De strafrechtelijke aanpak van matchfixing |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pijnlijke conclusie rond matchfixing: autoriteiten hebben een «bewijsprobleem»1 en herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp en de antwoorden daarop van de Minister van Veligheid en Justitie, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?2
Ja.
Waarom is er nu wel aanleiding om matchfixing vanuit strafrechtelijk opzicht serieus te nemen? Wat maakt het dat de roep vanuit de sportbonden en politiek om matchfixing strafbaar te stellen nu wel gehoord wordt?
Het kabinet neemt de aanpak van matchfixing altijd serieus. Het tegengaan van matchfixing is voor het kabinet een belangrijk thema. Het bestrijden van matchfixing kan alleen door een effectieve samenwerking tussen sport, opsporings- en vervolgingsdiensten, de kansspelsector, rechtshandhaving en de rijksoverheid, zowel nationaal als internationaal. Preventie, het opwerpen van barrières en een intensieve samenwerking met de sportsector staan voorop.
Een succesvolle aanpak van matchfixing moet uit een geïntegreerde ketenaanpak komen, waarbij alle betrokken partijen de eigen mogelijkheden om matchfixing te voorkomen en te bestrijden maximaal benutten. Strafrechtelijke opsporing en vervolging worden ingezet in die gevallen, waarin van het strafrecht het meeste maatschappelijk effect kan worden verwacht (strafrecht als optimum remedium). Ik wil nogmaals benadrukken dat de bestrijding van een maatschappelijk probleem als matchfixing niet alleen via het strafrecht gerealiseerd kan worden. Preventie is onmisbaar in de strijd tegen matchfixing en daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de sportsector.
Het Openbaar Ministerie heeft in het verleden steeds aangegeven met de huidige wetgeving goed uit de voeten te kunnen, maar bereid te zijn te verkennen of een aparte strafbaarstelling daadwerkelijk kan bijdragen aan effectieve handhaving. Het aangekondigde onderzoek geeft daaraan nu uitvoering en ik wacht de resultaten van dat onderzoek met interesse af.
Is het strafrechtelijk onderzoek naar de genoemde voetballer de enige aanleiding hiervoor of zijn er meer aanwijzingen die er toe leiden dat matchfixing meer binnen het strafrecht getrokken zou moeten worden? Zo ja, wat is de aard van die aanwijzingen?
In het bericht waar de vraagsteller aan refereert wordt gedoeld op een casus waarin is gebleken dat het bewijs voor matchfixing niet eenvoudig is te leveren. Dat geldt voor alle vormen van fraude in de sport; mogelijke betrokkenen opereren veelal vanuit het buitenland en strafbare gedragingen zijn niet eenvoudig vast te stellen. Het Openbaar Ministerie gaat bekijken of zelfstandige strafbaarstelling van matchfixing meerwaarde heeft ten aanzien van het huidig wettelijk instrumentarium om op te treden tegen fraude in de sport. Het is hierbij niet de bedoeling om de aanpak van matchfixing meer binnen het strafrecht te trekken. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening (geuit door het openbaar ministerie) dat medewerkers, spelers en bestuurders van sportclubs die worden benaderd door matchfixers, dat verplicht moeten melden? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstellingen? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig alle in het antwoord op vraag 2 genoemde betrokkenen aan om vermoedens van matchfixing te melden. Deze meldingen kunnen namelijk leiden tot meer signalen, een beter inzicht in het verschijnsel matchfixing in Nederland en kunnen zo van belang zijn bij het tegengaan van dit fenomeen. Of het invoeren van een meldplicht nuttig is en of die plicht gesanctioneerd zou moeten worden, moet, zoals het Openbaar Ministerie in het artikel laat weten, eerst worden onderzocht. De uitkomsten van dit onderzoek wacht ik af, alvorens vervolgstappen te nemen.
Gaat u ervoor zorgen dat matchfixing nu wel expliciet strafbaar wordt gesteld? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Ik loop niet vooruit op de uitkomsten van de verkenning van het Openbaar Ministerie.
De berichten omtrent de nieuwbouw van het Sint Elisabeth Hospitaal (Sehos) op Curaçao |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Camelia-Römer garandeert behoud banen Sehos», «Sehos in bezwaar tegen aanwijzing inspectie» en «Financiële verantwoording HNO nog steeds niet afgelegd»?1
Ik heb kennis genomen van de artikelen uit de Amigoe.
In hoeverre is het Sehos-nieuwbouwproject een bedreiging voor de financiële huishouding van Curaçao?
Het is aan het land Curaçao om de eigen financiële huishouding op orde te houden. Indien de bouw van het nieuwe ziekenhuis nadelige gevolgen heeft voor de financiële huishouding van Curaçao, moet de regering van Curaçao (financiële) maatregelen nemen. Het College financieel toezicht monitort de financiële ontwikkelingen bij de realisatie van het nieuwe ziekenhuis HNO (Hospital Nobo Otrobanda). Het Cft kan, in het kader van de uitvoering van de begroting, de regering van Curaçao adviseren over de gevolgen van de financiële ontwikkelingen.
Is het Sehos-nieuwbouwproject een financieel risico voor Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het aantrekken van de lening voor het nieuwbouwproject heeft plaatsgevonden conform hetgeen beschreven staat in de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. Curaçao heeft het bedrag voor deze lening via de lopende inschrijving van Nederland geleend. Hierdoor gelden dezelfde voorwaarden als voor de andere leningen die Curaçao via de lopende inschrijving van Nederland heeft. In de begroting van het land Curaçao staan ook de jaarlijkse aflossing- en rente-uitgaven hiervoor begroot.
Gaat de financiële wanorde bij het Sehos nu overgedragen worden aan het nieuwe ziekenhuis (HNO)? Wat doet dat met de business case van het HNO?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de business case van het HNO en de financiële huishouding ligt bij het land Curaçao. Indien kosten voor de bouw van het ziekenhuis uit de hand lopen of blijkt dat na ingebruikname van het ziekenhuis de jaarlijkse kosten hoger uitvallen dan eerder in de businesscase voorspeld, zal het land Curaçao daarvoor dekking moeten vinden binnen de eigen begroting. Het blijft een autonome aangelegenheid van het land Curaçao.
Een voor aanranding veroordeelde trainer die toch coach kon blijven |
|
Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Hoe een voor aanranding veroordeelde trainer toch coach kon blijven»?1
Ja.
Waar is het volgens u in deze kwestie misgegaan? Wwat zou er moeten gebeuren om deze gang van zaken in de toekomst te voorkomen?
Betrokkene is in 2014 bij verstek veroordeeld. Omdat betrokkene in cassatie is gegaan en de zaak dus nog onder de rechter is, kan ik niet in detail ingaan op deze casus. Wel kan ik melden dat de KNVB maatregelen heeft genomen door het KNVB-lidmaatschap te beëindigen, zijn trainerslicentie in te trekken en de Cypriotische voetbalbond, UEFA, FIFA, alsmede NOC*NSF in te lichten.
Meer in zijn algemeenheid merk ik op dat ik sportclubs in Nederland stimuleer om voor jeugdtrainers een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan te vragen. Door sportclubs de mogelijkheid te bieden om voor hun vrijwilligers gratis een VOG aan te vragen, onder de voorwaarde dat de clubs een eigen preventie- en integriteitsbeleid hebben, probeer ik herhaald slachtofferschap te voorkomen.
Pre-employmentscreening is in landen verschillend geregeld. Wel zijn in Europees verband afspraken gemaakt over het uitwisselen van justitiële gegevens ten behoeve van screening. De uitwisseling van gegevens gebeurt via het European Criminal Records Information System (ECRIS). Ieder Europees land heeft een centrale autoriteit die deelneemt aan ECRIS. In Nederland is dat de Justitiële Informatiedienst (Justid). Naast de centrale autoriteit zijn er nationale bevoegde autoriteiten die een informatieverzoek kunnen doen bij andere EU-lidstaten door tussenkomst van de eigen centrale autoriteit via het ECRIS-systeem. Voor de VOG-screening in Nederland is dat de dienst Justis. Voor de meeste functies in het kader van pre-employmentscreening is bevraging en beantwoording via ECRIS optioneel en afhankelijk van nationale wetgeving. Europese regelgeving ter voorkoming van seksueel misbruik verplicht het bevraagde land – in het geval iemand gaat werken met kinderen – om de gegevens te verstrekken. In deze gevallen betrekt Justis dan ook de via ECRIS ontvangen gegevens bij de beoordeling van de VOG-aanvraag.
Het afgelopen jaar begon de onderzoekscommissie De Vries in opdracht van de sportsector met haar onderzoek naar seksuele intimidatie en misbruik in de sport. Dit rapport is op 12 december jl. verschenen en bevat concrete adviezen ter verbetering van de preventie en aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Uiterlijk eind maart 2018 zal de Minister voor Medische Zorg en Sport een beleidsreactie aan uw Kamer doen toekomen. Aan deze beleidsreactie zal ik mijn medewerking verlenen en zal ik, in het licht van het rapport, ingaan op uw vragen.
Wat is uw reactie op de oproep van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), die de samenwerking met de overheid wil verbeteren om te voorkomen dat sportbonden in de toekomst niet op de hoogte zijn van veroordelingen waardoor er niet ingegrepen kan worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen, ook in het kader van internationale samenwerking met andere landen, om te voorkomen dat een sporttrainer die veroordeeld is voor kindermisbruik in een ander land zijn praktijken als sporttrainer voort kan zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de artikelen «Vragen en zorgen over gaswinning Zuidwest-Drenthe» en «Opnieuw informatieavond gaswinning: Te druk, te chaotisch»?1
Ja.
Hoe bent u van plan te voorkomen dat de belangen van bewoners in Zuidwest-Drenthe en Overijssel pas achteraf worden meegenomen, zoals eerder in Groningen is gebeurd?
Bij mijnbouwprojecten hecht ik sterk aan open en transparante communicatie met de omgeving. Onderdeel daarvan is de betrokkenheid van burgers. Dit is met ingang van 1 januari 2017 ook vastgelegd in de Mijnbouwwet. De berichtgeving waaraan u refereert gaat over de informatiemarkt die georganiseerd was voor de ontwerp-instemmingsbesluiten op de winningsplannen Eesveen en Vinkega. De belangen van bewoners worden meegenomen in het advies van de decentrale overheden en bewoners kunnen hun eigen belang aangeven gedurende de ter inzage legging van het ontwerpbesluit. De bewoners zijn conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tijdig betrokken bij de voorbereiding van de besluitvorming.
Gedurende de behandeling van een vergunningaanvraag hecht ik eveneens aan een open en transparante communicatie met mijn adviseurs. Om die reden worden bij de voorbereiding van een instemmingsbesluit op een winningsplan de adviseurs (gemeenten, provincies en waterschappen) tijdens de adviesperiode uitgenodigd voor een informatiesessie, die specifiek over het desbetreffende winningsplan gaat. Bij deze bijeenkomst wordt hen de gelegenheid geboden om alle vragen over de inhoud van het winningsplan en de procedure te stellen en zijn er ambtenaren van mijn ministerie aanwezig, evenals vertegenwoordigers van het mijnbouwbedrijf, voor de beantwoording. Nadat alle adviezen ontvangen zijn, stel ik een ontwerp-instemmingsbesluit op waarin de ontvangen adviezen worden meegewogen.
Dit ontwerp-instemmingsbesluit wordt zes weken ter inzage gelegd. In deze periode wordt een informatiemarkt gehouden in de gemeente waar de voorgenomen vergunning onder valt. Tijdens de informatiemarkt kan iedereen informatie krijgen over de plannen rondom de gaswinning, de wijze waarop het ministerie heeft laten toetsen aan de veiligheid en de bodembeweging en de te volgen procedure. Op een dergelijke informatieavond zijn medewerkers van mijn ministerie, TNO, het mijnbouwbedrijf en zo mogelijk ook het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aanwezig om in gesprek te gaan met de bezoekers en hun vragen te beantwoorden.
Kunt u uitleggen waarom de gaswinning in Drenthe omhoog gaat, terwijl in het regeerakkoord staat dat de gaswinning de komende kabinetsperiode af moet nemen?
Het regeerakkoord gaat in op verlaging van de gaswinning uit het Groningenveld. In het regeerakkoord staat daarnaast dat er geen nieuwe opsporingsvergunningen op land worden afgegeven deze kabinetsperiode, en dat bestaande opsporingsvergunningen van kracht blijven. In het geval van de gasvelden waar de krantenberichten over gaan is er sprake van bestaande winningen waarvoor een actualisering van het winningsplan plaatsvindt. Ik kan niet aangeven hoeveel proefboringen worden voorkomen als gevolg van het feit dat er geen nieuwe opsporingsvergunningen meer worden verleend.
Hoe staan de gaswinningsplannen in verhouding tot de maatregel in het regeerakkoord met betrekking tot nieuwe boringen op land? Kunt u inschatten hoeveel proefboringen worden voorkomen dankzij deze maatregel in het regeerakkoord?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorg van de bewoners dat er alleen nulmetingen worden gehouden bij boeren en niet bij particulieren? Bent u bereid om de mogelijkheden te verkennen om deze nulmetingen ook verplicht te stellen voor particulieren om ervoor te zorgen dat eventuele schadeafhandeling in de toekomst gemakkelijker wordt?
In het ontwerp-instemmingsbesluit heb ik opgenomen dat de representatieve nulmeting bouwkundige staat ziet op «bouwwerken». Naast de nulmeting van de bouwkundige staat, dient Vermilion op grond van artikel 41 van de Mijnbouwwet een (nul)meting voor de bodembeweging uit te voeren. Dit zijn geen metingen aan gebouwen, maar naar maaiveldhoogte.
Is het, gezien de verschillende incidenten met gaswinningsbedrijf Vermilion in en rondom het gebied zoals het overschrijden van vergunde gaswinningshoeveelheden en het niet informeren van burgers over ingrijpende acties, verstandig om dit bedrijf gas te laten winnen in deze gebieden?
SodM houdt als onafhankelijke toezichthouder toezicht op mijnbouwactiviteiten en is bevoegd gezag voor de handhaving en inspectie. SodM houdt in dat verband ook toezicht op de mijnbouwactiviteiten van Vermilion in deze regio. In het geval van een overtreding kan SodM overgaan tot handhaving, waarbij opgelegd kan worden dat de winning moet worden gestaakt. Ik heb van SodM begrepen dat een algemeen verbod op gaswinning door Vermilion, waarnaar u vraagt, niet aan de orde is.
Over de projecten die worden uitgevoerd, heeft Vermilion een belangrijke verantwoordelijkheid waar het gaat om de communicatie en het omgevingsmanagement. Op de website van Vermilion zijn de diverse communicatie-uitingen met de omgeving terug te vinden (http://www.vermilionenergy.nl/onze-activiteiten/huidige-activiteiten.cfm).
Hoe verhoudt de door u toegezegde verlenging van de gaswinningsvergunning van Vermilion bij Wapse zich tot de lopende juridische procedures in dit gebied?
Het is mij niet duidelijk wat wordt bedoeld met hoe de toegezegde verlenging van de gaswinningsvergunning zich verhoudt tot de juridische procedures in het gebied. De winningsvergunning, die ook wel concessie wordt genoemd, is onveranderd vigerend. Tegen de verlening van de omgevingsvergunning en het instemmingsbesluit met het winningsplan Diever bij Wapse lopen enkele juridische procedures. Het betreft reguliere beroepsprocedures, waarbij belanghebbenden gebruik maken van de hen toekomende rechtsmiddelen.
Welke maatregelen worden er genomen om bezorgde burgers gerust te stellen over het gaswinningsbedrijf Vermilion?
in algemene zin geldt dat mijnbouwmaatschappijen een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. Ik ben verantwoordelijk voor de communicatie rond de behandeling van vergunningaanvragen. Gedurende de behandeling van een aanvraag zijn er mogelijkheden ingebouwd om burgers te betrekken en te informeren. Zo organiseer ik in de gemeente waar een gasveld zich onder bevindt een informatieavond over de voorgenomen besluitvorming. Tijdens deze avond zijn naast medewerkers van EZK ook TNO, het desbetreffende mijnbouwbedrijf en zo mogelijk ook SodM aanwezig. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Op 7 september 2017 heeft Vermilion, de «gedragscode gaswinning kleine velden» van Nogepa ondertekend. In de gedragscode staat beschreven hoe de mijnbouwbedrijven de omgeving willen betrekken bij projecten uit kleine velden op land en hoe zij met goede, open en transparante communicatie, tijdig informatie uitwisselt.
U verwijst naar de informatieavond over de ontwerp-instemmingsbesluiten op de winningsplannen Eesveen en Vinkega van 23 november 2017. Doordat er in de regio Zuidwest Drenthe meerdere gaswinningen uit kleinen velden zijn en omdat de dag voor de informatiemarkt een interview met een ongeruste toon in de lokale media was verschenen, werd de informatiemarktavond zeer druk bezocht, en kon niet iedereen te woord worden gestaan. Om die reden heb ik op 6 december 2017 – in overleg met de gemeente – een extra informatiemarkt gehouden, en was er gelegenheid om bewoners alsnog goed te woord kunnen staan.
Deelt u de onvrede van de bewoners over het feit dat er op papier wel een inspraakavond is, maar dat het besluit voor die avond al vast stond? Bent u bereid om betrokkenen de kans te geven om daadwerkelijk inspraak te kunnen hebben bij dergelijke besluiten?
Ik deel die onvrede niet. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik u geschetst welke zorgvuldige procedure ik doorloop om tot een besluit omtrent instemming met een winningsplan te komen. De uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure wordt gevolgd, zodat iedereen inspraak kan hebben bij dergelijke besluiten. Op het moment dat ik een ontwerp-instemmingsbesluit ter inzage leg, heb alle adviezen van mijn adviseurs meegewogen, maar staat het ontwerp-instemmingsbesluit nadrukkelijk nog open voor de zienswijze van bewoners. Deze kunnen aanleiding geven het definitieve besluit aan te passen.
Kunt u uitleggen waarom er in het regeerakkoord staat dat aanbevelingen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) overgenomen worden, terwijl er in de praktijk diverse aanbevelingen van het SodM door u werden verworpen rondom de gaswinning in Drenthe?
Ik vraag op elk winningsplan advies van SodM over de inhoud van het desbetreffend winningsplan. Daarnaast vraag ik ook advies aan de Technische commissie bodembeweging (Tccb), de betrokken decentrale overheden en aan de Mijnraad. Alle adviezen overziend en binnen de mogelijkheden die de Mijnbouwwet mij biedt, neem ik vervolgens een (ontwerp-)besluit. Hoewel de adviezen van SodM zeer zwaarwegend zijn, betekent dit niet dat in alle gevallen alle adviezen worden overgenomen. Wel worden alle adviezen van SodM door mij meegenomen in de besluitvorming. Als ik van een advies afwijk, dan motiveer ik ook waarom ik dat doe. In het regeerakkoord wordt verwezen naar een aanbeveling van het Staatstoezicht op de mijnen (SodM), die het SodM deed in haar advies op het winningsplan Groningen. Het SodM heeft in dat advies aangegeven dat zij volgens de huidige inzichten er vanuit gaat «dat zowel minder winning als vlakkere winning het aardbevingsrisico verkleint». Het is deze aanbeveling van SodM waarover de regeringspartijen aangeven dat het deze aanbeveling overneemt.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Mijnbouw beantwoorden?
Ja.
De plannen voor de aanleg van een eiland voor een internationale energiehub |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuw in de Noordzee: een «stroomeiland» voor windenergie»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat een dergelijk eiland een belangrijke schakel kan zijn en functie kan hebben voor de productie, distributie en opslag van duurzame energie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het artikel beschrijft een conceptueel plan van enkele partijen die de mogelijkheden van een energie-eiland onderzoeken. Of een dergelijk eiland in de toekomst inderdaad een belangrijke schakel kan zijn en de functie kan hebben voor de productie, distributie en opslag van duurzame energie, zal afhankelijk zijn van economische afwegingen en factoren als ecologie, natuur en visserij. Het onderzoeksproject van de genoemde partijen kan hier naar verwachting meer informatie over opleveren.
Op dit moment richt ik me op ontwikkeling van de windenergiegebieden op zee die al zijn aangewezen.
Deelt u de opvatting dat de Nederlandse overheid, waaronder uzelf, hierin een actieve rol moet gaan spelen, gelet op de grote publieke belangen, zoals de kostprijs en leveringszekerheid van duurzame energie, de economische betekenis, de werkgelegenheid en belangen als natuurbehoud en visserij? Zo ja, wilt u dan in overleg treden met de initiatiefnemers over de rol die de overheid kan spelen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. De toekomstige elektriciteitsproductie dient niet alleen duurzaam te zijn, maar ook betrouwbaar en betaalbaar. Naast het energiebeleid is het Rijk ook verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening van de Noordzee, inclusief de bijbehorende belangenafweging. Het kabinet bouwt met het Regeerakkoord voort op de recent ingezette ontwikkelingen en gaat voortvarend aan de slag met de uitvoering ervan. In de ontwikkeling van het energiebeleid op zee wordt ook gekeken naar natuurbehoud, visserij en scheepvaartveiligheid.
Ik ben op de hoogte van de inspanningen van de initiatiefnemers en heb afgesproken dat ik op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen en uitkomsten van het onderzoek. Ik ben blij om te zien dat partijen vanuit hun eigen verantwoordelijkheden nadenken over de toekomst, zeker als het gaat om een zo ingrijpende en complexe ontwikkeling als de energietransitie. De uitkomsten van deze en andere studies zullen betrokken worden bij de voorbereiding van het langetermijnbeleid voor wind op zee.
Deelt u de opvatting dat, gelet op de publieke belangen en op het gegeven dat het consortium overwegend uit Nederlandse overheidsbedrijven bestaat, het wenselijk is een locatie na te streven waar de positieve effecten voor de Nederlandse economie en ecologie maximaal zijn en bent u bereid hier actief uw invloed voor aan te wenden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het zoeken van een locatie voor een energie-eiland ver op zee is nu niet aan de orde. De mogelijke locatie van een eiland zal afhankelijk zijn van verschillende factoren. Indien het zoeken naar een locatie aan de orde is, zal met alle relevante partijen en overheden worden gesproken en een integrale afweging worden gemaakt.
Deelt u de opvatting dat, gelet op de potentie en ambities van Noord-Nederland in de energietransitie, het wenselijk is de noordelijke provincies en de Eemshaven, Harlingen en Den Helder te betrekken in het ontwikkelen van het plan voor een energiehub op zee en dat potentiële andere geschikte locaties die voor deze havens gunstig zijn ook in het onderzoek moeten worden betrokken? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Varkenspest Polen rukt op naar Westen” |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Varkenspest Polen rukt op naar Westen»?1
Ja.
Kunt u toelichten of u naar aanleiding van dit artikel gevaren ziet voor een uitbraak van varkenspest in Nederland?
Ik ben mij zeer bewust van de risico’s van introductie van Afrikaanse varkenspest in Nederland. De vondst van besmette wilde zwijnen in de buurt van Warschau heeft dit risico echter niet direct vergroot. Menselijk handelen heeft naar alle waarschijnlijkheid de introductie van het virus in dit nieuwe gebied, richting het westen, veroorzaakt. Het risico van verspreiding door onachtzaamheid wordt al jaren onderkend en daar wordt in de besmette landen, en ook in andere lidstaten van de Europese Unie, herhaaldelijk op gewezen. De ziekte is al jaren aanwezig in Polen, zowel in de wilde zwijnen als bij gehouden varkens. Het feit dat de verspreiding ervan niet onder controle is, is zorgwekkend en reden om permanent alert te zijn.
Is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in voldoende mate voorbereid indien er in Nederland een uitbraak van varkenspest plaatsvindt?
Ja. De NVWA heeft ervaring met het bestrijden van besmettelijke dierziekten. Op het Ministerie van Economische Zaken is in 2015 een grote oefening gehouden over Afrikaanse varkenspest. De NVWA heeft in 2.014 jaren nog enkele malen op locatie geoefend om een uitbraak van de ziekte te bestrijden. Naast deze oefeningen zijn er waakvlamcontracten met bedrijven afgesloten om materiaal en menskracht te leveren bij de bestrijding. In het beleids- en uitvoeringsdraaiboek staan de beleidslijnen en uitvoering in detail beschreven.
Bent u bereid om extra hygiënecontroles aan de grens uit te voeren?
Er is strenge Europese regelgeving die moet voorkomen dat de ziekte door middel van transporten wordt verspreid. Het is bijvoorbeeld verboden om varkens uit de besmette gebieden te transporteren. Daarbovenop geldt in Nederland de verplichting van een extra reiniging en desinfectie op een erkende Reinigings- en ontsmettingsplaats (R&O) van wagens die leeg terugkeren uit landen met uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens. De NVWA voert daarop een administratieve controle uit. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen, in Polen en andere EU-lidstaten, is de sector opnieuw gewezen op zijn verantwoordelijkheid wat betreft het nemen van bioveiligheidsmaatregelen en op het verbod van het voederen van keukenafval. Ook jagers zijn gewezen op risico’s van jagen in besmette gebieden en op het belang van het nemen van hygiënemaatregelen.
STER-inkomsten |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wanneer waren de tegenvallende STER-inkomsten bekend op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)?1
In de mediabegrotingsbrief van 21 november 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat de mogelijkheid werd bekeken om samen met de Ster en de NPO onderzoek te laten doen naar de toekomstige ontwikkeling van de reclame-inkomsten van de Ster. OCW heeft op basis van een aanbestedingsprocedure op 26 april 2017 Ernst & Young Advisory (hierna: EY) opdracht verleend om de toekomstige ontwikkeling van de reclame-inkomsten in kaart te brengen zodat de uitkomsten ervan konden worden gebruikt voor de mediabegroting, zoals uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden. Ik verwijs uw Kamer naar mijn toelichting tijdens het wetgevingsoverleg van 27 november jongstleden en de toelichting van mijn voorganger, de heer Dekker, op de dalende Ster-inkomsten tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 28 juni jongstleden.
Klopt het dat het rapport van Ernst&Young (EY) al gepubliceerd is op 9 september 2017? Is het rapport toen meteen aan het ministerie toegestuurd?2
EY heeft het definitieve rapport op 5 oktober jongstleden aangeboden aan OCW. De datum van 9 september 2017 op het voorblad van het definitieve rapport betreft dus niet de datum waarop het definitieve rapport aan OCW is aangeboden. De datum van 9 september 2017 betrof volgens EY de oorspronkelijk beoogde einddatum voor oplevering van het rapport. Op 9 september jongstleden was het rapport echter nog niet volledig en nog niet geheel gevalideerd. Het definitieve rapport heeft EY opgeleverd op 5 oktober jongstleden. De datum op het voorblad had hierop voor de goede orde moeten worden aangepast.
Zijn er al eerdere versies van het rapport gepubliceerd? Zo ja, wanneer is deze versie bekend gemaakt en wat voor actie is daarop ondernomen?
EY heeft tijdens het onderzoek gewerkt met opeenvolgende conceptversies. Deze conceptversies vormden de basis om bij OCW en een klankbordcommissie – bestaande uit OCW, de NPO, de Ster en een vertegenwoordiging van de omroepen – aannames te valideren en te verbeteren.
Zijn er op basis van eventuele eerdere versies wijzigingen doorgevoerd in de definitieve versie van het rapport, dat op 9 september jl. werd gepresenteerd? Betroffen deze eventuele wijzigingen ook de bedragen van de teruglopende reclame-inkomsten?
Zie antwoord vraag 3.
Was het oplopende tekort bij de publieke omroep bekend bij de formerende partijen? Is het zorgwekkende rapport van EY vanuit het ministerie overgebracht naar de formerende partijen? Zo ja, waarom is het dan niet terug te vinden in de lijst met ingekomen stukken? Zo nee, wat vindt u ervan dat een rapport met zulke forse consequenties al wel bekend was op het ministerie maar niet is overgebracht aan de formerende partijen?
Het formatiearchief is openbaar gemaakt. Hierin zitten afschriften van de vragen die door de informateur aan departementen zijn gesteld en de antwoorden daarop.
Het genoemde rapport heb ik samen met een tweede onderzoek van EY, dat ik in november ontving, betrokken bij de mediabegrotingsbrief. Zie ook het antwoord onder vraag 9.
Is dit tekort bij de publieke omroep ter sprake gekomen bij de kabinetsformatie?
Zie het antwoord op vraag 5.
Waarom is dit tekort niet meegenomen in het regeerakkoord? Sterker, waarom wordt er met geen woord gerept over het tekort dat toen al anderhalve maand bekend was op het Ministerie van OCW?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een regeerakkoord wel uitspraken doet over het belang van de publieke omroep, maar dat de financiële situatie van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) toen niet bekend was? Hoe verhouden de zalvende woorden uit het regeerakkoord zich nu met de opdracht die het kabinet aan de NPO geeft om zelf deze terugvallende inkomsten op te vangen?
De uitspraken in het regeerakkoord over het belang van een sterke publieke omroep zijn onverkort van toepassing. Voor 2018 kunnen de tegenvallende reclame-inkomsten nog worden opgevangen vanuit de Algemene Mediareserve. Voor 2019 is een vooraankondiging gegeven in afwachting van de ontwikkelingen volgend jaar. Zie ook mijn mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden en mijn toelichting hierop tijdens het wetgevingsoverleg van 27 november jongstleden.
Wat zijn de afwegingen geweest om dit nieuws niet eerder naar buiten te brengen en dit pas naar buiten te brengen nadat de nieuwe Minister is aangetreden?
De uitkomsten van het rapport van EY zijn gebruikt als input voor de mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden. Dat was het geëigende moment om het rapport te publiceren. De brief geeft namelijk in samenhang met het rapport helderheid over de financiële stand van zaken en het minimumbudget voor de landelijke publieke omroep vanaf 2019. Daarbij zijn ook de in november ontvangen uitkomsten van een tweede onderzoek van EY betrokken, waarin onder andere mogelijkheden onderzocht zijn om reclame-inkomsten te vergroten door wijziging van het reclamebeleid.
Zijn er nog meer tegenvallers te verwachten van de vorige kabinetsperiode die al wel bekend (zouden moeten) zijn, maar niet in het regeerakkoord staan?
Naast de onverwachte en grote daling van de Ster-inkomsten en de zorgelijke financiële situatie van de Algemene Mediareserve, zoals beschreven in de mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden, zijn op basis van de huidige inzichten geen andere tegenvallers bekend.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de stemmingen over de moties ingediend bij de mediabegroting, aankomende dinsdag?
Ja.
De “achterdeurproblematiek” van coffeeshops |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eigenaar coffeeshop Checkpoint krijgt geen straf»?1 Kent u de uitspraak in deze zaak?2
Ja.
Deelt u de mening dat het niet anders dan als paradoxaal aan te duiden is dat de exploitatie van een coffeeshop die zich aan de gedoogvoorwaarden houdt, gedoogd wordt waar het de zogenoemde «voordeur» (verkoop) betreft, maar dat de bevoorrading, het aanhouden van een voor een behoorlijke bedrijfsvoering evident noodzakelijke voorraad en de aankoop van verdovende middelen («de achterdeur») onverminderd verboden zijn en strafbare feiten opleveren? Zo ja, waarom? Zo nee, waaruit blijkt dat dat niet paradoxaal zou zijn?
Ik erken dat er een spanning bestaat tussen het gedoogbeleid en het feit dat het telen en verkopen van cannabis verboden is. Deze spanning is er al zolang het gedoogbeleid voor coffeeshops bestaat en is van meet af aan onderkend.
Deelt u de mening dat het juridische kwalificatie «criminele organisatie» wellicht wat vreemd aandoet, nu verdachte een door het lokaal bestuur onder voorwaarden gedoogde onderneming runde die – voor zover bekend – voldeed aan de geldende arbeidsrechtelijke voorwaarden en fiscale voorschriften voor Nederlandse ondernemingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft een oordeel gegeven over dit specifieke geval. Het past mij als Minister niet om hier uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat, aangezien na een strafrechtelijke procedure van bijna tien jaar het Hof het uiteindelijk wel bewezen acht dat de verdachte onder andere schuldig is aan «het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj» maar desondanks geen straf oplegt, dat de huidige situatie van het gedogen van de verkoop maar verbieden van de teelt en inkoop niet duidelijk blijkt, zo niet hypocriet is? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Blijkt uit het feit dat het Hof in zijn afwegingen om geen straf op te leggen betrekt «dat er in de landelijke politiek momenteel plannen worden gemaakt voor experimenten met een gereguleerde «achterdeur» en wordt gesproken over een verhoging van de handelsvoorraad voor coffeeshops»3 dat de rechter vooruitloopt op deze experimenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van het Hof in Den Bosch voor de stand van de jurisprudentie rondom de «achterdeur» en voor de praktijk van het handhaven van de wet ten aanzien van die «achterdeur»?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor de praktijk van het handhaven van de wet. De verkoop en het aanwezig hebben van softdrugs is en blijft strafbaar. Alleen indien een coffeeshop zich aan de gedoogvoorwaarden houdt, zal het OM niet tot vervolging overgaan. De uitspraak zal dan ook niet leiden tot beleidswijzigingen, noch tot aanpassingen van de wet.
Is het zo dat in deze en andere gerechtelijke uitspraken inzake de wietsector (waarin de verdachte wel schuldig werd bevonden, maar geen straf werd opgelegd) deze rechters (waar zij dat al niet expliciet uitspreken) het aan de wetgever laten om duidelijke regels te scheppen over het al dan niet toestaan van de teelt, handel en verkoop van wiet? Zo ja, waarom en gaat u voor die wetgeving zorgen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voornemens de wet te wijzigen. Wel is in het regeerakkoord opgenomen dat er, «zo mogelijk binnen zes maanden, wet- en regelgeving komt ten behoeve van uniforme experimenten met het gedoogd telen van wiet voor recreatief gebruik. Het doel van deze experimenten is om te bezien of en hoe op kwaliteit gecontroleerde wiet gedecriminaliseerd aan de coffeeshops toegeleverd kan worden en wat de effecten hiervan zijn. Deze experimenten worden uitgevoerd in 6 tot 10 (middel)grote gemeenten en onafhankelijk geëvalueerd.» Over deze experimenten heb ik uw Kamer op 15 december jl. per brief geïnformeerd en op 20 december jl. in het AO Coffeeshopbeleid met uw Kamer gesproken. Buiten deze experimenten zal de huidige wet- en regelgeving blijven gelden. Na afloop van de experimenten en de evaluatie beziet het kabinet wat het te doen staat.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
De vragen 3, 4 en 5 zien op het vonnis van het Hof waarop ik eenzelfde antwoord moet geven.
Wilt u deze vragen beantwoorden na het onherroepelijk worden van het vonnis?
Tegen het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is geen cassatie ingesteld, zodat het vonnis inmiddels onherroepelijk is.
Het bericht dat ziekenhuizen, universiteiten en musea kiezen voor vieze kolenstroom |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de inventarisatie door Greenpeace waaruit blijkt dat bijna driekwart van de Nederlandse musea, ziekenhuizen en universiteiten nog altijd kolenstroom inkoopt?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat ziekenhuizen het slechtst scoorden, dat slechts één van de vijftien ziekenhuizen volledig groene stroom kocht en dat 40% van de ziekenhuizen weigerde mee te werken?
Nederland heeft een goed werkende, transparante markt voor elektriciteit. Zoals mijn ambtsvoorganger op 23 september 2016 met zijn brief over het systeem van «full disclosure» (Kamerstuk 34 199, nr. 78) heeft aangegeven, wordt gewerkt aan het nog verder verbeteren van die markt. Als een elektriciteitsproduct als duurzaam wordt aangeboden, moet dit via garanties van oorsprong (gvo’s) worden aangetoond. Gvo’s zijn certificaten die worden afgegeven bij de productie van hernieuwbare energie. Eenmaal afgegeven zijn deze certificaten (internationaal) verhandelbaar. Door dit systeem hebben ziekenhuizen op die markt volop keuze voor het type elektriciteit dat zij inkopen en zijn vrij in hun keuze.
De conclusie van de analyse die is uitgevoerd door Greenpeace ondersteun ik niet. Ten eerste wordt in de analyse een elektriciteitsproduct beoordeeld op het «duurzaamheidsprofiel» van de leverancier. Het maakt voor de duurzaamheid niet uit van welke leverancier of van welke fysieke nationale of internationale bron de elektriciteit afkomstig is. De duurzaamheid van een specifiek product, bijvoorbeeld «elektriciteit uit wind», moet namelijk worden aangetoond door het afboeken van garanties van oorsprong. Ten tweede wordt in de analyse onderscheid gemaakt tussen goede en slechte gvo’s waarbij buitenlandse gvo’s tot die laatste categorie zouden behoren. Ik ben van mening dat de internationale handel van garanties van oorsprong de keuze voor de consument vergroot en daarmee de markt versterkt. Wel is dit natuurlijk voorwaardelijk aan het afboekingsbeleid dat andere landen voor gvo’s hanteren. De Association of Issuing Bodies (AIB) zorgt er naast het faciliteren van internationale handel ook voor dat deelnemende landen zich aan dezelfde regels houden met betrekking tot gvo’s voor hernieuwbare energie.
Deelt u de mening van Greenpeace dat het bizar is dat juist ziekenhuizen nog kolenstroom kopen, omdat kolenstook voor ongezonde lucht zorgt en dat dat hun patiënten direct raakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag twee aangeef, ben ik van mening dat ziekenhuizen zelf moeten besluiten welk elektriciteitsproduct zij inkopen.
Hebt u al geïnventariseerd hoe het energie-inkoopbeleid van gemeenten in 2017 is, zoals toegezegd door uw ambtsvoorganger?2 Zo nee, wanneer kunnen wij deze inventarisatie verwachten?
Ik heb een inventarisatie laten maken van de inkoopaanvragen van gemeenten die in TenderNed hebben plaatsgevonden. Als wordt gekeken naar de jaren 2012–2017 zijn 61 aanvragen voor de inkoop van elektriciteit terug te vinden. Van deze aanvragen wordt 28 keer om groene elektriciteit gevraagd, waarbij in acht gevallen ook wordt gevraagd om de gvo. Bij twee inkoopaanvragen is als aanvullende eis gesteld dat de elektriciteit uit Nederland afkomstig is. Wanneer alleen naar 2017 wordt gekeken gaat het om twaalf inkoopaanvragen, waarvan tien voor groene elektriciteit, waarbij vier keer om een gvo wordt gevraagd. In twee gevallen wordt specifiek om Nederlandse elektriciteit gevraagd.
Via de zelf-evaluatie tool die in opdracht van het Rijk door het expertisecentrum PIANOo wordt ontwikkeld, kan een uitgebreidere geanonimiseerde inventarisatie worden gemaakt van het beleid van de deelnemende overheden op het gebied van onder andere de inkoop van elektriciteit. Deze tool zal medio dit jaar breed beschikbaar komen, waarna overheden deze kunnen invullen. Begin 2019 zal ik u nader informeren over de resultaten hiervan.
Wat vindt u ervan dat veel (semi-)publieke instellingen (onbewust) kolenstroom kopen die achteraf is groengewassen door er water- of windcertificaten op te plakken? Bent u bereid tegen deze vorm van «greenwashing» door energieleveranciers op te treden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording heb aangegeven kan alleen door middel van de gvo’s worden aangetoond wat de herkomst van een elektriciteitsproduct is. Dat gebeurt per definitie achteraf en is onafhankelijk van de fysieke herkomst van de elektriciteit. Dit gebruik van garanties van oorsprong ter onderbouwing van elektricteitsproducten is een praktijk die ik faciliteer in de Elektriciteitswet en ook inhoudelijk steun.
Bent u bereid om (semi-)publieke instellingen te stimuleren over te stappen op werkelijke groene stroom? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Elke instelling mag zelf een keuze maken over de herkomst van de stroom die ze afnemen. Steeds meer (semi) publieke instellingen gebruiken hun inkoopkracht om bij te dragen aan het realiseren van maatschappelijke doelen. Om dit te bekrachtigen en verder vorm te geven, kunnen partijen zich aansluiten bij het manifest MVI zoals genoemd in de brief van de Staatssecretaris van I&M d.d. 6 juli 2017 (Kamerstuk 26 485, nr. 249). Daarmee geven ze verder vorm aan hun maatschappelijke ambities. Meer dan 150 overheden hebben dat inmiddels al gedaan. Overheden worden ondersteund bij MVI door het expertisecentrum PIANOo.
Het aansturen op telefonisch intrekken van bezwaren door de Belastingdienst |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich de erkenning dat het telefonisch intrekken van bezwaren bij de Belastingdienst enkel als formeel afgehandeld gelden wanneer er een schriftelijke bevestiging is gegeven?1
De werkwijze van de Belastingdienst inzake het telefonisch intrekken van bezwaren is sinds eind oktober 2016 zo aangepast dat de intrekking altijd schriftelijk (mag ook per e-mail) door belanghebbende moet worden bevestigd. Dit is door mijn voorganger onder verwijzing naar zijn eerdere uitlating in uw Kamer gemeld in zijn brief van 13 december 2016.
Erkent u voorts dat per 31 oktober 2016 de werkwijze van de Belastingdienst is aangepast waarbij geldt dat mondelinge (telefonische) intrekkingen van bezwaren altijd schriftelijk worden afgedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat ten tijde dat er gewerkt werd met de tijdelijke werkinstructie (genoemd «concept»-werkinstructie) toch iemand telefonisch is benaderd voor het intrekken van een bezwaar?2 3
De Belastingdienst belt bij bezwaar om de indiener van een bezwaarschrift beter te betrekken bij het bezwaarproces en om efficiënter te werken. De Belastingdienst belt niet met als doel dat enig bezwaarschrift, ongeacht de inhoud, wordt ingetrokken. Het initiatief daartoe moet van belanghebbende uitgaan. Wel is het mogelijk dat intrekking informatief als mogelijkheid wordt genoemd door de Belastingdienst. Sinds eind oktober 2016 moet de intrekking daarna schriftelijk (kan per e-mail) worden bevestigd door belanghebbende.
Dit is neergelegd in een tijdelijke instructie die ik als bijlage meezend. Deze tijdelijke instructie is op 31 oktober 2016 per e-mail bekend gemaakt aan de betrokkenen binnen de Belastingdienst en op 2 november 2016 met een begeleidend Beeldkrantbericht aan de gehele dienst bekend gemaakt.
Kunt u de conceptwerkinstructie naar de Kamer sturen, wetende dat dit concept de tijdelijke werkinstructie is geweest, totdat de definitieve – op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaar geworden – werkinstructie van kracht werd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen hebben een nog openstaand bezwaar omdat zij in het verleden via de telefoon hun bezwaar introkken zonder dat deze schriftelijk werd bevestigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind 2016 zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun materiële grief door de Belastingdienst te laten hervatten. Daarop zijn 23 reacties gekomen. Daarvan staan geen bezwaren meer open. Voor een toelichting hierop verwijs ik naar het antwoord op vraag 12.
Mijn voorganger heeft in zijn brief van 13 december 2016 aan uw Kamer verwezen naar het interview met de regeringscommissaris voor de Awb, Michiel Scheltema. Daarin geeft hij aan het in beginsel een goede benadering te vinden als het bestuursorgaan er vanuit gaat dat het bezwaar is ingetrokken als na een telefonische intrekking er geen reactie komt op een schriftelijke bevestiging van de intrekking door het bestuurorgaan; ook al staat er in de wet dat de intrekking door betrokkene schriftelijk moet gebeuren. Scheltema geeft daarbij aan dat het leerstuk van de rechtsverwerking dan aan de orde zou kunnen komen. Dit houdt in dat het bezwaarschrift na verloop van tijd toch als ingetrokken dient te worden beschouwd.
Er zijn dan ook geen openstaande bezwaren meer.
Wat is het budgettaire beslag van de vergoeding in verband met verlopen termijnen van alle niet-officieel afgehandelde bezwaren? Kunt u dit bij benadering geven?
Er zijn geen vergoedingen voor verlopen termijnen betaald. Gezien de beantwoording van vraag 5 zullen er ook geen vergoedingen meer aan de orde zijn.
Hoe verklaart u dat u de Kamer informeerde dat «uitsluitend op dossierniveau» te achterhalen is of mensen hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken, terwijl uit de «notitie telefonisch intrekken bezwaren» blijkt dat er een (beperkte) query mogelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Mijn voorganger heeft in zijn brief van 13 december 2016 opgemerkt dat de Belastingdienst niet beschikt over (voldoende betrouwbare) gegevens op geaggregeerd niveau om alle individuele belastingplichtigen die hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken te achterhalen.
Deze opmerking dient geplaatst te worden tegen de achtergrond dat de beperkte query om een uitdraai te krijgen van belastingplichtigen die vanaf 2011 hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken, uitsluitend een theoretische mogelijkheid was, doordat er twijfels waren over de mate van volledigheid van de vastleggingen, terwijl zeker was dat er boekingsfouten waren gemaakt.
Het aanschrijven van belastingplichtigen op basis van een onvolledig beeld leidt tot ongelijke behandeling en tot klachten van belanghebbenden die ten onrechte niet in de query zijn opgenomen. Daarnaast kan een dergelijke brief in de praktijk bij veel belastingplichtigen op onbegrip stuiten, zeker als de intrekking van het bezwaar al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Er kan dan ook niet gesteld worden dat de Kamer inzicht of (relevante) informatie over zoekopdrachten is onthouden.
Erkent u dat de Kamer inzicht onthouden is door te stellen dat «uitsluiten op dossierniveau» informatie te achterhalen zou zijn, terwijl dat (deels) anders is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan de Kamer u controleren op herstel van een groot rechtmatig probleem in de handelwijze van de Belastingdienst als de Kamer niet alle informatie over zoekopdrachten ontvangt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Was de Landsadvocaat op de hoogte dat er een zoekopdracht mogelijk was, alvorens u de «zelfmeld»-optie creëerde voor mensen wiens bezwaar niet officieel is afgrond?
Gelet op de benodigde vertrouwelijkheid van de contacten tussen cliënt en advocaat kan ik geen mededelingen doen over wat wel en wat niet is besproken met de Landsadvocaat.
Erkent u dat met het stellen dat de Landsadvocaat de werkwijze juridisch verantwoord en zorgvuldig vindt, de Kamer eigenlijk het zwijgen wordt opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ambtsvoorganger heeft beoogd een adequate regeling te treffen die ook tegemoetkwam aan de wensen van uw Kamer en alsnog recht deed aan belanghebbenden die zich benadeeld voelden door de (te) informele manier van werken.
Van belang daarbij was dat de regeling juridisch verantwoord en zorgvuldig was. Dit is getoetst door de Landsadvocaat. Het oordeel van de Landsadvocaat is gedeeld met uw Kamer. De conclusie dat daarmee uw Kamer het zwijgen wordt opgelegd, kan ik niet plaatsen.
Hoeveel mensen hebben zich inmiddels gemeld bij de Belastingdienst? Hoe hoog zijn de vergoedingen voor de verlopen termijn die zij (gemiddeld en totaal) hebben ontvangen?
Er hebben zich 23 mensen gemeld bij de Belastingdienst. In vijf gevallen is de aanslag alsnog verminderd al dan niet na ontvangst van aanvullende informatie of door de keuze van een andere verdeling tussen partners.
In acht gevallen is de primaire beslissing bij uitspraak gehandhaafd. In twee gevallen is aanvankelijk alleen hernieuwd telefonisch contact geweest, waarbij belanghebbenden expliciet aangaven geen prijs te stellen op schriftelijke afdoening of uitspraak. Op mijn verzoek is in deze twee gevallen onlangs alsnog schriftelijk uitspraak gedaan. Ook in deze gevallen is de primaire beslissing bij uitspraak gehandhaafd. In één geval is de intrekking schriftelijk bevestigd door belanghebbende. In de overige zeven gevallen bleek bij nader inzien een verzoek om het bezwaar opnieuw te behandelen niet aan de orde. Er zijn geen vergoedingen voor verlopen termijnen betaald.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Belastingdienst op 14 december 2017?
Nee.
De "Hoornse zedenzaak" |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Blunders Hoornse zedenzaak» en «Politie diep door het stof»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het (ook naar aanleiding van het rapport en het feitenrelaas van de Inspectie Justitie en Veiligheid) onbegrijpelijk blijft en diepgaander verklaard moet worden wat er die bewuste nacht bij de aangifte is gebeurd? Waarom is de aangifte van het slachtoffer niet meteen adequaat opgepakt?
In de brief van 21 december 2016 heeft mijn voorganger uiteen gezet op welke wijze de Tweede Kamer kan worden geïnformeerd over (lopende) strafrechtelijke onderzoeken.3
In deze brief is uw kamer gemeld dat bij strafrechtelijke onderzoeken het opsporingsbelang, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het respecteren van de onafhankelijke rechtsgang in de weg staan aan het onverkort delen van informatie met uw Kamer.
Naar de werkwijze van de politie in de onderhavige casus is onderzoek gedaan door de Inspectie JenV. Uw Kamer is over de uitkomsten van dit onderzoek op 22 november 2017 geïnformeerd.4 De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer staat concrete beantwoording van uw vraag in de weg. Zoals uit mijn brief van 22 november 2017 blijkt, is door de politie al erkend dat het begin van het aangifteproces beter had gemoeten. Er had eerder een afspraak ingepland moeten worden om de aangifte op te nemen.
Waarom is er niet meteen gebruikgemaakt van de toestemming van de piketofficier van justitie om camerabeelden op te vragen en vervolgens over te gaan tot aanhouding buiten heterdaad van de verdachte?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er nooit een buurtonderzoek gehouden, zoals het voornemen was?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van oordeel dat het feit dat de verdachte binnen de daartoe geldende termijn is opgespoord grotendeels te danken is aan de acties die het slachtoffer zelf heeft ondernomen, waaronder het aanleveren van een naam, adres, foto van de aanrander en het laten opsporen van de ooggetuigen? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 22 november 2017 heb laten weten heeft de Inspectie geconcludeerd dat de politie in deze zaak de verdachte heeft opgespoord binnen de daartoe geldende termijn.5 De Inspectie plaatst wel een aantal kritische kanttekeningen bij de wijze waarop de politie in deze casus het onderzoek heeft uitgevoerd. De eerste kritische kanttekening betreft de communicatie met het slachtoffer. Ten tweede geeft de Inspectie aan dat de politie op verschillende momenten in het onderzoek voortvarender had kunnen optreden. Tot slot heeft het relatief lang geduurd voordat het referentiemateriaal is onderzocht.
Ik onderschrijf de bevindingen van de Inspectie en ik betreur dat in deze casus niet voortvarend is gehandeld en de gevolgen die dit heeft voor het slachtoffer. Dit incident laat zien dat de politie haar eigen handelen moet blijven evalueren en waar nodig verbeteren.
Worden de ooggetuigen die blijkbaar geen melding hebben gedaan van hun kennis in deze zaak en zelfs een kledingstuk van het slachtoffer hebben verduisterd en kennis hebben van meer strafbare feiten waaronder de mishandeling van een portier, hiervoor strafrechtelijk aangepakt? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek of vervolging? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft tijdens het – inmiddels afgesloten – strafrechtelijk onderzoek besloten om de ooggetuigen niet strafrechtelijk te vervolgen. Voor een strafrechtelijke vervolging was geen aanleiding.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid vooral blijkt wat er mis is gegaan maar dat er onvoldoende uit blijkt waarom het is misgegaan? Zo ja, hoe gaat u deze vele «waarom-vragen» beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De inzichten van de Inspectie zijn besproken met de eenheidsleiding Noord-Holland en de korpsleiding en hebben geleid tot verbeteringen in de taakuitvoering. Zo is bijvoorbeeld nu geregeld dat er binnen het zedenteam Noord Holland een duidelijk aanspreekpunt voor het slachtoffer wordt aangewezen.
Ik zie geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar dit incident, maar zal wel een onderzoek doen naar de belemmeringen die slachtoffers ervaren bij het doen van aangifte en in het verdere strafproces. Dit heb ik u toegezegd in mijn brief van 27 november 20176 en naar aanleiding van de motie Kuiken/Buitenweg die uw Kamer bij de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid heeft aangenomen.
Het bericht dat geld verdienen aan CO2 kan en ook nog goed is voor het milieu |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS waarin wordt aangegeven dat CO2 commercieel te hergebruiken is?1
Ja dat bericht is mij bekend.
Klopt het dat er belemmeringen zijn op het gebied van wetgeving als het gaat om het hergebruiken van CO2?
CO2 kan op veel verschillende manieren worden hergebruikt. In het geval van het hergebruik van CO2 in bouwmaterialen, zoals beschreven in het artikel waaraan gerefereerd wordt, zijn mij geen belemmeringen bekend.
Bij de totstandkoming van het Klimaat- en Energieakkoord kunnen eventuele belemmeringen die ervaren worden bij CO2 hergebruik aan de orde komen, inclusief eventuele belemmeringen in de infrastructuur of de wetgeving.
Daarnaast wijs ik graag op het programma «Ruimte in Regels» van het Ministerie van EZK en het Ministerie van IenW. Dit programma zet zich samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Rijkswaterstaat Leefomgeving in om innovatieve investeringen van ondernemers mogelijk te maken. Dit doen ze door samen met ondernemers, beleid en uitvoering te zoeken naar meer ruimte in wet- en regelgeving.
Welke belemmeringen betreft dit precies en op welke wijze belemmeren zij het hergebruik van CO2?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens deze belemmeringen aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het hergebruik van CO2 een goede manier is om de uitstoot ervan te reduceren?
In principe is hergebruik van CO2 een veelbelovende manier om de uitstoot ervan te reduceren en in te zetten voor nuttige doeleinden. Zo ben ik bijvoorbeeld enthousiast over het directe gebruik van CO2 in de Zuid-Hollandse glastuinbouw, aangevoerd vanuit de Rotterdamse haven.
Naast toepassing in de glastuinbouw kan CO2 ook als grondstof worden gebruikt voor andere toepassingen, zoals de productie van brandstoffen, plastics of chemicaliën.
Het exacte reductiepotentieel van het hergebruik van CO2 is geheel afhankelijk van de uitgangssituatie, de bron van de CO2 en hoe lang de CO2 in het product blijft opgeslagen en dient per toepassing te worden bekeken.
De steun aan het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat en de samenwerking met de Women’s Affairs Technical Committee |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de antwoorden van uw ambtsvoorgangers op Kamervragen over het stopzetten van de financiering aan de Women’s Affairs Technical Committee (WATC)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het kabinet, nadat een jeugdcentrum werd vernoemd naar een terroriste, destijds heeft besloten de samenwerking met de WATC direct stop te zetten, zoals gemeld in de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan NGO Monitor d.d. 30 juni 2017?2
Nadat Nederland en andere donoren kennisnamen van de kwestie zijn de volgende stappen genomen. Op 13 juni zijn donoren het gesprek aangegaan met de Women’s Affairs Technical Committee (WATC), waarbij donoren WATC de wacht hebben aangezegd, duidelijk hebben gemaakt wat zij van WATC verwachtten en welke consequenties er aan de houding van WATC verbonden zouden kunnen worden. De tijd tussen dat gesprek en definitieve opzegging is door de donoren gebruikt om WATC ertoe aan te zetten afstand te nemen van het jeugdcentrum omdat vernoeming naar Dalal Mughrabi verheerlijking van geweld is. Hoewel WATC geen rol heeft gespeeld bij de keuze van de naam, weigerde de organisatie zich hiervan te distantiëren omdat dit volgens WATC onder vrijheid van meningsuiting valt. Het kabinet acht het verheerlijken van geweld simpelweg onacceptabel en verwacht van al zijn partners dat zij zich hier verre van houden. Omdat er geen oplossing gevonden kon worden, besloten de gezamenlijke donoren vervolgens de samenwerking definitief te beëindigen. WATC is op 4 oktober van dit besluit geïnformeerd, per brief en in een gesprek, waarmee de samenwerking ten einde kwam.
Kunt u verhelderen of de samenwerking destijds is opgeschort of (permanent) beëindigd?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u nog steeds achter het besluit om de samenwerking met de WATC op te schorten dan wel te beëindigen?
Ja.
Waarom maakt de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat geen melding van het opschorten of beëindigen van de samenwerking met de WATC?3 Vindt u het niet vreemd dat het kabinet de Kamer laat weten het verheerlijken van geweld «simpelweg onacceptabel» te vinden, maar dat op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat intussen wordt gedaan alsof er niets aan de hand is door het werk van de WATC te prijzen?
Op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat staan alle organisaties vermeld waarmee is samengewerkt en met welk doel. WATC staat hier ook op, vanwege de samenwerking tot het moment van beëindiging van de relatie. WATC heeft met de Nederlandse financiering veel nuttig werk verzet voor de bevordering van rechten van vrouwen, onder andere middels de opstelling – samen met andere organisaties – van een schaduwrapportage in het kader van de eerste rapportage van de Palestijnse Autoriteit aan het VN-Comité inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Het conflict over de naamkwestie van het jeugdcentrum doet daar niets aan af. Naar aanleiding van de beëindiging van de samenwerking met WATC is het op de website vermelde bedrag naar beneden bijgesteld, omdat de werkelijke bijdrage ook lager werd dan deze geweest zou zijn bij een samenwerking tot het einde van 2017, zoals oorspronkelijk voorzien.
Op welke datum heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat dan wel de WATC geïnformeerd over het opschorten of beëindigen van de samenwerking?
De donoren van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat hebben de definitieve beëindiging officieel op 4 oktober jl. aan WATC kenbaar gemaakt. Het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat was, als uitvoerende organisatie voor de donoren, vanaf het begin af aan op de hoogte van de visie van de donoren.
Op welke datum heeft de laatste transactie van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat in de richting van de WATC plaatsgevonden?
Nederland heeft op 17 mei 2017 een betaling van € 1.134.000 aan het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat gedaan conform de contractuele verplichtingen en ten gunste van de (destijds) 24 gesteunde mensenrechtenorganisaties. De laatste betaling vanuit het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat aan WATC heeft op 10 mei 2017 plaatsgevonden. Na het gesprek van 13 juni jl. tussen de donoren en WATC is er geen geld meer richting de organisatie gegaan. De website geeft de uitgekeerde middelen weer voor de periode tot de definitieve beëindiging van de samenwerking met deze organisatie.
Klopt het dat het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat op 24 mei 2017 nog 1,13 miljoen euro van het kabinet heeft ontvangen?4 Heeft de WATC na afloop van die transactie nog geld gekregen van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat? Zo ja, is het dan terecht om te stellen dat het stopzetten van de samenwerking niet heeft geleid tot het niet langer uitkeren van in het verleden toegezegde subsidies? Zo nee, waarom staat de WATC dan nog altijd op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat vermeld als subsidie-ontvanger (met bovendien een gestegen subsidie ten opzichte van voorgaande jaren)?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat de activiteiten van het in Ramallah gevestigde Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat stroken met kabinetsbeleid, in die zin dat kabinetsbeleid inzake de Israëlisch-Palestijnse kwestie niet in de weg wordt gezeten? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de trotse vermelding in het jaarverslag 2016 dat de door deze organisatie gesteunde NGO’s erin zijn geslaagd internationale organisaties onder druk te zetten om Israël te straffen, en dat deze pogingen er zelfs toe hebben geleid dat in het Verenigd Koninkrijk een arrestatiebevel werd uitgevaardigd tegen voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Livni?5 Deelt u, bij het lezen van dat jaarverslag, de zorg dat zulke initiatieven het conflict eerder bestendigen dan dat wordt bijgedragen aan de oplossing ervan?
Het internationaal recht vormt het kader voor EU en Nederlands buitenlandse beleid, zoals wordt benadrukt in verschillende EU-Raadsconclusies. Nederland en de EU spreken Israël en de Palestijnse Autoriteit consequent aan op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van naleving van het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. De ondersteuning van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat past bij deze inzet.
Deze organisaties komen op voor de rechten van Palestijnse burgers en stellen vermeende schendingen door zowel Israëlische als Palestijnse autoriteiten aan de orde. Het onder de aandacht brengen van vermeende schendingen bij internationale organisaties is daarbij een legitiem en gebruikelijk middel, dat door mensenrechtenorganisaties in vele landen onder allerlei omstandigheden wordt gehanteerd.
Welke afspraken heeft het kabinet gemaakt met het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat inzake toekomstige financiering vanuit Nederland?
De steun aan Palestijnse en Israëlische mensenrechtenorganisaties door Nederland en de andere partners via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat loopt op het einde van dit jaar af. Zoals aangegeven tijdens de Begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2018, d.d. 23 en 24 november, zal het kabinet Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties blijven steunen. Het kabinet onderzoekt verschillende opties hiervoor.
Het onderzoek ‘Verkenning Meldprocedures en Integriteitsvoorzieningen 2017’ |
|
Ronald van Raak , Nevin Özütok (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek «Verkenning Meldprocedures en Integriteitsvoorzieningen 2017»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat slechts 48 procent van de bedrijven en instellingen voldoet aan alle wettelijke verplichtingen voor de meldprocedure?
Op 1 juli 2016 is de Wet Huis voor klokkenluiders in werking getreden. Deze wet regelt dat werkgevers bij wie in de regel tenminste vijftig personen werkzaam zijn een meldprocedure voor vermoedens van misstanden moeten hebben. Het op 1 juli 2016 geopende Huis voor klokkenluiders heeft nu door middel van een verkenning onder ondernemingsraden onderzocht of werkgevers deze wettelijke verplichting naleven. De resultaten van het onderzoek laten zien dat de meeste organisaties met een ondernemingsraad een meldprocedure hebben: van de 432 respondenten zegt 79% dat hun organisatie een meldprocedure heeft en 8% zegt dat er op dit moment aan wordt gewerkt. Volgens de ondernemingsraden heeft echter in totaal 48% van de werkgevers een meldregeling die is ingevoerd of aangepast naar aanleiding van de Wet Huis voor klokkenluiders. Daaruit volgt dat 52% van de werkgevers nog niet beschikt over een meldregeling die voldoet aan alle wettelijke verplichtingen. Deze resultaten laten zien dat we er nog niet zijn, maar tegelijkertijd is het hoopvol te noemen dat de nieuwe wet werkgevers wel al in beweging heeft gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat in de private sector bijna een kwart van de huidige meldprocedures in ingevoerd vanwege de nieuwe wet. Wij constateren dat er voor veel werkgevers dus nog werk aan de winkel is. Het is immers van groot belang dat alle werkgevers die het betreft de wettelijke verplichting om een procedure vast te stellen conform artikel 2 van de Wet Huis voor klokkenluiders zullen naleven.
Deelt u de zorgen over het feit dat bij veel organisaties de organisatiecultuur nog niet zodanige is dat werknemers zich vrij voelen om zaken te melden. Zo nee, waarom niet?
Ja. Een veilige werkcultuur, waarin ongewenst gedrag bespreekbaar kan worden gemaakt, is cruciaal om misstanden te voorkomen en adequaat te handelen als misstanden zich voordoen. Uit de door het Huis voor klokkenluiders uitgevoerde verkenning blijkt dat een open, veilige meldcultuur nog lang niet vanzelfsprekend is bij werkgevers. Slechts een minderheid van de ondernemingsraden denkt dat werknemers een vermoeden van een misstand durven melden. Wel bevat in dit verband de eerste zin van de slotconclusie van de verkenning een positieve constatering: «Over het algemeen zijn werkgevers al goed op weg om te zorgen voor een veilige meldcultuur in hun organisatie». Voortbouwend op deze goede basis zullen werkgevers zich (nog) meer moeten gaan inspannen om een veilige meldcultuur te creëren. Daaraan kan de belangrijke aanbeveling die het Huis voor klokkenluiders doet aan de medezeggenschap worden toegevoegd: «Wij roepen medezeggenschapsorganen op om zich pro-actiever op te stellen op gebied van integriteit. Er is voldoende grond om de werkgever in het belang van de organisatie aan te zetten tot het voeren van integriteitsbeleid. Doet een werkgever dit niet uit zichzelf, dan ligt hier een belangrijke verantwoordelijkheid voor de ondernemingsraad».
Het Ministerie van SZW zal ook in 2018 aandacht besteden aan het belang van een veilige werkcultuur, onder meer door het organiseren van bijeenkomsten en door het extra onder de aandacht brengen van ontwikkelde instrumenten, zoals de koerskaart ongewenst gedrag, een brochure voor leidinggevenden en een roadmap om ondernemingsraadsleden te helpen ongewenst gedrag in hun bedrijf of organisatie tegen te gaan. Ook voert het ministerie op dit moment onderzoek uit naar de positie en mogelijke versterking van de rol van de vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2018 verwacht.
Hoe beoordeelt u het feit dat werknemers in de semipublieke sector het minst positief zijn over de organisatiecultuur?
Uit het onderzoek blijkt dat ondernemingsraden uit de semipublieke sector het meest kritisch zijn op de cultuur in hun organisatie. Wij sluiten ons ten aanzien van deze sector dan ook krachtig aan bij de algemene conclusie en aanbevelingen van het Huis voor klokkenluiders waarin werkgevers worden opgeroepen om te handelen, zodat er een veilige meldcultuur ontstaat en waarin ondernemingsraden worden gestimuleerd om werkgevers zo nodig aan te zetten tot het voeren van integriteitsbeleid in het belang van de organisatie.
Hoe kan de organisatiecultuur bij organisaties zonder ondernemingsraad dusdanig worden verbeterd, dat ook daar medewerkers tevreden zijn over de organisatiecultuur en dat de meldingsbereidheid groter wordt?
Het onderzoek heeft zich alleen gericht op organisaties met een ondernemingsraad. Inzicht in de stand van zaken bij organisaties zonder ondernemingsraad ontbreekt. Het Huis voor klokkenluiders wijst erop dat het niet voor de hand ligt dat organisaties zonder ondernemingsraad het beter doen bij het creëren van een veilig meldklimaat. Kleine bedrijven hebben echter niet altijd de middelen om te investeren in integriteitsvoorzieningen.
Het Huis voor klokkenluiders wijst daarom op de mogelijkheid van samenwerking met branchegenoten. «Hier ligt een taak voor de brancheorganisaties: zij moeten hun verantwoordelijkheid nemen en hun leden actief adviseren over, ondersteunen bij en aansporen tot verbetering van hun integriteitsbeleid. Dit kan met voorzieningen zoals gedeelde vertrouwenspersonen en toegang tot goede interne onderzoekers». Wij onderschrijven de door het Huis in dit verband gedane aanbevelingen. Deze kunnen substantieel bijdragen aan verbetering van de organisatiecultuur en vergroting van de meldingsbereidheid van werknemers bij kleine bedrijven.
Het sluiten van Siemens Hengelo |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Siemens sluit vestiging in Hengelo, 600 banen weg»?1
Ja.
Was u al eerder op de hoogte dat Siemens voornemens was de vestiging in Hengelo te sluiten? Zo ja, zijn er contacten gelegd om dit proberen te voorkomen?
De berichten over de voorgenomen sluiting die 16 november jongstleden naar buiten kwamen, waren voor mij nieuws. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft regelmatig contact met Siemens, ook op een eerder moment toen er sprake was van mogelijke reorganisaties bij het wereldwijde Siemensconcern. Op dat eerdere moment is de impact van reorganisatie op de vestiging in Hengelo niet ter sprake gekomen.
In verband met de beursnotering van Siemens AG rustte op dergelijke informatie een embargo.
Bent u bereid met Siemens in contact te treden om te proberen het bedrijf voor de regio te behouden?
Ik sta in nauw contact met Siemens en heb gevraagd om behoud van de vestiging. In antwoord hierop heeft Siemens haar medewerking toegezegd om opties te verkennen met het oog op behoud van werkgelegenheid. Ik praat hier zeer spoedig met de directie van Siemens AG verder over.
Bent u voornemens om andere acties te ondernemen om te proberen het bedrijf voor de regio te behouden? Zo ja, welke?
EZK neemt actief deel aan het overleg tussen betrokken partijen, waaronder de provincie en de gemeente Hengelo, die zich gezamenlijke inzetten om de activiteiten in deze vestiging en de hoogwaardige technische werkgelegenheid te behouden voor deze regio.
Bij het verkennen van de mogelijkheden zal bij elk realistisch scenario bekeken moeten worden wat nodig is en wie welke rol daarin kan spelen. Als er een zinvolle rol is voor de overheid, zal ik die actief oppakken (uiteraard binnen de bestaande randvoorwaarden en binnen mogelijkheden die ik heb).
Deelt u de mening dat deze vestiging van Siemens, die winstgevend is, van groot belang is voor de regio Hengelo?
Siemens is al sinds 1879 actief in Nederland. Met een omzet van ruim € 1,0 miljard en bijna 3.000 medewerkers behoort Siemens Nederland tot de grootste ondernemingen op elektrotechnisch en elektronisch gebied in ons land. De Siemensfabriek in het centrum van Hengelo kent zelfs een historie van 140 jaar en geldt als een industrieel icoon voor Nederland. Het spreekt voor zich dat deze goed presterende fabriek, met meer dan 600 zeer gemotiveerde en gekwalificeerde werknemers, een belangrijke economische en sociale functie vervult in de regio Hengelo.
Wilt u elke mogelijke actie ondernemen om de werkgelegenheid van de vestiging van Siemens in Hengelo te behouden? Wilt u uw contacten met bedrijven en met Duitsland inzetten om dat te bereiken?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid in contact te treden met de provincie en de gemeente Hengelo om gezamenlijk op te trekken om de impact voor de regio te minimaliseren?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Kindermishandeling op Aruba |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aruba opgeschrikt door dodelijke mishandeling vijfjarige»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Kindermisbruik op Aruba groot probleem»?2
Ja.
Is het waar dat een op de vijftien kinderen op Aruba te maken heeft met huiselijk geweld, seksueel misbruik, mishandeling of verwaarlozing?
Zie antwoord op vraag 2 van de vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 786).
Is het waar dat de Arubaanse regering voornemens is een commissie in te stellen die zich zal bezighouden met huiselijk geweld, mede in verband met psychiatrische problemen? Zo ja, wat is de precieze taakomschrijving van deze commissie en op welke termijn zal zij rapporteren?
De Minister van Sociale Zaken en Arbeid van Aruba heeft zijn Directie Samenleving en Zorg de opdracht gegeven om tot een integraal plan te komen. Op dinsdag 5 december jl. is het «Integraal Sociaal Plan Aruba» met daarin een hoofdstuk: «Crisisplan huiselijk geweld, verwaarlozing en misbruik» goedgekeurd door de ministerraad.
Bent u bereid om de Arubaanse regering te ondersteunen bij de bescherming van de Arubaanse kinderen in lijn met het Kinderrechtenverdrag, door middel van technische assistentie en/of financiële investeringen op het moment dat de Arubaanse regering hierom vraagt?
Op grond van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, verlenen de landen van het Koninkrijk elkaar hulp en bijstand. Indien de regering van Aruba een verzoek voor hulp en/of bijstand doet, zal de Nederlandse regering nagaan hoe op gepaste wijze daaraan opvolging te geven.
Ik zal tijdens mijn komende bezoek aan Aruba, in de tweede week van januari, deelnemen aan een thematafel sociaal landschap, waar het ook zal gaan over de aanpak van kindermishandeling. Daarbij kunnen de mogelijkheden worden bezien hoe we Aruba kunnen ondersteunen, als ze dat wensen.
Het blokkeren van de laagdrempelige procedure bij de Spreekuurrechter voor aardbevingsschadezaken |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Groninger gasgedupeerden: «Rechtbank spant samen met NAM»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat het vertrouwen in de rechtspraak behouden blijft, nu veel Groningers het vertrouwen in de overheid en de NAM, naar onze mening terecht, volledig kwijt zijn?
Herstel van vertrouwen van de Groningers heeft op dit moment onze grootste prioriteit. In dat kader heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat woensdag 31 januari met de provinciale en gemeentelijke bestuurder in Groningen overeenstemming bereikt over een nieuw schadeprotocol. Hiermee hebben Groningers toegang tot schadeafhandeling zonder tussenkomst van de NAM.
Wanneer rechtszoekenden belemmeringen in de toegang tot de rechter ervaren kan dat het vertrouwen schaden. Dit kabinet heeft daarom in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken om de toegankelijkheid van de rechtspraak verder te vergroten.
Deelt u voorts de mening dat wanneer mensen niet laagdrempelig en tegen niet al te hoge kosten hun recht kunnen halen dit het vertrouwen in de rechtspraak kan schaden? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat een eerder door de rechtbank Noord-Nederland geaccepteerde en van een zaaksnummer voorziene aanmelding van een zaak, waarin schade door mijnbouw van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) wordt gesteld, een zaaksnummer heeft gekregen, dat er een zaaksdossier onder dit nummer is aangelegd en dat in die zaak een brief aan de NAM is gezonden om de NAM voor te bereiden op een later volgend contact zijdens de rechtbank, met als centrale vraag of er bereidheid van de NAM is om te participeren in een procedure bij de «Spreekuurrechter», een procesmodel dat berust op artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)?
De Spreekuurrechter is een proef bij de rechtbank Noord-Nederland die is gestart op 1 oktober 2016. De kern van deze proef is dat de rechter eerst probeert met een goed gesprek tot een oplossing te komen. Partijen leggen de rechter zelf uit wat er aan de hand is en wat er naar hun mening zou moeten gebeuren. Een dergelijke zaak kent geen noemenswaardige voorbereiding, uitwisseling van stukken of bewijsvoering. Deze manier van werken leent zich daarmee alleen voor relatief eenvoudige geschillen. Voor deze afwijkende procedure is een procesreglement opgesteld en daarin is vastgelegd dat de Spreekuurrechter kan bepalen dat een zaak zich niet leent voor behandeling door de Spreekuurrechter, zelfs indien partijen dat wel zouden willen. In de praktijk zijn tot nu toe alleen relatief eenvoudige geschillen behandeld.
De rechtbank Noord-Nederland heeft een aanmelding ontvangen voor de behandeling van een zaak betreffende aardbevingsschade bij de Spreekuurrechter. Via een brief is de NAM van de aanmelding en het bijbehorende verzoek op de hoogte gebracht. Na deze brief is de rechtzoekende en de NAM per e-mail aangegeven dat aardbevingszaken vooralsnog niet geschikt worden geacht voor behandeling door de Spreekuurrechter. Ook is aangegeven dat dit soort zaken aanhangig kunnen worden gemaakt via de reguliere weg naar de rechtspraak. De projectleider van de Spreekuurrechter heeft de rechtzoekende en de NAM aangegeven dat de spreekuurrechters vinden dat de zaak niet past binnen het kader van het proefproject dat de Spreekuurrechter nu is. Na de e-mail is er telefonisch contact geweest tussen het bureau van de Spreekuurrechter en de NAM om de e-mail toe te lichten.
De ervaring in aardbevingszaken leert dat in die zaken veelal al meerdere deskundigenrapporten zijn opgesteld, die over en weer betwist worden, en ook overigens al de nodige correspondentie heeft plaatsgevonden. Verder heeft de ervaring in aardbevingszaken geleerd dat er een uitgebreid debat gevoerd wordt over alle aspecten die met de aardbevingen te maken hebben en het daarbij gaat om zeer omvangrijke dossiers. Voor dat soort zaken vinden de spreekuurrechters het spreekuur, dat specifiek gericht is op eenvoudige en overzichtelijke geschillen, niet geschikt, te meer omdat die procedure zich ook niet leent voor bewijslevering en/of nadere deskundigenberichten, die naar verwachting nodig zullen zijn.
Is het waar dat die brief niet is gevolgd door het in die brief geschetste vervolg van een door de rechtbank te initiëren telefoongesprek met de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het niet volgen van deze route is veroorzaakt doordat een leidinggevende van de rechtbank Noord-Nederland heeft ingegrepen?2
Zie antwoord vraag 4.
Is er, voor of na dit ingrijpen, contact geweest tussen de rechtbank Noord-Nederland en de NAM of enig persoon namens de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in deze mailberichten in algemene zin wordt aangegeven dat is en zal worden geweigerd om conflicten tussen gedupeerden van mijnbouwschade en de NAM door te geleiden aan een kantonrechter, bevoegd op grond van artikel 96 Rv, al dan niet met toepassing van het procesmodel «Spreekuurrechter»?3
Zie antwoord vraag 4.
Mag een gerechtsbestuur of een door dit bestuur aangestelde leidinggevende functionaris, een zaak eigenlijk wel weghouden bij een rechter? Zo ja, op basis van welke aan dit bestuur bij wet toegekende bevoegdheid?
Deze zaak is niet door een leidinggevende van de rechter weggehouden maar binnen het kader van de proef Spreekuurrechter door de spreekuurrechters zelf als niet passend beschouwd.
Wat vindt u van de opmerking dat binnen het procesmodel «Spreekuurrechter» alleen «relatief eenvoudige geschillen» zouden kunnen worden behandeld? Klopt het dat dat nergens is vastgelegd en dat er ook geen grond voor is om dit aan te nemen en om «de Spreekuurrechter» daartoe te beperken? Zijn in de praktijk alleen maar «relatief eenvoudige geschillen» behandeld?
Op de website van de Rechtspraak wordt uitleg gegeven over de proef met de Spreekuurrechter, welk voorwaarden gelden en is ook het procesreglement gepubliceerd. De aanmelding bij de Spreekuurrechter vindt plaats na verwijzing door het Juridisch Loket of enkele deelnemende rechtsbijstandsverzekeraars. Zoals in het antwoord op de vragen 4 tot en met 8 is aangegeven leent de manier van werken van de Spreekuurrechter zich alleen voor relatief eenvoudige geschillen en zijn in het kader van de proef ook alleen relatief eenvoudige geschillen behandeld. Gelet op het karakter en doel van een proef heb ik begrip voor de door de rechtbank Noord-Nederland gemaakte afbakening.
Hoe gaat u er voor zorgen dat deze laagdrempelige, toegankelijke, eenvoudige en snelle procedure bij «de Spreekuurrechter» de facto wel beschikbaar wordt, juist voor Groningers met aardbevingsschadezaken, omdat juist deze procedure kan helpen om het danig aangetaste vertrouwen in de staat te herstellen?
Het is belangrijk dat mensen die schade hebben geleden door de gaswinning hun schade op een relatief eenvoudige manier vergoed kunnen krijgen. De Minister van EZK heeft op 31 januari jl. overeenstemming bereikt met regionale bestuurders over een nieuw schadeprotocol, dat bewoners met schade door gaswinning uit het Groningenveld de mogelijkheid biedt om via een toegankelijke, transparante procedure met onafhankelijke beoordeling een rechtvaardige vergoeding te krijgen. Voor een nadere toelichting op het nieuwe protocol verwijs ik naar de brief van de Minister van EZK aan uw Kamer van 31 januari 2018.4
Gedupeerden kunnen een zaak ook laagdrempelig aanhangig maken bij Rechtbank Noord-Nederland. Dit kan op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) via de kantonrechter. Dit is ook al aan de orde. Voorwaarde om te kunnen starten met deze procedure is dat beide partijen daarmee instemmen. Overeenkomstig artikel 96 Rv wordt het geding vervolgens gevoerd op de wijze zoals door de kantonrechter bepaald. Naast voornoemde procedure is het ook mogelijk om een dagvaardingsprocedure te starten.
De Spreekuurrechter is vooralsnog een proefproject dat gericht is op het opdoen van ervaring met dit bijzondere, nieuwe procesmodel in een beperkt aantal relatief eenvoudige geschillen. De evaluatie van deze pilot moet worden afgewacht, voordat conclusies kunnen worden getrokken over een eventueel bredere toepasbaarheid van deze procedure.
Is het in december 2016 door de Tweede Kamer beschikbaar gestelde bedrag van 200.000 euro voor financiële hulp bij de rechtsgang voor slachtoffers van aardbevingen, inmiddels beschikbaar voor Groningers? Zo nee, waarom niet en kunt u toelichten wanneer en hoe dit geld wel beschikbaar zal komen?
Op de begroting van het Ministerie van EZK is € 200.000 beschikbaar om proefprocessen te voeren. In het regeerakkoord is vastgelegd dat bewoners met schade door gaswinning tegen redelijke kosten toegang tot rechtsbijstand kunnen krijgen. De Minister van EZK is in overleg met de provincie Groningen en de betrokken gemeenten om samen tot afspraken op hoofdlijnen te komen voor een gedragen, integrale aanpak van de problemen die de gaswinning in de regio veroorzaakt. De uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord zal hier onderdeel van uitmaken.
Het bericht dat zij het besluit over de toekomst van de postmarkt nog weer een jaar wil uitstellen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Waarom heeft u ervoor gekozen om via de media publiek te maken dat u pas over een jaar een besluit hoopt te nemen over de toekomst van de postmarkt?1
En marge van twee bedrijfsbezoeken aan Sandd en PostNL heb ik met journalisten gesproken over de uitdagingen op de postmarkt. In het gesprek zijn verschillende zaken aan de orde gekomen. Meer in algemene zin heb ik aangegeven dat het aanpassen van wet- en regelgeving tijd in beslag neemt. Een discussie over de toekomstige inrichting van de postmarkt inclusief wetgevingstraject duurt in de praktijk al gauw een jaar. Hiermee heb ik geen uitspraken gedaan over het tijdspad van politieke besluitvorming over de toekomst van de postmarkt. Dit is uiteraard iets wat ik eerst met de Kamer wil bespreken. Het aankomende AO Postmarkt biedt daarvoor een mooie gelegenheid.
Was het niet netter geweest om uw voornemen eerst met de Kamer te delen, aangezien de sector en de Kamer al langer met smart wachten op een besluit?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom denkt u dat u nog een jaar nodig heeft om hopelijk in staat te zijn een besluit te nemen? Wat gaat u in dat jaar precies doen en welke nadere onderzoeken gaat u nog uitzetten of welke deskundigen denkt u nog te moeten raadplegen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, had de uitspraak geen betrekking op de politieke besluitvorming over de postmarkt. In mijn brief van 5 december heb ik beschreven hoe ik dit proces wil inrichten. Ik ben van plan om alle relevante belanghebbende partijen uit te nodigen voor een maatschappelijke dialoog: de postdialoog. Ik streef ernaar om voor de zomer van 2018 de resultaten van deze dialoog inclusief een wetgevings- en beleidsagenda naar uw Kamer te sturen.
Bent u bereid nader toe te lichten hoe u het in het regeerakkoord aangekondigde onderzoek gaat doen naar de vraag of aanbesteding van de universele postdienst al dan niet de voerkeur verdient boven het huidige model, waarbij de overheid PostNL compenseert voor de verlieslatende activiteiten?
De passage over het huidige model is helaas onjuist in het Regeerakkoord opgenomen. De verlener van de universele postdienst (PostNL) ontvangt geen financiële compensatie van de overheid voor verlieslatende activiteiten. De Postwet 2009 biedt hiervoor ook geen basis. In bovengenoemde postdialoog zal worden onderzocht of aanbesteden een geschikte optie is om de beschikbaarheid, betaalbaarheid en betrouwbaarheid van de universele postdienst op langere termijn te borgen.
Erkent u dat er al heel veel over dit onderwerp is gesproken – recent nog in een uitvoerig rondetafelgesprek in de Kamer – en dat eigenlijk alle relevante argumenten inmiddels zijn aangedragen?
Ik ben mij er terdege van bewust dat snelle besluitvorming over de toekomst van de postmarkt gewenst is. Aan de andere kant wil ik benadrukken dat het aanpassen van wet- en regelgeving zorgvuldig moet gebeuren. De nieuwe regelgeving moet toekomstbestendig zijn en kunnen rekenen op breed draagvlak. Daarom ben ik ook van plan een maatschappelijk dialoog hiervoor te organiseren waarin dat brede draagvlak kan worden bereikt. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 5 december.
Deelt u de mening dat de sector niet langer dan nodig in het ongewisse kan worden gelaten, omdat dit serieuze repercussies heeft op investeringsbeslissingen bij de betrokken bedrijven en op de baanzekerheid van de betrokken medewerkers?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het er nu vooral om gaat dat een politieke keuze moet wordt gemaakt en dat die keuze ook in een kortere tijdsspanne dan een jaar zou kunnen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid dit besluit sneller te nemen, bijvoorbeeld nog voor de verantwoordingsdag op 16 mei 2018?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u tevens bereid om in ieder geval tot het moment waarop u uw besluit neemt en indachtig de wenselijkheid van een gelijk speelveld, te waarborgen dat de norm dat minimaal 80% van de postbezorgers een dienstverband moet hebben daadwerkelijk gehandhaafd wordt?
Zoals u in mijn brief van 30 november 2017 over oplossingsrichtingen Tijdelijk besluit postbezorgers (Kamerstuk 29 502, nr. 146) heeft kunnen lezen ben ik voornemens om de ingangsdatum van de 80%-norm in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 aan te passen naar 1 januari 2018. De ACM is en blijft verantwoordelijk voor de handhaving van deze norm en beslist hier zelfstandig over.
Mogelijke mijnbouwactiviteiten aan de grens met België bij Zuid-Limburg voor de winning van onder andere zink en mogelijke effecten voor de Nederlandse bieding voor de Einstein Telescope |
|
Agnes Mulder (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Limburgs stilste hoekje vreest Waalse zinkzoekers»?1
Ja. Het in 2017 opgerichte Belgische bedrijf WalZinc is voornemens bij de Waalse overheid een vergunning aan te vragen voor het uitvoeren van een onderzoek naar het voorkomen van zink, lood en verschillende zeldzame metalen in de ondergrond in de omgeving van de gemeente Plombières (provincie Luik, België). WalZinc zal voor het onderzoek vooral gebruik maken van niet-invasieve geofysische meettechnieken zoals bijvoorbeeld gravimetrie en elektrische weerstandstomografie. Er zullen waarschijnlijk ook enkele boringen worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal naar verwachting 4 tot 5 jaar duren.
Bent u door de Belgische autoriteiten op de hoogte gesteld van de Belgische vergunningverlening voor het onderzoek naar bodemschatten aan de zuidelijkste grens van ons land? Zo ja, op welke wijze? Is deze vergunning vergelijkbaar met een opsporingsvergunning onder de Nederlandse wetgeving?
Ik ben door de Belgische autoriteiten niet op de hoogte gesteld. Het is bij initiatieven langs de grens gebruikelijk dat de lokale overheid waar het initiatief wordt genomen de desbetreffende gemeentes en provincie van het buurland informeert.
Op 4 oktober 2017 heeft in de gemeente Plombières een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. De provincie en de gemeenten waren over het initiatief en deze bijeenkomst niet op voorhand geïnformeerd. Aan iedereen is de mogelijkheid geboden om binnen veertien dagen na de bijeenkomst een reactie te sturen aan het gemeentecollege van Plombières. De provincie Limburg, de nabij gelegen Limburgse gemeenten Gulpen-Wittem en Vaals en ook de stichting VVV Zuid Limburg hebben per brief gereageerd.
De Nederlandse wetgeving met betrekking tot opsporingsvergunningen is niet gelijk aan de Belgische wetgeving maar er zijn wel overeenkomsten. De in voorbereiding zijnde aanvraag van WalZinc betreft een vergunning voor het uitvoeren van een onderzoek naar het voorkomen van zink, lood en andere metalen. Dit is vergelijkbaar met een opsporingsvergunning als bedoeld in artikel 6 van de Mijnbouwwet. Indien het onderzoek voor WalZinc aanleiding geeft om het initiatief te nemen om te komen tot het winnen van onder andere lood en zink dan zal men eerst een concessie moeten verkrijgen van de Waalse overheid. Hiervoor zal men een openbare procedure moeten starten waarbij inspraak mogelijk is. De voorgenomen mijnbouwactiviteit langs de grens kan mogelijk leiden tot grensoverschrijdende milieueffecten. Uitgaande van het door de EU in 1991 ondertekende Espoo VN-verdrag zal dan ook een milieueffectrapportage moeten plaatsvinden aan de Nederlandse zijde van de grens. Daarnaast heeft de Belgische overheid dan ook de verplichting om de Nederlandse burgers en autoriteiten op een vergelijkbare wijze als de Belgische burgers en autoriteiten te betrekken in de procedure.
Heeft u, of naburige Nederlandse gemeenten en de Provincie Limburg, de mogelijkheid gehad om hier een zienswijze over in te dienen of bezwaar tegen te maken bij de verantwoordelijke Belgische autoriteiten? Zo nee, op welke wijze wordt de omgeving, ook over de grens, betrokken bij de vergunningverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de gezamenlijke bieding die georganiseerd wordt door Nikhef en de Provincie Limburg om de Einstein Telescope (genoemd in de Nationale Roadmap Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur) waarmee onderzoek gedaan gaat worden naar zwaartekracht golven?2 Weet u dat er buiten de Zuid-Limburgse bodem maar twee andere plaatsen voor geschikt zijn voor deze «Large-scale Cryogenic Gravitational Wave Telescope» in Europa?
De ambities van het Nikhef en de Provincie Limburg zijn mij bekend. Uit het door de EU-gefinancierde rapport «Einstein gravitational wave Telescope conceptual design study»3 blijkt dat de gesteldheid van de ondergrond in de Limburgse grensregio geschikt is om een Einstein Telescoop te herbergen. Tevens laat het rapport zien dat ook Sardinië en het Hongaarse Matra gebergte in de regio van Budapest goede kandidaten zijn.
De Einstein Telescoop is opgenomen in de Nationale Roadmap van NWO en heeft daardoor onze aandacht. Met steun van het Ministerie van OCW en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) is een taskforce ingericht om de positieve indicaties die er zijn voor de ontwikkeling van een Einstein Telescoop in de grensregio verder te onderzoeken. Via haalbaarheidsstudies, aanvullend bodemonderzoek en coalitievorming zal inzicht worden verkregen over de Nederlandse positie bij de ambitie om de Einstein Telescoop in Europa te realiseren. Deze informatie is noodzakelijk om tot een weloverwogen standpunt te komen. Het zou bij de daadwerkelijke bouw van een Einstein Telescoop om een miljardeninvestering gaan. Als gastland wordt doorgaans een minimale bijdrage van een derde van de totale investeringskosten verwacht. Een weloverwogen keuze is essentieel. Het is op dit moment nog te vroeg om een positie in te nemen.
Vindt u dit project een mogelijkheid om te investeren in onderzoek van wereldniveau in Nederland? Zo ja, hoe gaat u de bieding steunen?
Zie antwoord vraag 4.
Zouden volgens u de mijnbouwactiviteiten vlak over de grens de totstandkoming van de Einstein Telescope in Zuid-Limburg in de weg kunnen staan?
Uit het hierboven genoemde rapport blijkt dat een rustige ondergrond een belangrijke voorwaarde is voor de voorziene Einstein Telescoop. De voorziene Einstein Telescoop zal op een diepte van circa 200 meter in de ondergrond worden gebouwd. De ondergrond is mede bepalend voor de nauwkeurigheid van het instrument. Zuid-Limburg is als locatie voor de Einstein Telescoop geschikt vanwegede combinatie van een zachte bovengrond en daaronder hard gesteente, wat een speciale dempende werking heeft op trillingen. Ook op de bovengrond moet het zo rustig mogelijk zijn. Dat betekent onder andere zo min mogelijk zware industrie, spoorlijnen en vrachtverkeer. Aan deze voorwaarden wordt in Zuid-Limburg voldaan. Het KNMI maakt ook gebruik van deze gunstige omstandigheden en heeft daarom in de Heimansgroeve (Vijlen, gemeente Vaals) haar meest gevoelige meetstation geplaatst. Hiermee worden trillingen afkomstig van aardbevingen van over een groot deel van de wereld geregistreerd.
Ondergrondse mijnbouw aan de Belgische zijde van de grens in Zuid-Limburg kan leiden tot kleine trillingen in de ondergrond. Deze trillingen kunnen, in de vorm van ruis, van invloed zijn op metingen van het KNMI en de voorziene Einstein Telescoop. Het is op dit moment nog te vroeg om te kunnen stellen dat de mogelijke mijnbouw aan de Belgische zijde van de grens de totstandkoming van de Einstein Telescoop in de weg zal staan. Dit zal samen met de initiatiefnemer WalZinc en de Belgische autoriteiten nader onderzocht moeten worden. Ik ondersteun dan ook van harte het initiatief dat de provincie Limburg heeft genomen om tot een goede afstemming te komen met de Belgische autoriteiten.
Vindt u dat dit project niet doorkruist zou moeten worden door mijnbouwactiviteiten vlak over de grens? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Het gaat hier over een mijnbouwactiviteit in België. Ik ga in dit geval niet over het al dan niet verlenen van vergunningen voor opsporing en later de eventuele winning van deze delfstoffen.
Ik ondersteun de actieve opstelling van de provincie Limburg en de betrokken gemeenten. De provincie Limburg heeft het initiatief genomen om in contact te komen met de Waalse overheid om onder andere duidelijkheid te krijgen over de Belgische procedures.
De Provincie Limburg zal mij informeren over de uitkomsten van de nog te voeren gesprekken met de Waalse overheid. Indien daaruit blijkt dat overleg op landelijk, Benelux of Europees niveau noodzakelijk is, dan zal ik mij daarvoor inzetten.
Wat is het verdere vergunningentraject voor mogelijke mijnbouwactiviteiten aan de Zuid-Limburgse grens met België en wat is daarbij uw inzet?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel ‘Zo maken we het basisinkomen werkelijkheid’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zo maken we het basisinkomen werkelijkheid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat op basis van het artikel gesteld kan worden dat er niet een vorm van basisinkomen bestaat? En onderkent u hiermee dat het te kort door de bocht zou zijn om te stellen dat het basisinkomen al is besproken binnen de Tweede Kamer en onderzocht door het Centraal Planbureau (CPB), zodat verder onderzoek naar alternatieven onnodig is?2
Een basisinkomen wordt meestal gedefinieerd als een onvoorwaardelijk inkomen dat de overheid aan iedere burger verstrekt. In deze vorm is in de Tweede Kamer het afgelopen jaar meermaals over het basisinkomen gesproken.
Er zijn ook andere manieren om een minimum inkomen voor iedereen te garanderen. Over een gegarandeerd basisinkomen (in de vorm van een negatieve inkomstenbelasting) gaat het artikel waar in vraag 1 naar wordt verwezen.
Onderzoek naar (alternatieve vormen van) een basisinkomen moedigt het kabinet niet aan, vanuit het principe dat iedereen die kan werken dat ook moet doen. Voor hen die dat niet kunnen, biedt de overheid gerichte inkomensondersteuning. De garantie van een inkomen, ongeacht of iemand kan werken of niet, draagt niet bij aan dit principe.
Deelt u de mening dat tot op heden de vorm van basisinkomen, zoals in het artikel aangedragen wordt, nog niet binnen de Tweede Kamer is onderzocht?3
Over een basisinkomen in de vorm van een onvoorwaardelijke uitkering is meerdere malen in de Tweede Kamer gesproken. Over een basisinkomen in de vorm van een negatieve inkomstenbelasting is bij mijn weten niet eerder gesproken.
Kunt u aangeven hoe de Participatiewet bijdraagt aan het terugdringen van de grote groep arme werkenden in Nederland die onder de armoedegrens leeft?4 Vindt u dat deze wettelijke verantwoordelijkheid in de Participatiewet verankerd zou moeten zijn? Zo nee, waar ligt deze wettelijke verantwoordelijkheid dan wel?
De Participatiewet biedt gemeenten de mogelijkheid om ook werkenden ondersteuning te bieden. Zo kunnen gemeenten op basis van de Participatiewet mensen die werken, maar die hierdoor onvoldoende inkomen verwerven om boven de bijstandsnorm uit te komen, ondersteunen bij het zoeken naar een baan met voldoende uren om uit de bijstand te komen en het inkomen van deze mensen aanvullen tot bijstandsniveau. Ook biedt de Participatiewet de mogelijkheid om werkenden die moeilijk rond komen, op basis van individueel maatwerk, ondersteuning te bieden via de bijzondere bijstand. De invulling van dit beleid binnen de wettelijke kaders is gedecentraliseerd naar gemeenten.
Klopt het, zoals wordt voorgesteld in het artikel, dat de basiszekerheid, welke niet de arbeidsparticipatie tracht te vergroten maar om een leven zonder armoede een recht te maken in plaats van een gunst, losstaat van de Participatiewet? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De garantie van een minimuminkomen gaat in tegen een aantal centrale elementen van de Participatiewet. Een basiszekerheid of basisinkomen kan daarom niet naast de Participatiewet bestaan en niet los gezien worden van de Participatiewet.
Ten eerste is de Participatiewet gebaseerd op het principe dat iedereen die kan werken dat moet doen. Werk biedt immers de beste sociale zekerheid en werk (en in sommige gevallen meer uren werken) is tevens de beste weg uit armoede. Werken is ook van groot belang voor de economische houdbaarheid van de sociale zekerheid. Betaald werk zorgt er voor dat gerichte inkomensondersteuning geboden kan worden aan hen die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Een basiszekerheid of basisinkomen zal de prikkel om te gaan werken voor mensen met een inkomen tot het niveau van de basiszekerheid sterk verminderen. Dit staat dus haaks op de doelen uit de Participatiewet. Voor de houdbaarheid van onze sociale zekerheid is het juist van groot belang dat mensen betaald werk hebben wanneer dat mogelijk is.
Daarnaast betreft de invoering van een basisinkomen zoals beschreven in het artikel een aanzienlijke stelselwijziging. Het kabinet kiest voor het huidige systeem van sociale zekerheid, dat gekenmerkt wordt door gerichte inkomensondersteuning, veelal met een activerend karakter op basis van maatwerk. Het kabinet is dan ook geen voorstander van een experiment met het basisinkomen.
Klopt het dat de Participatiewet, ondanks het tijdelijk besluit experimenten Participatiewet (Stb. 2017, 69), en de Tijdelijke regeling experimenten Participatiewet (Stcrt. 2017, 10881), experimenten met een basisinkomen of basiszekerheid in de weg staat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat alleen gemeenten die de Participatiewet naar de letter uitvoeren mogen gaan meedoen aan de experimenten met de bijstand? Geldt dit ook voor experimenten met een basisinkomen of basiszekerheid?
Eén van de voorwaarden om te mogen experimenteren op basis van het Tijdelijk besluit Participatiewet en de regeling is dat gemeenten de Participatiewet rechtmatig uitvoeren. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder uw Kamer laten weten dat van de gemeenten die een verzoek indienen om te mogen experimenteren, alle voorgeschreven verordeningen in overeenstemming moeten zijn met de wettelijke bepalingen van de Participatiewet.5 Overigens is er op basis van dit besluit geen sprake van experimenten met een basisinkomen of basiszekerheid, en kan dit er ook niet zijn (zie ook antwoord op vraag 5 en 6).
Hoeveel gemeenten hebben in de afgelopen vijf jaren een verzoek ingediend om te experimenteren met een basisinkomen of basiszekerheid? Hoeveel daarvan hebben doorgang gekregen? Hoeveel daarvan zijn omgezet in een experiment met de bijstand? Wordt de omzetting in een experiment met de bijstand door u en de betrokkenen vanuit de gemeenten gezien als een volwaardig alternatief? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er zijn door gemeenten geen verzoeken ingediend bij SZW om te mogen experimenteren met een basisinkomen of basiszekerheid. Voor een experiment met een basisinkomen hebben gemeenten ook geen juridische grondslag. Zoals eerder aangegeven is het kabinet geen voorstander van een experiment met het basisinkomen.
Deelt u de mening dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, los van de verhoging van de arbeidsparticipatie en meer betaald werk, een breed scala aan mogelijkheden heeft om doelen na te streven om Nederland in brede zin welvarender te maken, zoals het ontplooien van maatschappelijke activiteiten door meer vrije tijd voor vrijwilligerswerk, innovatie en de zorg voor het gezin en/of anderen?
Bent u bereid om experimenten met een basiszekerheid of basisinkomen door gemeenten toe te staan om het aantal mensen dat in Nederland in armoede leeft terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De missie van SZW luidt: «Werk en bestaanszekerheid voor iedereen: samen werken voor samen leven.» Werk is van groot belang voor zowel het individu als de samenleving. Voor een individu draagt werk bij aan zelfrespect en ontplooiing. Tegelijkertijd is betaald werk nodig voor de economische houdbaarheid van het sociale systeem, zie ook antwoord op vraag 5. Om een vangnet te kunnen bieden aan mensen die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien, is het van belang dat we bijdragen aan de sociale zekerheid door te werken wanneer mogelijk.
Bent u bereid om experimenten met een basisinkomen door gemeenten toe te staan om Nederland in brede zin welvarender te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook mijn antwoord op vragen 5 en 6. Het kabinet wil armoede terugdringen via andere maatregelen. Werk (of in sommige gevallen meer uren werken) is de beste weg uit armoede. Om dat te stimuleren is «werken moet lonen» een belangrijk uitgangspunt in het Regeerakkoord. Daarnaast wil het kabinet dat mensen in de bijstand meer perspectief krijgen om weer aan het werk te komen. Hierover gaat het kabinet in gesprek met gemeenten. Ook komt het kabinet met een kabinetsbrede aanpak schulden. Bovendien trekt het kabinet extra geld uit voor het voorkomen van schulden en het bestrijden van armoede, in het bijzonder onder (gezinnen met) kinderen. Hiervoor is 30 miljoen euro beschikbaar in 2018, 25 miljoen euro in 2019 en 25 miljoen euro in 2020.