden met betrekking tot fossiele projecten uitfaseerbeleid hebben opgesteld. Oostenrijk, Roemenië, Slowakije en Slovenië hebben in hun beleid ruimte opgenomen om ekv-steun aan de olie- en gastransacties later (tussen nu en 2030) te beëindigen. Overigens gaven deze landen in 2023 geen ekv-steun af aan fossiele transacties. Vanuit de Export for Finance Future coalitie (E3F) wordt ook jaarlijks gerapporteerd over de uitfasering van steun aan de fossiele energiesector, waarbij zichtbaar is waar uitzonderingen gemaakt worden.10 Nederland rapporteert jaarlijks over de uitzonderingen in de ekv-monitor. Uit een evaluatie11 door een externe partij blijkt dat het Nederlandse COP26-beleid grotendeels overeenkomt met dat van andere landen die de COP26-verklaring hebben ondertekend en onderdeel uitmaken van E3F-coalitie.
Verder hebben drie OESO-landen, Turkije, Japan en Zuid-Korea, de COP26-verklaring niet ondertekend en zijn de Verenigde Staten in februari 2025 uit de CETP, de coalitie rond de COP26-verklaring, gestapt. Dit is ongunstig voor het gelijkwaardig speelveld. In het volgende benchmarkonderzoek voor de ekv, te starten in 2026 of eerder indien daar directe aanleiding toe is, neemt het kabinet dit element t.a.v. het internationaal gelijk speelveld mee.
Voor een gedetailleerde vergelijking van het beleid van verschillende exportkredietverzekeraars verwijs ik u graag naar de recente evaluatie en wederom naar Kamerstuk 26 485, nr. 39.
Het alarm slaan van de ombudsman over de gebrekkige postbezorging door de overheid |
|
Sander van Waveren (NSC), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «burgers in de problemen door te late bezorging brieven overheid, ombudsman wil actie»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van problemen met postbezorging door overheidsinstanties? Welke signalen heeft u hierover ontvangen en van wie?
De postmarkt in den brede bevindt zich al enige tijd in moeilijk vaarwater. De klachten die over langer dan normale overkomstduur bij het Ministerie van Economische Zaken binnenkomen richten zich voornamelijk op post die binnen de universele postdienst (UPD) wordt verstuurd. Omdat zakelijke post, zoals van de overheid, en UPD-post door hetzelfde netwerk gaan, gaan deze problemen ook de bezorging van overheidspost niet voorbij. De beantwoording van vraag 4, 5 en 6 gaat verder in op de ontvangen klachten.
Gelet op de brede scope van de vragen benoem ik graag de rolverdeling tussen de verschillende departementen. Het Ministerie van Economische zaken is verantwoordelijk voor het wettelijk kader rondom de UPD. Voor zakelijke post geldt geen wettelijk kader. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een overkoepelende verantwoordelijkheid voor goed functionerend openbaar bestuur. Het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor de gebundelde inkoop van goederen en diensten voor de overheid, waaronder het Rijksbrede postcontract voor circa 140 (rijks)organisaties. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de rechtsorde en in het verlengde hiervan procesrechtelijke wetgeving over zorgvuldige communicatie tussen rechtspraak en rechtszoekenden.
Zijn er binnen uw ministeries interne meldingen gedaan over klachten van overheidsinstanties met betrekking tot postbezorging? Zo ja, welke meldingen zijn er in de afgelopen vijf jaar vanuit overheidsinstanties ontvangen over problemen met de postbezorging en gebrekkige klachtafhandeling en hoe zijn deze signalen opgevolgd?
Er is binnen het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen registratie waarin dergelijke interne meldingen staan.
Houdt het Rijk (of departementen of diensten binnen het Rijk) bij hoe verzonden post bezorgd wordt en of daar klachten over zijn? Kunt u aangeven of, en zo ja, bij welke departementen of overheidsinstanties problemen met postbezorging structureel meer voorkomen dan bij andere departementen of overheidsinstanties?
Ik heb hiervoor navraag gedaan bij het Ministerie van Financiën dat verantwoordelijk is voor de gebundelde inkoop van goederen en diensten voor de overheid. De Rijksoverheid heeft hiervoor 22 verschillende categorieën opgesteld. Eén van deze categorieën is de categorie Logistiek. Het Ministerie van Financiën (categorie Logistiek) beheert o.a. het Rijksbrede postcontract en is opdrachtgever voor de aanbesteding van postdienstverlening. Circa 140 (rijks)organisaties zijn aangesloten bij dit Rijksbrede postcontract. Denk hierbij aan de departementen, de Belastingdienst, CJIB, maar ook organisaties zoals het UWV, de rechtbanken en de Politie. Decentrale overheden vallen niet onder het Rijksbrede postcontract. Jaarlijks worden circa 255 miljoen poststukken onder dit contract verstuurd.
Vanuit deze rol houdt het Ministerie van Financiën sinds 2021 bij hoeveel klachten er zijn gemeld bij PostNL. Dit kunnen klachten zijn vanuit overheidsinstanties zelf of klachten die door een burger worden gemeld bij een deelnemende organisatie en die vervolgens bij PostNL gerapporteerd worden. PostNL registreert de ontvangen klachten en bespreekt deze elk kwartaal met het Ministerie van Financiën. De klachten worden bijgehouden voor het totaalpakket aan post dat binnen de aanbesteding valt en wordt niet per overheidsinstantie bijgehouden. Daarom kan hierin geen onderscheid gemaakt worden.
Klopt het dat voordat een klacht bij de Nationale ombudsman terecht komt, die eerst al bij het bestuursorgaan ingediend zou moeten zijn waar de klacht betrekking op heeft? Kunt u per departement een overzicht verstrekken van de afgelopen vijf jaar met daarin het aantal klachten of meldingen over niet of te laat bezorgde post? Kunt u (op hoofdlijnen) aangeven op welke wijze op deze klachten is gereageerd? Zijn brieven opnieuw verstuurd? Zijn termijnen opgeschort? Of zijn klachten afgewezen?
Voordat iemand de Nationale ombudsman kan verzoeken om een onderzoek te doen naar een gedraging van een bestuursorgaan, moet deze persoon inderdaad eerst een klacht indienen bij het betrokken bestuursorgaan, tenzij dit redelijkerwijs niet van die persoon kan worden gevergd (artikel 9:20, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht).
Zoals in de beantwoording van de vorige vraag aangegeven, worden klachten op Rijksbreed niveau bijgehouden. Op deze manier kan zicht worden gehouden op de afspraken die onder de aanbesteding gelden. Er is geen overzicht per departement van het aantal klachten of meldingen over niet of te laat bezorgde post van de laatste vijf jaar. Het is de verantwoordelijkheid van de departementen zelf om deze af te handelen, mede omdat de aard van het probleem per klacht en instantie kan verschillen. Er is wel een overzicht van het totale aantal klachten dat bij PostNL door alle organisaties die deelnemen aan het Rijksbrede postcontract geregistreerd wordt. In de beantwoording van de volgende vraag wordt hier een overzicht van gegeven.
Kunt u een overzicht verstrekken van de afgelopen vijf jaar met daarin de hoeveelheid klachten over gebrekkige postbezorging die door de overheid zijn afgehandeld met een doorverwijzing naar PostNL?
Hieronder volgt een zo volledig mogelijk overzicht van het aantal en soort klachten over bezorging van overheidspost, zoals dat wordt bijgehouden door Categorie Logistiek van het Ministerie van Financiën.
1844
1663
2363
1977
distributie / bezorging1
1087
822
1327
861
serviceproducten en diensten2
561
557
763
773
digitale bestelomgeving3
57
115
75
122
administratief4
98
90
144
0
991
724
1202
728
zending niet ontvangen
682
488
830
391
geen kennisgeving ontvangen
38
55
47
81
onbeheerd achtergelaten
16
22
21
50
zonder handtekening uitgereikt
17
12
17
26
onterecht in brievenbus
0
25
0
21
Vertraagd
110
37
129
0
gedrag medewerker
25
7
0
0
onterecht retour gestuurd
16
6
0
0
Totaal aantal reguliere poststukken
276.494.581
262.234.202
250.630.092
254.686.249
Totaal aantal aangetekende poststukken
747.191
746.691
727.628
739.001
Distributie/ bezorging: bezorging op verkeerd huisnummer, gedrag medewerker, poststuk niet of te laat bezorgd, poststuk onterecht retour gestuurd
Serviceproducten en diensten: klachten over haal-en brengritten. Bezorgers die te laat zijn om post te bezorgen of ophalen (let op dit betreft locaties van de deelnemende organisaties, niet van burgers)
Digitale bestelomgeving: storingen in online omgeving, orders die online geplaatst worden en online niet goed verwerkt
Administratief: klachten over facturatie van deelnemende organisaties
Om de bovenstaande cijfers in perspectief te plaatsen geeft de klachtenratio de verhouding tussen het totale volume poststukken en de ontvangen klachten weer. Deze ratio was in 2024 voor aangetekende post ~0.1% en voor reguliere post ~0.0008%.
Bent u het eens met de stelling van de Nationale ombudsman dat de overheid verantwoordelijk blijft voor de postbezorging, ook wanneer ze dit door PostNL laat uitvoeren? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid zelf om ervoor te zorgen dat overheidspost tijdig en correct wordt bezorgd?
De overheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de eisen die in relevante wetgeving worden gesteld aan postvoorziening. Dit toezicht is belegd bij de ACM. Voor de UPD zie ik hierbij een verantwoordelijkheid om mij in te zetten voor een wettelijk kader dat aansluit bij de marktomstandigheden en de behoeftes van gebruikers, zoals de Nederlandse consument maar ook overheidsinstanties die post versturen. Op deze manier worden hun belangen geborgd.
Ook los van het toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen zijn de Minister van BZK en ik van oordeel dat, als overheidsinstanties per post communiceren met burgers, de kwaliteit van postbezorging een aangelegen punt is. Het is immers belangrijk dat een stuk de geadresseerde ook daadwerkelijk bereikt. Dat is te meer het geval indien het gaat om stukken die voor de geadresseerde belangrijke (rechts)gevolgen hebben. Ons rechtsbestel voorziet op dit punt op meerdere manieren in waarborgen om de rechtspositie van de burger te beschermen. Zo is het vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters2 dat, in het geval van niet-aangetekende verzending van een stuk, het verzendende bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Het bestuursorgaan kan daarbij in eerste instantie volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in elk geval vereist dat het desbetreffende stuk is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Als het bestuursorgaan de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de ontvangst van het stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Voor aangetekende verzending van een stuk is het vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters dat moet worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze op het adres van de geadresseerde is aangeboden. Als een stuk volgens gegevens van PostNL op het juiste adres is uitgereikt of als daar een zogenoemd afhaalbericht is achtergelaten, rechtvaardigt dat het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op dat adres is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht in de brievenbus achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk voor risico van de belanghebbende. Stelt de geadresseerde dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen, dan ligt het op zijn weg om het aan de gegevens van PostNL ontleende vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is voldoende is dat hij feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk, in weerwil van de gegevens van PostNL, redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Voor zowel niet-aangetekend als aangetekend verzonden stukken geldt dat niet is vereist de geadresseerde aannemelijk maakt dat het stuk niet is ontvangen of aangeboden. Op grond van deze jurisprudentie is het risico dat een stuk niet of niet tijdig wordt bezorgd dus niet per definitie voor rekening van de geadresseerde. Deze jurisprudentie biedt ook ruimte om rekening te houden met concrete problemen met postbezorging die zich op het desbetreffende adres in andere gevallen hebben voorgedaan.3 Dat neemt niet weg dat het wat de bewijsvoering betreft lastig kan zijn om feiten en omstandigheden aan te dragen op grond waarvan de ontvangst of aanbieding van een stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Dat bevestigt dat het ook voor post die de overheid verzendt belangrijk is dat de bezorging ervan een hoge mate van betrouwbaarheid kent.
Hoeveel klachten heeft de overheid in de afgelopen vijf jaar bij PostNL of andere bezorgdiensten ingediend over problemen met bezorging? Zijn hier gesprekken over gevoerd?
Het Ministerie van Financiën bespreekt elk kwartaal de binnengekomen klachten met PostNL. Indien er een significante toename van het aantal klachten is te zien, wordt dit apart besproken. Zo was er bijvoorbeeld in 2023 sprake van een significante toename van het aantal klachten over aangetekende post (zie tabel bij vraag 6). Hierover is een apart gesprek gevoerd met PostNL en dit heeft geleid tot een aangepaste werkwijze.
Zijn er bijzondere afspraken met PostNL over bezorging van post van de overheid of overheidsdiensten? Zo ja, welke?
Ja, er is in het Rijksbrede postcontract afgesproken dat minimaal 95% van de poststukken van de (rijks)organisaties die onderdeel zijn van dit contract, op de afgesproken dag bezorgd moet worden. Ook is er afgesproken dat 99% van de poststukken op de afgesproken dag of de eerstvolgende bezorgdag bezorgd moet worden. De norm van 95% wordt structureel niet behaald, de consequentie hiervan is dat er maandelijks een boete wordt opgelegd door het Ministerie van Financiën. Deze boete bedraagt voor tijdkritische post 3% van de omzet van de desbetreffende maand, voor niet-tijdkritische post is dit 2%. Dit komt neer op een maandelijkse totale boete van circa € 100.000 tot € 160.000 per maand, afhankelijk van de omzet.
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht houdt op de postmarkt van consumenten, maar niet op de zakelijke markt en dat PostNL zich daarom, volgens de ombudsman, nauwelijks aan regels hoeft te houden wat betreft bezorging van overheidspost? Zijn u meer signalen bekend over gebrekkige postbezorging op de zakelijke postmarkt? Zo ja, bent u van mening dat hier sprake is van marktfalen en welke maatregelen overweegt u om dit op te lossen?
ACM houdt toezicht op de eisen die ten aanzien van de UPD vastgelegd zijn. Denk hierbij onder andere aan de overkomstduur van brieven en de bereikbaarheid van brievenbussen. De kwaliteit van de zakelijke postmarkt is niet gereguleerd door middel van wetgeving. Dat betekent echter niet dat PostNL zich niet aan regels zou hoeven te houden. Voor wat betreft bezorging van post door overheidsorganen die onder het Rijksbrede postcontract vallen, gelden namelijk de voorwaarden en eisen die daarin zijn vastgelegd (zie het antwoord op vraag 9).
Via belangenorganisaties van verzendende zakelijke partijen zijn de afgelopen jaren ook signalen binnengekomen over afnemende kwaliteit van de postbezorging en stijgende tarieven. Deze signalen worden momenteel meegenomen in het lopende onderzoek van de ACM over de toekomst van de postmarkt.
Welke stappen onderneemt u om te garanderen dat de ACM beter toezicht kan houden op de betrouwbaarheid van de zakelijke markt, inclusief overheidspost, nu uit signaleren blijkt dat marktfalen kan optreden? Bent u bereid aanvullende regulering te overwegen?
Gelet op ontwikkelingen zoals de toenemende digitalisering, de dalende omvang van de postmarkt en de veranderende behoeften van gebruikers ben ik terughoudend in het opzetten van sectorspecifieke regulering voor de zakelijke postmarkt. De ACM doet momenteel op verzoek van mijn voorganger onderzoek naar de toekomst van de postmarkt. Het vervolgproces is dat ik na de oplevering van het ACM-onderzoek aan uw Kamer een appreciatie wil sturen van het ACM-onderzoek samen met de nota van wijziging. Deze appreciatie kan door uw Kamer worden betrokken bij de behandeling van de wijziging van de Postwet4.
Welke klachtprocedures bestaan er momenteel voor burgers die hinder ondervinden van gebrekkige bezorging van overheidspost?
Klachten over niet ontvangen of te laat bezorgde post kunnen door de geadresseerde worden gemeld bij de verzender. De verzender kan vervolgens actie ondernemen, bijvoorbeeld door een klacht in te dienen bij PostNL, door de betreffende zending opnieuw te versturen of door een andere verzend- of communicatiemethode te kiezen. Ook de Geschillencommissie Post kan een rol spelen bij het beslechten van geschillen tussen consumenten en PostNL met betrekking tot de dienstverlening van PostNL.
Bent u het met de stelling in het voorbeeld van de Nationale ombudsman eens dat «niet-ontvangen post geen gegronde reden is voor een klacht» bij een waterschap? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat de overheid betrouwbaar en toegankelijk moet zijn voor burgers? Zo nee, bent u dan van mening dat de betreffende overheidsinstanties onjuist hebben gehandeld? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat een afwijzing van een klacht op deze grond niet meer voorkomt?
Ik onderstreep het belang van een betrouwbare en toegankelijke overheid en vanuit dat oogpunt vind ik dat zij secuur richting haar burgers moet communiceren. Wat de precieze juridische gevolgen zijn van het niet ontvangen van post, in dit geval een aanmaning, is afhankelijk van de context. De feiten en omstandigheden van het geval waar de door de Nationale ombudsman bedoelde klacht over ging, zijn mij niet bekend. Daarom kan ik geen uitspraak doen over de juistheid van zijn stelling en over de vraag of de desbetreffende overheidsinstanties juist hebben gehandeld.
Zoals ook bij vraag 7 aangegeven ligt het risico van verzending volgens de in de jurisprudentie ontwikkelde hoofdregel bij de verzender. Dit brengt mee dat, wanneer de geadresseerde stelt dat een stuk niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt om de verzending aannemelijk te maken. Als de verzender de verzending aannemelijk maakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de ontvangst van het bericht redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Zijn er situaties bij overheidsinstanties bekend waarbij burgers door gebrekkige postbezorging bezwaar- of beroepstermijnen hebben gemist? Zo ja, kunt u aangeven bij welke overheidsinstanties dit heeft plaatsgevonden en daarbij ook expliciet aan te geven hoe deze situaties door de desbetreffende instantie zijn opgevolgd?
Er is geen overzicht van gevallen waarin burgers door gebrekkige postbezorging bezwaar- of beroepstermijnen hebben gemist. Wel is duidelijk, bijvoorbeeld op basis van de genoemde rechterlijke uitspraken, dat zich zulke gevallen voordoen. In het antwoord op vraag 7 is uiteengezet bij wie het risico van verzending en ontvangst van overheidspost berust.
Welke maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat burgers niet juridisch benadeeld worden door fouten in de postbezorging van overheidsinstanties?
Indien duidelijk is dat een fout in het proces van postbezorging er de oorzaak van is dat een stuk niet of niet tijdig door een burger is ontvangen, biedt de huidige wetgeving verschillende mogelijkheden om de negatieve gevolgen daarvan niet voor rekening van burgers te laten komen. Zie de beantwoording van vraag 7 voor een nadere toelichting.
Deelt u de mening dat, ondanks dat overheidscommunicatie steeds meer via digitale wegen gebeurt, er geen concessies gedaan mogen worden aan de bezorging van fysieke post? Zo ja, welke voorstellen gaat u doen om tegemoet te komen aan de zorgen van de Nationale ombudsman?
Ik deel de zorgen vanuit de Kamer en de Nationale ombudsman en vind dat, wanneer overheidsorganisaties of burgers kiezen voor communicatie per fysieke post, zij daar ook op moeten kunnen rekenen. Bij vraag 7 is aangegeven welke verantwoordelijkheid ik daarbij heb voor de postbezorging die wettelijk is geregeld. Zoals eerder aangegeven doet de ACM momenteel onderzoek naar de toekomst van de postmarkt. Ik zal na de oplevering daarvan aan uw Kamer een appreciatie sturen samen met de nota van wijziging. Deze appreciatie kan door uw Kamer worden betrokken bij de behandeling van de wijziging van de Postwet.
Acht u naar aanleiding van deze problematiek aanpassing van de Postwet nodig om te garanderen dat burgers niet langer de dupe zijn van gebrekkige postbezorging? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u? Zo nee, welke stappen onderneemt u wel om de situatie te verbeteren?
Dit vraagstuk is onderdeel van het onderzoek naar postmarkt dat de ACM momenteel uitvoert en waarover ik u op korte termijn nader zal berichten. Na het versturen van mijn appreciatie van het ACM onderzoek ga ik graag snel met uw Kamer in gesprek over de toekomst van de postmarkt.
Vormen de voorgestelde bevoegdheden in de asielnoodmaatregelenwet een onwenselijk groot risico, aangezien lidstaten volgens de Procedurerichtlijn een asielaanvraag als ongegrond mogen afhandelen in drie situaties waarin een vreemdeling zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of ervan heeft afgezien, waaronder bij weigering om te verschijnen voor een gehoor na een behoorlijke uitnodiging? Deelt u de zorg dat dit risico extra groot is vanwege de bekende problemen met gebrekkige postbezorging? Zo ja, wat betekent dit voor de toepassing van deze bevoegdheid in de voorgestelde asielnoodmaatregelenwet? En kunt u specifiek ingaan op de rechtsgevolgen van deze bevoegdheid?
Deze zorg deel ik niet. De Asielnoodmaatregelenwet brengt geen wijziging aan in de gronden waarop de IND een asielaanvraag als impliciet ingetrokken kan beschouwen. Wel verandert het de afdoening van de asielaanvraag in deze gevallen. Het in uw vraag genoemde niet verschijnen bij een gehoor is een voorbeeld van een situatie waarin de asielzoeker niet aan zijn samenwerkingsplicht voldoet. Tijdens de asielprocedure heeft de asielzoeker immers de plicht om zich beschikbaar te houden. De IND betrekt echter ook of er sprake is van verschoonbare redenen voor het niet verschijnen. Bij niet verschijnen op het gehoor neemt de IND dan ook contact op met de vreemdeling of diens gemachtigde om navraag te doen naar de redenen voor het niet verschijnen. Wanneer sprake zou zijn van aantoonbare problemen rondom de bezorging van de uitnodiging, zou het gaan om een verschoonbare reden. Indien de vreemdeling niet bereikbaar is en/of diens verblijfsplaats niet bekend is, dan voldoet de asielzoeker niet aan zijn plichten en kan de aanvraag vanaf inwerkingtreding van de Asielnoodmaatregelenwet als ongegrond worden afgedaan.
Kunt u tevens separaat ingaan op de rechtsgevolgen van niet-ontvangen of vertraagde post bij de volgende instanties: de Immigratie- en Naturalisatiedient, de rechtbanken, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen?
Wat de (rechts)gevolgen zijn van het niet of niet tijdig ontvangen van een stuk van de genoemde instanties, is afhankelijk van de inhoud van het stuk. Is het stuk slechts informerend, dan zal het niet of niet tijdig ontvangen ervan veelal geen (directe) gevolgen hebben. Wordt in een brief een termijn gesteld of een actie van de geadresseerde gevraagd, dan zal dat doorgaans anders zijn. Voor zover het gaat om stukken die de genoemde bestuursorganen per post versturen, geldt in algemene zin dat – zoals in het antwoord op vraag 7 is uiteengezet – het betrokken bestuursorgaan de verzending van het stuk aannemelijk moet maken, waarna het aan de geadresseerde is om feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de ontvangst of aanbieding van het stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt diegene daarin, dan zullen de gevolgen van het niet of niet tijdig ontvangen van het stuk in beginsel niet voor rekening van die persoon komen. Indien bijvoorbeeld door het niet tijdig ontvangen van een besluit de daarin gestelde bezwaar- of beroepstermijn is verstreken, dan moet een bezwaar of beroep in elk geval alsnog inhoudelijk worden behandeld indien het bezwaar- of beroepschrift is ingediend binnen zes weken (of een afwijkende wettelijke termijn) nadat betrokkene alsnog van het besluit op de hoogte is geraakt. Eenzelfde lijn geldt voor stukken die door rechtbanken worden verzonden. Ook rechtbanken zijn zich bewust van het belang van een correcte en tijdige bezorging van poststukken. Daarom wordt vanuit de rechtspraak ook overleg gevoerd met PostNL om tot verbetering van de postbezorging te komen. Verder komt in verschillende uitspraken5 duidelijk tot uitdrukking dat de rechtspraak bij beantwoording van de vraag of de ontvangst of aanbieding van een stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld, rekening houdt met het feit dat bekend is dat zich al langere tijd problemen voordoen met postbezorging.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bevorderen van steward owned ondernemen in Nederland. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken , Dirk Beljaarts |
|
![]() |
Op welke wijze is tot op heden uitvoering gegeven aan de motie-Sneller/Zeedijk (Kamerstuk 29 023, nr. 509) over de rentmeestervennootschap en kunt u benoemen met welke partijen al is gesproken?
In de motie-Sneller/Zeedijk wordt de regering verzocht om, in samenwerking met de universiteiten die hier nu onderzoek naar doen en het bedrijfsleven, een voorstel voor een rentmeestervennootschapsbedrijfsmodel uit te werken. Naar aanleiding van deze motie zijn door ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Justitie gesprekken gevoerd met verschillende deskundigen uit praktijk en wetenschap omtrent het faciliteren van rentmeesterschap. Deze gesprekken zijn nog niet afgerond. Er is ook gesproken met We are Stewards1 en is er contact gelegd met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Verder is en wordt aan verscheidene seminars en congressen deelgenomen om inzichten te vergroten. Ten slotte is kennisgenomen van de verschillende wetenschappelijke publicaties die over dit onderwerp zijn verschenen, waarvoor de aandacht actueel is.
Deelt u de mening dat de overheid een rol heeft in het faciliteren van ondernemerschap en hoe staat u tegenover de gedachte dat het faciliteren van nieuwe vormen van ondernemen innovatie kan aanjagen?1
De overheid draagt op allerlei manieren bij aan het faciliteren van ondernemerschap. Het missiegedreven innovatiebeleid met vormen van samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden is hiervan een voorbeeld. Nieuwe vormen van ondernemen kunnen helpen om innovatie aan te jagen. De ambtelijk gevoerde gesprekken over de rentmeestervennootschap met diverse experts helpen om opvattingen hierover beter toegelicht te krijgen alsook in beeld te krijgen welke gedachten en wensen hierover leven.
Deelt u de mening van professor De Kluiver dat modelstatuten die als «standaardpakketten» kunnen worden gebruikt en geïmplementeerd een laagdrempelige en praktische manier zijn om bedrijven en startende ondernemers die dat willen te helpen de vorm van een rentmeestervennootschap aan te nemen, vergelijkbaar met de «model articles» uit het Verenigd Koninkrijk?
De in antwoord op vraag 1 geschetste inspanningen dienen ertoe om inzicht te krijgen in de vraag in hoeverre modelstatuten behulpzaam zouden kunnen zijn om een onderneming te starten die aan kenmerken van het rentmeesterschap voldoet. Daarbij wordt nader onderzocht wat er al voorhanden is en hoe de praktijk daar tegenaan kijkt. Ik ben nog in afwachting van aanvullende informatie hierover om mij vervolgens samen met de Staatssecretaris voor Rechtsbescherming een beter oordeel over de meerwaarde hiervan te kunnen vormen.
Bent u bereid om conform de suggestie van De Kluiver een expertgroep aan te stellen die één of meerdere modelstatuten voor een rentmeestervennootschap gaat uitwerken en daar de opzet tot een wettelijke regeling zoals in de voetnoot vermeld bij te betrekken?2
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 7.
Deelt u de opvatting dat met zulke modelstatuten slechts kleine wetswijzigingen nodig zijn om de rentmeestervennootschap mogelijk te maken, zoals concreet benoemd?3
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 7.
Hoe beoordeelt u deze voorstellen tot wetswijziging als doorontwikkeling van de ingezette flexibilisering van het BV-recht inhoudelijk?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 7.
Bent u bereid om een wetswijziging parallel aan het instellen van de expertgroep voor te bereiden?
Op basis van de geschetste inspanningen en daaruit verkregen en te verkrijgen opbrengsten wil ik komende periode samen met de Staatssecretaris voor Rechtsbescherming, gelet op de samenhang van het onderwerp met het Burgerlijk Wetboek, bepalen welk vervolg aan de motie-Sneller/Zeedijk wordt gegeven. We hebben hiervoor tijd nodig om – mede op basis van nog te ontvangen informatie – een afgewogen standpunt in te nemen. Daarbij komen ook de inhoudelijke aspecten uit vragen 4 tot en met 6 aan bod. Hierover zult u in het najaar van 2025 worden geïnformeerd. Ik zal dan bovendien inhoudelijk op deze vragen ingaan.
Bent u bekend met het onderzoek dat is uitgevoerd in Duitsland onder ruim 400 familiebedrijven waaruit blijkt dat 72% van hen voorstander is van een wettelijke regeling voor steward-ownership?4 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. In het onderzoek wordt gesproken over een Rechtsform einer Gesellschaft mit gebundenem Vermögen, in afgekorte vorm ook wel GmbH-gebV genoemd. In het regeerakkoord (Koalitionsvertrag) van het vorige Duitse kabinet werd een nieuwe passende rechtsgrondslag aangekondigd voor «Unternehmen mit gebundenem Vermögen». In het huidige regeerakkoord tussen CDU, CSU en SPD wordt de «Gesellschaft mit gebundenem Vermögen» als nieuwe, eigenstandige rechtsvorm aangekondigd. Het onderzoek over de desbetreffende rechtsvorm is onder Duitse bedrijven uitgevoerd. Ik kan geen uitspraken doen over de representativiteit van dit onderzoek noch daaraan conclusies verbinden voor de belangstelling die er in Nederland voor steward-ownership bestaat.
In Nederland signaleert onder andere VNO-NCW toenemende belangstelling voor steward-ownership, met name bij bedrijfsoverdracht.5 Heeft u desondanks redenen om aan te nemen dat in Nederland te weinig behoefte is aan steward-ownership?
Het steward-ownership is de laatste jaren in de belangstelling komen te staan. Het is onderdeel van onze inspanningen om een beeld te krijgen van de behoefte aan deze vorm van ondernemen. Ook hierover zult u in het najaar van 2025 nader worden geïnformeerd.
Zo ja, bent u bereid om een vergelijkbaar onderzoek uit te laten voeren in Nederland om die overtuiging te staven?
Het antwoord hierop is mede afhankelijk van de uitkomst van onze inspanningen. U zult in het najaar van 2025 ook hierop een reactie krijgen.
De agressieve en misleidende telefonische verkoop van thuisbatterijen. |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van het programma Radar van 10 maart 2025, waarin duidelijk wordt dat er steeds meer bedrijven op agressieve en misleidende wijze thuisbatterijen proberen te verkopen?
Ja, het kabinet is hiermee bekend.
Verandert de uitzending van Radar iets aan uw antwoorden op de vragen 1, 2, en 5 op eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen (Kamerstuk 2024Z18132)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat?
Net als de Kamer heeft het kabinet met zorg kennisgenomen van deze recente berichtgeving over signalen rond mogelijke uitwassen en oneerlijke handelspraktijken op de markt voor de verkoop van thuisbatterijen.
De antwoorden op de eerder door de Kamer gestelde vragen 1 en 5 blijven echter in grote lijnen hetzelfde. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) beschikt reeds over wettelijke instrumenten om onrechtmatige verkooppraktijken aan te pakken. Het kabinet merkt hierbij op dat de ACM een autonome toezichthouder is die geen uitspraken kan of mag doen over lopende onderzoeken die zij uitvoert. Daar valt onder dat de ACM in algemene zin niet kan bevestigen of ontkrachten dat zij onderzoek heeft lopen; dit zou immers het rechtsproces in de weg kunnen zitten.
Voor wat betreft het antwoord op de tweede vraag had het kabinet ten tijde van de eerdere beantwoording geen andere signalen ontvangen van schimmige verkoop van thuisbatterijen. Zoals gezegd waarschuwde de ACM in december voor onduidelijke verkoop van thuisbatterijen en raadde het af om telefonisch of via sociale media een thuisbatterij aan te schaffen. Deze waarschuwing is op 27 januari jl. ook meegenomen in de beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen. Consumenten kunnen klachten over verkoop van thuisbatterijen doorgeven op de website van de ACM en uit de documentaire van de AVROTROS blijkt dat er inderdaad klachten zijn die langs deze weg zijn doorgegeven. Het kabinet vindt het goed dat consumenten met klachten deze onder de aandacht brengen, zodat de toezichthouder deze signalen kan meewegen in het kader van haar taken.
Wat vindt u ervan dat bedrijven mensen onjuist en onvolledig informeren en onder druk zetten om een veel te dure thuisbatterij te kopen?
Het verstrekken van juiste en voldoende informatie aan consumenten is verkopende partijen bij wet verplicht. Dat verkopende partijen zich hier niet aan lijken te houden bij de verkoop van batterijen is zeer onwenselijk. Als en wanneer hier sprake van is, kan de toezichthouder handhaven. De verkoop van thuisbatterijen is een snelgroeiende markt waarin diverse nieuwe partijen in korte tijd actief zijn geworden. Het kabinet heeft zijn zorgen met de toezichthouder en met vertegenwoordigers van de sector gedeeld over de berichtgeving, die de betrouwbaarheid van de informatievoorziening rond thuisbatterijen in een slecht daglicht zet. De markt is nieuw en in ontwikkeling. Met de recente groei en toenemende signalen over onrechtmatige praktijken kan een breed gedragen gedragscode voor bedrijven de markt helpen professionaliseren. Ook zou dit de consumenten kunnen helpen zich juist te informeren en weloverwogen keuzes te maken.
Wat vindt u ervan dat bedrijven dreigen met een torenhoge boete wanneer iemand de aankoop binnen de wettelijke 14 dagen bedenktijd wil annuleren? Welke consequenties kunnen worden verbonden aan dit soort agressieve praktijken? Kunnen er boetes worden uitgedeeld, of kan de vergunning worden ingetrokken?
Het kabinet vindt dergelijke berichten zorgwekkend. Ook de wettelijke bedenktijd van 14 dagen betreft een recht van consumenten en daar tegenover staat een plicht voor verkopende bedrijven die nageleefd moet worden. Voor de bedenktijd van 14 dagen geldt dat consumenten hierop recht hebben als ze een product kopen via telefonische verkoop, tenzij er sprake is van een bijzondere situatie die bij wet uitgezonderd is, bijvoorbeeld een maatwerkproduct als een gegraveerde ring of een op maat gemaakt pak. Van een dergelijke bijzondere situatie lijkt bij de aanschaf van een thuisbatterij geen sprake te zijn. De ACM oordeelt als toezichthouder of en wanneer er sprake is van een bijzondere situatie, houdt toezicht op de naleving van de bedenktermijn en kan hierop handhaven.
Welke rechten hebben mensen die voor te veel geld een thuisbatterij hebben aangeschaft en daarbij onjuist of onvolledig zijn geïnformeerd, en/of die onder druk zijn gezet en waarbij is gedreigd met een opzegboete terwijl dit juridisch niet juist is?
Consumenten hebben bij koop op afstand recht op 14 dagen bedenktijd. Als de verkoper consumenten hier niet op de juiste wijze over informeert, wordt de bedenktijd verlengd met 1 jaar. Wie niet de juiste informatie ontving en nog in die periode zit, kan dus alsnog kosteloos van de koop af.
Hoe kan het dat dezelfde «ondernemers» onder verschillende bedrijfsnamen opereren en telkens dezelfde trucs uithalen en daardoor door kunnen blijven gaan met hun malafide praktijken? Kunt u toezeggen om alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat niet alleen bedrijven, maar ook de «ondernemers» erachter geweerd worden van de markt?
De ACM kan geen beroepsverbod opleggen aan individuele ondernemers. De ACM kan bestuurders wel persoonlijk beboeten. Dit is in het verleden ook gebeurd bij overtredingen. Deze boetes kunnen bij herhaaldelijke overtreding ook worden verhoogd. Daarnaast kan via het strafrecht door een rechter wel een beroepsverbod worden opgelegd voor 2 tot 5 jaar. Een beroepsverbod wordt niet zomaar uitgesproken. Dit is bijvoorbeeld mogelijk voor delicten zoals belasting- en faillissementsfraude en valsheid in geschrifte. Het kabinet zal in gesprek gaan met de ACM om te vragen naar deze praktijken van bedrijven en ondernemers en de aanpak ervan waar mogelijk te faciliteren.
Hoe kan het dat deze bedrijven telkens met een nieuw telefoonnummer bellen, zodat blokkeren geen zin heeft? Wat kunt u daaraan doen?
Telefoonnummers worden door de ACM normaliter toegekend aan telecomaanbieders die deze nummers vervolgens in gebruik geven aan hun klanten. In het zakelijke segment kan het daarbij gaan om reeksen nummers. Een bedrijf met de beschikking over zo’n reeks kan telkens met een ander nummer bellen en op die manier meerdere malen contact leggen met eenzelfde persoon. Ook zou sprake kunnen zijn van gebruik van telefoonnummers door een bedrijf waarvoor deze geen gebruiksrechten heeft.
In het tweede geval (bij het ontbreken van gebruiksrechten) kunnen de betrokken telecomaanbieders maatregelen nemen om dergelijk gebruik te beëindigen; ook is de ACM bevoegd hiertegen op te treden. In het eerste geval (indien wel sprake is van gebruiksrechten) is dit meer gecompliceerd. Er is geen specifieke wettelijke voorziening die dergelijk gebruik van telefoonnummers voor misleidende praktijken aan banden legt.
Kunt u nader ingaan op het onderdeel van de reportage van Radar waaruit blijkt dat de verkopers van thuisbatterijen in het bezit zijn van een telefoonnummer en informatie over het energiecontract en het aantal zonnepanelen van de mensen die zij benaderen? Hoe komen zij aan deze informatie? Is dit legaal? Beschermen energiebedrijven de privacy van hun klanten wel voldoende?
Er is over deze individuele casus geen informatie bekend over hoe de telefoonnummers zijn verkregen.
Klopt het dat telefoonnummers van mensen verhandeld worden?
Mogelijke verhandeling van telefoonnummers ligt op het terrein van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Over bewijs van het verhandelen van telefoonnummers beschikt de AP niet. Wel herkent de AP uit klachten dat het voorkomt dat het onduidelijk is hoe persoonsgegevens bij de organisatie waarover wordt geklaagd terecht zijn gekomen. Bijvoorbeeld wanneer personen een klacht indienen dat ze gebeld worden terwijl ze de partij niet kennen of dat deze niet kan aangeven waar de informatie vandaan komt.
Verdenkingen van het verhandelen van telefoonnummers zijn niet nieuw. De aangepaste Telecommunicatiewet stelt dat mensen alleen gebeld mogen worden als ze hiervoor expliciete toestemming hebben gegeven. Deze toestemming moet voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit houdt in dat te achterhalen moet zijn wanneer deze toestemming is gegeven en dat aan te tonen is dat de betreffende persoon deze toestemming heeft gegeven. Tegelijk is het ook de praktijk dat partijen mensen verleiden om hun gegevens te delen, bijvoorbeeld bij winacties waarbij ze bij deelname hun gegevens delen. In zo’n geval is bellen alleen gelegitimeerd als de consument zijn toestemming vrijelijk heeft gegeven en dus ook duidelijk de keuze had om mee te doen aan de winactie zónder toestemming te geven om te bellen.
Kunt u bevestigen dat per 1 januari 2026 telefonische verkoop van thuisbatterijen zonder toestemming vooraf verboden is? Hoe gaat dit verbod worden gehandhaafd?
Telefonische verkoop is momenteel alleen toegestaan als een consument hier vooraf toestemming voor heeft gegeven, tenzij er sprake is van een klantrelatie. Artikel 7.8 van de Energiewet scherpt deze regels aan: in beginsel mogen mensen straks alleen worden gebeld als zij de beller toestemming hebben gegeven. Dit geldt ook voor de verkoop van thuisbatterijen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat bedrijven voldoende tijd hebben om hun bedrijfsvoering in te richten op de nieuwe situatie. In dat kader denkt het kabinet aan een overgangsstermijn van minimaal een jaar na publicatie van de Energiewet in het Staatsblad, waarbij het kabinet het beleid inzake de vaste verandermomenten voor regelgeving in acht wil nemen (inwerkingtreding op 1 januari of 1 juli). De Energiewet is op 25 januari 2025 gepubliceerd. De aanscherping zal in werking treden op 1 juli 2026. Hiermee komt het kabinet tevens tegemoet aan de wens van de indiener van het amendement om een redelijke, maar wel zo kort mogelijke invoeringstermijn te hanteren. De ACM houdt toezicht op de nieuwe regels en kan handhaven als dat nodig is.
Hoe ziet «voorafgaande toestemming» eruit? Kan dat ook zijn dat iemand algemene voorwaarden accepteert waarin verstopt staat dat «de gegevens gebruikt worden of gedeeld worden met derden voor commerciële doeleinden» of een variant daarop?
Expliciete toestemming wordt gegeven door middel van een duidelijke actieve handeling, bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring of een mondelinge verklaring, waaruit blijkt dat de betrokkene vrijelijk, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig instemt. Stilzwijgen, bijvoorbeeld via de algemene voorwaarden of inactiviteit, geldt niet als toestemming.
Deelt u dat een waarschuwing vanuit de Autoriteit Consument & Markt (ACM) niet genoeg is en dat actieve toezicht en handhaving op zijn plaats is?
De ACM beoordeelt als onafhankelijk toezichthouder of handelspraktijken onrechtmatig zijn. Wanneer hier sprake van blijkt te zijn, dan kan de ACM optreden. Bij het bepalen van vervolgstappen staat het effect van optreden centraal: naast het bestraffen van overtredingen wordt daarbij meegewogen hoe de onderliggende oorzaken kunnen worden aangepakt en herhaling kan worden voorkomen.
In het antwoord op vraag 4 op de eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen geeft u aan dat de ACM zelf gaat over de onderzoeken die worden uitgevoerd; kunt u toezeggen om in gesprek te gaan met de ACM en aan te dringen op toezicht en handhaving?
Het aandringen op toezicht en handhaving kan niet, zie eerder antwoord op vraag 2. Wel zullen gesprekken worden gevoerd met de ACM om te vragen naar deze praktijken en de aanpak ervan waar mogelijk te faciliteren.
Het artikel ‘New shipyard for TenneT's German offshore platforms is being built in Spain’ |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op de website van Tennet «New shipyard for TenneT's German offshore platforms is being built in Spain»?
Ja.
Klopt het dat de Duitse tak van Tennet onderdeel is van Tennet B.V. (besloten venootschap), althans dat Tennet B.V. de grootste aandeelhouder is van TenneT Duitsland en Tennet B.V. dus (de grootste) zeggenschap heeft over TenneT Duitsland? en daardoor (grotendeels) Nederlands staatseigendom is?
TenneT Holding B.V. is momenteel de 100% aandeelhouder van TenneT Duitsland. De Nederlandse staat is op haar beurt de enige aandeelhouder van TenneT Holding B.V. De Nederlandse staat is zodoende indirect aandeelhouder van TenneT Duitsland. De Staat kan via haar indirecte aandeelhoudersrol zeggenschap uitoefenen ten aanzien van materiële thema’s zoals strategische beslissingen of belangrijke beleidskeuzes. Het bestuur van Tennet Duitsland is verantwoordelijk voor de operationele beslissingen en dagelijks bestuur van de onderneming.
Klopt het dat de komende jaren vanuit TenneT B.V. veel geld gereserveerd is voor de versterking en verduurzaming van het Duitse net?
Nee, TenneT Holding B.V. heeft geen geld gereserveerd voor het Duitse net. TenneT heeft een kapitaalbehoefte voor investeringen in de uitbreiding en verzwaring van het elektriciteitsnet. Een deelname van private investeerders in TenneT Duitsland heeft momenteel de voorkeur als oplossing voor de Duitse kapitaalbehoefte. De verwachting is dat de structurele oplossingen voor de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland op zijn vroegst in de tweede helft van 2025 volledig zijn geïmplementeerd. Om de periode tot dan te overbruggen, is de leningsfaciliteit voor TenneT uitgebreid. Deze leningsfaciliteit is nodig om TenneT en de markt zekerheid te geven om op dit moment verder te gaan met de noodzakelijke investeringen in het elektriciteitsnetwerk. Deze zekerheid is ook belangrijk om een succesvolle transactie te realiseren.
Hoeveel Nederlands belastinggeld wordt hierdoor geïnvesteerd in het bouwen van een nieuwe werf?
TenneT Duitsland bouwt geen werven. Duitse investeringen financiert TenneT uit haar eigen middelen.
Waarom wordt de scheepswerf voor de offshore platformen van Tennet in Spanje gebouwd en niet in Nederland?
De keuze voor de bouwlocatie ligt bij het consortium bestaande uit Siemens Energy en Dragados Offshore. Dragados Offshore, gevestigd in Puerto Real, Spanje, heeft ervoor gekozen een nieuwe werf te ontwikkelen nabij hun bestaande locatie.
In hoeverre heeft TenneT de mogelijkheden om deze bouw in eigen land uit te voeren onderzocht?
Bij de aanbesteding voor de 14 2GW-netaansluitingssystemen, onder een vijfjarige raamovereenkomst, heeft geen Nederlandse of Duitse scheepswerf ingeschreven. Verder is TenneT gebonden aan EU-aanbestedingsregels (nationaal geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012) en kan geen voorkeur geven aan specifieke inschrijvers.
Het consortium Siemens Energy en Dragados Offshore gebruikt onder deze aanbesteding wel Nederlandse onderleveranciers voor het maken van bepaalde componenten en subassemblages van het platform, zoals bij de productie van jackets (ondersteunende structuren). Daarnaast zijn raamovereenkomsten afgesloten met de Nederlandse leveranciers Heerema Marine Contractors en Allseas voor het transport en de installatie van jackets en topsides in Nederland en in Duitsland.
Welke rol heeft de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie gespeeld bij deze keuze?
De aanbesteding van de offshore platformen verliep via een Europese procedure, waarbij gunning gebaseerd was op prijs, kwaliteit en levertijd. De locatie van de scheepswerf was geen criterium. Ten tijde van de aanbesteding was de sectoragenda nog niet gelanceerd en als dat wel het geval was geweest had dat voor deze aanbesteding geen verschil gemaakt aangezien de sectoragenda zich onder meer richt op het nadrukkelijker meenemen van de strategische belangen van de maritieme maakindustrie bij maritieme (publieke) inkooptrajecten van de Nederlandse overheid.
Als de Sectoragenda geen rol gespeeld heeft: waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 7.
Heeft de beschikbaarheid van subsidies of andere fiscale maatregelen in Spanje een rol kunnen spelen bij de beslissing van TenneT om te investeren in een Spaanse scheepswerf in plaats van een Nederlandse?
Het consortium Siemens Energy en Dragados Offshore heeft de aanbesteding voor de bouw van de werf op basis van verschillende criteria gegund. De investering in de scheepswerf wordt door het consortium zelf gedaan, zonder directe relatie met TenneT. Zie hiervoor de genoemde criteria in vraag 7.
Bent u bereid om te onderzoeken of en in hoeverre dit het geval is en of en in hoeverre daarbij sprake is van een ongelijk speelveld tussen de Spaanse en de Nederlandse markt?
Hier is geen aanleiding toe gezien het antwoord op vraag 9.
Bent u het eens dat dit een enorme investering had kunnen zijn in de Nederlandse maritieme maakindustrie en dat het spijtig is voor de sector dat deze investering niet in Nederland is gevallen?
Het is spijtig dat zich geen Nederlands consortium heeft ingeschreven. Wel zijn Nederlandse toeleveranciers betrokken, zie ook het antwoord bij vraag 6.
Kunt u uitleggen hoe deze keuze van een Nederlands staatsbedrijf, waarbij Nederlands belastinggeld besteed wordt, voldoet aan de vijf actielijnen en onderliggende oplossingen die opgenomen zijn in de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie?
Zie antwoord op vraag 4 en 7.
Heeft het kabinet de actielijn om het strategisch belang nadrukkelijker te verankeren in het aanbestedingsbeleid van de overheid en haar staatsdeelnemingen, inmiddels uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en waar wacht dat op?
De Tweede Kamer zal in het tweede kwartaal 2025 worden geïnformeerd over de stand van zaken uitvoering sectoragenda en dus ook over de actielijn die gaat over het nadrukkelijker meenemen van strategische belangen van de Maritieme Maakindustrie bij maritieme inkooptrajecten van de Nederlandse overheid.
Zo ja, waarom houdt een Nederlands staatsbedrijf zich daar niet aan, welke maatregelen kan het kabinet nemen om de bouw in Spanje terug te draaien en welke maatregelen treft het kabinet om dat in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord op vraag 13, deze vraag is in dit geval niet relevant.
Bent u het eens dat staatsbedrijven het goede voorbeeld moeten geven? Deelt u de opvatting dat investeringen zoals deze dus in eerste instantie bij Nederlandse werven belegd zouden moeten worden?
Investeringen zoals deze worden via een Europese procedure aanbesteed. Op deze aanbesteding heeft geen Nederlands consortium ingeschreven.
Kunt u uitleggen hoe u ervoor zorgt dat staatsbedrijven de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie volgen, en hoe u hierover communiceert richting de andere ministeries?
Zie antwoorden op vragen 7 en 13.
Hebben desbetreffende ministeries het belang van de sectoragenda goed op het netvlies? Hoe is dat verankerd?
Bij de Ministeries (IenW, EZ, DEF, FIN en BHO) die onderdeel zijn van de governance van het Rijksregiebureau Maritieme Maakindustrie staat het belang van de sectoragenda op het netvlies. Deze governance komt periodiek bij elkaar. De Tweede Kamer wordt in het tweede kwartaal 2025 geïnformeerd over de stand van zaken uitvoering sectoragenda.
Zijn er de komende tijd meer staatsbedrijven die maritieme aanbestedingen moeten maken? Indien dit wel het geval is, wat doet u eraan om de sectoragenda mee te laten wegen in de besluiten die genomen worden?
Zie antwoorden op vragen 7 en 13.
De economische kansen van verduurzaming op Curaçao |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Barry Madlener (minister ) (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD), Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
In hoeverre bent u op de hoogte van plannen om op Curaçao een zonnepark, laadstation en e-bussen te realiseren?
De regering van Curaçao heeft haar plannen per brief aan het kabinet kenbaar gemaakt. Het is positief dat Curaçao inzet op duurzame mobiliteit en hernieuwbare energie, wat kan bijdragen aan de energietransitie, een duurzamer transportsysteem en de economische ontwikkeling van het land.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling hiervan bijdraagt aan de economische versterking van Curaçao en het vergroten van (handels)kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven?
Zoals reeds in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven kunnen dergelijke initiatieven bijdragen aan economische ontwikkeling en verduurzaming. Het is aan Curaçao om de uitvoering en financiering vorm te geven. Nederlandse bedrijven kunnen hierop inspelen als marktpartijen.
Bent u bekend met het feit dat het Chinese BYD (Build Your Dreams) tegen dumpprijzen elektrische bussen aan Curaçao wil leveren en daarmee oneerlijke concurrentie met het Nederlandse VDL (Van Der Leegte Groep) veroorzaakt? Wat doet het kabinet om deze oneerlijke concurrentie te voorkomen?
De inkoop van elektrische bussen is een verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. Curaçao heeft een autonome positie binnen het Koninkrijk en bepaalt zelf zijn economisch beleid, inclusief aanbestedingen en contractering. Nederland heeft hierin geen rol.
Wat is momenteel het financiële gat voor het realiseren van het zonneveld met een elektrisch buspark en laadstation?
Volgens de gevolmachtigde Minister van Curaçao bedraagt het financiële tekort voor dit project 13,2 miljoen euro, hiervoor is vanuit het kabinet geen toezegging gedaan. De beschikbare middelen in de begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie zijn gereserveerd voor de Nederlandse SDE(+)(+)-regelingen en zijn bedoeld om fluctuaties in uitgaven van deze regelingen op te kunnen vangen, en zijn daarom niet beschikbaar voor dergelijke projecten.
Wel is er op de Aanvullende Post 150 miljoen euro van de SDE-middelen gereserveerd voor Aruba, Curaçao en Sint-Maarten voor investeringssubsidies gericht op randvoorwaarden van de energietransitie, zoals netverzwaring, netaansluitingen en batterijopslag. Het gaat daarbij om onrendabele investeringen die benodigd zijn voor het inpassen van wind- en zonne-energieprojecten en investeringen in stabiliteit, capaciteit en betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet. Dit is conform de conclusies uit het onderzoek uitgevoerd door TNO naar de mogelijkheden voor verduurzaming in de ACS landen, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 17 juni 2024 over de Energietransitie op Aruba, Curaçao en Sint Maarten en het TNO-onderzoek (Kamerstuk 32 813, nr. 1402).
Het Kabinet voert gesprekken met de landen over de inzet van deze middelen en de benodigde investeringen. Hoewel een directe bijdrage aan dit project niet past binnen de kaders voor de beschikbare SDE-middelen zouden kosten voor netverzwaringen, batterijopslag of andere inpassingskosten, die randvoorwaardelijk zijn voor dit project, wel uit de SDE-middelen gefinancierd kunnen worden en dit project mogelijk kunnen faciliteren.
Klopt het dat de door Nederland toegezegde financiering van het project nog niet geleverd is door discussie tussen de betrokken departementen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de analyse dat het Ministerie van Klimaat en Groene Groei nog 4,3 miljard euro beschikbaar heeft voor dergelijke projecten in begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie?
Momenteel loopt er een haalbaarheidsverkenning in samenwerking met de regering van Curaçao. De mogelijke economische kansen hangen af van de uitkomsten van deze verkenning en de financiële en technische haalbaarheid.
Wanneer neemt u een besluit over de financiering van Nederland van dit project? Hoe kijkt u aan tegen het mogelijk openstellen van SDE++ subsidie (Stimulering Duurzame Energietransitie en Klimaattransitie) voor dit project en dergelijke projecten?
Curaçao beschikt over gunstige natuurlijke omstandigheden voor de productie van groene waterstof. Het ontwikkelen van een exportpositie vereist echter aanzienlijke investeringen in infrastructuur en marktontwikkeling. Nederland blijft hierover in gesprek met Curaçao en betrokken partijen.
Wat is de stand van zaken van het project voor een drijvend windpark op zee? Deelt u de mening dat dit een economische kans is op Curaçao?
Ik ben voornemens om in mei naar Curaçao te reizen voor de Caribbean Climate and Energy Conference (CCEC), onder voorbehoud van mijn definitieve bevestiging. En marge van deze conferentie zal ik in gesprek gaan met de regering van Curaçao over onder andere de verduurzaming van de energievoorziening en de rol van hernieuwbare energie in de economische ontwikkeling van het land.
Welke mogelijke rol ziet u voor Curaçao om een nieuwe energie-exporteconomie positie te verwerven via groene waterstof?
Nederland ondersteunt Curaçao via kennisuitwisseling en de inzet van investeringssubsidies voor duurzame elektriciteitsopwekking, zoals toegelicht hierover in de Kamerbrief van 17 juni 2024 (Kamerstuk 32 813, nr. 1402). Het initiatief en de uitvoering blijven echter de verantwoordelijkheid van Curaçao.
Wat is de inzet van de Minister van Klimaat en Groene Groei als zij in mei afreist naar Curaçao op dit thema?
Welke rol gaat het kabinet in brede zin spelen om in ondersteuning van Curaçao dit initiatief en deze innovatie te stimuleren samen met overheid en bedrijfsleven?