Het bericht ‘Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op’ |
|
Cem Laçin (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een deel van de vrachtwagenchauffeurs die donderdag 19 januari 2018 tijdens de storm de weg op gingen, daartoe werd «gedwongen» door hun baas? Zo ja, welke maatregelen gaat u tegen ondernemers nemen die hun chauffeurs expliciet of impliciet te kennen hebben gegeven dat er gevolgen zouden zijn als ze niet door zouden rijden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het ontoelaatbaar wanneer chauffeurs onder druk worden gezet onder dergelijke omstandigheden te rijden als tijdens de storm van donderdag 18 januari 2018. Ik heb meteen het initiatief genomen om met de transport- en logistieke sector om tafel te gaan om te bezien welke maatregelen bij (verwachte) extreme weersomstandigheden genomen kunnen worden. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden en ik zal de Kamer op korte termijn hierover informeren.
Bent u bereid een verbod, voor het tijdens een code Rood weeralarm rijden met lege vrachtwagens met zeil en kleine vrachtwagens tot 7,5 ton, in te voeren, waarbij handhaving eenvoudig achteraf kan, door bij een ongeval te controleren of dit verbod is overtreden? Bent u bereid in het geval van een overtreding te voorzien in oplegging van een boete aan de transportondernemer met daarbovenop alle kosten aan wegen, van berging en andere maatschappelijke kosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat werkgevers een verantwoordelijkheid hebben om hun niet Nederlands sprekende chauffeurs in te lichten bij cruciale informatie zoals code rood? Bent u bereid te onderzoeken hoeveel van de minstens 66 omgewaaide vrachtwagens bestuurd werden door niet Nederlands sprekende chauffeurs? Zo ja, wanneer komt deze informatie naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, de werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om de chauffeurs in te lichten over de risico’s voor henzelf en derden in het verkeer. De uiteindelijke beslissing te rijden tijdens extreme weersomstandigheden vind ik een gedeelde verantwoordelijkheid van opdrachtgever, vervoerder en chauffeur. Het is uiteraard belangrijk dat alle vrachtwagenchauffeurs, onafhankelijk van waar ze vandaan komen of welke taal ze spreken, op de hoogte zijn wanneer een code rood is afgegeven. De communicatie rond extreme weersomstandigheden is onderdeel van gesprek in de contacten met de transportsector.
Deelt u de mening dat de informatievoorziening met betrekking tot een weeralarm beter moet worden, waarbij ook niet Nederlands sprekende chauffeurs op de hoogte moeten zijn van deze waarschuwingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik bekijk samen met de transportsector welke maatregelen uitvoerbaar en effectief zouden kunnen zijn om herhaling in te toekomst te voorkomen. Hierbij wordt ook gekeken naar de informatievoorziening. Ik zal de Kamer op korte termijn per brief informeren.
Berichten dat Belgische en Duitse defensiehelikopters met grote problemen kampen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote problemen met nieuwe reddingshelikopter Defensie»?1
Ja.
Klopt het dat de vier Belgische NFH-90-helikopters door problemen met de radar sinds kort allemaal aan de grond staan en tot wel anderhalf jaar buiten gebruik zijn?
België heeft vier NH-90 helikopters van het type NFH: NATO Frigate Helicopter, de maritieme uitvoering van de NH-90 helikopter. Drie daarvan staan op dit moment aan de grond in verband met een gepland modificatieprogramma («retrofit») dat alle NH-90»s van dit type doorlopen. Het doel van dit programma is de helikopters van de beoogde eindconfiguratie te voorzien, zoals contractueel bepaald. Hiermee zal ook het radarsysteem op het gewenste niveau komen. Het eerste van de drie toestellen die de retrofitondergaan, zou in maart van dit jaar beschikbaar moeten zijn. Het tweede toestel ondergaat de retrofitin de herfst en het derde in het begin van 2019. Ook de vierde NFH-helikopter is tijdelijk niet beschikbaar in verband met regulier onderhoud. Deze helikopter is evenwel medio februari 2018 weer operationeel inzetbaar.
Ook de Nederlandse NH-90 toestellen, alle van het NFH-type, moeten een upgrade in het retrofitprogramma ondergaan. Het verschil met België is dat Nederland een groter aantal NH-90 helikopters heeft dan België (twintig, in plaats van vier), waardoor de retrofit beter binnen de operationele planning op te vangen is. Nederland laat de upgrade bovendien bij een ander bedrijf uitvoeren dan België. Met dit bedrijf zijn afspraken gemaakt over de doorlooptijden van de werkzaamheden zonder ingrijpende gevolgen voor de beschikbaarheid en operationele inzetbaarheid van de Nederlandse NH-90»s.
België heeft twee verschillende typen NH-90 helikopters. Het ene type betreft de eerder genoemde NATO Frigate Helicopter (NFH), het andere de Tactical Transport Helicopter (TTH). De retrofit is nodig voor het NFH-type, niet voor het TTH-type, dat beschikbaar en inzetbaar is. Met het TTH-type, waarvan België er net zoals het NFH-type vier heeft, neemt België deel aan MINUSMA.
Klopt het dat de Nederlandse NFH-90-helikopters met dezelfde problemen kampen, zoals de VRT schrijft? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor de inzetbaarheid van de toestellen en de oefengereedheid van de piloten? En welke maatregelen gaat u nemen om de problemen zo snel mogelijk te verhelpen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekenen de problemen met de Belgische NFH-90’s voor de Belgische bijdrage aan MINUSMA, die in de eerste helft van 2018 onder meer zou bestaan uit twee NH-90-helikopters? Kunnen de Nederlandse militairen in Gao vanaf maart nog rekenen op de door België toegezegde transport- en (medische) evacuatiecapaciteit?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht «Bundeswehrpiloten müssen auf ADAC-Helikoptern trainieren»?2
Ja.
Klopt het dat de Duitse NH-90’s en Tigre-gevechtshelikopters met zulke omvangrijke technische problemen kampen dat ze nauwelijks inzetbaar zijn en dat de piloten van deze toestellen noodgedwongen hun vlieguren maken in EC-135-helikopters van de Duitse wegenwacht?
De staat van de helikoptervloot in Duitsland is een Duitse aangelegenheid die Nederland niet kan beoordelen.
Hoe beoordeelt u de berichten dat de staat van de Duitse defensiehelikoptervloot, die onder meer belast is met de bescherming van de Nederlandse militairen in Mali, «catastrofaal» zou zijn? Kunt u daarbij ook ingaan op het dodelijke ongeluk met een Duitse Tigre in juli 2017 ten noorden van Gao en het vliegverbod dat in oktober 2017 enige tijd van kracht was voor alle Duitse NH-90’s vanwege technische onvolkomenheden?
De Duitse deelname met helikopters aan MINUSMA is op orde. Het personeel is getraind en het materiaal voldoet aan de eisen. Het voortzettingsvermogen van de Duitse helikopters is evenwel niet onbeperkt. Daarom zal Duitsland de helikopters medio 2018 terugtrekken.
Op 26 juli 2017 crashte één van de Duitse Tigre helikopters. In verband daarmee hebben de Tigres die dag niet meer gevlogen en waren zij niet beschikbaar voor Nederland. Eén dag later, op 27 juli, waren de Duitse helikopters weer beperkt inzetbaar, men noemt dat in extremis. Dit betekent dat de toestellen vanaf dat moment beschikbaar waren voor escalatiedominantie ten behoeve van de Nederlandse Long Range Reconnaissance Patrol Taskgroup. Vanaf 4 oktober 2017 waren de Tigres weer volledig inzetbaar.
Deelt u de zorgen over de veiligheid en inzetmogelijkheden van de Nederlandse militairen in Mali, die voor luchtsteun en (medische) evacuaties afhankelijk zijn van onder meer Duitse helikopters? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen adresseren?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich uw uitspraken over de beschikbaarheid van Duitse en Belgische helikopters in Gao tijdens het algemeen overleg over de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA op 4 december 2017 («Dat moet geregeld zijn, anders kunnen we [...] niet opereren.»)?
Ja.
Is er, in het licht van de berichtgeving over de zorgelijke staat van de Duitse en Belgische defensiehelikoptervloot, aanleiding om de Nederlandse operaties in Mali aan te passen? Bent u in voorkomend geval bereid passende maatregelen te nemen en de Kamer te informeren?
Nee, er is geen aanleiding te twijfelen aan de Duitse of Belgische helikopterbijdrage aan MINUSMA. De Nederlandse operaties in Mali behoeven derhalve geen aanpassing.
Wat kunt u zeggen over de helikoptercapaciteit in Gao in de tweede helft van 2018? Hoe concreet zijn de toezeggingen van El Salvador en Jordanië om respectievelijk gevechts- en transporthelikopters te leveren? Met welke andere landen bent u in gesprek?
De helikoptercapaciteit in Gao in de tweede helft van 2018 is een verantwoordelijkheid van de VN. Nederland is belanghebbend, maar niet eindverantwoordelijk. Als belanghebbende is Nederland over de beschikbaarheid van helikoptercapaciteit in gesprek met zowel de VN als individuele landen.
De toezegging van El Salvador om de Duitse Tigre helikopters af te lossen medio 2018 is concreet. Defensie beziet thans de capaciteiten van de helikopters van El Salvador om te bepalen of deze een geschikte vervanger zijn voor de Tigres ter ondersteuning van de Nederlandse operaties.
Jordanië heeft de VN toegezegd om Super Puma transporthelikopters te leveren om de Belgische en Duitse NH-90 helikopters af te lossen. De onderhandelingen daarover tussen Jordanië en de VN lopen op dit moment echter nog.
Zodra meer bekend is over de inzet van helikoptercapaciteit in de tweede helft van 2018 wordt u hierover geïnformeerd, zoals ik u tijdens het algemeen overleg van 4 december 2017 heb toegezegd.
Krijgt de Force Generation Conference van 22 mei 2017, waar onder meer werd gesproken over een VN-rotatieschema voor schaarse capaciteiten, een vervolg? Zo ja, wanneer? Zo nee, bent u bereid zich daarvoor in te zetten?
In mei 2018 is de volgende Force Generation Conference in New York. Nederland is voorstander van een rotatieschema voor schaarse capaciteit, waaronder helikoptercapaciteit, en steunt de VN bij het instellen van een dergelijk schema.
Het bericht ‘Rijkswaterstaat deelde vertrouwelijke informatie van 'weggepeste' vuurtorenwachter met haar collega's’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat deelde vertrouwelijke informatie van «weggepeste» vuurtorenwachter met haar collega's»1 en de uitzending van EenVandaag van 23 januari 2018?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er niet tijdig en adequaat is ingegrepen door Rijkswaterstaat en dat er nu voor de tweede keer onderzoek gedaan moet worden?
Sinds januari 2016 zet Rijkswaterstaat zich in om de situatie adequaat op te lossen. Nadat in de loop van 2016 mediation en gesprekken op de werkvloer niet tot een normalisering van de verhoudingen hebben geleid, is in november 2016 door de Directeur Scheepvaart- en Watermanagement van het onderdeel Rijkswaterstaat Verkeer- en Watermanagement opdracht gegeven om op objectieve, onafhankelijke wijze te onderzoeken wat de oorzaak is van de spanningen op de Brandaris tussen betrokkene en haar collega’s en in hoeverre deze opgelost kunnen worden. De opdracht is verleend aan het Expertisecentrum Organisatie & Personeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ECO&P), gelet op zijn ervaringen op dit gebied. Het ECO&P houdt zich voor de hele rijksoverheid bezig met onder meer conflictbemiddeling. Het onderzoek was in mei 2017 gereed.
De discussie tussen partijen over de uitkomst van het door ECO&P uitgevoerde onderzoek was voor de dienstleiding van Rijkswaterstaat aanleiding om de heer B. Eenhoorn, (waarnemend burgemeester Amstelveen en in het verleden burgemeester van Schiermonnikoog) eind juni 2017 te vragen te verkennen, of en op welke wijze een verbetering van de situatie kan worden bereikt en werkzame verhoudingen kunnen worden gerealiseerd. De heer Eenhoorn heeft in augustus 2017 zijn eindrapportage uitgebracht en onder andere de aanbeveling gedaan de feiten door een onafhankelijke commissie te laten vaststellen en wegen.
Deze onafhankelijke onderzoekscommissie is begin januari 2018 aan de slag gegaan en bestaat uit drie zeer ervaren en deskundige onderzoekers op het gebied van omgangsvormen op de werkvloer. Voorzitter is de heer mr. S.B. Boelens. De andere leden (een psycholoog/seksuoloog en een jurist) zijn onderzoekers van het bureau Bezemer Kuiper & Schubad. Het onderzoek moet 1 april a.s. zijn afgerond.
Wat vindt u ervan dat er medische informatie van de betrokkene is gedeeld met collega’s?
Het onderzoeksrapport dat in mei 2017 door ECO&P is uitgebracht over de oorzaak van de spanningen tussen betrokkene en haar collega’s bevat enkele passages waarin persoonsgegevens en gegevens over de gezondheidstoestand van betrokkene zijn opgenomen.
Het onderzoeksrapport is verstrekt en besproken met de collega’s op de Brandaris, aangezien zij ook onderdeel waren van het onderzoek. Dat de gegevens over de gezondheidstoestand van betrokkene hierbij bekend zijn geworden, had niet mogen gebeuren. Rijkswaterstaat heeft hiervoor excuses aangeboden en het rapport weer bij de collega’s teruggehaald.
Vindt u dat de positie van het Expertisecentrum Organisatie en Personeel (EC O&P) onafhankelijk genoeg is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De adviseurs van ECO&P hebben een onafhankelijke positie ten opzichte van de afnemer/opdrachtgever. Ten behoeve van die onafhankelijkheid zijn verdere waarborgen in de processen en het kwaliteitssysteem van ECO&P ingericht. Voorts is een groot deel van de professionals gecertificeerd en/of aangesloten bij een beroepsvereniging. Dit biedt een externe borging.
Deelt u de twijfels over de kwaliteit van het lopende onderzoek? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u ervan dat de heer Kreemers zich heeft teruggetrokken als commissielid?
Nee, ik deel deze twijfels niet. Deze onafhankelijke onderzoekscommissie bestaat uit drie zeer ervaren, deskundige en onafhankelijke onderzoekers op het gebied van omgangsvormen op de werkvloer.
De onderzoeksopdracht biedt de commissie ruimte om alle relevante feiten die aan de spanningen ten grondslag liggen, te onderzoeken en te waarderen. Het is aan de commissie om te bepalen op welke wijze het onderzoek wordt uitgevoerd en welke mensen daarbij worden gehoord.
Ik vind het spijtig dat de heer Kreemers (voorgedragen door betrokkene als commissielid) niet is toegetreden tot de commissie.
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW ook een rol zou moeten spelen in dit soort zaken, in het kader van psychosociale arbeidsbelasting en een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Alle werkgevers zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting (PSA), waaronder pesten, te voorkomen of te beperken. De Inspectie SZW houdt toezicht op de handhaving van deze verplichting en speelt hierin dus al een rol. Dit toezicht doet de Inspectie SZW risicogestuurd en effectgericht programmatisch. Zo heeft de Inspectie tussen augustus 2016 en maart 2017 controles uitgevoerd bij een aantal hoogrisicosectoren op het gebied van pesten en agressie en geweld. Daarbij is ook gekeken naar sectoren binnen de overheid, te weten het onderwijs en de rechtbanken. De ervaringen en indrukken die bij die inspecties zijn opgedaan worden door de Inspectie SZW actief gedeeld met de betrokken ministeries.
Ook in 2018 zal de Inspectie SZW aandacht besteden aan psychosociale arbeidsbelasting. Daarnaast volgt bij een klacht van een vakbond of ondernemingsraad altijd een onderzoek.
De Inspectie SZW brengt het belang van vertrouwenspersonen en procedures ook onder de aandacht bij stakeholders als arbodiensten, A&O-deskundigen, bedrijfsartsen, werkgevers- en werknemersorganisaties.
Wat vindt u van de conclusie van Pesten op de Werkvloer, in de uitzending van EenVandaag, dat klachten over pesten op de werkvloer vooral komen van werknemers in dienst van de overheid?
Vindt u ook dat de overheid een voorbeeldrol zou moeten vervullen als het gaat om een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Is pesten en veiligheid op de werkvloer onderdeel van de opleiding van leidinggevenden bij de overheid?
Er is een grote diversiteit aan opleidingen voor leidinggevenden binnen de overheid. Defensie en politie bijvoorbeeld kennen kaderopleidingen voor hun officieren en onderofficieren. Veel managers bij overheidssectoren volgen HBO-of universitaire managementopleidingen. Overheidswerkgevers zijn primair zelf verantwoordelijk voor de opleiding van hun leidinggevenden.
Ook bij de sector Rijk bestaat er geen generieke opleiding die alle leidinggevenden verplicht volgen. Hoewel pesten op de werkvloer niet altijd een afzonderlijk thema is, wordt er in diverse opleidingen voor leidinggevenden wel aandacht aan besteed onder de thema’s integriteit, inclusie en het voeren van het goede gesprek. Er is veel materiaal over integriteit in brede zin beschikbaar, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk, en daarnaast diverse handreikingen, flyers en factsheets. Ook het Ministerie van SZW heeft verschillende relevante instrumenten ontwikkeld, zoals een brochure voor leidinggevenden «een goede werksfeer, laten we dat zou houden»4.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van TNO blijkt dat pesten op de werkvloer nog steeds heel vaak voorkomt? Wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?
De cijfers uit de NEA geven aan hoe belangrijk het is dat dit onderwerp aandacht blijft krijgen. Richting werkend Nederland is hier vanuit het Ministerie van SZW reeds veel aandacht aan besteed, onder andere middels publiekscampagnes om het onderwerp meer bespreekbaar te maken. Tevens zijn ondersteunende informatie en instrumenten beschikbaar gesteld aan werkgevers en werknemers, aangezien vooral zij samen zullen moeten werken aan een veilige en gezonde werkomgeving.
Ook de komende jaren blijft het Ministerie van SZW actief op dit onderwerp, onder meer door het organiseren van een aantal bijeenkomsten om aandacht te besteden aan het belang van een veilige werkcultuur en het opnieuw onder de aandacht brengen van ontwikkelde instrumenten onder specifieke doelgroepen, zoals leidinggevenden, ondernemingsraadleden en vertrouwenspersonen. Ook zal het Actieteam PSA in 2018 zo’n twintig organisaties actief begeleiden bij het aan de slag gaan met maatregelen om psychosociale arbeidsbelasting, waaronder ongewenste omgangsvormen, aan te pakken. De ervaring en kennis die met deze interventies wordt opgedaan, zal breed worden gedeeld.
Daarnaast wordt momenteel in opdracht van SZW een onderzoek uitgevoerd naar de positie en de rol van vertrouwenspersonen in het voorkomen en tegengaan van ongewenste omgangsvormen. Hierbij wordt bekeken hoe de positie van vertrouwenspersonen versterkt kan worden.
Vindt u dat er voldoende mogelijkheden zijn om ook de pesters aan te pakken? Zo ja, wat zijn deze mogelijkheden en hoe worden deze ingezet? Zo nee, hoe kan dit worden verbeterd?
Het creëren van een veilige werkomgeving, waarin grenzen aangegeven en gerespecteerd kunnen worden, is cruciaal om ongewenst gedrag, zoals pesten, te voorkomen. Hierbij ligt de eerste verantwoordelijkheid bij werkgevers. Zij hebben, zoals gezegd, de verplichting om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting (PSA), waaronder pesten, te voorkomen of te beperken.
Daarvoor is het belangrijk dat er een cultuur is waarin ongewenst gedrag bespreekbaar kan worden gemaakt. Hier zullen werkgevers en werknemers met name preventief op moeten acteren, door te werken aan een veilige en gezonde werkomgeving. Zoals ook in het antwoord op vraag 10 is aangegeven, zullen in 2018 praktische handvatten hiertoe onder de aandacht van verschillende doelgroepen worden gebracht.
De regelgeving geeft voldoende handvatten om pesten op het werk aan te pakken. De Inspectie SZW inspecteert en handhaaft op de verplichting uit de arbeidsomstandighedenwet. Ernstige gedragingen die onderdeel kunnen uitmaken van pesten, zoals bedreiging en intimidatie zijn bovendien strafbaar.
Het bericht dat de Palestijnse Autoriteit voor 50 miljoen dollar een privéjet heeft aangeschaft voor Mahmoud Abbas |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amid funding cut fears, PA purchases $ 50 million private jet for Abbas»?1
Ja.
Klopt het dat de Palestijnse Autoriteit 50 miljoen dollar heeft gespendeerd aan een privéjet dat gebruikt zal gaan worden door Mahmoud Abbas?
De Palestijnse Autoriteit (PA) heeft in augustus 2017 een nieuw regeringsvliegtuig aangeschaft voor een bedrag van circa 50 miljoen dollar. Deze is geheel gefinancierd vanuit PA- en PLO-middelen en vervangt een ouder en inefficiënter toestel. De aanschaf van een regeringstoestel lijkt een grote uitgave voor een regering die voor een belangrijk deel van diens inkomsten afhankelijk is van donorbijdragen. Er zijn geen Nederlandse of Europese bijdragen voor de aanschaf gebruikt. Die bijdragen zijn geoormerkt voor specifieke uitgaven en voorzien van waarborgen om te voorkomen dat die voor andere doeleinden worden gebruikt. Deze waarborgen zijn volgens de Europese Rekenkamer robuust.
Hoe beoordeelt u de noodzaak van die aankoop?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de acute noodzaak voor Nederland om versneld 13 miljoen euro beschikbaar te stellen aan de United Nations Relief Works Agency (UNRWA), terwijl de Palestijnse Autoriteit zelf klaarblijkelijk voldoende middelen in kas heeft om de subsidiekorting van de Verenigde Staten te compenseren?
Zoals vermeld in de antwoorden op de Kamervragen Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1051) heeft het kabinet besloten de geplande jaarbijdrage voor UNRWA versneld beschikbaar te stellen, met twee tot drie weken, om een acuut financieringsprobleem te mitigeren en UNRWA de kans en tijd te geven om andere donoren te vinden. Naast Nederland hebben 10 andere donoren een versnelde bijdrage aan UNRWA overgemaakt. Daarnaast hebben de Verenigde Staten een bedrag van USD 60 miljoen overgemaakt aan de organisatie met een oproep aan andere donoren om hun bijdrage te vergroten. Nederland heeft zich eveneens ingezet voor het verbreden van de donorbasis, onder meer tijdens de conferentie in Rome over de financiële situatie van UNWRA, op 15 maart jl. Tijdens die conferentie is een bedrag van USD 83,5 mln. toegezegd, waarvan USD 50 mln. van Qatar afkomstig is. UNRWA heeft hierdoor voldoende fondsen om de dienstverlening de komende maanden voort te zetten en verder te gaan met diens inzet om de donorbasis te verbreden. Nederland blijft deze inspanningen steunen Het voortzetten van de dienstverlening van UNRWA is essentieel voor de stabiliteit en het verlichten van de nood in Gaza, Libanon, Jordanië en Syrië.
Wilt u toezeggen dat Nederland per direct stopt met het financieel steunen van de Palestijnse Autoriteit en er op toeziet dat er op geen enkele manier en via geen enkel kanaal nog Nederlands belastinggeld gaat naar de Palestijnse Autoriteit, noch nationaal, noch in EU-verband, noch internationaal? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland en de Europese Unie steunen sinds de Oslo-akkoorden de Palestijnse Autoriteit bij het ontwikkelen van diens instituties en economie ten behoeve van de staatsopbouw. Het kabinet is van mening dat het stopzetten van Nederlandse- dan wel Europese bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit in contrast staat met de verwezenlijking van het doel zoals gesteld in het regeerakkoord, namelijk het behoud en verwezenlijking van de twee-statenoplossing, waarbij een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat bestaat naast een veilig en internationaal erkend Israël. Tijdens de Ad Hoc Liasion Committee (AHLC) van 21 maart jl. benadrukte de EU net als de meeste andere AHLC leden eveneens het belang van de twee-statenoplossing in lijn met de EU parameters, benadrukte de EU dat het belang van het werk van UNRWA voor stabiliteit in Gaza en waarschuwde tegen het verlagen van financiële bijdragen. De internationale steun is onder de huidige omstandigheden nodig om die levensvatbare Palestijnse staat te helpen verwezenlijken en draagt daarnaast bij aan stabiliteit in de Palestijnse Gebieden.
De verhuizing van Galileo Security Monitoring Centre naar Spanje |
|
Jan Paternotte (D66), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Space policy: Galileo Security Monitoring Centre back-up site moves to Spain»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Welke landen waren in de race om het Galileo Security Monitoring Centre naar hun land te halen?
De volgende landen hebben gereageerd op de uitvraag van de Europese Commissie: België, Duitsland, Spanje, Portugal, Slovenië, Roemenië, Italië en Polen.
Is Nederland met het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) van het European Space Agency (ESA) in de race is geweest om het Galileo Security Monitoring Centre naar Nederland te halen? Zo ja, waarom is dat niet gelukt? Zo nee, waarom niet?
Een Nederlandse kandidatuur voor het Security Monitoring Centre is zeer serieus overwogen. Op kabinetsniveau is besloten Nederland niet kandidaat te stellen voor dit back-up centrum om zich volledig te kunnen richten op het Europees Medicijn Agentschap.
Wat is de reden dat er is gekozen voor Spanje?
De Europese Commissie heeft op basis van objectieve criteria de biedingen van de verschillende lidstaten beoordeeld. De Spaanse inschrijving kwam als beste uit de bus.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de Britse hightech- en ruimtevaartsector?
Er zullen als direct gevolg van dit besluit 10–20 fte verdwijnen uit de Britse hightech- en ruimtevaartsector.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de Nederlandse hightech- en ruimtevaartsector?
Er zijn geen directe gevolgen van dit besluit voor de Nederlandse hightech- en ruimtevaartsector.
Op welke wijze zal er door de Europese Unie en Nederland in de toekomst worden samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk op het gebied van ruimtevaart?
Op dit moment valt niet te zeggen hoe de toekomstige relatie tussen de EU en het VK met betrekking tot de EU-ruimtevaartprogramma’s er uit zal zien. Dit is onderdeel van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (VK). De Commissie werkt op dit moment samen met de lidstaten aan aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren over het kader van de toekomstige relatie met als doel om deze op de Europese Raad van maart 2018 te kunnen vaststellen. Het VK heeft aangegeven betrokken te willen blijven bij de ruimtevaartprogramma’s van de EU: Galileo en EGNOS (satellietnavigatie), Copernicus (aardobservatie) en het Onderzoeks- en Innovatie kaderprogramma. Dit betreft mede het gebruik van het overheidssignaal van Galileo waarvoor het Security Monitoring Centre de veiligheid moet garanderen. Voor deze toegang dient een separaat verdrag te worden afgesloten.
Nederland blijft samenwerken met het VK via de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA). De ESA is een intergouvernementele organisatie bestaande uit 22 Europese lidstaten waaronder Nederland en het VK. De Britse regering heeft expliciet kenbaar gemaakt dat het VK lid blijft van de ESA.
Het gevaar van rechts-extremisme |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op de Kamervragen over het gevaar van rechts-extremisme?1
Ja.
Heeft het Openbaar Ministerie (OM) ambtshalve vervolging ingesteld tegen de uitlatingen van een Erkenbrand-bezoeker, zoals genoemd in de eerdere vragen 5 en 6 en die volgens uw antwoorden mogelijk strafbaar zouden kunnen zijn op grond van artikel 137c en/of 137d van het Wetboek Strafrecht? Zo ja, in welke fase bevindt zich deze vervolging? Zo nee, kent u de afwegingen van het OM om van vervolging af te zien?
In de antwoorden op de door u aangehaalde Kamervragen is aangegeven dat het hier uitlatingen betreft die mogelijk strafbaar zouden kunnen zijn op grond van artikel 137c en/of artikel 137d Sr. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 844). Voor de vraag of er daadwerkelijk sprake is van strafbare uitingen en een bewijsbare en vervolgbare zaak, zou nader (opsporings)onderzoek moeten worden gedaan.
Het OM is echter niet bekend met een aangifte, zodat nader (opsporings)onderzoek in beginsel niet in de rede ligt. Het is aan het OM om te besluiten over het starten van een (opsporings)onderzoek. In die onafhankelijke oordeelsvorming van het OM past mij als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol.
Is er inmiddels wel aangifte gedaan vanwege bovengenoemde uitlatingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), als uit onderzoek naar potentiele verstoring van de democratische rechtsorde blijkt dat een (kandidaat-)politicus of lid van een politieke partij daadwerkelijk een bedreiging voor de democratische rechtsorde zou kunnen betekenen, de desbetreffende politieke partij daarvan op de hoogte brengen? Zo ja, op grond waarvan en gebeurt dit in de praktijk ook? Zo nee, waarom niet?
De AIVD kan vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen naar personen of organisaties die door de doelen die zij nastreven of door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde (WIV2002, artikel 6, lid 2 onder a). Indien uit onderzoek blijkt dat van een (kandidaat-)politicus een dergelijke dreiging uitgaat, kan de AIVD de partijvoorzitter hiervan op de hoogte stellen middels een ambtsbericht. Over eventuele individuele gevallen worden geen uitspraken gedaan.
Het bericht ‘Europees pensioenfonds op rand van de afgrond’ |
|
Vicky Maeijer (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europees pensioenfonds op rand van de afgrond»?1
Ja.
Klopt het dat het pensioenfonds voor Europarlementariërs een tekort heeft van 326 miljoen euro?
In 2009 is de pensioenregeling voor leden van het Europees Parlement (hierna: EP) ingrijpend gewijzigd. Vanaf 2009 nemen alle EP-leden op grond van het Statuut van de leden van het Europees Parlement verplicht deel aan een Europese pensioenregeling.
Tot 2009 hadden EP-leden aanspraak op pensioen op basis van nationale regelgeving. Nederlandse EP-leden hadden recht op een Appa-pensioen (algemene pensioenwet politieke ambtsdragers) op dezelfde voet als Kamerleden. Daarnaast heeft het EP in 1990 een vrijwillig aanvullend pensioen voor gewezen leden van het EP; daartoe is een pensioenfonds ingesteld. Het dekkingstekort heeft betrekking op dit fonds. Deze vrijwillige pensioenregeling is eveneens in 2009 beëindigd. Het tekort heeft dus betrekking op vrijwillige aanspraken die tot 2009 zijn opgebouwd.
Overigens hebben op grond van een gedragscode de Nederlandse EP-leden ervoor gekozen te stoppen met het opbouwen van een pensioen op grond van deze vrijwillige aanvullende regeling. De meerderheid heeft er zelf voor gekozen geheel uit het fonds te stappen.
Weet u dat eind 2016 het totaal aan pensioenverplichtingen voor Europarlementariërs ruim 1,8 miljard euro betrof op een totaal van 67 miljard euro aan pensioenverplichtingen voor alle Eurocraten? Wat betreffen de verplichtingen per eind 2017?
De pensioenverplichtingen van 1,8 miljard euro hebben niet alleen betrekking op voormalige en huidige leden van het EP, maar ook op voormalige en huidige leden van de Europese Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Europese Rekenkamer. Overigens betreft het hier voor het EP de verplichtingen op grond van de pensioenregeling van na 2009.
De Europese Commissie heeft nog geen cijfers over de verplichtingen eind 2017 gepubliceerd. De «annual accounts» worden pas later in het jaar verwacht.
Vindt u het normaal dat Europarlementariërs met hun 63e levensjaar al met pensioen mogen gaan, terwijl Nederlanders die nu geboren worden tot hun 72e levensjaar moeten doorploeteren?
Het is aan het EP een oplossing voor deze problematiek te vinden. Het EP is zelf verantwoordelijk voor de houdbaarheid van zijn eigen vrijwillige aanvullende pensioenregeling. Het kabinet verwacht van de leiding van het EP een serieuze aanpak van dit probleem. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert. Dat geldt ook ten aanzien van pensioenen.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat terwijl:
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het te krankzinnig voor woorden zou zijn als de Nederlandse belastingbetaler straks opdraait voor het financiële wanbeleid en de goudomrande regelingen van zelfverrijkende Europarlementariërs? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit’ |
|
Michiel van Nispen (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanpak van de politie met betrekking tot de stelende Roma kinderen, waarbij de kinderen meegegeven worden aan willekeurige personen niet zijnde de ouders, ervoor zorgt dat de uitbuiting van Roma kinderen in stand gehouden wordt? Zo ja, op welke wijze kan dit worden voorkomen?
Hiertoe verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 9 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589)
Bent u bereid de inhoud van het interne rapport van de nationale politie en het Openbaar Ministerie met de Kamer te delen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal u dit spoedig doen toekomen. Bepaalde delen van het bestuurlijk signaal zal ik echter niet openbaar maken, omdat het gevoelige (opsporings)informatie, criminele handelwijzen en andere niet openbaar te maken informatie betreft.
Bent u bereid te onderzoeken of een betere samenwerking tussen de politie en jeugdbescherming en jeugdhulp instanties mogelijk is, zodat uitbuiting van Roma-kinderen optimaal kan worden voorkomen en deze kinderen perspectief krijgen zoals ieder ander kind? Zo nee, waarom niet?
Het WODC heeft, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU), in 2016 onderzoek gedaan naar kinderuitbuiting en de integrale aanpak. Daarin staan diverse aanbevelingen die ook relevant zijn op het terrein van samenwerking. Aan de verbetering van de samenwerking is een vervolg gegeven zoals verwoord in de antwoorden op de vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU)) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589).
Deelt u de mening dat bij politie en justitie sprake is van onvoldoende kennis en bewustzijn dat bij delicten gepleegd door minderjarigen sprake kan zijn van mensenhandel? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Deelt u de mening dat de kinderen te weinig gezien worden als slachtoffer en te veel als dader?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat er te weinig capaciteit is bij de recherche om bij arrestaties de uitbuiters op te sporen? Zo ja, bent u bereid om in het kabinet te bespreken hoe de capaciteit hiervoor uitgebreid kan worden?
Zaken waarbij sprake is van minderjarige slachtoffers van mensenhandel hebben prioriteit. De politie moet samen met het OM desalniettemin keuzes maken over de inzet van recherche-capaciteit. De politie heeft inmiddels 11 mensenhandel teams met daarin in totaal 400 mensenhandel rechercheurs. Deze teams draaien honderden mensenhandel onderzoeken per jaar. De genomen intensiveringsmaatregelen op mensenhandel, die ik in antwoord op de vragen van 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) reeds heb uiteengezet, moeten onder meer leiden tot een vergroting van de capaciteit op mensenhandel. Op 12 maart jl. heeft uw Kamer een brief over de stand van zaken van de versterking van de opsporing over onder meer de kwantitatieve versterking van de opsporing vanuit de toegekende gelden uit het Regeerakkoord ontvangen.2 Deze brief is besproken tijdens het Algemeen Overleg politie van 15 maart jl. Er loopt met de gezagen en de politie een zorgvuldig proces met betrekking tot de verdeling van de middelen uit het Regeerakkoord die met ingang van 2018 ter beschikking zijn gekomen voor extra politiecapaciteit3. Rond de voorjaarsnota zal worden aangegeven hoe het resterende deel van de 267 miljoen euro voor de politie uit het regeerakkoord verdeeld zal worden.
Wat is uw reactie op de vermelding dat Roma-kinderen vaak worden aangespoord om jong te trouwen, waarbij meisjes soms op hun veertiende al een kind krijgen, dat vervolgens zo snel mogelijk wordt ingezet voor criminele activiteiten?
Ik vind het verwerpelijk als minderjarige meisjes worden gedwongen om te trouwen en vervolgens worden uitgebuit. Dit betreft een cultuurhuwelijk gesloten volgens de Roma regels en niet een huwelijk voor de burgerlijke stand. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 van de leden van Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) zet Nederland op Europees niveau via de CAHROM in op de aanpak van problemen van huwelijksdwang en mensenhandel in relatie tot Roma gemeenschappen. Ook wordt er ingezet op het aanpakken van uithuwelijking van minderjarigen. Hierbij is de hele keten van preventie, signalering, hulpverlening, opvang en nazorg van belang. Huwelijksdwang en achterlating zijn vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Als (eventueel door tussenkomst van Veilig Thuis) aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) wordt gemeld dat een minderjarige wordt uitgehuwelijkt, of dreigt te worden uitgehuwelijkt, doet de RvdK een onderzoek naar de noodzaak van een eventuele ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel en verzoekt deze vervolgens aan de kinderrechter. In dit verband verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Wat is uw reactie op de vermelding dat de waarde van meisjes op de huwelijksmarkt ook bepaald wordt door hun capaciteiten als zakkenroller?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken hoe groot het aantal Roma-kinderen is dat uitgebuit wordt? Zo nee, waarom niet?
Er is in 2016 een WODC4 onderzoek afgerond. Nieuw onderzoek heeft naar mijn mening weinig meerwaarde. De verschillende partijen zijn aan de slag met het verbeteren van de aanpak van uitbuiting van minderjarigen. Dit onderwerp krijgt via het plan van aanpak mensenhandel de komende jaren extra aandacht.
Bent u bereid onderzoek te doen in hoeverre in Nederland criminele organisaties actief zijn die kinderen van hun ouders kopen of gekochte kinderen in Nederland inzetten?
Dit is een aspect dat valt onder het bredere fenomeenonderzoek kinderuitbuiting. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 is daarnaar in 2016 een onderzoek gedaan en verwacht ik niet dat een nieuw onderzoek voldoende meerwaarde zal hebben voor het versterken van de aanpak.
Het bericht ‘Lijst taksparadijzen halveert’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lijst taksparadijzen halveert»?1
Ja.
Om welke redenen zijn Barbados, Grenada, Zuid-Korea, Macao, Mongolië, Panama, Tunesië en de Verenigde Arabische Emiraten van de zwarte lijst gehaald? Kunt u per land specifiek de redenen aangeven waarom dat land niet meer op de zwarte lijst staat? Is er sprake van een daadwerkelijke gedragsverandering of is er slechts sprake van goede intenties en mooie woorden?
Ik verwijs voor een antwoord op deze vragen naar het verslag van de Ecofinraad van 23 januari jl.2 dat op 29 januari jl. aan uw Kamer is verzonden. In dit verslag wordt ingegaan op de redenen waarom de genoemde landen niet langer op de lijst met non-coöperatieve jurisdicties staan. In dat verslag is ook ingegaan op de criteria, het proces van het plaatsen van landen op een lijst met non-coöperatieve jurisdicties en het vervolg.
Wat zijn de criteria teneinde op de grijze lijst te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de grijze lijst niet openbaar? Bent u bereid te delen welke landen op de grijze lijst staan? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de grijze lijst alsnog openbaar wordt?
De landen die op de «grijze lijst» staan, worden door de EU als coöperatieve jurisdicties omschreven. Deze landen hebben zich gecommitteerd op uiterlijk in 2018 hun wetgeving aan te passen naar de internationale en EU-standaarden waaraan ze getoetst zijn en waar ze op dit moment niet (volledig) aan voldoen. Deze lijst met coöperatieve jurisdicties en de lijst met non-coöperatieve jurisdicties zijn beide vastgesteld tijdens de Ecofinraad van 5 december en opgenomen in de Raadsconclusies.3 Ik heb in de bijlage4 bij deze antwoorden deze landen opgesomd. Dat deze informatie niet eenvoudig vindbaar is, vind ik onbevredigend. Nederland heeft afgelopen weken daarom opnieuw bij verschillende gelegenheden aangegeven meer transparantie te willen rondom de EU-Gedragscodegroep, zeker waar het gaat om de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties.
Wij begrijpen dat u heeft gepleit voor sancties voor landen die op de zwarte lijst staan, hoe werd gereageerd op dit pleidooi? Wat gaat u doen om sancties realiteit te maken? Welke landen liggen dwars op dit punt?
In 2016 en 2017 hebben EU-lidstaten geregeld besproken of en zo ja, welke tegenmaatregelen konden worden genomen in het kader van de EU-lijst. In deze discussies heeft Nederland aangegeven voorstander te zijn van tegenmaatregelen. Nederland heeft tevens aangegeven dat enige flexibiliteit daarbij gewenst is, zodat lidstaten de voor hun wetgeving meest effectieve maatregel(en) kunnen invoeren. Een aantal EU-lidstaten wilde geen enkele tegenmaatregel overeenkomen, omdat zij van mening zijn dat de lijst op zichzelf al voldoende druk geeft op landen om hun wetgeving aan te passen. Een aantal lidstaten wilde juist wel verplichte tegenmaatregelen overeenkomen, om daarmee zoveel mogelijk druk uit te oefenen op landen om hun wetgeving aan te passen. Uiteindelijk is een compromis bereikt en zijn zowel fiscale als niet-fiscale tegenmaatregelen overeengekomen.5 Een van deze niet-fiscale tegenmaatregelen is dat in het EFSD (European Fund for Sustainable Development) een link wordt gelegd met de EU-lijst. Op fiscaal gebied hebben EU-lidstaten zich gecommitteerd om ten minste één van de volgende drie administratieve tegenmaatregelen toe te passen: (i) intensivering van het toezicht op bepaalde transacties, (ii) verhoogd risico op controle voor belastingplichtigen die voordelen ondervinden van bepaalde regimes of (iii) verhoogd risico op controle voor belastingplichtigen die structuren gebruiken waarin landen voorkomen die op de lijst staan. EU-lidstaten zijn ook een lijst met optionele tegenmaatregelen overeengekomen. EU-lidstaten zijn niet verplicht één van deze optionele tegenmaatregelen in te voeren. Later deze maand stuur ik u een afzonderlijke brief waarin ik uw Kamer uitgebreider informeer over de brede kabinetsinzet bij de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en brievenbusconstructies. In die brief zal ik ook nader ingaan op tegenmaatregelen in het kader van de EU-lijst.
Welke sancties heeft u in gedachten? Kunt u hierbij specifiek ingaan op een mogelijke gezamenlijke bronbelasting op dividenden, royalties en interest richting deze landen, alsmede op een aftrekbeperking op betalingen aan deze landen?
Zie antwoord vraag 5.
Het naar voren halen van de Nederlandse bijdrage aan UNRWA |
|
Bente Becker (VVD), Anne Kuik (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u uitleggen waarom u van mening bent dat Nederland de door toedoen van de Amerikaanse regering ontstane gaten in de begroting van United Nations Relief Works Agency (UNRWA) zou moeten dichten?1 Is er ook sprake van een specifieke financieringsbehoefte bij UNRWA die deze directe aanvulling van Nederlandse zijde noodzakelijk maakt? Welke concrete nadelige (humanitaire) effecten beoogt u hiermee te voorkomen?
De VN-vluchtelingenorganisatie UNRWA (United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East) heeft 2017 afgesloten met een financieel tekort van USD 49 miljoen op haar algemene budget. Het totale financieringstekort op het algemene budget van UNRWA voor 2018 (USD 720 miljoen) bedraagt op dit moment USD 243 miljoen. De Nederlandse jaarbijdrage van EUR 13 miljoen was reeds voorzien in de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018 (Kamerstuk 34 775 XVII) en is vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 7 december jl. «Besteding extra middelen noodhulp en opvang in de regio» (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 49).
Het kabinet heeft besloten de geplande jaarbijdrage voor UNRWA versneld beschikbaar te stellen om een acuut financieringsprobleem te mitigeren en UNRWA de kans en tijd te geven om andere donoren te vinden. Hiertoe hadden onder anderen ook de Secretaris-Generaal van de VN en Jordanië verzocht. Vroege betaling – enkele weken eerder dan gebruikelijk – van de reeds begrote bijdrage vult derhalve niet het «gat» op dat door het gedeeltelijk bevriezen van de betaling door de Amerikaanse overheid is ontstaan, maar zorgt ervoor dat de organisatie per direct liquide middelen ter beschikking heeft om de noodzakelijke dienstverlening voort te kunnen zetten.
Ook de Europese Commissie en andere donoren, waaronder Duitsland, Zweden, Ierland, Finland, Italië, Denemarken, Noorwegen, Canada en België hebben toegezegd hun bijdrage voor 2018 versneld beschikbaar te stellen. De Verenigde Staten hebben aangegeven USD 60 miljoen over te zullen maken aan UNRWA en een tweede tranche, ten behoeve van het reguliere budget, van USD 65 miljoen voorlopig aan te houden. Tijdens de Ad-Hoc Liaison Committee voor het Midden-Oosten Vredesproces die op woensdag 31 januari 2018 plaatsvond in Brussel benadrukte de Verenigde Staten nog dat zij de grootste bilaterale donor zijn van UNRWA.
Tijdens een debat over het Midden-Oosten op 25 januari jl. in de Veiligheidsraad benadrukten de VR-leden het belang van UNRWA als VN humanitaire, door de AVVN-gemandateerde, organisatie en als factor voor stabiliteit in de regio. Zonder directe inkomsten aan het begin van 2018 kunnen basisvoorzieningen van UNRWA in de regio niet worden geleverd. In de praktijk betekent dit dat basisonderwijs voor 525.000 jongens en meisjes, acute voedselhulp aan ruim 1,7 miljoen kwetsbare vluchtelingen en toegang tot basisgezondheidszorg voor ruim 3 miljoen Palestijnse vluchtelingen in gevaar komen. Dat zou kunnen leiden tot verdere spanningen in de regio. Ook migratie van Palestijnse vluchtelingen naar onder andere Europa is dan niet uitgesloten.
Kunt u een inschatting maken welke gevolgen deze versnelde betaling heeft voor de precaire verhoudingen tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit (PA) en de positie van Nederland?
Nederland draagt sinds 1951 jaarlijks financieel bij aan de organisatie. Een versnelde betaling door Nederland aan UNRWA heeft geen impact op de relatie tussen Israël en de PA, noch op de relatie van Nederland met Israël en met de VS. Zoals gemeld in de brief van 17 januari jl. (Kamerstuk 23 432, nr. 445) heeft de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens zijn bezoek aan Israël en de Palestijnse gebieden onderstreept dat Nederland de politisering van humanitaire hulp onwenselijk acht en dat korten van de steun aan UNRWA een verdere opeenstapeling van spanningen in de regio veroorzaakt, inclusief protesten en confrontaties met de Israëlische Veiligheidsdiensten. Dit zou de relatie tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit onder druk kunnen zetten.
Welke mogelijke gevolgen heeft het direct overnemen van een door de Verenigde Staten (VS) bewust gestaakte subsidie op de begroting van UNWRA, op de relatie met de VS en Israel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere lidstaten van de Europese Unie (EU) hebben eveneens een bijdrage toegezegd en van welke omvang? Is er sprake van afstemming of overleg geweest met uw collega’s binnen de EU? Zo ja, wat was hier de uitkomst van? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft contact gehad met andere donoren naar aanleiding van de financiële situatie en heeft op 21 januari deelgenomen aan de speciaal ingelaste Advisory Commission, het hoogste bestuursorgaan van UNRWA waarin de belangrijkste donoren zitting hebben. De Europese Commissie en een aantal EU-lidstaten, waaronder Duitsland (EUR 4 miljoen), Zweden (EUR 10 miljoen), Ierland (EUR 4 miljoen), Denemarken, Finland, Italië en België (EUR 6 miljoen) hebben eveneens toegezegd om hun bijdrage voor 2018 versneld over te maken aan UNRWA.
Is er door de Palestijnse Autoriteit en/of UNWRA eerst een beroep gedaan op de Arabische en andere regionale partners zoals Saoedi-Arabië, Turkije, Qatar en Koeweit, om de gaten in de begroting van UNRWA te dichten, aangezien Nederland al een van de grootste donoren is? Zo ja, hoe reageerden de Arabische en regionale partners? Zo nee, waarom niet?
UNRWA heeft direct gehandeld door met spoed een bijeenkomst van de Advisory Commission te beleggen om de kritieke financiële situatie met alle donoren te bespreken. Bij dit overleg zitten ook de Arabische en andere regionale partners aan tafel. UNRWA heeft tevens bilateraal contact met de regionale partners, die de afgelopen jaren ook financieel hebben bijgedragen. Saoedi-Arabië was de afgelopen jaren een top 5 donor met bijdragen van ruim USD 140 miljoen (2016). Ook Koeweit en Qatar dragen elk jaar bij aan UNRWA. Jordanië en Libanon leveren als gastlanden van grote aantallen vluchtelingen al een belangrijke bijdrage aan de opvang in de regio. Afgesproken is om op korte termijn een ministeriële bijeenkomst te beleggen over de ontstane situatie. Nederland zal samen met Europese partners de Arabische landen en andere partners oproepen om de financiële bijdrage aan UNRWA aanzienlijk te verhogen. Tijdens eerdergenoemde Ad Hoc Liaison Committee dankte Commissioner-General van UNRWA, Pierre Krähenbühl, de landen die eerder betalen en bevestigde hij dat UNRWA dit geld gebruikt om tijd te winnen om nieuwe donoren te vinden.
Mede naar aanleiding van de terugkerende financiële tekorten van UNRWA heeft de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties in april 2017 een rapport uitgebracht met een aantal aanbevelingen voor verbreding van de financiële basis van UNRWA. Hij roept donoren op om vrijwillige bijdragen te verhogen en het aantal donoren te vergroten, mogelijkheden te onderzoeken voor een verhoging van de bijdrage uit het reguliere VN-budget en medefinanciering via partnerschappen met internationale financiële instellingen, waaronder de Wereldbank, internationale fondsen en de private sector. Nederland steunt deze oproep en zal bij relevante instellingen bepleiten om met concrete voorstellen te komen. Zo heeft het kabinet de Wereldbank gevraagd om de mogelijkheden hiervoor te onderzoeken.
Welke precedentwerking schept deze versnelde betaling voor vermindering van mogelijke andere hulpgelden door de Amerikanen? Overweegt u andere kasschuiven of bezuinigingen van de Amerikaanse regering ook op te vullen? Zo ja, welke hebt u op dit moment in overweging? Zo nee, waarom niet?
De regering voorziet op dit moment geen versnelde betalingen aan organisaties die eventueel minder hulpgelden zullen ontvangen van de Verenigde Staten. Het enigszins vervroegd in het jaar overmaken van reeds geplande financiële bijdragen voor specifieke of humanitaire noden past volgens het kabinet onder verantwoord donorschap. Nederland voert daarmee de afspraken uit die hierover tijdens de World Humanitarian Summit op 23-24 mei 2016 in Istanbul zijn gemaakt.
Is er overwogen om voor de versnelde betaling EU hoge vertegenwoordiger Mogherini dit eerst te laten aankaarten bij de Trump-regering voordat er al over wordt gegaan tot betalingen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft bilateraal contact gehad met andere donoren naar aanleiding van de financiële situatie en heeft zoals eerder gesteld ook deelgenomen aan de speciaal ingelaste Advisory Commission. De Verenigde Staten nemen ook deel aan dit overleg.
Het kabinet heeft besloten de geplande jaarbijdrage voor UNRWA versneld beschikbaar te stellen om een acuut financieringsprobleem te mitigeren en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en UNRWA de kans en tijd te geven om andere donoren te vinden. Dit zorgt ervoor dat de organisatie per direct liquide middelen ter beschikking heeft om de noodzakelijke dienstverlening voort te kunnen zetten. Zoals eerder gesteld hebben inmiddels ook de Europese Commissie en een aantal EU-lidstaten en andere donoren toegezegd hun bijdrage voor 2018 versneld beschikbaar te stellen.
Waarom kiest u ervoor om 13 miljoen euro versneld te besteden aan UNRWA, terwijl er zoveel andere urgente groepen denkbaar zijn die versneld hulp kunnen gebruiken?
Zie antwoord vraag 7.
Indien UNRWA aan het einde van het jaar weer geld tekort komt, bent u dan weer voornemens om hun middelen aan te vullen?
De afgelopen jaren heeft Nederland later in het jaar additionele bijdragen aan UNRWA gegeven, soms voor specifieke situaties, zoals Gaza of de opvang van Palestijnse vluchtelingen in en uit Syrië. De totale jaarlijkse Nederlandse bijdrage aan UNRWA bedroeg de afgelopen 10 jaar gemiddeld ruim EUR 20 miljoen per jaar. In 2016 en 2017 was Nederland daarmee de 10e donor van UNRWA.
Het kabinet is niet bij voorbaat voornemens om UNRWA aan het eind van het jaar met een aanvullende bijdrage te steunen. Net als in voorgaande jaren zal de situatie later in het jaar opnieuw worden bekeken. Hoe dan ook zal Nederland UNRWA blijven steunen bij het verbreden van de donorbasis2 en Arabische landen en andere partners oproepen om hun financiële bijdrage aan UNRWA te verhogen.
Klopt het dat UNRWA al dan niet gewild betrokken is (geweest) bij de opslag van wapens en bij haatzaaiing en vijanddenken via verstrekte onderwijsmaterialen en uitlatingen van medewerkers op Social media? Hoe gebruikt Nederland de positie als grote donor om te voorkomen dat UNRWA enerzijds de voor de Gazanen zo bitter noodzakelijke voorzieningen biedt, maar anderzijds – in sommige gevallen – ook het conflict zou blijven voeden?
Op 1 juni 2017 bracht UNRWA naar buiten dat er zich een tunnel zou bevinden onder het terrein van twee UNRWA-scholen in Gaza. In een verklaring heeft UNRWA laten weten de aanleg en het bestaan van dergelijke tunnels sterk te veroordelen en deze te beschouwen als een gevaar voor zowel studenten als staf. UNRWA heeft de tunnel onder de twee scholen onmiddellijk afgesloten. UNWRA heeft dit zelf ontdekt en naar buiten gebracht.
Op meerdere Facebookpagina’s die in verband zijn gebracht met UNRWA werden onacceptabele uitspraken gedaan. De pagina’s waren echter niet van UNRWA zelf. Op verzoek van UNRWA heeft Facebook sindsdien meer dan 90 pagina’s verwijderd. UNRWA veroordeelt alle vormen van antisemitisme en racisme en heeft de berichten in diens naam op Facebook altijd als onacceptabel beschouwd.
Tegen werknemers die zich niet houden aan de gedragscode van UNRWA worden disciplinaire maatregelen genomen. Ten aanzien van de vraag naar verstrekt onderwijsmateriaal, verwijst het kabinet naar de antwoorden op Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 522) d.d. 3 oktober 2017, en de antwoorden op Kamervragen ingezonden op 5 april 2017, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1853.
De Nieuwsuurreportage ‘Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit’ |
|
Judith Tielen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage «Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit» in Nieuwsuur uitgezonden op 21 januari 2018?
Ja.
Herkent u de specifieke problematiek rondom een deel van de Roma-gezinnen met kinderen waar verwaarlozing, schoolverzuim, uithuwelijking en criminele activiteiten een beduidende rol spelen? Welke inzet pleegt u om deze multi-problematiek aan te pakken en de kinderen te bescherming tegen uitbuiting?
Er is kennis over deze problematiek opgedaan in het programma Aanpak uitbuiting Roma kinderen en in het project 13Oceans. In het antwoord op de vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) heb ik u geïnformeerd over het vervolg hierop (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589)
Heeft u inzicht in het aantal kinderen met een Roma-achtergrond dat wordt uitgebuit bij criminele activiteiten?
Hiertoe verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589).
In welke gemeentes in Nederland speelt de genoemde problematiek? Wordt in al deze gemeentes intussen gewerkt volgens de aanbevelingen uit het rapport «Aanpak multi-problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond»?1 Zo nee, wat is daarvan de reden?
In de gemeenten Veldhoven, Nieuwegein, Ede, Lelystad, Capelle aan den IJssel, Enschede, Utrecht, Den Bosch en Gilze en Rijen is de problematiek bij een aantal gezinnen geconstateerd. Gemeenten kunnen de aanbevelingen van het rapport genaamd «De oogst van negen keer proeftuinen»2 benutten. De deelnemende gemeenten die de genoemde aanbevelingen blijvend hebben overgenomen zijn Veldhoven en Lelystad. Deze gemeenten hebben vanaf de start van de aanpak lokaal-bestuurlijke steun ontvangen waardoor zij de aanbevelingen hebben kunnen door ontwikkelen. Er zijn verschillende redenen waarom de andere gemeenten de aanbevelingen hebben losgelaten. Bij een gemeente verviel de noodzaak of het zicht op de problematiek, bij een ander verwaterde de aanbevelingen door onvoldoende bestuurlijke steun. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) is een landelijk adviseur multi-probleemgezinnen met een Roma-achtergrond aangesteld die de op dit terrein vergaarde kennis actief onder de aandacht brengt bij professionals en gemeenten.
Wat is nodig om de informatie-uitwisseling over risicogezinnen tussen gemeentes te bevorderen? In hoeverre moet de informatie-uitwisseling met het buitenland versterkt worden, bijvoorbeeld met landen als Bulgarije en Roemenië?
Ik verwijs u voor een nadere toelichting over de ketenbrede (zorg- en strafrechtketen) aanpak naar de Kamerbrief over de afronding van het programma Aanpak uitbuiting Roma kinderen3 en de antwoorden op de vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Indien bij de opsporing van mensenhandel sprake blijkt te zijn van verbanden met een ander land, wordt samenwerking gezocht. In sommige gevallen wordt ook een gezamenlijk internationaal onderzoeksteam (Joint Investigation Team) opgezet, zoals bij het onderzoek 13Oceans is gebeurd met Bosnië-Herzegovina en Oostenrijk. Opsporingsinformatie over mensenhandel wordt gedeeld binnen het project EMPACT THB. In dit verband verwijs ik ook naar het antwoord op vraag 6 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1589).
Hoe wordt voorkomen dat door bijvoorbeeld handelingsverlegenheid door (overheids-)instanties zgn. multi-probleem gezinnen met een Roma-achtergrond soms jarenlang normafwijkend gedrag kunnen vertonen zonder dat zij daarvan de consequenties ondervinden? Is het voorgekomen dat kinderen uit huis geplaatst zijn, dan wel dat op andere wijze is ingemengd in het ouderlijk gezag ter bescherming van het kind? Kunt u (geanonimiseerde) voorbeelden hiervan geven?
Het is belangrijk dat overheidsinstanties adequaat optreden tegen normafwijkend gedrag, zoals schoolverzuim, criminaliteit en overlast. Handelingsverlegenheid kan voortkomen uit de complexiteit van de doelgroep met soms schrijnende problematiek op meerdere leefgebieden, gebrek aan intrinsieke motivatie bij de doelgroep, criminele factoren, mobiliteit van de minderjarigen binnen en buiten de landsgrenzen en de verwachtingen uit de gemeenschap in relatie tot het gezinssysteem. Een complexe ketensamenwerking tussen de strafketen en zorgketen (onderwijs en participatie en dergelijke), een sterke informatiepositie, heldere regie en bevlogen professionals die voor langere periode inzetten op deze doelgroep zijn noodzakelijk om normafwijkend gedrag aan te pakken.
In het antwoord op de vragen 4 en 5 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU) heb ik aangegeven hoe wordt ingezet op het vergroten van de expertise en handelingskracht van professionals, beleidsmakers en bestuurders.
Omdat kinderen bij de RvdK niet worden geregistreerd op etniciteit, kan ik niet aangeven of en hoe vaak Roma kinderen uit huis zijn geplaatst dan wel op andere wijze is ingemengd in het ouderlijk gezag ter bescherming van het kind.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU), kan, als de ontwikkeling van een minderjarige ernstig in gevaar is, door de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel worden opgelegd.
In hoeverre werken uw ministeries volgens de aanbevelingen uit het hierboven genoemde rapport? Welke maatregelen zet u in om te voorkomen dat kinderen worden uitgebuit en van generatie op generatie in de criminaliteit in worden geduwd, temeer nu eind 2016 het programma aanpak uitbuiting Roma-kinderen is afgerond?2
Ik verwijs u naar de antwoorden op de vragen 4 en 5 en het antwoord op vraag 6 van de leden Kuik (CDA) en Van der Graaf (CU).
Welk ministerie draagt de verantwoordelijkheid voor de coördinatie van een integrale Rijksbrede aanpak? Heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ondersteunende rol voor kennisuitwisseling tussen gemeentes? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Justitie en Veiligheid trekken gezamenlijk op bij de aanpak van (multi)problemen in Roma gezinnen en faciliteren gemeenten en professionals bij het aanpakken van deze problematiek.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ondersteunt gemeenten in het kader van het brede jeugdbeleid. De kennisinstituten Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en Movisie, die gefinancierd worden door het ministerie VWS, vervullen een rol bij het verzamelen, verrijken en delen van kennis. Een ander voorbeeld is het ZonMw-programma Academische Werkplaatsen Transformatie Jeugd (2015–2020). ZonMw zet zich er voor in dat de kennis voor álle gemeenten beschikbaar komt.
Het bericht ‘Ziekenhuizen behandelen intensief door bij levenseinde’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuizen behandelen intensief door bij levenseinde»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de conclusies van de beide onderzoeken «Zinnige Zorg in de laatste levensfase van personen met darm- en longkanker»2 van het consortium Radboudumc IQ Healthcare, VUMC en IKNL? Kunt u ingaan op de conclusies dat ziekenhuizen te lang en intensief door behandelen en dat palliatieve zorg te laat en te weinig geboden wordt? Zo ja, in hoeverre onderschrijft u deze conclusies? Zo nee, waarom niet?
Het komt voort uit de taak van het Zorginstituut om dergelijk onderzoeken uit te (laten) voeren en op basis hiervan verbeteringen aan te bevelen. De onderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van het ZIN, als achtergrondstudies voor het Verbetersignalement «Zorg in de laatste levensfase bij mensen met ongeneeslijke darmkanker of longkanker». In totaal heeft het Zorginstituut daarvoor vijf onderzoeken laten uitvoeren – waarvan dit specifieke onderzoek er één was – en heeft het Zorginstituut zelf aanvullende analyses uitgevoerd als validatie van het gevraagde onderzoek. Het Zorginstituut heeft de resultaten van alle studies in samenhang beschreven in het Verbetersignalement en alle resultaten en onderliggende onderzoeksrapporten openbaar gemaakt.
Het is aan de zorgprofessionals om de betekenis van deze onderzoeken en de gedane aanbevelingen voor hun praktijk te duiden. Daarom is het goed dat deze onderzoeken openbaar raadpleegbaar zijn. We gaan er vanuit dat de zorgprofessional deze onderzoeken betrekken bij hun werk en ook met elkaar de discussie aan gaan over wat zij herkennen in hun eigen praktijk en in hun werk desgewenst kunnen verbeteren. Deze aanbevelingen uit deze verbetersignalementen helpen beroepsverenigingen van artsen bij het verbeteren van richtlijnen hoe de beste zorg voor patiënten gegeven kan worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 4. Het is niet aan de Minister is om inhoudelijke conclusies te trekken over de vraag welk medisch handelen in een specifieke situatie aangewezen is.
Hoe kijkt u naar de onderzoeksresultaten van het onderzoek «Verbetersignalement Zorg in de laatste levensfase bij mensen met ongeneeslijke darm- of longkanker»3 van Zorginstituut Nederland? Kunt u ingaan op de conclusie dat artsen niet te lang door behandelen? Zo ja, in hoeverre onderschrijft u deze conclusies? Zo nee, waarom niet?
Welke conclusies te trekken zijn, hangt nauw samen met een oordeel over de schijnbare tegenstelling die er tussen de onderzoeken lijkt te bestaan. Zie hiervoor het antwoord op vraag 4. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn zorgprofessionals primair aan zet om te beoordelen wat dit betekent voor hun praktijk en de richtlijnen die daarop van toepassing zijn.
Hoe beoordeelt u deze ogenschijnlijk tegengestelde conclusies van de onderzoeken van het consortium en van het Zorginstituut?
Het Zorginstituut is bij het Verbetersignalement niet over een nacht ijs gegaan en heeft verschillende onderzoeken laten uitvoeren en heeft ook zelf een analyse gedaan ter validatie. Zo kan het Zorginstituut instaan voor de conclusies die het uiteindelijk trekt. Ik vind dat een wenselijke aanpak. Zoals onder vraag 2 aangegeven zijn de onderzoeken uitgevoerd als achtergrondstudies voor het Verbetersignalement «Zorg in de laatste levensfase bij mensen met ongeneeslijke darmkanker of longkanker». De aanvullende analyses door het Zorginstituut nuanceren de bevindingen van het consortium voor wat betreft het hoge zorggebruik van mensen in de laatste levensfase. De analyses van het Zorginstituut laten zien dat de inzet van behandelingen afneemt in de laatste levensmaanden: er wordt minder gestart met chemotherapie, radiotherapie, toediening biologicals of operatie naarmate het levenseinde nadert. Dit is in tegenstelling tot het beeld van het consortium dat er doorbehandeld wordt in de laatste levensfase. Het algemene zorggebruik in de laatste levensmaanden neemt echter wel toe: patiënten bezoeken vaker de eerste hulp, worden vaker opgenomen in ziekenhuis of op de IC, krijgen meer controlebezoeken en diagnostisch onderzoek. Het blijkt dat patiënten die in de laatste levensmaanden een ziektegerichte palliatieve behandeling krijgen, bijvoorbeeld palliatieve chemotherapie of radiotherapie, een hogere kans hebben om opgenomen te worden in het ziekenhuis, terwijl mensen in het algemeen zo veel als mogelijk thuis wensen te zijn in de laatste levensfase.
Is de disclaimer van het Zorginstituut «[...] Het Zorginstituut heeft deze gegevens en conclusies in zijn eigen rapporten niet altijd overgenomen»4 een gebruikelijke disclaimer? Bent u bereid na te gaan waarom de conclusies, uit het eerdere onderzoek van het consortium, door het Zorginstituut niet zijn overgenomen?
Het Zorginstituut heeft de resultaten van alle verrichte onderzoeken gepubliceerd. Ten aanzien van dit specifieke onderzoek heeft het Zorginstituut ter validatie een eigen analyse gedaan. Dit is een gebruikelijke en zorgvuldige werkwijze om de resultaten van onderzoeken in perspectief te plaatsen. Daarmee is ook duidelijk hoe het Zorginstituut tot de conclusie heeft kunnen komen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat medisch specialisten naast bijvoorbeeld chemo- en immunotherapie ook brede palliatieve zorg aanbieden met aandacht voor psychosociaal en existentieel lijden, ongeacht in welke ziekenhuis de patiënt zich bevindt?
Het Zorginstituut vraagt in het Verbetersignalement aandacht voor het centraal stellen van de behoefte van de patiënt. Zij constateren dat er ruimte voor verbetering is in het gesprek met de patiënt en de afstemming tussen zorgprofessionals onderling over de voorkeuren en zorgbehoeften van patiënt en hoe zorg of behandeling hier het beste op kan aansluiten.
Het Zorginstituut noemt verschillende verbetermogelijkheden, zoals het verbeteren van de transmurale afstemming, het verkennen van de palliatieve zorgbehoeftes vanaf de diagnose van ongeneeslijke ziekte (advanced care planning) en het verhelderen van het behandelperspectief (inzichtelijk maken van behandelmogelijkheden en -onmogelijkheden).
Is het correct dat het onderzoeken van de praktijkvariatie tussen de ziekenhuizen in eerste instantie wel in de onderzoeksopdracht van het Zorginstituut aan het consortium stond? Klopt het dat het Zorginstituut het consortium na de presentatie van de resultaten gevraagd de praktijkvariatie niet in het onderzoek op te nemen? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Het Zorginstituut geeft aan dat in de tekst van hun aanbesteding is gevraagd om analyse van regionale variatie, en niet om analyse van verschillen op instellingsniveau. In de offerte die het consortium onder leiding van IQ Healthcare heeft uitgebracht, geven zij wel aan dat ook naar variatie op instellingsniveau zou worden gekeken. Het Zorginstituut heeft de opdracht toegekend op basis van deze offerte, en heeft de onderzoekers laten weten dat het Zorginstituut juridisch geen mogelijkheden heeft om tot instellingen herleidbare informatie te publiceren. Ik concludeer dat het Zorginstituut de praktijkvariatie op instellingsniveau, gelet op de juridische gevoeligheid van het onderwerp, niet heeft gevraagd en ook niet kon vragen.
Is het mogelijk de praktijkvariatie tussen ziekenhuizen te onderzoeken, hetgeen volgens de onderzoekers van belang is om regionale verschillen te verklaren, zonder dat de gepresenteerde informatie te herleiden is tot individuele ziekenhuizen? Zo ja, ben u bereid alsnog een nader onderzoek naar de praktijkvariatie tussen ziekenhuizen in te stellen, zodat ziekenhuizen mogelijk van elkaar kunnen leren en zo de zorg in de laatste levensfase kunnen verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Het is zeker mogelijk om onderzoek naar praktijkvariatie te doen. Openbaarmaking van de onderzoeksresultaten op instellingsniveau kan alleen als instellingen bereid zijn hun data voor dat beoogde doel ter beschikking te stellen aan onderzoekers. Het Zorginstituut heeft dat in het kader van dit onderzoek niet gedaan en heeft daar ook geen opdracht voor gegeven. Het Zorginstituut geeft aan dat de exploratie van regionale verschillen in zorgintensiteit niet de scope van het onderzoek was. Het doel was om vanuit het perspectief van patiënten vast te stellen wat zinnige zorg is in de laatste levensfase.
Er is op basis van de rapporten en het verbetersignalement voldoende informatie verzameld, gelet op het doel van dit onderzoek: verbeteringen aangeven voor gepaste en zinnige zorg in laatste levensfase. De rapporten geven daarvoor nu al veel aanknopingspunten om mee aan de slag te gaan en verbetermaatregelen te treffen. Ik zie daarom geen aanleiding en mogelijkheid om het onderzoek te verdiepen tot op instellingsniveau, zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Belasting op een Duitse tegemoetkoming voor betaalde premies voor de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u uitleggen waarom de Duitse tegemoetkoming voor de premie Wet langdurige zorg (Wlz) en bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw), de Deutsche Rentenversicherung (DRV) wordt aangemerkt als belastbaar inkomen?1
Inwoners van Nederland met een pensioen uit Duitsland kunnen een tegemoetkoming (Zulage) krijgen van de Deutsche Rentenversicherung (DRV), voor de premie Wlz (voorheen premie AWBZ) en de bijdrage Zvw die zij in Nederland hebben betaald. Dit hangt samen met het feit dat inwoners van Nederland doorgaans sociaal verzekerd zijn in Nederland en over de door de DRV uitgekeerde bedragen premieplichtig zijn. Indien men premieplichtig was geweest in Duitsland zou men ook recht hebben gehad op een tegemoetkoming in de kosten van de ziekteverzekering. Naar Nederlandse fiscale maatstaven wordt de Duitse tegemoetkoming aangemerkt als een periodieke uitkering zoals genoemd in artikel 3:101, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar de onderdelen waaruit deze pensioenuitkeringen bestaan (pensioen en tegemoetkoming). Deze tegemoetkoming behoort daarmee tot het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1).
Welke andere tegemoetkomingen voor de betaalde premie Wlz en bijdrage Zvw uit Nederland of uit andere landen kent de Belastingdienst? Worden deze allemaal als belastbaar inkomen gezien door de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst kent geen andere tegemoetkomingen voor de betaalde premie Wlz en bijdrage Zvw uit Nederland of uit andere landen.
Voorheen kende Nederland ook een dergelijke tegemoetkoming. In de periode 2006–2012 ontvingen werknemers van hun werkgevers een vergoeding voor de premie inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (IAB Zvw). Deze vergoeding behoorde ook tot het belastbare inkomen uit werk en woning (box 2).
Kunt u uitleggen waarom de Deutsche Rentenversicherung door de Belastingdienst wel, en door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) niet als inkomen wordt gezien? Acht u dit onderscheid logisch, ook gezien de hierdoor toenemende complexiteit voor burgers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de door de DRV betaalde uitkering en de door de DRV betaalde tegemoetkoming. Volgens het UWV wordt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in beginsel alleen gekort met inkomsten uit arbeid. Als het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking is verricht, wordt voor het loonbegrip aangesloten bij het fiscale loonbegrip. Voor de vaststelling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering houdt het UWV in beginsel alleen rekening met looninkomsten, maar hierop is een aantal specifieke uitzonderingen gemaakt. Een van de uitkeringen die wel op de WAO-uitkering wordt gekort is een buitenlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering (i.c. de uitkering van de Deutsche Rentenversicherung). UWV kort deze Deutsche Rentenversicherung op brutoniveau. Zowel Belastingdienst als UWV merken de door de DRV uitbetaalde arbeidsongeschiktheidsverzekering aan als inkomen.
Het inkomensbegrip voor de WAO is echter een stuk beperkter dan het inkomensbegrip voor de belastingheffing in box 1. De Duitse tegemoetkoming (Zulage) voor de in Nederland verschuldigde premie AWBZ/Wlz en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw vormt voor de WAO geen inkomsten uit arbeid en komt daarmee niet in mindering op de WAO-uitkering. Zou er wel sprake zijn van inkomsten uit arbeid, dan zou ook de Duitse tegemoetkoming in mindering komen op de WAO-uitkering. Er is geen juridische basis om de Duitse tegemoetkoming te korten op de WAO-uitkering. Het aldus ontstane onderscheid berust op het verschil in aard en doel tussen de regelingen in de fiscaliteit versus die in de sociale zekerheid, waaronder die van de werknemersverzekeringen.
Hoeveel mensen in Nederland krijgen een DRV?
In 2016 kregen 64.404 personen een uitkering van de Duitse DRV.
Is de definitie die de Belastingdienst van het begrip inkomen hanteert op meerdere vlakken afwijkend van de definitie die het UWV hanteert? Kunt u de verschillen uiteenzetten en de logica erachter uitleggen?
Het inkomen uit hoofde van de Duitse tegemoetkoming (Zulage) behoort tot het belastbare inkomen uit werk en woning, het zogenoemde wereldinkomen. Het wereldinkomen geldt daarnaast als uitgangspunt voor de premie volksverzekeringen, zodat over de Duitse tegemoetkoming belasting is verschuldigd. Het fiscale
inkomensbegrip is ruimer dan het inkomensbegrip voor de werknemersverzekeringen, waaronder i.c. de WAO dat gebaseerd is op het loon. Zoals hiervoor is aangegeven berust het onderscheid op het verschil in aard en doel tussen de regelingen in de fiscaliteit versus die in de sociale zekerheid, waaronder die van de werknemersverzekeringen.
Het ambtsbericht Afghanistan |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het ambtsbericht Afghanistan uit november 2016 tot stand gekomen?1
Voor een ambtsbericht geldt dat er «terms of reference» worden opgesteld waarin de onderwerpen en de periode staan waarover het Ministerie van Justitie en Veiligheid informatie wil ontvangen. Deze ToR wordt opgesteld met inbreng van verschillende (maatschappelijke) organisaties zoals COC, IOM, UNHCR, UNICEF en VWN. De «terms of reference» zijn net als het ambtsbericht openbaar (rijksoverheid.nl/documenten). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt vervolgens of er informatie te vinden is uit, bij voorkeur, meerdere gezaghebbende bronnen op basis waarvan een onderbouwd antwoord op de gestelde vragen uit de ToR kan worden gegeven. Hierbij wordt ook gekeken of de informatie afkomstig is van die bron zelf dan wel van een andere bron. In dat laatste geval wordt veelal gerefereerd aan de oorspronkelijke bron.
Het algemene ambtsbericht Afghanistan is gebaseerd op informatie van openbare en vertrouwelijke bronnen. Bij de opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de Verenigde Naties, niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en berichtgeving in de media. Daarnaast liggen bevindingen ter plaatse (fact-finding missie tweede helft 2016) en vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordiging in Afghanistan aan het algemeen ambtsbericht ten grondslag.
Het ambtsbericht is een feitelijke beschrijving van de situatie in een land in een afgebakende periode. Het ambtsbericht geeft dus geen interpretatie of mening over de veiligheidssituatie in een land. Op basis van de feitelijke informatie uit het ambtsbericht bepaalt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid of het landgebonden asielbeleid aanpassing behoeft. Daarbij wordt tevens gebruik gemaakt van andere relevante bronnen.
In welke mate is de informatie uit de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) Eligibility Guidelines 2016 daarbij betrokken? Hoe is besloten welke informatie wordt opgenomen in het ambtsbericht? Welke controle is hierop?
Bij het beantwoorden van de vragen in de «terms of reference» die aan de basis ligt van dit ambtsbericht is vanzelfsprekend ook de informatie van UNHCR meegewogen in de opstelling van het ambtsbericht voor zover relevant en in relatie tot de rapportageperiode. In de bronvermelding in het ambtsbericht is opgenomen dat de «United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) Eligibility Guidelines 2016» een van de geraadpleegde bronnen is geweest bij de beantwoording van de vragen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
De Eligibility Guidelines van de UNHCR zijn niet primair opgesteld als bron van feitelijke landeninformatie. Daar waar de informatie uit de Guidelines een juridische interpretatie of aanbeveling betreft, bestaat er dan ook geen aanleiding die informatie steeds en volledig over te nemen in de Nederlandse ambtsberichten die nu juist beogen een feitelijke beschrijving van de situatie in het betreffende land te geven. Guidelines van de UNHCR worden door het Ministerie van Justitie en Veiligheid waar nodig betrokken bij de beleidsvorming. Daarbij wordt vanzelfsprekend de gezaghebbende positie erkend van de UNHCR als VN-organisatie specifiek gericht op het beschermen en ondersteunen van vluchtelingen conform het Vluchtelingenverdrag. Dit betekent dat ook de Guidelines worden meegenomen als een gezaghebbende bron, doch niet als primair leidend of bindend, aangezien deze niet primair zijn opgesteld als bron voor feitelijke landeninformatie.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit de UNHCR Eligibility Guidelines 2016 opgenomen over het gevaar dat teruggestuurde Afghanen lopen die gezien worden als «verwesterd»?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over het gevaar dat teruggestuurde Afghanen lopen die de regering of de internationale gemeenschap (inclusief de internationale troepen) steunen en het feit dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een vluchtelingenstatus?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over de oproep van parlementsleden in 2013 om bekeerlingen naar het christendom te executeren en dat er christelijke ngo’s aangevallen zijn door de Taliban wegens hun christelijke oogmerk waarmee christenen in Afghanistan nog extra gevaar lopen?
Zowel in het ambtsbericht van november 2016 als in eerdere ambtsberichten wordt ingegaan op de positie van christenen en andere niet moslims in Afghanistan. In de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 23 februari 20172 is ook aandacht gegeven aan de kwetsbare positie van christenen en andere niet moslims en zijn deze groepen opgenomen als risicogroep en als kwetsbare minderheidsgroep.
Waarom is in het ambtsbericht niet de informatie uit deze Guidelines opgenomen over de voormalig werknemers van de KhAD/WAD, de voormalige inlichtingendienst, die stelt dat de UNHCR geen aanwijzingen heeft dat álle voormalig werknemers betrokken waren bij mensenrechtenschendingen en daarom niet iedereen die bij KhAD/WAD heeft gewerkt collectief kan worden uitgesloten van de vluchtelingenstatus?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de UNHCR is opgericht met als doel het beschermen en ondersteunen van vluchtelingen met opvang, terugkeer of vestiging in een ander land en dat hun informatie een erg belangrijke bron is? Zo ja, waarom wordt dan zonder uitleg informatie uit de UNHCR Eligibility Guidelines 2016 weggelaten uit het ambtsbericht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met nieuwe ambtsbericht Afghanistan? Bent u bereid dit zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden?
Zowel tijdens het debat over de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als ook tijdens het algemeen overleg op 14 december jl. is met uw Kamer gesproken over de planning van het thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Afghanistan dat in mei van dit jaar wordt verwacht. Zoals gebruikelijk zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken het ambtsbericht openbaar maken door plaatsing daarvan op de website. Vervolgens zal ik zo spoedig mogelijk beoordelen of het ambtsbericht aanleiding geeft het landgebonden asielbeleid aan te passen en uw Kamer daarover informeren.
Het bericht 'Boer kan fipronil-mest niet kwijt' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boer kan fipronil-mest niet kwijt»?1
Ja.
Klopt het dat binnenkort de verbrandingscentrale BMC-Moerdijk voor onderhoud buiten werking wordt gesteld?
Ja. De Biomassacentrale Moerdijk (hierna: BMC Moerdijk) zal vanaf half mei 2018 in onderhoud gaan voor een periode van minimaal zes weken.
Klopt het dat er momenteel per week meer vervuilde mest moet worden verbrand dan 1.000 ton, de maximale capaciteit bij BMC-Moerdijk? Zo ja, klopt het dat de overcapaciteit van besmette fipronil-mest wordt verbrand in de afvalverbrandingsinstallatie van ARN BV te Weurt?
Volgens informatie van de sector ligt er momenteel ca. 11.000 ton met fipronil verontreinigde pluimveemest te wachten op verwerking. Ten behoeve van het vergroten van de verwerkingscapaciteit van met fipronil verontreinigde pluimveemest heeft ARN BV te Weurt van de Omgevingsdienst Nijmegen een tijdelijke vergunning gekregen voor het verbranden van deze mest in zijn afvalverbrandingsinstallatie (hierna: AVI). Deze AVI heeft eind 2017 éénmalig 2.500 ton met fipronil verontreinigde pluimveemest verbrand. Deze mest is samen met de reguliere afvalstromen van de AVI verbrand.
Klopt het dat de boeren die moeten uitwijken naar de afvalverbrandingsinstallatie in Weurt op grond van artikel 23, eerste lid, onderdeel A, van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) hierover afvalstoffenbelasting (ASB) van 13,11 euro per 100 kg moeten betalen?
Welke situatie aan de orde is bij het verbranden van (met fipronil verontreinigde) pluimveemest hangt af van de vraag of deze mest wordt verbrand in een inrichting, en zo ja, of – gelet op de installatie – het reguliere tarief danwel het nihiltarief van toepassing is.
Op grond van artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) wordt afvalstoffenbelasting (hierna: ASB) geheven over de afgifte ter verwijdering (storten of verbranden) van afvalstoffen aan een inrichting. Er is sprake van een inrichting als het gaat om: 1) een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), werken daaronder niet begrepen, waarin afvalstoffen worden gestort; 2) een inrichting als bedoeld in de Wm waarin blijkens een op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) afgegeven omgevingsvergunning huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen of gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand. De houder van de inrichting is belastingplichtig voor de ASB.
Op grond van artikel 28, eerste lid, onderdeel c, van de Wbm bedraagt het tarief van de ASB nihil in geval van het verbranden van afvalstoffen in een installatie, waarin op grond van bij of krachtens de Wm of de Wabo gestelde voorschriften, dan wel een op grond van de Wabo afgegeven omgevingsvergunning, géén huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen en gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand. Deze bepaling ziet mede op het verbranden van afvalstoffen in een installatie waarin uitsluitend (naar haar aard) zuivere biomassa wordt verbrand. In alle andere gevallen bedraagt het tarief in geval van het verbranden van afvalstoffen € 13,21 per 1.000 kg in 2018 (€ 13,11 per 1.000 kg in 2017).
Ditzelfde doet zich voor bij het verbranden van snoeiafval of sloophout. Worden afvalstoffen afgegeven bij een inrichting waarbij het reguliere tarief van toepassing is en bevinden zich hieronder snoeiafval of sloophout, dan is daarover ASB verschuldigd. Hier is geen hardheidsclausule op van toepassing. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat de wetgever dit gevolg heeft beoogd.2
Klopt het dat over de mest die bij BMC-Moerdijk wordt verbrand geen ASB moet worden betaald? Zo ja, waarom deze verschillende behandeling?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het voor de getroffen boeren bijzonder onbillijk uitpakt dat zij in deze toch al zware crisis te maken krijgen met een belasting door een probleem waar ze zelf niets aan kunnen doen?
Ik ben mij bewust van de impact die de fipronilaffaire heeft gehad, en vaak nog heeft, op de getroffen bedrijven en hun gezinnen. Het is echter de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om over de hele keten te borgen dat voedsel veilig wordt geproduceerd en toe te zien op de geschiktheid van de middelen die op een bedrijf worden gebruikt, waarbij ik besef dat deze situatie een aantal bedrijven hard raakt.
In geval pluimveehouders hun pluimveemest laten verbranden bij een inrichting als bedoeld in de Wm, waarin blijkens een op grond van de Wabo afgegeven omgevingsvergunning huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen of gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand (zoals een AVI), is de houder van die inrichting ASB verschuldigd. Het maakt daarbij niet uit of de pluimveemest fipronil bevat.
Een aanpassing van de Wbm om in de ASB voor incidentele gevallen een vrijstelling of nihiltarief op te nemen ligt niet in de rede. In het kader van vergroening is in het regeerakkoord juist afgesproken dat het tarief voor het verbranden en storten van afvalstoffen wordt verhoogd en de grondslag wordt verbreed. Dit verhoudt zich slecht tot het aanpassen van de ASB om meer afvalstromen vrij te stellen.
Er wordt door zowel de sector als mijn ministerie gewerkt aan andere mogelijkheden om de met fipronil verontreinigde pluimveemest te verwerken. Samen met de sector heb ik een protocol opgesteld om voorraden van met fipronil verontreinigde pluimveemest veilig van bedrijven af te kunnen voeren naar reguliere verwerkers in het land. Dit zal het aanbod beperken van met fipronil verontreinigde pluimveemest die verbrand moet worden. Daarnaast wordt er geëxperimenteerd met een product dat de fipronil in de pluimveemest zou kunnen afbreken. Tenslotte wordt er met de sector gekeken naar de mogelijkheden voor tussenopslag.
Verder verwijs ik uw Kamer graag naar de antwoorden op de vragen van Geurts (CDA) en Dik-Faber (CU) (Kamerstuk 26 991, nr. 518) die uw Kamer onlangs heeft ontvangen.
Deelt u de mening dat het onbillijk is en het nooit de bedoeling kan zijn dat het Rijk verdient aan het leed van anderen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat op reststromen van snoeiafval en hout de hardheidsclausule van toepassing is, waardoor daarover geen ASB wordt geheven?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat, zeker met het oog op de sluiting van BMC-Moerdijk half mei 2018, het redelijk en billijk is om op de verbranding van fipronil-mest op andere locaties niet langer ASB te heffen en daarmee niet langer de kas van het Rijk te spekken? Zo ja, op welke termijn kan de ASB worden gewijzigd? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vragen 6 en 7.
De aanhoudende problemen met slapende dienstverbanden waardoor werknemers geen aanspraak kunnen maken op hun transitievergoeding |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is het voorgenomen tijdspad voor de behandeling van het wetsvoorstel houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (34 699)?
In maart 2017 is het wetsvoorstel houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid ingediend bij uw Kamer. In april van dat jaar is het voorstel controversieel verklaard. Dit heeft tot gevolg gehad dat de werkzaamheden met betrekking tot dit dossier, waaronder de verdere uitwerking van de ministeriële regeling bij het wetsvoorstel, vertraging heeft opgelopen.
Na het aantreden van het kabinet is de behandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer gestart. Inmiddels is ook, in samenspraak met het UWV, de ministeriële regeling verder uitgewerkt. Recent heb ik UWV gevraagd om een uitvoeringstoets uit te brengen op de lagere regelgeving. Voor een dergelijke toets heeft het UWV zes weken de tijd. Medio maart verwacht ik een reactie.
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 8 december 2017 verslag1 uitgebracht. Hierin worden onder meer vragen gesteld over de datum van inwerkingtreding, de hoogte van de uitvoeringskosten van het UWV en de inhoud van de ministeriële regeling. Gezien het feit dat de genoemde uitvoeringstoets nodig is voor beantwoording van deze vragen uit het verslag, zal ik u zo snel mogelijk na ontvangst en verwerking van deze uitvoeringstoets de nota naar aanleiding van het verslag doen toekomen. Ik hoop dat beide Kamers de verdere behandeling vervolgens voorspoedig kunnen oppakken.
Wat is naar verwachting de datum van inwerkingtreding van deze wet, die moet voorkomen dat werknemers met een slapend dienstverband geen aanspraak kunnen maken op hun transitievergoeding?
In de in het antwoord op vraag 1 genoemde uitvoeringstoets zal het UWV onder meer ingaan op de uitvoeringskosten en op welke termijn het UWV in staat is om de compensatie van de transitievergoeding uit te voeren. Het gaat om een nieuwe wettelijke taak voor het UWV en de invoering heeft grote impact op de (digitale) processen aldaar. Aan de hand van de informatie uit de uitvoeringstoets kan ik uw Kamer meer duidelijkheid geven over de mogelijke datum van inwerkingtreding. Ik streef ernaar om de maatregel met ingang van 1 januari 2020 in werking te laten treden.
Wat is het gevolg geweest van het controversieel verklaren van deze wet gedurende de coalitieonderhandelingen? Hoe ver is de datum van inwerkingtreding hierdoor verder vooruit geschoven?
Zoals ook in de brief van mijn ambtsvoorganger van 7 april 20172 is beschreven, heeft de controversieelverklaring geleid tot uitstel van de datum van inwerkingtreding. De behandeling van het wetsvoorstel en de verdere uitwerking van de ministeriële regeling hebben hierdoor namelijk vertraging opgelopen. Aangezien de ministeriële regeling voor het UWV onder meer noodzakelijk is voor het kunnen beoordelen van de mogelijke inwerkingtredingsdatum, kan het UWV in de genoemde uitvoeringstoets een definitief oordeel daarover geven. Daarbij is van belang dat het UWV bij het bepalen van de mogelijke inwerkingtredingsdatum ook rekening zal moeten houden met andere opgaven waarvoor zij staat, onder meer als gevolg van het regeerakkoord.
Wat zegt u tegen al die werknemers die door hun werkgever na langdurige ziekte aan het lijntje worden gehouden met een slapend dienstverband, zodat zijn geen aanspraak kunnen maken op hun transitievergoeding?
Ik trek mij de zorgen aan van de werknemers die gedurende langere tijd na afloop van de loondoorbetalingstermijn bij ziekte in onzekerheid verkeren over (het moment van beëindiging van) hun arbeidsovereenkomst en de transitievergoeding die daarmee gemoeid is. In het regeerakkoord staat dat het wetsvoorstel wordt doorgezet en daarmee ben ik dan ook aan de slag gegaan. Als het wetsvoorstel tot wet verheven wordt, kunnen werkgevers die na 1 juli 2015 de transitievergoeding al verstrekt hebben – indien aan de voorwaarden wordt voldaan – aanspraak maken op de compensatie, ongeacht hoe lang geleden de transitievergoeding is betaald.
Bovendien bevat de maatregel – zoals deze in het wetsvoorstel is opgenomen – ook een prikkel voor werkgevers om het dienstverband niet langer aan te houden na de loondoorbetalingsperiode van twee jaar. Indien de werkgever de werknemer uiteindelijk ontslaat na een periode van een «slapend dienstverband» dan zal hij de transitievergoeding moeten berekenen over de gehele duur van de arbeidsovereenkomst, maar wordt hij niet gecompenseerd voor de transitievergoeding die hij verschuldigd is over de periode dat hij het dienstverband slapend heeft gehouden.
Tot slot is het laten voortduren van een arbeidsovereenkomst niet zonder verplichtingen. De werkgever blijft na afloop van de loondoorbetalingsperiode bijvoorbeeld gehouden om zich in te spannen voor de re-integratie van de werknemer en passende arbeid aan te bieden als dat voorhanden is.3
Erkent u dat deze mensen alleen via een gang naar de rechter de arbeidsovereenkomst kunnen laten ontbinden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De langdurige onzekerheid waarin werknemers kunnen verkeren, heeft zoals gezegd mijn aandacht. Mocht een werknemer zelf de arbeidsovereenkomst willen beëindigen dan zijn hiervoor verschillende routes mogelijk. Er is dan echter in de regel geen (transitie)vergoeding verschuldigd. Ik zie geen aanleiding om werknemers die deze gang naar de rechter maken (financieel) te ondersteunen.
Bent u bereid om, in afwachting van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, werknemers die een gang naar de rechter maken hierbij (financieel) te ondersteunen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Kijk die Zweden nu eens!' |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kijk die Zweden nu eens!»?1
Ja.
Hoe duidt u het beleid van de Zweedse Minister van Europese Zaken Ann Linde, waarbij zij door middel van «EU Handshakes» overal in Zweden de Europese Unie aankaart, vraagt wat mensen van de Europese Unie (EU) vinden en wat zij of de organisatie, waar zij werkzaam zijn, met de EU zouden kunnen en hoe er binnen deze organisaties concreet opvolging aan gegeven wordt, met het doel de participatie, kennis en betrokkenheid van mensen bij de EU te vergroten?2
De wijze waarop participatie, kennis en betrokkenheid van mensen, maatschappelijke organisaties en bedrijven bij de EU tot uiting komt, verschilt van lidstaat tot lidstaat in de EU. Het kabinet onderschrijft het belang dat mensen en maatschappelijke organisaties kennis hebben van en betrokken zijn bij de EU, zowel EU-breed als in Nederland. In Nederland is sprake van zichtbare betrokkenheid bij de EU in de politiek en het bestuur, in het maatschappelijk middenveld en de (sociale) media. Het kabinet onderschrijft het belang hiervan, ook gezien de besluiten die in EU-kader worden genomen en gezien de aanstaande Europese verkiezingen in 2019.
Hoe duidt u in Nederland de participatie, kennis en betrokkenheid van mensen, maatschappelijke organisaties en bedrijven bij de EU?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat mensen in Nederland kennis hebben van de EU en betrokken zijn bij de EU? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten welke stappen u of uw collega’s in het kabinet op dit moment ondernemen om de participatie, kennis en betrokkenheid van mensen, organisaties en bedrijven bij de EU te vergroten?
Het kabinet geeft op uiteenlopende wijze vorm aan de participatie, kennis en betrokkenheid van mensen, organisaties en bedrijven bij de EU. Het gaat hier om een breed spectrum aan onderwerpen, variërend van gesprekken met bedrijven over Brexit, tot het EU-back-to-School programma, tot optredens in de media. Het kabinet benadrukt echter dat noch de regie, noch de verantwoordelijkheid, noch het eigenaarschap uitsluitend bij het kabinet kan liggen om de participatie, kennis en betrokkenheid van mensen, organisaties en bedrijven bij de EU te vergroten. Er ligt in de Nederlandse maatschappelijk-politieke verhoudingen juist een grote verantwoordelijkheid voor het maatschappelijk middenveld, bij politieke partijen, bij de (sociale) media om uiting te geven aan de participatie, kennis en betrokkenheid bij de EU.
Deelt u de mening dat in het tijdperk van Brexit het een goed idee zou zijn mensen, maatschappelijke organisaties en bedrijven meer te betrekken bij de EU en in Nederland eenzelfde soort beleid te hanteren als in Zweden? Zo ja, bent u bereid de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid om nader te bezien op welke wijze vorm kan worden gegeven aan de nadere betrokkenheid van mensen, maatschappelijke organisaties en bedrijven bij de EU. Het kabinet is evenwel van mening dat dit alleen kan als daarbij recht wordt gedaan aan de uiteenlopende maatschappelijk-politieke context in de verschillende lidstaten.
Het bericht ‘Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit’ |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht en bijbehorende uitzending van Nieuwsuur van 21 januari 2018: «Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in de uitzending wordt gesproken over tientallen Roma-kinderen in Nederland die te maken hebben met mensenhandel tegenover honderden Roma-kinderen? Wat is de oorzaak van deze discrepantie in cijfers? Heeft de politie de werkelijke situatie van kinderuitbuiting onder Roma’s goed in beeld?
De exacte aantallen Roma-kinderen zijn mij niet bekend omdat niet wordt geregistreerd op etniciteit door Openbaar Ministerie (hierna: OM) en politie. Politie en OM schatten op basis van de bij hen bekende gegevens het aantal crimineel uitgebuite minderjarigen in Nederland, die slachtoffer zijn van rondtrekkende dadergroepen zoals in de onderzoeken 13Oceans en WODC2 waarover in de uitzending werd gesproken, op enkele tientallen. Dit baseren zij op strafrechtelijk onderzoek en analyse, en cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Ook hiervoor geldt dat niet geregistreerd wordt op etniciteit en er dus geen onderscheid wordt gemaakt naar Roma- en andere kinderen. De in de uitzending genoemde schattingen van de hulpverlening, die zou hebben onderzocht hoeveel minderjarigen uit bepaalde Oost-Europese landen betrokken zijn bij bepaalde strafbare feiten, zijn hoger. De hulpverlening (onder andere Leger des Heils, Defence for Children, Raad voor de Kinderbescherming) geeft aan vanuit humanitair oogpunt een ruimere definitie van uitbuiting te hanteren. Dit zou mogelijkerwijs de discrepantie in de cijfers kunnen verklaren.
Is het waar dat de vorm van uitbuiting van kinderen waarbij ze onder meer worden ingezet voor criminele activiteiten bovengemiddeld voorkomt in de Roma-gemeenschap? Rechtvaardigt dit een bijzondere focus op kinderen uit deze doelgroep?
Op basis van de beschikbare gegevens kan geen uitsluitsel worden gegeven of Roma-kinderen verhoudingsgewijs vaker slachtoffer worden van criminele uitbuiting dan andere kinderen. Over uitbuiting van minderjarigen in de criminaliteit zijn in Nederland, maar ook internationaal, weinig (gedegen) data voorhanden. De onderzoekers van het hier bovengenoemde WODC rapport concluderen dan ook dat de omvang van het fenomeen kinderuitbuiting in Nederland vooralsnog niet kan worden vastgesteld en schattingen hieromtrent moeten worden afgedaan als «guesstimates»3. Het onderzoek suggereert dat er veel meer gevallen zijn van uitbuiting van minderjarigen, die niet gezien worden of in ieder geval op het moment dat de situatie zich voordoet niet als zodanig herkend zouden worden. Dit rechtvaardigt een bijzondere focus voor uitbuiting van minderjarigen, waarin de aanpak van uitbuiting van Roma-kinderen wordt meegenomen, en zal als zodanig worden opgenomen in het plan van aanpak mensenhandel dat ik uw Kamer deze maand zal doen toezenden. Daarnaast verwijs ik u op het antwoord bij vraag 4 en 5 voor de specifiekere Aanpak uitbuiting Romakinderen.
Kunt u aangeven hoe de kennis, expertise en ervaring van de integrale aanpak (project 13Oceans en de Aanpak uitbuiting Roma kinderen), zijn geborgd? Welke elementen uit de aanpak hebben een vervolg gekregen? Zijn er concrete afspraken met de betrokken ketenpartners? Is dit toereikend?
De samenwerking uit het programma Aanpak uitbuiting Romakinderen5 is voortgezet en het netwerk van lokale, regionale en landelijke partners is op zowel strategisch als beleidsmatig niveau in stand gehouden. De partners in het netwerk, bestaand uit een aantal gemeenten, het Leger des Heils, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK), Defence for Children, politie, Movisie, kennisinstellingen, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijn ministerie, komen regelmatig bijeen in het landelijk beleidsoverleg «aanpak uitbuiting Roma kinderen» waaraan een strategisch beraad is verbonden waar bestuurders van de deelnemende partijen zitting hebben. Het gaat daarbij om het voortzetten van een integrale aanpak, waaronder de afstemming tussen zorg- en veiligheidspartners en de dilemma’s die men daarin tegenkomt. Uitgangspunt is de handelingskracht van professionals, beleidsmakers en bestuurders te vergroten, onder meer door het aanbieden van een eenduidig denk- en handelingskader en een toolkit met concrete instrumenten.
De door het programma ontwikkelde toolkit met alle producten en kennisdocumenten is beschikbaar op de website van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (hierna: CCV) en wordt actief onder de aandacht gebracht bij professionals en gemeenten. Een landelijk expert uit het werkveld is bij het CCV aangesteld als landelijk adviseur multiprobleemgezinnen met een Roma-achtergrond. Deze adviseur jaagt landelijk en ketenbreed (zorg- en strafrechtsketen) de awareness en de inzet op de problematiek aan. Ook is het CCV betrokken bij het verder opbouwen en verspreiden van kennis en het betrekken van gemeenten met vergelijkbare problematiek die nog geen aanpak hebben.
Ook de specialistische kennis die is opgedaan in het 13Oceans onderzoek is geborgd. De begeleidingscommissie van het strafrechtelijk onderzoek 13Oceans is omgevormd tot een landelijke expertgroep kinderuitbuiting. Deelnemers hieraan zijn het OM, politie, Comensha, Fier Fryslân, Leger des Heils, de RvdK, Defence for Children, Stichting Nidos en gemeenten. Deze expertgroep biedt zorg- en veiligheidspartners ondersteuning bij de aanpak van concrete gevallen van (grensoverschrijdende) kinderuitbuiting, waarbij het belang voorop staat dat kinderen uit uitbuitingssituaties worden gehaald.
Een aantal leden van de begeleidingscommissie bij 13Oceans heeft vorig jaar voorlichting gegeven aan medewerkers uit de opsporing en van het OM.
Uw Kamer is op 1 juni 2017 geïnformeerd6 over de intensiveringsmaatregelen mensenhandel en dit jaar is gestart met het trainen van alle eerstelijns politieambtenaren in het herkennen van signalen van mensenhandel. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan criminele uitbuiting van minderjarigen, de geleerde lessen uit het programma en het project 13Oceans. Verder wordt in het kader van de intensiveringsmaatregelen mensenhandel het aantal analisten bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel uitgebreid en het aantal rechercheurs dat gecertificeerd is voor de opsporing van mensenhandel vergroot. Dit leidt tot een verbeterde informatiepositie van politie over de netwerken die hierachter schuil gaan. De afspraak uit het regeerakkoord om politie-liaisons in bronlanden van mensenhandel te stationeren zal ook bijdragen aan de opsporing van deze internationale netwerken.
Naar aanleiding van het signaal uit het project 13Oceans dat een specialistisch zorg- en opvangprogramma ontbreekt heeft overleg tussen het Ministerie van VWS en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) plaatsgevonden. Het bieden van deze hulp aan minderjarigen is de verantwoordelijkheid van gemeenten. De VNG is in overleg met aanbieders die een specialistisch zorg- en opvangprogramma willen ontwikkelen. Afhankelijk van de uitkomst van dit overleg beziet de VNG of er in de landelijke raamovereenkomsten voor specialistische jeugdhulp voor 2019 en 2020 specifieke aandacht voor deze groep moet komen.
Hoe heeft de aanpak uit het project 13Oceans vervolg gekregen?2
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in Europees verband de uitbuiting van Roma-kinderen aan te pakken?
De aanpak van mensenhandel is één van de prioriteiten van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ), daaronder valt ook de aanpak van alle vormen van mensenhandel van minderjarigen. Deze aanpak krijgt vorm binnen EMPACT THB7, het EU-project voor operationele samenwerking tegen mensenhandel dat getrokken wordt door het Verenigd Koninkrijk, Nederland en sinds kort ook door Roemenië. 26 EU-lidstaten nemen deel aan dit project, naast organisaties als Europol, Eurojust, Frontex, CEPOL en Interpol. Binnen EMPACT wordt o.a. ingezet op het delen van informatie over, het verbeteren van het zicht op en het opzetten van gezamenlijke operationele acties en onderzoeken tegen mensenhandel van minderjarigen.
De laatste jaren is op Europees niveau ook aandacht gevraagd voor het stimuleren van schoolparticipatie van Roma kinderen onder andere bij de bijeenkomsten van de EU National Roma Contact Points en de CAHROM, de expert werkgroep voor Roma vraagstukken van de Raad van Europa. Ook zet Nederland via de CAHROM in op de aanpak van problemen van huwelijksdwang en mensenhandel in relatie tot Roma gemeenschappen.
Hoe beoordeelt u het aangekaarte punt uit het interne rapport dat de signalering van mensenhandel bij jeugdcriminaliteit nog onvoldoende is? Welke verbeteringen zijn er doorgevoerd sinds het verschijnen van het rapport «Zicht op kwetsbaarheid» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?3
Er wordt reeds op verschillende manieren gewerkt aan het verbeteren van de signalering van deze vorm van uitbuiting. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vragen 4 en 5 en de Kamerbrief van 1 juni 2017.9
Wat kunt u doen aan de praktijk dat Bulgaarse en Roemeense minderjarigen worden meegegeven aan een ««familielid»« zonder te controleren of het daadwerkelijk gaat om een wettelijke vertegenwoordiger?
Het is van belang dat de politie en andere professionals bij twijfel over de identiteit van minderjarigen of degenen die hen komen ophalen nader onderzoek instellen. Als er sprake is van een minderjarige zonder wettelijk vertegenwoordiger of als er zorgen zijn over de opvoedingssituatie en/of mogelijke uitbuiting van de minderjarige wordt de RvdK ingeschakeld.
Het voorstel tot herziening van de Eurodac-verordening van de Europese Commissie is relevant voor de identificatie van minderjarige onderdanen uit derde landen en staatlozen. De Commissie stelt voor de minimumleeftijd voor het afnemen van vingerafdrukken te verlagen van 14 naar 6 jaar zodat jonge kinderen geïdentificeerd kunnen worden en mogelijk sneller te herenigen zijn met (echte) familieleden waarvan zij zijn gescheiden. Wanneer kinderen eerder in een andere lidstaat hebben verbleven kunnen de gegevens uit de verschillende lidstaten met behulp van de vingerafdruk met elkaar worden vergeleken. Binnen de Europese Raad wordt de verlaging van de minimumleeftijd gesteund. De onderhandelingen met het Europees parlement duren nog voort.
Bent u ook van mening dat minderjarige verdachten zonder identificatiedocumenten en/of vaste verblijfplaats niet zonder meer mee mogen worden gegeven aan eventuele familieleden en/of uitbuiters die zich melden? Zo ja, welke weg wordt er nu gevolgd om te zorgen dat kinderen in een uitbuitingssituatie blijven?
Zie antwoord vraag 8.
Welke rol is hierin weggelegd voor Jeugdzorg? Heeft Jeugdzorg voldoende instrumentarium om in het geval van een (mogelijke) signalering van mensenhandel op te treden?
Jeugdzorg Nederland heeft, met steun van het Ministerie van VWS en op initiatief van Commissie Azough, verschillende instrumenten ontwikkeld die jeugdhulpmedewerkers in staat stellen menshandel te signaleren. Ik beschik niet over informatie dat deze middelen niet voldoen.
Gemeenten, verantwoordelijk voor jeugdzorg, hebben wijkteams die de RvdK kunnen inschakelen op het moment dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van een minderjarige en ouders geen vrijwillige hulpverlening accepteren of deze niet effectief (meer) is. Daarnaast kan een gecertificeerde instelling (hierna: GI) preventieve jeugdbescherming bieden in aanloop naar een (eventuele) kinderbeschermingsmaatregel. Tot slot kan Veilig Thuis door iedere professional worden ingeschakeld op het moment dat er een vermoeden is van kindermishandeling en/of huiselijk geweld.
Zowel gemeenten als een GI en Veilig Thuis kunnen de RvdK verzoeken onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie van de minderjarige om te bezien of het gedwongen kader noodzakelijk is.
Indien de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, en ouders accepteren geen hulp of deze is niet meer effectief, dan kan de RvdK een gezagsbeperkende maatregel vragen: de ondertoezichtstelling, met eventueel een uithuisplaatsing.
De RvdK kan ook een (voorlopige) voogdijmaatregel vragen, wanneer niet vaststaat wie het gezag over de minderjarige uitoefent en eveneens duidelijk is dat het kind in zijn ontwikkeling bedreigd wordt en hulp nodig heeft. De maatregelen worden door de RvdK aan de kinderrechter verzocht. De kinderrechter beslist uiteindelijk over de maatregel en kan daarnaast op verzoek van de RvdK ook een machtiging aan de GI afgeven tot uithuisplaatsing.
Wanneer de minderjarige meer bescherming nodig heeft (bijvoorbeeld doordat druk op hem of haar wordt uitgeoefend) dan deze voorzieningen kunnen bieden, kan de kinderrechter op verzoek van de RvdK ook een machtiging voor plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdhulp afgeven.
Ook kan de Rvdk of de kinderrechter de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden verzoeken te onderzoeken of opvang in het land van herkomst mogelijk is. De kinderrechter toetst vervolgens of door het land van herkomst gegeven waarborgen omtrent de bescherming van de minderjarige aldaar ook voldoende zijn.
Heeft de politie voldoende kennis en bewustzijn dat minderjarigen kunnen zijn aangezet tot strafbare gedragingen? Zo nee, welke stappen kunnen worden genomen om deze vorm van mensenhandel beter tegen te gaan?
Ik verwijs u naar de antwoorden onder de vragen 4, 5 en 7.
Nepnieuws |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de online te raadplegen database «EU vs Disinfo» (euvsdisinfo.eu) van de, door de Europese Unie opgerichte European External Action Service East StratCom Task Force, met artikelen die zijn beoordeeld op het verspreiden van nepnieuws? Zo ja, welke artikelen op EU vs Disinfo heeft u bestudeerd?
Ja. Overigens hanteert East Stratcom het begrip «nepnieuws» niet.1 In het algemeen wil ik niet op afzonderlijke berichtgeving ingaan. Ten aanzien van drie van de berichten uit deze database is een rechtszaak aangespannen. Daar wil ik niet in treden.
Hoeveel van die artikelen zou u zelf als nepnieuws kwalificeren?
Zoals ik de Kamer in mijn brief van 18 december jl. heb toegelicht richt ik mijn activiteiten op het tegengaan van ongewenste heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie in Nederland door statelijke actoren. Onderdeel van dergelijke beïnvloeding is de inzet van desinformatie door deze actoren. Ik zie het tegengaan van de verspreiding van deze desinformatie enerzijds nadrukkelijk als onderdeel van een bredere inzet die gericht is op het tegengaan van ondermijning van de democratische rechtsorde als zodanig en anderzijds meer specifiek als onderdeel van het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging door statelijke actoren. Ik hecht eraan deze afbakening van mijn activiteiten ten opzichte van de term «nepnieuws» te maken aangezien met de term «nepnieuws» in de volksmond ook meer onschuldige vormen van foutieve informatie worden aangeduid waarbij de hiervoor genoemde problematiek niet aan de orde is. Daarbij is van belang op te merken dat het besef van de (originele) afzender dat de betreffende informatie foutief is, dan wel de intentie om hiermee te misleiden kenmerken zijn die desinformatie onderscheiden van foutieve berichtgeving in het algemeen. Dit betekent ook dat men deze termen niet onachtzaam dient te hanteren aangezien daarmee ook een oordeel over de afzender geïmpliceerd kan worden.
Vooral nieuwe technologieën vergemakkelijken het verspreiden van desinformatie en het beïnvloeden van de publieke opinie. Dit kan het vertrouwen van mensen in publieke instituties ondermijnen en is in potentie schadelijk voor onze democratische rechtsorde. Overigens acht ik het niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of enig ander lid van het kabinet om artikelen op inhoud te beoordelen. De aandacht van het kabinet richt zich op de statelijke actoren die desinformatie verspreiden.
Hoeveel van die artikelen zou u zelf niét als nepnieuws kwalificeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de huidige leden van de East StratCom Task Force? Zo nee, waarom niet?
De Europese Raad heeft in maart 2015 geconcludeerd dat het noodzakelijk is om de voortdurende stroom van desinformatie afkomstig van Rusland te bestrijden en heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, mw Mogherini, daarbij uitgenodigd om in samenwerking met de EU-instellingen en de lidstaten een actieplan te ontwikkelen voor strategische communicatie dienaangaande. Dit heeft geresulteerd in een Taskforce East StratCom. De Taskforce ontwikkelt communicatieproducten en campagnes die zijn gericht op een betere uitleg van het EU-beleid in de landen van het Oostelijk Partnerschap (Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, Moldavië en Oekraïne). Het werkt nauw samen met de EU-instellingen en met EU-delegaties in de landen van het Oostelijk Partnerschap. De Taskforce ondersteunt bredere EU-inspanningen gericht op versterking van de mediaomgeving in de oostelijke partnerschapsregio, in nauwe samenwerking met andere EU-actoren. Tevens rapporteert en analyseert het desinformatie trends, verklaart desinformatie verhaallijnen en corrigeert en vergroot het bewustzijn inzake desinformatie. De Taskforce opereert binnen de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO). De selectie en inzet van de medewerkers van de East StratCom Task Force is de verantwoordelijkheid van de EDEO. De activiteiten worden betaald uit het reguliere communicatiebudget van de EDEO. Dit budget heeft een jaarlijkse omvang van 1,1 miljoen euro. Aangezien dit geld uit het algemene budget van de EU komt, is er geen onderscheid te maken hoeveel van die jaarlijkse bijdrage uit Nederlands geld bestaat. De bedragen zijn opgenomen in de EU begroting voor 2018. (p177 ev) http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-14587-2017-ADD-3/nl/pdf
Kunt u inzicht geven in de wijze waarop leden van de East StratCom Task Force geselecteerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzicht geven in wijze waarop Madeleine de Cock-Buning (tevens voorzitter van het Nederlandse Commissariaat van de Media) haar positie als voorzitter van de East StratCom Task Force heeft verworven? Zo nee, waarom niet?
Mevrouw De Cock-Buning is geen voorzitter van de East Stratcom Task Force. Wel is zij onlangs voorzitter geworden van de EU-High Level Group over fake news en online desinformatie, die is ingesteld door en onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie. In de openbare »call for application» van de Europese Commissie is geen criterium noch aanbeveling opgenomen dat de voorzitter lid moet zijn van een politieke partij.2 Er is vanuit de overheid geen bemoeienis geweest met de kandidatuur van mevrouw De Cock-Buning. Vergoeding vindt plaats volgens de hiervoor geldende regels van de Europese Commissie over expert groups.3
Is er bij de eventuele voordrachts-, sollicitatie- en benoemingsprocedure van Madeleine de Cock-Buning bemoeienis geweest van de Nederlandse overheid? Zo ja, in welke vorm?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de vergoeding die Madeleine Cock-Buning voor haar werkzaamheden zal ontvangen? Waar wordt dit uit betaald?
Zie antwoord vraag 6.
Gezien de politieke gevoeligheid van haar werkzaamheden is het niet irrelevant of Madeleine de Cock-Buning ook een partij-achtergrond of partijlidmaatschap heeft en kunt u daar inzage in geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Voor welke termijn worden de (overige) leden van de East StratCom Task Force aangesteld? Betreft het een fulltime baan of een parttime baan? Moeten zij hun overige werkzaamheden openbaar maken?
Heeft de East StratCom Task Force een kantoor? Zo ja, kunt u aangeven waar dit precies is gevestigd?
Kunt u inzicht geven in de wijze waarop de East StratCom Task Force haar financiering ontvangt? Kunt u in uw antwoord betrekken wat het jaarlijks budget is van de Task Force?
Wat is de Nederlandse bijdrage aan dit jaarlijkse budget?
Wiens idee was het om deze taskforce op te zetten? Wanneer is dit idee voor het eerst gepresenteerd?
Wat is de exacte doelstelling van de East StratCom Task Force? Is de Task Force specifiek gericht op nieuwsberichten over Oost-Europa, Rusland en andere derde landen of tevens op nieuwsberichten over EU-lidstaten en de (politieke) situatie daarbinnen?
Kunt u inzicht verschaffen in de wijze waarop de East StratCom Task Force te werk gaat en hoe de Task Force tot een oordeel komt inzake het aanmerken van een artikel als verspreider van nepnieuws?
Hoeveel onjuiste beweringen moet een artikel bevatten om aangemerkt te worden als nepnieuws door de East StratCom Task Force?
Kunt u aangeven op welke punten de vijf Nederlandse artikelen die worden genoemd als dragers van nepnieuws op de site van de East StratCom Task Force precies nepnieuws bevatten?1
Zoals ik reeds heb aangegeven in antwoord (Kamerbrief met kenmerk 2018D05173) op eerdere vragen van de heer Van Raak (SP) is het zaak dat de acties van de Taskforce zich richten op het identificeren, benoemen en feitelijk weerleggen van desinformerende (elementen van) berichtgeving en niet op het identificeren en benoemen van journalisten en hun journalistieke verslaglegging als zijnde desinformatie. De term desinformatie impliceert de intentie tot misleiding en dient daarom niet onachtzaam te worden gehanteerd.
Journalisten zijn verantwoordelijk voor de wijze waarop ze verslag doen van gebeurtenissen, niet voor de gebeurtenissen zelf of de daarin naar voren gebrachte opvattingen.
Deelt u de opvatting dat het artikel in De Gelderlander enkel verslag legt van een uitspraak van raketproducent Almaz-Antey? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 18.
Deelt u de opvatting dat verslaglegging van een mening of een uitspraak op zichzelf geen uitspraak doet over of iets waar is of niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u van mening dat nieuwspublicaties geen verslag mogen doen van meningen of uitspraken die mogelijk onjuist zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven hoe nieuwspublicaties moeten beoordelen of een mening of uitspraak in de toekomst mogelijk onjuist kan blijken te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u van mening dat het artikel van De Gelderlander terecht door de East StratCom Task Force is aangemerkt als nepnieuws? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet aan mij of enig ander lid van het kabinet om artikelen op inhoud te beoordelen.
Bent u bekend met het feit dat de uitzending van NPO Radio 1 een interview betreft met onderzoeksjournalist Pieter Stockmans?3
Ja, daarmee ben ik bekend. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisie-uitzending. Dat is onderdeel van artikel 7 van de Grondwet. Het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting maakt onbetwistbaar deel uit van de fundamenten van onze democratische rechtsstaat. Het kabinet zal dit altijd en overal verdedigen.
Bent u van mening dat radiozenders geen gasten mogen uitnodigen als de opvattingen van de gast mogelijk onjuist zijn?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u van mening dat de radiouitzending van NPO Radio 1 terecht door de East StratCom Task Force is aangemerkt als nepnieuws? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u van mening dat het bericht «Azov fighters threaten the Dutch people with a terror attack again (GeenStijl)» terecht door East StratCom Task Force als «nepnieuws» is aangemerkt? Zo ja, welk aspect van het bericht bevat valse informatie? Wat is de bewijsvoering daarvoor? Welke onderbouwing is daarin volgens u doorslaggevend?4
Zie antwoord vraag 23.
Herinnert u zich dat u in de uitzending van het programma Jinek van 18 december 2017 sprak over «Bellingcat» als ontmaskeraar van het betreffende filmpje als «nepnieuws»? Welk onderzoek bedoelde u daarbij precies? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Hoe beoordeelt u de betrouwbaarheid van Bellingcat zelf?
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat Bellingcat (net als alle andere journalisten, onderzoekers of wetenschappers) zich zou kunnen vergissen?
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat Bellingcat (net als alle andere journalisten, onderzoekers of wetenschappers) door andere motieven dan slechts waarheidsvinding gedreven zou kunnen zijn?
Bent u van mening dat de samenvatting van de East StratCom Task Force («Ukraine is a highly corrupted, fascistic country, which is the centre of international drug and human labour traffic») van het GeenStijl artikel een accurate weergave is van de daadwerkelijke inhoud van het artikel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?5
Zie antwoord vraag 23.
Bent u van mening dat deze kwalificaties van het land Oekraïne («Ukraine is a highly corrupted, fascistic country, which is the centre of international drug and human labourtraffic») feitelijk onjuist zijn?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u bekend met het feit dat Oekraïne in 2016 op plaats 131 (van de 176 bestudeerde landen) stond op de corruptie-index van Transparency International?
Ik ben daarmee bekend. Inmiddels is de Corruption Perceptions Index 2017 uitgebracht. Oekraïne staat daarin op plek 130 (van de 180 bestudeerde landen).
De Corruption Perceptions Index 2016 dekt de perceptie van de publieke sector corruptie in 176 landen. De score van de CPI 2016 is opgebouwd uit dertien verschillende bronnen. Alle bronnen beoordelen de perceptie van corruptie in de publieke sector: het waargenomen niveau van elke vorm van machtsmisbruik door eenieder die deze macht toevertrouwd heeft gekregen binnen de regering of een overheidsinstantie.
Deelt u de opvatting dat dit Oekraïne één van de meest corrupte landen ter wereld maakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, maakt dit de uitspraak dat «Ukraine is a highly corrupted (...) country» feitelijk juist? Zo nee, waarom niet?
Oekraïne heeft de afgelopen jaren, sinds de Maidanrevolutie in 2014, belangrijke stappen gezet op het gebied van anti-corruptiehervormingen. Onder andere is een bureau opgezet dat corruptie binnen overheidsorganen onderzoekt en aandraagt voor vervolging (National Anti-Corruption Bureau of Ukraine). Ook is, met hulp van Transparency International, een elektronisch platform opgericht teneinde de onafhankelijkheid van aanbestedingen te waarborgen (ProZorro) en wordt er ingezet op de decentralisatie van overheidstaken en de privatisering van overheidsbedrijven.
Desalniettemin, is er nog altijd veelvuldig sprake van het door elkaar lopen van publieke en financiële belangen. De internationale gemeenschap – IMF en EU – houdt druk op het hervormingsproces door op basis van conditionaliteit leningen te verstrekken. Als er onvoldoende voortgang wordt geboekt op het gebied van (anti-corruptie) hervormingen, wordt er niet tot betaling over gegaan. Nederland steunt de inzet van het instrument van conditionaliteit en spreekt Oekraïne ook in bilaterale contacten steevast aan op haar verantwoordelijkheid als het gaat om het bestrijden van corruptie.
Deelt u de opvatting van de East StratCom Task Force dat het noemen van Oekraïne als één van de meest corrupte landen een vorm van nepnieuws is?
Zie antwoord vraag 23.
Deelt u de opvatting dat de samenvatting van East StratCom Task Force («fascistic country») geen recht doet aan de daadwerkelijke inhoud van het GeenStijl-artikel op dit punt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Deelt u de opvatting dat de weerlegging van het ThePostOnline (TPO)-artikel («The article seems to be aimed only at worsening the image of Ukraine before the Dutch referendum about the Association Agreement») die wordt gegeven door East StratCom Task Force geen uitspraak doet over de inhoudelijke correctheid van het betreffende artikel, maar enkel een motief of bedoeling claimt?6 Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze de bewering van de East StratCom Task Force inhoudelijk ingaat op het TPO-artikel dat zij bestempelen als desinformatie? Zo ja, kunt aangeven waarom deze bewering voldoende is om gekwalificeerd te worden als nepnieuws?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u van mening dat het artikel van TPO terecht door de East StratCom Task Force is aangemerkt als nepnieuws? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u een definitie geven van nepnieuws?
Wat is in uw ogen het verschil tussen een mening en nepnieuws?
Wat is in uw ogen het verschil tussen een artikel met een of meerdere onjuiste beweringen en nepnieuws? Indien er geen verschil is, bevatte dan elk nieuwsartikel dat later gerectificeerd moet worden kennelijk nepnieuws? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat de stelling dat de euro ons een extra weeksalaris oplevert, nepnieuws is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u van mening dat de stelling dat de interne markt ons een extra maandsalaris oplevert nepnieuws is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u aangeven hoe de samenwerking tussen het ministerie, NU.nl en Facebook vorm zal krijgen in het kader van de bestrijding van nepnieuws? Kunt u in uw antwoord meenemen op welke termijn de «nepnieuwsbestrijding» tot uiting zal komen in de tijdlijnen van Nederlandse Facebook gebruikers?
Kunt u aangeven wat de juridische basis is voor een dergelijke samenwerking met NU.nl en Facebook en voor de bestrijding van nepnieuws door het ministerie?
Kunt u transparantie verschaffen over de exacte rol en werkwijze van NU.nl in het aanmerken van berichten en/of artikelen als nepnieuws?
Zal NU.nl haar rol belangenloos uitvoeren of zal zij financiering ontvangen? Indien zij financiering zal ontvangen, door wie zal dit vergoed worden?
Kunt u de specifieke samenwerkingsovereenkomst tussen het ministerie, NU.nl en Facebook de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Kunt u aangeven wat de specifieke selectiecriteria zijn voor berichten die zullen worden verborgen in circa 80% van de tijdlijnen van Nederlandse Facebook gebruikers, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer van 18 december 2017?
Kunt u aangeven of nieuwsbronnen als geheel zullen worden aangemerkt als verspreider van nepnieuws en dat hun artikelen derhalve standaard zullen worden verborgen op tijdlijnen van Facebook gebruikers? Of gaat het op een andere manier? Indien dat laatste het geval is, op welke manier?
Kunt u aangeven in hoeverre opiniestukken zullen worden aangemerkt als nepnieuws en als gevolg onzichtbaar zullen zijn voor Facebook gebruikers? Zo nee, wanneer kunt u daar wel duidelijkheid over geven?
Zal het ministerie een register bijhouden van artikelen die zijn aangemerkt als nepnieuws? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar zal dit gebeuren? En door wie? Zal dit te raadplegen zijn? Zo ja, waar en voor wie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie dit niet als een taak van de overheid.
Kunt u een overzicht geven van de in uw ogen meest prominente betrouwbare Nederlandse nieuwsbronnen? Zo nee, waarom niet?
Een overzicht zoals dat waar u om vraagt kan ik u niet geven, omdat ik het niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie acht om een dergelijk overzicht te maken.
Kunt u een overzicht geven van de in uw ogen meest prominente onbetrouwbare Nederlandse nieuwsbronnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 54.
Kunt u een overzicht geven van nieuwsbronnen die u beschouwt als de grootste verspreiders van nepnieuws binnen Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 54.
Kunt u aangeven of de nepnieuwsmaatregelen op Facebook zich met name zullen richten op Nederlandse nieuwsbronnen of op buitenlandse nieuwsbronnen?
Kunt u aangeven of de Facebook gebruiker, wiens bericht aangemerkt wordt als nepnieuws, hiervan een melding zal krijgen? Indien dit niet het geval is, deelt u de opvatting dat hiermee een hoogst ontransparante situatie ontstaat waarbij gebruikers niet weten of hun berichten voor hun volgers daadwerkelijk zichtbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beschouwt zij dit als een probleem? Indien zij dit niét als een probleem beschouwt, waarom niet?
Kunt u aangeven of gebruikers in beroep kunnen gaan tegen het aanmerken van hun bericht als nepnieuws en hoe deze beroepsmogelijkheden vorm zullen krijgen?
Indien er geen sprake zal zijn van een beroepsmogelijkheid, deelt u de opvatting dat dit een uiterst eenzijdige situatie teweegbrengt die de macht tot censuur bij een hele kleine groep mensen legt? Zo nee, waarom niet?
Indien er wel sprake is van een beroepsmogelijkheid, kunt u aangeven hoe deze vorm krijgt? Kunt u in uw antwoord betrekken welk orgaan een beroep zal behandelen, wie haar leden zullen zijn, hoe de leden van het beroepsorgaan geselecteerd worden en wat de juridische mogelijkheden zijn om een afgewezen beroep aan te vechten bij de rechter?
Het komt regelmatig voor dat kranten als NRC Handelsblad, De Volkskrant en Trouw hun eerdere berichtgeving moeten rectificeren. Bent u van mening dat deze kranten zich in hun oorspronkelijke publicaties dan dus schuldig hebben gemaakt aan het verspreiden van nepnieuws? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het bericht van 8 juli 2017 dat werd gepubliceerd op NU.nl, de samenwerkingspartner van het ministerie in de bestrijding van nepnieuws, waarin NU.nl schreef over de aanwezigheid van 200 demonstranten bij een bijeenkomst van Forum voor Democratie in Groningen?7
Bent u bekend met het feit dat NU.nl dit bericht heeft moeten rectificeren, gezien het feit dat er slechts enkele demonstranten aanwezig waren?
Bent u van mening dat NU.nl zich met het oorspronkelijke bericht schuldig maakte aan het verspreiden van nepnieuws? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat niet alle feiten altijd door iedereen geaccepteerd worden en dat over feitelijkheden discussie kan bestaan?
Deelt u de opvatting dat een open discussie over feiten deel is van een gezonde, goed functionerende democratie?
Ja.
Deelt u de opvatting dat zaken die tegenwoordig als onwaar worden beschouwd in de toekomst waar kunnen blijken en dat talloze zaken die in het verleden als waar werden beschouwd tegenwoordig onwaar zijn gebleken?
Zie antwoord vraag 67.
Kunt u aangeven of «De revolutionibus orbium coelestium» (1543) van Nicolaas Copernicus, waarin hij het destijds zeer omstreden heliocentrisch model van het universum formuleerde, zou zijn bestempeld als nepnieuws binnen de kaders van het nieuwe samenwerkingsverband tussen het Ministerie, NU.nl en Facebook en of dit werk in uw ogen had moeten worden verborgen op Facebook als dit in zijn tijd bestond? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of «Über die spezielle und die allgemeine Relativitätstheorie» (1916) van Albert Einstein, waarin hij voor het eerst de – destijds omstreden – algemene relativiteitstheorie voorstelt, zou zijn bestempeld als nepnieuws binnen de kaders van het nieuwe samenwerkingsverband tussen het Ministerie, NU.nl en Facebook en of dit paper in uw ogen had moeten worden verborgen op Facebook als dit in zijn tijd bestond? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of «Broken Symmetries and the Masses of Gauge Bosons» (1964) van Peter Higgs, waarin hij voor het eerst – het inmiddels bewezen – bestaan van Higgsvelden en Higgsbosonen postuleert, zou zijn bestempeld als nepnieuws binnen de kaders van het nieuwe samenwerkingsverband tussen het Ministerie, NU.nl en Facebook en of dit paper in uw ogen had moeten worden verborgen op Facebook als dit in zijn tijd bestond? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of «Die Entstehung der Kontinente und Ozeane' (1915) van Alfred Wegener, waarin hij het nu algemeen geaccepteerde bestaan van schuivende aardplaten beschrijft, zou zijn bestempeld als nepnieuws binnen de kaders van het nieuwe samenwerkingsverband tussen het Ministerie, NU.nl en Facebook en of dit paper in haar ogen had moeten worden verborgen op Facebook als dit in zijn tijd bestond? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of het werk van Ignaz Philipp Semmelweis uit de periode rond 1847 met betrekking tot het voorkomen van kraambedkoorts – waarin hij ervoor pleit de handen te wassen voordat een zwangere vrouw geholpen wordt bij een bevalling – zou zijn bestempeld als nepnieuws binnen de kaders van het nieuwe samenwerkingsverband tussen het Ministerie, NU.nl en Facebook en of dit werk in haar ogen had moeten worden verborgen op Facebook als dit in die tijd bestond? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven in hoeverre sceptische artikelen aangaande klimaatverandering zullen worden verborgen op de tijdlijnen van Facebook gebruikers in het kader van nepnieuwsbestrijding?
Bent u van mening dat de bestrijding van nepnieuws uitsluitend op het internet zou moeten plaatsvinden of idealiter ook daarbuiten? Zo ja, zouden op termijn dan ook boeken moeten worden verboden, omdat ze in de ogen van de beoordelende instanties «nepnieuws» bevatten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb eerder aangegeven dat vooral het internet meebrengt dat nieuwsberichten zich heel gemakkelijk verspreiden en dat dat anders is dan voorheen het geval was. We moeten ons bewust zijn van de nieuwe mogelijkheden die dit biedt voor statelijke actoren voor heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie door desinformatie. Ik vind bestrijding van dergelijke desinformatie noodzakelijk, maar daartoe behoort nadrukkelijk niet het van overheidswege vooraf beoordelen en verbieden van bepaalde media-uitingen.
Volgens (art. 7 van) de Nederlandse Grondwet heeft niemand voorafgaand verlof nodig om gedachten en gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Censuur is daarmee onvoorwaardelijk uitgesloten. De vrijheid van meningsuiting ligt ook verankerd in verdragen. Uitingen kunnen slechts achteraf worden getoetst aan de wet en verspreiding mag alleen onder strenge voorwaarden worden beperkt.
Het bericht dat EU-landen elkaar niet voldoende waarschuwen voor omstreden artsen |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat EU-landen elkaar niet voldoende waarschuwen voor omstreden artsen?1
Ja.
Is u bekend hoeveel zorgverleners – afkomstig van een lidstaat die een bevoegdheidsbeperking opgelegd hebben gekregen – in Nederland aan de slag zijn gegaan? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er zijn geen cijfers beschikbaar van het aantal zorgverleners afkomstig uit een andere lidstaat die een bevoegdheidsbeperking in de lidstaat opgelegd hebben gekregen en desondanks in Nederland zijn gaan werken. Het is niet na te gaan hoeveel zorgverleners het betreft. Daarvoor is informatie nodig van andere lidstaten die diezelfde informatie niet melden via het Europese waarschuwingsmechanisme. De redenen dat lidstaten niet melden ligt vermoedelijk voor een belangrijk deel in de inrichting van het nationale systeem hoe zorgberoepen gereglementeerd zijn en bevoegdheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd. Niet alle lidstaten kennen een systeem zoals het Nederlandse waarbij er een centraal register bestaat in combinatie met tuchtrecht. Andere lidstaten hebben bijvoorbeeld een systeem waarbij regionale autoriteiten gaan over de toegang tot de gereglementeerde beroepen of waarbij niet de tuchtrechter maar uitsluitend de strafrechter bevoegdheidsbeperkende maatregelen oplegt.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe is het mogelijk dat de Duitse tandarts Peter Erbeling in Noorwegen een waarschuwing kreeg, in Engeland geschorst werd, desondanks in Nederland opnieuw aan de slag ging en nu een praktijk in Duitsland heeft, waar zijn patiënten niets weten over zijn beroepsverleden? Hoe is het mogelijk dat deze tandarts in Nederland aan de slag is gegaan? Wat is de rol van het CIBG hierin geweest? Heeft Nederland Duitsland gewaarschuwd over deze tandarts?2
Een waarschuwing is een lichte tuchtmaatregel die niet de bevoegdheid om het beroep uit te oefenen beperkt. Om die reden wisselen landen geen informatie uit over waarschuwingen en nemen landen buitenlandse waarschuwingen niet over.
De heer Erbeling werd ingeschreven in het register van tandartsen op basis van de vereiste stukken (zie ook het antwoord op vraag3. Daarna informeerde het Verenigd Koninkrijk het BIG-register dat in het Verenigd Koninkrijk een bevoegdheidsbeperking tegen hem van kracht was. Naar aanleiding van die melding is de Britse bevoegdheidsbeperking volgens de gebruikelijke procedure overgenomen in Nederland. Het BIG-register heeft ten overvloede de Duitse autoriteiten op de hoogte gebracht van de overname in het BIG-register van de Britse bevoegdheidsbeperking. Het is de verantwoordelijkheid van het land dat de oorspronkelijke bevoegdheidsbeperking oplegt, in dit geval het Verenigd Koninkrijk, om andere landen daarvan op de hoogte te stellen. Welke gevolgen een land kan verbinden aan een buitenlandse bevoegdheidsbeperking wordt bepaald door de nationale wetgeving van ieder land.
Aangezien artsen die nu niet meedoen aan het Europese waarschuwingssysteem een verklaring moeten hebben (een Certificate of Current Professional Status), waar in Nederland systematisch naar wordt gevraagd, betekent dit dat alle artsen deze verklaring moeten aantonen of dit maar sporadisch wordt gecontroleerd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het Europese waarschuwingsmechanisme houdt een verplichting voor de lidstaten in om elkaar te informeren over aan beoefenaren van gereglementeerde zorgberoepen opgelegde bevoegdheidsbeperkende maatregelen. Iedere houder van een buitenlands diploma moet om in het BIG-register te kunnen worden ingeschreven altijd een officiële verklaring overleggen dat tegen hem geen bevoegdheidsbeperking van kracht is. Hij moet zo’n verklaring overleggen voor ieder land waar hij zijn beroep heeft uitgeoefend en de verklaring moet zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten. De verklaring moet zowel worden overgelegd voor lidstaten die bevoegdheidsbeperkingen niet melden via het waarschuwingsmechanisme als voor lidstaten die dat wel doen.
Nederland neemt buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen in beginsel over. Een buitenlandse maatregel wordt niet overgenomen als de gedraging waarvoor de buitenlandse maatregel is opgelegd in Nederland niet zou leiden tot een tuchtmaatregel. Als een gehele bevoegdheidsbeperking van kracht is, kan de betrokkene niet worden ingeschreven in het BIG-register. Als een gedeeltelijke bevoegdheidsbeperking van kracht is, kan de betrokkene alleen worden ingeschreven met overname en aantekening van de gedeeltelijke bevoegdheidsbeperking.
Welke lidstaten geven wel meldingen af en welke lidstaten geven geen meldingen af omtrent bevoegdheidsbeperkingen van zorgverleners die naar Nederland komen om in de gezondheidszorg te werken? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Volgens de informatie van het BIG-register hebben Bulgarije, Cyprus, Estland, Griekenland, Letland, Luxemburg, Malta, Slovenië, Slowakije en Tsjechië tot begin februari 2018 nog geen meldingen gedaan via het Europese waarschuwingsmechanisme. Overigens is sinds de start van het waarschuwingsmechanisme het aantal lidstaten dat meldingen doet toegenomen.
Zijn er lidstaten die al extra eisen opleggen aan zorgverleners die vanuit het buitenland in het betreffende land willen werken, ingevolge de Europese richtlijn? Zo ja, welke maatregelen zijn dit?4
Naast de eisen wat betreft de vakbekwaamheid die mogen worden gesteld aan migranten, stellen sommige lidstaten net als Nederland eisen wat betreft de taalvaardigheid.
Gaat u hogere eisen stellen aan beroepsbeoefenaren afkomstig uit andere lidstaten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, met het oog op het voorbeeld van de Duitse tandarts in vraag 3, waarom niet?5 6
Nee, ik zie niet in welke hogere eisen kunnen en mogen worden gesteld aan beroepsbeoefenaren afkomstig uit andere lidstaten dan de eisen die nu al worden gesteld. Het weigeren van beroepsbeoefenaren uit andere lidstaten die voldoen aan alle wettelijke vereisten voor toelating, alleen omdat het land van herkomst geen meldingen over bevoegdheidsbeperkingen doet via het waarschuwingsmechanisme, is in strijd met Europees en internationaal verdragsrecht. Het is disproportioneel en onrechtmatig om alle beroepsbeoefenaren uit een lidstaat te weigeren omdat die lidstaat voor individuele gevallen geen meldingen doet via het waarschuwingsmechanisme. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 4.
Welke voorstellen voor het verbeteren van het waarschuwingsmechanisme gaat u voorstellen in uw overleg met de Europese Commissie binnenkort? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Het waarschuwingsmechanisme is geregeld in Europese Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, met inachtneming van de Europese regelgeving omtrent bescherming van persoonsgegevens en omtrent privacy en elektronische communicatie. Voor uitvoering van het waarschuwingsmechanisme wordt gebruik gemaakt van het beveiligde Interne Markt Informatiesysteem (IMI). Sinds de inwerkingtreding van het waarschuwingmechanisme heeft de Europese Commissie op basis van de ervaringen van de lidstaten diverse verbeteringen aangebracht om de gebruiksvriendelijkheid van het IMI te verbeteren.
Op 1 februari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden met de Europese Commissie. De Commissie heeft aangegeven dat zij de resultaten van de evaluatie van het waarschuwingsmechanisme in de komende maanden openbaar zal maken. De resultaten van de evaluatie kunnen eventueel aanleiding zijn voor verdere verbeteringen van het IMI.
Binnen de EU zal ik het belang van het waarschuwingsmechanisme blijven benadrukken en zal Nederland andere lidstaten waar mogelijk en indien gewenst informeren over het Nederlandse systeem, bijvoorbeeld tijdens de eerstvolgende Europese bijeenkomst over IMI in april.