Misstanden in de pleegzorg |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Judith Tielen (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het AD-artikel «Pleegkinderen geslagen, aan oren getrokken en door hond gebeten»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat nogmaals kinderen die voor hun veiligheid uit huis zijn geplaatst, jarenlang ernstig konden worden mishandeld zonder dat toezichthoudende instanties ingrepen? Erkent u dat het hier niet gaat om een eenmalig incident, maar dat er sprake is van breder en vaker gesignaleerde problemen binnen de jeugdbeschermingsketen?
Kinderen die om welke reden dan ook niet meer thuis kunnen wonen, moeten kunnen rekenen op veiligheid, zorg en liefde op een andere plek. Dat brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. De gebeurtenissen in het pleeggezin in Vlaardingen en de recente berichten over de kinderen in het gezinshuis in Noord-Nederland raken ons zeer. Wat er precies is voorgevallen in het gezinshuis, is aan de inspecties om te onderzoeken. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) doet momenteel onderzoek naar de veiligheid en de kwaliteit van de jeugdhulp. Daarbij betrekt de IGJ ook de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV), en wordt verkend of er ook een rol is voor de Onderwijsinspectie. We zullen dit onderzoek moeten afwachten om te beoordelen of er een relatie is met vaker gesignaleerde problemen in de jeugdbeschermingsketen.
Dat de jeugdbeschermingsketen onder druk staat en dat er onvoldoende tijdige en passende jeugdhulp is, is iets waar de inspecties al langere tijd aandacht voor vragen. Wij erkennen dat er in de jeugdbescherming en jeugdhulp verbeteringen nodig zijn en zetten ons hier ten volle voor in.
Kunt u reflecteren op de kwaliteit van screening en monitoring van gezinshuizen, zorgboerderijen en pleeggezinnen en hoe het komt dat kinderen herhaaldelijk worden geplaatst in onveilige situaties waarin kindermishandeling, verwaarlozing of zelfs kinderarbeid plaatsvindt?
De kwaliteitscriteria gezinshuizen gaan onder meer in op kwaliteit van jeugdhulp in gezinshuizen, de kennis en vaardigheden van gezinshuisouders en de samenwerking met andere professionals. Daarin is opgenomen dat screening moet plaatsvinden op kennis en vaardigheden voor professioneel opvoederschap. Het toetsen van de competenties en geschiktheid gebeurt in principe door de zorgaanbieder of de franchiseorganisatie (afhankelijk van loondienst of franchise).
Voor vrijgevestigde aanbieders draagt de gemeente – volgens de kwaliteitscriteria gezinshuizen – zorg voor competentiegerichte toetsing van de gezinshuisouders voor de start van een gezinshuis. De kerntaak van gezinshuisouders vergt hbo werk- en denkniveau uitgaande van het Kwaliteitskader Jeugd (uitwerking van de norm verantwoorde werktoedeling), en dus een SKJ-registratie of werken onder de verantwoordelijkheid van iemand met een SKJ-registratie. Daarnaast is een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) vereist.
Zorgboerderijen die zijn aangesloten bij de branchevereniging Federatie Landbouw en Zorg hebben zich aan kwaliteitseisen, zoals opgenomen in het kwaliteitskader voor de zorglandbouw gecommitteerd. Gemeenten kunnen bij de inkoop (aanvullende) kwaliteitseisenstellen.
Voor pleeggezinnen geldt dat aspirant-pleegouders een intensief voorbereidings- en screeningstraject doorlopen dat door de pleegzorgaanbieder wordt uitgevoerd, om te beoordelen of een pleeggezin geschikt is om een pleegkind te verzorgen en op te voeden. Daarnaast moeten pleegouders in het bezit zijn van een door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) afgegeven Verklaring van geen bezwaar (VGB) om formeel pleegouder te kunnen worden.
Om de kwaliteit van screening voor pleegouders te waarborgen, wordt het Kwaliteitskader Voorbereiding en screening geëvalueerd. Daarnaast verkennen wij op dit moment de wenselijkheid van verplichte periodieke of continue (justitiële) screening. Via de reguliere voortgangsrapportages jeugd informeren we uw Kamer over de voortgang.
Screening is altijd een momentopname. Het is vooral belangrijk dat er goed zicht is en blijft op de kwaliteit van zorg en veiligheid van kinderen die in pleeggezinnen, gezinshuizen of in zorgboerderijen verblijven.
Hoe verklaart u dat signalen van verwaarlozing, mishandeling en/of twijfels over de pedagogische vaardigheden van opvoeders – die ook in deze zaak weer langere tijd bekend waren – nog steeds niet of nauwelijks consequent worden opgepakt? Waarom is het signaleringssysteem in de keten (zorg, onderwijs, voogdij) in de praktijk nog steeds niet sluitend? Welke stappen zijn hier de afgelopen periode in genomen?
Professionals uit de sectoren onderwijs, gezondheidszorg, maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg, kinderopvang en justitie zijn verplicht met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te werken.
De vijf stappen van de meldcode bieden handelingsperspectief voor professionals als zij huiselijk geweld of kindermishandeling vermoeden. Naast toepassen van de meldcode heeft een aantal organisaties een specifieke rol en verantwoordelijkheid in het beoordelen en onderzoeken van signalen over onveiligheid en het nemen en uitvoeren van maatregelen. In de bijlage bij de Kamerbrief van 30 januari 2025 met de kabinetsreactie op de rapporten van de inspecties over de hulp aan het meisje in het pleeggezin in Vlaardingen, wordt hier uitgebreid op ingegaan.
Wat er precies is voorgevallen in het gezinshuis, is aan de inspectie om te onderzoeken. Wij kunnen momenteel niet beoordelen of er juist gehandeld is op de aanwezige signalen. Wel weten we dat er een melding over het gezinshuis is gedaan en dat de kinderen uit het gezinshuis zijn gehaald.
Welke maatregelen neemt u, en heeft u genomen, om de zorgen van de (biologische) ouders serieuzer te nemen bij uithuisplaatsingen? Welke stappen zijn hier de afgelopen periode in genomen en welke veranderingen binnen de jeugdbeschermingsketen zijn daardoor tot stand gekomen? Ziet u voldoende ontwikkeling?
In het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming» wordt onafhankelijk toezicht op minderjarigen onder voogdij van de GI wettelijk geborgd. Het beoogde doel van deze regeling is beter toezicht te houden op het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van de minderjarige. Ook met de ouder(s) wordt door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) – in het kader van de evaluatie – periodiek een gesprek gevoerd. In dit gesprek kunnen zij hun mening en ideeën over het welzijn en de veiligheid van de minderjarige kenbaar maken. Als er gegronde zorgen uit dit gesprek blijken dan kan de RvdK, als GI en RvdK een verschil van visie hebben en hier onderling niet uitkomen, het visieverschil voorleggen aan de kinderrechter.
In hoeverre is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) met de huidige capaciteit, instrumenten en werkwijze daadwerkelijk in staat om te monitoren of de veiligheid van kinderen in de pleegzorg gewaarborgd blijft?
In algemene zin geldt dat GI’s verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen en daarmee een belangrijke taak hebben in het bewaken van de veiligheid van kinderen. Dat houdt onder meer in dat zij risico’s moeten signaleren, beoordelen en (waar nodig) passende stappen moeten zetten om de veiligheid te waarborgen. Ook de pleegzorgaanbieders hebben hierin een verantwoordelijkheid. Hiervoor is de Richtlijn Pleegzorg opgesteld waarin aanbevelingen over onder andere de veiligheid in pleeggezinnen is opgenomen.
Bij de IGJ zijn 44 fte inspecteurs werkzaam die toezien op de jeugdhulpaanbieders. Dat maakt dat de IGJ weloverwogen keuzes moet maken over wat de IGJ wel en niet kan doen. Dat noemen zij risico gestuurd toezicht. Om risico’s in beeld te brengen verzamelen, analyseren en interpreteren ze informatie over zorgaanbieders. Hiervoor is de inspectie afhankelijk van meldingen en signalen die zij ontvangt over pleegzorgaanbieders.
Kunt u aangeven welke maatregelen volgens u nodig zijn om zowel het systeem op lange termijn als de veiligheid voor kinderen in de jeugdbescherming op korte termijn aanzienlijk te verbeteren?
We werken op verschillende manieren aan de verbetering van de jeugdbescherming. Zo is er de afgelopen jaren geïnvesteerd in het verlagen van de gemiddelde workload bij GI’s van 17 naar 12 kinderen, waardoor jeugdbeschermers meer tijd en aandacht hebben voor de kinderen en gezinnen die zij begeleiden. Daarnaast wordt, zoals eerder aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, gewerkt aan het versterken van de rechtsbescherming van ouders en kinderen.
Voor de lange termijn werken we in het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming aan het verbeteren van het systeem van jeugdbescherming vanuit de basisprincipes: gezinsgericht, eenvoudig, lerend, rechtsbeschermend en transparant. Met het Toekomstscenario wordt een werkwijze ontwikkeld om gezinnen waar veiligheidsproblemen spelen eerder en betere hulp en bescherming te bieden, gericht op samenwerking en gelijkwaardigheid en met minder organisaties rond het gezin. Een werkwijze die er toe leidt dat de juiste hulp aan kinderen én betrokken volwassenen wordt geboden, die beter beschermt en waardoor minder gedwongen maatregelen nodig zijn.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat het systeem van jeugdbescherming, dat bedoeld is om veiligheid te bieden, zelf een bron van onveiligheid en trauma wordt voor kwetsbare kinderen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen binnen afzienbare tijd – uiterlijk voorafgaand aan het volgende debat over jeugdbeleid – beantwoorden?
Ja
Het artikel 'Pleegkinderen geslagen, aan oren getrokken en door hond gebeten' |
|
Don Ceder (CU) |
|
Arno Rutte (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Pleegkinderen geslagen, aan oren getrokken en door hond gebeten»?1
Ja
Bent u bekend met de bij deze zaak behorende beschikkingen van de rechtbank Noord Nederland?2, 3
Ja
Hoe kan het volgens u dat kinderen drie jaar lang ernstig fysiek zijn mishandeld, waaronder geslagen, aan de oren getrokken worden en door een hond gebeten worden, terwijl zij in dit gezinshuis geplaatst zijn door de Gecertificeerde Instelling (GI), deze GI de voogdij had en deze als gevolg hiervan ook toezicht diende te houden op het wel en wee en de veiligheid van de kinderen?
GI’s zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen en hebben daarmee een belangrijke taak in het bewaken van de veiligheid van kinderen. Dat houdt onder meer in dat zij risico’s moeten signaleren, beoordelen en (waar nodig) passende stappen moeten zetten om de veiligheid te waarborgen. Hoe deze verantwoordelijkheid in deze specifieke casus is ingevuld, kunnen we op dit moment niet beoordelen. Hiervoor zijn we in afwachting van het onderzoek dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, in samenwerking met de Inspectie Justitie en Veiligheid en mogelijk met de Inspectie van het Onderwijs, gaat doen naar de feiten en omstandigheden in deze casus.
Bent u bekend met het persbericht van de GI waarin gesteld wordt dat de jeugdbeschermers al langere tijd zorgen hadden over het pedagogisch klimaat in het gezinshuis?4
Ja
Wat zegt het u dat ondanks dat jeugdbeschermers al langere tijd zorgen hadden over het pedagogische klimaat in het gezinshuis, de kinderen er pas werden weggehaald na een specifieke melding? Hoe reflecteert u in dat licht op het functioneren en de daadkracht van de GI en de interne controlemechanismen, zeker gezien de duur, de herhaling en de ernst van de mishandelingen?
Omdat er volgens de GI sprake was van acute onveiligheid zijn de kinderen onmiddellijk overgeplaatst naar een ander gezinshuis en heeft de GI melding gedaan bij de IGJ. Er waren volgens de GI eerder geen concrete signalen van (fysieke) mishandeling opgevangen, ondanks regelmatige gesprekken met de kinderen door de jeugdbeschermers. De vraag óf er wel signalen waren en zo ja, waarom deze dan zijn gemist, wordt onderzocht.
De GI heeft aangegeven dat er eerder wel zorgen waren over de opvoedvaardigheden in het gezinshuis en de verzorging. Hier is destijds actie op ondernomen door de GI. De hoofdaannemer van het gezinshuis heeft daarop een traject gestart gericht op het verbeteren van de (pedagogische) vaardigheden van de gezinshuisouder. Pas nadat dit succesvol was afgerond, zijn deze kinderen in dit gezinshuis geplaatst.
Erkent u dat drie jaar mishandeling niet past bij het uitgangspunt dat een GI kinderen nauwlettend moet volgen en beschermen? Zo nee, hoe verklaart u dan dat dit toch is gebeurd?
Zoals ook bij vraag 3 is aangegeven, zijn we in afwachting van het onderzoek van de inspecties over de feiten en omstandigheden. Hoewel jeugdbeschermers kinderen regelmatig zien, blijft het herkennen van signalen van mishandeling bijzonder complex. Ieder contactmoment geeft slechts een beperkte inkijk in het dagelijks leven. Hierdoor blijft altijd een risico bestaan dat zorgwekkende situaties niet volledig zichtbaar zijn. Zoals ook bij vraag 5 is aangegeven, onderzoekt de GI óf er eerder wel signalen waren die zij hebben gemist. De GI zal de uitkomsten van dit intern onderzoek ook met de inspecties delen.
Hoe kan het dat nu blijkt dat er kinderen in een gezinshuis al jaren werden behandeld, terwijl de betrokken GI, die ook in de Vlaardingen-zaak betrokken was, heeft verklaard dat alle dossiers waren nagekeken en getoetst?
De GI heeft naar aanleiding van casus Vlaardingen alle dossiers getoetst op risicofactoren. Op basis hiervan is de situatie in dit gezinshuis ook opnieuw multidisciplinair besproken. Daaruit kwam naar voren dat er op dat moment geen signalen van acute onveiligheid waren.
Deelt u de analyse dat er in deze casus zowel sprake is van het verwijtbaar gedrag van de gezinshuisouders, als falen van de GI die signalen had moeten opmerken, controleren en melden?
Op dit moment kunnen we geen conclusies trekken over eventuele verwijtbaarheid of tekortkomingen van betrokken partijen. De inspecties voeren een calamiteitenonderzoek uit om de feiten en omstandigheden vast te stellen en conclusies te trekken over het handelen van de betrokken organisaties.
Hoe is het toezicht op gezinshuizen georganiseerd? Welke formele rechtspositie hebben de gezinshuisouders in het stelsel?
Bij gezinshuizen krijgen kinderen professionele jeugdhulp wanneer zij – om verschillende redenen – (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen. De gezinshuisouders bieden 24 uur per dag professionele begeleiding, structuur en zor in een huiselijke setting. De gezinshuiskinderen maken daarbij deel uit van het gezin van de gezinshuisouder(s). De gezinshuisouders zijn hiervoor opgeleid en werken als jeugdhulpverleners.
Gezinshuisouders werken nauw samen met andere professionals zoals jeugdzorgwerkers, voogden van gecertificeerde instellingen en de leerkrachten op de school van de (gezinshuis)kinderen. Meestal zijn er vanuit de betrokken zorgorganisatie ook gedragsdeskundigen betrokken waaraan de gezinshuisouders bijzonderheden over de kinderen kunnen rapporteren en die meedenken over een zorgplan en de inschakeling van jeugdhulp of b.v. traumatherapie kunnen voorstellen.
Gezinshuisouders moeten voldoen aan de norm van de verantwoorde werktoedeling. Deze norm stelt dat aanbieders van jeugdhulp en jeugdbescherming er zorg voor dragen dat de taken worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een SKJ-(kwaliteitsregister Jeugd) of BIG- geregistreerde professional. Een SKJ-registratie toont aan dat voldaan wordt aan de eisen van vakbekwaamheid (o.a. relevante HBO-opleiding) en dat gewerkt wordt volgens de professionele standaarden van de beroepsgroep. Belanghebbenden kunnen een klacht indienen bij het SKJ en het register kan maatregelen opleggen en publiceren.
Gezinshuizen zijn aanbieders van jeugdhulp. Daarom vallen zij onder de Jeugdwet en onder het toezicht van de IGJ en IJenV. Ook gemeenten spelen een grote rol onder andere door inkopen van kwalitatief goede jeugdhulp. Zij kopen jeugdhulp in bij gezinshuizen, rechtstreeks of via een organisatie. Gemeenten bepalen vooraf aan welke eisen de jeugdhulp moet voldoen. Zij betalen voor deze jeugdhulp. Gemeenten moeten zich er bij de inkoop en betaling van vergewissen dat de aanbieder passende en kwalitatief goede en veilige hulp biedt.
Meldingen en klachten over incidenten, misstanden en terugkerende tekortkomingen zijn voor de IGJ een belangrijke bron van informatie. Iedereen kan een signaal afgeven bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Daarnaast moeten zorg- en jeugdhulpaanbieders, waaronder ook gezinshuizen, bepaalde incidenten (zoals calamiteiten en geweld) verplicht bij de inspecties melden. Signalen en meldingen worden bekeken en beoordeeld. Op basis van deze signalen en meldingen voert de inspectie risicogestuurd toezicht uit.
Zijn bij inspecties, meldpunten of vertrouwenspersonen meer meldingen bekend over structurele onveiligheid, geweld, misstanden of gebrek aan kwaliteit in gezinshuizen? Hoeveel sinds 2020?
De IGJ registreert meldingen die ze ontvangen op naam van de jeugdhulpaanbieder. Meldingen specifiek over het type jeugdhulpaanbieder «gezinshuis» hebben zij niet voorhanden.
In maart 2025 heeft de inspectie een overkoepelend rapport gepubliceerd over het toezicht naar de kwaliteit en veiligheid van de jeugdhulp in gezinshuizen5. Hiervoor analyseerde de inspectie handmatig 139 signalen en meldingen over gezinshuizen in 2023 en 2024.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Ceder c.s. over onderzoeken in hoeverre de bestaande bestuurdersaansprakelijkheid beter onder de aandacht gebracht kan worden bij slachtoffers (Kamerstuk 31 015, nr. 289)?
Iedereen die te maken heeft met jeugdzorg kan bij een onafhankelijke vertrouwenspersoon van Jeugdstem terecht voor informatie, advies of ondersteuning. Jeugdstem kan advies geven over de mogelijke stappen die gezet kunnen worden, bijvoorbeeld bij het indienen van een klacht. In deze communicatie nemen zij ook de mogelijkheden voor bestuurdersaansprakelijkheid mee. Jeugdstem draagt bij aan de bekendheid van de procedure door de cliënt erop te wijzen de mogelijkheden te bespreken met een advocaat vanwege de complexe juridische aard. Gezien de complexiteit van deze trajecten, zien we op dit moment geen andere realistische mogelijkheid om dit ook nog op andere manieren verder onder de aandacht te brengen van slachtoffers.
Klopt het dat kinderen waarvan het gezag bij ouders is weggenomen, als gevolg van een besluit op basis van artikel 1:266 lid 1 BW, door de uitwerking van de maatregel en de uitvoering door de GI, vaak volledig aan het zicht onttrokken worden van de rechtbank? Klopt het en vindt u het wenselijk dat ouders vrijwel niet worden geïnformeerd of betrokken bij het toezicht op hun kind?
Bij een uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling blijft de kinderrechter op vaste momenten betrokken, omdat de maatregel periodiek moet worden verlengd. Bij een voogdijmaatregel is dat inderdaad anders: deze loopt in beginsel door tot de meerderjarigheid van het kind en wordt niet periodiek door de kinderrechter getoetst.
De GI is (wettelijk) verantwoordelijk voor zicht op de veiligheid en ontwikkeling van een minderjarige onder voogdij. Daarnaast hebben ouders, ook na gezagsbeëindiging, op grond van artikel 377c BW recht op informatie over hun kind.
We herkennen dat het ontbreken van onafhankelijk toezicht op het welzijn en de positie van minderjarigen onder voogdij als een tekortkoming. Daarom wordt in het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming» de Raad voor de Kinderbescherming belast met een jaarlijkse evaluatie van het welzijn en de veiligheid van deze kinderen. De RvdK spreekt daarbij met de minderjarige, de ouders, de eventuele pleegouders en degene die een vertrouwensband met de minderjarige heeft.
Erkent u dat ouders na een gezagsbeëindiging nauwelijks meer zicht hebben op hun kinderen en dat dit ertoe kan leiden dat zij als enige in staat zijn misstanden te signaleren maar juridisch niet gehoord worden? Hoe beoordeelt u dat in zowel de Vlaardingen-zaak als deze zaak de ouders de enige waren die de misstanden zagen, maar door hun rechtspositie genegeerd werden?
We erkennen dat ouders na een gezagsbeëindiging een beperkte formele positie hebben en dat dit kan betekenen dat zij minder zicht hebben op de dagelijkse situatie van hun kind. Tegelijk blijven ouders ook na gezagsbeëindiging op grond van artikel 377c BW recht houden op informatie over hun kind. In de praktijk wordt echter ervaren dat dit recht niet altijd voldoende invulling krijgt, waardoor ouders zich onvoldoende gehoord kunnen voelen wanneer zij zorgen hebben.
De gebeurtenis in Vlaardingen laat zien dat signalen over mogelijke misstanden altijd serieus moeten worden genomen, ongeacht van wie deze afkomstig zijn. Het is onwenselijk als zorgen van ouders – of van anderen die dicht bij het kind staan – niet worden opgepakt. Daarom wordt in het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming» voorzien in onafhankelijk toezicht op kinderen onder voogdij door de Raad voor de Kinderbescherming. Dit toezicht omvat onder meer een periodiek gesprek met de ouders, zodat hun signalen jaarlijks worden meegenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat ook na gezagsbeëindiging signalen van ouders kunnen leiden tot onderzoek en eventuele vervolgstappen wanneer daar aanleiding toe is.
Klopt het dat door het inzetten van de gezagsbeëindigende maatregel deze kinderen ook buiten beeld komen van de rechter, waardoor een toetsing of het goed gaat met het kind in de nieuwe setting niet meer plaatsvindt? Vindt u dat wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat vindt u van het feit het dat ouders, bij wie problemen zijn met het opvoeden van hun kinderen, het gezag ontnomen kan worden? Wat vindt u van het creëren van een tussenliggende maatregel waarbij de beslissingsbevoegdheid, al dan niet tijdelijk, ontnomen wordt?
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een zeer ingrijpende maatregel. Soms is het helaas noodzakelijk voor de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens mag gezagsbeëindiging alleen plaatsvinden als duidelijk is dat voortzetting van het gezag schadelijk is voor het kind.
Om hierbij beter aan te sluiten, wordt in het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming» het noodzakelijkheidscriterium toegevoegd: gezagsbeëindiging kan alleen als dit écht onvermijdelijk is. Daarnaast introduceert het wetsvoorstel, via het wettelijk vastleggen van het perspectiefbesluit, een minder vergaande maatregel. Een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing kunnen voor onbepaalde tijd worden voortgezet wanneer dat in het belang van het kind is. Daarmee ontstaat een alternatief voor gezagsbeëindiging, waarbij ouders niet volledig hun beslissingsbevoegdheid verliezen.
Bent u bereid te onderzoeken of de rechtspositie van ouders na gezagsbeëindiging moet worden herzien, zodat hun signalen over mishandeling van hun eigen kinderen in situaties van pleegzorg, gezinshuizen of instellingen niet langer structureel kunnen worden genegeerd, mede gezien het risico dat kinderen van de radar verdwijnen binnen deze vormen van jeugdzorg?
We herkennen de zorg dat signalen over het welzijn van minderjarigen onder voogdij serieus moeten worden genomen. Het ontbreken van onafhankelijk toezicht op deze groep is inderdaad een tekortkoming in de huidige praktijk. Daarom wordt in het wetsvoorstel onafhankelijk toezicht op minderjarigen onder voogdij wettelijk geborgd, zodat problemen in bijvoorbeeld een pleeggezin of gezinshuis niet buiten beeld kunnen blijven en kinderen niet van de radar verdwijnen. Met de ouder(s) wordt door de RvdK – in het kader van de evaluatie – een gesprek gevoerd. In dit gesprek kunnen zij hun mening en ideeën over het welzijn en de veiligheid van de minderjarige kenbaar maken. Als er gegronde zorgen uit dit gesprek blijken dan kan de RvdK, als GI en RvdK een verschil van visie hebben en hier onderling niet uitkomen, het visieverschil voorleggen aan de kinderrechter
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de rapporten «Kwetsbare kinderen, kwetsbaar stelsel» van de Inspectie Gezonheidszorg en Jeugd en «Als zelfs overheidsingrijpen kinderen geen bescherming biedt» van de Inspectie Justitie en Veiligheid?
Ja.
Het bericht 'Jongeren verslaafd aan online gokken kloppen massaal aan voor hulp: 'Soms al vanaf 16 jaar’' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Bruijn , Foort van Oosten (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht in Tubantia van 7 oktober 2025 waarin experts de noodklok luiden dat steeds meer mensen in de regio in de problemen komen door online gokken?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat grote aantallen online gokkers én gokverslaafden, niet alleen in de randstad maar ook op het platteland voorkomen?
Ik ben mij ervan bewust dat deelname aan online kansspelen en de problematiek die daarmee gemoeid kan gaan niet beperkt zijn tot bepaalde regio’s in Nederland. De inzet op betere bescherming tegen gokschade, waaronder verslaving, is dan ook gericht op alle mensen in Nederland.
Herkent u de constatering dat met name jongeren, zeker ook op middelbare scholen, sinds de legalisering van online gokken dit in groten getale zijn gaan doen en in de problemen komen?
Sinds de opening van de online gokmarkt zijn meer mensen, waaronder jongeren, online gaan gokken. Er zijn geen exacte cijfers over het aantal jongeren, waaronder minderjarigen, dat online is gaan gokken sinds oktober 2021. Uit onderzoek is wel gebleken dat het aantal jongeren dat online gokt is oververtegenwoordigd ten opzichte van de gehele populatie online gokkers. Daarnaast is het aantal jongeren dat online gokt in 2025 gestegen ten opzichte van 2024.2 Met name het aantal minderjarigen dat online is gaan gokken is in 2025 gestegen. Dat vind ik een zeer zorgwekkende ontwikkeling. Jongeren behoren tot een kwetsbare groep die extra gevoelig is voor de verleidingen van gokken. Dit geldt in het bijzonder voor minderjaren, voor wie het om die reden ook verboden is om te gokken.
Het is niet duidelijk of de jongeren waaraan wordt gerefereerd in het aangehaalde bericht illegaal hebben gegokt, of het speelaccount van een meerderjarig persoon hebben gebruikt, of dat zij de strenge identificatieplicht die bij legaal aanbod geldt hebben kunnen omzeilen. Momenteel doet de Kansspelautoriteit (Ksa) verdiepend onderzoek naar deelname van minderjarigen aan online kansspelen bij legale aanbieders. Hierbij wordt onder meer met hulp van de banken gekeken naar mogelijke betalingen van minderjarigen naar kansspelaanbieders. De vraag hoe minderjarigen deelnemen aan online kansspelen wordt tevens meegenomen in het onderzoek Perspectief van Nederlanders op kansspelen 2025 dat dit najaar wordt opgeleverd.
Ten aanzien van eventuele regionale verschillen in deelname en problemen door online gokken merk ik het volgende op: de Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ) verzamelt in Nederland gegevens over het aantal mensen in behandeling voor verslaving in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS). In haar jaarlijkse rapport «Kerncijfers verslavingszorg» wordt ook de regionale spreiding van het aantal personen in behandeling voor gokproblematiek in kaart gebracht.3 Uit het rapport blijkt dat in sommige regio’s relatief meer mensen in behandeling zijn voor gokproblematiek. Dit moet echter met voorzichtigheid worden geduid. Niet alle mensen met gokproblematiek zijn in behandeling bij de verslavingszorg. Daarnaast kan het lang duren voordat mensen op het punt komen dat ze hulp zoeken. Daarom zet ik met het kansspelbeleid in op het voorkomen van problemen en goede geleiding naar hulp. In het onderzoek naar de deelname aan (online) kansspelen, dat uitgevoerd is door Ipsos I&O in opdracht van het WODC, is ervoor gezorgd dat de uitkomsten representatief zijn voor alle Nederlanders van 16 jaar en ouder als het gaat om onder andere de regio waar respondenten vandaan komen.4 Hierbij wordt niet nader ingegaan op mogelijke regionale verschillen.
Kunt u de cijfers omtrent deze zorgwekkende trend delen, en bij de analyse hiervan ook ingaan op regionale verschillen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u om deze zorgelijke ontwikkelingen te keren? En hoe zet u zich in om ervoor te zorgen dat juist ook instellingen in de regio de middelen hebben om slachtoffers te helpen?
De zorgelijke cijfers benadrukken hoe belangrijk het is om in te zetten op het voorkomen van gokschade, zoals ook is aangegeven in de brief over de visie op het kansspelbeleid, die in februari 2025 aan uw Kamer is gestuurd.5 In deze brief zijn ook maatregelen aangekondigd om de Wet kansspelen op afstand (Wet koa) te herzien. De nieuwe visie kent als belangrijkste doelstelling het beschermen van mensen tegen schade door gokken, met specifieke aandacht voor jongvolwassenen en minderjarigen. Deze doelgroepen zijn, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 en 4, extra gevoelig voor de verleidingen van gokken en eventuele gokschade kan nog lange tijd doorwerken in hun latere leven. Daarnaast wordt ingezet op intensievere bestrijding van het illegale aanbod en deelname daaraan.
De Ksa zet ook specifiek in op het beschermen van minderjarigen en jongvolwassenen en heeft dit als prioriteit opgenomen in haar Toezichtsagenda 2025.
Voorts wordt ingezet op andere preventieve maatregelen, zoals gerichte bewustwordingsactiviteiten om met name jongvolwassenen en hun omgeving bewust te maken van de risico’s van gokken. Daarnaast werk ik samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Ksa aan een meerjarenagenda bescherming tegen gokschade ter opvolging van de werkagenda verslavingspreventie kansspelen.6 In dat kader worden ook vanuit het Verslavingspreventiefonds onverminderd initiatieven mogelijk gemaakt of ondersteund, waaronder verbetering van de samenwerking tussen regionale partijen. Zoals door mijn voorganger is aangegeven in zijn brief van 3 juli 2025 is de zorgelijke groei van gokken onder minderjarigen tevens onder de aandacht gebracht bij Verslavingskunde Nederland (VKN). In het programma van VKN gericht op preventie en vroegsignalering van verslavingsproblematiek, waarbij VKN onder meer nauw samenwerkt met gemeenten, wordt ook ingezet op het tegengaan van gokproblematiek. VKN gaat bekijken of en hoe zij in hun bestaande preventietrajecten meer aandacht kan hebben voor het voorkomen van gokken onder minderjarigen.
Op welke manier is dit Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hierbij betrokken? Wie houdt toezicht op het aantal verslavingen in de regio, en zorgt ervoor dat adequate zorg en begeleiding beschikbaar is?
De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is verantwoordelijk voor preventie van schade door gebruik van genotsmiddelen zoals drugs, alcohol en tabak. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5 werk ik samen met het Ministerie van VWS aan de meerjarenagenda bescherming tegen gokschade en betrek ik daarbij hun expertise.
Daarnaast is het Ministerie van VWS stelselverantwoordelijk voor de verslavingszorg, waaronder ook zorg bij gokverslaving. Binnen dit stelstel kan de huisarts een jongere of volwassene met (online gok)verslaving verwijzen naar verslavingszorg, maar ook andere zorgverleners zoals bedrijfsartsen, psychiaters en soms gemeenten of jeugdhulporganisaties (voor jeugd) mogen verwijzen.
De zorgverzekeraar dient vanuit diens zorgplicht voldoende verslavingszorg in te kopen, zodat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot zorg. Wanneer er knelpunten optreden in een bepaalde regio moeten zorgverzekeraars hier proactief mee aan de slag. Hierbij is het ook van belang dat zorgaanbieders tijdig signaleren wanneer er knelpunten zijn in capaciteit of toegankelijkheid en hierover in overleg treden met zorgverzekeraars, zodat gezamenlijk naar oplossingen kan worden gezocht. In het stelsel houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de kwaliteit, de veiligheid en de continuïteit van de zorg. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de zorgplicht van verzekeraars.
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 en 4 houdt IVZ in het LADIS bij hoeveel mensen in behandeling zijn voor gokverslaving, waarbij ook onderscheid gemaakt wordt tussen regio’s.
Bent u voornemens om onverkort de, door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, aangekondigde maatregelen om de (online) gokmarkt te beteugelen uit te voeren, en daar waar nodig een schepje bovenop te doen?
Op dit moment werk ik de aangekondigde maatregelen uit de brief van 14 februari 2025 uit, op basis van onder meer de meest recente en nog lopende onderzoeken. Ik streef ernaar uw Kamer op korte termijn te informeren over de contouren voor wet- en regelgeving op basis waarvan het wetsvoorstel zal worden uitgewerkt. Dan zal ik uw Kamer ook informeren over de meerjarenagenda bescherming tegen gokschade.
Spoeduithuisplaatsingen door Veilig Thuis zonder rechterlijke toetsing |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw brief van 18 november 2022 waarin u onder meer wees op het gebrek aan rechtsbescherming bij spoeduithuisplaatsingen en aankondigde dat advocatenbijstand bij de eerste uithuisplaatsing zou worden ingevoerd?
Ja, de brief van mijn voorganger.
Is het u bekend dat Veilig Thuis Oost-Brabant (VTOB), en mogelijk ook andere Veilig Thuis-organisaties, in de praktijk spoeduithuisplaatsingen blijven realiseren zonder rechterlijke toetsing en zonder wettelijke grondslag alsmede dat hier geen advocaten bij betrokken zijn?
We hebben kennisgenomen van de specifieke casus met betrekking tot Veilig Thuis Oost-Brabant en de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch1. Daarnaast herken ik de gevoeligheid en complexiteit rondom vrijwillige (spoed)uithuisplaatsingen in bredere zin. Dergelijke onderwerpen en actualiteiten worden geregeld besproken in overleggen met het landelijk netwerk van Veilig Thuis. Deze casus heeft daarbij onze bijzondere aandacht.
Kinderen kunnen vrijwillig uit huis worden geplaatst, bijvoorbeeld tijdelijk of voltijds bij een familielid of pleeggezin. Als de vrijwillige uithuisplaatsing plaatsvindt in overeenstemming en zonder dwang, brengt dit geen rechtelijke toetsing of betrokkenheid van een advocaat met zich mee. Dit is alleen mogelijk op verzoek van de ouder(s) of het kind, of wanneer de ouder(s) met gezag daar vrijwillig mee instemmen2. Ouders moeten daarbij begrijpelijke informatie krijgen over de redenen, duur, gevolgen en alternatieven om, zonder druk, geïnformeerde toestemming te kunnen geven. Het is cruciaal dat zij zich gehoord voelen en vrijelijk toestemming kunnen geven. Duidelijke informatie en communicatie door professionals is essentieel om keuzevrijheid te waarborgen.
Een uithuisplaatsing in het vrijwillig kader kan en mag niet plaatsvinden tegen de wil van een gezaghebbende ouder. Dat geldt ook wanneer sprake is van zorgen over de acute onveiligheid van een kind, waardoor een kind met spoed uit huis wordt geplaatst. Hoewel deze specifieke situatie vraagt om snel en adequaat handelen, is en blijft het van groot belang dat er sprake is van geïnformeerde toestemming van de gezaghebbende ouder(s). Wanneer partijen hier gezamenlijk niet met elkaar uit komen of als consensus ontbreekt, kan een professional bij grote zorgen over de ontwikkeling of veiligheid van een kind een verzoek tot onderzoek naar de noodzaak tot een kinderbeschermingsmaatregel indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Daar is de bevoegdheid belegd om in te schatten of een gedwongen maatregel met uithuisplaatsing noodzakelijk wordt geacht. Wanneer deze van oordeel is dat een (spoed)uithuisplaatsing inderdaad noodzakelijk is, kan een (spoed)verzoek worden ingediend bij de kinderrechter. In dat geval vindt een rechterlijke toetsing plaats en kunnen ouders aanspraak maken op kosteloze rechtsbijstand. Wij vinden het van groot belang dat te allen tijde duidelijk is voor ouders en kinderen wanneer hulp vanuit het vrijwillige of het gedwongen kader wordt ingezet. Veilig Thuis mag zoals beschreven niet meewerken aan een niet-vrijwillige uithuisplaatsing zonder rechterlijke toetsing.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van dergelijke spoeduithuisplaatsingen door Veilig Thuis, zonder rechterlijke machtiging en vaak onder geheimhouding van de verblijfplaats, een ernstige schending vormt van artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op gezinsleven) en van de nationale wettelijke kaders? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat een vrijwillige uithuisplaatsing een ernstige schending zou vormen van artikel 8 EVRM en de nationale wetten en kaders. Voorwaarde hierbij is dat een dergelijke plaatsing buiten het gezin – mits aan alle eerder beschreven randvoorwaarden en zorgvuldigheden is voldaan – een vrijwillig karakter heeft. Er doen zich ook situaties voor waarbij de gezaghebbende ouder(s) zelf vinden dat zij de zorg voor hun kind (tijdelijk) niet kunnen dragen en hulp nodig hebben. Een geheime plaatsing verhoudt zich niet tot het karakter van een vrijwillige uithuisplaatsing, aangezien de vrijwillige plaatsing juist plaats hoort te vinden in wederzijds overleg en op basis van geïnformeerde toestemming.
Een vrijwillige uithuisplaatsing kan alleen wanneer de gezaghebbende ouder(s) in alle vrijheid (geïnformeerde) toestemming geven en zonder dat zij daar druk toe ervaren. Dit principe geldt nog meer in de gevallen dat een snelle beslissing nodig is. Dit vraagt zodoende om goede gesprekstechnieken van de betrokken professional en dat betrokkenen kunnen beschikken over betrouwbare en begrijpelijke informatie. Om de informatiepositie van de direct betrokkenen te versterken, werken we in overleg met ouders, jongeren en professionals aan eenduidig en helder voorlichtingsmateriaal over hulpverleningssituaties op het snijvlak van het vrijwillig en gedwongen kader. Naar verwachting is dit voorlichtingsmateriaal begin 2026 gereed.
Tegelijk merken wij dat er regelmatig maatschappelijke zorgen en vragen zijn over situaties waarin gezaghebbende ouders zich onder druk gezet kunnen voelen, vooral bij dringende adviezen voor een vrijwillige uithuisplaatsing. Daarom willen we dit aspect meenemen in de uitvoering van de motie van het lid Ceder c.s., die pleit voor het instellen van een staatscommissie om uithuisplaatsingen te onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat ouders in deze situaties verstoken zijn van rechtsbijstand, onder grote druk staan en zich in een oneigenlijke machtsverhouding bevinden, waardoor geen sprake kan zijn van vrijwilligheid? Zo nee, waarom niet?
Helder moet zijn dat de gezaghebbende ouder(s) zélf beslissen over vrijwillige uithuisplaatsing en over het verblijf van een kind buiten het gezin en dat zij altijd op deze beslissing mogen terugkomen. De gesprekken tussen betrokken professionals en het gezin zijn vaak niet makkelijk, zeker als de zorgen over mogelijke onveiligheid tegelijkertijd groot zijn. Het gaat in deze gesprekken om het overbrengen en bespreken van de zorgen en het samen zoeken naar passende oplossingen en mogelijkheden. Veilig Thuis begrijpt zijn positie en relatie ten opzichte van het gezin goed, en is zich bewust dat het wordt vaak betrokken in emotionele en kwetsbare situaties voor een gezin. Ervaringsdeskundigen geven tegelijkertijd met regelmaat aan dat deze situaties, hoe lastig ook, juist het moment kunnen zijn om negatieve patronen te doorbreken en positieve verandering in gang te zetten. Dit vraagt veel zorgvuldigheid van Veilig Thuis. Deze context is bij uitstek ook het terrein waar Veilig Thuis in werkt en waar het veel ervaring in heeft. Veilig Thuis moet zich daarom maximaal inzetten op transparantie, duidelijke communicatie en het waarborgen van keuzevrijheid, zodat de eventuele toestemming daadwerkelijk vrijwillig kan worden gegeven.
Daarbij is het belangrijk dat ouders en kinderen weten wat hun rechten en plichten zijn en daarbij ondersteuning kunnen krijgen, bijvoorbeeld van de vertrouwenspersonen van Jeugdstem. Een goede informatiepositie versterkt de rechtspositie van ouders en draagt bij aan het maken van een vrijwillige en weloverwogen keuze.
Hoeveel kinderen zijn in 2024 en 2025 door VTOB uit huis geplaatst zonder rechterlijke machtiging, en hoeveel kinderen in Nederland in totaal door Veilig Thuis-organisaties (al dan niet in samenwerking met de Raad voor de Kinderbescherming) zonder rechterlijke toetsing? Wat zeggen deze cijfers u?
Veilig Thuis registreert geen specifieke regionale of landelijke cijfers over wanneer het een vrijwillige uithuisplaatsing adviseert. In 2022 heeft het CBS naar aanleiding van een extra uitvraag een rapportage gemaakt over het aantal jongeren dat in vrijwillig kader jeugdhulp met verblijf ontvangt (inclusief een uitsplitsing naar pleegzorg, gezinsgericht, gesloten plaatsing en verblijf overig). Een jongere kan op een specifieke peildatum namelijk niet zowel in vrijwillig kader als in gedwongen kader jeugdhulp met verblijf ontvangen. Op peildatum 31 december 2022 ging het om 17.785 jongeren die jeugdhulp met verblijf ontvingen zonder kinderbeschermingsmaatregel (vrijwillig kader). Dat bij een jeugdige sprake is van jeugdhulp met verblijf zegt echter niets over de omstandigheden in het gezin, de reden voor het vrijwillige verblijf en/of dit mogelijk als niet vrijblijvend is ervaren. Bij een deel van de jongeren kan het gaan om intensieve bemoeienis van hulpverlening vanwege onveiligheid in het gezin, maar bijvoorbeeld ook om opnames van jongeren bij verslaving of een eetstoornis. Er zijn daarom vanuit de beschikbare data geen gegevens over de groep jongeren die uit huis zijn geplaatst in vrijwillig kader waarbij sprake is van zorgen over onveiligheid thuis.
Is het u bekend dat in ten minste één casus een meisje driemaal door VTOB is overgeplaatst zonder dat ouders enig zicht hadden op de situatie, terwijl de kinderrechter pas na meer dan een maand door tussenkomst van de Raad werd ingeschakeld?
Bij ons is bekend dat Veilig Thuis Oost Brabant een interne evaluatie uitvoert naar aanleiding van deze specifieke casus. De resultaten van de interne evaluatie van VT Oost-Brabant worden gedeeld met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis. Wij betrekken deze resultaten in de periodieke overleggen met het Landelijk Netwerk om de werkwijze rondom vrijwillige uithuisplaatsingen te verbeteren.
Bent u bereid deze praktijken per direct te laten beëindigen en de betrokken instanties te instrueren dat spoeduithuisplaatsingen uitsluitend door of na tussenkomst van de kinderrechter kunnen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid om de instanties te instrueren dat spoeduithuisplaatsingen uitsluitend door of na tussenkomst van de kinderrechter kunnen plaatsvinden. Belangrijkste reden is dat een vrijwillige plaatsing buiten het gezin – mits aan alle eerder beschreven randvoorwaarden en zorgvuldigheden is voldaan – ook in het belang van het kind en het gezin kan zijn. Wanneer de gezaghebbende ouder(s) in goed overleg akkoord gaan met een vrijwillige uithuisplaatsing, dan is er (vooralsnog) geen reden om de gang naar de kinderrechter te maken. Zoals in antwoord op vraag 3 al verwoord zien wij ook dat er situaties zijn waarbij de gezaghebbende ouder(s) zich onverhoopt toch onder druk gezet voelen, juist in die situatie waar een vrijwillige uithuisplaatsing met spoed/direct wordt geadviseerd. Daarom ga ik hier met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis over in gesprek hoe we dit risico kunnen beperken. Ook geven wij uitvoering aan de motie3 van het lid Ceder c.s., over het instellen van een staatscommissie die onderzoek doet naar uithuisplaatsingen. Onderdeel van de opdracht van deze staatscommissie is een fundamentele herbezinning op de rol en legitimiteit van de overheid bij ingrijpen in gezinnen en huishoudens in gevallen van (vermoedelijke) onveiligheid.
Bent u het eens met de stelling dat een dergelijke handelwijze van Veilig Thuis in feite neerkomt op een onttrekking aan het ouderlijk gezag als bedoeld in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling of aan de bestanddelen van artikel 279 Sr is voldaan, is aan het Openbaar Ministerie en vervolgens de (straf)rechter. Het uitoefenen van ouderlijk gezag, inclusief het bepalen van de verblijfplaats van een kind, is een fundamenteel onderdeel van het recht op gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 8 EVRM. Het is daarom belangrijk dat Veilig Thuis bij het adviseren van een vrijwillige uithuisplaatsing werkt met geïnformeerde toestemming: de uitdrukkelijke, vrije en ondubbelzinnige toestemming van de gezaghebbende ouder(s) en, waarbij ook de stem van het kind – afhankelijk van de leeftijd4 – wordt meegenomen. Als aan de randvoorwaarden van geïnformeerde toestemming is voldaan, zal geen sprake zijn van het (tegen de wil van ouders) onttrekken aan het gezag.
Hoe gaat u voorkomen dat medewerkers van Veilig Thuis, ouders en kinderen opnieuw in onveilige en juridisch onhoudbare situaties belanden doordat uithuisplaatsingen plaatsvinden buiten de wettelijke kaders?
Wanneer aan alle eerdergenoemde randvoorwaarden en zorgvuldigheden is voldaan, is er geen sprake van vrijwillige uithuisplaatsingen buiten de wettelijke kaders. Wanneer Veilig Thuis niet over uitdrukkelijke, vrije en ondubbelzinnige toestemming van de gezaghebbende ouder(s) beschikt, die is gebaseerd op geïnformeerde toestemming – zal Veilig Thuis zoals eerder genoemd niet kunnen overgaan tot het adviseren van een vrijwillige uithuisplaatsing. Zoals bij antwoord op vraag 7 is vermeld wordt dit thema onderdeel van de opdracht van de in te richten staatscommissie en is dit op de kortere termijn ook onderwerp van gesprek met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis.
Bent u bekend met het artikel van kinderrechter en hoogleraar Bart Tromp uit het Nederlands Juristenblad van 17 mei 2024 waarin hij pleit voor een totaal andere aanpak van de spoeduithuisplaatsingspraktijk?
Ja.
Deelt u de mening dat, met deze voorbeelden en cijfers, er snel verandering moet komen in de uitvoeringspraktijk van (spoed)uithuisplaatsingen en dat de lijn die Tromp voorstelt nader onderzocht moet gaan worden voor wat betreft wenselijkheid en uitvoerbaarheid? Zo nee waarom niet?
Het artikel van Bart Tromp gaat over spoedverzoeken bij kinderbeschermingsmaatregelen. In het wetsvoorstel «Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming» van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, wordt de wettelijke termijn waarbinnen een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing ter zitting moet worden behandeld verkort van veertien naar zeven dagen, als verbeterstap in de rechtsbescherming bij spoedmaatregelen5. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in kosteloze rechtsbijstand voor ouders vanaf het moment dat om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht, zodat zij adequaat juridisch worden ondersteund.
Deelt u de mening dat bij organisaties die bij een uithuisplaatsing de wettelijke kaders schenden, de organisatie, in casu de bestuurder, hoofdelijk aansprakelijk gesteld moet worden voor alle schade en kosten die als gevolg van het niet volgen van de vigerende wet en regelgeving ontstaat? Ben u bereid om dit in wetgeving vast te leggen? Zo nee waarom niet?
Het uitgangspunt in ons recht is dat de organisatie als rechtspersoon aansprakelijk is voor schade die ontstaat door onrechtmatig handelen bij de uitvoering van zijn taken. Dit geldt ook voor instellingen die (in dit geval) namens het college van Burgemeesters en Wethouders publieke taken uitvoeren, zoals Veilig Thuis. Het aansprakelijkheidsrecht biedt nu al ruimte om de rechtspersoon aan te spreken voor schadevergoeding.
Voor bestuurders geldt een aanvullend regime. Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een bestuurder alleen persoonlijk aansprakelijk kan zijn indien sprake is van een ernstig persoonlijk verwijt. Dat doet zich slechts voor in uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld wanneer een bestuurder bewust buiten de wettelijke kaders treedt of met opzet of grove schuld derden benadeelt. Of aan de criteria voor bestuurdersaansprakelijk wordt voldaan, hangt af van de omstandigheden en is in een voorkomend geval ter beoordeling aan de rechter. In algemene zin is hierop geen bevestigend antwoord te geven.
Verder bestaat er op basis van de wet (artikel 298 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) de mogelijkheid voor een belanghebbende of het openbaar ministerie om de rechtbank te verzoeken een bestuurder van een stichting te ontslaan wegens (voor zover hier relevant) verwaarlozing van zijn taak of andere gewichtige redenen.
De huidige wettelijke regeling biedt voldoende mogelijkheden om de organisaties en/of hun bestuurders aansprakelijk te stellen of anderszins op te treden in geval van schending van wet- of regelgeving. Ik zie daarom geen reden voor nadere wetgeving.
Het bericht ‘Opmars illegaleaanbieders bedreigt Nederlands gokbeleid’ |
|
Jeltje Straatman (CDA) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Opmars illegale aanbiedersbedreigt Nederlands gokbeleid»1 en zo ja, wat is uw eerste reactie op deze stijging?
Hoe verklaart u dat ondanks regulering en strengere regels voor legale aanbieders de omzet naar illegale aanbieders stijgt, juist op het moment dat de legale sector het zwaar heeft?
Deelt u de mening dat websites waarop geadverteerd wordt met teksten als «Beste casino’s zonder Cruks», direct offline moeten worden gehaald?
Hoe kunt u, in samenwerking met de Kansspelautoriteit (Ksa), strenger handhaven op illegale casino’s die gebruik maken van het omkatten van een oude website naar een plek voor verwijzingen naar illegaal gokken?
Klopt het dat een wetsvoorstel in voorbereiding is om de Ksa de bevoegdheid te geven om illegaal materiaal binnen een dag te verwijderen en zo ja, wanneer kan de Kamer de contouren hiervan verwachten?
Zijn er in de tussentijd, voordat het wetsvoorstel klaar is, maatregelen die genomen kunnen worden om illegale goksites zo snel mogelijk offline te halen en de Ksa hier een grote rol in te laten spelen?
Is de daling van het brutospelresultaat (BSR) bij legale aanbieders (met name in 2025) volgens u een teken van effectiviteit van het beleid, of juist van verdringing naar illegaal aanbod?
Deelt u de inschatting van de Ksa dat met name «zware gokkers» weglopen naar het illegale aanbod? En zo ja, wat is het beleid om deze groep te bereiken en te beschermen?
Hoe garandeert u dat de handhaving tegen illegale aanbieders effectief is, gezien de vaak complexe buitenlandse constructies en de geringe inning van boetes zoals regelmatig door de Ksa wordt gemeld?
Hoe waarborgt u dat minderjarigen en kwetsbare groepen niet (meer) terechtkomen bij illegale gokaanbieders, gegeven de onderzoeksuitkomsten dat dergelijke sites nauwelijks identiteits- of leeftijdscontroles kennen?
Hoe beoordeelt u de maatschappelijke en publieke gezondheidsrisico’s van de groei van illegaal gokken, onder andere wat betreft gokverslaving, fraude, datamisbruik en ontmoediging van verantwoord spelen?
Bent u bereid om, al dan niet Europees, regels te versterken om de toegang tot illegale aanbieders structureel te voorkomen?
Het bericht ‘Broers vermoorde Ryan voor de rechter, eergerelateerd geweld lijkt toe te nemen’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Jurgen Nobel (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Zijn er cijfers, gespecificeerd naar achtergrond, rondom eerwraak? Zo ja, kunt u deze delen? Zo nee, bent u bereid om dit in de toekomst wél bij te houden teneinde hier scherp beleid op te kunnen voeren?1
Onderzoekt u de correlatie tussen de komst van (met name) islamitische migranten uit diverse landen uit het Midden-Oosten en Afrika van de afgelopen tien/vijftien jaar en de ontwikkeling van eerwraak van de afgelopen tien/vijftien jaar? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Aangezien het hoofd van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG) stelt dat verandering in gesloten gemeenschappen van binnenuit moet komen en dat we moeten «meegeven hoe we met elkaar omgaan»: in hoeverre denkt u dat het in het belang van de goedwillende Nederlandse samenleving is dat we mensen in ons land verwelkomen die bepaalde cultureel gedreven gedragingen hebben, zoals eerwraak, die zó ontzettend haaks staan op onze verworvenheden die gebaseerd zijn op de moderniteit en de verlichting?
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie Eerdmans, waarin het kabinet wordt verzocht in geval van eerwraak altijd de verblijfsvergunning in te trekken?2 Wanneer kunnen we concreet beleid hierop verwachten?
In hoeverre is bij de inburgering inmiddels ingebed dat er expliciet aandacht wordt besteed aan eergerelateerd geweld, conform de motie Eerdmans?3 Hoe ziet deze expliciete aandacht tijdens de inburgering er in de praktijk uit?
Hoe verklaart u het dat in een 303 pagina’s tellend rapport «Kwalitatief onderzoek tweede fase Wet inburgering 2021»4 over inburgering en integratie het woord «eerwraak» slechts een keer voorkomt, terwijl er door de Kamer meermaals moties aangenomen zijn over het belang hiervan bij de inburgering en omdat de praktijk inmiddels heeft bewezen hoe ingrijpend de gevolgen van eerwraak kunnen zijn?
In ditzelfde rapport lezen we dat eerwraak enkel wordt genoemd in de context van de Z-route; hoeveel inburgeraars krijgen op dit moment jaarlijks voorlichtingen over eerwraak?
In hoeverre toetsen we hoe inburgeraars aankijken tegen de Nederlandse normen en waarden als het gaat om de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw en het gebruiken/toestaan van geweld?
Gelden deze voorlichtingen over eerwraak enkel voor de Z-route of breder? Indien breder, hoe zijn de verhoudingen tussen de diverse trajecten en de desbetreffende voorlichting?
Houdt men bij het beleid rondom voorlichting over eerwraak bij inburgeraars ook specifieke rekening met de correlatie tussen culturen met een verhoogd risico op eerwraak? Zo ja, hoe ziet dit in de praktijk eruit? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'Italië erkent femicide als misdrijf en bestraft het met levenslang' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Arno Rutte (VVD), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Italië erkent femicide als misdrijf en bestraft het met levenslang»?1
Bent u bekend met de Italiaanse wet waarin femicide officieel wordt erkend als misdrijf en wordt bestraft met een levenslange gevangenisstraf?
Welke juridische criteria worden gebruikt om femicide te onderscheiden van andere vormen van moord in de Italiaanse wet? Hoe verhoudt zich dit tot de bewijslast dat moet worden kunnen bewezen dat het slachtoffer is vermoord omdat zij vrouw is?
Op basis van welke motivatie wordt aan femicide een strafverzwarend kenmerk toegevoegd in de Italiaanse wet?
Is de redenering in de Italiaanse wet ook toepasbaar op de Nederlandse situatie?
Hoe ziet u een Nederlandse versie van de Italiaanse wet? Welke voordelen en nadelen ziet u? Welke implicaties heeft het erkennen van femicide als apart misdrijf voor de opsporing en vervolging van de dader, de hulp en bescherming van de slachtoffers en prioritering bij het Openbaar Ministerie?
Zijn de rode vlaggen van femicide zoals onder andere stalking, (poging tot) verwurging, huiselijk geweld en dwingende controle opgenomen in deze Italiaanse wet? Zo ja, op welke manier is dit gebeurd en is dit ook toepasbaar op de Nederlandse situatie?
Welke elementen uit de Italiaanse wet zouden wel en niet toepasbaar zijn binnen de Nederlandse kaders?
Bent u op de hoogte of er andere landen zijn die vergelijkbare wetgeving hebben ingevoerd of voornemens zijn dit te doen? Zo ja, zou u per land kunnen aangeven welke mogelijkheden u ziet om hun wetgeving toe te passen op Nederland? Heeft u bijvoorbeeld over dit onderwerp al eens contact gehad met uw Belgische counterpart over hun «femicinide wet»? Bent u bereid deze vragen één voor één en voor het kerstreces te beantwoorden?
Het bericht 'Vaders niet vervolgd voor huiselijk geweld: ‘Niet in het belang van het kind’' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vaders niet vervolgd voor huiselijk geweld: «Niet in het belang van het kind»»?1
Hoe beoordeelt u het gegeven dat gerechtshoven in een substantieel aantal artikel 12-zaken besluiten om vervolging niet te gelasten met als reden dat het niet in het belang van het kind zou zijn?
Hoeveel zaken van huiselijk geweld worden er per jaar geseponeerd waarbij expliciet het argument «in het belang van het kind» wordt genoemd? Worden deze gegevens al bijgehouden? Zo ja, kunt u deze gegevens delen met de Kamer? Zo niet, bent u bereid dit te laten monitoren?
Op welke basis waarvan wordt het «belang van het kind» gewogen in beslissingen van het Openbaar Ministerie (OM) om huiselijk geweld niet te vervolgen? Zijn dit landelijke kaders of afhankelijk van het gerechtshof? In welke mate heeft u invloed op deze kaders?
Bent u bereid met het OM te bespreken een richtlijn te ontwikkelen voor zaken van huiselijk geweld waarbij kinderen zijn betrokken waarbij het uitgangspunt is dat bij een geweldsdelict niet geseponeerd wordt?
Bent u bekend met het gegeven dat er geen wetenschappelijke onderbouwing bestaat voor de stelling dat het vervolgen van een ouder negatieve effecten heeft op kinderen? Zo ja, welke onderbouwing gebruikt het OM om dit argument wel te laten meewegen in de beslissing?
Hoe verhoudt deze praktijk zich tot de algemene plicht van het OM om strafbare feiten te vervolgen? Deelt u de mening dat het een bijzonder voorbeeld schept dat er bij zaken van huiselijk geweld wel wordt geseponeerd in het belang van het kind waarbij juist het kind in sommige gevallen ook slachtoffer is, en in gevallen van bijvoorbeeld drugssmokkel dit argument niet wordt gebruikt?
Hoe ziet u het zelfstandig gebruik van het argument «in het belang van het kind» om af te zien van vervolging? Bent u het met de deskundigen in het artikel eens dat dit vrouwen en kinderen in situaties van huiselijk geweld extra kwetsbaar kan maken?
Hoe wordt geborgd dat slachtoffers van huiselijk geweld voldoende bescherming, rechtszekerheid en toegang tot het recht hebben wanneer het OM besluit niet te vervolgen?
Kunt u deze vragen een voor een en voor het kerstreces beantwoorden in combinatie met de set schriftelijke vragen van het lid Becker van 17 november 2025?
Het artikel 'Pleegkinderen geslagen, aan oren getrokken en door hond gebeten' |
|
Don Ceder (CU) |
|
Arno Rutte (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Pleegkinderen geslagen, aan oren getrokken en door hond gebeten»?1
Ja
Bent u bekend met de bij deze zaak behorende beschikkingen van de rechtbank Noord Nederland?2, 3
Ja
Hoe kan het volgens u dat kinderen drie jaar lang ernstig fysiek zijn mishandeld, waaronder geslagen, aan de oren getrokken worden en door een hond gebeten worden, terwijl zij in dit gezinshuis geplaatst zijn door de Gecertificeerde Instelling (GI), deze GI de voogdij had en deze als gevolg hiervan ook toezicht diende te houden op het wel en wee en de veiligheid van de kinderen?
GI’s zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen en hebben daarmee een belangrijke taak in het bewaken van de veiligheid van kinderen. Dat houdt onder meer in dat zij risico’s moeten signaleren, beoordelen en (waar nodig) passende stappen moeten zetten om de veiligheid te waarborgen. Hoe deze verantwoordelijkheid in deze specifieke casus is ingevuld, kunnen we op dit moment niet beoordelen. Hiervoor zijn we in afwachting van het onderzoek dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, in samenwerking met de Inspectie Justitie en Veiligheid en mogelijk met de Inspectie van het Onderwijs, gaat doen naar de feiten en omstandigheden in deze casus.
Bent u bekend met het persbericht van de GI waarin gesteld wordt dat de jeugdbeschermers al langere tijd zorgen hadden over het pedagogisch klimaat in het gezinshuis?4
Ja
Wat zegt het u dat ondanks dat jeugdbeschermers al langere tijd zorgen hadden over het pedagogische klimaat in het gezinshuis, de kinderen er pas werden weggehaald na een specifieke melding? Hoe reflecteert u in dat licht op het functioneren en de daadkracht van de GI en de interne controlemechanismen, zeker gezien de duur, de herhaling en de ernst van de mishandelingen?
Omdat er volgens de GI sprake was van acute onveiligheid zijn de kinderen onmiddellijk overgeplaatst naar een ander gezinshuis en heeft de GI melding gedaan bij de IGJ. Er waren volgens de GI eerder geen concrete signalen van (fysieke) mishandeling opgevangen, ondanks regelmatige gesprekken met de kinderen door de jeugdbeschermers. De vraag óf er wel signalen waren en zo ja, waarom deze dan zijn gemist, wordt onderzocht.
De GI heeft aangegeven dat er eerder wel zorgen waren over de opvoedvaardigheden in het gezinshuis en de verzorging. Hier is destijds actie op ondernomen door de GI. De hoofdaannemer van het gezinshuis heeft daarop een traject gestart gericht op het verbeteren van de (pedagogische) vaardigheden van de gezinshuisouder. Pas nadat dit succesvol was afgerond, zijn deze kinderen in dit gezinshuis geplaatst.
Erkent u dat drie jaar mishandeling niet past bij het uitgangspunt dat een GI kinderen nauwlettend moet volgen en beschermen? Zo nee, hoe verklaart u dan dat dit toch is gebeurd?
Zoals ook bij vraag 3 is aangegeven, zijn we in afwachting van het onderzoek van de inspecties over de feiten en omstandigheden. Hoewel jeugdbeschermers kinderen regelmatig zien, blijft het herkennen van signalen van mishandeling bijzonder complex. Ieder contactmoment geeft slechts een beperkte inkijk in het dagelijks leven. Hierdoor blijft altijd een risico bestaan dat zorgwekkende situaties niet volledig zichtbaar zijn. Zoals ook bij vraag 5 is aangegeven, onderzoekt de GI óf er eerder wel signalen waren die zij hebben gemist. De GI zal de uitkomsten van dit intern onderzoek ook met de inspecties delen.
Hoe kan het dat nu blijkt dat er kinderen in een gezinshuis al jaren werden behandeld, terwijl de betrokken GI, die ook in de Vlaardingen-zaak betrokken was, heeft verklaard dat alle dossiers waren nagekeken en getoetst?
De GI heeft naar aanleiding van casus Vlaardingen alle dossiers getoetst op risicofactoren. Op basis hiervan is de situatie in dit gezinshuis ook opnieuw multidisciplinair besproken. Daaruit kwam naar voren dat er op dat moment geen signalen van acute onveiligheid waren.
Deelt u de analyse dat er in deze casus zowel sprake is van het verwijtbaar gedrag van de gezinshuisouders, als falen van de GI die signalen had moeten opmerken, controleren en melden?
Op dit moment kunnen we geen conclusies trekken over eventuele verwijtbaarheid of tekortkomingen van betrokken partijen. De inspecties voeren een calamiteitenonderzoek uit om de feiten en omstandigheden vast te stellen en conclusies te trekken over het handelen van de betrokken organisaties.
Hoe is het toezicht op gezinshuizen georganiseerd? Welke formele rechtspositie hebben de gezinshuisouders in het stelsel?
Bij gezinshuizen krijgen kinderen professionele jeugdhulp wanneer zij – om verschillende redenen – (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen. De gezinshuisouders bieden 24 uur per dag professionele begeleiding, structuur en zor in een huiselijke setting. De gezinshuiskinderen maken daarbij deel uit van het gezin van de gezinshuisouder(s). De gezinshuisouders zijn hiervoor opgeleid en werken als jeugdhulpverleners.
Gezinshuisouders werken nauw samen met andere professionals zoals jeugdzorgwerkers, voogden van gecertificeerde instellingen en de leerkrachten op de school van de (gezinshuis)kinderen. Meestal zijn er vanuit de betrokken zorgorganisatie ook gedragsdeskundigen betrokken waaraan de gezinshuisouders bijzonderheden over de kinderen kunnen rapporteren en die meedenken over een zorgplan en de inschakeling van jeugdhulp of b.v. traumatherapie kunnen voorstellen.
Gezinshuisouders moeten voldoen aan de norm van de verantwoorde werktoedeling. Deze norm stelt dat aanbieders van jeugdhulp en jeugdbescherming er zorg voor dragen dat de taken worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een SKJ-(kwaliteitsregister Jeugd) of BIG- geregistreerde professional. Een SKJ-registratie toont aan dat voldaan wordt aan de eisen van vakbekwaamheid (o.a. relevante HBO-opleiding) en dat gewerkt wordt volgens de professionele standaarden van de beroepsgroep. Belanghebbenden kunnen een klacht indienen bij het SKJ en het register kan maatregelen opleggen en publiceren.
Gezinshuizen zijn aanbieders van jeugdhulp. Daarom vallen zij onder de Jeugdwet en onder het toezicht van de IGJ en IJenV. Ook gemeenten spelen een grote rol onder andere door inkopen van kwalitatief goede jeugdhulp. Zij kopen jeugdhulp in bij gezinshuizen, rechtstreeks of via een organisatie. Gemeenten bepalen vooraf aan welke eisen de jeugdhulp moet voldoen. Zij betalen voor deze jeugdhulp. Gemeenten moeten zich er bij de inkoop en betaling van vergewissen dat de aanbieder passende en kwalitatief goede en veilige hulp biedt.
Meldingen en klachten over incidenten, misstanden en terugkerende tekortkomingen zijn voor de IGJ een belangrijke bron van informatie. Iedereen kan een signaal afgeven bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Daarnaast moeten zorg- en jeugdhulpaanbieders, waaronder ook gezinshuizen, bepaalde incidenten (zoals calamiteiten en geweld) verplicht bij de inspecties melden. Signalen en meldingen worden bekeken en beoordeeld. Op basis van deze signalen en meldingen voert de inspectie risicogestuurd toezicht uit.
Zijn bij inspecties, meldpunten of vertrouwenspersonen meer meldingen bekend over structurele onveiligheid, geweld, misstanden of gebrek aan kwaliteit in gezinshuizen? Hoeveel sinds 2020?
De IGJ registreert meldingen die ze ontvangen op naam van de jeugdhulpaanbieder. Meldingen specifiek over het type jeugdhulpaanbieder «gezinshuis» hebben zij niet voorhanden.
In maart 2025 heeft de inspectie een overkoepelend rapport gepubliceerd over het toezicht naar de kwaliteit en veiligheid van de jeugdhulp in gezinshuizen5. Hiervoor analyseerde de inspectie handmatig 139 signalen en meldingen over gezinshuizen in 2023 en 2024.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Ceder c.s. over onderzoeken in hoeverre de bestaande bestuurdersaansprakelijkheid beter onder de aandacht gebracht kan worden bij slachtoffers (Kamerstuk 31 015, nr. 289)?
Iedereen die te maken heeft met jeugdzorg kan bij een onafhankelijke vertrouwenspersoon van Jeugdstem terecht voor informatie, advies of ondersteuning. Jeugdstem kan advies geven over de mogelijke stappen die gezet kunnen worden, bijvoorbeeld bij het indienen van een klacht. In deze communicatie nemen zij ook de mogelijkheden voor bestuurdersaansprakelijkheid mee. Jeugdstem draagt bij aan de bekendheid van de procedure door de cliënt erop te wijzen de mogelijkheden te bespreken met een advocaat vanwege de complexe juridische aard. Gezien de complexiteit van deze trajecten, zien we op dit moment geen andere realistische mogelijkheid om dit ook nog op andere manieren verder onder de aandacht te brengen van slachtoffers.
Klopt het dat kinderen waarvan het gezag bij ouders is weggenomen, als gevolg van een besluit op basis van artikel 1:266 lid 1 BW, door de uitwerking van de maatregel en de uitvoering door de GI, vaak volledig aan het zicht onttrokken worden van de rechtbank? Klopt het en vindt u het wenselijk dat ouders vrijwel niet worden geïnformeerd of betrokken bij het toezicht op hun kind?
Bij een uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling blijft de kinderrechter op vaste momenten betrokken, omdat de maatregel periodiek moet worden verlengd. Bij een voogdijmaatregel is dat inderdaad anders: deze loopt in beginsel door tot de meerderjarigheid van het kind en wordt niet periodiek door de kinderrechter getoetst.
De GI is (wettelijk) verantwoordelijk voor zicht op de veiligheid en ontwikkeling van een minderjarige onder voogdij. Daarnaast hebben ouders, ook na gezagsbeëindiging, op grond van artikel 377c BW recht op informatie over hun kind.
We herkennen dat het ontbreken van onafhankelijk toezicht op het welzijn en de positie van minderjarigen onder voogdij als een tekortkoming. Daarom wordt in het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming» de Raad voor de Kinderbescherming belast met een jaarlijkse evaluatie van het welzijn en de veiligheid van deze kinderen. De RvdK spreekt daarbij met de minderjarige, de ouders, de eventuele pleegouders en degene die een vertrouwensband met de minderjarige heeft.
Erkent u dat ouders na een gezagsbeëindiging nauwelijks meer zicht hebben op hun kinderen en dat dit ertoe kan leiden dat zij als enige in staat zijn misstanden te signaleren maar juridisch niet gehoord worden? Hoe beoordeelt u dat in zowel de Vlaardingen-zaak als deze zaak de ouders de enige waren die de misstanden zagen, maar door hun rechtspositie genegeerd werden?
We erkennen dat ouders na een gezagsbeëindiging een beperkte formele positie hebben en dat dit kan betekenen dat zij minder zicht hebben op de dagelijkse situatie van hun kind. Tegelijk blijven ouders ook na gezagsbeëindiging op grond van artikel 377c BW recht houden op informatie over hun kind. In de praktijk wordt echter ervaren dat dit recht niet altijd voldoende invulling krijgt, waardoor ouders zich onvoldoende gehoord kunnen voelen wanneer zij zorgen hebben.
De gebeurtenis in Vlaardingen laat zien dat signalen over mogelijke misstanden altijd serieus moeten worden genomen, ongeacht van wie deze afkomstig zijn. Het is onwenselijk als zorgen van ouders – of van anderen die dicht bij het kind staan – niet worden opgepakt. Daarom wordt in het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming» voorzien in onafhankelijk toezicht op kinderen onder voogdij door de Raad voor de Kinderbescherming. Dit toezicht omvat onder meer een periodiek gesprek met de ouders, zodat hun signalen jaarlijks worden meegenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat ook na gezagsbeëindiging signalen van ouders kunnen leiden tot onderzoek en eventuele vervolgstappen wanneer daar aanleiding toe is.
Klopt het dat door het inzetten van de gezagsbeëindigende maatregel deze kinderen ook buiten beeld komen van de rechter, waardoor een toetsing of het goed gaat met het kind in de nieuwe setting niet meer plaatsvindt? Vindt u dat wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat vindt u van het feit het dat ouders, bij wie problemen zijn met het opvoeden van hun kinderen, het gezag ontnomen kan worden? Wat vindt u van het creëren van een tussenliggende maatregel waarbij de beslissingsbevoegdheid, al dan niet tijdelijk, ontnomen wordt?
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een zeer ingrijpende maatregel. Soms is het helaas noodzakelijk voor de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens mag gezagsbeëindiging alleen plaatsvinden als duidelijk is dat voortzetting van het gezag schadelijk is voor het kind.
Om hierbij beter aan te sluiten, wordt in het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming» het noodzakelijkheidscriterium toegevoegd: gezagsbeëindiging kan alleen als dit écht onvermijdelijk is. Daarnaast introduceert het wetsvoorstel, via het wettelijk vastleggen van het perspectiefbesluit, een minder vergaande maatregel. Een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing kunnen voor onbepaalde tijd worden voortgezet wanneer dat in het belang van het kind is. Daarmee ontstaat een alternatief voor gezagsbeëindiging, waarbij ouders niet volledig hun beslissingsbevoegdheid verliezen.
Bent u bereid te onderzoeken of de rechtspositie van ouders na gezagsbeëindiging moet worden herzien, zodat hun signalen over mishandeling van hun eigen kinderen in situaties van pleegzorg, gezinshuizen of instellingen niet langer structureel kunnen worden genegeerd, mede gezien het risico dat kinderen van de radar verdwijnen binnen deze vormen van jeugdzorg?
We herkennen de zorg dat signalen over het welzijn van minderjarigen onder voogdij serieus moeten worden genomen. Het ontbreken van onafhankelijk toezicht op deze groep is inderdaad een tekortkoming in de huidige praktijk. Daarom wordt in het wetsvoorstel onafhankelijk toezicht op minderjarigen onder voogdij wettelijk geborgd, zodat problemen in bijvoorbeeld een pleeggezin of gezinshuis niet buiten beeld kunnen blijven en kinderen niet van de radar verdwijnen. Met de ouder(s) wordt door de RvdK – in het kader van de evaluatie – een gesprek gevoerd. In dit gesprek kunnen zij hun mening en ideeën over het welzijn en de veiligheid van de minderjarige kenbaar maken. Als er gegronde zorgen uit dit gesprek blijken dan kan de RvdK, als GI en RvdK een verschil van visie hebben en hier onderling niet uitkomen, het visieverschil voorleggen aan de kinderrechter
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de rapporten «Kwetsbare kinderen, kwetsbaar stelsel» van de Inspectie Gezonheidszorg en Jeugd en «Als zelfs overheidsingrijpen kinderen geen bescherming biedt» van de Inspectie Justitie en Veiligheid?
Ja.
Misstanden in de pleegzorg |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Judith Tielen (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het AD-artikel «Pleegkinderen geslagen, aan oren getrokken en door hond gebeten»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat nogmaals kinderen die voor hun veiligheid uit huis zijn geplaatst, jarenlang ernstig konden worden mishandeld zonder dat toezichthoudende instanties ingrepen? Erkent u dat het hier niet gaat om een eenmalig incident, maar dat er sprake is van breder en vaker gesignaleerde problemen binnen de jeugdbeschermingsketen?
Kinderen die om welke reden dan ook niet meer thuis kunnen wonen, moeten kunnen rekenen op veiligheid, zorg en liefde op een andere plek. Dat brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. De gebeurtenissen in het pleeggezin in Vlaardingen en de recente berichten over de kinderen in het gezinshuis in Noord-Nederland raken ons zeer. Wat er precies is voorgevallen in het gezinshuis, is aan de inspecties om te onderzoeken. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) doet momenteel onderzoek naar de veiligheid en de kwaliteit van de jeugdhulp. Daarbij betrekt de IGJ ook de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV), en wordt verkend of er ook een rol is voor de Onderwijsinspectie. We zullen dit onderzoek moeten afwachten om te beoordelen of er een relatie is met vaker gesignaleerde problemen in de jeugdbeschermingsketen.
Dat de jeugdbeschermingsketen onder druk staat en dat er onvoldoende tijdige en passende jeugdhulp is, is iets waar de inspecties al langere tijd aandacht voor vragen. Wij erkennen dat er in de jeugdbescherming en jeugdhulp verbeteringen nodig zijn en zetten ons hier ten volle voor in.
Kunt u reflecteren op de kwaliteit van screening en monitoring van gezinshuizen, zorgboerderijen en pleeggezinnen en hoe het komt dat kinderen herhaaldelijk worden geplaatst in onveilige situaties waarin kindermishandeling, verwaarlozing of zelfs kinderarbeid plaatsvindt?
De kwaliteitscriteria gezinshuizen gaan onder meer in op kwaliteit van jeugdhulp in gezinshuizen, de kennis en vaardigheden van gezinshuisouders en de samenwerking met andere professionals. Daarin is opgenomen dat screening moet plaatsvinden op kennis en vaardigheden voor professioneel opvoederschap. Het toetsen van de competenties en geschiktheid gebeurt in principe door de zorgaanbieder of de franchiseorganisatie (afhankelijk van loondienst of franchise).
Voor vrijgevestigde aanbieders draagt de gemeente – volgens de kwaliteitscriteria gezinshuizen – zorg voor competentiegerichte toetsing van de gezinshuisouders voor de start van een gezinshuis. De kerntaak van gezinshuisouders vergt hbo werk- en denkniveau uitgaande van het Kwaliteitskader Jeugd (uitwerking van de norm verantwoorde werktoedeling), en dus een SKJ-registratie of werken onder de verantwoordelijkheid van iemand met een SKJ-registratie. Daarnaast is een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) vereist.
Zorgboerderijen die zijn aangesloten bij de branchevereniging Federatie Landbouw en Zorg hebben zich aan kwaliteitseisen, zoals opgenomen in het kwaliteitskader voor de zorglandbouw gecommitteerd. Gemeenten kunnen bij de inkoop (aanvullende) kwaliteitseisenstellen.
Voor pleeggezinnen geldt dat aspirant-pleegouders een intensief voorbereidings- en screeningstraject doorlopen dat door de pleegzorgaanbieder wordt uitgevoerd, om te beoordelen of een pleeggezin geschikt is om een pleegkind te verzorgen en op te voeden. Daarnaast moeten pleegouders in het bezit zijn van een door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) afgegeven Verklaring van geen bezwaar (VGB) om formeel pleegouder te kunnen worden.
Om de kwaliteit van screening voor pleegouders te waarborgen, wordt het Kwaliteitskader Voorbereiding en screening geëvalueerd. Daarnaast verkennen wij op dit moment de wenselijkheid van verplichte periodieke of continue (justitiële) screening. Via de reguliere voortgangsrapportages jeugd informeren we uw Kamer over de voortgang.
Screening is altijd een momentopname. Het is vooral belangrijk dat er goed zicht is en blijft op de kwaliteit van zorg en veiligheid van kinderen die in pleeggezinnen, gezinshuizen of in zorgboerderijen verblijven.
Hoe verklaart u dat signalen van verwaarlozing, mishandeling en/of twijfels over de pedagogische vaardigheden van opvoeders – die ook in deze zaak weer langere tijd bekend waren – nog steeds niet of nauwelijks consequent worden opgepakt? Waarom is het signaleringssysteem in de keten (zorg, onderwijs, voogdij) in de praktijk nog steeds niet sluitend? Welke stappen zijn hier de afgelopen periode in genomen?
Professionals uit de sectoren onderwijs, gezondheidszorg, maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg, kinderopvang en justitie zijn verplicht met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te werken.
De vijf stappen van de meldcode bieden handelingsperspectief voor professionals als zij huiselijk geweld of kindermishandeling vermoeden. Naast toepassen van de meldcode heeft een aantal organisaties een specifieke rol en verantwoordelijkheid in het beoordelen en onderzoeken van signalen over onveiligheid en het nemen en uitvoeren van maatregelen. In de bijlage bij de Kamerbrief van 30 januari 2025 met de kabinetsreactie op de rapporten van de inspecties over de hulp aan het meisje in het pleeggezin in Vlaardingen, wordt hier uitgebreid op ingegaan.
Wat er precies is voorgevallen in het gezinshuis, is aan de inspectie om te onderzoeken. Wij kunnen momenteel niet beoordelen of er juist gehandeld is op de aanwezige signalen. Wel weten we dat er een melding over het gezinshuis is gedaan en dat de kinderen uit het gezinshuis zijn gehaald.
Welke maatregelen neemt u, en heeft u genomen, om de zorgen van de (biologische) ouders serieuzer te nemen bij uithuisplaatsingen? Welke stappen zijn hier de afgelopen periode in genomen en welke veranderingen binnen de jeugdbeschermingsketen zijn daardoor tot stand gekomen? Ziet u voldoende ontwikkeling?
In het wetsvoorstel «Wet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming» wordt onafhankelijk toezicht op minderjarigen onder voogdij van de GI wettelijk geborgd. Het beoogde doel van deze regeling is beter toezicht te houden op het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van de minderjarige. Ook met de ouder(s) wordt door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) – in het kader van de evaluatie – periodiek een gesprek gevoerd. In dit gesprek kunnen zij hun mening en ideeën over het welzijn en de veiligheid van de minderjarige kenbaar maken. Als er gegronde zorgen uit dit gesprek blijken dan kan de RvdK, als GI en RvdK een verschil van visie hebben en hier onderling niet uitkomen, het visieverschil voorleggen aan de kinderrechter.
In hoeverre is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) met de huidige capaciteit, instrumenten en werkwijze daadwerkelijk in staat om te monitoren of de veiligheid van kinderen in de pleegzorg gewaarborgd blijft?
In algemene zin geldt dat GI’s verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen en daarmee een belangrijke taak hebben in het bewaken van de veiligheid van kinderen. Dat houdt onder meer in dat zij risico’s moeten signaleren, beoordelen en (waar nodig) passende stappen moeten zetten om de veiligheid te waarborgen. Ook de pleegzorgaanbieders hebben hierin een verantwoordelijkheid. Hiervoor is de Richtlijn Pleegzorg opgesteld waarin aanbevelingen over onder andere de veiligheid in pleeggezinnen is opgenomen.
Bij de IGJ zijn 44 fte inspecteurs werkzaam die toezien op de jeugdhulpaanbieders. Dat maakt dat de IGJ weloverwogen keuzes moet maken over wat de IGJ wel en niet kan doen. Dat noemen zij risico gestuurd toezicht. Om risico’s in beeld te brengen verzamelen, analyseren en interpreteren ze informatie over zorgaanbieders. Hiervoor is de inspectie afhankelijk van meldingen en signalen die zij ontvangt over pleegzorgaanbieders.
Kunt u aangeven welke maatregelen volgens u nodig zijn om zowel het systeem op lange termijn als de veiligheid voor kinderen in de jeugdbescherming op korte termijn aanzienlijk te verbeteren?
We werken op verschillende manieren aan de verbetering van de jeugdbescherming. Zo is er de afgelopen jaren geïnvesteerd in het verlagen van de gemiddelde workload bij GI’s van 17 naar 12 kinderen, waardoor jeugdbeschermers meer tijd en aandacht hebben voor de kinderen en gezinnen die zij begeleiden. Daarnaast wordt, zoals eerder aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, gewerkt aan het versterken van de rechtsbescherming van ouders en kinderen.
Voor de lange termijn werken we in het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming aan het verbeteren van het systeem van jeugdbescherming vanuit de basisprincipes: gezinsgericht, eenvoudig, lerend, rechtsbeschermend en transparant. Met het Toekomstscenario wordt een werkwijze ontwikkeld om gezinnen waar veiligheidsproblemen spelen eerder en betere hulp en bescherming te bieden, gericht op samenwerking en gelijkwaardigheid en met minder organisaties rond het gezin. Een werkwijze die er toe leidt dat de juiste hulp aan kinderen én betrokken volwassenen wordt geboden, die beter beschermt en waardoor minder gedwongen maatregelen nodig zijn.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat het systeem van jeugdbescherming, dat bedoeld is om veiligheid te bieden, zelf een bron van onveiligheid en trauma wordt voor kwetsbare kinderen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen binnen afzienbare tijd – uiterlijk voorafgaand aan het volgende debat over jeugdbeleid – beantwoorden?
Ja
Het slopen van de privacybescherming in de nieuwe Europese Omnibus-wetgeving |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Arno Rutte (VVD), Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU Commission internal draft would wreck core principles of the GDPR» en de brandbrief van 127 organisaties over de Digitale Omnibus?1
Wat is uw reactie op het bovenstaande bericht en de brandbrief? Kunt u ingaan op de inhoudelijke bezwaren en zorgen die hierin worden geuit?
Wat is uw zienswijze op de Digitale Omnibus, die ook aanpassingen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de voorgestelde e-Privacyverordening bevat?
Zal de Digitale Omnibus de privacybescherming van burgers verzwakken? Kunt u antwoorden met een heldere ja of nee, en dit vervolgens onderbouwen?
Deel u de mening dat «simplificatie» van wetgeving nooit mag leiden tot deregulering en een feitelijke verzwakking van de privacybescherming?
Deelt u de opvatting dat het beschermen van privacy een kernwaarde is van de Europese Unie, een uitvloeisel is van een gezamenlijk wereldbeeld én de lessen getrokken uit de Tweede Wereldoorlog, en dat dit onder geen enkele voorwaarde geweld mag worden aangedaan?
Op welke manieren en op welke momenten heeft Nederland haar zienswijze over de Digitale Omnibus gedeeld met de Europese Commissie? Kunt u deze contactmomenten uiteenzetten?
Kunt u alle relevante documenten, die betrokken zijn bij het bepalen van de Nederlandse inzet delen met de Kamer? Heeft u ook adviezen van burgerrechtenorganisaties hierbij betrokken?
Acht u het verantwoord en acceptabel dat AI-bedrijven, waaronder Amerikaanse techgiganten als Google en Meta, meer mogelijkheden krijgen om gegevens van Europese burgers te gebruiken om AI-modellen te trainen?
Deelt u de mening dat bescherming van gevoelige gegevens, zoals politieke voorkeur, seksuele oriëntatie, en gezondheidsdata, geen geweld mag worden aangedaan?
Welk signaal geeft het verzwakken van de AVG en de e-Privacyverordening af aan het Nederlandse en Europese midden- en kleinbedrijf dat volop inzet op het ontwikkelen van verantwoorde en privacyvriendelijke AI conform deze regelgeving?
Deelt u de mening dat het verduidelijken van wet- en regelgeving voor het midden- en kleinbedrijf niet ten koste hoeft te gaan van privacybescherming? Is dit ook uw uitgangspunt?
Bent u bereid om in gesprek te treden met onafhankelijke experts, waaronder de Autoriteit Persoonsgegevens en burgerrechtenorganisaties op het gebied van privacy, om de Digitale Omnibus te beoordelen en in kaart te brengen of deze in de praktijk zal leiden tot een verzwakking van de privacybescherming?
Bent u bereid om een voorbehoud te maken op het steunen van de Digitale Omnibus, zolang niet is uitgesloten dat deze de privacybescherming verzwakt?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo snel mogelijk beantwoorden, en toezeggen om geen definitief standpunt in te nemen over de Digitale Omnibus zolang de Kamer zich hierover niet heeft uitgesproken?
Het aanpakplan ‘kinderen van femicide slachtoffers en femicide overlevers’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Arno Rutte (VVD), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het aanpakplan: «kinderen van femicide slachtoffers en femicide overlevers»?
Deelt u de mening dat het van belang is om zo snel mogelijk een coördinator aan te stellen die aan de slag gaat met de problemen omtrent harmonisatie en regie binnen de jeugdbeschermingsketen zoals in het aanpakplan wordt omschreven?
Bent u bereid te onderzoeken of de behandeling van zaken over geweld in huiselijke kring in combizittingen breder uitgerold kan worden?
Bent u bereid spoed te zetten achter het wetsvoorstel om het erfrecht aan te passen zodat nabestaanden niet langer op basis van artikel 6:2 lid 2 BW een juridische procedure moeten starten om de dader uit te sluiten van de erfenis aangezien de motie Becker c.s.1 door de Kamer unaniem is aangenomen en uit het aanpakplan kinderen van femicide slachtoffers en femicide overlevers dit een dringende wens van nabestaanden blijkt?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de ketenpartners in de jeugdbeschermingsketen, nabestaanden en slachtoffers over de aanbevelingen uit het aanpakplan?
Kunt u voor het kerstreces een kabinetsreactie op het aanpakplan naar de Kamer sturen waarin u één voor één ingaat op alle aanbevelingen?
Het bericht dat een eruchte moordmakelaar betrapt in cel met telefoon: ’Jomairo D. regelde extreem gewelddadige delicten |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Arno Rutte (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Beruchte moordmakelaar betrapt in cel met telefoon: «Jomairo D. regelde extreem gewelddadige delicten»»?1
Wat vindt u ervan dat een beruchte moordmakelaar vanuit de penitentiaire inrichting (PI) Zaanstad hoogstwaarschijnlijk met een telefoon opdrachten tot gewelddadige delicten kon geven?
Hoe kan het dat op een crimineel van dit kaliber niet in de Afdeling Intensief Toezicht of de Extra Beveiligde Inrichting is geplaatst?
Wat is volgens u de oorzaak dat al jaren een grote hoeveelheid contrabande de PI Zaanstad binnen blijft komen?
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat telefoons en andere informatiedragers niet meer de PI Zaanstad binnengebracht worden?
Bent u bereid om de PI Zaanstad onder extra toezicht te stellen, waarbij intensieve onaangekondigde controles worden uitgevoerd onder exclusief toezicht van de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid? Zo ja of nee, waarom?
Waarom vinden er zelden vervolgingen plaats op basis van informatie die op telefoons staat die gevonden worden in een PI?
Bent u bereid om bij het Openbaar Ministerie erop aan te dringen dat criminele opdrachten vanuit de gevangenis onacceptabel zijn en dat, ondanks dat een gedetineerde al een hoge straf heeft gehad, maximaal ingezet moet worden op opsporing en vervolging van alle personen die betrokken zijn bij criminele opdrachten vanuit de gevangenis? Zo ja of nee, waarom?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk eind november 2025 beantwoorden?
Het bericht ‘Koop nu, baal later: hoe Klarna-klanten vastlopen in dubieuze incassotrajecten’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de werkwijze van incassobedrijven, zoals Alektum (aan wie BNPL-bedrijf (Buy Now Pay Later) Klarna vorderingen heeft overgedragen), die duizenden rechtszaken aanhangig maken, vaak zonder deugdelijke onderbouwing, niet verschijnen bij de rechtbank en schuldenaren confronteren met torenhoge rente- en incassokosten?1
Hoe beoordeelt u deze handelwijze in het licht van de beginselen van een behoorlijke procesorde en de bescherming van schuldenaren? In hoeverre is hier volgens u sprake van (structureel) misbruik van procesrecht?
Kunt u toelichten welke maatregelen momenteel bestaan om te voorkomen dat incassobureaus op dergelijke wijze misbruik maken van het rechtssysteem?
Op welke wijze heeft u de aangenomen motie Ceder c.s. (Kamerstuk 35 915, nr. 27) afgedaan? Acht u de genomen maatregelen afdoende om het doorverkopen van schulden als verdienmodel te hebben bestreden? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te nemen en/of te laten onderzoeken?
Bent u bekend met de algemene consumentenvoorwaarden van Klarna, waarin staat dat de vordering van de (web)winkel op de consument wordt overgedragen aan Klarna Bank AB? Deelt u dat een dergelijke overdracht van een vordering valt onder de reikwijdte van artikel 2, sub b, van de Wet kwaliteit incassodienstverlening?2
Bent u van mening dat de activiteiten van Klarna onder de Wet kwaliteit incassodienstverlening vallen? Zo ja, voldoet het bedrijf, naar uw oordeel, aan de verplichtingen die de wet stelt? Is het juist dat Klarna niet geregistreerd staat in het register van incassodienstverleners?
Bent u bekend met het feit dat Klarna, in het kader van haar BNPL-activiteiten, aan consumenten betalingsherinneringen en aanmaningen verstuurt wanneer facturen onbetaald blijven? Deelt u de opvatting dat het versturen van herinneringen en aanmaningen moet worden aangemerkt als het verrichten van «buitengerechtelijke incassowerkzaamheden» in de zin van artikel 1 van de Wet kwaliteit incassodienstverlening?
Is het correct dat de reikwijdte van de wet gebaseerd is op de feitelijke uitvoering van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden richting natuurlijke personen, ongeacht door wie deze worden uitgevoerd? Zijn er organisaties uitgezonderd van de reikwijdte van deze wet?
Klopt het, zoals in het artikel gepubliceerd door Follow the Money staat, dat u in gesprek bent met het bedrijf Klarna over de naleving van de Wet kwaliteit incassodienstverlening?
Wat is de reden voor dit overleg? Is het gebruikelijk en wenselijk dat er overleg plaatsvindt tussen u en een bedrijf over naleving van de wet? Wat is hierin de rol van de Inspectie Justitie en Veiligheid? Is de Inspectie (al dan niet op handhavende wijze) betrokken bij dit overleg?
Kunt u aangeven waarom met Klarna wordt «overlegd» terwijl in het nieuwsbericht van de Inspectie Justitie en Veiligheid staat dat «incassodienstverleners die niet zijn geregistreerd hun werkzaamheden met onmiddellijke ingang [moeten] staken en gestaakt houden»?3
Klopt het dat het overtreden van de registratieplicht in het incassoregister wordt aangemerkt als een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten (WED)? Kunnen burgers in dit geval zelf aangifte doen van een vermoedelijke overtreding van deze registratieplicht door een incassodienstverlener?
Op welke wijze wordt er gehandhaafd op de Wet kwaliteit incassodienstverlening? Kunt u cijfers delen van de hoeveelheid boetes et cetera die zijn opgelegd?
Heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid volgens u voldoende instrumenten en capaciteit om adequaat te kunnen handhaven om een afschrikwekkende werking te hebben waardoor bedrijven zich genoodzaakt voelen om te voldoen aan de wet?
Wat vindt u van de suggestie die gedaan wordt in het artikel om de wetgeving aan te scherpen ten aanzien van de wijze waarop zogeheten BNPL-bedrijven mogen samenwerken met incassobureaus? Bent u bereid te onderzoeken of aanvullende regelgeving of toezicht nodig is om consumenten beter te beschermen tegen agressieve incassopraktijken in deze sector?
Het illegale gokplatform Polymarket en de normalisatie van gokken op politiek |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat een bekende Nederlandse ondernemer in een podcast openlijk vertelde 8.000 euro te hebben gewonnen door te gokken op de Tweede Kamerverkiezingen via het Amerikaanse platform Polymarket?1
Hoe beoordeelt u het dat een ondernemer en opiniemaker publiekelijk reclameachtige aandacht genereert voor een illegaal gokplatform? Acht u dit wenselijk in het licht van de maatschappelijke verantwoordelijkheid die publieke figuren dragen?
Deelt u de mening dat dit soort uitlatingen kunnen bijdragen aan de normalisatie van online gokken en daarmee ook het risico op gokverslaving vergroot, zeker onder jongeren en jongvolwassenen?
Klopt het dat Polymarket zonder vergunning actief is in Nederland en dat de Kansspelautoriteit (Ksa) het bedrijf als illegaal kansspelbedrijf beschouwt? Zo ja, welke stappen onderneemt de Ksa op dit moment tegen Polymarket?
Wordt hierbij ook onderzocht of het platform zich actief richt op Nederlandse gebruikers, onder meer via influencers en Nederlandse content?
Waarom bestaat er in Nederland geen zwarte lijst waarop illegale gokbedrijven openbaar worden vermeld zoals in België bestaat en waar Polymarket op is geplaatst?
Overweegt u zo’n lijst alsnog in te voeren, bijvoorbeeld naar Belgisch model, zodat consumenten beter kunnen worden gewaarschuwd?
Klopt het dat (online) gokken op politiek in Nederland verboden is, ook voor vergunninghoudende aanbieders? Zo ja, welke sancties kunnen worden opgelegd aan bedrijven die dit verbod overtreden? Wordt er onderzocht hoeveel Nederlanders via buitenlandse platforms hebben gegokt op de Nederlandse verkiezingen?
Hoe groot acht u het risico dat cryptogeld en buitenlandse platforms worden gebruikt om de Wet kansspelen op afstand te omzeilen?
Wordt hier structureel op gehandhaafd, bijvoorbeeld in samenwerking met De Nederlandsche Bank of de Financial Intelligence Unit (FIU)?
Deelt u de zorgen dat de huidige toezichtcapaciteit van de Ksa onvoldoende is om effectief op te treden tegen buitenlandse gokplatforms die zich richten op Nederlandse spelers?
Kunt u toelichten of er sinds de legalisering van online kansspelen extra middelen of bevoegdheden aan de Ksa zijn toegekend om dit type internationale handhaving te versterken?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met aanbieders van podcasts en mediaplatforms over hun verantwoordelijkheid om geen ruimte te geven aan promotie of verheerlijking van illegaal online gokken?
Kunt u toezeggen de Kamer op korte termijn te informeren over de voortgang van het onderzoek van de Kansspelautoriteit naar Polymarket, inclusief de vervolgstappen en/of sancties?
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam1, waarin advocaat de kinderrechter tijdens de zitting een geluidsfragment heeft voorgelegd waarop een pleegmoeder zich op schokkende en vernederende wijze uitlaat tegen een kind die aan haar zorg was toevertrouwd?
Wat doet het met u als stelselverantwoordelijke bewindspersoon dat een kinderrechter de kwalificatie gebruikt dat de uitlatingen van de pleegmoeder «alle grenzen van fatsoen overschreden» en dat «dit niet is hoe de opvang van een kwetsbaar kind mag gaan»? Welke gevolgen zou een dergelijke constatering volgens u moeten hebben binnen de pleegzorgketen en de positie van een pleegzorgouder die zich zo opstelt naar een kind?
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat kinderen of ouders zich genoodzaakt voelen opnames te maken om gehoord te worden door jeugdbeschermers, raadsonderzoekers of de rechter? En dat het in deze zaak een geluidsfragment van het kind zelf was dat leidde tot erkenning van de misstanden, terwijl eerdere signalen van het kind kennelijk niet serieus zijn genomen? Zo nee, waarom niet?
Bent u ermee bekend dat ook advocaten soms vastlopen als zij zorgen hebben over de situatie binnen een kinderbeschermingsmaatregel en dat ook zij niet gehoord of serieus genomen worden door de gecertificeerde instelling (GI) of de Raad voor de Kinderbescherming omdat zij gezien worden als een verlengstuk van ouders en/of kinderen? Deelt u de mening dat dit geen recht doet aan de neutrale positie die advocaten innemen en de gedragsregels waar advocaten zich aan dienen te houden? Waar kunnen advocaten zich volgens u melden als zich zo’n situatie zich voordoet?
Bent u ervan op de hoogte dat kinderen, ouders of pleegouders in sommige gevallen worden berispt of gesanctioneerd als zij dergelijke opnames maken en willen inbrengen in de procedure om zo gehoord te worden? Vindt u dit in lijn met artikel 12 van het VN-Kinderrechtenverdrag (IVRK) dat bepaalt dat kinderen het recht hebben hun mening vrijelijk te uiten en dat daaraan passend belang moet worden gehecht?
Hoe beoordeelt u het verschil tussen rechtbanken waar kinderen wel of niet de mogelijkheid krijgen om via geluidsfragmenten hun stem te laten horen? Vindt u dat wenselijk? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Bent u ervan op de hoogte dat sommige rechtbanken, waaronder de Rechtbank Den Haag2, 3, dergelijke geluidsfragmenten niet accepteren als onderdeel van het dossier omdat zij als onrechtmatig worden beschouwd? En bent u ervan op de hoogte dat en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden4 het niet per definitie als onrechtmatig beschouwd maar dat er wel terughoudendheid betracht moet worden? Deelt u de mening dat dergelijke geluidsfragmenten niet als onrechtmatig beschouwd moeten worden en dat die terughoudendheid niet wenselijk is nu blijkt dat het vaak misgaat en dat juist de geluidsopnames kunnen bijdragen aan het gehoor geven aan de stem en de ervaringen van het kind, zoals vastgelegd in artikel 12 van het IVRK?
Deelt u de mening dat dit verschil in interpretaties in de rechtspraak als een vorm van rechtsongelijkheid kan worden ervaren? En bent u het eens met dit standpunt van de rechtbank Den Haag dat hiervan het gevolg is dat de stem van het kind niet of onvoldoende gehoord wordt of dat de ervaringen van kinderen buiten beeld blijven?
Bent u bereid met de Raad voor de Rechtspraak te verkennen of er een uniform toetsingskader kan komen voor de omgang met geluidsopnamen in civiele jeugdrechtzaken, zodat kinderen in gelijke omstandigheden ook gelijke rechtsbescherming genieten?
In hoeverre beschikken jeugdbeschermingsinstellingen en pleegzorgaanbieders over duidelijke protocollen over hoe om te gaan met geluids- of beeldmateriaal dat door kinderen wordt ingebracht als bewijsmiddel van onveiligheid of mishandeling? Wat bent u van plan te doen als hierin vermeld wordt dat dergelijke opnames niet als bewijs mogen dienen, ook wanneer zij aantoonbare misstanden laten zien?
Klopt het dat er geen landelijke richtlijn of toezichtkader bestaat dat regelt hoe dergelijke opnames moeten worden gewogen in (familie)rechtszaken of interne klachtenprocedures? Zo ja, bent u bereid zo’n richtlijn op te laten stellen?
Bent u ermee bekend dat veel kinderen en ouders geen klachten durven in te dienen tegen pleegouders of jeugdbeschermers als er sprake is van dergelijk grensoverschrijdend gedrag omdat zij zich door het gedrag zelf al niet veilig voelen en daarnaast bang zijn voor repercussies zoals het afzeggen van omgang of het verlengen van een maatregel? Welke mogelijkheden hebben kinderen of ouders momenteel om anders dan bij de eigen pleegzorgorganisatie veilig melding te doen van grensoverschrijdend gedrag binnen pleegzorg, buiten de instelling of GI om?
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken hoeveel meldingen er de afgelopen vijf jaar zijn gedaan van onveiligheid of emotioneel geweld binnen pleegzorg en in hoeveel van die gevallen de stem van het kind doorslaggevend is geweest?
Herkent u het bredere signaal dat kinderen en ouders binnen de jeugdbescherming zich vaak niet gehoord of geloofd voelen, ook wanneer zij herhaaldelijk melding maken van misstanden? Wat zegt dit volgens u over de rechtspositie van gezinnen in het jeugdbeschermingsstelsel?
Acht u het wenselijk dat kinderen of jongeren procesrechtelijke bijstand krijgen bij het inbrengen van eigen bewijs of geluidsopnames, zodat zij dit op rechtmatige wijze kunnen doen zonder afhankelijk te zijn van toestemming van hun jeugdbeschermer of pleegzorgaanbieder?
Ziet u aanleiding om, samen met de Raad voor de Rechtspraak en de Inspecties, een landelijke evaluatie te laten uitvoeren naar de omgang met kind signalen en geluidsopnamen in jeugdbeschermingszaken, met bijzondere aandacht voor de uiteenlopende rechtspraak in Den Haag en Rotterdam?
Hoe waarborgt u dat in toekomstige jeugdbeschermingsprocedures de stem van het kind niet afhankelijk is van een opname, maar vanzelfsprekend wordt gehoord, serieus genomen en gewogen?
De pilot ‘gratis advocaat’ bij uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Proef met betere rechtsbijstand in jeugdzorg werkt averechts: vertrouwde advocaat uit beeld» van 9 juni 2023 in het Algemeen Dagblad? Zo nee, kunt u dit lezen?1
Kunt u de Kamer nogmaals kort uitleggen wat het beoogde doel is van de pilot kosteloze rechtsbijstand voor ouders bij (spoed)uithuisplaatsingen en gezagsbeëindigingen en hoe de «verbeterde rechtsbescherming» daarin concreet wordt gemeten?
Kunt u leggen hoe de pilot moet worden uitgevoerd/toegepast?
Klopt het dat rechtbanken in het kader van de pilot zelf een advocaat aanwijzen voor ouders «die zo snel mogelijk contact opneemt»? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het recht op vrije advocaatkeuze?
Hoe is geborgd dat de pilot niet leidt tot verdringing van reeds betrokken of door ouders gekozen advocaten? Welke instructies zijn hierover aan de rechtbanken verstrekt? Kunt u deze instructies delen met de Kamer?
Herkent u de signalen dat ouders zich overvallen voelen door een aangewezen advocaat en ervaren dat hun voorkeursadvocaat buitenspel komt te staan? Wat is daarop uw reactie?
Welke waarborgen bestaan er dat – zodra een ouder een voorkeursadvocaat meldt – de rechtbank die keuze honoreert, ook binnen de pilot?
Kan het zijn dat de uitvoering van de pilot, zoals wordt gemeld, in de verschillende arrondissementen anders of verschillend geïnterpreteerd of uitgevoerd worden? Zo ja, kunt u per arrondissement de werkwijze schetsen en verschillen duiden? Kunt u de Kamer hier een overzichtstabel van toesturen?
Deelt u de mening dat als de arrondissementen de pilot inderdaad verschillend toepassen dat dit impact op heeft op rechtsgelijkheid?
Deelt u de mening dat ouders zelf capabel genoeg zijn om een keuze te maken voor een advocaat? En deelt u de mening dat ouders eerst zelf akkoord moeten geven voordat de advocaat definitief gekoppeld wordt?
Hoe wordt in alle communicatie aan ouders zichtbaar en begrijpelijk gemaakt dat zij zelf een advocaat mogen kiezen en hoe zij dat praktisch regelen binnen de pilot? Kunt u de Kamer inzicht geven in hoe dit nu gecommuniceerd aan ouders?
Hoe waarborgt u dat bij spoed (art. 800 Rv) de aanwijzing/toegang tot eigen advocaat niet illusoir wordt? Welke termijnvereisten en praktische voorzieningen (bijvoorbeeld de piketregeling jeugdrecht) gelden hiervoor?
Deelt u de mening dat het een goed voorstel is om ouders eerst zelf de tijd te geven een voorkeursadvocaat te kiezen en als dat als er bijvoorbeeld 10 dagen voor de zitting nog geen advocaat is, de rechtbank alsnog een advocaat aanwijst?
Bent u bekend met het feit dat als de rechtbanken een advocaat aanwijzen en ouders hebben al een advocaat of willen een eigen voorkeursadvocaat kiezen, de aangewezen advocaat vaak al in bezit is van het dossier en vervolgens overnamepunten vraagt voor overname van het dossier? Wat is uw mening hierover en vindt u dit wenselijk? Deelt u de mening dat hierdoor de kosten onnodig verhoogd worden?
Bent u bekend met het feit dat de rechtbanken de dossiers al versturen aan de toegewezen advocaten nog voordat ouders akkoord gaan met de gekoppelde advocaat? Wat is hiervoor de juridische grondslag volgens u? En hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Vindt u het überhaupt wenselijk dat rechtbanken dossiers vol vertrouwelijk informatie delen met een advocaat zonder dat ouders daar toestemming voor hebben verleend? En deelt u de mening dat als een dossier verzonden wordt aan een advocaat zonder toestemming van de ouders er sprake is van een datalek en dat hiervan melding gemaakt moet worden bij de AVG?
Acht u het proportioneel en noodzakelijk om zonder uitdrukkelijke toestemming dossiers aan een niet-gekozen advocaat te verstrekken, gelet op het minimale-gegevens-principe en het vertrouwensbeginsel? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Herkent u de signalen dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) voor zitting met betrekking tot een verzoek voor een kinderbeschermingsmaatregel de dossiers of (delen van) informatie deelt met een gecertificeerde instelling (GI)? Past dit binnen de AVG/het wettelijk kader? Kunt u dit duiden met een verwijzing naar de juridische grondslagen?
Hoe borgen u en de RvdK dat in verzoeken die met de GI gedeeld worden geen gevoelige persoonsgegevens bevatten (art. 9 AVG) en dat betreft niet alleen over NAW-gegevens en BSN-nummers, maar ook persoonskenmerken die toezien op gedragingen of informatie uit het verleden waarvan niet vaststaat of die relevant is om te delen? Hoe borgt u dat kwaliteitskaders en werkprocessen van RvdK conform de AVG zijn en niet feitelijk (prejudiciële) dossierdeling normaliseren? Wat vindt u van het feit dat de kwaliteitskaders van de RvdK al voorzien in het feit dat zij op voorhand al informatie naar de GI sturen, terwijl de GI nog geen belanghebbende is en dus geen recht heeft op de gegevens maar wel al die kennis heeft? En is het geen risico dat als er geen ondertoezichtstelling wordt uitgesproken er toch persoonlijke en vertrouwelijke informatie die onder de AVG valt al gedeeld is met andere procespartijen? Bent u van mening dat hier dan sprake is van een datalek? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om – indien nodig – het kwaliteitskader van de RvdK te (laten) herzien wanneer bepalingen/werkpraktijken de AVG of het procesrecht doorkruisen? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te gaan doen?
Kunt u een landelijke uitvoeringsinstructie publiceren met heldere normen over vrije advocaatkeuze, toestemming voor dossierdeling en communicatie aan ouders – en toezien op naleving door rechtbanken en ketenpartners? Tegen welke datum?
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met o.a. jeugdrechtadvocaten Mieke Krol en Richard Korver, die herhaaldelijk publiekelijk op knelpunten hebben gewezen (vrije keuze, dossierdeling, procedurele waarborgen)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Tweede Kamer informeren over de uitkomst van dat gesprek en welke procesaanpassingen u daaruit laat volgen?
Indien blijkt dat dossiers onrechtmatig zijn gedeeld, bent u dan bereid ouders te informeren, incidenten te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens en – waar passend – herstelmaatregelen (inclusief vernietiging/herstel van procespositie) te treffen?
Bent u bekend met het feit dat ook minderjarige kinderen vaak volledige procesdossiers ontvangen vanuit de rechtbank? Vindt u het wenselijk dat het kind het gehele procesdossier krijgt en zo bijvoorbeeld de gehele strijd tussen ouders kan lezen? En indien u van mening dat kinderen het volledige dossier moeten ontvangen, zou het dan niet wenselijker zijn dit in een meer kindvriendelijke vorm te doen?
De Veiligheid van procespartijen en rechtsgelijkheid bij jeugdbeschermingsprocedures |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Judith Tielen (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 15 juli 2025 (ECLI:NL:RBROT:2025:10004)1, waarin de meervoudige kamer expliciet stelt dat de rechtbank geen taak of wettelijke bevoegdheid heeft om tijdens of na een zitting de veiligheid van procespartijen te waarborgen?
Komt het standpunt van de meervoudige kamer overeen met formeel beleid van de gerechten of de raad voor de rechtspraak?
Deelt u de mening dat deze uitspraak feitelijk betekent dat procespartijen – waaronder ouders, kinderen, advocaten, medewerkers van de gecertificeerde instelling (GI), de Raad voor de Kinderbescherming en zelfs rechters – tijdens de zitting en na afloop van de zitting zonder enige bescherming het gerechtsgebouw verlaten, ook als er sprake is van expliciete bedreigingen?
Acht u het wenselijk dat een rechterlijke instantie die op de hoogte is van een concrete bedreiging, zeker als die in de zitting wordt uitgesproken, zich beperkt tot de constatering dat er «geen wettelijke bevoegdheid» bestaat om maatregelen te treffen?
Worden deze bedreigingen ook geregistreerd waardoor het zichtbaar is hoe vaak dit voor komt? Is er bijvoorbeeld bekend hoe vaak rechters of griffiers bedreigt worden? Of andere procesdeelnemers? Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen? Zo nee, overweegt u om dit vast te laten leggen waardoor er niet alleen een preventieve werking van uit gaat, maar ook dat er onderzoek kan worden gedaan naar de herkomst en omstandigheden waar dit vandaan komt?
Wordt er ook geregistreerd wat de bedreigingen zijn, waar ze vandaan komen zodat niet alleen inzichtelijk is hoe vaak het voorkomt maar ook wat de achtergronden en of er mogelijk een patroon of recidive is van bepaalde ouders?
Hoe wordt in de praktijk bepaald of een dergelijke dreiging wordt beschouwd als een strafrechtelijke of veiligheidskwestie en wie neemt daartoe het initiatief – de rechtbank, de griffier, de Raad, de GI of de politie?
Bestaat er een protocol voor de veiligheid van procespartijen bij familierechtelijke of jeugdbeschermingszittingen waarbij sprake is van (potentieel) gevaar of agressie? Zo ja, kunt u de kamer dit protocol toezenden?
Indien het antwoord op vraag 8 nee is, kunt u aangeven welk protocol er wél geldt, wie dit handhaaft en hoe vaak dit wordt toegepast?
Hoe wordt de veiligheid van de betrokken rechters, advocaten en hulpverleners gewaarborgd bij vertrek uit de zittingszaal of het gerechtsgebouw, zeker wanneer er sprake is van een emotioneel beladen jeugdzorgzaak waar dergelijk bedreigingen zijn geuit?
Hoe vaak komt het voor dat rechters bedreigd worden in zittingen of daarbuiten via bijvoorbeeld mail of sociale media? Hoe gaat de rechtspraak ermee om als rechters bedreigd worden? Hoe wordt dan de veiligheid van de rechters gewaarborgd? Welke maatregelen neemt de rechtbank dan in het belang van de veiligheid van de rechters? Waar kunnen rechters terecht als zij bedreigd worden en hoe verhoudt zich dat weer ten aanzien van de geheimhoudingsplicht die rechters hebben in het kader van de beslotenheid van jeugd- en familierechtszaken?
Wordt er in dergelijke situaties overleg gevoerd tussen rechtbanken en lokale politie of het Openbaar Ministerie om acute dreiging te beoordelen en maatregelen te treffen? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat en hoe is die samenwerking geborgd?
Acht u het wenselijk dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van procespartijen in dit soort zaken niet bij één instantie is belegd, waardoor iedereen op elkaar wacht en feitelijk niemand handelt?
Bent u bereid te onderzoeken of de huidige taakafbakening tussen rechtbank, GI, Raad en politie leidt tot rechtsongelijkheid en veiligheidsrisico’s voor partijen die deelnemen aan jeugdbeschermingsprocedures?
Hoe beoordeelt u het risico dat slachtoffers van bedreiging (zoals de moeder in deze zaak, maar ook de advocaat van moeder en de bijzonder curator) zich niet vrij voelen om hun standpunt te uiten en dat dit de kern van een eerlijk proces ondermijnt (artikel 6 EVRM)? Deelt u de mening dat hiermee ook de belangen van de minderjarige in het geding komen? En daarmee het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind niet kan worden nageleefd?
Kunt u toelichten hoe dit zich verhoudt tot de zorgplicht van de overheid om veiligheid te waarborgen binnen door de overheid georganiseerde procedures, waaronder kinderbeschermingszaken?
Bent u bereid in overleg met de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse orde van advocaten, de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen en alle andere belanghebbenden om te komen tot een goede borgingsafspraken en indien nodig landelijk veiligheidsprotocol voor jeugdbeschermingszittingen en regiezittingen?
Kunt u garanderen dat los van het eventuele beleid concrete stappen worden gezet om de veiligheid van rechters en andere professionals binnen de rechtsgebouwen, wanneer er concrete aanwijzingen zijn voor hun onveiligheid, worden beschermd?
Zo ja, op welke termijn verwacht u dit te kunnen realiseren en bent u bereid de Kamer hierover voor het einde van het eerste kwartaal van 2026 te informeren?
Het bericht dat 10 procent van de gevangenen ongewenst vreemdeling is. |
|
Marina Vondeling (PVV) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bijna 10% van alle gevangenen is vreemdeling zonder geldige verblijfsstatus: 800 gedetineerden kosten tonnen per dag»?1
Hoe is het mogelijk dat deze vreemdelingen wel eenvoudig ons land binnen kunnen komen, maar het u niet lukt om ze na criminele feiten ons land weer uit te zetten?
Hoeveel criminele vreemdelingen met en zonder geldige verblijfsstatus die eigenlijk in de cel of een tbs-kliniek hadden moeten zitten lopen er vrij rond?
Wat is de exacte dagelijkse kostprijs per illegale gedetineerde, en wat is het totale bedrag dat deze 800 illegale gedetineerden de Nederlandse samenleving jaarlijks kosten? Graag een gedetailleerde berekening, inclusief gratis juridische bijstand, dagprogramma’s, medische zorg en alle overige uitgaven?
Hoeveel van deze 800 illegale gedetineerden komen uit islamitische landen, en hoeveel hebben een asielachtergrond? Wilt u dit exact uitsplitsen per land van herkomst en misdrijf?
Deelt u de mening dat het falende asiel- en migratiebeleid direct verantwoordelijk is voor deze oververtegenwoordiging van illegalen in onze gevangenissen? Bent u bereid om direct de grenzen te sluiten voor asielzoekers en immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op het bericht «Geen hulp voor ex-vuurwerkramprechercheur: Kamerleden ontstemd over besluit Staatssecretaris»1?
Kunt u toelichten op welke gronden het verzoek om coulance in de zaak van de heer Paalman is afgewezen?
Is er een intern advies, rapport of toetsingsdocument opgesteld over de redelijkheid en billijkheid van het verzoek? Zo ja, kunt u dit (desnoods vertrouwelijk) met de Kamer delen?
Welke beleidsregels of richtlijnen zijn toegepast bij de beoordeling van dit specifieke verzoek?
In hoeverre is bij de oorspronkelijke regeling rekening gehouden met de status van de heer Paalman als klokkenluider of melder van misstanden binnen het politieonderzoek naar de vuurwerkramp?
Erkent u dat er een groot maatschappelijk belang is dat klokkenluiders beschermd worden en geen negatieve gevolgen ondervinden van het onthullen van een maatschappelijke misstand? Hoe kijkt u met die blik naar de zaak van de heer Paalman?
Zijn er andere gevallen bekend waarin ambtenaren of medewerkers die misstanden aan de kaak stelden een vergelijkbare afkoopregeling troffen? Wat was in die situaties de handelwijze van het ministerie en/of de politieorganisatie?
Heeft destijds enige vorm van onafhankelijke toetsing of juridische begeleiding plaatsgevonden bij de totstandkoming van de regeling, gelet op de machtsverhouding tussen overheid en werknemer?
Op welke wettelijke basis is de Belastingdienst gerechtigd om (een deel van) de destijds ontvangen afkoopsom terug te vorderen?
In welke mate is binnen die regeling rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden, zoals financiële draagkracht en gezinssituatie?
Bestaan binnen de huidige wet- en regelgeving mogelijkheden voor kwijtschelding, aanpassing of opschorting van terugvorderingen in schrijnende of uitzonderlijke situaties zoals deze?
Onder welke voorwaarden kan in individuele gevallen coulance of maatwerk worden toegepast buiten bestaande standaardregelingen?
Bent u bereid de zaak van de heer Paalman opnieuw te bezien met oog voor redelijkheid, billijkheid en de bijzondere context waarin de regeling destijds tot stand kwam?
De huidige staat en de toekomst van de sociaal advocatuur |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de huidige staat van de sociaal advocatuur? Hoe ernstig is volgens u het tekort aan sociaal advocaten, die in verschillende regio’s in het land op uiteenlopende rechtsgebieden de niet rijke inwoners van ons land zouden moeten kunnen bijstaan bij juridische problemen?
Klopt het dat er in sommige gebieden nog maar één sociaal advocaat op 25.000 mensen beschikbaar is?1
Klopt het feit ook dat ongeveer één op de drie sociaal advocaten binnen afzienbare tijd met pensioen gaat?2
Welke plannen en voorstellen van u gaan daar op korte termijn iets aan doen? Zijn uw maatregelen volgens u voldoende om de problemen op te lossen of is er meer nodig? Wie is er aan zet, wiens verantwoordelijkheid is dat?
Deelt u de mening dat in ieder geval gewerkt moet worden aan het laten toenemen van de instroom, de jonge aanwas van bevlogen juristen, en dat er op de rechtenopleidingen al meer gedaan kan worden om de bekendheid van het belang van de sociaal advocatuur te laten toenemen?
Wat is nu de stand van zaken met initiatieven in rechtenopleidingen om de aandacht voor de sociaal advocatuur te versterken? Kunt u een overzicht geven van alle initiatieven? Volstaan deze volgens u? Hoe vrijblijvend zijn deze?
Vindt u ook dat eigenlijk van alle rechtenopleidingen gevraagd en verwacht mag worden in het curriculum rechtsgeleerdheid permanente aandacht aan sociale advocatuur te besteden? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar het voorstel om via een (al dan niet verplichte) stage bij een rechtswinkel of een sociaal advocatenkantoor dit belang onder de aandacht te brengen?
Bent u het met hoogleraar Wibier eens, die vindt dat studenten onderwijzen over de toegang tot het recht en sociale advocatuur «misschien zelfs wel een van de kerntaken van een rechtenfaculteit» is, omdat: «iedereen ongeacht de omvang van de portemonnee recht op rechtsbijstand [heeft]. De sociale advocatuur speelt daarbij een onmisbare rol en is een van de fundamenten van onze rechtsstaat. Het is aan rechtenfaculteiten, die grotendeels met publiek geld zijn gefinancierd, om bij te dragen aan de oplossing van het probleem dat nog steeds te veel mensen het zonder behoorlijke rechtsbijstand moeten doen. Een probleem dat erger wordt wanneer er onvoldoende studenten kiezen voor de sociale advocatuur»?3 Kunt u hier een uitgebreide reactie op geven?
Bij wie ligt het initiatief voor het laten toenemen van de aandacht voor de sociaal advocatuur bij rechtenopleidingen? Zijn we daarbij enkel afhankelijk van de opstelling van enkele universiteiten? Wat is uw rol hierin, wat kunt en gaat u doen om dit te benadrukken? Wat is uw ideaal (op middellange of lange termijn) hierin en hoe gaat u dat bereiken?
Wat is uw oordeel over de kwaliteit van de huidige beroepsopleiding en bent u bekend met de initiatieven vanuit de advocatuur om deze te laten toenemen? Hoe beoordeelt u die?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de huidige sociaal advocaten behouden blijven door het vak aantrekkelijker te maken?
In hoeverre wordt toegewerkt naar een garantiefonds voor de advocaat-stagiair ondernemer omdat deze juist van groot belang zijn in de regio’s, waar geen kantoren zijn die de stagiairs in loondienst kunnen opleiden?
Hoe staat u tegenover een eerdere aanbeveling van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland om de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten en de begeleidingsvergoeding patroon uit te breiden?
Wat is de stand van zaken met het voornemen om de voorschotregeling weer terug te laten keren?
Kunt u toelichting geven op de 30 miljoen euro die in het kader van de commissie-Van der Meer II wordt vrijgemaakt in 2027: wat zien we hiervan al terug in 2026 (zoals beloofd) en hoe is dat te lezen in de begroting?
Heeft u het idee dat de maximaal 1.200 declarabele uren een barrière kan zijn voor sociaal advocaten? Is het niet apart om deze norm te hanteren waar dit in een commercieel kantoor niet gemaximeerd is?4
Bent u bekend met de kritiek op de inschrijvingseisen/deskundigheidseisen/specialisatie- en opleidingseisen waar sociaal advocaten nu aan moeten voldoen om in rechtsgebieden werkzaam te mogen zijn om vergoeding te mogen ontvangen via de Raad voor rechtsbijstand? Is het, met alle goede bedoelingen uit het verleden om de kwaliteit te waarborgen, in de huidige tijd nog wel haalbaar om aan sociaal advocaten zulke vergaande eisen te stellen waardoor er steeds meer afhaken en er witte vlekken zijn ontstaan in dorpen en regio’s waar geen advocaten meer zijn of bepaalde rechtsgebieden niet meer worden gedaan?
Vindt u het redelijk dat advocaten van volledig zelf betalende cliënten niet aan bepaalde eisen moeten voldoen terwijl sociaal advocaten (die op toevoegingsbasis werken) voor dezelfde type zaken wél aan zware kwaliteitseisen moeten voldoen?
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de Raad voor rechtsbijstand en vertegenwoordigers uit de advocatuur om te bezien of, als onderdeel van een noodplan sociaal advocatuur, bepaalde eisen versoepeld kunnen worden om meer advocaten op meer rechtsgebieden actief te laten worden in het stelsel, of hen in ieder geval te behouden?
De inspectierapporten van Jeugdbescherming Noord, Gelderland en West en het functioneren van het Keurmerkinstituut (KMI) |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Arno Rutte (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de recente rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over Jeugdbescherming Gelderland(JBG), Jeugdbescherming West (JBw) en het eerdere rapport over Jeugdbescherming Noord (JBN)?1, 2, 3
Hoe beoordeelt u het feit dat de IGJ bij alle drie de instellingen tot nagenoeg dezelfde structurele tekortkomingen komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke lessen trekt u uit het gegeven dat het hierbij gaat om verschillende regio’s, maar telkens dezelfde patronen zichtbaar worden (geen vaste jeugdbeschermer bij start, wachttijden, gebrekkige analyse en planvorming, onvoldoende passende hulp)?
Kunt u uiteenzetten in hoeverre deze tekortkomingen volgens u vooral te maken hebben met capaciteitstekorten of/en in hoeverre deze ook met cultuur, organisatie en bestuurlijke keuzes binnen de gecertificeerde instellingen (GI’s) zelf te maken hebben?
Deelt u de analyse dat er een bredere systemische/culturele oorzaak speelt die verder reikt dan alleen personele onderbezetting?
Hoe verklaart u dat Jeugdbescherming Noord onder verscherpt toezicht is gesteld, terwijl Jeugdbescherming Gelderland en Jeugdbescherming West, waar dezelfde tekortkomingen spelen, dat (nog) niet zijn?
Welke criteria hanteert de IGJ bij het bepalen of verscherpt toezicht nodig is?
Ziet u verschillen in bestuurscultuur tussen de instellingen en welke rol speelt dit bij het verschil in oordeel?
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Keurmerkinstituut (KMI) het certificaat voor jeugdbescherming en jeugdreclassering opnieuw heeft verleend aan Jeugdbescherming Noord (JBN)?4
Hoe kan het dat instellingen als JBN, JBG en JBw, ondanks certificering door het KMI, zulke ernstige tekortkomingen kennen? Kunt u verklaren waarom de tekortkomingen bij JBw en JBG wel door de IGJ zijn geconstateerd en niet door het KMI, terwijl het KMI regelmatig audits doet en de IGJ minder vaak toetst?
Hoe beoordeelt u de effectiviteit en waarde van de certificering door het KMI, gezien deze discrepantie? Deelt u de mening dat als het KMI deze tekortkomingen niet ziet er iets mis kan zijn met het toezicht en de audits? Kunt u zich indenken dat ouders en gemeenten zich ongerust maken als blijkt dat het toezicht dergelijke belangrijke zaken niet signaleert en toch certificeringen afgeeft?
Kunt u zich voorstellen dat ouders die te maken hebben met JBN zich zorgen maken over de juistheid van de hercertificering als blijkt dat men bij andere GI’s dezelfde misstanden over het hoofd zien? In hoeverre kunnen ouders, gemeenten en andere toezichthouders erop aan dat het bij JBN nu allemaal klopt terwijl de zelfde misstanden elders gemist zijn?
Kunt u uitleggen hoe het toezicht op het KMI zelf is ingericht en hoe de onafhankelijkheid van dat toezicht wordt geborgd?
Hoe weegt u het IGJ-rapport van oktober 2023, waarin werd gesteld dat het KMI onvoldoende transparant is in zijn afwegingen en gevoelig lijkt voor politieke en bestuurlijke druk?5
Bent u het eens met de constatering van de IGJ dat hierdoor de onafhankelijkheid en navolgbaarheid van de certificeringsbesluiten in het geding zijn? Graag een inhoudelijke reactie.
In hoeverre herkent u signalen dat bestuurlijke druk een rol speelt bij certificeringsbesluiten van het KMI? Kunt u uw antwoord motiveren?
Kunt u concreet aangeven of en hoe bewindspersonen, ministeries of koepelorganisaties druk hebben uitgeoefend op het KMI in de afgelopen jaren? Zo ja, waar is dat gebeurd? Zo nee, kunt dit duidelijk maken?
Acht u het wenselijk dat een privaatrechtelijk instituut met een monopoliepositie als het KMI zo’n cruciale rol vervult in de jeugdbeschermingsketen? Deelt u de mening dat het afgeven van dergelijke certificeringen feitelijk een overheidstaak moet zijn die niet aan marktpartijen kan worden overgelaten gezien het feit dat een kinderbeschermingsmaatregel een zeer ernstige ingreep is die allen met toestemming van een rechter mag worden uitgesproken en uitgevoerd?
Bent u op de hoogte van het feit dat toezichthouders, gemeenten, cliëntenraden en media geen inzicht krijgen, ook niet desgevraagd, in de resultaten van de audits?
Acht u het wenselijk dat de onderbouwing van deze certificeringsbeslissing geheim wordt gehouden? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat het ongewenst is dat zowel toezichthouders als de inspecties, gemeenten (als opdrachtgevers), als cliëntenraden en ouders niet kunnen inzien op basis waarvan een certificering is afgegeven? Kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat het gebrek aan transparantie bijdraagt aan wantrouwen richting de GI’s als het certificeringssysteem in zijn geheel? Zo, nee waarom niet?
Kunt u toelichten op welke wijze GI’s momenteel worden beoordeeld op de individuele punten van het normenkader en waarom deze scores niet openbaar beschikbaar zijn?
Is het volgens u wenselijk dat onbekend blijft welke verbeterpunten het KMI heeft vastgesteld en of deze inmiddels aantoonbaar zijn opgelost?
Kunt u aangeven om welke inhoudelijke redenen het KMI eind 2024 heeft besloten om het volledige certificaat van JBN in te trekken en te vervangen door een overbruggingscertificaat? Waarom heeft men dat niet gedaan bij JBG en JBw? Of heeft het KMI deze misstanden niet geconstateerd bij de audits? Kunt u verklaren hoe deze ernstige misstanden eventueel gemist zijn door het KMI?
Wat zijn concreet de redenen dat het KMI nu, minder dan een jaar later, opnieuw een volledig certificaat aan JBN heeft toegekend?
Kunt u bevestigen dat de schemabeheerder voor het certificeringssysteem Jeugdzorg Nederland is? Zo nee, wie is dan de schemabeheerder?
Deelt u de zorg dat de schemabeheerder, als vertegenwoordiger van de sector zelf, hiermee in feite de regie heeft over het certificeringssysteem? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie oplevert waarin Jeugdzorg Nederland toezicht uitoefent op zichzelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat vindt u van de afspraak dat auditrapporten en onderliggende bevindingen niet openbaar mogen worden gemaakt, zelfs niet aan toezichthouders, gemeenten of cliëntenraden?
Deelt u de mening dat het KMI nooit met een dergelijke afspraak had mogen instemmen, juist gezien de publieke verantwoordelijkheid die zij namens de overheid vervult? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat hiermee feitelijk het certificeringssysteem in handen is gekomen van de sector zelf, en dat daarmee de samenleving en toezichthouders op afstand worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om een aanwijzing te geven aan het KMI en de GI’s om per direct en met terugwerkende kracht vanaf de instelling van het certificeringssysteem in 2015 alle auditrapporten openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Indien nee, welke alternatieve maatregelen gaat u nemen om alsnog te zorgen voor transparantie en publieke verantwoording?
Hoe beoordeelt u de opstelling van het KMI, dat aangeeft naar mensen die op transparantie vragen wel «meer openheid te willen bieden», maar dit voorlopig niet te doen vanwege «beleidsregels»? Bent u op de hoogte van deze beleidsregels en wat is uw mening over deze beleidsregels?
Deelt u de mening dat bij een publieke taak die zo ingrijpend is als jeugdbescherming, volledige transparantie de norm moet zijn en geheimhouding onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid per direct op te treden tegen de huidige praktijk waarbij auditrapporten geheim blijven, en te zorgen dat betrokken ouders, cliëntenraden, gemeenten en inspecties toegang krijgen tot deze informatie?
Wat gaat u concreet doen om te voorkomen dat certificering in de jeugdzorg een papieren exercitie blijft, terwijl in de praktijk ouders en kinderen nog steeds ernstige schade ondervinden van het handelen van gecertificeerde instellingen?
Welke alternatieven ziet u om het certificerings- en toezichtproces onafhankelijker, transparanter en minder manipuleerbaar in te richten?
Hoe reflecteert u op de bredere bestuurscultuur in de jeugdbescherming, waarin organisaties ondanks herhaalde waarschuwingen structureel tekortschieten maar tegelijkertijd bestuurlijk overeind blijven?
Welke verantwoordelijkheid neemt u als kabinet voor het feit dat deze structurele tekortkomingen al jarenlang bekend zijn maar zich blijven herhalen?
Hoe verklaart u dat jeugdigen en gezinnen nog steeds slachtoffer worden van dezelfde systeemfouten, ondanks eerdere toezeggingen van verbeteringen?
Wat zijn volgens u de belangrijkste drie systeemingrepen die noodzakelijk zijn om daadwerkelijk verbetering te realiseren?
Kunt u toezeggen dat de Kamer jaarlijks een overzicht ontvangt van gecertificeerde instellingen met daarbij de bevindingen van IGJ en KMI, zodat de Kamer kan toetsen of certificering en inspectie in de pas lopen?
Bent u bereid in uw antwoord een inhoudelijke reflectie te geven op de vraag of de huidige bestuurscultuur in de jeugdbescherming toereikend is om echte verandering te realiseren, of dat een meer fundamentele herziening nodig is?
Het bericht 'Jongeren verslaafd aan online gokken kloppen massaal aan voor hulp: 'Soms al vanaf 16 jaar’' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Bruijn , Foort van Oosten (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht in Tubantia van 7 oktober 2025 waarin experts de noodklok luiden dat steeds meer mensen in de regio in de problemen komen door online gokken?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat grote aantallen online gokkers én gokverslaafden, niet alleen in de randstad maar ook op het platteland voorkomen?
Ik ben mij ervan bewust dat deelname aan online kansspelen en de problematiek die daarmee gemoeid kan gaan niet beperkt zijn tot bepaalde regio’s in Nederland. De inzet op betere bescherming tegen gokschade, waaronder verslaving, is dan ook gericht op alle mensen in Nederland.
Herkent u de constatering dat met name jongeren, zeker ook op middelbare scholen, sinds de legalisering van online gokken dit in groten getale zijn gaan doen en in de problemen komen?
Sinds de opening van de online gokmarkt zijn meer mensen, waaronder jongeren, online gaan gokken. Er zijn geen exacte cijfers over het aantal jongeren, waaronder minderjarigen, dat online is gaan gokken sinds oktober 2021. Uit onderzoek is wel gebleken dat het aantal jongeren dat online gokt is oververtegenwoordigd ten opzichte van de gehele populatie online gokkers. Daarnaast is het aantal jongeren dat online gokt in 2025 gestegen ten opzichte van 2024.2 Met name het aantal minderjarigen dat online is gaan gokken is in 2025 gestegen. Dat vind ik een zeer zorgwekkende ontwikkeling. Jongeren behoren tot een kwetsbare groep die extra gevoelig is voor de verleidingen van gokken. Dit geldt in het bijzonder voor minderjaren, voor wie het om die reden ook verboden is om te gokken.
Het is niet duidelijk of de jongeren waaraan wordt gerefereerd in het aangehaalde bericht illegaal hebben gegokt, of het speelaccount van een meerderjarig persoon hebben gebruikt, of dat zij de strenge identificatieplicht die bij legaal aanbod geldt hebben kunnen omzeilen. Momenteel doet de Kansspelautoriteit (Ksa) verdiepend onderzoek naar deelname van minderjarigen aan online kansspelen bij legale aanbieders. Hierbij wordt onder meer met hulp van de banken gekeken naar mogelijke betalingen van minderjarigen naar kansspelaanbieders. De vraag hoe minderjarigen deelnemen aan online kansspelen wordt tevens meegenomen in het onderzoek Perspectief van Nederlanders op kansspelen 2025 dat dit najaar wordt opgeleverd.
Ten aanzien van eventuele regionale verschillen in deelname en problemen door online gokken merk ik het volgende op: de Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ) verzamelt in Nederland gegevens over het aantal mensen in behandeling voor verslaving in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS). In haar jaarlijkse rapport «Kerncijfers verslavingszorg» wordt ook de regionale spreiding van het aantal personen in behandeling voor gokproblematiek in kaart gebracht.3 Uit het rapport blijkt dat in sommige regio’s relatief meer mensen in behandeling zijn voor gokproblematiek. Dit moet echter met voorzichtigheid worden geduid. Niet alle mensen met gokproblematiek zijn in behandeling bij de verslavingszorg. Daarnaast kan het lang duren voordat mensen op het punt komen dat ze hulp zoeken. Daarom zet ik met het kansspelbeleid in op het voorkomen van problemen en goede geleiding naar hulp. In het onderzoek naar de deelname aan (online) kansspelen, dat uitgevoerd is door Ipsos I&O in opdracht van het WODC, is ervoor gezorgd dat de uitkomsten representatief zijn voor alle Nederlanders van 16 jaar en ouder als het gaat om onder andere de regio waar respondenten vandaan komen.4 Hierbij wordt niet nader ingegaan op mogelijke regionale verschillen.
Kunt u de cijfers omtrent deze zorgwekkende trend delen, en bij de analyse hiervan ook ingaan op regionale verschillen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u om deze zorgelijke ontwikkelingen te keren? En hoe zet u zich in om ervoor te zorgen dat juist ook instellingen in de regio de middelen hebben om slachtoffers te helpen?
De zorgelijke cijfers benadrukken hoe belangrijk het is om in te zetten op het voorkomen van gokschade, zoals ook is aangegeven in de brief over de visie op het kansspelbeleid, die in februari 2025 aan uw Kamer is gestuurd.5 In deze brief zijn ook maatregelen aangekondigd om de Wet kansspelen op afstand (Wet koa) te herzien. De nieuwe visie kent als belangrijkste doelstelling het beschermen van mensen tegen schade door gokken, met specifieke aandacht voor jongvolwassenen en minderjarigen. Deze doelgroepen zijn, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 en 4, extra gevoelig voor de verleidingen van gokken en eventuele gokschade kan nog lange tijd doorwerken in hun latere leven. Daarnaast wordt ingezet op intensievere bestrijding van het illegale aanbod en deelname daaraan.
De Ksa zet ook specifiek in op het beschermen van minderjarigen en jongvolwassenen en heeft dit als prioriteit opgenomen in haar Toezichtsagenda 2025.
Voorts wordt ingezet op andere preventieve maatregelen, zoals gerichte bewustwordingsactiviteiten om met name jongvolwassenen en hun omgeving bewust te maken van de risico’s van gokken. Daarnaast werk ik samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Ksa aan een meerjarenagenda bescherming tegen gokschade ter opvolging van de werkagenda verslavingspreventie kansspelen.6 In dat kader worden ook vanuit het Verslavingspreventiefonds onverminderd initiatieven mogelijk gemaakt of ondersteund, waaronder verbetering van de samenwerking tussen regionale partijen. Zoals door mijn voorganger is aangegeven in zijn brief van 3 juli 2025 is de zorgelijke groei van gokken onder minderjarigen tevens onder de aandacht gebracht bij Verslavingskunde Nederland (VKN). In het programma van VKN gericht op preventie en vroegsignalering van verslavingsproblematiek, waarbij VKN onder meer nauw samenwerkt met gemeenten, wordt ook ingezet op het tegengaan van gokproblematiek. VKN gaat bekijken of en hoe zij in hun bestaande preventietrajecten meer aandacht kan hebben voor het voorkomen van gokken onder minderjarigen.
Op welke manier is dit Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hierbij betrokken? Wie houdt toezicht op het aantal verslavingen in de regio, en zorgt ervoor dat adequate zorg en begeleiding beschikbaar is?
De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is verantwoordelijk voor preventie van schade door gebruik van genotsmiddelen zoals drugs, alcohol en tabak. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5 werk ik samen met het Ministerie van VWS aan de meerjarenagenda bescherming tegen gokschade en betrek ik daarbij hun expertise.
Daarnaast is het Ministerie van VWS stelselverantwoordelijk voor de verslavingszorg, waaronder ook zorg bij gokverslaving. Binnen dit stelstel kan de huisarts een jongere of volwassene met (online gok)verslaving verwijzen naar verslavingszorg, maar ook andere zorgverleners zoals bedrijfsartsen, psychiaters en soms gemeenten of jeugdhulporganisaties (voor jeugd) mogen verwijzen.
De zorgverzekeraar dient vanuit diens zorgplicht voldoende verslavingszorg in te kopen, zodat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot zorg. Wanneer er knelpunten optreden in een bepaalde regio moeten zorgverzekeraars hier proactief mee aan de slag. Hierbij is het ook van belang dat zorgaanbieders tijdig signaleren wanneer er knelpunten zijn in capaciteit of toegankelijkheid en hierover in overleg treden met zorgverzekeraars, zodat gezamenlijk naar oplossingen kan worden gezocht. In het stelsel houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de kwaliteit, de veiligheid en de continuïteit van de zorg. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de zorgplicht van verzekeraars.
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 en 4 houdt IVZ in het LADIS bij hoeveel mensen in behandeling zijn voor gokverslaving, waarbij ook onderscheid gemaakt wordt tussen regio’s.
Bent u voornemens om onverkort de, door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, aangekondigde maatregelen om de (online) gokmarkt te beteugelen uit te voeren, en daar waar nodig een schepje bovenop te doen?
Op dit moment werk ik de aangekondigde maatregelen uit de brief van 14 februari 2025 uit, op basis van onder meer de meest recente en nog lopende onderzoeken. Ik streef ernaar uw Kamer op korte termijn te informeren over de contouren voor wet- en regelgeving op basis waarvan het wetsvoorstel zal worden uitgewerkt. Dan zal ik uw Kamer ook informeren over de meerjarenagenda bescherming tegen gokschade.
De beschietingen van humanitaire reddingsschepen door de Libische kustwacht en de Nederlandse/Europese verantwoordelijkheid. |
|
Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Arno Rutte (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving dat de Libische kustwacht op 24 augustus 2025 in internationale wateren gedurende circa 15–20 minuten met scherp heeft geschoten op het reddingsschip Ocean Viking van SOS Méditerranée, terwijl er tientallen geredde mensen en bemanning aan boord waren, met aanzienlijke schade maar zonder fysieke gewonden?1 Zo ja, hoe duidt u dit incident?
Ik heb kennisgenomen van dit incident. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie hierover. Het kabinet veroordeelt geweld tegen hulpverleners altijd. Daarom is het van belang dat de Libische autoriteiten dit incident nader onderzoeken, de daders straffen en gepaste maatregelen nemen. Hier hebben de Nederlandse ambassade en de EU-delegatie in Tripoli bij de Libische autoriteiten op aangedrongen.
Klopt het dat kort daarna opnieuw een humanitair reddingsschip, de Sea-Watch 5, onder vuur is genomen door een Libische patrouilleboot vlak na een redding, terwijl er tientallen mensen waren gered? Wat is uw reactie hierop?
Ook dit incident is bekend bij het kabinet. Zie verder antwoord bij vraag 1.
Wat doet Nederland concreet om het internationaal humanitair recht te beschermen in Europa en langs de Europese buitengrenzen, inclusief – maar niet beperkt tot – de Middellandse Zee, waar dit soort incidenten zich voordoen?
Nederland zet zich actief in voor de bescherming van het internationaal recht en de mensenrechten langs de Europese buitengrenzen, waaronder de Middellandse Zee. Dit wordt door het Kabinet ook bij samenwerking met de landen rondom de buitengrenzen onder de aandacht gebracht.
Het kabinet hecht tevens waarde aan de bescherming van hulpverleners wereldwijd. Op 3 juni 2025 verstuurde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een adviesaanvraag aan de AIV en aan de CAVV voor een gezamenlijk advies over het bestrijden van straffeloosheid voor geweld tegen hulpverleners. In dit advies worden de AIV en de CAVV gevraagd welke diplomatieke, juridische, financiële en eventueel andere instrumenten Nederland kan inzetten om de straffeloosheid voor geweldpleging tegen hulpverleners te bestrijden.2
Kunt u bevestigen of er bij deze incidenten Nederlandse burgers aan boord waren (als bemanningslid, vrijwilliger of waarnemer)? Wat heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gedaan om hun veiligheid te beschermen, en welk plan ligt er klaar om bescherming te bieden bij eventuele toekomstige situaties of om te voorkomen dat deze zich voordoen?
Het kabinet heeft geen bericht ontvangen dat Nederlandse staatsburgers aan boord van deze schepen waren tijdens deze incidenten.
Bij consulaire hulpverzoeken van Nederlanders in het buitenland bekijkt het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar gelang de mogelijkheden en specifieke omstandigheden hoe consulaire bijstand kan worden verleend.
Hoe beoordeelt u dit soort aanvallen juridisch in het licht van het internationaal zeerecht en de plicht tot redding op zee, mede gezien dat de Ocean Viking in internationale wateren opereerde? Welke (strafrechtelijke of diplomatieke) stappen acht u passend richting betrokken autoriteiten?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over het incident. In algemene zin onderschrijft het kabinet dat het tegengaan van verlies van levens op zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven.
Dit incident is daarom zorgelijk. Om die reden, en zoals genoemd in antwoord op vraag 1, heeft de Nederlandse ambassade in Tripoli de autoriteiten opgeroepen tot een gedegen onderzoek, bestraffing van de daders en het nemen van gepaste maatregelen.
Hoe kijkt Nederland naar de financiering voor de Europese Unie (EU) en internationale erkenning van de Libische kustwacht, terwijl die herhaaldelijk heeft gefaald om conform de internationale standaard voor zeeredding te handelen, met verlies van mensenlevens en nu ook een directe aanval op hulpverleners tot gevolg?
De steun van de Europese Commissie is gericht op het versterken van de zoek- en reddingscapaciteit en capaciteit op het gebied van grensbeheer van de Libische kustwacht. Deze EU-inzet in Libië heeft tot doel verlies van levens op zee te voorkomen, irreguliere migratie naar de EU te verminderen en mensensmokkel- en handel aan te pakken. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route om migratie in goede banen te leiden. Daarbij is versterking van mensenrechtenstandaarden nadrukkelijk een onderdeel van de inzet.
Libië heeft een eigen kustwacht en is verantwoordelijk voor het uitvoeren en coördineren van reddingsoperaties in de eigen Search and Rescue (SAR) zones. Naast dat niet met zekerheid is vastgesteld dat de Libische kustwacht de beschietingen heeft gedaan, is het voor het kabinet niet met zekerheid vast te stellen in hoeverre het specifieke incident waarbij NGO-schepen zijn beschoten direct, dan wel indirect is gefaciliteerd door Europese steun. SAR-operaties vallen onder de verantwoordelijkheid van de Libische autoriteiten, die autonoom handelen. Dit gaat echter gepaard met risico’s. Dit soort incidenten laat dan ook opnieuw zien dat het essentieel is dat Europese steun gepaard gaat met adequate monitorings- en evaluatiemechanismen. Nederland pleit hier consequent voor. De Europese Commissie monitort de uitvoering van programma’s en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden. Het kabinet blijft er ook op aandringen dat de EU-samenwerking met de Libische kustwacht periodiek wordt geëvalueerd.
Welke informatie heeft Nederland ontvangen via EU-kanalen (Europese Commissie/Frontex) over de toedracht van de beschietingen, en hoe beoordeelt u de reactie van de Europese Commissie dat zij eerst de reactie van de Libische autoriteiten afwacht? Acht u die houding voldoende, gelet op de ernst?
Nederland staat in voortdurend contact met de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden in zowel Tripoli als in Brussel. De incidenten zijn besproken. De woordvoerder van de Commissie veroordeelde het incident eerder en gaf aan dat er contact is opgenomen met de Libische autoriteiten om een onderzoek uit te voeren. Tevens zijn er door het Europees parlement vragen gesteld aan de Raad van de Europese Unie over het voorval.
Welke inzet pleit Nederland in de Raad (JBZ/RBZ) voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar beide incidenten (Ocean Viking en Sea-Watch 5), inclusief de keten van verantwoordelijkheid aan Libische en Europese zijde, en voor mogelijke consequenties, zoals herziening van steun, sancties of restricties op overdracht van materieel?
Nederland heeft zowel zelfstandig als in EU-verband het belang van een gedegen onderzoek benadrukt in gesprekken met de Libische autoriteiten.
Bent u bereid om – in afwachting van structurele EU-maatregelen – nationaal te bevorderen dat Nederlandse publieke middelen niet bijdragen aan steun die kan leiden tot schendingen van mensenrechten en het zeerecht door actoren in Libië en dit ook actief uit te dragen richting partnerlanden?
Het kabinet acht het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Hiertoe heeft het kabinet bilateraal en in EU-verband opgeroepen. Tegelijkertijd zal er naar het oordeel van het kabinet niets verbeteren als de EU zich terugtrekt uit de samenwerking met Libië. De inzet van de EU en lidstaten is er (mede) op gericht de activiteiten van de kustwacht op het gebied van mensenrechten te verbeteren. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Het is vanDeze incidenten onderstrepen belang om voortdurend te blijven monitoren. Daarnaast is het noodzakelijk om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Hoe beoordeelt u de operationele gevolgen van deze aanvallen voor de reddingscapaciteit in het centrale Middellandse Zeegebied (zoals schepen die tijdelijk in haven blijven of missies afgelasten)? Welke maatregelen kan Nederland (bilateraal of via EU/International Maritime Organization) ondersteunen om te waarborgen dat levensreddende operaties veilig kunnen doorgaan?
Zie ook antwoord op vraag 5.
De operationele gevolgen van deze aanvallen zijn op dit moment nog niet bekend. Nederland zal het SAR systeem evenals de conventies die betrekking hebben op SAR en SOLAS bij de relevante landen en instanties onder de aandacht blijven brengen.
Is Nederland bereid in EU-kader te pleiten voor duidelijke rode lijnen (bijvoorbeeld het verbod op het gebruik van vuurwapens tegen civiele reddingsschepen) met concrete consequenties voor samenwerking met de Libische kustwacht wanneer die lijnen worden overschreden?
Het kabinet wil irreguliere migratie naar Nederland en Europa terugdringen. Het kabinet pleit daarom ook binnen de EU voor een stevige aanpak. De bescherming van migranten op migratieroutes loopt in dat kader als een rode draad door de inzet om uitbuiting, misbruik en mishandeling van migranten te voorkomen. Het gebruik van geweld tegen civiele reddingsschepen is onaanvaardbaar. Het kabinet zal hier ook in de toekomst aandacht voor vragen, in EU-verband en bilateraal richting de Libische autoriteiten.
Welke stappen zet Nederland, samen met partnerstaten, om de criminalisering en bestuurlijke detentie van NGO-reddingsschepen door nationale autoriteiten (zoals Italië) tegen te gaan en de vrijheid van humanitaire hulp op zee te beschermen conform internationaal recht?
Het kabinet acht het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Bij incidenten zoals de beschieting van de Sea-Watch 5 is het van belang dat de Libische overheid gedegen onderzoek uitvoert, de daders bestraft en gepaste maatregelen neemt. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Deze incidenten onderstrepen het belang van voortdurende monitoring, evenals de noodzaak om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Het kabinet waardeert de inzet van NGO’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd moeten we voorkomen dat de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones drenkelingen aan boord nemen, criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten juist in stand houden. Dit is een delicate balans waarbij er volgens het kabinet oog moet zijn voor beide aspecten.
Bent u bereid de Kamer te rapporteren over: (a) eventuele Nederlandse betrokkenheid (burgers/organisaties) bij de getroffen schepen; (b) uw diplomatieke contacten met de Europese Commissie, Italië en de Libische autoriteiten; (c) de stand van juridische stappen (bijvoorbeeld onderzoeken door Italiaanse autoriteiten); en (d) uw inzet voor structurele veiligheidsprotocollen voor civiele reddingsschepen in internationale wateren?
Daar waar beschikbaar en mogelijk, zal ik op verzoek van de Kamer nadere informatie over deze incidenten verstrekken.