Nederlandse steun en internationale steun aan de Syrische oppositie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht Wat doet Al-Nusra met gifgasstad Idlib?1
Hoe beoordeelt u de documentaire Undercover in Idlib, die aantoont dat Idlib en de omringende provincie volledig in handen zijn van Hay’at Tahrir al-Sham (HTS), een jihadistische beweging bestaande uit Jabhat al-Nusra en vier andere terroristische groeperingen in Syrië, en al sinds 2015 hermetisch van de buitenwereld afgesloten zijn?2
De situatie in Idlib is, net als in Syrië als geheel, uitermate complex en wordt nauwgezet gemonitord. Hoewel Hay’at Tahrir al-Sham (HTS) een dominante invloed heeft in grote delen van de provincie Idlib, zijn er ook gebieden waar het niet de dienst uitmaakt. Dat een bepaald gebied militair gecontroleerd wordt door HTS betekent overigens niet dat de gehele bevolking terplekke HTS ook daadwerkelijk steunt.
Hoe verhoudt uw bewering3 dat sommige delen van Idlib en de omringende provincie nog beheerst worden door de gematigde oppositie, zich tot het beeld dat de documentaire Undercover in Idlib schetst?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u concrete voorbeelden noemen van steden, dorpen of checkpoints in de provincie Idlib die medio december 2017 nog in handen zijn van de gematigde oppositie?
De situatie in Idlib is, net als in de rest van Syrië, fluïde en invloedssferen van gewapende groeperingen wisselen geregeld. HTS heeft een dominante invloed in grote delen van de provincie Idlib, maar heeft zeker niet de gehele provincie in handen. Eind 2017 stonden onder meer de volgende steden, dorpen of checkpoints in Idlib niet onder controle van HTS: Jarjanaz, Al Ghadfah, Mar Shoreen, Ma’Saran, Tal Mardikh, Kafr Ruma, Shinan, Mzabour, Sarjah, Rwaiha, Kafr Takhareem, Armanaz, Marrat al-Ikhwan, Harbnush, en Killi.
U stelt4 dat het Access to Justice and Community Security (AJACS)-programma zeer intensief wordt gemonitord, juist om infiltratie door extremisten te voorkomen en een goede besteding van Nederlandse hulpgelden te waarborgen. Hoe verklaart u dan dat via het AJACS-programma toch (financiële) steun is verleend aan de Free Syrian Police (FSP) in Idlib, waar Jabhat al-Nusra de agenten selecteert5?
Naar aanleiding van het BBC-programma Panorama van 4 december jl. hebben donoren het AJACS-programma (Access to Justice and Community Security) onmiddellijk bevroren en de uitvoerder van het AJACS-programma, het Adam Smith Institute (ASI), de opdracht gegeven de aantijgingen te onderzoeken. Ook hebben de donoren opdracht gegeven voor een extern onderzoek, wat is uitgevoerd door het bureau Integrity. Daarnaast heeft het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken de aantijgingen onderzocht.
De drie onderzoeken concluderen dat de beschuldigingen niet kloppen, danwel oude incidenten betreffen die reeds adequaat werden geadresseerd. Gevraagd bewijs voor enkele van de aantijgingen kon niet geleverd worden door de programmamakers, bijvoorbeeld aangaande schendingen van mensenrechten door FSP-agenten, of grootschalige corruptie binnen AJACS. Hier zijn door de onafhankelijke monitor Integrity ook geen bewijzen voor gevonden.
Op basis van resultaten van deze onderzoeken is het kabinet van mening dat wordt voldaan aan de door Nederland gestelde voorwaarden voor hervatting van AJACS-financiering: 1) de onderzoeken zijn afgerond, 2) de aantijgingen zijn afzonderlijk onderzocht, 3) eerder door Integrity geïdentificeerde incidenten zijn destijds direct en afdoende geadresseerd en er is voor zover bekend geen sprake van nieuwe misstanden, 4) er is geen noodzaak tot sanctionering van partijen aangezien er geen bewijs voor de aantijgingen is gevonden, 5) er bestaan heldere afspraken over het verkleinen van risico’s die uitvoering van AJACS met zich meebrengt, en 6) op basis van de onderzoeksresultaten hebben de donoren gezamenlijk geconcludeerd dat de randvoorwaarden voor de hervatting het AJACS programma aanwezig zijn en financiering herstart kan worden. Nederlandse stabilisatieprogramma’s in Syrië worden voortdurend gemonitord en aangepast indien de veranderende situatie op de grond hier om vraagt.
Waarom heeft Adam Smith International (ASI), de instantie die het AJACS-programma uitvoert, de gesteunde politiestations dagelijks monitort en wekelijks analyses en voortgangsrapporten deelt met de financiers, waaronder Nederland, geen melding gemaakt van de misstanden bij de FSP?
Er is melding gemaakt van deze misstanden bij FSP door de onafhankelijke monitor Integrity die in opdracht van ASI voortgang van AJACS monitort. In augustus 2016 heeft Integrity gemeld dat een deel van het loon van een aantal agenten terecht kwam bij de extremistische groepering al-Zinki. Er is toen direct actie ondernomen door AJACS en de desbetreffende agenten werden ontslagen. De aantijgingen van de BBC betreffen deze incidenten uit augustus 2016.
Deelt u de mening dat de door Nederland gesteunde groepen in Syrië bij voorkeur intensief en permanent gemonitord dienen te worden door Nederland zelf en niet door projectuitvoerders of buitenlandse organisaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dan toch voor de ASI-constructie gekozen?
Nederland heeft zijn ambassade in Damascus vanwege het conflict in Syrie gesloten waardoor monitoring in het veld uitbesteed moet worden aan andere organisaties. Evenwel is het Nederlandse Syrië-team, dat sinds de sluiting van de ambassade opereert vanuit Istanboel, nauw betrokken bij de monitoring van AJACS en andere programma’s die in Syrië worden uitgevoerd. Er wordt nauw samengewerkt met lokale partners, de projectuitvoerder en, in het geval van AJACS, de onafhankelijke monitoringsorganisatie Integrity. Ook zijn er buiten Syrië geregeld contacten met recipienten van steun. Ontvangst van informatie van verschillende bronnen draagt bij aan de betrouwbaarheid van de eigen analyse. Monitoring van het AJACS-programma is zoals eerder aan uw Kamer gemeld intensief en voortdurend. De financiers worden tweewekelijks geïnformeerd en een Steering Board van donoren bespreekt twee keer per jaar de strategische doelen van het programma.
Bent u bereid alle wekelijkse analyses en voortgangsrapporten van ASI alsmede de verslagen van de tweewekelijkse bijeenkomsten van de donerende landen met ASI in Istanbul naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt om veiligheidsredenen geen informatie waaruit kan blijken op welke locaties en aan welke gemeenschappen het AJACS-programma ondersteuning verleend. Deze informatie maakt de gemeenschappen voor sommige actoren in Syrië immers een belangrijker doelwit.
Waarom hebben Nederland en de andere contribuanten aan het AJACS-programma zich, los van de monitoring door ASI, nooit afgevraagd of hulpgelden wel op een goede manier werden besteed? Acht u extra controlemechanismen wenselijk? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kunnen monitoren of hulpgelden goed besteed worden is, juist in dit soort moeilijke omgevingen, één van de belangrijkste voorwaarden alvorens programma’s door Nederland gesteund worden. De intensieve monitoring van het AJACS-programma toont aan dat Nederland en internationale partners zich bewust zijn van de risico’s die samenhangen met het uitvoeren van programma’s in een complexe conflictsituatie als in Syrië. De Nederlandse bijdrage wordt, wanneer de situatie op de grond hierom vraagt, aangepast. Het AJACS-programma heeft goede resultaten geboekt en een significante bijdrage geleverd aan de opbouw van een ongewapende civiele politiemacht in oppositiegebied, bestaande uit ruim 3400 man. De aantijgingen van de BBC betroffen 9 gevallen van financiële ondersteuning van aan HTS gelieerde personen.
Hoe heeft ASI gereageerd richting de donoren op de bevindingen van het BBC programma «Jihadi’s you pay for» en op het stopzetten van de financiering van het AJACS-programma?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom draagt Nederland nog steeds bij aan projecten in het noorden van de provincie Aleppo? Klopt het dat Turkije daar al sinds 2016 de dienst uitmaakt, toen het land begon met de militaire operatie «Euphrates Shield»?6
De noden in het noorden van de provincie Aleppo blijven groot. De geboden hulp van Nederland en andere internationale partners biedt Syriërs een kans op lokaal niveau publieke diensten en -instituties op te bouwen, die in de afgelopen jaren van conflict veelal waren weggeslagen. Daarnaast is het bieden van hulp van belang om een bron van radicalisering weg te nemen en terugkeer van extremistische organisaties zoals IS te voorkomen.
Net als in andere delen van Syrië is de situatie in het noorden van Aleppo complex. Sinds zijn militaire operatie in het gebied heeft Turkije een zekere mate van invloed, maar deze verschilt per stad of dorp en wordt op verschillende manieren uitgeoefend. In de grootste stad in het gebied, Al-Bab, is het lokaal bestuur bijvoorbeeld onafhankelijk en wordt een belangrijke rol gespeeld door oppositiegroepen die minder dicht bij Turkije staan.
Steunt Nederland projecten in het deel van Syrië dat beheerst wordt door Turkije? Zo ja, legitimeert het daarmee de Turkse bezetting van delen van Noord-Syrië? Vindt u de door Turkije gesteunde rebellen behoren tot de «gematigde» Syrische oppositie?
Turkije steunt verschillende gewapende groepen in Syrië. Deze groepen hangen verschillende ideologieën aan. Dit geldt ook voor de groepen die zich in de «Euphrates Shield Zone» bevinden, waar de overgrote meerderheid als zijnde gematigd kan worden beschouwd. Nederland draagt bij aan een fonds voor herstel van publieke diensten (ziekenhuizen, scholen, nutsvoorzieningen en infrastructuur), het zogenaamde Syria Recovery Trust Fund (SRTF). Dit fonds is ook actief in het deel van Syrië waar Turkije militair aanwezig is.
Hoe verhoudt uw standpunt7 dat Nederland geen «non-lethal assistance» (NLA) verleent aan de Syrian Democratic Forces (SDF), omdat u zich zorgen maakt over berichten van mensenrechtenschendingen door de SDF, zich tot de miljoenen die Nederland overmaakt naar door HTS gecontroleerde en door Turkije praktisch geannexeerde gebieden in Noord-Syrië?
Nederland verleent geen non-lethal assistance (NLA) aan groepen waar zorgen bestaan over mensenrechtenschendingen, of dit nu de Syrian Democratic Forces(SDF) zijn of andere groepen die elders in Syrië actief zijn.
Waarom denkt u kennelijk dat jihadisten en door Turkije gesteunde islamisten in Syrië de mensenrechten minder schenden dan de SDF, een groepering die nauw samenwerkt met de Verenigde Staten, ISIS zeer effectief heeft bestreden en waarschijnlijk de meest seculiere oppositiebeweging is in heel Syrië?
De SDF hebben een relevante bijdrage geleverd aan de strijd tegen IS. Tegelijkertijd bestaan er zorgelijke berichten over mensenrechtenschendingen en nauwe relaties van de SDF met de PYD/YPG, die vermeende banden onderhouden met de terroristische organisatie PKK. Het kabinet verleent derhalve geen NLA aan de SDF.
Waarom mag een groepering als de SDF, die u verdenkt van mensenrechtenschendingen, wel luchtsteun ontvangen binnen het Nederlandse mandaat8, maar geen NLA?
De SDF speelden een cruciale rol in de bevrijding van Raqqa en andere delen van Oost-Syrië op IS. Sinds januari van dit jaar is Nederland wederom actief met F-16's bij anti-IS operaties. Het Nederlandse mandaat sluit NLA-steun voor de SDF niet uit. Het kabinet kiest evenwel niet voor deze vorm van steun, conform het antwoord op vraag 14.
Hoe beoordeelt u de berichten dat de White Helmets, die ook Nederlandse hulpgelden ontvangen, zich schuldig zouden maken aan terroristische activiteiten in Syrië?9 Bent u bereid onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland staat in nauw contact met de uitvoerder en andere donoren van de White Helmets. Het kabinet heeft geen enkele aanwijzing dat deze beschuldigingen op waarheid berusten. Er lijkt eerder sprake van een bewuste campagne van desinformatie die erop gericht is het werk van de White Helmets in diskrediet te brengen. De White Helmet vrijwilligers hebben meer dan 100.000 mensen na bombardementen van het Syrische regime en zijn ondersteuners onder het puin vandaan gehaald. Hierbij lieten 211 White Helmets het leven en raakten er 703 gewond.
Met betrekking tot Syrië over de periode 2011–2017, kunt u voor de thema’s «Non-lethal assistance, mediation/political solution, onderwijs, persvrijheid, mensenrechten/rule of law, lokale capaciteitsopbouw, humanitaire hulp en ontmijning» aangeven:
Zie bijlage10.
Zou u voor Irak voor de periode 2011–2017 en voor de thema’s «humanitair, ontmijning, verzoening/transitional justice, gender/mensenrechten en economie» kunnen aangeven:
Zie bijlage11.
Aan welke strijdende groepen heeft Nederland in 2017 «non-lethal assistance» gegeven? Kunt u heel precies zijn welke ondersteuning gegeven is aan welke groep op welke datum?
Het kabinet doet om veiligheidsredenen geen uitspraken over de identiteit en locaties van de groeperingen die door het kabinet worden gesteund met non-lethal assistance (NLA). Aanwijzingen dat bepaalde groepen westerse steun ontvangen maakt ze voor sommige actoren in Syrië een belangrijker doelwit. De Nederlandse NLA bestaat uit steun met een civiel karakter die groepen helpt zichzelf te beschermen. Het gaat om zaken als voedselpakketten, medische kits, voertuigen, communicatiemiddelen, dekens en andere basisbenodigdheden.
Kunt u uitleggen waarom ISIS wel wordt aangepakt en HTS niet, terwijl beide levensgevaarlijke jihadistische organisaties zijn die dood en verderf zaaien in de door hen gecontroleerde gebieden?
Met de militaire bijdrage aan de internationale coalitie tegen IS geeft Nederland sinds 2014 invulling aan het Iraakse verzoek aan de internationale gemeenschap om hulp in de strijd tegen deze terroristische organisatie. Nederlandse militairen verzorgen trainingen in Irak. Er zijn geen Nederlandse militairen aanwezig in Syrië. Vanaf dit jaar zal Nederland ook weer F-16»s inzetten die ook boven Oost-Syrië kunnen worden ingezet voor het aanpakken van strategische doelen in de aanvoerlijnen vanuit Oost-Syrië naar Irak. Hoewel deze militaire inzet zich beperkt tot het bestrijden van IS, voert het kabinet beleid om alle extremistische groepen, waaronder HTS, in Syrië te bestrijden. Nederland doet dit o.a. door NLA te geven aan gematigde groepen en door publieke diensten in oppositiegebied in Syrië zo veel mogelijk te blijven ondersteunen en zo weerbaarheid tegen groepen als HTS te bevorderen.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid dat HTS’ers vanuit de regio Idlib, die aan Turkije grenst, vrij eenvoudig naar het Westen kunnen reizen om aanslagen te plegen?
HTS heeft de afgelopen maanden een aantal belangrijke overwinningen behaald in Idlib. HTS richt zich op dit moment primair op de strijd tegen de Syrische president Assad en het uitschakelen van concurrerende strijdgroepen. De komende periode zullen de ontwikkelingen rondom HTS nauwgezet worden gevolgd, niet in de laatste plaats vanwege de potentie van nieuw conflict die deze situatie in zich draagt en de aanslagdreiging op Westerse doelwitten.
Turkije heeft recent versterkingen aangevoerd langs zijn grens met de Syrische grensprovincie Idlib, waar HTS een dominante positie heeft verworven. Turkije heeft aangekondigd dat het hier, met hulp van gelieerde Syrische oppositiestrijders, een bufferzone wil creëren in het kader van de de-escalatiezones die in besprekingen in Astana zijn overeengekomen.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Weapons of the Islamic State» van conflict armament research (CAR)?10
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 30% van de wapens en 20% van de gevonden munitie afkomstig is uit EU-landen, met name Roemenië, Bulgarije en Hongarije?
Het grootste deel van de in Syrië en Irak aangetroffen wapens is afkomstig uit China en Rusland. Daarnaast is een kleiner deel afkomstig uit de genoemde EU-landen. Verreweg de meeste van de aangetroffen Oost-Europese wapens zijn afkomstig uit de tijd van de Koude Oorlog en de periode vlak daarna. Deze wapens worden gebruikt door zowel Syrische als Iraakse strijdkrachten. IS heeft een deel van deze wapens buitgemaakt op de strijdkrachten van Syrië en Irak.
Deelt u de mening dat het zeer noodzakelijk is om te onderzoeken hoe zulke grote hoeveelheden wapens uit de EU bij ISIS terecht gekomen zijn? Zo ja, hoe zult u dan dit onafhankelijke onderzoek bevorderen?
Nee, het kabinet deelt deze mening niet. Zie antwoord 23.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de financiële sector vervuilers kan aanpakken |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op het bericht dat de financiële sector in actie wil komen voor het klimaat en met een nieuw rekenmodel goed zicht mogelijk maakt op milieueffecten van geldverstrekking?1
Ik verwelkom de methodiek die door twaalf Nederlandse financiële instellingen is ontwikkeld om de CO2-voetafdruk van de portefeuille(s) van individuele instellingen in kaart te brengen.
Het rekenmodel draagt bij aan het vergroten van de transparantie over het klimaateffect van de investeringen van financiële instellingen die dit model toepassen. Ook voor klanten wordt het zo makkelijker om te kiezen voor een financiële instelling die actief bijdraagt aan de transitie naar een klimaatneutrale maatschappij. Bovendien helpt een rekenmodel de financiële instellingen door de klimaatdoelen die zij zichzelf stellen meetbaar te maken. Daardoor is voortgang beter te meten is en kan er door deze instellingen effectiever op de klimaatdoelen gestuurd worden. Bij de transitie naar het behalen van de klimaatdoelstellingen is het van belang dat alle sectoren – dus ook de financiële – zich inzetten. Idealiter is de volgende stap dat financiële instellingen hier zelf ook over gaan rapporteren en actief gaan sturen op het reduceren van de CO2-voetafdruk van hun portefeuille. Overigens heeft de ontwikkelde methodiek alleen betrekking op CO2, en niet op andere milieu en duurzaamheidsthema’s.
Deelt u de mening dat dit rekenmodel meer mogelijkheden geeft om publieke transparantie te bieden omtrent duurzaamheidsdoelstellingen en de praktische uitwerking van het duurzaamheidsbeleid van de financiële sector?
Zie antwoord vraag 1.
Gezien het feit dat het grootste deel van investeringen om de klimaatdoelstellingen te halen door private partijen gedaan moeten worden en banken en pensioenfondsen in juni 2017 in een brief aan de regering om concrete doelstellingen in wetgeving hebben gevraagd, ziet u met dit bericht aanknopingspunten om de financiële sector te helpen door afdwingbare doelen te stellen ten behoeve van de transitie naar een duurzame economie? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In het Regeerakkoord is aangegeven dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een Klimaatwet. Zoals bekend ligt er een initiatiefvoorstel voor een Klimaatwet van GroenLinks, PvdA, SP, D66 en ChristenUnie voor behandeling in uw Kamer. Tijdens het debat over de regeringsverklaring op donderdag 2 november jl. heeft het kabinet aangegeven positief te staan tegenover een gesprek over het initiatiefwetsvoorstel, om te
bezien of het als basis kan dienen voor een breed gedragen Klimaatwet. Momenteel ben ik de mogelijkheden hiertoe aan het verkennen en ik verwacht uw Kamer in het eerste kwartaal van 2018 te kunnen informeren over de resultaten daarvan.
Daarnaast werkt een high-level expert group on sustainable finance van de Europese Commissie op dit moment aan aanbevelingen om duurzame financiering te bevorderen. Dit rapport wordt in het voorjaar van 2018 verwacht. Mogelijk zal de Commissie op basis van dit rapport ook met aanvullende voorstellen komen. Wij zullen mogelijke initiatieven bezien, en uw Kamer hierover informeren.
Onderkent u dat dit rekenmodel dat CO2-uitstoot berekent, de bredere behoefte aan verduurzaming van geldstromen in termen van milieu, dierenwelzijn- en sociale aspecten niet ondervangt? Bent u van mening van de financiële sector ook hier nog stappen te maken heeft? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het rekenmodel waar het lid Van Raan naar verwijst, richt zich inderdaad op het in kaart brengen van klimaateffecten en ondervangt dus inderdaad niet alle sociale en milieuaspecten van duurzaamheid. Nederland als geheel scoort goed op deze doelen, maar tegelijkertijd inventariseren we waar we nog kunnen verbeteren. Ditzelfde geldt voor de financiële sector, en ik steun daarom het initiatief van deze werkgroep van harte.
Het bericht ‘Zorg over groei geweld door verwarde mensen in Rotterdam’ |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorg over groei geweld door verwarde mensen in Rotterdam»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de korpschef van de Rotterdamse politie, die aangeeft dat hij over dit jaar 8.000 incidenten met verwarde personen verwacht, daar waar dit in 2014 nog 6.000 incidenten waren?
De politiechef van Rotterdam doelt met de 6.000 incidenten in 2014 op de politieregistratie inzake incidenten overlast personen met verward gedrag. Uit deze cijfers kunnen geen conclusies worden getrokken over het aantal unieke personen met verward gedrag dat voor overlast zorgt.
Uit de cijfers van alle politie-eenheden bleek dat het totaal aantal registraties van overlast door personen met verward gedrag toenam van 44.400 in 2012 naar ruim 74.800 in 2016. Dat betekent een gemiddelde jaarlijkse stijging van 14 procent. De definitieve cijfers over 2017 zijn op 27 februari jl. bekend gemaakt. Hieruit blijkt dat het aantal geregistreerde incidenten in 2017 met 12% is gestegen ten opzichte van 2016.
Het spreekt voor zich dat ik mij ook zorgen maak over deze stijging. Het bevestigt het vermoeden dat een groeiende groep mensen de toegang tot zorg en ondersteuning (schulden, wonen, werk en inkomen) moeilijk weet te vinden. Mogelijk komen deze als gevolg daarvan eerder en vaker in aanraking met instanties als de politie. Dat moet worden voorkomen. Om meer aan de voorkant van de problematiek te komen en te voorkomen dat problemen voor de personen zelf of hun omgeving verergeren, is het belangrijk dat de preventie en de vroegsignalering in de wijk goed zijn geregeld, zoals de korpschef – en met hem het door het kabinet voor dit doel ingestelde, zogenaamde «Schakelteam» – eerder ook heeft aangegeven.
Verwacht u net als de Rotterdamse politie, indachtig het feit dat de politie eerder dit jaar bekend maakte dat landelijk het aantal meldingen over personen met verward gedrag in 2016 met 14% is gestegen ten opzichte van 2015, weer een stijging van het aantal meldingen in 2017?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe vaak verwarde personen moord, doodslag of ander geweld met de dood tot gevolg, gepleegd hebben in 2017 in Nederland? Is hier ook sprake van groei ten opzichte van voorgaande jaren?
Bij de politie is uit de registratie niet het aantal personen af te leiden dat in verwarde toestand een strafbaar feit heeft gepleegd of daarvan wordt verdacht.
Waarom wordt in de beleidsreactie «Tussenrapportage Schakelteam personen met verward gedrag» geen koppeling gemaakt met de rol van de politie?
In de beleidsreactie wordt ingegaan op de maatregelen die worden getroffen om personen met verward gedrag beter te helpen, bijvoorbeeld door middel van een betere triage, alternatieven voor vervoer door politie en passende beoordelingslocaties. De bedoeling is dat personen met verward gedrag tijdig passende zorg en ondersteuning krijgen. Hiermee kan ernstiger leed voor de persoon of het afglijden naar overlast of criminaliteit worden voorkomen. De politie maakt onderdeel uit van het landelijk Schakelteam personen met verward gedrag, dat deze tussenrapportage heeft uitgebracht. De urgentie die het Schakelteam heeft onderstreept bij het uitbrengen van de rapportage, wordt door de politie herkend en bevestigd.
Wordt de politie voldoende getraind in het herkennen van verwarde personen en het inschatten van de dreiging? En geldt hetzelfde voor de meldkamer?
De politieopleiding kent een module op het vlak van sociaal psychiatrische problematiek. De politie beziet continu of opleidingen naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen actualisatie of bijstelling behoeven. Daarbij is in het bijzonder aandacht voor het globaal kunnen herkennen van ziektebeelden, de-escalerend optreden, het betrekken van ervaringsdeskundigheid en het handelingsrepertoire ten gevolg van nieuwe wet- of regelgeving. De behoefte aan extra deskundigheid op de meldkamer heeft ook de aandacht. Daarbij wordt aangesloten bij de ontwikkelingen rond het voorlopige, landelijke model Melding dat in 2018 wordt beproefd.2
Kunt u, aangezien de politie Rotterdam aangeeft nog geen integraal sluiten handelingskader te hebben om alle problematiek rondom geweld door verwarde mensen te stoppen, helpen deze knelpunten weg te nemen? Waar liggen volgens u de overige knelpunten?
Uit de landelijke monitor «Stand van het land», die het Schakelteam tezamen met zijn tussenrapportage op 5 oktober 2017 heeft uitgebracht,3 is op te maken dat Rotterdam samen met de regio Rotterdam Rijnmond – Zuid Holland Zuid vele activiteiten en initiatieven ontplooit om tot een sluitende aanpak voor personen met verward gedrag te komen, onder auspiciën van een regionaal Schakelteam Personen met verward gedrag. De Rotterdamse aanpak «Mensen met verward gedrag» is in juni 2016 vastgesteld en is onderdeel van het gemeentelijk WMO actieprogramma. Er zijn diverse maatregelen genomen om de sluitende aanpak te bereiken. Zo is er sinds september 2016 een 24/7 advies- en meldpunt mensen met verward gedrag waar Rotterdammers hun zorgen kenbaar kunnen maken over mensen in hun omgeving. Daarnaast is ook de ggz-deskundigheid bij wijkteammedewerkers versterkt. Onderdeel van het programma is ook dat overlastregistratie van de politie in relatie tot verward gedrag – waarbij geen directe opvolging van de politie noodzakelijk is, maar die wel aanleiding geven tot zorg – in een frequent overleg tussen de politie en de GGZ worden besproken.
De samenwerking tussen mijn ministerie en het Veiligheidshuis in Rotterdam is goed. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt het Veiligheidshuis in Rotterdam financieel om knelpunten op het gebied van privacy en informatiedeling aan te pakken en bij het ontwikkelen van een persoonsgerichte aanpak voor personen met een ernstig psychiatrische aandoening (EPA). In de brief van 24 november 2017 heeft het kabinet een reactie gegeven op de tussenrapportage van het Schakelteam en aangegeven wat er overal in het land door gemeenten en hun partners en ook door de landelijke overheid wordt gedaan om de sluitende aanpak te helpen realiseren.4
Hoe beoordeelt u, in het licht van de groei van geweld door verwarde mensen, de uitspraak van de directeur van GGZ-Nederland dat behandeling en begeleiding van verwarde mensen in de wijken nu nog onvoldoende is? Ziet u hier een verband? Hoe verloopt in de gemeente Rotterdam het programma tussen de politie en de GGZ waarin politie dagelijks de E33-meldingen doornemen en bespreken welke vervolgstappen nodig zijn?
In navolging van de wijk GGD’ers in de gemeente Vught, zijn, met subsidie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, 13 gemeenten gestart met pilots waarin mensen van de GGD in de wijk preventief ingrijpen, overlast beperken en voorkomen en indien nodig bemiddelen naar de juiste zorg. Voor een overzicht van verdere acties verwijs ik u naar de al genoemde kabinetsreactie van 24 november 2017.
Het Rotterdamse politie-GGZ programma verloopt in grote lijnen als volgt. Personen met verward gedrag, die zichtbaar zijn geworden vanwege politie-interventie (vastgelegd in de politieregistratie), worden gescreend door de GGZ medewerkers. Als de burger al bekend is bij een zorginstelling, wordt dit onder de aandacht gebracht van de zorginstelling waar deze al cliënt is. Indien de burger niet bekend is binnen de zorg, wordt deze door middel van huisbezoek door een GGZ-medewerker en zo nodig een wijkagent begeleid naar de GGZ, bemoeizorg en/of wijkteam en/of hun eigen netwerk. Er worden indien aan de orde ook beoordelingen gedaan op het politiebureau.
De GGZ medewerkers zijn dagelijks op alle politiebureaus van de gemeente Rotterdam aanwezig en hebben naast het doornemen van de registratie van de meldingen over verward overlastgevend gedrag tevens een consultatieve functie waar veel gebruik van wordt gemaakt binnen de politie.
Wat is de status van het aangekondigde goed werkende systeem voor ondersteuning van mensen met verward gedrag dat uiterlijk 1 oktober 2018 wordt ingevoerd?
Het Schakelteam constateert in de Tussenrapportage van oktober 2017 dat er de afgelopen twee jaar veel is gebeurd in de aanpak van de problemen van mensen met verward gedrag. Het Schakelteam constateert dat er een landelijk dekkend netwerk is gerealiseerd van regionale implementatieteams personen met verward gedrag. In totaal zijn er nu 23 regio’s, waarin gemeenten, verzekeraars, politie, Openbaar Ministerie, ggz, GGD, ambulancezorg en cliëntorganisaties met elkaar samenwerken. Vaak met als basis bestuurlijke afspraken tussen de belangrijkste partijen. Daarnaast heeft ZonMw5 vorig jaar 87 subsidies verleend aan regio’s ter ondersteuning van initiatieven op één of meer van de bouwstenen van het Schakelteam.
Tegelijkertijd is vastgesteld dat er nog veel moet gebeuren en dat (bestuurlijk) commitment van alle betrokken partijen noodzakelijk is om te komen tot een goed werkende aanpak voor ondersteuning van mensen met verward gedrag en te komen tot een inclusieve en veilige wijk voor iedereen. Het Schakelteam komt in april 2018 met een tweede tussenrapportage waarin ook een monitor is opgenomen om de stand van het land van de ondersteuning van mensen met verward gedrag op gemeentelijk niveau weer te geven.
Het feit dat ING voornemens is in de Dominicaanse Republiek een nieuwe kolencentrale te financieren |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u vernomen dat ING Bank al enkele jaren voornemens is om de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek te financieren en dat ook het onlangs aangescherpte kolenbeleid van ING geen impact heeft op dit voornemen van de bank?1
Het is de eigen verantwoordelijkheid van een bank om een passend duurzaamheidsbeleid vast te stellen en daarover verantwoording af te leggen. Het aangescherpte kolenbeleid van 2015 en de overwegingen van ING daarbij zijn te lezen op haar website. In het licht van het Parijse klimaatakkoord is het een goede zaak dat banken stappen zetten in de richting van verduurzaming van hun financieringsportefeuille.
ING schrijft op haar website dat Punta Catalina behoorde tot een van de laatste projecten waarvoor de bank – onder haar beleid van vóór 2015 – nog een financieringsverplichting op zich heeft genomen. Onlangs heeft de bank zich publiekelijk gecommitteerd aan het uitfaseren van kolencentrales uit haar boeken richting 2025.
Heeft u vernomen dat de bouwer Odebrecht in de afgelopen jaren beticht is van corruptie in relatie tot de voorgenomen bouw van de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek?2
Voor zover ik heb begrepen betreft het hier geen voornemen tot financiering maar is de bouw van de kolencentrale inmiddels al vergevorderd. ING houdt zich hierbij aan bestaande financieringsverplichtingen. Daarnaast heeft de bank aangegeven de financiering van elektriciteitswinning uit kolen versneld af te bouwen. In 2025 moet die financiering nagenoeg tot nul zijn teruggebracht.
De berichten inzake Odebrecht heb ik vernomen. Het kabinet verwacht dat ING conform de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen due diligence uitvoert. Zo ook op het gebied van corruptie. Het is aan ING om op basis van deze due diligence te besluiten om wel of niet tot financiering over te gaan.
Heeft u vernomen dat de vicepresident van Ecuador veroordeeld is tot zes jaar cel vanwege het aannemen van smeergeld van het Braziliaanse bouwconcern Odebrecht? Heeft u vernomen dat Odebrecht heeft toegegeven dat het 788 miljoen dollar aan steekpenningen heeft betaald in twaalf landen in Latijns-Amerika, inclusief de Dominicaanse Republiek?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de jarenlange protesten in de Dominicaanse Republiek tegen deze kolencentrale alsmede kritiek van maatschappelijke organisaties als BankTrack en Eerlijke Bankwijzer op ING’s voornemen om de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek te financieren vanwege zorgen over corruptie alsmede de te verwachten negatieve impact op het klimaat in de komende decennia als deze kolencentrale wordt gebouwd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Partij voor de Dieren dat de due diligence met betrekking tot de financiering van de Punta Catalina kolencentrale door ING niet past bij de werkwijze zoals afgesproken is in het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenant (IMVO-convenant) bancaire sector? Indien nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het betreft hier twee verschillende onderwerpen: klimaat en mensenrechten. Het – eind 2016 getekende – IMVO-convenant bankieren ziet op mensenrechten. De afspraken in het convenant gaan in op het tegengaan van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen. Hier hoort ook een goede human rights due diligence van banken bij. Binnen het convenant werken banken, NGO’s, vakbonden en overheid samen om mensenrechtenrisico’s te voorkomen en te mitigeren. Dit staat dus los van het klimaatbeleid van de bank.
Afgezien van de afspraken in het convenant blijft het de verantwoordelijkheid van ING om de OESO-richtlijnen en de Leidende Principes voor het bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties (UNGPs) na te leven.
Het besluit van ING voor de financiering van Punta Catalina dateert van 2015, nog voordat de bank beleid had aangenomen dat de financiering van nieuwe centrales uitsluit.
Bent u bereid om met de CEO van ING het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden dat ING afziet van financiering van deze kolencentrale?4
Gelet op de ambities van ING bank en haar huidige kolenbeleid zie ik geen noodzaak om met de bank in gesprek te gaan over individuele financieringsverplichtingen die de bank in het verleden is aangegaan.
Het nieuws dat dode en kreupele kippen zijn aangetroffen in een eierboerderij |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Undercoverbeelden tonen dode kippen op eierboerderij»?1
Ja.
Zijn de genoemde filmbeelden bekend bij u? Zo ja, kunt u bevestigen of de beelden inderdaad zijn opgenomen bij de in het artikel genoemde Nederlandse pluimveehouders?
De filmbeelden zijn bij mij bekend. Ik kan niet bevestigen of de beelden inderdaad opgenomen zijn op de vermelde adressen.
Zijn de vertoonde bedrijven recent gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo ja, zijn daarbij overtredingen geregistreerd?
De NVWA heeft de afgelopen twee jaar op een aantal van de door Ongehoord genoemde locaties gecontroleerd. De controles betroffen verschillende onderwerpen, waaronder ophokplicht en monstername in het kader van fipronil. Hierop zijn geen overtredingen geregistreerd. Een NVWA-inspecteur heeft overigens altijd de ruimte om zelfstandig een inspectie op bijvoorbeeld welzijn te initiëren als hij daar aanleiding toe ziet. Echter, dat heeft zich blijkens de wijze van handelen tijdens deze inspecties, niet voorgedaan.
Kunt u een overzicht geven van de dierenwelzijnseisen waar deze bedrijven aan moeten voldoen gezien de predicaten waarover zij beschikken?
In de regelgeving zijn voor legpluimveebedrijven specifieke houderijvoorschriften vastgelegd, evenals generieke regels met als doel om daarmee een minimale staat van dierenwelzijn te waarborgen. Voor bedrijven met het Beter Leven Keurmerk gelden nog aanvullende eisen, op basis van de afspraken met de Dierenbescherming.
De wettelijke vereisten voor legpluimveebedrijven komen voort uit Europese regelgeving en zijn vastgelegd in de Wet dieren, het Besluit houders van dieren en het Besluit diergeneeskundigen. Voor vrije uitloopkippen en biologisch pluimvee gelden nog aanvullende (Europese) eisen met betrekking tot onder andere de uitloop en de bezetting. Naast de naleving van regels over bezettingsdichtheid en overige huisvestingsvoorwaarden is een goed vakmanschap van de veehouder van groot belang voor het dierenwelzijn, aangezien niet alles zich in specifieke regels laat vastleggen. Dit geldt voor alle huisvestingssystemen.
Kunt u een overzicht geven van de sterftecijfers van dieren in Nederlandse kippenbedrijven, uitgesplitst naar de verschillende keurmerken die er zijn?
De enige sterftecijfers die mij ter beschikking staan voor legpluimvee zijn de cijfers uit de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN). Deze jaarlijkse uitgave van de Wageningen Universiteit bevat kengetallen van de verschillende sectoren. Voor legpluimvee zijn de kengetallen in KWIN afkomstig van pluimveehouders die werken met het managementprogramma LegManager. Hierdoor geven deze slechts een beperkt inzicht omdat slechts gegevens van een deel van de sector zijn opgenomen. De sterftecijfers in KWIN zijn lastig te vergelijken tussen de verschillende jaren en huisvestingssystemen, omdat de uitvalpercentages niet in dezelfde levensweek zijn bepaald. Een koppel legkippen zal op 100 weken doorgaans een hoger uitvalpercentage hebben dan op 70 weken. Grofweg liggen de uitvalpercentages volgens KWIN bij leghennen rond de 8% en lijken er geen grote verschillen te zijn tussen de verschillende huisvestingssystemen die de wetgeving kent. De sterftecijfers voor bedrijven met het Beter Leven keurmerk worden als zodanig niet bijgehouden in KWIN.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat ook bij biologische-, Beter Leven- en Rondeel-bedrijven kennelijk nog dergelijke beelden kunnen worden opgenomen? Zo ja, bent u bereid om samen met dierenbeschermers en pluimveehouders te zoeken naar oplossingen om het leven van dieren in kippenhouderijen verder te verbeteren?
De getoonde beelden zijn zorgwekkend. Ik wil echter niet op basis van deze enkele beelden een heel systeem afwaarderen. Ook factoren zoals het management van de pluimveehouder en ziektedruk zijn van grote invloed op het welbevinden van de dieren. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 802) van 22 december 2017, heeft de houder de morele en wettelijke plicht om goed voor zijn dieren te zorgen. Het is aan de houder om de sterfte tot een minimum te beperken. Dat er dieren ziek worden en sterven is helaas niet helemaal te voorkomen. De omvang en de oorzaak van de sterfte kan echter wel variëren per houder. Het is aan de sector om naar oplossingen te zoeken om het leven van pluimvee te verbeteren. Ik ben zeker bereid, indien pluimveehouders en dierenbeschermers met concrete voorstellen komen, om hierover in gesprek te gaan.
Het bericht dat de huurtoeslag de komende jaren flink zal dalen |
|
Edgar Mulder (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huurtoeslag fors lager in de komende jaren»?1
Ja.
Hoeveel van de 1,4 miljoen huishoudens die huurtoeslag ontvangen, kampen nu al met betalingsproblemen c.q. zitten in de schulden, en waar komt dat door?
Uit het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers 2015» van Panteia2 blijkt dat naar schatting bijna 20% (oftewel 1,4 miljoen huishoudens) van alle huishoudens in Nederland risicovolle of problematische schulden3 heeft. Hiervan heeft ongeveer 60% (oftewel 840.000 huishoudens) risicovolle schulden en 40% (oftewel 540.000 huishoudens) problematische schulden. Niet bekend is hoeveel van deze huishoudens een huurtoeslag ontvangen. Wel blijken huishoudens met een laag inkomen en een huurwoning een grotere kans op problematische schulden te hebben. Schulden ontstaan zelden als gevolg van één oorzaak, maar zijn veelal gelegen in een combinatie van omgevingsfactoren, bewust en onbewust gedrag, onverwachte gebeurtenissen en in de persoon gelegen factoren.
Hebt u er zicht op hoeveel huishoudens door het verlagen van de huurtoeslag (extra) in de financiële problemen zullen komen? Zo nee, hoe kunt u dan voor deze bezuinigingsmaatregel zijn? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Het is niet zo dat de komende jaren de huurtoeslag verlaagd wordt. Door afschaffing van de KAN-bepaling stijgt de huurtoeslag iets minder. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, liggen aan schulden vaak meerdere oorzaken ten grondslag. Niet gesteld kan worden dat een wijziging in de ontvangen huurtoeslag per definitie leidt tot financiële problemen. Het is belangrijk dat mensen steeds hun totale uitgavenpatroon in evenwicht houden of brengen met hun inkomsten. Het effect moet worden bezien in het bredere, algemene koopkrachtbeeld van het regeerakkoord. (zie ook het antwoord op vraag 4).
Hoe kunt u – gezien de stijgende huren, dalende huurtoeslag, stijgende energierekening, stijgende btw etc. – volhouden dat «huishoudens er de komende jaren op vooruit zullen gaan»? Waarom doet u deze uitspraak?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, wordt de huurtoeslag de komende jaren niet verlaagd, maar stijgt de huurtoeslag iets minder. Tegelijkertijd wordt de harde inkomensgrens in de huurtoeslag geschrapt. Daardoor verliezen mensen die iets meer gaan verdienen niet meer ineens hun hele huurtoeslag. Dit kan honderden euro’s op jaarbasis schelen. Bovendien is het regeerakkoord een forse lastenverlichting afgesproken. De belastingtarieven worden flink verlaagd en de algemene heffingskorting wordt verhoogd. Per saldo hebben ook mensen met een huurwoning straks meer te besteden.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat er met het verlagen van de huurtoeslag wordt bezuinigd op eigen mensen, terwijl statushouders in dit land nog steeds alles gratis krijgen? Bent u ertoe bereid hier onmiddellijk een eind aan te maken en te kiezen voor de Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Iedereen die in Nederland verblijft wordt in gelijke omstandigheden gelijk behandeld. Als er wijzigingen in de huurtoeslag plaatsvinden, gelden deze dus ook voor statushouders.
Het bericht 'Draagvlak mantelzorg is tanende' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Draagvlak mantelzorg is tanende»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ken het genoemde bericht.
Het SCP constateert enerzijds dat meer mensen (69% vs. 60% in 2014) vinden dat Nederlanders hulpbehoevende familie en vrienden zouden moeten helpen. Tegelijkertijd constateert het SCP dat minder mensen vinden dat deze hulp zo veel mogelijk van het eigen netwerk moet komen. Hiervoor zouden overheid en formele hulp aan de lat moeten staan.
Mantelzorgers zijn van onschatbare waarde. Ik snap dat mensen vaak niet méér mantelzorg kunnen geven dan ze al doen. Ik zal daarom met gemeenten, Mezzo en mantelzorgers zelf in gesprek gaan om te kijken hoe we gezamenlijk ervoor kunnen zorgen dat mantelzorg dragelijk blijft en dat de zorg toereikend blijft voor de zorgvrager. Uiteraard vraagt dit een goed samenspel met formele zorgverleners aan huis, maar ook om een gedifferentieerd gemeentelijk mantelzorgbeleid met een aansluitend aanbod van respijtzorg.
Wat vindt u ervan dat in 2010 41% van de Nederlanders vond dat hulp voor mensen met een beperking zo veel mogelijk door familie, vrienden of buren moet worden verleend en dat in 2016 nog maar 23% van de mensen bereid zijn om mantelzorg te verlenen? Hoe ziet u dit, gezien het feit dat in de toekomst mensen met (ouderdoms-)beperkingen langer thuis blijven wonen en deze onder andere afhankelijk zijn van mantelzorgondersteuning om dit langer thuis blijven wonen mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Ervan uitgaande dat uit het onderzoek blijkt dat de zorg voor de partner meestal zeer intensief (gemiddeld 20 uur per week) is en de zorg voor kinderen langdurig (gemiddeld 11 jaar), vindt u dat gemeenten en zorgverzekeraars bij mantelzorgers die langdurig intensief zorgen voldoende rekening houden met de draagkracht en draaglast van de mantelzorger? Zo ja waarom? Zo nee, hoe kunt u bevorderen dat hier meer rekening mee wordt gehouden?
Mantelzorg kan steeds zwaarder drukken. Vooral bij dementie speelt ook de psychische belasting mee van het verlies van (het contact met) de partner. Zowel de omgeving als professionals en overheid moeten hier oog voor hebben.
In de Wmo 2015 is positie van de mantelzorger verder verstevigd. Mantelzorgers mogen aanwezig zijn bij het gesprek van de cliënt met de gemeente en daarbij moet de gemeente oog hebben voor tijdige inzet van respijtzorg. Daarnaast kan combinatiedruk van zorg en werk bijdragen aan overbelasting. Om die reden wordt via het programma NextStep ingezet op het bewustmaken van werkgevers.
Voor de zomer van 2018 volgt een SCP publicatie naar de uitvoeringspraktijk van de Wmo 2015 – waarin nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan het aanbod aan mantelzorgondersteuning door gemeenten. Op basis van deze resultaten zal ik in het kader van het programma Langer Thuis dat in het eerste kwartaal met Uw Kamer gedeeld wordt gerichter afspraken maken met onder andere gemeenten en zorgverzekeraars over het vormgeven van een gedifferentieerd mantelzorgbeleid.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek blijkt dat circa drie op de tien mantelzorgers niet bekend is met de mogelijkheden die er zijn om mantelzorgondersteuning te krijgen en dat dit ten opzichte van 2014 niet is verbeterd? Deelt u de mening dat gemeenten en zorgverzekeraars deze mogelijkheden eerder/duidelijker aan mantelzorgers moeten aanbieden? Wat kunt u samen met Vereniging van Nederlandse Gemeenten doen om de bekendheid van de mogelijkheden om mantelzorgondersteuning te krijgen – zoals respijtzorg – te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Ervan uitgaande dat de helft van de mantelzorgers ervaren dat ze te weinig mee kunnen beslissen met de zorgprofessional, zou u kunnen bevorderen dat «de mantelzorger» meer in beeld komt bij de beroepsgroepen die werkzaam zijn in de thuiszorg zodat er in praktijk meer samen beslist kan worden?
De opgedane kennis en ervaringen uit de «In voor mantelzorg» programma’s van afgelopen jaren worden nog steeds verspreid en geborgd in de mbo-opleidingen zorg en welzijn en hbo-opleidingen zorg en sociaal werk. Het congres In voor Mantelzorg, gericht op verdieping van het samenspel met de mantelzorger vanuit de formele zorg en andersom, was zowel in juni 2016 als januari 2017 volgeboekt en wordt dit jaar op verzoek van uw Kamer opnieuw door mijn ministerie, Movisie en Vilans georganiseerd. Medio dit jaar zal ik bezien of nog andere acties wenselijk zijn.
Bent u bereid om met gemeenten, Mezzo en zorgverzekeraars in overleg te gaan naar aanleiding van het onderzoek het Sociaal en Cultureel Planbureau om concrete stappen te zetten om de mantelzorgondersteuning te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Het optreden van de Israëlische autoriteiten in de bezette Palestijnse gebieden |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is u bekend dat Israëlische autoriteiten deze week een Palestijns meisje van 17 jaar, Ahed al-Tamimi, hebben opgepakt en even later ook haar moeder?1
Ja.
Is u verder bekend dat een Palestijnse demonstrant, Ibrahim Abu Thuraya, die eerder zijn benen verloor tijdens een Israëlische luchtaanval op Gaza, vorige week door het Israëlische leger is gedood?2
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het Israëlische optreden in de bezette Palestijnse gebieden sinds de Amerikaanse erkenning van Jeruzalem als hoofdstad van Israël en de aankondiging de ambassade naar Jeruzalem te verplaatsen? Hoeveel Palestijnse demonstranten zijn gedood, hoeveel gewond en hoeveel opgepakt?
De VN (OCHA) rapporteerde dat in de periode van 6 december jl. tot 1 januari 2018 in totaal 14 Palestijnen, van wie 12 burgers, zijn gedood en 4.549 Palestijnen gewond zijn geraakt bij protesten en confrontaties met Israëlische veiligheidstroepen. Bijna 70% van de gewonden op de Westelijke Jordaanoever werd behandeld wegens het inademen van traangas. Voorts zijn volgens OCHA in de periode van 5 tot 18 december jl. 364 Palestijnen gedetineerd. In de periode van 19 december tot 1 januari jl. betrof het 214 Palestijnen.
Kunt u aangeven hoeveel Palestijnse politieke gevangenen momenteel door Israël gedetineerd zijn?
Volgens de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’tselem verbleven er eind november 2017 5.881 Palestijnse gevangenen in Israëlische detentie, waarvan 425 in administratieve detentie. Volgens Israël is er geen sprake van administratieve detentie op basis van politieke overtuigingen. Op basis van het internationaal recht is administratieve detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Nederland en de EU dringen aan op strikte naleving van deze waarborgen, met name in die gevallen waarin detentie alleen is gebaseerd op geheim bewijsmateriaal. Dit is problematisch, omdat betrokkenen en hun advocaten het bewijs niet kunnen inzien of toetsen.
Deelt u de opvatting dat het Israëlische optreden disproportioneel is en beëindigd dient te worden?
Op basis van het bezettingsrecht, dat onderdeel uitmaakt van het humanitair oorlogsrecht, is Israël als bezettende mogendheid verplicht de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied zo veel als mogelijk te herstellen en te verzekeren.
Dit sluit de mogelijkheid van geweldgebruik niet uit, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Het kabinet roept Israël op terughoudend te zijn met het gebruik van geweld en verwacht van Israël dat ieder geweldsgebruik proportioneel is.
Bent u bereid hier per direct bij uw Israëlische collega’s op aan te dringen en te pleiten voor onderzoek naar en vervolging van daders die ongewapende demonstranten doden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse gebieden heb ik met beide partijen gesproken over de huidige situatie sinds het besluit van de Amerikaanse President Trump om Jeruzalem te erkennen als hoofdstad van Israël. Daarbij heb ik benadrukt dat het in het belang van beide partijen is om verdere escalatie te voorkomen. Zo bestaat er geen enkele rechtvaardiging voor de beschietingen uit Gaza en terroristische aanslagen. Tegelijk zal het kabinet Israël blijven aanspreken op de verplichting proportioneel te handelen en aandringen op de noodzaak van onderzoeken naar eigen optreden, op transparantie van de uitkomsten, op vervolging van eventuele daders en op maatregelen om incidenten in de toekomst te voorkomen. Eenzelfde boodschap wordt door de EU uitgedragen naar de Israëlische autoriteiten, zoals ook opgenomen in de Raadsconclusies van januari 2016.
De hoge aantallen dode, gewonde en kreupele kippen in eierboerderijen, ook die met een Beter Leven-keurmerk |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de berichten gelezen over de undercoverbeelden die onlangs in Nederlandse schuren zijn gemaakt waarin hennen worden gehouden voor de productie van eieren, waaruit blijkt dat in alle soorten houderijen, van kooisystemen tot Rondeel en biologisch en scharrelsystemen met een Beter Leven-keurmerk, sprake is van grote aantallen dode, gewonde en kreupele kippen?1 2
Ja.
Wat is uw reactie hierop?
In de bedoelde filmfragmenten worden dieren in beeld gebracht die vermoedelijk ernstig lijden en er zijn dode dieren in de stallen te zien die al in verre staat van ontbinding zijn. Ik kan niet beoordelen of deze korte fragmenten een reëel beeld vormen van hetgeen zich in de stallen afspeelt. Als dit het geval is, vind ik dat onacceptabel.
Heeft u opgemerkt dat ook in stallen met scharrelkippen van voormannen van de sector zelf (Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland) dode, gewonde en kreupele kippen zijn aangetroffen?
Het is mij bekend welke namen door Ongehoord worden genoemd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 van de vragen van de SP met als kenmerk 2017Z18646 kan ik niet bevestigen of de filmbeelden inderdaad opgenomen zijn op de genoemde adressen.
Kunt u bevestigen dat gemiddeld 8 procent van de leghennen in de eierproductie in Nederland vroegtijdig sterft, wat wil zeggen dat zij voordat zij de leeftijd van 18 maanden hebben bereikt (de leeftijd waarop ze normaliter worden afgevoerd naar de slacht) dood in de stal worden aangetroffen? Kunt u uiteenzetten om hoeveel dieren dat jaarlijks gaat?
Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de vragen 5 en 6 van de door de SP gestelde vragen, heb ik niet de beschikking over exacte uitvalpercentages van de gehele sector en aantallen dieren. De gegevens die ik ter beschikking heb uit de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN), laten inderdaad een uitvalpercentage van ongeveer 8% zien. Hierbij wil ik opmerken dat een deel van de dieren langer wordt aangehouden dan 18 maanden en het uitvalpercentage dus op een langere periode betrekking kan hebben. Bovendien geeft het uitvalpercentage niet alleen de dieren weer die dood in de stal worden aangetroffen, maar ook de dieren die worden uitgeselecteerd door de houder bij ziekteverschijnselen. Ik heb u in de beantwoording op de Kamervragen met als kenmerk 2017D38637 van 22 december 2017 toegezegd om het gesprek aan te gaan met de sector over de uitvalpercentages.
Kunt u bevestigen dat de vroegtijdige sterfte in de biologische leghennenhouderij nog hoger ligt, tussen de 10 en 15 procent? Om hoeveel dieren gaat dat jaarlijks?
De getallen in KWIN laten dit beeld niet zien. De uitval in de biologische sector laat de laatste jaren een sterk dalende trend zien wat zich ook uit in de cijfers in KWIN (15,4% uitval in 2009 ten opzichte van 7,0% in 2016).
Kunt u bevestigen dat er geen sprake is van individuele zorg aan de kippen die in deze systemen worden gehouden en dat zij dus geen behandeling of verzorging krijgen als zij ziek of gewond zijn?
De veehouder heeft de wettelijke plicht om goed voor zijn dieren te zorgen. Dit houdt onder meer in dat hij minimaal eenmaal daags zijn dieren moet controleren en een ziek of gewond dier zo nodig moet afzonderen.
Erkent u dat dit minstens op gespannen voet staat met de wettelijke zorgplicht voor dieren, zoals vastgelegd in artikel 1.4 van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
Artikel 1.4 van de Wet dieren dat een algemene zorgplicht voor dieren van een ieder bevat, is nog niet in werking getreden. Voor houders van dieren geldt echter wel een soortgelijke zorgplicht (artikel 2.2. van de Wet dieren). Daarmee heeft de houder de morele en wettelijke plicht om goed voor zijn dieren te zorgen, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 van de vragen van de SP.
Deelt u de mening in de uitspraak van de Dierenbescherming «De beelden zijn «geen pretje». Maar wij lopen niet weg voor het feit dat het ook in stallen met het Beter Leven-keurmerk geen kippenhemel is. Doel van ons keurmerk is om stap voor stap naar een betere situatie voor de dieren te gaan. Maar ideaal wordt het nooit. Als je zoveel dieren bij elkaar zet, zijn verwondingen en uitval niet te voorkomen»?
Verwondingen en uitval bij dieren zijn nooit helemaal te voorkomen, ook al krijgen zij de beste zorg en/of worden zij in kleine aantallen gehouden. Wel ben ik, net als de Dierenbescherming van mening, dat er nog verbeteringen kunnen plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat ook de sector zelf («tussen 125.000 kippen kun je er altijd wel een vinden waar wat mee aan de hand is») erkent dat het met de huidige aantallen dieren in leghennensystemen onmogelijk is om het dierenwelzijn op een dusdanig niveau te brengen dat verwondingen en structurele vroegtijdige sterfte kan worden voorkomen?
Nee.
Kunt u bevestigen dat in het Ingrepenbesluit in 2001 al is vastgelegd dat ingrepen aan dieren in de pluimveehouderij moeten worden beëindigd, waarbij een periode van tien jaar in acht werd genomen waarin een aantal ingrepen nog werd toegestaan, zoals het kappen van snavels? Kunt u bevestigen dat deze overgangstermijn in 2011 zonder resultaat is verlopen en dat het kabinet na Kamervragen en moties in 2013 tot het besluit kwam om in september 2018 een definitief einde te maken aan het kappen van snavels in de pluimveehouderij? Kunt u, kortom, bevestigen dat de Nederlandse regering al een poosje op het standpunt staat dat het van belang is om te komen tot een pluimveehouderij zonder ingrepen, zoals ook door uw ambtsvoorganger nog eens is verwoord?3 4 5 6
De Nederlandse regering is van mening dat routinematige ingrepen aan pluimvee zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Dit is ook het beleid van de laatste jaren geweest. Het is vooraf echter niet altijd te voorspellen hoe lang er nodig is om een bestaande situatie om te zetten in een wenselijke situatie. Houders moeten voldoende tijd krijgen om – ook voor het dier – op een verantwoorde manier de transitie te maken. Om deze reden is destijds besloten om het verbod op snavelbehandeling uit te stellen.
Daarnaast is een aantal ingrepen, al dan niet tijdelijk, mede op aangegeven van de Tweede Kamer, in stand gebleven. Zo is het dubben van kammen bij witte hanen blijvend toegestaan ter voorkoming van ongewenste kruisingen en vanwege hinder van de kam. Het verwijderen van een deel van de achterste teen bij hanen in de vleesvermeerderingssector is nog toegestaan tot 1 september 2021.
Erkent u dat het de geloofwaardigheid van zowel de regering als de sector zelf geen goed doet als (wettelijke) beloften om een einde te maken aan ingrepen bij dieren in de veehouderij niet worden waargemaakt maar voortdurend worden uitgesteld?
Zie antwoord vraag 10.
Welke maatregelen heeft u voorbereid om het beloofde definitieve verbod op snavelkappen in de pluimveehouderij per 1 september 2018 daadwerkelijk in te kunnen laten gaan?
De regelgeving is dusdanig dat het verbod op snavelbehandeling per 1 september 2018 ingaat. Uw Kamer heeft in 2013 een motie aangenomen (TK 31 389-138) met het verzoek om een evaluatie uit te voeren om te bezien of dit verbod op een verantwoorde manier kan worden ingevoerd. De uitkomsten van deze evaluatie zijn mij eind december 2017 door de Stuurgroep Ingrepen toegezonden. Ik ga deze evaluatie bespreken met de leden van de Stuurgroep Ingrepen, waarna ik uw Kamer op dit punt zal informeren.
Erkent u dat het moreel problematisch is om dieren in aantallen te houden, waarbij vaststaat dat een groot aantal dieren gewond of kreupel zal raken, waarbij zorg aan individuele gewonde, zieke of kreupele dieren wordt onthouden en waarbij een groot aantal dieren zal sterven louter als gevolg van de omstandigheden waarin zij worden gehouden?
Ik ben van mening dat het mogelijk is om ook dieren die in grote aantallen worden gehouden een goed leven te geven en van de nodige zorg te voorzien.
Bent u bereid om parallel aan het snavelkapverbod fors strengere eisen te stellen aan de hoeveelheid kippen die op een bepaald oppervlak mag worden gehouden om zo de structurele verwondingen en vroegtijdige sterfte te voorkomen?
Nee. Ik ben niet van plan strengere eisen op te leggen dan de Europese regelgeving voorschrijft. Nederland kent al strengere regels dan de Europese regelgeving voor leghennen voorschrijft, door de verrijkte kooien vanaf 2021 niet meer toe te staan. Dit betreft een overgangsregeling voor bedrijven die voor 18 april 2008 een verrijkte kooi hadden of voor deze datum daarvoor al een bouw- of milieuvergunning ontvingen.
Is het u bekend dat het gemiddelde inkomen op leghennenbedrijven het afgelopen jaar fors is toegenomen?7
Ja.
Erkent u dat de voorgenomen subsidiëring van de eiersector ten behoeve van een imagoverbeteringscampagne na de fipronilcrisis op verschillende manieren maatschappelijk omstreden is, niet in de laatste plaats vanwege de structurele dierenwelzijnsaantastingen die gepaard gaan met de productie van eieren maar ook vanwege de door het kabinet zelf onderschreven noodzaak om als samenleving om te schakelen naar een duurzamer en plantaardiger menu? Bent u bereid de subsidiëring van deze sector te staken? Zo nee, waarom niet?
Nee. In het kader van het herstel van het Duitse consumentenvertrouwen in de veiligheid van eieren van Nederlandse bedrijven, naar aanleiding van de fipronilaffaire, verleen ik een eenmalige bijdrage aan de presentatie van de Nederlandse eiersector op de Duitse markt.
(partij-) politieke propaganda in en rond het stembureau |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat het bij de in maart jongstleden gehouden Tweede Kamerverkiezingen is voorgekomen dat in een stembureau in een multicultureel centrum c.q. moskee vlaggen van een bepaald land en nationalistisch aandoende posters en/of schilderijen hingen?
Ja.
Kent u de zorgen die in het debat met de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken op 20 juni jl. zijn uitgesproken over (partij-)politieke propaganda in en rond het stembureau, en die de Minister toen heeft pogen weg te nemen?
Ja.
Wat zult u doen om te voorkomen dat bij volgende verkiezingen vlaggen van bepaalde landen en nationalistische posters of schilderijen hangen dan wel andere uitingen zichtbaar zijn c.q. te horen zijn in of nabij een stembureau?
Ingevolge de Kieswet borgen de gemeenten bij de keus en inrichting van de stemlokalen dat in het stemlokaal geen activiteiten worden ontplooid die erop gericht zijn de kiezers in hun keuze te beïnvloeden. Indien naar het oordeel van de gemeente de inrichting of functie van (een ruimte in) een gebouw de kiezer mogelijk belemmert om onbezwaard zijn stem uit te brengen, dan dient die locatie niet als stemlokaal te worden aangewezen, dan wel dient de gemeente vooraf met de eigenaar en/of beheerder van dat gebouw afspraken te maken over de inrichting van het gebouw op de dag van stemming. Ook als op de dag van de verkiezing zaken worden geconstateerd die in de weg kunnen staan van het zelfstandig en onafhankelijk uitbrengen van de stem, dan is de gemeente verantwoordelijk in een oplossing te voorzien. Zo herinner ik eraan dat in de gemeente Amsterdam de desbetreffende vlag en posters uit het stemlokaal werden verwijderd.
Zijn de huidige artikelen in de Kieswet toereikend om politieke beïnvloeding in en nabij stembureaus te voorkomen? Kunt u nu alle nodige maatregelen nemen en zult u dit ook doen?
Ik acht de huidige wetgeving toereikend. In de instructie voor stembureauleden, die ik voorafgaand aan de verkiezing ter beschikking stel aan gemeenten, is voorgeschreven dat de leden van het stembureau erop toezien dat in het stemlokaal geen activiteiten plaatsvinden die de kiezers in hun stemgedrag kunnen beïnvloeden. Er mag dus bijvoorbeeld geen campagne worden gevoerd in het stemlokaal. Aanwezigen die dat wel doen, verstoren de orde. De instructie luidt dat in dat geval de desbetreffende persoon of personen moeten worden weggestuurd.
Hoe is het recht van kiezers om het tellen van de stemmen bij te wonen gereguleerd? Is er een aanmeldprocedure? Mogen kiezers die bij het tellen van de stemmen aanwezig zijn uitingen dragen van politieke partijen, van specifieke meningen of overtuigingen?
In een democratische rechtstaat is geborgd via het recht dat het verkiezingsproces eerlijk en op een transparante wijze verloopt. Toegang voor kiezers tot het tellen van de stemmen door het stembureau maakt daar onderdeel vanuit. In artikel J 35 van de Kieswet is geregeld dat gedurende de tijd dat het stembureau zitting houdt, iedere kiezer bevoegd is in het stemlokaal te vertoeven, voor zover de orde daardoor niet wordt verstoord en de voortgang van de zitting niet wordt belemmerd. De vraag of de goede orde wordt verstoord, is ter beoordeling van de voorzitter van het stembureau.
De Kieswet bepaalt dat kiezers aanwezig kunnen zijn bij de telling. Ik vind het onwenselijk om kiezers voor te schrijven op welke wijze ze zich dienen te kleden. Indien de goede orde wordt verstoord, kan de voorzitter van het stembureau de orde handhaven.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat kiezers die bij het tellen van de stemmen aanwezig zijn, uitingen dragen van politieke partijen, meningen en overtuigingen? Bent u bereid, zo nodig, de wet- en regelgeving te wijzigen?
Zie antwoord vraag 5.
De normalisering van gebruik van lachgas voor recreatieve doeleinden |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel naar aanleiding van het rapport van het Trimbos-instituut?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat lachgas een vrolijk onschuldig imago heeft onder jongeren en dat het zo makkelijk verkrijgbaar is?
Uit het onderzoek van het Trimbos-instituut en Bonger Instituut dat ik in december aan uw Kamer zond, blijkt dat het gebruik van lachgas zich concentreert onder jongeren en jongvolwassenen.
Voor de meesten is het gebruik tijdelijk en incidenteel van aard en beperkt het zich tot één of enkele ballonnen met lachgas per gelegenheid. Maar er zijn ook personen en groepen die vaak en/of veel lachgas gebruiken. Ook onder de jonge gebruikers. Het risico op ernstige acute incidenten lijkt, op basis van gebruikerservaringen onder uitgaanders, gering aldus de genoemde insituten. Maar een deel van de gebruikers rapporteert wel degelijk negatieve effecten.
Lachgas heeft bij veel jongeren een positief, onschuldig imago. Hoewel uit het onderzoek niet duidelijk wordt of het gebruik een opmaat is voor het gebruik van andere middelen, vind ik het belangrijk dat op een aantal punten actie wordt ondernomen.
Ik heb het Trimbos-instituut gevraagd lachgas als specifiek thema mee te nemen in hun huidige preventie-aanbod aan scholen, ouders en uitgaanders. Dit zal deels via inzet van sociale media verlopen. Ook gaan zij aan de slag om lokale gezondheidsprofessionals en handhavers te informeren en hen handvatten te bieden voor preventie. Daarnaast ben ik in gesprek met verkopers van lachgaspatronen in de detail- en groothandel, om te zien of we tot vrijwillige beperkende maatregelen kunnen komen. Mijn hoop is dat dit de gemakkelijke beschikbaarheid reduceert.
Deelt u de mening dat het van belang is dat jongeren een reëel beeld hebben van lachgas en de risico’s bij gebruik, en dat de normalisering van het gebruik onder jongeren moet worden tegengegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u van plan een voorlichtingscampagne (bijv. via scholen en sociale media) op te zetten om jongeren bewust te maken van de risico’s?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u een algemeen beeld van hoe groot het deel is van de totale verkochte producten die gebruikt worden voor recreatief gebruik?
Nee dit is mij niet bekend.
Vindt u dat detail- en groothandels een eigen verantwoordelijkheid hebben die niet vrijblijvend mag zijn als het gaat om lachgas verkoop ten opzichte van jongeren? Bent u bereid om eventueel meer dwingende maatregelen te nemen als uw aangekondigde gesprek met detail- en groothandels om te komen tot afspraken over vrijwillige beperkende maatregelen, niet tot het gewenste effect leidt? Zo nee, waarom niet?2
Op dit moment ben ik in gesprek met verkopers van lachgaspatronen in de detail- en groothandel, om te zien of we tot vrijwillige beperkende maatregelen kunnen komen. Op basis van de eerste gesprekken die ik daarover heb gevoerd, heb ik er vertrouwen in dat daarmee de gemakkelijke beschikbaarheid, met name voor minderjarigen, kan worden beperkt. Indien dat niet het geval blijkt, zal ik mij beraden op verdergaande maatregelen.
Bent u bereid om de online verkoop van lachgas voor recreatief gebruik tegen te gaan of minder makkelijk te maken, ook gezien het feit dat van online alcoholverkoop bekend is dat er vrijwel niet op de leeftijdsgrens gehandhaafd wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe moeten handhavingsinstanties omgaan met ondernemers in de horeca die lachgas verstrekken voor feestjes en dus oneigenlijk gebruik?
Kleinhandel vanuit een horecalokaliteit is op grond van de Drank- en Horecawet verboden. Handhavers van gemeenten kunnen daar op handhaven. De verkoop van lachgas kan hier ook onder vallen. Uiteindelijk is dat oordeel aan de rechter.
De omstandigheden in Noord-Koreaanse politieke gevangenissen |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «North Korea’s prisons are as bad as Nazi camps, says judge who survived Auschwitz»?1
Ja.
Klopt het dat er ongeveer 130.000 Noord-Koreanen zonder enige vorm van proces worden vastgehouden in politieke gevangenissen en dat de omstandigheden daar minstens zo verschrikkelijk zijn als in Auschwitz?
Ondanks een gebrek aan toegang voor onafhankelijke waarnemers, zijn de rapporten van de VN-onderzoekscommissie naar mensenrechten in Noord-Korea een gezaghebbende bron van informatie over aantallen gedetineerden en detentieomstandigheden in het land. Het kabinet hecht zeer aan de informatie en het deskundige oordeel uit deze rapporten.
Hoe beoordeelt u de berichten dat het Noord-Koreaanse regime zich in tenminste vier grote politieke gevangenissen schuldig maakt aan tien van de elf misdaden tegen de menselijkheid, zoals die in 1998 zijn vastgesteld in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof?
Deze berichten, die grotendeels zijn gebaseerd op de bevindingen van de VN-onderzoekscommissie, zijn gruwelijk en onderstrepen eens temeer het belang van VN-instellingen bij het tegengaan van straffeloosheid en het ter verantwoording roepen van personen die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan misdaden tegen de menselijkheid.
Bent u bereid de stalinistische praktijken in Noord-Koreaanse politieke gevangenissen te adresseren in VN-verband en hoog op de agenda te zetten als Nederland volgend jaar lid is van de VN-Veiligheidsraad? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, inclusief misstanden in (politieke) gevangenissen, mede in EU-verband regelmatig aan de orde door middel van verklaringen en resoluties in de Mensenrechtenraad en in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN, waarbij ook de VN-Veiligheidsraad wordt aangespoord maatregelen te treffen. Als het aan Nederland ligt, vindt er dit jaar bovendien wederom een zeer stevig debat plaats in de VN-Veiligheidsraad over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea.
Deelt u de mening van Thomas Buergenthal en twee andere vooraanstaande juristen dat Kim Jong-un c.s. voor het Internationaal Strafhof gedaagd moet worden om zich te verantwoorden voor de misdaden tegen de menselijkheid die zijn regime begaat, iets waarvoor VN-rapporteur Michael Kirby in 2014 ook al pleitte? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de VN-Veiligheidsraad op basis van de conclusies en aanbevelingen van de VN-onderzoekscommissie passende maatregelen zou moeten treffen, waarbij ook de mogelijkheid om de situatie in Noord-Korea naar het Internationaal Strafhof te verwijzen zou moeten worden overwogen. Nederland is een van de landen die de VN-Veiligheidsraad hier sinds 2014 toe oproept en zal dit tijdens het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad blijven doen. Maar voor een dergelijk besluit is instemming van de vijf Permanente Leden van de VN-Veiligheidsraad vereist. Het kabinet ondersteunt ieder initiatief dat het mogelijk maakt de schuldigen verantwoordelijk te houden voor hun misdaden, zoals het onderzoek van de International Bar Association.
Welke andere manieren ziet u om de grove mensenrechtenschendingen in Noord-Korea niet onbestraft te laten?
Nederland is voorstander van het versterken van de rol die het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN in Seoel vervult op het gebied van informatiegaring die het mogelijk maakt schuldigen verantwoordelijk te houden voor hun misdaden.
Bent u ermee bekend dat Noord-Korea al jarenlang bovenaan de Ranglijst Christenvervolging van Open Doors staat en dat ruim 50.000 Noord-Koreaanse christenen momenteel in strafkampen zitten?
Ik ben bekend met deze zeer ernstige berichten, en ook met het feit dat de vervolging van christenen een van de mensenrechtenschendingen in Noord-Korea is die door de VN-onderzoekscommissie in haar rapport wordt benoemd.
Bent u bereid in het bijzonder op te komen voor de benarde positie van christenen in Noord-Korea? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland komt op voor de mensenrechten van alle Noord-Koreanen, waaronder het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen die een verhoogd risico lopen op vervolging, zoals Noord-Koreaanse christenen. Gezien de zeer beperkte mogelijkheden om in Noord-Korea projecten te ontplooien, ligt daarbij de nadruk op het documenteren van misstanden met als doel de schuldigen te zijner tijd verantwoordelijk te kunnen houden voor hun misdaden. Hiertoe worden onder andere projecten gefinancierd vanuit het Mensenrechtenfonds in Zuid-Korea.
Het bericht dat mensen vanaf Fort Oranje op een andere camping worden geplaatst |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van een betrokkene die zich zorgen maakt om de laatste mensen die nog op Fort Oranje verblijven?1
Van de gemeente Zundert heb ik begrepen dat alle mensen die nu nog op Fort Oranje verblijven een casemanager hebben. Indien nodig krijgen zij de noodzakelijke zorg en begeleiding bij het vinden van passende huisvesting. Op 1 januari 2018 was er voor de 32 mensen die nog op Fort Oranje verbleven, verdeeld over 23 huishoudens, nog geen zicht op al dan niet tijdelijke huisvesting elders. Bij die groep mensen zitten twee minderjarige kinderen. Het herhuisvestingsvraagstuk is mede door de achterliggende multi-problematiek van de bewoners complex. U kunt hierbij denken aan omvangrijke schulden, een overlastverleden en/of een sterk afwijkende leefstijl.
De gemeente Zundert heeft mij laten weten dat het zeker haar voorkeur niet heeft om bewoners van Fort Oranje te verwijzen naar een andere camping of recreatiepark. In enkele uitzonderlijke situaties (het betreft hier 10 personen) staat de gemeente Zundert in nauwe samenwerking met de exploitant en de betreffende bewoners tijdelijk toe dat zij langer op een andere camping binnen de gemeente Zundert verblijven. Het betreft een camping waar de exploitant volgens de gemeente een goed beheerregiem hanteert. Deze uitzonderlijke situatie is bedoeld om de zoektijd naar een structurele huisvestingsoplossing met 1 jaar te verlengen.
U vraagt naar mijn reactie hierop. Ik acht het in principe niet wenselijk dat bewoners van Fort Oranje opnieuw op een camping worden gehuisvest, omdat daarbij de kans bestaat dat die huisvesting niet voldoet aan de minimumeisen die we aan woonruimte stellen en bewoners uit zicht kunnen raken van zorg en hulpverlening. Ook wanneer de bewoning nu voor deze specifieke groep huishoudens tijdelijk door de gemeente Zundert wordt toegestaan, wordt hiermee voor hen geen structurele oplossing gerealiseerd. Idealiter worden huishoudens direct in een reguliere woning gehuisvest. Echter, ik ben mij bewust van de complexe persoonlijke problematiek van de betreffende personen, waardoor reguliere huisvesting op korte termijn lastig is.
De verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van het al dan niet mogelijk maken van permanente bewoning van recreatiewoningen en/of parken zijn neergelegd bij de provincies en gemeenten. Het is aan de gemeenteraad van de gemeente Zundert om te oordelen over de eventuele besluitvorming van het college van burgemeester en wethouders om tijdelijke bewoning op een andere camping met een vooraf bepaalde duur te gedogen of uitdrukkelijk toe te staan.
Is het waar dat mensen worden verwezen naar andere campings of recreatieparken, en waarom is voor deze mensen geen reguliere woning gevonden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat met het opnieuw huisvesten van (oud-)bewoners van Fort Oranje op campings in de omgeving, het probleem alleen verplaatst wordt en niet opgelost?
Zie antwoord vraag 1.
Voor hoeveel mensen is een structurele oplossing en een regulier huis gevonden? Hoeveel van de oud-bewoners op Fort Oranje wonen nu in de gemeente Zundert en hoeveel daarvan wonen in een andere gemeente?
Gemeente Zundert heeft in antwoord op deze vraag het volgende aan mij laten weten. Het aantal mensen dat structurele huisvesting in een regulier huis heeft gevonden, is niet precies bekend. Een deel van de bewoners, waaronder veel arbeidsmigranten, is van de camping vertrokken zonder opgave van bestemming. Van ongeveer 300 bewoners is bekend in welke gemeente in Nederland zij nieuwe huisvesting en begeleiding hebben gevonden. In hoeverre die huisvesting structureel is, is niet bekend. Bijna de helft van die groep van 300 bewoners heeft herhuisvesting gekregen in de gemeente Zundert, waarvan ongeveer 130 mensen een verlengde zoektijd hebben gekregen vanuit de tijdelijke voorziening.
Deze tijdelijke voorziening is getroffen in de zogenaamde «Kloostertuin», het terrein van het voormalige COA in Rijsbergen. Het grootste deel van deze huishoudens dat hier is ondergebracht heeft een sociale binding met de regio (schoolgaande kinderen en continuïteit van zorg). Op deze manier is gezorgd voor een langere zoektijd voor het vinden van een geschikte reguliere woning. Dit heeft ook te maken met de schaarste op de woningmarkt in en rond Zundert.
Voor hoeveel individuele mensen en gezinnen is na 6 december 2017 nog geen structurele oplossing gevonden en hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoeveel minderjarige kinderen zitten bij deze groep?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat alle (oud-)bewoners van Fort Oranje met de kerstdagen een fatsoenlijk dak boven hun hoofd hebben, omdat in eerste instantie voor de sluiting een jaar zou worden genomen waardoor gemeenten en bewoners tot augustus 2018 de tijd zouden hebben?3
Desgevraagd heeft Zundert aangegeven dat alle (oud)bewoners, al dan niet begeleid, waren voorzien in huisvesting met de kerstdagen. Met het Leger des Heils is door de gemeente de afspraak gemaakt dat zij vanaf het moment van de sluiting van het recreatiepark paraat staan voor eventuele noodopvang van (oud) bewoners van Fort Oranje.
Welke ondersteuning heeft het ministerie geboden aan de betrokken gemeente(n) bij deze complexe problematiek, zoals u aangaf in antwoord op eerdere schriftelijke vragen?4
In beantwoording van eerdere Kamervragen gaf mijn ambtsvoorganger aan dat weliswaar geldt dat de gemeente verantwoordelijk is voor de wijze waarop zij haar (handhavings)taken uitvoert, maar het ministerie het ook van belang vindt dat bestuurders zich voldoende gesteund weten. Momenteel verkennen we de behoefte die gemeenten hebben aan concrete ondersteuning en willen we samen met gemeenten en andere partijen komen tot een effectieve aanpak. We sluiten hierbij aan bij reeds lopende initiatieven. Verder vindt ondersteuning plaats in de vorm van kennisoverdracht door middel van werkbezoeken en het opstellen en ingang zetten van een onderzoeksagenda.
Aan de hand van kwantitatief onderzoek op basis van geanonimiseerde microdata van het CBS wordt geprobeerd meer inzicht in de bewoning van recreatiewoningen te verkrijgen. Hierbij wordt uitgegaan van de Basisregistratie Personen (BRP) en de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). De analyses van dit onderzoek lijken bruikbaar om meer inzicht te krijgen in hoeveel mensen ingeschreven staan op een adres van een recreatiewoning of vakantiepark. Daarmee kan mogelijk ook een indicatie worden gegeven van de ligging van vakantieparken waarop mensen voor langere tijd verblijven. Dit onderzoek is echter nog niet geheel gereed.
Om een beter beeld te krijgen van de achtergronden van de bewoning van vakantieparken wordt er op dit moment ook een onderzoek gestart in samenwerking met het programma Vitale Vakantieparken. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer aan uw Kamer te kunnen zenden.
Het Centrum voor Criminaliteit en Veiligheid (CCV) werkt op initiatief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en met medewerking van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan een webdossier voor gemeenten over de bewoning van vakantieparken. Komend voorjaar wordt in dat kader door CCV een expertbijeenkomst georganiseerd. Bovendien start een leeromgeving over vakantieparken bij de VNG dat door het Rijk wordt gefinancierd.
Wat is de stand van zaken van het landelijk overzicht dat u wenselijk achtte «... opdat scherper in beeld kan komen waar en in welke mate deze problematiek zich voordoet en beter bezien kan worden welke ondersteuning nodig is om deze problematiek aan te pakken en te voorkomen»?5 6
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer is de evaluatie naar de aanpak en problemen op Fort Oranje gereed en wanneer wordt deze met de Tweede Kamer gedeeld?
Samen met de gemeente Zundert wordt nog bezien hoe vorm gegeven kan worden aan mijn toezegging om de gemeente als daar behoefte aan is te ondersteunen bij het uitvoeren van een evaluatie naar de aanpak van Fort Oranje. Dit is nog niet ter hand genomen maar mijn aanbod blijft staan. Ik merk hierbij op dat de aanpak en de evaluatie daarvan een lokale verantwoordelijkheid betreft. Het ligt dan ook niet in de rede dat ik vanuit mijn positie aan uw Kamer deze informatie verstrek. Het is primair aan het college van burgemeester en wethouders om daarover de gemeenteraad te informeren en daarover verantwoording af te leggen.
De aangifte tegen het brein achter de moord op Meesters |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel over de klacht van nabestaanden dat geen strafrechtelijk onderzoek is gestart naar de opdrachtgever van de moord op hun vader?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van een rechercheur dat de echte wil om Robert D. aan te pakken ontbrak bij het openbaar ministerie (OM) in Groningen? Zal hier onderzoek naar worden gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die uitspraak komt voor rekening van de rechercheur. Zoals mijn voorganger in de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen heeft laten weten zag het OM onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling van D. voor de opdracht te komen. Hierover zijn diverse gesprekken met de familie Meesters geweest, ook de afgelopen jaren.
Hoe staat de uitspraak van de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie dat het OM onvoldoende concreet en direct bewijs zag voor betrokkenheid van Robert D. in verhouding tot de uitspraken van het toenmalige politieteam dat klip en klaar was dat de opdrachtgever die moest worden gezocht Robert D. was?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het OM Robert D. heeft beschuldigd van het geven van een opdracht tot moord, maar hem vervolgens nooit als verdachte heeft aangemerkt? Wat was daar de reden van?
Het OM heeft in het onderzoek uitvoerig gekeken naar de achtergrond en motieven met betrekking tot de moord. In dat kader is ook (een deel van) de organisatie waarbinnen dit feit heeft plaatsgevonden in beeld gekomen. Bij de beoordeling van het dossier is de conclusie van het OM geweest dat de link tussen D. en de moord in onvoldoende mate aanwezig was om D. als verdachte te kunnen aanmerken.
Wat is door de politie en het OM ondernomen naar aanleiding van de opmerking van het hof dat de moord op Gerard Meesters is gepleegd in opdracht van een organisatie die zich richt op het plegen van misdrijven en die daarbij in het kader van een afrekening het plegen van moord op een onschuldig slachtoffer als middel heeft ingezet (...)? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Door Politie en OM is in Nederland en in het buitenland intensief onderzoek verricht naar deze criminele organisatie. Politie en OM in Noord-Nederland hebben zich daarbij met name gericht op het opsporen en vervolgen van de betrokkenen bij de moord op Meesters. Daarbij zijn inmiddels twee personen onherroepelijk veroordeeld, waarvan één tot een levenslange gevangenisstraf. Vanzelfsprekend zal het OM nieuwe informatie bestuderen en beoordelen op nieuwe onderzoeksmogelijkheden. Er is het OM alles aan gelegen om de onderste steen boven te krijgen.
Grote achterstanden bij het Kifid |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het Kifid heeft best een groot probleem»?1
Ja.
Klopt het, dat de behandeltijd voor klachten over financiële instellingen de afgelopen jaren is opgelopen?
Nee, dat klopt niet geheel. In de evaluatie van het Kifid in 2016 is vastgesteld dat de doorlooptijden juist waren afgenomen de jaren ervoor: «In 2013 werd 31% van de behandelbare zaken binnen 90 dagen afgerond en in 2015 was dit percentage gestegen tot 51%. In dezelfde periode daalde het aantal behandelbare zaken dat tussen de 91 en 180 dagen werd afgerond van 39% naar 23% van de zaken. Belangrijk kantelpunt hiervoor lijkt het moment dat de structuur is gewijzigd en de processen van bemiddeling en geschilbeslechting in de loop van 2014 in elkaar zijn geschoven.»2 Ook bleek bij de evaluatie dat in 2016 in 85% van de zaken binnen de ADR-norm (90 dagen na het compleet hebben van het dossier) werd afgehandeld.3 Overigens bleef het aandeel zaken met een langere looptijd dan 181 dagen stabiel. Daarbij constateerden de onderzoekers «de doorlooptijden zijn (aanzienlijk) korter dan die van een rechtsgang.» Kifid is een laagdrempelig alternatief voor een gang naar de rechter en doet het in dat licht relatief goed. Naar de rechter gaan is voor consumenten duurder en duurt langer.
De dalende trend in doorlooptijden heeft in 2017 helaas niet doorgezet. Het percentage zaken dat binnen de ADR-norm werd afgehandeld is met 3% teruggelopen tot 82%. Deze stijging is volgens Kifid te wijten aan de samenloop van een toename in het aantal complexe klachten (waarvan er minder met een vereenvoudigde procedure konden worden afgedaan) en een verminderde capaciteit.
Het terugdringen van de doorlooptijden heeft voor Kifid hoge prioriteit. Kifid stuurt daarbij actief op de wettelijke ADR-norm van 90 dagen na het compleet hebben van het dossier. In de begroting voor 2018 is hiervoor ruimte. Om dit streven te realiseren zijn bijvoorbeeld meer secretarissen aangenomen om de capaciteit te vergroten. Omdat deze secretarissen nog moeten worden ingewerkt zal het wel enige tijd kosten om de doorlooptijden te verminderen. Ook is onzeker hoe groot de instroom van klachten is, deze heeft uiteraard ook een effect op de doorlooptijden.
Klopt het, dat voor het toewijzen van een secretaris aan een zaak normaal gesproken tien weken de tijd genomen wordt, terwijl het streven is in 95% van de gevallen een dossier binnen veertien dagen aan een secretaris toe te wijzen?2 Klopt het voorts dat deze termijn nu vaak verlengd wordt met nog eens acht weken?
Kifid heeft naast een externe norm (de ADR-richtlijn die voorschrijft dat consumenten binnen 90 dagen nadat het dossier compleet is, een oordeel ontvangen van de Geschillencommissie) ook een aantal interne streefnormen gesteld aangaande de doorlooptijden. Het streven van Kifid is om in 95% van de gevallen een dossier binnen 14 dagen aan een secretaris toe te wijzen. Het lukt Kifid momenteel niet om behandelbare klachten binnen 14 dagen toe te wijzen aan een secretaris. Om te zorgen voor reële verwachtingen van consumenten, communiceert Kifid een realistisch beeld over het aantal weken dat zij nodig schat om een klacht aan een secretaris toe te wijzen. Medio 2017 bedroeg het aantal weken voor toewijzing aan een secretaris ongeveer 6 weken; eind 2017 was dat aantal ongeveer 10 à 12 weken. Omdat Kifid nu extra capaciteit inzet, zullen naar verwachting de doorlooptijden in de loop van dit jaar verbeteren.
In hoeveel procent van de gevallen wordt voldaan aan de interne streefnormen als het gaat om laten weten of een klacht behandelbaar is (zeven dagen), het toewijzen aan een secretaris van een klacht (veertien dagen) en het afhandelen van dossiers (180 dagen)?
Voor 100% van de ingediende klachten geldt dat zodra alle benodigde informatie is aangeleverd, de consument binnen zeven dagen duidelijkheid heeft van Kifid of de klacht wel of niet in behandeling wordt genomen. Uit de evaluatie werd duidelijk dat in de jaren 2013 tot en met 2016 gold dat de consument gemiddeld in minder dan drie dagen duidelijk had over het al dan niet in behandeling nemen van de klacht. De interne streefnorm om in 95% van de gevallen de consument binnen zeven dagen te laten weten of hun klacht behandelbaar is wordt hiermee ruimschoots gehaald.
De interne streefnorm om 95% van de behandelbare klachten binnen veertien dagen toe te wijzen aan een secretaris wordt op dit moment niet gehaald. Momenteel wordt 17% (1 op de 6) van de behandelbare klachten binnen veertien dagen toegewezen aan een secretaris.
Met betrekking tot de interne streefnorm om 95% van de behandelbare klachten binnen 180 dagen af te ronden geldt dat in 2017 42% binnen 180 dagen werd afgerond; 79% werd binnen 360 dagen afgerond. In bepaalde gevallen wordt de behandeling van klachten door Kifid tijdelijk aangehouden. Dit is bijvoorbeeld het geval inzake de klachten over beleggingsverzekeringen, waar men in afwachting is van een uitspraak van de Commissie van Beroep over een rechtsvraag die ook in andere zaken relevant kan zijn. Daardoor stijgt de gemiddelde duur van klachtbehandeling aanzienlijk. De consument en financiële dienstverleners worden hierover door Kifid geïnformeerd. Deze stijging zal het komende jaar vermoedelijk nog doorwerken in de gemiddelde doorlooptijden met betrekking tot de interne streefnormen. Voor de aanpak van deze problematiek door Kifid wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Wat is het verzuimpercentage bij het Kifid over de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar?
Kifid heeft aangegeven wat de verzuimpercentages bij Kifid over de afgelopen vijf jaar zijn.
2013
2014
2015
2016
2017
6,4%
3,9%
5,8%
3,4%
4,2%
Klopt het, dat het verloop onder secretarissen bij het Kifid hoog is, zoals aangegeven in mails aan consumenten?3 Wat is hiervoor de verklaring?
Het verloop onder secretarissen bedroeg in 2015 20%, in 2016 10% en in 2017 15%. Er zijn nieuwe secretarissen aangenomen, maar die hebben niet direct de ervaring in klachtbehandeling waar de vertrekkende collega’s over beschikten, waardoor onvermijdelijk een zeker productiviteitsverlies optreedt. Dit is de belangrijkste reden waarom de klachtverwerkingscapaciteit achterliep bij de ontwikkeling van het aantal binnenkomende klachten.
Vindt u 180 dagen teneinde een dossier compleet af te handelen niet onnodig lang? Kunt u aangeven hoe tot deze norm gekomen is?
In de tijd dat Kifid nog werkte met een Ombudsman en een Geschillencommissie, bedroeg de gemiddelde tijd voor klachtafhandeling bij de Ombudsman 180 dagen en bij de Geschillencommissie 360 dagen. Klachten die bij de Ombudsman niet werden opgelost en vervolgens werden voorgelegd aan de Geschillencommissie (in feite een tweede behandeling), kostten gemiddeld genomen dan ook 540 dagen. Door de fase van de Ombudsman en de Geschillencommissie ineen te schuiven, kon tijdwinst worden geboekt in de klachtafhandeling, en dan met name bij de klachten met een gemiddelde behandelduur van 540 dagen.
In 2015 was de verwachting van Kifid dat met de nieuwe werkwijze klachten, waarvan snel duidelijk was dat zij ongegrond waren, vaker vereenvoudigd zouden worden afgedaan. Vereenvoudigd afdoen betekent dat in die klachtzaken direct na verweer van de financiële dienstverlener uitspraak wordt gedaan en geen hoorzitting wordt gehouden. Ook was de verwachting dat met de introductie van de nieuwe visie op klachtbehandeling, waarbij Kifid consumenten beter begeleid in het klachtenproces, in 2016 meer klachten via bemiddeling zouden worden opgelost. Eén en ander heeft destijds geleid tot de interne streefnorm dat 95% van de behandelbare klachten binnen 180 dagen zou worden afgerond.
De praktijk wijst volgens Kifid uit dat consumenten zich meer en beter gehoord voelen, wanneer de klacht in een hoorzitting wordt behandeld. Ongeacht of de uitkomst voor de consument positief of en negatief is. In de reguliere klachtbehandeling vindt nog een nadere stukkenwisseling plaats en dikwijls een hoorzitting. Deze reguliere klachtbehandeling door de Geschillencommissie vergt gemiddeld meer dan 180 dagen. Omdat de reguliere klachtbehandeling nu in meer zaken wordt toegepast, wordt het lastiger de interne streefnorm te realiseren.
De behandeltermijn van een klacht kan sterk verschillen. De behandeltermijn hangt onder meer af van de complexiteit van de klacht. Kifid geeft aan dat het afgelopen jaar verhoudingsgewijs meer complexe klachten zijn binnengekomen. Tenslotte is Kifid afhankelijk van de snelheid waarmee financiële dienstverleners en consumenten informatie aanleveren (om dossiers compleet te krijgen).
Voor consumenten is naast de totale doorlooptijd vooral van belang dat zij weten waar zij aan toe zijn. Kifid streeft er daarom naar consumenten over de stand van zaken van de klacht goed te informeren. Ik vind het een goede zaak dat dit de aandacht van Kifid heeft.
Op welke manier wordt er gezorgd dat de behandeltijd snel wordt verkort? Welke verantwoordelijkheid heeft u daarbij als Minister?
Kifid is een onafhankelijke stichting die een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de organisatie en voor het personeelsbeleid. Het klachteninstituut, waarvan het overgrote deel van de kosten bestaat uit personele kosten, wordt gefinancierd door de aangesloten financiële dienstverleners. In de begroting voor 2018 is, zoals hierboven toegelicht, een ruimer budget voor personeel opgenomen. Ik heb aan deze begroting mijn goedkeuring verleend.
Vermindering van de doorlooptijden heeft prioriteit bij Kifid. Kifid heeft verschillende maatregelen genomen om de achterstanden weg te werken. Zo is, zoals hierboven toegelicht, de personele capaciteit aanzienlijk uitgebreid. Daarnaast wordt het klachtproces opnieuw bezien op efficiencymogelijkheden, zoals verdere digitalisering van processen. Dit jaar wordt het ook voor financiële dienstverleners mogelijk om de voorgang van de klachtbehandeling digitaal te volgen. Consumenten kunnen dit sinds 2015. Dit was ook een van de verbeterpunten naar aanleiding van de evaluatie. Ik vind het van belang om de effectiviteit van deze maatregelen nauwgezet te volgen. Eerder is aan de Kamer toegezegd begin 2018 te rapporteren over de voortgang op de punten waar Kifid naar aanleiding van de evaluatie mee aan de slag is gegaan.6 Het lijkt mij raadzaam om rapportage van de ontwikkeling van de doorlooptijden hiermee te combineren, omdat dan de verschillende aandachtpunten in samenhang kunnen worden bezien. Ik zal de Kamer dan ook rond de zomer rapporteren over de ontwikkelingen bij Kifid.
Klopt het, dat indieners van een klacht telefonisch worden benaderd teneinde de vertraging mede te delen? Klopt het dat er geen schriftelijke bevestiging volgt?
In het kader van het algemene streven naar verdere verbetering van de procedurele rechtvaardigheid, hecht Kifid hecht er veel waarde aan om consumenten op de hoogte te houden over de stand van zaken van hun klacht. Dit houdt in dat Kifid in het geval van – onbedoelde – vertraging, consumenten hierover informeert. In dit kader heeft Kifid bijvoorbeeld consumenten die langer dan gebruikelijk moeten wachten op de toewijzing van hun klacht aan een secretaris gebeld. Daarbij zijn geen schriftelijke bevestigingen verstuurd. Consumenten die Kifid niet telefonisch heeft weten te bereiken hebben een e-mail met eenzelfde boodschap ontvangen. Consumenten reageren overwegend positief over het feit dat Kifid hen hierover actief informeert.
De incidentmeldingen over de verloven van criminelen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Verlof blijkt een zwijnenstal»?1
In de berichtgeving wordt geschreven dat onttrekkingen aan de orde van de dag zouden zijn in penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken. Dit beeld is onjuist. Niet elke piketmelding betreft een incident waarbij een gedetineerde of tbs-gestelde betrokken is of waarbij de justitiabele in kwestie iets te verwijten valt. Het kan bij piketmeldingen ook gaan om een ernstige lekkage of brand in een penitentiaire inrichting. Uit cijfers van de Dienst Justitiële Inrichtingen blijkt dat het aantal onttrekkingen tijdens verlof beperkt is ten opzichte van het totaal aantal verloven.
Desondanks begrijp ik dat een dergelijke boodschap vragen oproept bij uw Kamer alsook bij burgers. Het verlofsysteem is erop gericht justitiabelen begeleid en gecontroleerd te laten terugkeren in de maatschappij. Zij kunnen hierdoor oefenen met herkregen vrijheden en werken aan een stabiel bestaan binnen de samenleving. Re-integratie, en daarmee ook verloftoekenning, voorkomt recidive. Ook bij terugkeer staat de veiligheid van de samenleving voorop. Daarom vindt re-integratie gefaseerd en gecontroleerd plaats. Dat is geen eenvoudige opdracht. Het gaat in de regel om personen met weerbarstige problematiek. Vaak verloopt een re-integratietraject succesvol, maar niet altijd. Risico’s worden ingeschat en daar wordt zo verantwoord en adequaat mogelijk mee omgegaan. Het alternatief, zonder een geleidelijke re-integratie terugkeren, is risicovoller voor de veiligheid.
Om hoeveel incidenten rondom verloven gaat het per jaar? Is het waar dat dit aantal de afgelopen jaren is toegenomen? Zo ja, wat is uw verklaring hiervoor?
Nee, de afgelopen jaren is geen ongewone toename in het aantal incidenten rondom verloven van gedetineerden en tbs-gestelden zichtbaar. De cijfers fluctueren, maar zijn over de gemeten jaren (2012 t/m 2016) stabiel gebleven.
Cijfers van de Dient Justitiële Inrichtingen laten zien dat op jaarbasis circa 900 tbs-verlofmachtigingen worden afgegeven en circa 40.000 tbs-verlofbewegingen plaatsvinden. In 2016 was 32 keer sprake van een tbs-gestelde die niet op tijd is teruggekeerd naar zijn tbs-kliniek. Van de 32 waren er 31 binnen een week terug.
Naar aanleiding van een ongeoorloofde afwezigheid van een tbs-gestelde of het plegen van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de maatregel ‹‹één jaar geen verlof›› worden opgelegd. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in juli 2017 heeft geïnformeerd2, is deze maatregel in 2016 26 maal toegepast. In 12 van de 26 zaken ging het om een strafbaar feit.
Het aantal ongeoorloofde afwezigheden is afgenomen ten opzichte van 2014 en 2015, maar fluctueert wel. Van 39 in 2014, via 50 in 2015 naar, zoals hierboven reeds vermeld, 32 in 2016. Ten aanzien van de maatregel ‹‹één jaar geen verlof›› kan ik uw Kamer melden dat deze in 2015 25 keer is toegepast, waarvan in 12 zaken sprake was van een strafbaar feit.3
2012
2013
2014
2015
2016
57
35
39
50
32
In het gevangeniswezen wordt het aantal verlofbewegingen niet geregistreerd. Wel is bekend hoe vaak verlof wordt verleend. In 2016 is circa 35.000 keer verlof toegekend aan gedetineerden. Verlof kan in duur variëren en, evenals bij de tbs, meerdere verlofbewegingen omvatten.
In 2016 hebben, zo heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen mij laten weten, 391 onttrekkingen plaatsgevonden. Ten opzichte van voorgaande jaren, waaronder 2012 (450) en 2014 (382), zie ik dat het aantal onttrekkingen stabiel is met uitzondering van 2015, toen het aantal onttrekkingen lager was dan gemiddeld.
2012
2013
2014
2015
2016
450
398
382
338
391
Hoe wordt op dit moment beoordeeld of iemand toe is aan verlof? Bent u bereid deze procedure tegen het licht te houden en in overleg met het personeel te bezien wat hier aan verbeterd kan worden, gelet op de vele incidenten die kennelijk plaatsvinden tijdens de verloven? Zo nee, waarom niet?
Bij de toekenning van verlof aan gedetineerden wordt een inschatting gemaakt van het risico voor de samenleving en zijn omgeving. Ook wordt gekeken naar de einddatum van de detentie, omdat deze mede bepalend is in welke vrijheden aan de betreffende gedetineerde kunnen worden toegekend.
De interne vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting adviseert, gebaseerd op externe adviezen, positief of negatief over het te verlenen verlof. Bij complexe of gevoelige zaken kan een advies worden afgegeven door het OM, reclassering en/of politie. Bij korte straffen oordeelt de vestigingsdirecteur op basis van de advisering over verlof. Bij lange straffen of bij een negatief advies vanuit het OM wordt het besluit genomen door een selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Ten aanzien van de tbs beoordeelt het behandelteam van de kliniek het behandelverloop. Als wordt ingeschat dat iemand toe is aan verlof wordt een verlofaanvraag ingevuld en getoetst door een interne commissie. Bij goedkeuring wordt deze aan het Adviescollege Verloftoetsing tbs (Avt) om advies gestuurd.
Mede op grond van risicotaxatie, waarvoor wetenschappelijke onderbouwde instrumenten worden gebruikt, vellen de onafhankelijke experts van het Avt een oordeel op basis waarvan de Divisie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen, namens mij, een besluit neemt over verlof.
Het Avt is kort na de inwerkingtreding in 2008 geëvalueerd (2010). Onderzocht is hoe de keten van het tbs-verlof functioneert en wat de rol van het Avt daarin is. Uit de evaluatie kwam naar voren dat de beoordeling van verlofaanvragen procedureel, inhoudelijk en logistiek is verbeterd door de invoering van het Avt.
De kwaliteit en effectiviteit van het verlofsysteem voor zowel gedetineerden als tbs-gestelden heeft continu aandacht. Doorlopend wordt gemonitord hoeveel tbs-gestelden met verlof gaan en hoe hun verlof verloopt. Voorvallen worden geëvalueerd, en indien nodig worden protocollen en procedures aangescherpt.
Hoe verklaart u dat een gedetineerde, bij wie de dag ervoor een mobiele telefoon was aangetroffen waar onbekende nummers mee waren gebeld, de volgende dag toch gewoon op verlof kon met als gevolg dat er een vluchtauto klaar stond?
Nadat de mobiele telefoon was aangetroffen in de kamer van de justitiabele, is dit voorval betrokken bij de risicoafweging ten behoeve van verlof door de inrichting. Dit gaf echter geen aanleiding om het verlof niet door te laten gaan. Wel is ervoor gekozen om een extra begeleider in te zetten. Helaas bleek deze maatregel niet voldoende te zijn om onttrekking te voorkomen. De inrichting heeft geëvalueerd wat er precies is gebeurd en heeft hiervan geleerd om zulke situaties voortaan te voorkomen.
Bent u bereid het gehele systeem van verloven in (jeugd)gevangenissen en tbs-klinieken, van beoordeling en verlofverlening tot uitvoering en evaluatie hoe het verlof verlopen is, kritisch tegen het licht te houden en te laten onderzoeken of er verbeterpunten zijn, zodat criminelen veiliger terug kunnen keren in de samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Rolstoelgebruikers hekelen gebrekkige assistentie op vliegvelden' |
|
Jan Paternotte (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rolstoelgebruikers hekelen gebrekkige assistentie op vliegvelden» en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het is te betreuren dat sommige rolstoelgebruikers problemen ervaren bij de assistentie op vliegvelden. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) concludeert uit eigen controles dat op Schiphol een probleem kan ontstaan als veel mobiliteitsbeperkte passagiers tegelijkertijd arriveren. Ook kan de communicatie tussen de assistent en de passagier moeilijk verlopen bij taalproblemen of vanwege de specifieke beperking. Verder melden passagiers niet altijd tijdig (48 uur van tevoren) aan dat zij assistentie nodig hebben en blijkt dat ook het reisbureau niet altijd goed en tijdig de assistentie aanvraagt voor de passagier. Naar aanleiding van de bevindingen van de ILT heeft Schiphol een verbeterplan opgesteld. Uit inspecties blijkt dat op de luchthavens Rotterdam en Eindhoven de dienstverlening voor mobiliteitsbeperkte passagiers goed is.
Deelt u de ambitie dat alle vormen van transport in Nederland toegankelijk moeten zijn voor mensen met een beperking? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (het VN Verdrag) benoemt een duidelijke stip aan de horizon, een inclusieve samenleving waarin iedereen kan meedoen. Het werken aan een inclusieve samenleving zou er toe moeten leiden dat relatief gezien steeds meer mensen met een beperking ook op luchthavens minder aangewezen zijn op assistentie. In het VN Verdrag is een artikel dat Staten oproept passende maatregelen te nemen op het terrein van toegankelijkheid, onder andere op het gebied van vervoer. Wij delen de ambitie dat alle vormen van transport voor mensen met een beperking toegankelijk moeten zijn. Sinds 2004 zijn hiervoor plannen van aanpak en regelgeving ontwikkeld, waarmee dit fasegewijs wordt gerealiseerd.
Het Rijk heeft dit vastgelegd in de Wet gelijke behandeling en middels het koninklijk besluit van 31 maart 2011, houdende regels betreffende de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Voor de luchtvaart is dit vastgelegd in EG Verordening nr. 1107/2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen.
Kunt u bevestigen dat het aantal mensen dat assistentie nodig heeft enorm is toegenomen, zoals Schiphol aangeeft? Zo niet, zijn zij bereid hier verder onderzoek naar te verrichten?
Ik heb van Schiphol vernomen dat het aantal passagiers dat assistentie gevraagd heeft in 2017 ten opzichte van 2016 gestegen is met 15%.
Tevens geeft Schiphol aan dat de verwachting is dat, mede door de vergrijzing van de bevolking, toename van obesitas, complexe verre vluchten en bekendheid van de mogelijkheid van assistentie, het aantal mensen dat assistentie vraagt door beperkte mobiliteit verder toeneemt. Schiphol geeft aan deze trend, de onderzoeken en de technische ontwikkelingen op dit gebied te volgen en te bespreken met andere luchthavens en experts.
Bij welke instantie ligt de verantwoordelijkheid om de juiste bijstand te verlenen aan mensen met een beperking? Hoe houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport hier toezicht op?
De verantwoordelijkheid om bijstand te verlenen aan reizigers met een beperking ligt in eerste instantie bij de luchthaven op grond van Europese Verordening 1107/2006. Bij de luchtvaartmaatschappij of het reisbureau waarmee gereisd wordt, kan een reiziger aangeven welke assistentie nodig is. Het reisbureau geeft dit door aan de luchtvaartmaatschappij, en deze aan de betreffende luchthavens.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft in 2017 controles ter plekke op luchthavens gehouden. In sommige gevallen neemt zij naar aanleiding van een klacht contact op met de luchthaven. Ook houdt de ILT toezicht op de wijze waarop luchthavens en vliegmaatschappijen hun opleidingen regelen.
Vindt u ook dat de informatievoorziening richting mensen met een beperking gebrekkig is en simpeler en eenduidiger zou moeten zijn? Zo ja, bent u bereid de betrokken partijen hierbij te assisteren? Zo nee, waarom niet?
De ILT constateert geen gebrekkige informatievoorziening op de luchthavens of bij de luchtvaartmaatschappijen, deze is conform de internationale regelgeving. Luchtvaartmaatschappijen geven de mogelijkheid op hun websites om tijdens of na het boeken van een ticket speciale assistentie aan te vragen. Aanvullend op de informatie van de luchthavens en luchtvaartmaatschappijen zal de ILT via haar website in 2018 ook informatie voor mobiliteitsbeperkte passagiers opnemen waaronder de informatie over de klachtenprocedure.
Hebben gedupeerden die wegens gebrekkige bijstand verlening hun vluchten missen of op andere wijze hinder ondervinden recht op een schadevergoeding?
Personen met een beperking of beperkte mobiliteit die van oordeel zijn dat hun rechten op basis van onderhavige EU verordening 1107/2006 zijn geschonden, dienen deze kwestie aan de luchthaven dan wel aan de desbetreffende luchtvaartmaatschappij voor te leggen. Indien de persoon met een beperking of beperkte mobiliteit langs deze weg geen genoegdoening krijgt, kan deze een klacht indienen bij de ILT.
Wat zijn de regels omtrent het meenemen van (aangepaste) hulpmiddelen aan boord van vliegtuigen?
Passagiers mogen twee mobiliteitshulpmiddelen inclusief elektrische rolstoelen meenemen, mits dit minstens 48 uur van tevoren wordt meegedeeld, het luchtvaartuig hiervoor voldoende ruimte biedt en deze in overeenstemming met de veiligheidsregelgeving en de wetgeving Vervoer Gevaarlijke Stoffen door de lucht veilig vervoerd kunnen worden.
Is het correct dat (aangepaste) hulpmiddelen bij sommige vliegvelden in Nederland wel tot aan het boarden gebruikt mogen worden terwijl andere vliegvelden in Nederland al eisen dat deze bij inchecken ingeleverd worden? Mogen vliegvelden hierin onderscheid maken? Zo ja, is dit wenselijk? Zo nee, welke acties gaat u nemen?
Ja. Dit houdt verband met het soort hulpmiddel, het soort vliegtuig en de laad- en losprocedures van de luchthaven. Sommige rolstoelen of hulpmiddelen zijn heel zwaar [tot 200kg] en/of bevatten gevaarlijke stoffen zoals accu’s of zuurstofflessen. Soms is er tijd nodig om deze hulpmiddelen zo te behandelen dat ze ook veilig vervoerd kunnen worden, waardoor zij soms al bij het inchecken ingeleverd moeten worden. De onderlinge verschillen in soorten hulpmiddelen, vliegtuigen en de bijbehorende laadprocedures maken dat hierop niet een eenduidige actie op te nemen is. De ILT ziet in zijn algemeenheid dat luchtvaartmaatschappijen en luchthavens dit zo goed mogelijk voor de passagiers proberen op te lossen.
Kunt u uitleggen waarom de solidariteit van passagiers, in de vorm van een bijdrage per vliegticket van 60 eurocent, enkel gevraagd wordt bij een vertrekkende passagiers? Hoe wordt het verlenen van bijstand aan mensen met een beperking op andere vliegvelden gefinancierd?
In lijn met de EU Verordening 1107/2006 rekent Schiphol een kosten gerelateerde en transparante heffing door aan elke luchtvaartmaatschappij die opereert op de luchthaven. Schiphol stelt deze zogenaamde PRM-heffing in samenwerking met de luchtvaartmaatschappijen jaarlijks vast. Luchtvaartmaatschappijen worden belast in verhouding tot het totale aantal passagiers dat door elke luchtvaartmaatschappij vanaf Schiphol wordt vervoerd. De heffing moet worden betaald voor alle vertrekkende passagiers, zowel lokaal opstappende passagiers als transfer en transit passagiers. Deze systematiek sluit aan bij de passagiersgelden die Schiphol bij luchtvaartmaatschappijen in rekening brengt. Die gelden ook alleen voor vertrekkende passagiers, zowel lokaal opstappende passagiers als transfer en transit passagiers. Door de PMR-heffing aan te laten sluiten bij het bestaande inningsproces van passagiersgelden scheelt dat naar verwachting inningskosten. Nagenoeg alle luchthavens, waaronder Londen Heathrow, Madrid, München en Brussel heffen de PRM op basis van vertrekkende passagiers.
Bent u bereid om samen met de betrokken partijen te kijken naar internationale best practices omtrent de bijstand aan mensen met een beperking op vliegvelden om ervoor te zorgen dat ook alle Nederlandse vliegvelden volledig toegankelijk zijn?
Het bericht ‘Merendeel gemeenten mailt onveilig’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Merendeel gemeente mailt onveilig»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat het risicovol is dat veel gemeenten nog geen gebruik maken van de standaarden voor veilig e-mailverkeer? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Beraad Digitale Overheid, waarin ook gemeenten zijn vertegenwoordigd, heeft het streefbeeld afgesproken om een aantal informatieveiligheidsstandaarden eind 2017 overal waar van toepassing te hebben geïmplementeerd. Het gaat specifiek om SPF, DKIM en DMARC (ter preventie van e-mailphishing en -spoofing), DNSSEC (domeinnaambeveiliging) en HTTPS/TLS (veilige websiteverbindingen). Het deel van de overheidsorganisaties dat de standaarden nog niet heeft geïmplementeerd loopt een hoger risico dan de organisaties die de standaarden wel gebruiken.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat veel gemeenten nog niet volledig gebruik maken van de standaarden voor veilig e-mailverkeer?
Gemeenten werken zonder uitzondering aan hun informatiebeveiliging. Onderdeel daarvan is de implementatie van de informatieveiligheidsstandaarden op de pas-toe-of-leg-uit-lijst van het Forum Standaardisatie. De informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD), een initiatief van alle Nederlandse gemeenten, promoot de standaarden actief. Daarnaast maken de standaarden deel uit van de gemeentelijke model inkoopvoorwaarden (GIBIT) en de gemeentelijke model architectuur (GEMMA).
Het is goed om te beseffen dat informatiebeveiliging meer is dan het implementeren van een aantal technische standaarden. De beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens en systemen hangt van techniek af, maar voor een groot deel gaat het ook om veilige (werk)processen, doorlopend werken aan bewustwording onder medewerkers en een veilige inrichting van de organisatie.
Gemeenten geven onder hun eigen integrale verantwoordelijkheid invulling aan informatiebeveiliging langs de normen van de Baseline Informatiebeveiliging Gemeenten (BIG). Daarin worden zij ondersteund door de IBD. De visitatiecommissie Informatieveiligheid heeft in de afgelopen tijd een ronde gemaakt langs Nederlandse gemeenten – dit toont dat gemeenten op zowel operationeel als bestuurlijk niveau, individueel en gezamenlijk werk maken van informatiebeveiliging. Niet alle gemeenten nemen echter dezelfde maatregelen in hetzelfde tempo en dezelfde volgorde.
Zijn u gegevens bekend over hoe andere decentrale overheden en zelfstandige bestuursorganen de standaarden voor veilig e-mailverkeer toepassen? Zo ja, hoe is het algemene beeld van het gebruik van standaarden voor veilig e-mailverkeer bij deze medeoverheden?
Forum Standaardisatie meet ieder halfjaar de toepassing van de informatieveiligheidsstandaarden, die onderdeel zijn van de streefbeeldafspraak van het Nationaal Beraad, bij overheidsorganisaties. Gemeenten doen het in deze metingen relatief goed ten opzichte van de medeoverheden als geheel. Gemeenten hebben een flinke inhaalslag gemaakt, en presteren ten opzichte van andere overheden gemiddeld het best.2 In februari 2018 wordt de meting van het Forum Standaardisatie over geheel 2017 verwacht.
De metingen worden uitgevoerd met behulp van de testtool Internet.nl die ontwikkeld is door het Platform Internetstandaarden, waarin private en publieke organisaties in Nederland samenwerken. Iedere gemeente kan deze tool ook zelf gebruiken om te controleren of zij de informatieveiligheidsstandaarden toepast en om kennis op te doen over hoe deze standaarden kunnen worden geïmplementeerd.
Hoe beoordeelt u de unanieme wens van de respondenten voor een landelijke generieke voorziening, zoals deze uit het onderzoek naar voren komt? Wat zijn de voor- en nadelen van een landelijke generieke voorziening?
Ik onderschrijf het belang van en herken de behoefte aan een mogelijkheid voor de overheid tot veilige communicatie via e-mail. E-mail is een populair doelwit voor aanvallers, die daarnaast voortdurend op zoek zijn naar nieuwe middelen om een aanval mee op te zetten.3 Om aan deze veranderende dreiging het hoofd te kunnen bieden, worden diverse acties ondernomen.
Om de veiligheid van e-mail in den brede te vergroten is in februari 2017 de Veilige E-mail Coalitie opgericht met steun van het Ministerie van EZK en het Forum Standaardisatie. De aangesloten bedrijven, brancheorganisaties en overheden hebben met een ondertekende intentieverklaring afgesproken aan de slag te gaan met het invoeren van standaarden voor het beveiligen van e-mailverkeer en daarbij samen te werken. Op die manier kan zowel phishing als het afluisteren van e-mail worden tegengegaan.4
Het NCSC heeft factsheets uitgebracht om organisaties te helpen bij het juiste gebruik van de standaarden.
Voor veilige communicatie tussen overheid en burgers bestaat een landelijke voorziening in de vorm van de berichtenbox van MijnOverheid. Deze is geïnitieerd met als doel een veilig communicatiekanaal te creëren waarin berichten gegarandeerd en tijdig worden afgeleverd en geen onduidelijkheid ontstaat over de daadwerkelijke afzender of de authenticiteit van overheidsberichten en waarin niemand mee kan kijken. Deze voorziening wordt zowel door burgers als overheidsdienstverleners – ook gemeenten – steeds meer gebruikt.
Naast deze acties zijn er geen plannen om te komen tot een ICT-project voor generieke e-mail bij de overheid.
Bent u bereid om in samenspraak met de medeoverheden te bekijken of er een landelijke generieke voorziening kan komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'The impenetrable program transforming how courts treat DNA evidence' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «The impenetrable program transforming how courts treat DNA evidence»?1
Ja.
Hoe duidt u het bericht dat bij het onderzoeken van gemixte DNA-monsters in rechtszaken in de Verenigde Staten gebruik gemaakt wordt van «probalistic genotyping» waarvan de algoritmes niet bekend zijn?
Het is belangrijk dat de betrouwbaarheid van forensische onderzoeksmethoden door betrokken partijen getoetst kan worden. Deze toetsing wordt gefaciliteerd als de software vrij toegankelijk is. Daarom is er in Nederland door het NFI gekozen voor probabilistische genotypering door middel van open source software.
In Nederland mag alleen DNA-onderzoek in strafzaken worden verricht in een laboratorium dat daarvoor door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025, en dat deskundig is op het terrein van forensisch DNA-onderzoek. Hoewel open source software onafhankelijke toetsing faciliteert, wil dit overigens niet zeggen dat software die niet open source is onvoldoende getoetst kan worden. Voor een geaccrediteerd DNA-laboratorium geldt als eis dat de kwaliteit van de interpretatie van de resultaten voldoende transparant is.
Wordt er in Nederland ook gebruik gemaakt van bedrijven die helpen DNA te analyseren met behulp van «probalistic genotyping» en software zoals TrueAllele als normale laboratoriumtests geen resultaten opleveren omdat er sprake is van een mix van gevonden DNA? Zo ja, zijn de algoritmes waarvan gebruik gemaakt wordt openbaar?
Een groot deel van de forensische sporen bevat celmateriaal van meer dan één persoon waarbij de hoeveelheid bijgedragen celmateriaal van elk individu sterk kan verschillen. Bijdragen van meer personen en bijdragen die minimale hoeveelheden celmateriaal representeren maken mengprofielen complexer waardoor probabilistische genotypering nodig kan zijn voor interpretatie. Daarom wordt ook in Nederland gebruikt gemaakt van probabilistische genotypering. Het NFI maakt bewust gebruik van probabilistische genotypering door middel van open source software die in samenwerking met een Europese partner is ontwikkeld en vrij ter beschikking staat van de forensische praktijk.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om mensen te veroordelen op basis van software dat gebruik maakt van een onbekend algoritme omdat deze programma’s fouten of aannames kunnen bevatten die rechters of advocaten niet kunnen inschatten en verschillende software verschillende uitkomsten kan geven?
Het is belangrijk dat de betrouwbaarheid van forensische onderzoeksmethoden, met inbegrip van de gebruikte software, door betrokken partijen en door de rechter getoetst kan worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 faciliteert open source software de controle daarvan. De rechter beoordeelt of het voorgelegde onderzoeksrapport en de daarvoor gebruikte algoritmen voldoende deugdelijk zijn om tot een oordeel omtrent de waarheidsvinding te kunnen komen. De rechter kan daarvoor deskundigen oproepen.
Bent u het eens met de uitspraak in het rapport van Obama’s Council of Advisors on Science and Technology dat als het gaat om «probablistic genotype matching» «substantially more evidence is needed to establish foundational validity»?2 Zo nee, waarom niet?
Het President’s Council of Advisors on Science and Technology rapport heeft de methode die gebruikt wordt door het NFI niet opgenomen. Op dit moment is probabilistische genotypering een geaccepteerde onderzoeksmethode die breed in het forensische onderzoek wordt ingezet.
Wat is het wettelijk kader in Nederland om gebruik te maken van «probalistic genotyping» om misdaden op te lossen?
Het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken is het wettelijk kader waarbinnen DNA-onderzoek in strafzaken wordt gedaan. Artikel 9, lid 2 van dit besluit biedt de mogelijkheid om verschillende methoden te gebruiken, mits deze zijn goedgekeurd bij het verlenen van de accreditatie, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2. De berekening van de bewijskracht van de waargenomen overeenkomst van het DNA-profiel van het spoor met het DNA-profiel van de persoon van interesse is bij het NFI onderdeel van een geaccrediteerde verrichting.
Indien er in Nederland gebruik gemaakt wordt van «probalistic genotyping», bent u dan bereid de betrouwbaarheid van dit soort DNA-onderzoek (inclusief de algoritmes) in Nederland verder wetenschappelijk te laten onderzoeken?
Het NFI maakt – als gezegd – bewust gebruik van probabilistische genotypering door middel van open source software die in samenwerking met een Europese partner is ontwikkeld. Hierover is in een tiental peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften uitgebreid en in detail gepubliceerd. De software staat vrij ter beschikking van de forensische praktijk, dus ook van particuliere laboratoria. Forensische onderzoeksmethodes zijn continu in ontwikkeling. Het NFI werkt hiervoor nauw samen met wetenschappelijke instituten in het binnen- en buitenland. Ook op het gebied van probabilistische genotypering vindt doorontwikkeling en toetsing plaats. Ik zie dan ook geen aanleiding om de betrouwbaarheid van de methode nader wetenschappelijk te laten onderzoeken.
Wordt er op andere momenten in de strafrechtketen gebruik gemaakt van algoritmes die invloed hebben op de strafmaat, dan wel de veroordeling van verdachten? Deelt u de mening dat dergelijke algoritmes openbaar moeten zijn?
Het NFI benut allerlei software en apparatuur waarbij gebruik wordt gemaakt van niet door het NFI ontwikkelde algoritmes. De producent daarvan zal dit veelal niet vrijgeven om commerciële redenen. De bij het NFI gebruikte methode of apparatuur wordt wanneer relevant gevalideerd. Dit gebeurt bijvoorbeeld door simpelweg een monster te onderzoeken waarvan de data al bekend zijn, om daarmee de betrouwbaarheid van het resultaat te controleren.
Open source software heeft in beginsel de voorkeur, omdat dat de transparantie en toegankelijkheid voor alle partijen ten goede komt. Voordeel is tevens dat bepaalde software, doordat het open source is, vaak wordt gebruikt, waardoor eventuele omissies snel aan het licht komen en kunnen worden hersteld.
Contourenlijnen in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat aardbevingen zich niet aan bestuurlijke contouren houden?
Voorop staat dat NAM als mijnbouwonderneming aansprakelijk is voor schade als die het gevolg is van gaswinning uit het Groningenveld, ongeacht de locatie. Op dit moment vindt intensief overleg plaats tussen alle betrokken partijen over een nieuw schadeprotocol, waarin NAM geen rol meer speelt in de beoordeling van schademeldingen. Dit heeft de hoogste prioriteit van mijzelf en de regionale bestuurders. Op de praktische inrichting van dit protocol kan ik nu echter niet vooruitlopen.
Deelt u de mening dat daarom de contouren geen enkele rol meer zouden moeten spelen in de beoordeling en afhandeling van schade en versterking van woningen?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u dat ten aanzien van het versterken van woningen buiten het zogenaamde contourengebied andere bouwnormen worden gehanteerd?
Het doel van de versterkingsoperatie is te verzekeren dat inwoners van het aardbevingsgebied net zo veilig zijn als die in de rest van Nederland. Juist daarom gelden in dit gebied – aanvullend op de algemene bouwregelgeving – de eisen van de Nationale Praktijkrichtlijn.
Deelt u de mening dat als mensen zelfs na een rechtszaak in het gelijk worden gesteld, het onbestaanbaar is dat nu weer de contourenlijn ter tafel wordt gebracht waardoor bewoners op achterstand worden gesteld?
Uw vraag lijkt te verwijzen naar een individueel geval dat onder de rechter is, of is geweest, waar ik als Minister niet op in kan gaan. Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden op de voorgaande vragen.
Bent u bereid om los van de contourenlijnen de norm van de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) voor veilige gebouwen te hanteren als er schade is aan woningen en gebouwen en er versterkt moet worden, ook als deze norm niet is opgenomen in het Bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?
De NPR is specifiek gericht op nieuwbouw of versterking van gebouwen in verband met het risico op aardbevingen. Buiten het gebied waar de NPR wordt toegepast, zijn de effecten van een beving als gevolg van gaswinning dusdanig klein dat toepassing van de NPR bovenop de algemeen geldende bouwnormen geen toegevoegde waarde heeft.