Het bericht dat de financiële sector vervuilers kan aanpakken |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op het bericht dat de financiële sector in actie wil komen voor het klimaat en met een nieuw rekenmodel goed zicht mogelijk maakt op milieueffecten van geldverstrekking?1
Ik verwelkom de methodiek die door twaalf Nederlandse financiële instellingen is ontwikkeld om de CO2-voetafdruk van de portefeuille(s) van individuele instellingen in kaart te brengen.
Het rekenmodel draagt bij aan het vergroten van de transparantie over het klimaateffect van de investeringen van financiële instellingen die dit model toepassen. Ook voor klanten wordt het zo makkelijker om te kiezen voor een financiële instelling die actief bijdraagt aan de transitie naar een klimaatneutrale maatschappij. Bovendien helpt een rekenmodel de financiële instellingen door de klimaatdoelen die zij zichzelf stellen meetbaar te maken. Daardoor is voortgang beter te meten is en kan er door deze instellingen effectiever op de klimaatdoelen gestuurd worden. Bij de transitie naar het behalen van de klimaatdoelstellingen is het van belang dat alle sectoren – dus ook de financiële – zich inzetten. Idealiter is de volgende stap dat financiële instellingen hier zelf ook over gaan rapporteren en actief gaan sturen op het reduceren van de CO2-voetafdruk van hun portefeuille. Overigens heeft de ontwikkelde methodiek alleen betrekking op CO2, en niet op andere milieu en duurzaamheidsthema’s.
Deelt u de mening dat dit rekenmodel meer mogelijkheden geeft om publieke transparantie te bieden omtrent duurzaamheidsdoelstellingen en de praktische uitwerking van het duurzaamheidsbeleid van de financiële sector?
Zie antwoord vraag 1.
Gezien het feit dat het grootste deel van investeringen om de klimaatdoelstellingen te halen door private partijen gedaan moeten worden en banken en pensioenfondsen in juni 2017 in een brief aan de regering om concrete doelstellingen in wetgeving hebben gevraagd, ziet u met dit bericht aanknopingspunten om de financiële sector te helpen door afdwingbare doelen te stellen ten behoeve van de transitie naar een duurzame economie? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In het Regeerakkoord is aangegeven dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een Klimaatwet. Zoals bekend ligt er een initiatiefvoorstel voor een Klimaatwet van GroenLinks, PvdA, SP, D66 en ChristenUnie voor behandeling in uw Kamer. Tijdens het debat over de regeringsverklaring op donderdag 2 november jl. heeft het kabinet aangegeven positief te staan tegenover een gesprek over het initiatiefwetsvoorstel, om te
bezien of het als basis kan dienen voor een breed gedragen Klimaatwet. Momenteel ben ik de mogelijkheden hiertoe aan het verkennen en ik verwacht uw Kamer in het eerste kwartaal van 2018 te kunnen informeren over de resultaten daarvan.
Daarnaast werkt een high-level expert group on sustainable finance van de Europese Commissie op dit moment aan aanbevelingen om duurzame financiering te bevorderen. Dit rapport wordt in het voorjaar van 2018 verwacht. Mogelijk zal de Commissie op basis van dit rapport ook met aanvullende voorstellen komen. Wij zullen mogelijke initiatieven bezien, en uw Kamer hierover informeren.
Onderkent u dat dit rekenmodel dat CO2-uitstoot berekent, de bredere behoefte aan verduurzaming van geldstromen in termen van milieu, dierenwelzijn- en sociale aspecten niet ondervangt? Bent u van mening van de financiële sector ook hier nog stappen te maken heeft? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het rekenmodel waar het lid Van Raan naar verwijst, richt zich inderdaad op het in kaart brengen van klimaateffecten en ondervangt dus inderdaad niet alle sociale en milieuaspecten van duurzaamheid. Nederland als geheel scoort goed op deze doelen, maar tegelijkertijd inventariseren we waar we nog kunnen verbeteren. Ditzelfde geldt voor de financiële sector, en ik steun daarom het initiatief van deze werkgroep van harte.
Het feit dat ING voornemens is in de Dominicaanse Republiek een nieuwe kolencentrale te financieren |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u vernomen dat ING Bank al enkele jaren voornemens is om de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek te financieren en dat ook het onlangs aangescherpte kolenbeleid van ING geen impact heeft op dit voornemen van de bank?1
Het is de eigen verantwoordelijkheid van een bank om een passend duurzaamheidsbeleid vast te stellen en daarover verantwoording af te leggen. Het aangescherpte kolenbeleid van 2015 en de overwegingen van ING daarbij zijn te lezen op haar website. In het licht van het Parijse klimaatakkoord is het een goede zaak dat banken stappen zetten in de richting van verduurzaming van hun financieringsportefeuille.
ING schrijft op haar website dat Punta Catalina behoorde tot een van de laatste projecten waarvoor de bank – onder haar beleid van vóór 2015 – nog een financieringsverplichting op zich heeft genomen. Onlangs heeft de bank zich publiekelijk gecommitteerd aan het uitfaseren van kolencentrales uit haar boeken richting 2025.
Heeft u vernomen dat de bouwer Odebrecht in de afgelopen jaren beticht is van corruptie in relatie tot de voorgenomen bouw van de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek?2
Voor zover ik heb begrepen betreft het hier geen voornemen tot financiering maar is de bouw van de kolencentrale inmiddels al vergevorderd. ING houdt zich hierbij aan bestaande financieringsverplichtingen. Daarnaast heeft de bank aangegeven de financiering van elektriciteitswinning uit kolen versneld af te bouwen. In 2025 moet die financiering nagenoeg tot nul zijn teruggebracht.
De berichten inzake Odebrecht heb ik vernomen. Het kabinet verwacht dat ING conform de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen due diligence uitvoert. Zo ook op het gebied van corruptie. Het is aan ING om op basis van deze due diligence te besluiten om wel of niet tot financiering over te gaan.
Heeft u vernomen dat de vicepresident van Ecuador veroordeeld is tot zes jaar cel vanwege het aannemen van smeergeld van het Braziliaanse bouwconcern Odebrecht? Heeft u vernomen dat Odebrecht heeft toegegeven dat het 788 miljoen dollar aan steekpenningen heeft betaald in twaalf landen in Latijns-Amerika, inclusief de Dominicaanse Republiek?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de jarenlange protesten in de Dominicaanse Republiek tegen deze kolencentrale alsmede kritiek van maatschappelijke organisaties als BankTrack en Eerlijke Bankwijzer op ING’s voornemen om de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek te financieren vanwege zorgen over corruptie alsmede de te verwachten negatieve impact op het klimaat in de komende decennia als deze kolencentrale wordt gebouwd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Partij voor de Dieren dat de due diligence met betrekking tot de financiering van de Punta Catalina kolencentrale door ING niet past bij de werkwijze zoals afgesproken is in het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenant (IMVO-convenant) bancaire sector? Indien nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het betreft hier twee verschillende onderwerpen: klimaat en mensenrechten. Het – eind 2016 getekende – IMVO-convenant bankieren ziet op mensenrechten. De afspraken in het convenant gaan in op het tegengaan van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen. Hier hoort ook een goede human rights due diligence van banken bij. Binnen het convenant werken banken, NGO’s, vakbonden en overheid samen om mensenrechtenrisico’s te voorkomen en te mitigeren. Dit staat dus los van het klimaatbeleid van de bank.
Afgezien van de afspraken in het convenant blijft het de verantwoordelijkheid van ING om de OESO-richtlijnen en de Leidende Principes voor het bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties (UNGPs) na te leven.
Het besluit van ING voor de financiering van Punta Catalina dateert van 2015, nog voordat de bank beleid had aangenomen dat de financiering van nieuwe centrales uitsluit.
Bent u bereid om met de CEO van ING het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden dat ING afziet van financiering van deze kolencentrale?4
Gelet op de ambities van ING bank en haar huidige kolenbeleid zie ik geen noodzaak om met de bank in gesprek te gaan over individuele financieringsverplichtingen die de bank in het verleden is aangegaan.
Het nieuws dat dode en kreupele kippen zijn aangetroffen in een eierboerderij |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Undercoverbeelden tonen dode kippen op eierboerderij»?1
Ja.
Zijn de genoemde filmbeelden bekend bij u? Zo ja, kunt u bevestigen of de beelden inderdaad zijn opgenomen bij de in het artikel genoemde Nederlandse pluimveehouders?
De filmbeelden zijn bij mij bekend. Ik kan niet bevestigen of de beelden inderdaad opgenomen zijn op de vermelde adressen.
Zijn de vertoonde bedrijven recent gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo ja, zijn daarbij overtredingen geregistreerd?
De NVWA heeft de afgelopen twee jaar op een aantal van de door Ongehoord genoemde locaties gecontroleerd. De controles betroffen verschillende onderwerpen, waaronder ophokplicht en monstername in het kader van fipronil. Hierop zijn geen overtredingen geregistreerd. Een NVWA-inspecteur heeft overigens altijd de ruimte om zelfstandig een inspectie op bijvoorbeeld welzijn te initiëren als hij daar aanleiding toe ziet. Echter, dat heeft zich blijkens de wijze van handelen tijdens deze inspecties, niet voorgedaan.
Kunt u een overzicht geven van de dierenwelzijnseisen waar deze bedrijven aan moeten voldoen gezien de predicaten waarover zij beschikken?
In de regelgeving zijn voor legpluimveebedrijven specifieke houderijvoorschriften vastgelegd, evenals generieke regels met als doel om daarmee een minimale staat van dierenwelzijn te waarborgen. Voor bedrijven met het Beter Leven Keurmerk gelden nog aanvullende eisen, op basis van de afspraken met de Dierenbescherming.
De wettelijke vereisten voor legpluimveebedrijven komen voort uit Europese regelgeving en zijn vastgelegd in de Wet dieren, het Besluit houders van dieren en het Besluit diergeneeskundigen. Voor vrije uitloopkippen en biologisch pluimvee gelden nog aanvullende (Europese) eisen met betrekking tot onder andere de uitloop en de bezetting. Naast de naleving van regels over bezettingsdichtheid en overige huisvestingsvoorwaarden is een goed vakmanschap van de veehouder van groot belang voor het dierenwelzijn, aangezien niet alles zich in specifieke regels laat vastleggen. Dit geldt voor alle huisvestingssystemen.
Kunt u een overzicht geven van de sterftecijfers van dieren in Nederlandse kippenbedrijven, uitgesplitst naar de verschillende keurmerken die er zijn?
De enige sterftecijfers die mij ter beschikking staan voor legpluimvee zijn de cijfers uit de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN). Deze jaarlijkse uitgave van de Wageningen Universiteit bevat kengetallen van de verschillende sectoren. Voor legpluimvee zijn de kengetallen in KWIN afkomstig van pluimveehouders die werken met het managementprogramma LegManager. Hierdoor geven deze slechts een beperkt inzicht omdat slechts gegevens van een deel van de sector zijn opgenomen. De sterftecijfers in KWIN zijn lastig te vergelijken tussen de verschillende jaren en huisvestingssystemen, omdat de uitvalpercentages niet in dezelfde levensweek zijn bepaald. Een koppel legkippen zal op 100 weken doorgaans een hoger uitvalpercentage hebben dan op 70 weken. Grofweg liggen de uitvalpercentages volgens KWIN bij leghennen rond de 8% en lijken er geen grote verschillen te zijn tussen de verschillende huisvestingssystemen die de wetgeving kent. De sterftecijfers voor bedrijven met het Beter Leven keurmerk worden als zodanig niet bijgehouden in KWIN.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat ook bij biologische-, Beter Leven- en Rondeel-bedrijven kennelijk nog dergelijke beelden kunnen worden opgenomen? Zo ja, bent u bereid om samen met dierenbeschermers en pluimveehouders te zoeken naar oplossingen om het leven van dieren in kippenhouderijen verder te verbeteren?
De getoonde beelden zijn zorgwekkend. Ik wil echter niet op basis van deze enkele beelden een heel systeem afwaarderen. Ook factoren zoals het management van de pluimveehouder en ziektedruk zijn van grote invloed op het welbevinden van de dieren. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 802) van 22 december 2017, heeft de houder de morele en wettelijke plicht om goed voor zijn dieren te zorgen. Het is aan de houder om de sterfte tot een minimum te beperken. Dat er dieren ziek worden en sterven is helaas niet helemaal te voorkomen. De omvang en de oorzaak van de sterfte kan echter wel variëren per houder. Het is aan de sector om naar oplossingen te zoeken om het leven van pluimvee te verbeteren. Ik ben zeker bereid, indien pluimveehouders en dierenbeschermers met concrete voorstellen komen, om hierover in gesprek te gaan.
Het bericht 'Draagvlak mantelzorg is tanende' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Draagvlak mantelzorg is tanende»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ken het genoemde bericht.
Het SCP constateert enerzijds dat meer mensen (69% vs. 60% in 2014) vinden dat Nederlanders hulpbehoevende familie en vrienden zouden moeten helpen. Tegelijkertijd constateert het SCP dat minder mensen vinden dat deze hulp zo veel mogelijk van het eigen netwerk moet komen. Hiervoor zouden overheid en formele hulp aan de lat moeten staan.
Mantelzorgers zijn van onschatbare waarde. Ik snap dat mensen vaak niet méér mantelzorg kunnen geven dan ze al doen. Ik zal daarom met gemeenten, Mezzo en mantelzorgers zelf in gesprek gaan om te kijken hoe we gezamenlijk ervoor kunnen zorgen dat mantelzorg dragelijk blijft en dat de zorg toereikend blijft voor de zorgvrager. Uiteraard vraagt dit een goed samenspel met formele zorgverleners aan huis, maar ook om een gedifferentieerd gemeentelijk mantelzorgbeleid met een aansluitend aanbod van respijtzorg.
Wat vindt u ervan dat in 2010 41% van de Nederlanders vond dat hulp voor mensen met een beperking zo veel mogelijk door familie, vrienden of buren moet worden verleend en dat in 2016 nog maar 23% van de mensen bereid zijn om mantelzorg te verlenen? Hoe ziet u dit, gezien het feit dat in de toekomst mensen met (ouderdoms-)beperkingen langer thuis blijven wonen en deze onder andere afhankelijk zijn van mantelzorgondersteuning om dit langer thuis blijven wonen mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Ervan uitgaande dat uit het onderzoek blijkt dat de zorg voor de partner meestal zeer intensief (gemiddeld 20 uur per week) is en de zorg voor kinderen langdurig (gemiddeld 11 jaar), vindt u dat gemeenten en zorgverzekeraars bij mantelzorgers die langdurig intensief zorgen voldoende rekening houden met de draagkracht en draaglast van de mantelzorger? Zo ja waarom? Zo nee, hoe kunt u bevorderen dat hier meer rekening mee wordt gehouden?
Mantelzorg kan steeds zwaarder drukken. Vooral bij dementie speelt ook de psychische belasting mee van het verlies van (het contact met) de partner. Zowel de omgeving als professionals en overheid moeten hier oog voor hebben.
In de Wmo 2015 is positie van de mantelzorger verder verstevigd. Mantelzorgers mogen aanwezig zijn bij het gesprek van de cliënt met de gemeente en daarbij moet de gemeente oog hebben voor tijdige inzet van respijtzorg. Daarnaast kan combinatiedruk van zorg en werk bijdragen aan overbelasting. Om die reden wordt via het programma NextStep ingezet op het bewustmaken van werkgevers.
Voor de zomer van 2018 volgt een SCP publicatie naar de uitvoeringspraktijk van de Wmo 2015 – waarin nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan het aanbod aan mantelzorgondersteuning door gemeenten. Op basis van deze resultaten zal ik in het kader van het programma Langer Thuis dat in het eerste kwartaal met Uw Kamer gedeeld wordt gerichter afspraken maken met onder andere gemeenten en zorgverzekeraars over het vormgeven van een gedifferentieerd mantelzorgbeleid.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek blijkt dat circa drie op de tien mantelzorgers niet bekend is met de mogelijkheden die er zijn om mantelzorgondersteuning te krijgen en dat dit ten opzichte van 2014 niet is verbeterd? Deelt u de mening dat gemeenten en zorgverzekeraars deze mogelijkheden eerder/duidelijker aan mantelzorgers moeten aanbieden? Wat kunt u samen met Vereniging van Nederlandse Gemeenten doen om de bekendheid van de mogelijkheden om mantelzorgondersteuning te krijgen – zoals respijtzorg – te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Ervan uitgaande dat de helft van de mantelzorgers ervaren dat ze te weinig mee kunnen beslissen met de zorgprofessional, zou u kunnen bevorderen dat «de mantelzorger» meer in beeld komt bij de beroepsgroepen die werkzaam zijn in de thuiszorg zodat er in praktijk meer samen beslist kan worden?
De opgedane kennis en ervaringen uit de «In voor mantelzorg» programma’s van afgelopen jaren worden nog steeds verspreid en geborgd in de mbo-opleidingen zorg en welzijn en hbo-opleidingen zorg en sociaal werk. Het congres In voor Mantelzorg, gericht op verdieping van het samenspel met de mantelzorger vanuit de formele zorg en andersom, was zowel in juni 2016 als januari 2017 volgeboekt en wordt dit jaar op verzoek van uw Kamer opnieuw door mijn ministerie, Movisie en Vilans georganiseerd. Medio dit jaar zal ik bezien of nog andere acties wenselijk zijn.
Bent u bereid om met gemeenten, Mezzo en zorgverzekeraars in overleg te gaan naar aanleiding van het onderzoek het Sociaal en Cultureel Planbureau om concrete stappen te zetten om de mantelzorgondersteuning te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
De omstandigheden in Noord-Koreaanse politieke gevangenissen |
|
Raymond de Roon (PVV), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «North Korea’s prisons are as bad as Nazi camps, says judge who survived Auschwitz»?1
Ja.
Klopt het dat er ongeveer 130.000 Noord-Koreanen zonder enige vorm van proces worden vastgehouden in politieke gevangenissen en dat de omstandigheden daar minstens zo verschrikkelijk zijn als in Auschwitz?
Ondanks een gebrek aan toegang voor onafhankelijke waarnemers, zijn de rapporten van de VN-onderzoekscommissie naar mensenrechten in Noord-Korea een gezaghebbende bron van informatie over aantallen gedetineerden en detentieomstandigheden in het land. Het kabinet hecht zeer aan de informatie en het deskundige oordeel uit deze rapporten.
Hoe beoordeelt u de berichten dat het Noord-Koreaanse regime zich in tenminste vier grote politieke gevangenissen schuldig maakt aan tien van de elf misdaden tegen de menselijkheid, zoals die in 1998 zijn vastgesteld in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof?
Deze berichten, die grotendeels zijn gebaseerd op de bevindingen van de VN-onderzoekscommissie, zijn gruwelijk en onderstrepen eens temeer het belang van VN-instellingen bij het tegengaan van straffeloosheid en het ter verantwoording roepen van personen die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan misdaden tegen de menselijkheid.
Bent u bereid de stalinistische praktijken in Noord-Koreaanse politieke gevangenissen te adresseren in VN-verband en hoog op de agenda te zetten als Nederland volgend jaar lid is van de VN-Veiligheidsraad? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, inclusief misstanden in (politieke) gevangenissen, mede in EU-verband regelmatig aan de orde door middel van verklaringen en resoluties in de Mensenrechtenraad en in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN, waarbij ook de VN-Veiligheidsraad wordt aangespoord maatregelen te treffen. Als het aan Nederland ligt, vindt er dit jaar bovendien wederom een zeer stevig debat plaats in de VN-Veiligheidsraad over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea.
Deelt u de mening van Thomas Buergenthal en twee andere vooraanstaande juristen dat Kim Jong-un c.s. voor het Internationaal Strafhof gedaagd moet worden om zich te verantwoorden voor de misdaden tegen de menselijkheid die zijn regime begaat, iets waarvoor VN-rapporteur Michael Kirby in 2014 ook al pleitte? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de VN-Veiligheidsraad op basis van de conclusies en aanbevelingen van de VN-onderzoekscommissie passende maatregelen zou moeten treffen, waarbij ook de mogelijkheid om de situatie in Noord-Korea naar het Internationaal Strafhof te verwijzen zou moeten worden overwogen. Nederland is een van de landen die de VN-Veiligheidsraad hier sinds 2014 toe oproept en zal dit tijdens het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad blijven doen. Maar voor een dergelijk besluit is instemming van de vijf Permanente Leden van de VN-Veiligheidsraad vereist. Het kabinet ondersteunt ieder initiatief dat het mogelijk maakt de schuldigen verantwoordelijk te houden voor hun misdaden, zoals het onderzoek van de International Bar Association.
Welke andere manieren ziet u om de grove mensenrechtenschendingen in Noord-Korea niet onbestraft te laten?
Nederland is voorstander van het versterken van de rol die het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN in Seoel vervult op het gebied van informatiegaring die het mogelijk maakt schuldigen verantwoordelijk te houden voor hun misdaden.
Bent u ermee bekend dat Noord-Korea al jarenlang bovenaan de Ranglijst Christenvervolging van Open Doors staat en dat ruim 50.000 Noord-Koreaanse christenen momenteel in strafkampen zitten?
Ik ben bekend met deze zeer ernstige berichten, en ook met het feit dat de vervolging van christenen een van de mensenrechtenschendingen in Noord-Korea is die door de VN-onderzoekscommissie in haar rapport wordt benoemd.
Bent u bereid in het bijzonder op te komen voor de benarde positie van christenen in Noord-Korea? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland komt op voor de mensenrechten van alle Noord-Koreanen, waaronder het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen die een verhoogd risico lopen op vervolging, zoals Noord-Koreaanse christenen. Gezien de zeer beperkte mogelijkheden om in Noord-Korea projecten te ontplooien, ligt daarbij de nadruk op het documenteren van misstanden met als doel de schuldigen te zijner tijd verantwoordelijk te kunnen houden voor hun misdaden. Hiertoe worden onder andere projecten gefinancierd vanuit het Mensenrechtenfonds in Zuid-Korea.
(partij-) politieke propaganda in en rond het stembureau |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat het bij de in maart jongstleden gehouden Tweede Kamerverkiezingen is voorgekomen dat in een stembureau in een multicultureel centrum c.q. moskee vlaggen van een bepaald land en nationalistisch aandoende posters en/of schilderijen hingen?
Ja.
Kent u de zorgen die in het debat met de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken op 20 juni jl. zijn uitgesproken over (partij-)politieke propaganda in en rond het stembureau, en die de Minister toen heeft pogen weg te nemen?
Ja.
Wat zult u doen om te voorkomen dat bij volgende verkiezingen vlaggen van bepaalde landen en nationalistische posters of schilderijen hangen dan wel andere uitingen zichtbaar zijn c.q. te horen zijn in of nabij een stembureau?
Ingevolge de Kieswet borgen de gemeenten bij de keus en inrichting van de stemlokalen dat in het stemlokaal geen activiteiten worden ontplooid die erop gericht zijn de kiezers in hun keuze te beïnvloeden. Indien naar het oordeel van de gemeente de inrichting of functie van (een ruimte in) een gebouw de kiezer mogelijk belemmert om onbezwaard zijn stem uit te brengen, dan dient die locatie niet als stemlokaal te worden aangewezen, dan wel dient de gemeente vooraf met de eigenaar en/of beheerder van dat gebouw afspraken te maken over de inrichting van het gebouw op de dag van stemming. Ook als op de dag van de verkiezing zaken worden geconstateerd die in de weg kunnen staan van het zelfstandig en onafhankelijk uitbrengen van de stem, dan is de gemeente verantwoordelijk in een oplossing te voorzien. Zo herinner ik eraan dat in de gemeente Amsterdam de desbetreffende vlag en posters uit het stemlokaal werden verwijderd.
Zijn de huidige artikelen in de Kieswet toereikend om politieke beïnvloeding in en nabij stembureaus te voorkomen? Kunt u nu alle nodige maatregelen nemen en zult u dit ook doen?
Ik acht de huidige wetgeving toereikend. In de instructie voor stembureauleden, die ik voorafgaand aan de verkiezing ter beschikking stel aan gemeenten, is voorgeschreven dat de leden van het stembureau erop toezien dat in het stemlokaal geen activiteiten plaatsvinden die de kiezers in hun stemgedrag kunnen beïnvloeden. Er mag dus bijvoorbeeld geen campagne worden gevoerd in het stemlokaal. Aanwezigen die dat wel doen, verstoren de orde. De instructie luidt dat in dat geval de desbetreffende persoon of personen moeten worden weggestuurd.
Hoe is het recht van kiezers om het tellen van de stemmen bij te wonen gereguleerd? Is er een aanmeldprocedure? Mogen kiezers die bij het tellen van de stemmen aanwezig zijn uitingen dragen van politieke partijen, van specifieke meningen of overtuigingen?
In een democratische rechtstaat is geborgd via het recht dat het verkiezingsproces eerlijk en op een transparante wijze verloopt. Toegang voor kiezers tot het tellen van de stemmen door het stembureau maakt daar onderdeel vanuit. In artikel J 35 van de Kieswet is geregeld dat gedurende de tijd dat het stembureau zitting houdt, iedere kiezer bevoegd is in het stemlokaal te vertoeven, voor zover de orde daardoor niet wordt verstoord en de voortgang van de zitting niet wordt belemmerd. De vraag of de goede orde wordt verstoord, is ter beoordeling van de voorzitter van het stembureau.
De Kieswet bepaalt dat kiezers aanwezig kunnen zijn bij de telling. Ik vind het onwenselijk om kiezers voor te schrijven op welke wijze ze zich dienen te kleden. Indien de goede orde wordt verstoord, kan de voorzitter van het stembureau de orde handhaven.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat kiezers die bij het tellen van de stemmen aanwezig zijn, uitingen dragen van politieke partijen, meningen en overtuigingen? Bent u bereid, zo nodig, de wet- en regelgeving te wijzigen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de huurtoeslag de komende jaren flink zal dalen |
|
Edgar Mulder (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huurtoeslag fors lager in de komende jaren»?1
Ja.
Hoeveel van de 1,4 miljoen huishoudens die huurtoeslag ontvangen, kampen nu al met betalingsproblemen c.q. zitten in de schulden, en waar komt dat door?
Uit het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers 2015» van Panteia2 blijkt dat naar schatting bijna 20% (oftewel 1,4 miljoen huishoudens) van alle huishoudens in Nederland risicovolle of problematische schulden3 heeft. Hiervan heeft ongeveer 60% (oftewel 840.000 huishoudens) risicovolle schulden en 40% (oftewel 540.000 huishoudens) problematische schulden. Niet bekend is hoeveel van deze huishoudens een huurtoeslag ontvangen. Wel blijken huishoudens met een laag inkomen en een huurwoning een grotere kans op problematische schulden te hebben. Schulden ontstaan zelden als gevolg van één oorzaak, maar zijn veelal gelegen in een combinatie van omgevingsfactoren, bewust en onbewust gedrag, onverwachte gebeurtenissen en in de persoon gelegen factoren.
Hebt u er zicht op hoeveel huishoudens door het verlagen van de huurtoeslag (extra) in de financiële problemen zullen komen? Zo nee, hoe kunt u dan voor deze bezuinigingsmaatregel zijn? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Het is niet zo dat de komende jaren de huurtoeslag verlaagd wordt. Door afschaffing van de KAN-bepaling stijgt de huurtoeslag iets minder. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, liggen aan schulden vaak meerdere oorzaken ten grondslag. Niet gesteld kan worden dat een wijziging in de ontvangen huurtoeslag per definitie leidt tot financiële problemen. Het is belangrijk dat mensen steeds hun totale uitgavenpatroon in evenwicht houden of brengen met hun inkomsten. Het effect moet worden bezien in het bredere, algemene koopkrachtbeeld van het regeerakkoord. (zie ook het antwoord op vraag 4).
Hoe kunt u – gezien de stijgende huren, dalende huurtoeslag, stijgende energierekening, stijgende btw etc. – volhouden dat «huishoudens er de komende jaren op vooruit zullen gaan»? Waarom doet u deze uitspraak?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, wordt de huurtoeslag de komende jaren niet verlaagd, maar stijgt de huurtoeslag iets minder. Tegelijkertijd wordt de harde inkomensgrens in de huurtoeslag geschrapt. Daardoor verliezen mensen die iets meer gaan verdienen niet meer ineens hun hele huurtoeslag. Dit kan honderden euro’s op jaarbasis schelen. Bovendien is het regeerakkoord een forse lastenverlichting afgesproken. De belastingtarieven worden flink verlaagd en de algemene heffingskorting wordt verhoogd. Per saldo hebben ook mensen met een huurwoning straks meer te besteden.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat er met het verlagen van de huurtoeslag wordt bezuinigd op eigen mensen, terwijl statushouders in dit land nog steeds alles gratis krijgen? Bent u ertoe bereid hier onmiddellijk een eind aan te maken en te kiezen voor de Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Iedereen die in Nederland verblijft wordt in gelijke omstandigheden gelijk behandeld. Als er wijzigingen in de huurtoeslag plaatsvinden, gelden deze dus ook voor statushouders.
Het bericht ‘Zorg over groei geweld door verwarde mensen in Rotterdam’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorg over groei geweld door verwarde mensen in Rotterdam»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de korpschef van de Rotterdamse politie, die aangeeft dat hij over dit jaar 8.000 incidenten met verwarde personen verwacht, daar waar dit in 2014 nog 6.000 incidenten waren?
De politiechef van Rotterdam doelt met de 6.000 incidenten in 2014 op de politieregistratie inzake incidenten overlast personen met verward gedrag. Uit deze cijfers kunnen geen conclusies worden getrokken over het aantal unieke personen met verward gedrag dat voor overlast zorgt.
Uit de cijfers van alle politie-eenheden bleek dat het totaal aantal registraties van overlast door personen met verward gedrag toenam van 44.400 in 2012 naar ruim 74.800 in 2016. Dat betekent een gemiddelde jaarlijkse stijging van 14 procent. De definitieve cijfers over 2017 zijn op 27 februari jl. bekend gemaakt. Hieruit blijkt dat het aantal geregistreerde incidenten in 2017 met 12% is gestegen ten opzichte van 2016.
Het spreekt voor zich dat ik mij ook zorgen maak over deze stijging. Het bevestigt het vermoeden dat een groeiende groep mensen de toegang tot zorg en ondersteuning (schulden, wonen, werk en inkomen) moeilijk weet te vinden. Mogelijk komen deze als gevolg daarvan eerder en vaker in aanraking met instanties als de politie. Dat moet worden voorkomen. Om meer aan de voorkant van de problematiek te komen en te voorkomen dat problemen voor de personen zelf of hun omgeving verergeren, is het belangrijk dat de preventie en de vroegsignalering in de wijk goed zijn geregeld, zoals de korpschef – en met hem het door het kabinet voor dit doel ingestelde, zogenaamde «Schakelteam» – eerder ook heeft aangegeven.
Verwacht u net als de Rotterdamse politie, indachtig het feit dat de politie eerder dit jaar bekend maakte dat landelijk het aantal meldingen over personen met verward gedrag in 2016 met 14% is gestegen ten opzichte van 2015, weer een stijging van het aantal meldingen in 2017?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe vaak verwarde personen moord, doodslag of ander geweld met de dood tot gevolg, gepleegd hebben in 2017 in Nederland? Is hier ook sprake van groei ten opzichte van voorgaande jaren?
Bij de politie is uit de registratie niet het aantal personen af te leiden dat in verwarde toestand een strafbaar feit heeft gepleegd of daarvan wordt verdacht.
Waarom wordt in de beleidsreactie «Tussenrapportage Schakelteam personen met verward gedrag» geen koppeling gemaakt met de rol van de politie?
In de beleidsreactie wordt ingegaan op de maatregelen die worden getroffen om personen met verward gedrag beter te helpen, bijvoorbeeld door middel van een betere triage, alternatieven voor vervoer door politie en passende beoordelingslocaties. De bedoeling is dat personen met verward gedrag tijdig passende zorg en ondersteuning krijgen. Hiermee kan ernstiger leed voor de persoon of het afglijden naar overlast of criminaliteit worden voorkomen. De politie maakt onderdeel uit van het landelijk Schakelteam personen met verward gedrag, dat deze tussenrapportage heeft uitgebracht. De urgentie die het Schakelteam heeft onderstreept bij het uitbrengen van de rapportage, wordt door de politie herkend en bevestigd.
Wordt de politie voldoende getraind in het herkennen van verwarde personen en het inschatten van de dreiging? En geldt hetzelfde voor de meldkamer?
De politieopleiding kent een module op het vlak van sociaal psychiatrische problematiek. De politie beziet continu of opleidingen naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen actualisatie of bijstelling behoeven. Daarbij is in het bijzonder aandacht voor het globaal kunnen herkennen van ziektebeelden, de-escalerend optreden, het betrekken van ervaringsdeskundigheid en het handelingsrepertoire ten gevolg van nieuwe wet- of regelgeving. De behoefte aan extra deskundigheid op de meldkamer heeft ook de aandacht. Daarbij wordt aangesloten bij de ontwikkelingen rond het voorlopige, landelijke model Melding dat in 2018 wordt beproefd.2
Kunt u, aangezien de politie Rotterdam aangeeft nog geen integraal sluiten handelingskader te hebben om alle problematiek rondom geweld door verwarde mensen te stoppen, helpen deze knelpunten weg te nemen? Waar liggen volgens u de overige knelpunten?
Uit de landelijke monitor «Stand van het land», die het Schakelteam tezamen met zijn tussenrapportage op 5 oktober 2017 heeft uitgebracht,3 is op te maken dat Rotterdam samen met de regio Rotterdam Rijnmond – Zuid Holland Zuid vele activiteiten en initiatieven ontplooit om tot een sluitende aanpak voor personen met verward gedrag te komen, onder auspiciën van een regionaal Schakelteam Personen met verward gedrag. De Rotterdamse aanpak «Mensen met verward gedrag» is in juni 2016 vastgesteld en is onderdeel van het gemeentelijk WMO actieprogramma. Er zijn diverse maatregelen genomen om de sluitende aanpak te bereiken. Zo is er sinds september 2016 een 24/7 advies- en meldpunt mensen met verward gedrag waar Rotterdammers hun zorgen kenbaar kunnen maken over mensen in hun omgeving. Daarnaast is ook de ggz-deskundigheid bij wijkteammedewerkers versterkt. Onderdeel van het programma is ook dat overlastregistratie van de politie in relatie tot verward gedrag – waarbij geen directe opvolging van de politie noodzakelijk is, maar die wel aanleiding geven tot zorg – in een frequent overleg tussen de politie en de GGZ worden besproken.
De samenwerking tussen mijn ministerie en het Veiligheidshuis in Rotterdam is goed. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt het Veiligheidshuis in Rotterdam financieel om knelpunten op het gebied van privacy en informatiedeling aan te pakken en bij het ontwikkelen van een persoonsgerichte aanpak voor personen met een ernstig psychiatrische aandoening (EPA). In de brief van 24 november 2017 heeft het kabinet een reactie gegeven op de tussenrapportage van het Schakelteam en aangegeven wat er overal in het land door gemeenten en hun partners en ook door de landelijke overheid wordt gedaan om de sluitende aanpak te helpen realiseren.4
Hoe beoordeelt u, in het licht van de groei van geweld door verwarde mensen, de uitspraak van de directeur van GGZ-Nederland dat behandeling en begeleiding van verwarde mensen in de wijken nu nog onvoldoende is? Ziet u hier een verband? Hoe verloopt in de gemeente Rotterdam het programma tussen de politie en de GGZ waarin politie dagelijks de E33-meldingen doornemen en bespreken welke vervolgstappen nodig zijn?
In navolging van de wijk GGD’ers in de gemeente Vught, zijn, met subsidie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, 13 gemeenten gestart met pilots waarin mensen van de GGD in de wijk preventief ingrijpen, overlast beperken en voorkomen en indien nodig bemiddelen naar de juiste zorg. Voor een overzicht van verdere acties verwijs ik u naar de al genoemde kabinetsreactie van 24 november 2017.
Het Rotterdamse politie-GGZ programma verloopt in grote lijnen als volgt. Personen met verward gedrag, die zichtbaar zijn geworden vanwege politie-interventie (vastgelegd in de politieregistratie), worden gescreend door de GGZ medewerkers. Als de burger al bekend is bij een zorginstelling, wordt dit onder de aandacht gebracht van de zorginstelling waar deze al cliënt is. Indien de burger niet bekend is binnen de zorg, wordt deze door middel van huisbezoek door een GGZ-medewerker en zo nodig een wijkagent begeleid naar de GGZ, bemoeizorg en/of wijkteam en/of hun eigen netwerk. Er worden indien aan de orde ook beoordelingen gedaan op het politiebureau.
De GGZ medewerkers zijn dagelijks op alle politiebureaus van de gemeente Rotterdam aanwezig en hebben naast het doornemen van de registratie van de meldingen over verward overlastgevend gedrag tevens een consultatieve functie waar veel gebruik van wordt gemaakt binnen de politie.
Wat is de status van het aangekondigde goed werkende systeem voor ondersteuning van mensen met verward gedrag dat uiterlijk 1 oktober 2018 wordt ingevoerd?
Het Schakelteam constateert in de Tussenrapportage van oktober 2017 dat er de afgelopen twee jaar veel is gebeurd in de aanpak van de problemen van mensen met verward gedrag. Het Schakelteam constateert dat er een landelijk dekkend netwerk is gerealiseerd van regionale implementatieteams personen met verward gedrag. In totaal zijn er nu 23 regio’s, waarin gemeenten, verzekeraars, politie, Openbaar Ministerie, ggz, GGD, ambulancezorg en cliëntorganisaties met elkaar samenwerken. Vaak met als basis bestuurlijke afspraken tussen de belangrijkste partijen. Daarnaast heeft ZonMw5 vorig jaar 87 subsidies verleend aan regio’s ter ondersteuning van initiatieven op één of meer van de bouwstenen van het Schakelteam.
Tegelijkertijd is vastgesteld dat er nog veel moet gebeuren en dat (bestuurlijk) commitment van alle betrokken partijen noodzakelijk is om te komen tot een goed werkende aanpak voor ondersteuning van mensen met verward gedrag en te komen tot een inclusieve en veilige wijk voor iedereen. Het Schakelteam komt in april 2018 met een tweede tussenrapportage waarin ook een monitor is opgenomen om de stand van het land van de ondersteuning van mensen met verward gedrag op gemeentelijk niveau weer te geven.
Het bericht ‘Wel hier geboren, maar géén nationaliteit: 112 Amsterdamse kinderen zijn 'staatloos' |
|
Maarten Groothuizen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wel hier geboren, maar géén nationaliteit: 112 Amsterdamse kinderen zijn «staatloos»»?1
Ja.
Het artikel benoemt staatloosheid van in Nederland geboren kinderen als oorzaak van een aantal problemen. Ook vraagt het artikel om aandacht voor armoede onder deze kinderen. Voor het beantwoorden van de vraag is het belangrijk om onderscheid te maken tussen staatloosheid en verblijfstatus.
Het Nederlandse nationaliteitsrecht kent, op twee uitzonderingen na, niet de mogelijkheid Nederlander te worden door geboorte op Nederlands grondgebied (het zogeheten ius soli beginsel). Kinderen die in Nederland worden geboren uit niet-Nederlandse ouders, worden geen Nederlander, ook niet als zij bij geboorte geen andere nationaliteit kunnen verwerven en dus staatloos zijn.
De Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna RWN) heeft als uitgangspunt het zogeheten ius sanguinis beginsel. Kinderen verwerven bij geboorte alleen van rechtswege de Nederlandse nationaliteit, indien één of beide ouders Nederlander zijn.
De RWN kent wel een oplossing voor staatloos in Nederland geboren kinderen. Op dit moment kunnen staatloos in Nederland geboren kinderen na drie jaar rechtmatig verblijf zelfstandig, door optie, Nederlander worden (artikel 6, eerste lid onder c RWN).
Voor staatloos in Nederland geboren kinderen zonder rechtmatig verblijf komt er binnen afzienbare tijd ook een mogelijkheid om door optie Nederlander te worden. In reactie op het ACVZ advies «Geen land te bekennen» uit 2013, heeft het Kabinet namelijk besloten, onder voorwaarden, ook een optierecht toe te kennen aan deze kinderen.
Dit zal worden gerealiseerd in een wetsvoorstel dat ik in het voorjaar van 2018 zal indienen bij de Tweede Kamer. Zie verder de beantwoording van vragen 4, 5 en 6.
Ik wil er op wijzen dat alle rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen aanspraak kunnen maken op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten behoeve van henzelf en hun kinderen, ook als zij staatloos zijn. Deze aanspraak is gekoppeld aan de aard van het verblijf en niet aan de nationaliteit of het ontbreken daar van. Verreweg de meeste staatlozen in Nederland verblijven hier rechtmatig.
Klopt het dat als een van de ouders illegaal in Nederland verblijft, het gehele gezin geen recht heeft op bijstand en toeslagen? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind?
Ingevolge het koppelingsbeginsel in artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000 worden er geen bijstand of toeslagen toegekend ten behoeve van vreemdelingen die niet-rechtmatig in Nederland verblijven. Dit wordt verder geregeld in de betreffende materiewetten. In de Participatiewet geldt dat in een gezin waar één van beide ouders illegaal in Nederland verblijft, alleen de rechtmatig in Nederland verblijvende ouder recht heeft op bijstand. Op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen geldt voorts dat er ook geen recht bestaat op een toeslag indien de ouder een partner heeft die niet-rechtmatig in Nederland verblijft of, specifiek voor de huurtoeslag, sprake is van een ouder met een niet-rechtmatig verblijf houdende medebewoner. Een vreemdeling die niet rechtmatig verblijf houdt zou anders indirect kunnen meeprofiteren van een toeslag die aan zijn partner of medebewoner wordt toegekend. Het recht op een toeslag wordt namelijk op het niveau van het huishouden vastgesteld, waarbij niet alleen de draagkracht van de ouder zelf maar ook die van zijn partner of, voor de huurtoeslag, van een medebewoner in aanmerking wordt genomen. In het geval van partnerschap of medebewonerschap wordt de toeslag aan één van beiden toegekend ten behoeve van hen samen.
Uitgangspunt van het koppelingsbeginsel is dat verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen aan vreemdelingen worden gekoppeld aan de rechtmatigheid van hun verblijf. Rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen, onder wie staatlozen, ontvangen dus wel bijstand en toeslagen indien zij aan de voorwaarden daarvoor voldoen. In dat geval is er ook geen doorwerking naar het recht op toeslagen van een eventuele partner of medebewoner.
Het recht op sociale zekerheid voor kinderen wordt in Nederland aan de ouders toegekend. Het past niet binnen de vormgeving van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel om dit recht rechtstreeks aan het kind toe te kennen.
In dat kader heeft Nederland een voorbehoud gemaakt bij artikel 26 van het IVRK, namelijk dat deze bepaling niet verplicht tot een zelfstandig recht van kinderen op sociale zekerheid. Er zijn echter ook andere wegen om te zorgen dat kinderen geen basisvoorzieningen ontzegd worden en dat hun rechten onder het IVRK worden geborgd. Zo biedt de Participatiewet ruimte aan gemeenten om maatwerk te bieden aan kinderen.
Erkent u de problematiek dat (kinderen van) staatlozen ook verschillende familierechtelijke problemen ervaren zoals niet kunnen trouwen en het niet kunnen erkennen van hun kinderen?
Ik kan niet uitsluiten dat er ook in Nederland staatlozen zijn die genoemde problemen ervaren, met name wanneer zij niet-rechtmatig in Nederland verblijven. Voor het zich kunnen inschrijven als ingezetenen en voor het kunnen opnemen van gegevens van een vreemdeling in de basisregistratie personen (BRP) is niet de nationaliteit van belang, maar de rechtmatigheid van het verblijf. Voor het kenbaar kunnen maken van een voornemen om in Nederland in het huwelijk te treden, voor het kunnen laten inschrijven van een in het buitenland gesloten huwelijk en voor erkenning van een kind is rechtmatig verblijf een voorwaarde. Een staatloze man kan naar Nederlands recht een kind erkennen. Als hij rechtmatig in Nederland verblijft geldt Nederlands recht als zijn nationale recht als bedoeld in Boek 10 BW, artikel 10.95.
Wat is uw reactie op de stelling van de Amsterdamse Kinderombudsvrouw dat er in Nederland geen procedure is om staatloosheid vast te stellen?
In het in antwoord 1 genoemde ACVZ advies «Geen land te bekennen» concludeerde de ACVZ dat Nederland geen goede procedure heeft om staatloosheid vast te stellen. Het Kabinet heeft daarop toegezegd deze leemte op te vullen en een vaststellingsprocedure te zullen ontwikkelen op wettelijke grondslag. Het in antwoord 1 reeds genoemde wetsvoorstel zal naar verwachting in het voorjaar van 2018 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
De Raad van State heeft op 8 december 2017 advies uitgebracht over het wetsvoorstel en de bijbehorende aanpassing van de RWN en de Paspoortwet. Het nader rapport wordt momenteel opgesteld. In het wetsvoorstel wordt een procedure in het leven geroepen om staatloosheid vast te laten stellen door een rechter.
Er zijn overigens op dit moment ook al mogelijkheden om te kunnen aantonen dat iemand staatloos is. Dat kan bijvoorbeeld als betrokkene beschikt over een buitenlands brondocument waaruit staatloosheid blijkt of bij geboorte van een kind als vaststaat dat de ouders staatloos zijn.
Met het wetsvoorstel wordt een vooruitgang bereikt ten opzichte van de huidige situatie omdat naar verwachting meer personen hun staatloosheid zullen kunnen aantonen. Het gaat daarbij vooral om personen die rechtmatig in Nederland verblijven maar die slecht of niet gedocumenteerd zijn. Zij kunnen door dit laatste niet als staatloos worden opgenomen in de BRP. Met de nieuwe vaststellingsprocedure zal een deel van de groep vreemdelingen die momenteel in de BRP is opgenomen met «nationaliteit onbekend» voortaan kunnen worden ingeschreven met het gegeven staatloos.
Dit is van betekenis voor de staatloze zelf en zorgt tevens voor een meer betrouwbaar beeld van wie zich in Nederland bevindt.
Het wetsvoorstel sluit personen zonder rechtmatig verblijf overigens niet uit. Ook zij kunnen zich wenden tot de rechter om hun staatloosheid te laten vaststellen.
Wat is de status van het wetsvoorstel waarmee een procedure in het leven wordt geroepen om staatloosheid vast te laten stellen door een rechter? Wanneer wordt deze wet naar de Kamer gestuurd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u tot de invoering van deze wet doen om te voorkomen dat ouders en kinderen de dupe worden van het gebrek aan een goede procedure om staatloosheid vast te stellen in Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre heeft het arrest Chavez-Vilchez (arrest C-133/15) van het Europees Hof van Justitie consequenties voor de toepassing van de Koppelingswet voor deze gezinnen?
Het arrest Chavez-Vilchez betreft niet direct de toepassing van het koppelingsbeginsel maar betreft de aanspraak van een niet-rechtmatig verblijvende ouder van een minderjarige EU burger op een afgeleid verblijfsrecht in de Unie. Het arrest heeft zowel betrekking op gezinnen met één Nederlandse ouder en Nederlandse kinderen en een ouder van buiten de EU als op gezinnen van een alleenstaande ouder van buiten de EU zonder rechtmatig verblijf met Nederlandse kinderen. Voor een nadere duiding van het arrest verwijs ik u naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 14 juli 2017, Kamerstuk 19 637, nr. 2338.
Nederlandse steun en internationale steun aan de Syrische oppositie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht Wat doet Al-Nusra met gifgasstad Idlib?1
Hoe beoordeelt u de documentaire Undercover in Idlib, die aantoont dat Idlib en de omringende provincie volledig in handen zijn van Hay’at Tahrir al-Sham (HTS), een jihadistische beweging bestaande uit Jabhat al-Nusra en vier andere terroristische groeperingen in Syrië, en al sinds 2015 hermetisch van de buitenwereld afgesloten zijn?2
De situatie in Idlib is, net als in Syrië als geheel, uitermate complex en wordt nauwgezet gemonitord. Hoewel Hay’at Tahrir al-Sham (HTS) een dominante invloed heeft in grote delen van de provincie Idlib, zijn er ook gebieden waar het niet de dienst uitmaakt. Dat een bepaald gebied militair gecontroleerd wordt door HTS betekent overigens niet dat de gehele bevolking terplekke HTS ook daadwerkelijk steunt.
Hoe verhoudt uw bewering3 dat sommige delen van Idlib en de omringende provincie nog beheerst worden door de gematigde oppositie, zich tot het beeld dat de documentaire Undercover in Idlib schetst?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u concrete voorbeelden noemen van steden, dorpen of checkpoints in de provincie Idlib die medio december 2017 nog in handen zijn van de gematigde oppositie?
De situatie in Idlib is, net als in de rest van Syrië, fluïde en invloedssferen van gewapende groeperingen wisselen geregeld. HTS heeft een dominante invloed in grote delen van de provincie Idlib, maar heeft zeker niet de gehele provincie in handen. Eind 2017 stonden onder meer de volgende steden, dorpen of checkpoints in Idlib niet onder controle van HTS: Jarjanaz, Al Ghadfah, Mar Shoreen, Ma’Saran, Tal Mardikh, Kafr Ruma, Shinan, Mzabour, Sarjah, Rwaiha, Kafr Takhareem, Armanaz, Marrat al-Ikhwan, Harbnush, en Killi.
U stelt4 dat het Access to Justice and Community Security (AJACS)-programma zeer intensief wordt gemonitord, juist om infiltratie door extremisten te voorkomen en een goede besteding van Nederlandse hulpgelden te waarborgen. Hoe verklaart u dan dat via het AJACS-programma toch (financiële) steun is verleend aan de Free Syrian Police (FSP) in Idlib, waar Jabhat al-Nusra de agenten selecteert5?
Naar aanleiding van het BBC-programma Panorama van 4 december jl. hebben donoren het AJACS-programma (Access to Justice and Community Security) onmiddellijk bevroren en de uitvoerder van het AJACS-programma, het Adam Smith Institute (ASI), de opdracht gegeven de aantijgingen te onderzoeken. Ook hebben de donoren opdracht gegeven voor een extern onderzoek, wat is uitgevoerd door het bureau Integrity. Daarnaast heeft het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken de aantijgingen onderzocht.
De drie onderzoeken concluderen dat de beschuldigingen niet kloppen, danwel oude incidenten betreffen die reeds adequaat werden geadresseerd. Gevraagd bewijs voor enkele van de aantijgingen kon niet geleverd worden door de programmamakers, bijvoorbeeld aangaande schendingen van mensenrechten door FSP-agenten, of grootschalige corruptie binnen AJACS. Hier zijn door de onafhankelijke monitor Integrity ook geen bewijzen voor gevonden.
Op basis van resultaten van deze onderzoeken is het kabinet van mening dat wordt voldaan aan de door Nederland gestelde voorwaarden voor hervatting van AJACS-financiering: 1) de onderzoeken zijn afgerond, 2) de aantijgingen zijn afzonderlijk onderzocht, 3) eerder door Integrity geïdentificeerde incidenten zijn destijds direct en afdoende geadresseerd en er is voor zover bekend geen sprake van nieuwe misstanden, 4) er is geen noodzaak tot sanctionering van partijen aangezien er geen bewijs voor de aantijgingen is gevonden, 5) er bestaan heldere afspraken over het verkleinen van risico’s die uitvoering van AJACS met zich meebrengt, en 6) op basis van de onderzoeksresultaten hebben de donoren gezamenlijk geconcludeerd dat de randvoorwaarden voor de hervatting het AJACS programma aanwezig zijn en financiering herstart kan worden. Nederlandse stabilisatieprogramma’s in Syrië worden voortdurend gemonitord en aangepast indien de veranderende situatie op de grond hier om vraagt.
Waarom heeft Adam Smith International (ASI), de instantie die het AJACS-programma uitvoert, de gesteunde politiestations dagelijks monitort en wekelijks analyses en voortgangsrapporten deelt met de financiers, waaronder Nederland, geen melding gemaakt van de misstanden bij de FSP?
Er is melding gemaakt van deze misstanden bij FSP door de onafhankelijke monitor Integrity die in opdracht van ASI voortgang van AJACS monitort. In augustus 2016 heeft Integrity gemeld dat een deel van het loon van een aantal agenten terecht kwam bij de extremistische groepering al-Zinki. Er is toen direct actie ondernomen door AJACS en de desbetreffende agenten werden ontslagen. De aantijgingen van de BBC betreffen deze incidenten uit augustus 2016.
Deelt u de mening dat de door Nederland gesteunde groepen in Syrië bij voorkeur intensief en permanent gemonitord dienen te worden door Nederland zelf en niet door projectuitvoerders of buitenlandse organisaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dan toch voor de ASI-constructie gekozen?
Nederland heeft zijn ambassade in Damascus vanwege het conflict in Syrie gesloten waardoor monitoring in het veld uitbesteed moet worden aan andere organisaties. Evenwel is het Nederlandse Syrië-team, dat sinds de sluiting van de ambassade opereert vanuit Istanboel, nauw betrokken bij de monitoring van AJACS en andere programma’s die in Syrië worden uitgevoerd. Er wordt nauw samengewerkt met lokale partners, de projectuitvoerder en, in het geval van AJACS, de onafhankelijke monitoringsorganisatie Integrity. Ook zijn er buiten Syrië geregeld contacten met recipienten van steun. Ontvangst van informatie van verschillende bronnen draagt bij aan de betrouwbaarheid van de eigen analyse. Monitoring van het AJACS-programma is zoals eerder aan uw Kamer gemeld intensief en voortdurend. De financiers worden tweewekelijks geïnformeerd en een Steering Board van donoren bespreekt twee keer per jaar de strategische doelen van het programma.
Bent u bereid alle wekelijkse analyses en voortgangsrapporten van ASI alsmede de verslagen van de tweewekelijkse bijeenkomsten van de donerende landen met ASI in Istanbul naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt om veiligheidsredenen geen informatie waaruit kan blijken op welke locaties en aan welke gemeenschappen het AJACS-programma ondersteuning verleend. Deze informatie maakt de gemeenschappen voor sommige actoren in Syrië immers een belangrijker doelwit.
Waarom hebben Nederland en de andere contribuanten aan het AJACS-programma zich, los van de monitoring door ASI, nooit afgevraagd of hulpgelden wel op een goede manier werden besteed? Acht u extra controlemechanismen wenselijk? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kunnen monitoren of hulpgelden goed besteed worden is, juist in dit soort moeilijke omgevingen, één van de belangrijkste voorwaarden alvorens programma’s door Nederland gesteund worden. De intensieve monitoring van het AJACS-programma toont aan dat Nederland en internationale partners zich bewust zijn van de risico’s die samenhangen met het uitvoeren van programma’s in een complexe conflictsituatie als in Syrië. De Nederlandse bijdrage wordt, wanneer de situatie op de grond hierom vraagt, aangepast. Het AJACS-programma heeft goede resultaten geboekt en een significante bijdrage geleverd aan de opbouw van een ongewapende civiele politiemacht in oppositiegebied, bestaande uit ruim 3400 man. De aantijgingen van de BBC betroffen 9 gevallen van financiële ondersteuning van aan HTS gelieerde personen.
Hoe heeft ASI gereageerd richting de donoren op de bevindingen van het BBC programma «Jihadi’s you pay for» en op het stopzetten van de financiering van het AJACS-programma?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom draagt Nederland nog steeds bij aan projecten in het noorden van de provincie Aleppo? Klopt het dat Turkije daar al sinds 2016 de dienst uitmaakt, toen het land begon met de militaire operatie «Euphrates Shield»?6
De noden in het noorden van de provincie Aleppo blijven groot. De geboden hulp van Nederland en andere internationale partners biedt Syriërs een kans op lokaal niveau publieke diensten en -instituties op te bouwen, die in de afgelopen jaren van conflict veelal waren weggeslagen. Daarnaast is het bieden van hulp van belang om een bron van radicalisering weg te nemen en terugkeer van extremistische organisaties zoals IS te voorkomen.
Net als in andere delen van Syrië is de situatie in het noorden van Aleppo complex. Sinds zijn militaire operatie in het gebied heeft Turkije een zekere mate van invloed, maar deze verschilt per stad of dorp en wordt op verschillende manieren uitgeoefend. In de grootste stad in het gebied, Al-Bab, is het lokaal bestuur bijvoorbeeld onafhankelijk en wordt een belangrijke rol gespeeld door oppositiegroepen die minder dicht bij Turkije staan.
Steunt Nederland projecten in het deel van Syrië dat beheerst wordt door Turkije? Zo ja, legitimeert het daarmee de Turkse bezetting van delen van Noord-Syrië? Vindt u de door Turkije gesteunde rebellen behoren tot de «gematigde» Syrische oppositie?
Turkije steunt verschillende gewapende groepen in Syrië. Deze groepen hangen verschillende ideologieën aan. Dit geldt ook voor de groepen die zich in de «Euphrates Shield Zone» bevinden, waar de overgrote meerderheid als zijnde gematigd kan worden beschouwd. Nederland draagt bij aan een fonds voor herstel van publieke diensten (ziekenhuizen, scholen, nutsvoorzieningen en infrastructuur), het zogenaamde Syria Recovery Trust Fund (SRTF). Dit fonds is ook actief in het deel van Syrië waar Turkije militair aanwezig is.
Hoe verhoudt uw standpunt7 dat Nederland geen «non-lethal assistance» (NLA) verleent aan de Syrian Democratic Forces (SDF), omdat u zich zorgen maakt over berichten van mensenrechtenschendingen door de SDF, zich tot de miljoenen die Nederland overmaakt naar door HTS gecontroleerde en door Turkije praktisch geannexeerde gebieden in Noord-Syrië?
Nederland verleent geen non-lethal assistance (NLA) aan groepen waar zorgen bestaan over mensenrechtenschendingen, of dit nu de Syrian Democratic Forces(SDF) zijn of andere groepen die elders in Syrië actief zijn.
Waarom denkt u kennelijk dat jihadisten en door Turkije gesteunde islamisten in Syrië de mensenrechten minder schenden dan de SDF, een groepering die nauw samenwerkt met de Verenigde Staten, ISIS zeer effectief heeft bestreden en waarschijnlijk de meest seculiere oppositiebeweging is in heel Syrië?
De SDF hebben een relevante bijdrage geleverd aan de strijd tegen IS. Tegelijkertijd bestaan er zorgelijke berichten over mensenrechtenschendingen en nauwe relaties van de SDF met de PYD/YPG, die vermeende banden onderhouden met de terroristische organisatie PKK. Het kabinet verleent derhalve geen NLA aan de SDF.
Waarom mag een groepering als de SDF, die u verdenkt van mensenrechtenschendingen, wel luchtsteun ontvangen binnen het Nederlandse mandaat8, maar geen NLA?
De SDF speelden een cruciale rol in de bevrijding van Raqqa en andere delen van Oost-Syrië op IS. Sinds januari van dit jaar is Nederland wederom actief met F-16's bij anti-IS operaties. Het Nederlandse mandaat sluit NLA-steun voor de SDF niet uit. Het kabinet kiest evenwel niet voor deze vorm van steun, conform het antwoord op vraag 14.
Hoe beoordeelt u de berichten dat de White Helmets, die ook Nederlandse hulpgelden ontvangen, zich schuldig zouden maken aan terroristische activiteiten in Syrië?9 Bent u bereid onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland staat in nauw contact met de uitvoerder en andere donoren van de White Helmets. Het kabinet heeft geen enkele aanwijzing dat deze beschuldigingen op waarheid berusten. Er lijkt eerder sprake van een bewuste campagne van desinformatie die erop gericht is het werk van de White Helmets in diskrediet te brengen. De White Helmet vrijwilligers hebben meer dan 100.000 mensen na bombardementen van het Syrische regime en zijn ondersteuners onder het puin vandaan gehaald. Hierbij lieten 211 White Helmets het leven en raakten er 703 gewond.
Met betrekking tot Syrië over de periode 2011–2017, kunt u voor de thema’s «Non-lethal assistance, mediation/political solution, onderwijs, persvrijheid, mensenrechten/rule of law, lokale capaciteitsopbouw, humanitaire hulp en ontmijning» aangeven:
Zie bijlage10.
Zou u voor Irak voor de periode 2011–2017 en voor de thema’s «humanitair, ontmijning, verzoening/transitional justice, gender/mensenrechten en economie» kunnen aangeven:
Zie bijlage11.
Aan welke strijdende groepen heeft Nederland in 2017 «non-lethal assistance» gegeven? Kunt u heel precies zijn welke ondersteuning gegeven is aan welke groep op welke datum?
Het kabinet doet om veiligheidsredenen geen uitspraken over de identiteit en locaties van de groeperingen die door het kabinet worden gesteund met non-lethal assistance (NLA). Aanwijzingen dat bepaalde groepen westerse steun ontvangen maakt ze voor sommige actoren in Syrië een belangrijker doelwit. De Nederlandse NLA bestaat uit steun met een civiel karakter die groepen helpt zichzelf te beschermen. Het gaat om zaken als voedselpakketten, medische kits, voertuigen, communicatiemiddelen, dekens en andere basisbenodigdheden.
Kunt u uitleggen waarom ISIS wel wordt aangepakt en HTS niet, terwijl beide levensgevaarlijke jihadistische organisaties zijn die dood en verderf zaaien in de door hen gecontroleerde gebieden?
Met de militaire bijdrage aan de internationale coalitie tegen IS geeft Nederland sinds 2014 invulling aan het Iraakse verzoek aan de internationale gemeenschap om hulp in de strijd tegen deze terroristische organisatie. Nederlandse militairen verzorgen trainingen in Irak. Er zijn geen Nederlandse militairen aanwezig in Syrië. Vanaf dit jaar zal Nederland ook weer F-16»s inzetten die ook boven Oost-Syrië kunnen worden ingezet voor het aanpakken van strategische doelen in de aanvoerlijnen vanuit Oost-Syrië naar Irak. Hoewel deze militaire inzet zich beperkt tot het bestrijden van IS, voert het kabinet beleid om alle extremistische groepen, waaronder HTS, in Syrië te bestrijden. Nederland doet dit o.a. door NLA te geven aan gematigde groepen en door publieke diensten in oppositiegebied in Syrië zo veel mogelijk te blijven ondersteunen en zo weerbaarheid tegen groepen als HTS te bevorderen.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid dat HTS’ers vanuit de regio Idlib, die aan Turkije grenst, vrij eenvoudig naar het Westen kunnen reizen om aanslagen te plegen?
HTS heeft de afgelopen maanden een aantal belangrijke overwinningen behaald in Idlib. HTS richt zich op dit moment primair op de strijd tegen de Syrische president Assad en het uitschakelen van concurrerende strijdgroepen. De komende periode zullen de ontwikkelingen rondom HTS nauwgezet worden gevolgd, niet in de laatste plaats vanwege de potentie van nieuw conflict die deze situatie in zich draagt en de aanslagdreiging op Westerse doelwitten.
Turkije heeft recent versterkingen aangevoerd langs zijn grens met de Syrische grensprovincie Idlib, waar HTS een dominante positie heeft verworven. Turkije heeft aangekondigd dat het hier, met hulp van gelieerde Syrische oppositiestrijders, een bufferzone wil creëren in het kader van de de-escalatiezones die in besprekingen in Astana zijn overeengekomen.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Weapons of the Islamic State» van conflict armament research (CAR)?10
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 30% van de wapens en 20% van de gevonden munitie afkomstig is uit EU-landen, met name Roemenië, Bulgarije en Hongarije?
Het grootste deel van de in Syrië en Irak aangetroffen wapens is afkomstig uit China en Rusland. Daarnaast is een kleiner deel afkomstig uit de genoemde EU-landen. Verreweg de meeste van de aangetroffen Oost-Europese wapens zijn afkomstig uit de tijd van de Koude Oorlog en de periode vlak daarna. Deze wapens worden gebruikt door zowel Syrische als Iraakse strijdkrachten. IS heeft een deel van deze wapens buitgemaakt op de strijdkrachten van Syrië en Irak.
Deelt u de mening dat het zeer noodzakelijk is om te onderzoeken hoe zulke grote hoeveelheden wapens uit de EU bij ISIS terecht gekomen zijn? Zo ja, hoe zult u dan dit onafhankelijke onderzoek bevorderen?
Nee, het kabinet deelt deze mening niet. Zie antwoord 23.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De hoge aantallen dode, gewonde en kreupele kippen in eierboerderijen, ook die met een Beter Leven-keurmerk |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de berichten gelezen over de undercoverbeelden die onlangs in Nederlandse schuren zijn gemaakt waarin hennen worden gehouden voor de productie van eieren, waaruit blijkt dat in alle soorten houderijen, van kooisystemen tot Rondeel en biologisch en scharrelsystemen met een Beter Leven-keurmerk, sprake is van grote aantallen dode, gewonde en kreupele kippen?1 2
Ja.
Wat is uw reactie hierop?
In de bedoelde filmfragmenten worden dieren in beeld gebracht die vermoedelijk ernstig lijden en er zijn dode dieren in de stallen te zien die al in verre staat van ontbinding zijn. Ik kan niet beoordelen of deze korte fragmenten een reëel beeld vormen van hetgeen zich in de stallen afspeelt. Als dit het geval is, vind ik dat onacceptabel.
Heeft u opgemerkt dat ook in stallen met scharrelkippen van voormannen van de sector zelf (Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland) dode, gewonde en kreupele kippen zijn aangetroffen?
Het is mij bekend welke namen door Ongehoord worden genoemd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 van de vragen van de SP met als kenmerk 2017Z18646 kan ik niet bevestigen of de filmbeelden inderdaad opgenomen zijn op de genoemde adressen.
Kunt u bevestigen dat gemiddeld 8 procent van de leghennen in de eierproductie in Nederland vroegtijdig sterft, wat wil zeggen dat zij voordat zij de leeftijd van 18 maanden hebben bereikt (de leeftijd waarop ze normaliter worden afgevoerd naar de slacht) dood in de stal worden aangetroffen? Kunt u uiteenzetten om hoeveel dieren dat jaarlijks gaat?
Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de vragen 5 en 6 van de door de SP gestelde vragen, heb ik niet de beschikking over exacte uitvalpercentages van de gehele sector en aantallen dieren. De gegevens die ik ter beschikking heb uit de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN), laten inderdaad een uitvalpercentage van ongeveer 8% zien. Hierbij wil ik opmerken dat een deel van de dieren langer wordt aangehouden dan 18 maanden en het uitvalpercentage dus op een langere periode betrekking kan hebben. Bovendien geeft het uitvalpercentage niet alleen de dieren weer die dood in de stal worden aangetroffen, maar ook de dieren die worden uitgeselecteerd door de houder bij ziekteverschijnselen. Ik heb u in de beantwoording op de Kamervragen met als kenmerk 2017D38637 van 22 december 2017 toegezegd om het gesprek aan te gaan met de sector over de uitvalpercentages.
Kunt u bevestigen dat de vroegtijdige sterfte in de biologische leghennenhouderij nog hoger ligt, tussen de 10 en 15 procent? Om hoeveel dieren gaat dat jaarlijks?
De getallen in KWIN laten dit beeld niet zien. De uitval in de biologische sector laat de laatste jaren een sterk dalende trend zien wat zich ook uit in de cijfers in KWIN (15,4% uitval in 2009 ten opzichte van 7,0% in 2016).
Kunt u bevestigen dat er geen sprake is van individuele zorg aan de kippen die in deze systemen worden gehouden en dat zij dus geen behandeling of verzorging krijgen als zij ziek of gewond zijn?
De veehouder heeft de wettelijke plicht om goed voor zijn dieren te zorgen. Dit houdt onder meer in dat hij minimaal eenmaal daags zijn dieren moet controleren en een ziek of gewond dier zo nodig moet afzonderen.
Erkent u dat dit minstens op gespannen voet staat met de wettelijke zorgplicht voor dieren, zoals vastgelegd in artikel 1.4 van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
Artikel 1.4 van de Wet dieren dat een algemene zorgplicht voor dieren van een ieder bevat, is nog niet in werking getreden. Voor houders van dieren geldt echter wel een soortgelijke zorgplicht (artikel 2.2. van de Wet dieren). Daarmee heeft de houder de morele en wettelijke plicht om goed voor zijn dieren te zorgen, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 van de vragen van de SP.
Deelt u de mening in de uitspraak van de Dierenbescherming «De beelden zijn «geen pretje». Maar wij lopen niet weg voor het feit dat het ook in stallen met het Beter Leven-keurmerk geen kippenhemel is. Doel van ons keurmerk is om stap voor stap naar een betere situatie voor de dieren te gaan. Maar ideaal wordt het nooit. Als je zoveel dieren bij elkaar zet, zijn verwondingen en uitval niet te voorkomen»?
Verwondingen en uitval bij dieren zijn nooit helemaal te voorkomen, ook al krijgen zij de beste zorg en/of worden zij in kleine aantallen gehouden. Wel ben ik, net als de Dierenbescherming van mening, dat er nog verbeteringen kunnen plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat ook de sector zelf («tussen 125.000 kippen kun je er altijd wel een vinden waar wat mee aan de hand is») erkent dat het met de huidige aantallen dieren in leghennensystemen onmogelijk is om het dierenwelzijn op een dusdanig niveau te brengen dat verwondingen en structurele vroegtijdige sterfte kan worden voorkomen?
Nee.
Kunt u bevestigen dat in het Ingrepenbesluit in 2001 al is vastgelegd dat ingrepen aan dieren in de pluimveehouderij moeten worden beëindigd, waarbij een periode van tien jaar in acht werd genomen waarin een aantal ingrepen nog werd toegestaan, zoals het kappen van snavels? Kunt u bevestigen dat deze overgangstermijn in 2011 zonder resultaat is verlopen en dat het kabinet na Kamervragen en moties in 2013 tot het besluit kwam om in september 2018 een definitief einde te maken aan het kappen van snavels in de pluimveehouderij? Kunt u, kortom, bevestigen dat de Nederlandse regering al een poosje op het standpunt staat dat het van belang is om te komen tot een pluimveehouderij zonder ingrepen, zoals ook door uw ambtsvoorganger nog eens is verwoord?3 4 5 6
De Nederlandse regering is van mening dat routinematige ingrepen aan pluimvee zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Dit is ook het beleid van de laatste jaren geweest. Het is vooraf echter niet altijd te voorspellen hoe lang er nodig is om een bestaande situatie om te zetten in een wenselijke situatie. Houders moeten voldoende tijd krijgen om – ook voor het dier – op een verantwoorde manier de transitie te maken. Om deze reden is destijds besloten om het verbod op snavelbehandeling uit te stellen.
Daarnaast is een aantal ingrepen, al dan niet tijdelijk, mede op aangegeven van de Tweede Kamer, in stand gebleven. Zo is het dubben van kammen bij witte hanen blijvend toegestaan ter voorkoming van ongewenste kruisingen en vanwege hinder van de kam. Het verwijderen van een deel van de achterste teen bij hanen in de vleesvermeerderingssector is nog toegestaan tot 1 september 2021.
Erkent u dat het de geloofwaardigheid van zowel de regering als de sector zelf geen goed doet als (wettelijke) beloften om een einde te maken aan ingrepen bij dieren in de veehouderij niet worden waargemaakt maar voortdurend worden uitgesteld?
Zie antwoord vraag 10.
Welke maatregelen heeft u voorbereid om het beloofde definitieve verbod op snavelkappen in de pluimveehouderij per 1 september 2018 daadwerkelijk in te kunnen laten gaan?
De regelgeving is dusdanig dat het verbod op snavelbehandeling per 1 september 2018 ingaat. Uw Kamer heeft in 2013 een motie aangenomen (TK 31 389-138) met het verzoek om een evaluatie uit te voeren om te bezien of dit verbod op een verantwoorde manier kan worden ingevoerd. De uitkomsten van deze evaluatie zijn mij eind december 2017 door de Stuurgroep Ingrepen toegezonden. Ik ga deze evaluatie bespreken met de leden van de Stuurgroep Ingrepen, waarna ik uw Kamer op dit punt zal informeren.
Erkent u dat het moreel problematisch is om dieren in aantallen te houden, waarbij vaststaat dat een groot aantal dieren gewond of kreupel zal raken, waarbij zorg aan individuele gewonde, zieke of kreupele dieren wordt onthouden en waarbij een groot aantal dieren zal sterven louter als gevolg van de omstandigheden waarin zij worden gehouden?
Ik ben van mening dat het mogelijk is om ook dieren die in grote aantallen worden gehouden een goed leven te geven en van de nodige zorg te voorzien.
Bent u bereid om parallel aan het snavelkapverbod fors strengere eisen te stellen aan de hoeveelheid kippen die op een bepaald oppervlak mag worden gehouden om zo de structurele verwondingen en vroegtijdige sterfte te voorkomen?
Nee. Ik ben niet van plan strengere eisen op te leggen dan de Europese regelgeving voorschrijft. Nederland kent al strengere regels dan de Europese regelgeving voor leghennen voorschrijft, door de verrijkte kooien vanaf 2021 niet meer toe te staan. Dit betreft een overgangsregeling voor bedrijven die voor 18 april 2008 een verrijkte kooi hadden of voor deze datum daarvoor al een bouw- of milieuvergunning ontvingen.
Is het u bekend dat het gemiddelde inkomen op leghennenbedrijven het afgelopen jaar fors is toegenomen?7
Ja.
Erkent u dat de voorgenomen subsidiëring van de eiersector ten behoeve van een imagoverbeteringscampagne na de fipronilcrisis op verschillende manieren maatschappelijk omstreden is, niet in de laatste plaats vanwege de structurele dierenwelzijnsaantastingen die gepaard gaan met de productie van eieren maar ook vanwege de door het kabinet zelf onderschreven noodzaak om als samenleving om te schakelen naar een duurzamer en plantaardiger menu? Bent u bereid de subsidiëring van deze sector te staken? Zo nee, waarom niet?
Nee. In het kader van het herstel van het Duitse consumentenvertrouwen in de veiligheid van eieren van Nederlandse bedrijven, naar aanleiding van de fipronilaffaire, verleen ik een eenmalige bijdrage aan de presentatie van de Nederlandse eiersector op de Duitse markt.
Het bericht 'Rolstoelgebruikers hekelen gebrekkige assistentie op vliegvelden' |
|
Jan Paternotte (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rolstoelgebruikers hekelen gebrekkige assistentie op vliegvelden» en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het is te betreuren dat sommige rolstoelgebruikers problemen ervaren bij de assistentie op vliegvelden. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) concludeert uit eigen controles dat op Schiphol een probleem kan ontstaan als veel mobiliteitsbeperkte passagiers tegelijkertijd arriveren. Ook kan de communicatie tussen de assistent en de passagier moeilijk verlopen bij taalproblemen of vanwege de specifieke beperking. Verder melden passagiers niet altijd tijdig (48 uur van tevoren) aan dat zij assistentie nodig hebben en blijkt dat ook het reisbureau niet altijd goed en tijdig de assistentie aanvraagt voor de passagier. Naar aanleiding van de bevindingen van de ILT heeft Schiphol een verbeterplan opgesteld. Uit inspecties blijkt dat op de luchthavens Rotterdam en Eindhoven de dienstverlening voor mobiliteitsbeperkte passagiers goed is.
Deelt u de ambitie dat alle vormen van transport in Nederland toegankelijk moeten zijn voor mensen met een beperking? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (het VN Verdrag) benoemt een duidelijke stip aan de horizon, een inclusieve samenleving waarin iedereen kan meedoen. Het werken aan een inclusieve samenleving zou er toe moeten leiden dat relatief gezien steeds meer mensen met een beperking ook op luchthavens minder aangewezen zijn op assistentie. In het VN Verdrag is een artikel dat Staten oproept passende maatregelen te nemen op het terrein van toegankelijkheid, onder andere op het gebied van vervoer. Wij delen de ambitie dat alle vormen van transport voor mensen met een beperking toegankelijk moeten zijn. Sinds 2004 zijn hiervoor plannen van aanpak en regelgeving ontwikkeld, waarmee dit fasegewijs wordt gerealiseerd.
Het Rijk heeft dit vastgelegd in de Wet gelijke behandeling en middels het koninklijk besluit van 31 maart 2011, houdende regels betreffende de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Voor de luchtvaart is dit vastgelegd in EG Verordening nr. 1107/2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen.
Kunt u bevestigen dat het aantal mensen dat assistentie nodig heeft enorm is toegenomen, zoals Schiphol aangeeft? Zo niet, zijn zij bereid hier verder onderzoek naar te verrichten?
Ik heb van Schiphol vernomen dat het aantal passagiers dat assistentie gevraagd heeft in 2017 ten opzichte van 2016 gestegen is met 15%.
Tevens geeft Schiphol aan dat de verwachting is dat, mede door de vergrijzing van de bevolking, toename van obesitas, complexe verre vluchten en bekendheid van de mogelijkheid van assistentie, het aantal mensen dat assistentie vraagt door beperkte mobiliteit verder toeneemt. Schiphol geeft aan deze trend, de onderzoeken en de technische ontwikkelingen op dit gebied te volgen en te bespreken met andere luchthavens en experts.
Bij welke instantie ligt de verantwoordelijkheid om de juiste bijstand te verlenen aan mensen met een beperking? Hoe houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport hier toezicht op?
De verantwoordelijkheid om bijstand te verlenen aan reizigers met een beperking ligt in eerste instantie bij de luchthaven op grond van Europese Verordening 1107/2006. Bij de luchtvaartmaatschappij of het reisbureau waarmee gereisd wordt, kan een reiziger aangeven welke assistentie nodig is. Het reisbureau geeft dit door aan de luchtvaartmaatschappij, en deze aan de betreffende luchthavens.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft in 2017 controles ter plekke op luchthavens gehouden. In sommige gevallen neemt zij naar aanleiding van een klacht contact op met de luchthaven. Ook houdt de ILT toezicht op de wijze waarop luchthavens en vliegmaatschappijen hun opleidingen regelen.
Vindt u ook dat de informatievoorziening richting mensen met een beperking gebrekkig is en simpeler en eenduidiger zou moeten zijn? Zo ja, bent u bereid de betrokken partijen hierbij te assisteren? Zo nee, waarom niet?
De ILT constateert geen gebrekkige informatievoorziening op de luchthavens of bij de luchtvaartmaatschappijen, deze is conform de internationale regelgeving. Luchtvaartmaatschappijen geven de mogelijkheid op hun websites om tijdens of na het boeken van een ticket speciale assistentie aan te vragen. Aanvullend op de informatie van de luchthavens en luchtvaartmaatschappijen zal de ILT via haar website in 2018 ook informatie voor mobiliteitsbeperkte passagiers opnemen waaronder de informatie over de klachtenprocedure.
Hebben gedupeerden die wegens gebrekkige bijstand verlening hun vluchten missen of op andere wijze hinder ondervinden recht op een schadevergoeding?
Personen met een beperking of beperkte mobiliteit die van oordeel zijn dat hun rechten op basis van onderhavige EU verordening 1107/2006 zijn geschonden, dienen deze kwestie aan de luchthaven dan wel aan de desbetreffende luchtvaartmaatschappij voor te leggen. Indien de persoon met een beperking of beperkte mobiliteit langs deze weg geen genoegdoening krijgt, kan deze een klacht indienen bij de ILT.
Wat zijn de regels omtrent het meenemen van (aangepaste) hulpmiddelen aan boord van vliegtuigen?
Passagiers mogen twee mobiliteitshulpmiddelen inclusief elektrische rolstoelen meenemen, mits dit minstens 48 uur van tevoren wordt meegedeeld, het luchtvaartuig hiervoor voldoende ruimte biedt en deze in overeenstemming met de veiligheidsregelgeving en de wetgeving Vervoer Gevaarlijke Stoffen door de lucht veilig vervoerd kunnen worden.
Is het correct dat (aangepaste) hulpmiddelen bij sommige vliegvelden in Nederland wel tot aan het boarden gebruikt mogen worden terwijl andere vliegvelden in Nederland al eisen dat deze bij inchecken ingeleverd worden? Mogen vliegvelden hierin onderscheid maken? Zo ja, is dit wenselijk? Zo nee, welke acties gaat u nemen?
Ja. Dit houdt verband met het soort hulpmiddel, het soort vliegtuig en de laad- en losprocedures van de luchthaven. Sommige rolstoelen of hulpmiddelen zijn heel zwaar [tot 200kg] en/of bevatten gevaarlijke stoffen zoals accu’s of zuurstofflessen. Soms is er tijd nodig om deze hulpmiddelen zo te behandelen dat ze ook veilig vervoerd kunnen worden, waardoor zij soms al bij het inchecken ingeleverd moeten worden. De onderlinge verschillen in soorten hulpmiddelen, vliegtuigen en de bijbehorende laadprocedures maken dat hierop niet een eenduidige actie op te nemen is. De ILT ziet in zijn algemeenheid dat luchtvaartmaatschappijen en luchthavens dit zo goed mogelijk voor de passagiers proberen op te lossen.
Kunt u uitleggen waarom de solidariteit van passagiers, in de vorm van een bijdrage per vliegticket van 60 eurocent, enkel gevraagd wordt bij een vertrekkende passagiers? Hoe wordt het verlenen van bijstand aan mensen met een beperking op andere vliegvelden gefinancierd?
In lijn met de EU Verordening 1107/2006 rekent Schiphol een kosten gerelateerde en transparante heffing door aan elke luchtvaartmaatschappij die opereert op de luchthaven. Schiphol stelt deze zogenaamde PRM-heffing in samenwerking met de luchtvaartmaatschappijen jaarlijks vast. Luchtvaartmaatschappijen worden belast in verhouding tot het totale aantal passagiers dat door elke luchtvaartmaatschappij vanaf Schiphol wordt vervoerd. De heffing moet worden betaald voor alle vertrekkende passagiers, zowel lokaal opstappende passagiers als transfer en transit passagiers. Deze systematiek sluit aan bij de passagiersgelden die Schiphol bij luchtvaartmaatschappijen in rekening brengt. Die gelden ook alleen voor vertrekkende passagiers, zowel lokaal opstappende passagiers als transfer en transit passagiers. Door de PMR-heffing aan te laten sluiten bij het bestaande inningsproces van passagiersgelden scheelt dat naar verwachting inningskosten. Nagenoeg alle luchthavens, waaronder Londen Heathrow, Madrid, München en Brussel heffen de PRM op basis van vertrekkende passagiers.
Bent u bereid om samen met de betrokken partijen te kijken naar internationale best practices omtrent de bijstand aan mensen met een beperking op vliegvelden om ervoor te zorgen dat ook alle Nederlandse vliegvelden volledig toegankelijk zijn?
Contourenlijnen in het aardbevingsgebied |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat aardbevingen zich niet aan bestuurlijke contouren houden?
Voorop staat dat NAM als mijnbouwonderneming aansprakelijk is voor schade als die het gevolg is van gaswinning uit het Groningenveld, ongeacht de locatie. Op dit moment vindt intensief overleg plaats tussen alle betrokken partijen over een nieuw schadeprotocol, waarin NAM geen rol meer speelt in de beoordeling van schademeldingen. Dit heeft de hoogste prioriteit van mijzelf en de regionale bestuurders. Op de praktische inrichting van dit protocol kan ik nu echter niet vooruitlopen.
Deelt u de mening dat daarom de contouren geen enkele rol meer zouden moeten spelen in de beoordeling en afhandeling van schade en versterking van woningen?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u dat ten aanzien van het versterken van woningen buiten het zogenaamde contourengebied andere bouwnormen worden gehanteerd?
Het doel van de versterkingsoperatie is te verzekeren dat inwoners van het aardbevingsgebied net zo veilig zijn als die in de rest van Nederland. Juist daarom gelden in dit gebied – aanvullend op de algemene bouwregelgeving – de eisen van de Nationale Praktijkrichtlijn.
Deelt u de mening dat als mensen zelfs na een rechtszaak in het gelijk worden gesteld, het onbestaanbaar is dat nu weer de contourenlijn ter tafel wordt gebracht waardoor bewoners op achterstand worden gesteld?
Uw vraag lijkt te verwijzen naar een individueel geval dat onder de rechter is, of is geweest, waar ik als Minister niet op in kan gaan. Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden op de voorgaande vragen.
Bent u bereid om los van de contourenlijnen de norm van de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) voor veilige gebouwen te hanteren als er schade is aan woningen en gebouwen en er versterkt moet worden, ook als deze norm niet is opgenomen in het Bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?
De NPR is specifiek gericht op nieuwbouw of versterking van gebouwen in verband met het risico op aardbevingen. Buiten het gebied waar de NPR wordt toegepast, zijn de effecten van een beving als gevolg van gaswinning dusdanig klein dat toepassing van de NPR bovenop de algemeen geldende bouwnormen geen toegevoegde waarde heeft.
Het bericht dat de AIVD en het kabinet burgers misleiden |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ook nu al via de kabel mag aftappen, zolang dit gericht is? Zo nee, zou de AIVD dit mogen onder het huidige artikel 25 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten?1
De AIVD mag in overeenstemming met artikel 25 van de Wiv 2002 de communicatie van geïdentificeerde personen of organisaties onderscheppen, ook als deze via de kabel verloopt.
Hoe verklaart u in dit licht deze informatie op de website van de AIVD: «Kabels waar wij nu niet bij mogen, ook niet als kwaadwillenden daar informatie met elkaar delen. [...] Met de nieuwe Wiv kan de AIVD deze communicatie ook op de kabel onderzoeken.»
Teneinde onder meer de ongekende dreiging tijdig te kunnen onderkennen, geeft de Wiv 2017 de AIVD de bevoegdheid communicatie op de kabel te onderscheppen als daar grond voor is, zonder al een specifiek persoon of specifieke organisatie te hebben kunnen identificeren. Een voorbeeld is de communicatie van een specifiek deel van Syrië met Nederland.
Bent u bereid om de AIVD te vragen om deze informatie aan te passen?
Ik acht de tekst op de website in overeenstemming met de werkelijkheid. Omdat uit uw vraag blijkt dat delen van de passage voor meerdere interpretaties mogelijk zijn, is de tekst verder verduidelijkt.
Het bericht ‘Merendeel gemeenten mailt onveilig’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Merendeel gemeente mailt onveilig»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat het risicovol is dat veel gemeenten nog geen gebruik maken van de standaarden voor veilig e-mailverkeer? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Beraad Digitale Overheid, waarin ook gemeenten zijn vertegenwoordigd, heeft het streefbeeld afgesproken om een aantal informatieveiligheidsstandaarden eind 2017 overal waar van toepassing te hebben geïmplementeerd. Het gaat specifiek om SPF, DKIM en DMARC (ter preventie van e-mailphishing en -spoofing), DNSSEC (domeinnaambeveiliging) en HTTPS/TLS (veilige websiteverbindingen). Het deel van de overheidsorganisaties dat de standaarden nog niet heeft geïmplementeerd loopt een hoger risico dan de organisaties die de standaarden wel gebruiken.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat veel gemeenten nog niet volledig gebruik maken van de standaarden voor veilig e-mailverkeer?
Gemeenten werken zonder uitzondering aan hun informatiebeveiliging. Onderdeel daarvan is de implementatie van de informatieveiligheidsstandaarden op de pas-toe-of-leg-uit-lijst van het Forum Standaardisatie. De informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD), een initiatief van alle Nederlandse gemeenten, promoot de standaarden actief. Daarnaast maken de standaarden deel uit van de gemeentelijke model inkoopvoorwaarden (GIBIT) en de gemeentelijke model architectuur (GEMMA).
Het is goed om te beseffen dat informatiebeveiliging meer is dan het implementeren van een aantal technische standaarden. De beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens en systemen hangt van techniek af, maar voor een groot deel gaat het ook om veilige (werk)processen, doorlopend werken aan bewustwording onder medewerkers en een veilige inrichting van de organisatie.
Gemeenten geven onder hun eigen integrale verantwoordelijkheid invulling aan informatiebeveiliging langs de normen van de Baseline Informatiebeveiliging Gemeenten (BIG). Daarin worden zij ondersteund door de IBD. De visitatiecommissie Informatieveiligheid heeft in de afgelopen tijd een ronde gemaakt langs Nederlandse gemeenten – dit toont dat gemeenten op zowel operationeel als bestuurlijk niveau, individueel en gezamenlijk werk maken van informatiebeveiliging. Niet alle gemeenten nemen echter dezelfde maatregelen in hetzelfde tempo en dezelfde volgorde.
Zijn u gegevens bekend over hoe andere decentrale overheden en zelfstandige bestuursorganen de standaarden voor veilig e-mailverkeer toepassen? Zo ja, hoe is het algemene beeld van het gebruik van standaarden voor veilig e-mailverkeer bij deze medeoverheden?
Forum Standaardisatie meet ieder halfjaar de toepassing van de informatieveiligheidsstandaarden, die onderdeel zijn van de streefbeeldafspraak van het Nationaal Beraad, bij overheidsorganisaties. Gemeenten doen het in deze metingen relatief goed ten opzichte van de medeoverheden als geheel. Gemeenten hebben een flinke inhaalslag gemaakt, en presteren ten opzichte van andere overheden gemiddeld het best.2 In februari 2018 wordt de meting van het Forum Standaardisatie over geheel 2017 verwacht.
De metingen worden uitgevoerd met behulp van de testtool Internet.nl die ontwikkeld is door het Platform Internetstandaarden, waarin private en publieke organisaties in Nederland samenwerken. Iedere gemeente kan deze tool ook zelf gebruiken om te controleren of zij de informatieveiligheidsstandaarden toepast en om kennis op te doen over hoe deze standaarden kunnen worden geïmplementeerd.
Hoe beoordeelt u de unanieme wens van de respondenten voor een landelijke generieke voorziening, zoals deze uit het onderzoek naar voren komt? Wat zijn de voor- en nadelen van een landelijke generieke voorziening?
Ik onderschrijf het belang van en herken de behoefte aan een mogelijkheid voor de overheid tot veilige communicatie via e-mail. E-mail is een populair doelwit voor aanvallers, die daarnaast voortdurend op zoek zijn naar nieuwe middelen om een aanval mee op te zetten.3 Om aan deze veranderende dreiging het hoofd te kunnen bieden, worden diverse acties ondernomen.
Om de veiligheid van e-mail in den brede te vergroten is in februari 2017 de Veilige E-mail Coalitie opgericht met steun van het Ministerie van EZK en het Forum Standaardisatie. De aangesloten bedrijven, brancheorganisaties en overheden hebben met een ondertekende intentieverklaring afgesproken aan de slag te gaan met het invoeren van standaarden voor het beveiligen van e-mailverkeer en daarbij samen te werken. Op die manier kan zowel phishing als het afluisteren van e-mail worden tegengegaan.4
Het NCSC heeft factsheets uitgebracht om organisaties te helpen bij het juiste gebruik van de standaarden.
Voor veilige communicatie tussen overheid en burgers bestaat een landelijke voorziening in de vorm van de berichtenbox van MijnOverheid. Deze is geïnitieerd met als doel een veilig communicatiekanaal te creëren waarin berichten gegarandeerd en tijdig worden afgeleverd en geen onduidelijkheid ontstaat over de daadwerkelijke afzender of de authenticiteit van overheidsberichten en waarin niemand mee kan kijken. Deze voorziening wordt zowel door burgers als overheidsdienstverleners – ook gemeenten – steeds meer gebruikt.
Naast deze acties zijn er geen plannen om te komen tot een ICT-project voor generieke e-mail bij de overheid.
Bent u bereid om in samenspraak met de medeoverheden te bekijken of er een landelijke generieke voorziening kan komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Niemand vertelt ons wat’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Niemand vertelt ons wat»?1
Op verzoek van de nabestaanden verleent het Ministerie van Buitenlandse Zaken consulaire bijstand bij overlijden van een Nederlander in het buitenland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag onderhoudt contact met een contactpersoon van de overledene in Nederland. Indien er nabestaanden verblijven in het land van overlijden onderhoudt de Nederlandse ambassade contact met de nabestaande(n) ter plaatse. De ambassade houdt daarnaast contact met de lokale autoriteiten.
Bij bijstand na overlijden gaat het in de regel om het ondersteunen bij de repatriëring van het stoffelijk overschot naar Nederland, het opvragen van overlijdensaktes of politie- en autopsierapporten. Indien een overlijden aanleiding geeft tot een lokaal politieonderzoek kan het ministerie op verzoek van de nabestaanden de voortgang van het onderzoek volgen en waar nodig de lokale autoriteiten, die verantwoordelijk zijn voor het onderzoek, vragen om een voortvarende behandeling. Nederland kan zich niet mengen in een politieonderzoek door buitenlandse autoriteiten naar een zaak die zich in het buitenland heeft afgespeeld.
Slachtofferhulp Nederland kan slachtoffers van een misdrijf of een ongeval na terugkeer in Nederland emotionele en praktische steun bieden en ook beperkte juridische bijstand. Indien nabestaanden dit wensen, brengt het ministerie hen in contact met Slachtofferhulp.
De dood van Ivana Smit in Kuala Lumpur is dramatisch. Ik hoop dat er snel helderheid komt voor de nabestaanden over wat er is gebeurd. De Maleisische autoriteiten onderzoeken de toedracht. Ook het Nederlands Openbaar Ministerie beziet of feiten en omstandigheden aanleiding geven tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek.
De nabestaanden van Ivana Smit hebben consulaire bijstand ontvangen langs bovenstaande lijnen. De Nederlandse ambassade in Kuala Lumpur heeft na 7 december jl. al het mogelijke gedaan om de nabestaanden bij te staan en te bemiddelen tussen hen en de Maleisische autoriteiten. De vragen en zorgen van de nabestaanden zijn door de ambassade aan de Maleisische autoriteiten overgebracht en er is daarbij aangedrongen op een zorgvuldig en voortvarend onderzoek. Verdere details deelt het ministerie steeds met de nabestaanden. Deze hebben via hun contactpersoon aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in lijn met wat de advocaat van de familie in de media heeft gemeld, laten weten tevreden te zijn met de consulaire bijstand die het ministerie heeft gegeven na het overlijden en bij de overbrenging van het lichaam van Ivana Smit naar Nederland.
Kunt u aangeven hoe de nabestaanden begeleid en ondersteund worden door de Nederlandse regering?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe draagt de Nederlandse regering bij aan de ondersteuning van het politieonderzoek in Maleisië?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is er geen contactpersoon voor nabestaanden van slachtoffers van misdrijven in het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u verdere ruimte voor verbetering wat betreft de ondersteuning van nabestaanden van slachtoffers van misdrijven in het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
De detectieproblematiek op de trajecten tussen Gouda en Alphen aan den Rijn en Oldenzaal en de Duitse grens |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitkomst van de gesprekken tussen ProRail, NS/Abellio en de provincie Zuid-Holland om de detectieproblematiek, die de frequentieverhoging op de spoorlijn Gouda-Alphen aan den Rijn belemmerde, op te lossen, zoals u ook aangegeven heeft in de beantwoording van Kamervragen?1
Ja.
Klopt het dat de partijen overeen zijn gekomen een commissie in te stellen die een bindend advies zou afgeven? Klopt het dat deze commissie in haar advies uitsprak dat ProRail verantwoordelijk is voor voldoening van de kosten van de detectieapparatuur?
Ja, dat klopt. Op het baanvak Gouda-Alphen aan den Rijn zijn aanvullende maatregelen in de hoofdspoorweginfrastructuur genomen om de detectie van het nieuwe materieel met name in de herfst te kunnen garanderen. ProRail, NS/Abellio en de provincie Zuid-Holland konden geen overeenstemming bereiken over de kostentoedeling van deze aanvullende detectiemaatregelen. Daarom is een commissie ingesteld met het verzoek om over de kostentoedeling een bindend advies af te geven.2 De specifiek voor de kostentoedeling van dit baanvak ingestelde commissie heeft bepaald dat de ontwerp en realisatiekosten van de aanvullende infrastructurele detectiemaatregelen op het baanvak Gouda-Alphen aan den Rijn door ProRail dienen te worden gedragen.
Onderschrijft u de beargumentering van deze uitspraak, omdat ProRail als spoorbeheerder de verantwoordelijkheid heeft om zorg te dragen voor de betrouwbaarheid, beschikbaarheid en veiligheid van infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
ProRail is verantwoordelijk voor de betrouwbaarheid, beschikbaarheid en veiligheid van de hoofdspoorweginfrastructuur. Hiervoor stelt mijn ministerie middelen beschikbaar aan ProRail. Indien een vervoerder besluit op een andere wijze of met ander materieel gebruik te maken van de infrastructuur, betekent dat niet dat ProRail te allen tijde de bijbehorende kosten voor eventuele infrastructurele aanpassingen moet dragen. In de casus Gouda-Alphen aan den Rijn is een bindend advies afgegeven over de kostentoedeling van de op dat baanvak genomen aanvullende infrastructurele detectiemaatregelen. De commissie heeft zich in het bindend advies voornamelijk uitgelaten over het proces dat is doorlopen. De redenering van de commissie in deze kan ik volgen. De commissie is niet ingegaan op de principiële vraag of de beheerder in algemene zin verplicht is voor eigen rekening de infrastructuur aan te passen indien materieel dat minder goede detectie-eigenschappen heeft, op de infrastructuur wordt ingezet. Ik hecht er daarom aan te benadrukken dat er niet automatisch conclusies getrokken kunnen worden voor de wijze van financiering van eventuele infrastructurele detectiemaatregelen op andere trajecten.
Bent u bekend met het bericht dat vanaf 14 januari de nieuwe regionale trein RB61 van Hengelo naar Bielefeld gaat rijden?2
Ja.
Klopt het dat op het traject tussen Oldenzaal en de Duitse grens ook maatregelen nodig zijn om de detectie van het nieuwe treinmaterieel te garanderen? Klopt het dat ProRail zich op het standpunt stelt dat de provincie Overijssel de kosten van de aanvullende detectiemaatregelen moet betalen?
Op 15 december jl. is de vergunning voor indienststelling verleend voor het FLIRT3-materieel dat zal worden ingezet voor de treindienst Hengelo-Bielefeld. Ook met dit materieel zijn detectieproblemen voorzien. Aan de vergunning is daarom de voorwaarde verbonden dat de vervoerder zijn verantwoordelijkheid dient te nemen om – met name in de herfstperiode – de detectiekwaliteit te garanderen. Op het baanvakgedeelte tussen Oldenzaal en de Duitse grens moeten de benodigde aanvullende (technische) maatregelen nog worden vastgesteld. Als blijkt dat maatregelen aan de hoofdspoorweginfrastructuur nodig zijn, is het voor ProRail op grond van de beheerconcessie noodzakelijk dat daarvoor financiële dekking is. Met betrekking tot de treindienst Hengelo-Bielefeld heeft mijn ministerie reeds in 2014, bij de toezegging van de eenmalige Rijksbijdrage van € 9,33 miljoen als gedeeltelijke dekking van het exploitatietekort voor de gehele 15-jarige concessieperiode, met de provincie Overijssel afgesproken dat eventuele infrastructurele aanpassingen voor rekening van de provincie komen. Ik zie geen aanleiding daarvan af te wijken.
Kunt u toelichten of u het standpunt van ProRail juist vindt, zeker in het licht van de uitspraak van de onafhankelijke commissie in geval van de spoorlijn Gouda-Alphen aan den Rijn?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met andere spoorlijnen in Nederland waar deze detectieproblematiek speelt? Welke gevolgen heeft de uitspraak van de genoemde commissie voor de problematiek op deze spoorlijnen?
Op dit moment speelt de detectieproblematiek alleen op de genoemde trajecten Gouda-Alphen aan den Rijn en Oldenzaal-Duitse grens. Als gezegd heeft het bindend advies niet automatisch gevolgen voor de wijze van financiering van eventuele aanvullende infrastructurele detectiemaatregelen op andere trajecten.
Het bericht dat raadsleden zich buitenspel voelen gezet |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat eenderde van de raadsleden niet weet in welke samenwerkingsverbanden hun gemeente zit?1
De uitkomsten van de enquête zijn herkenbaar. Er bestaan veel zorgen over de invloed van raadsleden op intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. De enquête van Raadslid.nu bevestigt dit. Niet voor niets is in het Regeerakkoord opgenomen dat de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) wordt aangepast om «de politieke verantwoording over gemeentelijke samenwerking te verbeteren. Besluitvorming in een gemeenschappelijke regeling moet transparant zijn en betrokken gemeenteraden moeten hun controlerende rol beter kunnen uitvoeren en zo nodig kunnen ingrijpen».
Dat betekent overigens niet dat wetswijziging het enige is dat nodig is. Het gaat ook om kennis en toerusting, zoals ook blijkt uit het advies Wisselwerking van de Raad voor het openbaar bestuur waarin vooral anders handelen als oplossing voor een democratisch tekort wordt gezien. Daarom heb ik tijdens de begrotingsbehandeling ook toegezegd in het voorjaar van 2018 te komen met een beleidsbrief over de kaders voor wijziging van de Wgr en in de zomer van 2018 met een actieplan versterking lokale democratie. Bij de brief over de Wgr zal ik ook ingaan op het onderzoek van Raadslid.nu, zoals ik reeds heb toegezegd in reactie op een verzoek van het lid Voortman (GroenLinks) bij de regeling van werkzaamheden van 14 december 20172.
Snapt u de gevoelens van raadsleden dat ze zich door de vele samenwerkingsverbanden buitenspel gezet voelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het bestaan van 779 tot 877 samenwerkingsverbanden ervoor zorgt dat er feitelijk een nieuwe bestuurslaag ontstaat, waar directe democratische controle vaak moeilijk blijkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het democratisch gat dat hierdoor ontstaat – zoals bijvoorbeeld bij de veiligheidsregio’s – niet simpel is op te lossen met extra scholing, toolboxen of hogere vergoedingen voor raadsleden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn volgens u nog de voordelen van herindelingen, nu duidelijk is dat die weinig kosten besparen en niet erg doelmatig zijn?2
Het artikel waar naar verwezen wordt betreft een onderzoek naar de meerwaarde van samenwerking, niet van herindeling zoals de vraag veronderstelt. Eerder is door het COELO wel onderzoek gedaan naar de (financiële) opbrengst van gemeentelijke herindelingen. Daarop is door mijn ambtsvoorganger reeds een reactie naar de Tweede Kamer gestuurd.4
Het bericht ‘Jeugdhulp is online bedreiging beu’ |
|
René Peters (CDA), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jeugdhulp is online bedreiging beu»? 1
Ja.
Kunt u aangeven hoe breed het probleem van verbale intimidatie en valse beschuldigingen op sociale media over medewerkers in de jeugdzorg speelt?
Elke keer dat een medewerker in de zorg of in de jeugdhulp te maken krijgen met intimidatie, bedreiging of een valse beschuldiging, is er een te veel. Het is buitengewoon zorgelijk dat deze problematiek op sociale media toegenomen is in de afgelopen jaren. Daarover zijn geen harde cijfers beschikbaar, maar dit blijkt bijvoorbeeld wel uit de toename van het aantal meldingen hierover bij het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming. Ook uit cijfers (afkomstig van en gepubliceerd door het FCB, het arbeidsmarktfonds voor de branches sociaal werk, jeugdzorg en kinderopvang) over door werknemers ervaren agressie in de jeugdzorg blijkt een toename van de agressie en bedreigingen in de jeugdhulp.
Kunt u toelichten in hoeverre medewerkers in de jeugdzorg bij de verwerking van de impact van verbale intimidatie en valse beschuldigingen worden ondersteund?
Het kabinet heeft – samen met veldpartijen – de afgelopen jaren verschillende initiatieven genomen om agressie en geweld in de zorg, jeugdhulp en jeugdbescherming, terug te dringen. Op 22 maart 2012 is het Actieplan Veilig Werken in de Zorg (2012–2016) naar uw Kamer gestuurd. Dit actieplan liep tot eind 2016. De website www.duidelijkoveragressie.nl is een onderdeel van een bewustwordingscampagne over agressie tegen medewerkers in de zorg en jeugdzorg. De website biedt werkgevers en werknemers in de zorg en jeugdzorg praktische informatie over het thema agressie en geweld, zoals hulpmiddelen bij de aanpak van agressie en geweld, praktijkvoorbeelden, juridische informatie over opvolging van incidenten en scholingsmogelijkheden. De site blijft – ook nu het actieplan is afgelopen – tot eind 2019 beschikbaar.
Verder heeft het Ministerie van BZK van 2007 tot en met 2016 het programma Veilige Publieke Taak (VPT) gecoördineerd. Doel van het programma was om instrumenten te ontwikkelen om werkgevers te ondersteunen om medewerkers een veilige werkomgeving te bieden. De werkgever is immers primair verantwoordelijk voor het creëren van een veilige werkplek voor de werknemers. Een voorbeeld is de handreiking Agressie en Geweld, waarin onderstaande acht maatregelen worden opgesomd die werkgevers kunnen treffen om hun anti-agressiebeleid vorm te geven:
De Minister van BZK heeft op 19 december 2017 uw Kamer geïnformeerd over de uitkomst van de evaluatie van dit programma en hierbij aangegeven met welke activiteiten de werkgevers in het openbaar bestuur ondersteund zullen blijven2 Het gaat achtereenvolgens om het in stand houden en onderhouden van het netwerk van regionale VPT-coordinatoren, het (digitaal) beschikbaar houden van kennis en instrumentarium dat is ontwikkeld door het VPT-programma en het faciliteren van verdere kennisontwikkeling en -uitwisseling en tot slot het verbreden van het onderwerp van uitsluitend «agressie en geweld» naar «Integer en Veilig werken».
Jeugdzorg Nederland heeft aangegeven met FCB (het arbeidsmarktfonds voor sociaal werk, jeugdzorg en kinderopvang) bezig te zijn met de aanpak van bedreigingen op sociale media van medewerkers, zodat zij medewerkers op dat punt een handreiking kunnen geven. Hiervoor is een richtlijn in ontwikkeling.
Om geweld en agressie tegen professionals met een publieke taak effectief aan te pakken geven de politie en het OM de daderaanpak vorm door de zogenaamde «Eenduidige Landelijke Afspraken» (ELA). Dit repressieve deel vormt het sluitstuk van de aanpak. Deze afspraken hebben als doel om op eenduidige, effectieve en snelle wijze daders aan te pakken. Dit betreft onder andere: prioritaire afhandeling van de aangifte, eenduidige registratie, werkgeversaangifte, domiciliekeuze, schadeverhalen op de dader en een verhoogde strafeis (+200%).
Op basis van deze en eerdere signalen treden het Ministerie van VWS en het Ministerie van JenV in overleg met de werkgeversbonden in het jeugddomein, politie en Openbaar Ministerie over de vraag hoe deze problematiek aangepakt kan worden. Daarbij is een belangrijke verantwoordelijkheid voor de werkgevers weggelegd. Doel is om gezamenlijk te komen tot een effectieve aanpak van agressie en geweld in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Hiervoor is het nodig te inventariseren wat werkgevers al ondernemen om hun werknemers tegen agressie en geweld te beschermen, met name of de genoemde maatregelen inderdaad worden toegepast en te bespreken welke acties aanvullend nodig zijn.
Vóór de zomer van 2018 zullen wij u informeren over de resultaten van dit overleg.
Herkent u het beeld dat het vaak lang duurt voordat valse beschuldigingen op sociale media worden verwijderd? Zo ja, wat kunt u daar binnen de bestaande wetgeving aan doen?
Als het gaat om hulpverleners die via sociale media vals beschuldigd worden, ligt er een belangrijke verantwoordelijkheid bij internetbedrijven zoals Facebook en Twitter om laagdrempelig en doeltreffend te faciliteren dat laster en smaad aangekaart kan worden en dat de betreffende uitingen worden verwijderd. In het hierboven bedoelde overleg met de werkgeversbonden in het jeugddomein, zal ik daarom ook spreken over het benaderen van de internetbedrijven Facebook en Twitter.
Kunt u aangeven welke invloed deze verbale intimidatie en valse beschuldigingen hebben op de werkdruk in deze sector, en in hoeverre het mensen verhindert om al dan niet actief te worden en te blijven in de jeugdzorg?
Het moet aantrekkelijk zijn en blijven voor jeugdhulpprofessionals om in de jeugdhulp te gaan werken. Hierbij past ook het bieden van een veilige werkomgeving en een adequate aanpak door werkgevers, als zij te maken krijgen met heftige gebeurtenissen als verbale intimidatie en valse beschuldigingen. De vraag in hoeverre factoren als agressie en geweld tegen jeugdhulpprofessionals van invloed zijn op de in- en uitstroom van jeugdhulpprofessionals, wordt betrokken bij een onderzoek dat mijn ambtsgenoot van JenV en ik laten uitvoeren. Door middel van een verkennend arbeidsmarktonderzoek zal inzicht worden verkregen in de knelpunten op de arbeidsmarkt voor jeugdhulpprofessionals en de oplossingen die mogelijk zijn.
Kunt u toelichten op welke wijze u deze problematiek wilt aanpakken? Bent u hierbij bereid om in overleg te treden met de betrokken partijen, zoals de sociale media bedrijven, jeugdzorgmedewerkers en cliëntenorganisaties?
Graag verwijs ik u hiervoor naar de antwoorden op vraag 3 en 4.
De incidentmeldingen over de verloven van criminelen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Verlof blijkt een zwijnenstal»?1
In de berichtgeving wordt geschreven dat onttrekkingen aan de orde van de dag zouden zijn in penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken. Dit beeld is onjuist. Niet elke piketmelding betreft een incident waarbij een gedetineerde of tbs-gestelde betrokken is of waarbij de justitiabele in kwestie iets te verwijten valt. Het kan bij piketmeldingen ook gaan om een ernstige lekkage of brand in een penitentiaire inrichting. Uit cijfers van de Dienst Justitiële Inrichtingen blijkt dat het aantal onttrekkingen tijdens verlof beperkt is ten opzichte van het totaal aantal verloven.
Desondanks begrijp ik dat een dergelijke boodschap vragen oproept bij uw Kamer alsook bij burgers. Het verlofsysteem is erop gericht justitiabelen begeleid en gecontroleerd te laten terugkeren in de maatschappij. Zij kunnen hierdoor oefenen met herkregen vrijheden en werken aan een stabiel bestaan binnen de samenleving. Re-integratie, en daarmee ook verloftoekenning, voorkomt recidive. Ook bij terugkeer staat de veiligheid van de samenleving voorop. Daarom vindt re-integratie gefaseerd en gecontroleerd plaats. Dat is geen eenvoudige opdracht. Het gaat in de regel om personen met weerbarstige problematiek. Vaak verloopt een re-integratietraject succesvol, maar niet altijd. Risico’s worden ingeschat en daar wordt zo verantwoord en adequaat mogelijk mee omgegaan. Het alternatief, zonder een geleidelijke re-integratie terugkeren, is risicovoller voor de veiligheid.
Om hoeveel incidenten rondom verloven gaat het per jaar? Is het waar dat dit aantal de afgelopen jaren is toegenomen? Zo ja, wat is uw verklaring hiervoor?
Nee, de afgelopen jaren is geen ongewone toename in het aantal incidenten rondom verloven van gedetineerden en tbs-gestelden zichtbaar. De cijfers fluctueren, maar zijn over de gemeten jaren (2012 t/m 2016) stabiel gebleven.
Cijfers van de Dient Justitiële Inrichtingen laten zien dat op jaarbasis circa 900 tbs-verlofmachtigingen worden afgegeven en circa 40.000 tbs-verlofbewegingen plaatsvinden. In 2016 was 32 keer sprake van een tbs-gestelde die niet op tijd is teruggekeerd naar zijn tbs-kliniek. Van de 32 waren er 31 binnen een week terug.
Naar aanleiding van een ongeoorloofde afwezigheid van een tbs-gestelde of het plegen van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de maatregel ‹‹één jaar geen verlof›› worden opgelegd. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in juli 2017 heeft geïnformeerd2, is deze maatregel in 2016 26 maal toegepast. In 12 van de 26 zaken ging het om een strafbaar feit.
Het aantal ongeoorloofde afwezigheden is afgenomen ten opzichte van 2014 en 2015, maar fluctueert wel. Van 39 in 2014, via 50 in 2015 naar, zoals hierboven reeds vermeld, 32 in 2016. Ten aanzien van de maatregel ‹‹één jaar geen verlof›› kan ik uw Kamer melden dat deze in 2015 25 keer is toegepast, waarvan in 12 zaken sprake was van een strafbaar feit.3
2012
2013
2014
2015
2016
57
35
39
50
32
In het gevangeniswezen wordt het aantal verlofbewegingen niet geregistreerd. Wel is bekend hoe vaak verlof wordt verleend. In 2016 is circa 35.000 keer verlof toegekend aan gedetineerden. Verlof kan in duur variëren en, evenals bij de tbs, meerdere verlofbewegingen omvatten.
In 2016 hebben, zo heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen mij laten weten, 391 onttrekkingen plaatsgevonden. Ten opzichte van voorgaande jaren, waaronder 2012 (450) en 2014 (382), zie ik dat het aantal onttrekkingen stabiel is met uitzondering van 2015, toen het aantal onttrekkingen lager was dan gemiddeld.
2012
2013
2014
2015
2016
450
398
382
338
391
Hoe wordt op dit moment beoordeeld of iemand toe is aan verlof? Bent u bereid deze procedure tegen het licht te houden en in overleg met het personeel te bezien wat hier aan verbeterd kan worden, gelet op de vele incidenten die kennelijk plaatsvinden tijdens de verloven? Zo nee, waarom niet?
Bij de toekenning van verlof aan gedetineerden wordt een inschatting gemaakt van het risico voor de samenleving en zijn omgeving. Ook wordt gekeken naar de einddatum van de detentie, omdat deze mede bepalend is in welke vrijheden aan de betreffende gedetineerde kunnen worden toegekend.
De interne vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting adviseert, gebaseerd op externe adviezen, positief of negatief over het te verlenen verlof. Bij complexe of gevoelige zaken kan een advies worden afgegeven door het OM, reclassering en/of politie. Bij korte straffen oordeelt de vestigingsdirecteur op basis van de advisering over verlof. Bij lange straffen of bij een negatief advies vanuit het OM wordt het besluit genomen door een selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Ten aanzien van de tbs beoordeelt het behandelteam van de kliniek het behandelverloop. Als wordt ingeschat dat iemand toe is aan verlof wordt een verlofaanvraag ingevuld en getoetst door een interne commissie. Bij goedkeuring wordt deze aan het Adviescollege Verloftoetsing tbs (Avt) om advies gestuurd.
Mede op grond van risicotaxatie, waarvoor wetenschappelijke onderbouwde instrumenten worden gebruikt, vellen de onafhankelijke experts van het Avt een oordeel op basis waarvan de Divisie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen, namens mij, een besluit neemt over verlof.
Het Avt is kort na de inwerkingtreding in 2008 geëvalueerd (2010). Onderzocht is hoe de keten van het tbs-verlof functioneert en wat de rol van het Avt daarin is. Uit de evaluatie kwam naar voren dat de beoordeling van verlofaanvragen procedureel, inhoudelijk en logistiek is verbeterd door de invoering van het Avt.
De kwaliteit en effectiviteit van het verlofsysteem voor zowel gedetineerden als tbs-gestelden heeft continu aandacht. Doorlopend wordt gemonitord hoeveel tbs-gestelden met verlof gaan en hoe hun verlof verloopt. Voorvallen worden geëvalueerd, en indien nodig worden protocollen en procedures aangescherpt.
Hoe verklaart u dat een gedetineerde, bij wie de dag ervoor een mobiele telefoon was aangetroffen waar onbekende nummers mee waren gebeld, de volgende dag toch gewoon op verlof kon met als gevolg dat er een vluchtauto klaar stond?
Nadat de mobiele telefoon was aangetroffen in de kamer van de justitiabele, is dit voorval betrokken bij de risicoafweging ten behoeve van verlof door de inrichting. Dit gaf echter geen aanleiding om het verlof niet door te laten gaan. Wel is ervoor gekozen om een extra begeleider in te zetten. Helaas bleek deze maatregel niet voldoende te zijn om onttrekking te voorkomen. De inrichting heeft geëvalueerd wat er precies is gebeurd en heeft hiervan geleerd om zulke situaties voortaan te voorkomen.
Bent u bereid het gehele systeem van verloven in (jeugd)gevangenissen en tbs-klinieken, van beoordeling en verlofverlening tot uitvoering en evaluatie hoe het verlof verlopen is, kritisch tegen het licht te houden en te laten onderzoeken of er verbeterpunten zijn, zodat criminelen veiliger terug kunnen keren in de samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Zie antwoord vraag 3.