De frauduleuze ondergang van het The Hague Institute for Global Justice |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de ondergang van The Hague Institute for Global Justice (IGJ)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat medio 2010 door de Minister van Economische Zaken een subsidie van 17,45 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor het IGJ? Zo ja, welk maatschappelijk doel diende de toekenning van de subsidie te bereiken en op welke gronden en op basis van welke criteria en voorwaarden is de subsidie toegekend?
In 2010 heeft de Minister van Economische Zaken, namens het Rijk, een subsidie van maximaal € 17,45 miljoen aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) verleend. Oorspronkelijk voor een periode van vijf jaar (2011 – 2015). In 2014 is, op verzoek van het IGJ, de periode verlengd met 1 jaar tot en met 2016. De subsidie is bedoeld als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het op te richten kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice zoals beschreven in het projectplan. Eén van de doelstellingen was het vormen van een instituut dat na de subsidieperiode zijn inkomsten uit de markt haalt. Hiermee rustte er op het IGJ een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat. Helaas hebben de uitgevoerde activiteiten niet geleid tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut zoals dat oorspronkelijk was beoogd. In de verantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden, waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam.
Uit de door mij ontvangen verantwoordingsdocumenten bleek dat de subsidie rechtmatig is gebruikt voor het verrichten van activiteiten ten behoeve van het doel waarvoor deze subsidie is verleend.
De subsidieaanvraag paste binnen de doelstellingen van het beleidsprogramma Pieken in de Delta. Met dit gebiedsgerichte beleidsprogramma richtte het Rijk zich, samen met decentrale overheden, op het versterken van de pieken van de Nederlandse economie en van de betrokken kennisinstellingen en bedrijven. De oprichting van het IGJ, een internationaal georiënteerde kennisinstelling op het gebied van vrede, recht en veiligheid, sloot goed aan op het versterken van het in Den Haag aanwezige cluster van vrede, recht en veiligheid. Ook droeg het bij aan het verbeteren van de positie van de gemeente Den Haag als «Legal Capital of the World». De subsidie aan het IGJ was bedoeld als een impuls aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio.
De Kamer is over de subsidieverlening geïnformeerd (Kamerstuk 29 697, nr. 15). Het betrof een subsidie in het kader van de FES (Fonds Economische Structuurversterking) enveloppe Sterke Regio’s. De subsidieaanvraag is beoordeeld op de criteria en voorwaarden die bij het FES van toepassing waren. De criteria zijn: aansluiting op excellente wetenschapskernen, maatschappelijke waardecreatie, economische waardecreatie, (juridische) organisatievorm/passende governance, het businessmodel en de financiering
Bent u bereid de subsidiebeschikking openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat ben ik. De beschikkingen treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlage bij de beantwoording van deze vragen aan.2
Op welke wijze is toezicht gehouden op het bereiken van het beoogde maatschappelijk doel en het naleven van de voorwaarden van de subsidie?
Het tijdelijk bestuur (en later de Raad van Toezicht die het toezicht van het tijdelijk bestuur overnam) en de bestuurder van het IGJ waren primair verantwoordelijk voor het houden van toezicht op het realiseren van de doelstelling waarvoor de subsidie is toegekend en het naleven van de subsidievoorwaarden. De subsidie is in twee tranches toegekend respectievelijk € 12,2 miljoen in 2010 en € 5,25 miljoen in 2014. Ten behoeve van de toekenning van de tweede tranche is door een onafhankelijk bureau, in 2013, een Midterm Review uitgevoerd. Het Ministerie van Economische Zaken werd als budgethouder door het IGJ geïnformeerd over de voortgang van het project en de uitgaven van de middelen via verslagen en rapportages, de financiële jaarrekening inclusief bijbehorende accountantsverklaring.
De taak van het Ministerie van Economische Zaken was om aan de hand van de verantwoordingsdocumenten te beoordelen of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en de subsidie is besteed conform de subsidievoorwaarden. Op grond daarvan werden door het Ministerie van Economische Zaken de voorschotten uitbetaald. Er is op verschillende momenten, zowel tussentijds als naar aanleiding van de jaarlijkse verantwoordingsrapportages, mondeling en schriftelijk contact geweest tussen mijn ministerie en het IGJ. Hierbij is aandacht gevraagd voor het behalen van de doelstelling om financieel op eigen benen te staan en voor het nemen van passende maatregelen op het gebied van de interne organisatie. In mijn brieven van 26 november 2014 en van 30 juli 2015 zijn deze punten opgenomen. Het tijdelijk bestuur, de Raad van Toezicht en de bestuurder van het IGJ ondernamen acties om hieraan invulling te geven en informeerden mij hierover.
Deelt u de in het artikel gestelde situatie dat bestuur en management zich niet hebben gedragen naar de geschreven en ongeschreven normen voor goed ondernemingsbestuur en mogelijk niet integer hebben geopereerd? Zo nee, op welke onderdelen klopt de berichtgeving van de Volkskrant niet? Zo ja, hoe verklaart u dat het geld bij IGJ toch verkeerd is aangewend en geen basis voor continuïteit is verworven?
Uit de verantwoordingsdocumenten, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4, bleek dat de subsidie is gebruikt voor het verrichten van activiteiten ten behoeve van het doel waarvoor deze subsidie is verleend. Dit werd bevestigd door de goedkeurende accountantsverklaringen over de jaarrekeningen en de controleverklaringen van de accountant over de aanvraag tot subsidievaststelling. Op basis hiervan en de eindverantwoording is het subsidiebedrag in 2017 vastgesteld op € 17,45 miljoen.
In 2017 legde IGJ eindverantwoording af. De Raad van Toezicht geeft hierin aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden en waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam. Het tijdelijk bestuur en later de Raad van Toezicht en de bestuurder van het IGJ waren zich bewust van de noodzaak van verwerving van aanvullende financiële middelen. Zo nam het tijdelijk bestuur in 2013 beslissingen om de interne organisatie van het IGJ daarop in te richten. Er werd een executive director aangesteld en de Raad van Toezicht is benoemd ter vervanging van het tijdelijk bestuur. In 2015 werd een herijkte strategie voor het verwerven van externe middelen opgesteld. In de eindverantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat deze strategie niet heeft geleid tot voldoende externe middelen voor de dekking van de kosten. Helaas hebben de activiteiten van het IGJ niet geleid tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut zoals dat was beoogd.
In 2016 voerde de Raad van Toezicht een kostenreductie door en stelde, op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, een businessplan 2017–2019 op. Dit businessplan bood het IGJ de mogelijkheid om, met een kleinere omvang, na de subsidieperiode die eindigde in 2016, een doorstart te maken. Op basis hiervan zijn in 2017 activiteiten uitgevoerd maar heeft dit helaas niet geleid tot een levensvatbaar instituut.
Op basis van de ontvangen verantwoordingsdocumenten en de inspanningen van het IGJ om haar interne organisatie aan te passen, kan ik niet constateren dat het bestuur en management zich zouden hebben gedragen zoals in de vraag wordt gesteld.
Bent u bereid te onderzoeken of er een titel is, waaronder de titel wanbeleid, om de verleende subsidie terug te vorderen dan wel te verhalen op de president en/of de raad van toezicht van IGJ? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht, waren er gedurende het subsidietraject geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend was, is besteed. Op basis van de verstrekte informatie is de subsidie vastgesteld. Er bestaan slechts beperkte mogelijkheden om een eenmaal verleende en vastgestelde subsidie terug te vorderen of te verhalen. Dat kan in gevallen als deze, alleen als er sprake was van opzettelijk onjuiste of onvolledige informatieverstrekking. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 5, heb ik geen aanwijzingen dat dit het geval is.
Welke overige vervolgstappen gaat u richting IGJ zetten?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel 'Hulp nieuwe stijl: samen tegen muren oplopen' |
|
René Peters (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hulp nieuwe stijl: sámen tegen muren oplopen»?1
Ja.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat inmiddels ruim acht van de tien gemeenten een wijkteam hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Gemeenten hebben op basis van de Wmo 2015 en de Jeugdwet de vrijheid om de toegang tot jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning op eigen manier vorm te geven. De meeste gemeenten kiezen voor een multi-disciplinair wijkteam of voor de inzet van generalistische professionals in sociale wijkteams voor kwetsbare burgers of huishoudens met meervoudige problematiek. Op deze manier is het beter mogelijk integrale ondersteuning en maatwerk te bieden. Ik vind dat een goede ontwikkeling. Belangrijk is wel dat het wijkteam ook over de juiste expertise en competenties beschikt om deze burgers/huishoudens goed te kunnen ondersteunen en zo nodig door te verwijzen.
Denkt u dat wijkteams binnen de gemeenten voldoende bekendheid genieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ja. Het oprichten van wijkteams is meestal door de gemeente zelf geïnitieerd. Dat betekent overigens niet dat alle medewerkers van de gemeente altijd goed op de hoogte zijn van de wijkteams of de individuele casuïstiek die de wijkteams behandelen. De samenstelling van de wijkteams kan per gemeente verschillen. In sommige gemeenten zijn bijvoorbeeld ook medewerkers van een dienst Werk en Inkomen betrokken bij de wijkteams of medewerkers van de wijkverpleging. In die gemeenten waar dit niet het geval is, kan het voorkomen dat een medewerker van een dienst niet goed op de hoogte is van de (individuele casuïsitiek in) de wijkteams.
Wat vindt u ervan dat wijkteams zeer verschillend zijn van samenstelling en dus ook wat betreft de bevoegdheden?
Aangezien er verschillen zijn tussen gemeenten qua omvang en problematiek vind ik het begrijpelijk dat wijkteams verschillend kunnen zijn in samenstelling en bevoegdheden. Grote gemeenten kennen veelal specifieke jeugdteams of aparte teams voor multiprobleem-gezinnen. Kleinere gemeenten hebben vaker bredere
wijkteams die op een groot aantal leefgebieden ondersteuning bieden. Belangrijk is dat de wijkteams voor het doel waarvoor zij zijn ingesteld over de juiste disciplines en bevoegdheden beschikken.
De tussenevaluatie van de Jeugdwet die begin dit jaar uitkwam, leert ons dat lokale teams in vrijwel alle gemeenten een cruciale rol hebben gekregen bij het realiseren van de doelen van de Jeugdwet. Ook blijkt dat de diversiteit van deze teams heel groot is. Dat is lastig voor partijen buiten het lokale team, zoals de specialistische jeugdhulp, huisartsen en jeugdbescherming. Zij weten dan moeilijk wat wel en niet van de teams mag worden verwacht. De evaluatie leert ook dat kwetsbare kinderen en gezinnen grote moeite hebben de weg naar de juiste hulp te vinden. Ook bestaan zorgen over de expertise van professionals in de lokale teams, met name bij complexe problemen. Ik ga met de gemeenten en andere relevante partijen in gesprek over de wijze waarop de toegang tot de jeugdhulp voor kinderen en gezinnen beter kan. Zodat binnen elke regio helderheid is of komt over wat je van een lokaal (jeugd) team kan verwachten. Daarbij gaan we ook zorgen voor voldoende specifiek en adequaat (bij- en nascholings) aanbod voor de professionals werkzaam binnen een lokaal team.
Wat vindt u ervan dat het belang van het wijkteam en van een gemeentelijke dienst vervolgens kunnen botsen?
Wijkteams zijn veelal door gemeenten ingesteld om ondersteuning te bieden aan kwetsbare burgers en inzicht te krijgen in de brede ondersteuningsvraag van deze groep. In die zin is de werkwijze van wijkteams anders dan de wijze waarop een gemeentelijke dienst kan zijn ingericht. Elke gemeente kent zijn eigen organisatievorm. Indien sprake is van een aparte gemeentelijke dienst Werk en Inkomen dan kan het zijn dat alleen naar dat onderdeel van de ondersteuningsvraag wordt gekeken in plaats van de samenhang in de behoefte aan ondersteuning. Een en ander kan tot spanningen leiden tussen het wijkteam en een gemeentelijke dienst, waardoor soms problemen onvoldoende effectief kunnen worden opgelost. Het zijn juist dit type belemmeringen die de gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad (nu Citydeal eenvoudig maatwerk) willen oplossen. De praktijk wijst uit dat gemeenten meestal passende oplossingen weten te vinden voor ontstane situaties. Soms is bestuurlijke instemming nodig om te kunnen afwijken van bestaande werkwijzen.
Wat vindt u van de conclusie van dit bericht, namelijk dat veel wijkteams dichter bij de burger zijn komen te staan (zoals beoogd werd), maar dat zij met de burger samen tegen dezelfde bureaucratische muren aanlopen?
Ik deel de opvatting dat wijkteams, door het outreachend werken en het multidisciplinaire karakter dichter bij kwetsbare burgers staan. Wijkteams zijn vooral bedoeld voor kwetsbare burgers waar sprake is van meervoudige problematiek. De gemeenten die in het artikel worden genoemd en betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad herkennen de bureaucratische muren en willen de ondersteuning flexibeler en meer op maat maken, zodat het beter aansluit op de leefwereld van betrokken mensen. Dat betekent echter niet altijd dat de gehele gemeentelijke organisatie op deze wijze moet gaan werken of dat de organisatie moet worden aangepast. Ik ben van mening dat burgers met een enkelvoudige ondersteuningsvraag ook goed op een andere wijze kunnen worden geholpen dan via een wijkteam, bijvoorbeeld via een goed toegankelijk gemeentelijk loket.
Denkt u dat wijkteams die een integraal budget tot hun beschikking hebben effectiever kunnen werken, zowel voor de burgers als voor de gemeenten?
In diverse gemeenten, waaronder de gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad, wordt geëxperimenteerd met wijkgebonden of flexibele budgetten. Hierdoor krijgen de professionals meer mogelijkheden zelf maatwerk te bieden bij ondersteuning. Dit kan het beroep op zwaardere vormen van zorg voorkomen. Belangrijk is dat professionals binnen de gemeente de ruimte krijgen maatwerk te bieden, maar ook meer bewust worden van de kosten indien zij doorverwijzen naar specialistische zorg. Belangrijk blijft dat professionals tijdig en goed inschatten of de vraagstukken zelf op gelost kunnen worden of dat doorverwijzing noodzakelijk is. Wijkteams kunnen dankzij de inzet van flexibele middelen op korte termijn effectiever zijn voor de burger. Op langere termijn is het nodig dat bij de aanpak van huishoudens met complexe problemen, waarbij veelal sprake is van schulden, gemeenten samen met andere partners effectief gaan samenwerken om maatwerk te bieden. De gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad hebben de ambitie landelijke uitvoeringsorganisaties als het CJIB, het CAK en de Belastingdienst daarbij te betrekken.
Vindt u dat wijkteams een ruim mandaat moeten hebben zodat zij regel-overstijgend kunnen werken?
Het is aan gemeenten om daar eigen keuzes in te maken. De budgetten die gemeenten ontvangen voor het sociaal domein zijn breed inzetbaar en het is aan gemeenten op welke wijze zij deze budgetten intern verdelen. Ik ben wel van opvatting dat meer ruimte moet komen maatwerk te bieden ook in situaties waarbij er regeloverstijgend gewerkt moet worden. Uitgangspunt in de dienstverlening moet de vraag zijn op welke wijze de burgers het best kunnen worden ondersteund gegeven de eigen persoonlijke en financiële omstandigheden.
De gevolgen van Kaderprogramma 9 voor het Meerjarig Financieel Kader |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u de uitspraak toelichten dat volgens veel lidstaten het industriebeleid moet worden meegenomen in een nieuw Meerjarig Financieel Kader (MFK)?1 Zijn volgens u hogere investeringen nodig om het innovatievermogen van de Europese Unie te versterken?
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 12 maart 2018 hebben lidstaten de Europese Commissie opgeroepen om te komen tot een samenhangende en langetermijnstrategie voor industrie en raadsconclusies daartoe aangenomen. Ik heb deze raadsconclusies gesteund en benadrukt dat met name de energie-intensieve industrie verder moet verduurzamen en Europa moet streven naar een emissiereductie van 55% in 2030. In veel interventies werd ook de nadruk gelegd op digitalisering en innovatie. Daarbij hebben veel lidstaten aangegeven dat het industriebeleid meegenomen moet worden in het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en meer specifiek gepleit voor het behoud van de pijler Industrieel Leiderschap binnen Horizon 2020. Deze lijn deel ik (Kamerstuk 21 501-30, nrs. 391 en 415).
Daarbij zet het kabinet in op een gemoderniseerd, toekomstgericht en financieel houdbaar MFK. De begroting dient sterker gericht te zijn op het realiseren van Europese toegevoegde waarde en gezamenlijke uitdagingen die adequaat EU optreden vragen, zoals onder meer innovatie en onderzoek/slimme groei.
Deelt u nog steeds de mening dat de raadsconclusies van de afgelopen Raad voor Concurrentievermogen geen oproep tot verhoging van het MFK zijn, zoals u recent heeft verkondigd?2
Ik deel nog steeds de mening dat de raadsconclusies geen oproep tot verhoging van het MFK zijn.
Erkent u dat uw antwoord dat verhoging en invulling van het MFK niet aan de orde zou zijn een onjuiste voorstelling van zaken was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe kan de Kamer, in uw visie, de volgende keer beter richting geven aan discussies over onderwerpen die ofwel op de raadsagenda dan wel in de voorlopige raadsconclusies staan, ook wanneer deze onderwerpen volgens u niet aan de orde zullen komen?
Hoe heeft u tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 12 maart 2018 het Nederlands standpunt verwoord dat verhoging van het MFK onwenselijk is?
Zoals aangegeven bij vraag 1, heb ik tijdens de Raad de raadsconclusies voor een langetermijnstrategie voor industrie gesteund en de verduurzaming van de energie-intensieve industrie benadrukt. De omvang van het MFK was niet geagendeerd en is niet ter sprake gekomen tijdens de Raad. Voor meer informatie over de Nederlandse inzet verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1, de geannoteerde agenda van de Raad (Kamerstuk 21 501-30, nr. 421), verslag van het Algemeen Overleg van 7 maart jl. en het verslag van de Raad (Kamerstuk 21 501-30, nr. 428).
Het bericht dat huurders duizenden euro’s meer moeten betalen door blokverwarming |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uit pure nood onder een dekentje», waaruit blijkt dat huurders van een appartementencomplex na installatie van een warmtemeter opeens met duizenden euro’s naheffing op de energierekening worden geconfronteerd?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze er gestookt moet worden om voor duizenden euro’s aan naheffingen te krijgen?
Na contact met de desbetreffende woningcorporatie Staedion is mij het volgende duidelijk geworden. In 2014 zijn in de betreffende woningen warmtemeters geplaatst waarmee het daadwerkelijke warmteverbruik in de woningen kan worden gemeten. Vanaf dat moment heeft Staedion de in rekening gebrachte warmtekosten gebaseerd op het daadwerkelijke gemeten verbruik.
In de jaren voorafgaand aan de plaatsing van warmtemeters in de woningen van het appartementencomplex werden de totale warmtekosten voor de verwarming van de woningen gelijkelijk verdeeld over alle bewoners. Iedere bewoner betaalde toen hetzelfde bedrag voor de warmtekosten en daarbij speelde het daadwerkelijke verbruik geen rol.
Ik acht het waarschijnlijk dat het in rekening brengen van de warmtekosten naar rato van het werkelijke verbruik een ander beeld oplevert dan het in rekening brengen via een gelijke verdeling.
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de omvang van het genoemde effect. De aangewezen weg voor een dergelijk oordeel is dat huurders zich hiervoor wenden tot de huurcommissie. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Hoe kan het verschil tussen eerdere energierekeningen en deze heffingen die dezelfde huishoudens in dezelfde woning van het ene op het andere jaar gepresenteerd krijgen worden verklaard?
Zie antwoord vraag 2.
Lijkt het u waarschijnlijk dat deze torenhoge bedragen zijn veroorzaakt door verkeerd stookgedrag, zoals de warmteleverancier beweert? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meerdere voorbeelden in ons land waar het verschil in rekeningen voor bewoners zo groot is na het installeren van individuele warmtemeters? Zo ja, waar en hoe vaak komt het voor?
Mij zijn geen gevallen bekend waarbij er zich een groot verschil in de hoogte van de rekeningen na het installeren van warmtemeters heeft voorgedaan.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek naar deze absurde bedragen en de werking van de warmtemeters te laten doen?
Ik zie geen taak en rol voor mij om onderzoek te laten uitvoeren naar de hoogte van deze warmterekeningen en de werking van de warmtemeters. Bij het opstellen van de afrekening dienen verhuurders die optreden als warmteleveranciers de bepalingen van de Warmtewet en het huurrecht in acht te nemen, en ook voor de werking van de warmtemeters geldt dat zij moeten voldoen aan de voor die meters gangbare technische eisen.
Huurders kunnen een dergelijk geschil aankaarten bij de huurcommissie en uiteindelijk bestaat er ook de mogelijkheid om de zaak aan een rechter voor te leggen.
Op welke wijze zullen bewoners die zo’n torenhoge rekening hebben ontvangen geholpen worden? Bent u bereid in gesprek te gaan met de verhuurder en warmteleverancier Staedion, en eventueel met andere verhuurders die blokverwarming aanbieden, over deze situatie en om daarbij te komen tot acceptabele oplossingen voor de huurders, met eventueel een terugbetaling bij teveel betaalde kosten?
Naar ik heb begrepen heeft Staedion een aantal spreekuren in het appartementencomplex georganiseerd. Er konden toen vragen worden gesteld en tevens werd de mogelijkheid geboden om afspraken te maken over een betalingsregeling. Daarnaast is een aantal bijeenkomsten georganiseerd met een energiecoach. Daarbij is aan alle bewoners een aanbod gedaan voor een persoonlijk consult in de woning. Staedion heeft het betreffende aanbod onlangs weer herhaald.
Mocht er overigens sprake zijn van teveel in rekening gebrachte kosten, dan zal dit bedrag vanzelfsprekend moeten worden terug betaald.
Ik zie, gelet op het voorgaande, geen reden om aanvullend hierop hierover in gesprek te gaan met Staedion.
Bent u bereid te onderzoeken hoe voorkomen kan worden dat blokverwarming voor zulke schrijnende situaties zorgt en welke maatregelen bent u bereid te nemen? Kunt u dit toelichten?
Ik zie, in het licht van voorgaande antwoorden en de bescherming die de Warmtewet en het huurrecht bieden, geen reden om nader onderzoek uit te voeren.
Het afscheidsinterview van de president-directeur van Schiphol |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schiphol zit nu vol, maar dat is niet door mij»?1
Ja.
Wat levert de sinds 2009 met 15% toegenomen directe connectiviteit Nederland op jaarbasis op? Welke posten staan er volgens u met welke bedragen aan de negatieve kant van de balans?
Ik heb geen informatie over wat specifiek de sinds 2009 toegenomen directe connectiviteit heeft opgeleverd. De toename van de directe connectiviteit is overigens hoger dan de genoemde 15% zoals blijkt uit de jaarlijkse monitor netwerkkwaliteit en staatsgaranties die in opdracht van IenW wordt uitgevoerd2. In deze monitor wordt de ontwikkeling van de connectiviteit op Schiphol en op een aantal concurrerende luchthavens onderzocht, maar niet de economische of andere effecten daarvan. Over het economisch belang van de huboperatie is er wel informatie. Die wordt beschreven in de SEO studie «Economisch belang van de hubfunctie van Schiphol»3 uit september 2015 dat in opdracht van de ministeries van IenW, EZK en Financiën is uitgevoerd. In deze studie wordt een aantal mogelijke scenario’s bezien waarbij de hubfunctie van Schiphol in meer of mindere mate wordt aangetast en worden daarbij welvaartseffecten en effecten op het BBP en de werkgelegenheid ingeschat. Daarbij worden ook de externe effecten in kwalitatieve zin beschreven, maar dus niet gekwantificeerd. Het betreft de geluidseffecten, emissies en externe veiligheid. Voor wat betreft kwantificering van deze externe effecten verwijst dit rapport naar een Decisio onderzoek (quick scan kosten baten analyse) uit 2008. Dit onderzoek is in 2014 op onderdelen geactualiseerd.4
De bovengenoemde SEO studie uit 2015 is een aanvulling op de Decisio studie «Economisch belang van de mainport Schiphol»5 in opdracht van IenW uit eveneens september 2015 waarin wordt gekeken naar de economische bijdrage die wordt geleverd door bedrijven die actief zijn in luchtvaart- en luchthavenactiviteiten (directe economische bijdrage) en door de toeleveranciers van deze bedrijven (indirecte achterwaartse economische bijdrage).
Deelt u de mening dat de wens om nummer 1 van Europa te zijn op het gebied van directe connectiviteit en nummer 2 van de wereld op het gebied van indirecte connectiviteit (te bereiken via één keer overstappen) een te grote ambitie is voor een klein land als Nederland, met alle negatieve gevolgen voor de volksgezondheid, de natuur en het klimaat? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over de toekomstige ontwikkeling van Schiphol6 eind 2017, is een goede luchthaven Schiphol met een succesvolle homecarrier belangrijk voor de Nederlandse economie en onze aantrekkingskracht als vestigingsplaats. Tegelijkertijd is het noodzakelijk om goed rekening te houden met de gevolgen van de ontwikkeling van de luchtvaart voor de veiligheid, leefomgeving, luchtkwaliteit en het klimaat. Slim en duurzaam zijn daarom de kernbegrippen als het gaat om de verdere ontwikkeling van de luchtvaart, met daarbij een goede balans tussen het economische belang van de luchthaven en de leefbaarheid. Hoe we nadere invulling geven aan een slimme en duurzame luchtvaart zal centraal staan in de nieuwe Luchtvaartnota die vooruit kijkt tot 2040. De Luchtvaartnota zal de belangrijkste kaders schetsen voor de toekomstige ontwikkeling van de luchtvaart en de luchthavens, waaronder Schiphol.
Wat levert deze indirecte connectiviteit Nederland financieel gezien op jaarbasis op? Hoeveel vliegbewegingen betreft dit op jaarbasis?
Ik heb geen informatie over wat specifiek de indirecte connectiviteit oplevert. Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten waarom het selectiviteitsbeleid in de praktijk weinig effect lijkt te hebben, gekeken naar het aantal vakantievluchten tegenover het aantal zakelijke en intercontinentale vluchten? Als de heer Nijhuis het selectiviteitsbeleid niet als mislukt wil «framen», hoe moet het volgens u dan wel worden geframed?
Het aandeel vakantievluchten op Schiphol is de afgelopen jaren licht gedaald en het aandeel zakelijke en intercontinentale vluchten is licht gestegen. De inzet van het selectiviteitsbeleid is om de schaarse capaciteit optimaal te benutten voor het mainportgebonden verkeer, dat het meest bijdraagt aan onze economie. Daarvoor is het onder meer noodzakelijk om vakantievluchten te verplaatsen van Schiphol naar Lelystad. Hierover zijn afspraken gemaakt in het Aldersakkoord. Onderdeel van dit akkoord is het «Convenant Selectiviteit» tussen het Rijk en Schiphol (2008) bestaande uit (1) het scheppen van voldoende regionale luchthavencapaciteit en een goede landzijdige bereikbaarheid door het Rijk (2) het vormgeven van een stimuleringsbeleid door de exploitant Schiphol Group om niet-mainportgebonden verkeer afkomstig van Schiphol te stimuleren te gaan opereren vanaf Lelystad en (3) het uitwerken van een formele overheidsmaatregel voor de verdeling van verkeer tussen Schiphol en Lelystad Airport.
Er is in 2015 een luchthavenbesluit tot stand gekomen dat ontwikkeling van Lelystad Airport mogelijk maakt en er is geïnvesteerd in een verbetering van de bereikbaarheid. Het daadwerkelijk verplaatsen van vakantieverkeer van Schiphol naar Lelystad Airport kan echter pas plaatsvinden vanaf het moment dat Lelystad opengesteld is. Teneinde een effectief selectiviteitsbeleid te voeren dat voorziet in (1) het reserveren van capaciteit op Lelystad Airport voor vakantieverkeer afkomstig van Schiphol en (2) het benutten van de vrijgevallen capaciteit op Schiphol voor mainportgebonden verkeer, is een pakket aan maatregelen nodig, bestaande uit marktmaatregelen en als sluitstuk overheidsmaatregelen. Uitgangspunt is marktwerking waarbij Schiphol Group luchtvaartmaatschappijen stimuleert vakantievluchten, afkomstig van Schiphol, uit te voeren vanaf Lelystad Airport. Dit stimuleringsbeleid bestaat onder meer uit een aantrekkelijk product- en faciliteitenaanbod. Daarnaast wordt thans een verkeersverdelingsregel uitgewerkt. In een later stadium zal ik uw Kamer hierover meer in detail informeren.
Ziet u mogelijkheden om een selectiviteitsbeleid op basis van CO2-uitstoot, stikstofdepositie, (ultra)fijnstof en lagere geluidsproductiemilieubelasting te voeren en handhaven, mede gezien het feit dat milieubelasting volgens de heer Nijhuis kan worden gekoppeld aan de luchthaventarieven?
Het selectiviteitsbeleid heeft als doel om de schaarse capaciteit op Schiphol optimaal te benutten voor het mainportgebonden verkeer, dat de grootste bijdrage levert aan het (inter)continentale netwerk van verbindingen. Parallel aan het selectiviteitsbeleid wordt gewerkt aan verduurzaming van de luchtvaart, bijvoorbeeld ook in de luchthaventarieven. Zo bevatten de start- en landingsgelden op Schiphol reeds prikkels voor een duurzame operatie. Vliegtuigen die minder geluid produceren, betalen een lager tarief en meer lawaaiige vliegtuigen betalen een hoger tarief.
Deelt u de opvatting van de heer Nijhuis dat er op korte afstanden tot circa 500 kilometer, bij een redelijk alternatief, niet meer moet worden gevlogen? Zo ja, welke beleidsinstrumenten staan u ter beschikking om bijvoorbeeld het gebruik van de trein te stimuleren? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Er is veel aandacht voor de verduurzaming van de internationale korte afstandsreis binnen Europa. Samen met de Staatssecretaris ben ik aan het onderzoeken wat er nodig is om de internationale reiziger te laten kiezen voor het meest duurzame alternatief, want wij vinden beiden dat ook duurzaamheid een factor zou moeten zijn bij de keuze voor een reis. Binnenkort sturen wij uw Kamer een geactualiseerd rapport over substitutiemogelijkheden tussen de trein en het vliegtuig. Uit dat rapport, en ook een eerdere versie uit 2008, blijkt dat niet de afstand, maar de totale reistijd één van de belangrijkste invloedfactoren is op de substitutie. Daarnaast maken passagiers een keuze op basis van (onder meer) prijs, frequentie en betrouwbaarheid. Voor een reis naar Parijs en Londen is de trein al een serieus alternatief voor het vliegtuig. Deze trajecten zijn echter niet zomaar tot stand gekomen. Het vraagt aanzienlijke investeringen door verschillende landen die met elkaar samenwerken om een traject mogelijk te maken.
Kunt u toelichten waarom niemand Ryanair als klant wil op zijn of haar luchthaven?
Nee. Ik ken de achtergrond van deze opmerking van de heer Nijhuis niet.
Als niemand Ryanair als klant op zijn of haar luchthaven wil, hoeveel vliegbewegingen scheelt het op jaarbasis als Ryanair geen slots meer krijgt toegewezen in Nederland? Is de uitbreiding van Lelystad Airport, Eindhoven Airport, Rotterdam The Hague Airport en Maastricht Aachen Airport in dat geval nog wel nodig?
Binnen de EU is er sprake van een vrije luchtvaartmarkt voor Europese luchtvaartmaatschappijen. Met inachtneming van de Europese en nationale regels, kunnen deze luchtvaartmaatschappijen zelf bepalen op welke luchthavens ze willen opereren, voor zover er op deze luchthavens capaciteit beschikbaar is. Ik ga dan ook niet in kaart brengen hoeveel vliegbewegingen gemoeid zouden kunnen zijn met het hypothetische vertrek van specifieke luchtvaartmaatschappijen.
Deelt u de mening van de heer Nijhuis dat als Lelystad Airport conform de aanvankelijke planning nu wel open zou zijn gegaan voor vakantievluchten, te weten 2.000 vliegbewegingen in het eerste jaar (minder dan een half procent van het maximum van 500.000 vliegbewegingen per jaar op Schiphol) de problemen met betrekking tot de capaciteit op Schiphol zouden zijn opgelost? Zo ja, waar baseert u dit op?
De heer Nijhuis geeft aan dat bij eerdere opening van Lelystad Airport daar een aantal vakantievluchten ondergebracht had kunnen worden en verder dat daar in combinatie met Eindhoven Airport op termijn een aanzienlijk aantal vluchten geaccommodeerd kan worden. Ook ik ben van mening dat het verplaatsen van vakantievluchten van Schiphol naar Lelystad Airport van groot belang is om de schaarse capaciteit op Schiphol te benutten voor mainportgebonden verkeer om het (inter)continentale netwerk van verbindingen verder te ontwikkelen. Omdat de indeling van het luchtruim nog moet worden herzien kunnen tot 2023 maximaal 10.000 vliegtuigbewegingen worden geaccommodeerd. De eerste jaren wordt rekening gehouden met een ingroeipad van respectievelijk 4.000, 7.000 en 10.000 vliegbewegingen. Bij het bereiken van 7.000 vliegbewegingen zal een evaluatie plaatsvinden. Na 2023 kan er doorgegroeid worden naar een totaal van 45.000 vliegbewegingen.
Deelt u de mening dat dit een goed moment is om (versneld) een vliegtaks in te voeren en accijns te heffen op kerosine, mede gezien het feit dat de heer Nijhuis als hoofdoorzaak van de groei van het aantal vliegbewegingen de lage olieprijs noemt en er geen ruimte is voor verdere groei? Zo nee, waarom niet?
Het regeerakkoord geeft aan dat het kabinet inzet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart en beziet of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren, zal een nationale vlieg(ticket)belasting worden ingevoerd. De belasting zal vanaf 2021 worden geheven. Dit voornemen wordt thans uitgewerkt, waarbij het Ministerie van Financiën het voortouw heeft. Onderdeel van de uitwerking is het verrichten van een effectenstudie naar verschillende varianten van een belasting op luchtvaart. In de periode tot 2021 dienen onder andere ook het wetgevingsproces en de implementatie bij de Belastingdienst plaats te vinden.
Kunt u een toelichting geven op de uitspraak van de heer Nijhuis dat zijn opvolger als één van zijn hoofdtaken heeft al die nieuwbouw te realiseren? Wat is hierover al vastgelegd met het oog op de Luchtvaartnota 2020–2040?
Zoals aangegeven in mijn eerder genoemde brief over de toekomstige ontwikkeling van Schiphol, is de ambitie dat Schiphol wat betreft veiligheid, kwaliteit en duurzaamheid tot de wereldtop blijft horen en tegelijkertijd internationaal concurrerend blijft. Dit vergt van Schiphol forse investeringen in capaciteit voor taxibanen, opstelplaatsen, pieren/gates en terminals. De nieuwbouw die moet worden gerealiseerd betreft onder meer de realisatie van een nieuwe pier en een nieuwe terminal. De nieuwe pier waarmee additionele gates worden gerealiseerd is eind 2019 gereed. De nieuwe terminal inclusief bagagefaciliteiten is volledig operationeel in 2023. In het masterplan van Schiphol wordt bezien welke verdere investeringen nodig zijn. De Luchtvaartnota zal de kaders voor de toekomstige ontwikkeling van Schiphol schetsen.
Kunt u toelichten wie de verantwoordelijkheid draagt voor het versneld vollopen van het maximum aantal vliegbewegingen en het aantrekken van lowcostcarriers die met hun extreem lage prijsstelling kunstmatige vraag naar vliegen creëren, aangezien de heer Nijhuis stelt dat hij hier niet verantwoordelijk voor is?
Bij de groei van het aantal vliegbewegingen op Schiphol spelen meerdere factoren een rol, zoals de gunstige macro-economische ontwikkeling, toenemend toerisme, de mondiale groei van de luchtvaart en ontwikkeling van de brandstofprijzen. Verder geldt er zoals in het antwoord op vraag 9 genoemd voor EU luchtvaartmaatschappijen in Europa een vrije luchtvaartmarkt en zijn er daarnaast veel bilaterale verdragen en EU verdragen met derde landen die luchtvaartmaatschappijen veel vrijheid bieden. De verkeersontwikkeling op Schiphol wordt – binnen de afgesproken kaders inzake veiligheid en milieu – dus in belangrijke mate bepaald door marktontwikkelingen. Daarbij is verder relevant dat in Nederland, in tegenstelling tot veel andere Europese landen, slechts in relatief beperkte mate capaciteit op alternatieve luchthavens beschikbaar is.
Hebt u al overleg gehad met de scheidend CEO van Schiphol over de reset van Lelystad Airport na 2020? Zo ja, wat is de uitkomst van dat overleg? Zijn er notulen van? Zo nee, wanneer gaat dat overleg plaatsvinden en wat is de insteek van dit overleg?
Ik heb de Omgevingsraad Schiphol, waar Schiphol onderdeel van uitmaakt, op 3 april jongstleden per brief laten weten dat het uitstel van de opening van Lelystad Airport geen consequenties heeft voor de afspraken die ten aanzien van de ontwikkeling van Schiphol zijn gemaakt. Op Schiphol zijn tot en met 2020 maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar toegestaan. Na 2020 is verdere groei mogelijk via de 50/50 verdelingsregel voor de milieuwinst.
Onderschatting van de asbestsaneringsopgave |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de asbestinventarisatie in de provincie Gelderland?1 2
Ja.
Hoe groot is de kans dat ook elders in het land de oppervlakte aan asbestdaken en dus de saneringsopgave onderschat wordt?
Gelderland heeft in 2016 een globale inventarisatie laten uitvoeren. Daaruit bleek dat er ongeveer 14 mln m2 asbestdaken aanwezig was. Een recentere, nauwkeuriger inventarisatie (februari 2018) heeft een groter aantal daken aan het licht gebracht dan uit de globale inventarisatie bleek, namelijk 20 mln m2. De provincie Overijssel heeft tegelijkertijd een inventarisatie laten uitvoeren. Daaruit blijkt dat er ca. 12 mln m2 asbestdak aanwezig is, 2 mln m2 meer dan een eerdere inschatting. Limburg voert op dit moment een inventarisatie uit. De provincie heeft aangegeven dat er mogelijk 3 mln m2 meer is in vergelijking tot de eerdere inschatting van 12 mln m2. Zowel Gelderland, Overijssel als Limburg zijn provincies met, ten opzichte van andere provincies, grote hoeveelheden asbestdaken. In de provincie Utrecht is nog 4,2 mln m2 asbestdak aanwezig, blijkt uit een recente inventarisatie.
Het is op zich niet onlogisch, als gevolg van voortschrijdend inzicht en betere methoden voor inventarisatie, dat de resultaten van de inventarisaties nu accurater zijn en afwijken van eerdere globale inschattingen. Het is niet mogelijk om op basis van deze nieuwe inventarisaties in Gelderland, Overijssel en Limburg een nauwkeuriger inschatting te maken van de saneringsopgave in de overige provincies. Omdat niet alle provincies een inventarisatie van het areaal asbestdaken hebben laten uitvoeren, is er nu voor mij geen reden de cijfers, waarop de rapportage van de voortgang van de sanering is gebaseerd, te corrigeren.
Het landelijk programmabureau versnellingsaanpak asbestdakensanering heeft in 2017 en 2018 twee kennistafels georganiseerd over asbestinventarisaties die op lokaal niveau (provincies en gemeenten) zijn uitgevoerd of gepland, en onderzoekt de mogelijkheden om deze inventarisaties te koppelen aan de monitoring van de voortgang van de saneringsopgave. Daarnaast ondersteunt het programmabureau decentrale overheden die een inventarisatie willen uitvoeren.
Hoe waardeert u de inschattingen van de provincie Gelderland en de Gelderse omgevingsdiensten dat tot 2024 respectievelijk 85 procent en 60 procent van de asbestdaken gesaneerd kan worden, mede in het licht van het door u voorgenomen verbod per 2024?
Navraag bij de provincie Gelderland heeft uitgewezen dat de betreffende percentages in het artikel in de Gelderlander berusten op een misverstand en een onjuiste interpretatie van het persbericht van de provincie. Het persbericht van de provincie is te vinden op de website van de provincie Gelderland3. Zowel de provincie Gelderland als de Omgevingsdienst Rivierenland gaan ervan uit dat sanering van alle asbestdaken voor 2024 haalbaar is met een daartoe noodzakelijke gezamenlijke inzet.
Hoe beoordeelt u het signaal dat asbestsaneerders teruggaan naar de bouw en er een tekort is aan gediplomeerde asbestsaneerders?
Mij is bekend dat de zorg of er voldoende gediplomeerd personeel is af en toe opkomt. Er zijn echter geen onderzoeken uitgevoerd waaruit blijkt dat er een tekort is aan gediplomeerde asbestsaneerders. Tijdens het rondetafelgesprek Sanering asbestdaken op 4 oktober 2017 heeft de asbestverwijderingssector zelf aangegeven dat de saneringsopgave als gevolg van het voorgenomen asbestdakenverbod haalbaar is als er tijdig met de sanering wordt gestart. Ik zie diverse hoopvolle en nuttige initiatieven om potentiële werknemers te interesseren om als deskundig asbestverwijderaar aan de slag te gaan. Verschillende provincies, gemeenten en organisaties (zoals Bouwmensen, de provincies Limburg, Gelderland en Overijssel) initiëren of ondersteunen projecten om mensen op te leiden voor werkzaamheden in de asbestsaneringsbranche om daarmee het asbestprobleem uit de maatschappij te helpen oplossen. Ook binnen het programmabureau dat ik heb ingesteld om versnelling te realiseren bij de sanering van asbestdaken wordt hier aandacht aan besteed.
Is het waar dat de opleidingseisen en bijbehorende kosten voor het onderdeel binnensanering veel hoger liggen dan voor het onderdeel buitensanering en dat de loskoppeling van deze onderdelen zou kunnen helpen om nieuw personeel aan te trekken?
In de huidige systematiek worden eisen aan het examen voor asbestverwijdering gesteld. De te volgen opleiding is vrij te kiezen. Met die huidige systematiek voor deskundige asbestverwijderaars mag een volleerd asbestverwijderaar nu álle asbesttoepassingen verwijderen, waardoor deze is toegerust om asbest in diverse verschijningsvormen deskundig te kunnen wegnemen. Dit betreft dan zowel de asbesttoepassingen binnen een bouwwerk als ook asbest dat zich daarbuiten of op een bouwwerk bevindt, zoals asbestdaken. Er is in deze systematiek geen differentiatie naar een binnen- of buitensituatie.
Op korte termijn start TNO met een onderzoek naar de blootstelling aan asbest bij de sanering van asbestdaken. Dit onderzoek wordt naar verwachting dit jaar afgerond. De uitkomsten kunnen helpen om werkwijzen te ontwikkelen, waar ook de benodigde specifieke deskundigheid op afgestemd kan worden.
Hoe beoordeelt u de haalbaarheid van het voorgenomen verbod per 2024 indien er geen serieuze aanvullende maatregelen komen bovenop de huidige (provinciale) maatregelen?
In mijn brief van 21 december 20174, over onder andere de voortgang van de programmatische aanpak asbestdaken, heb ik aangegeven dat een asbestdakenverbod vanaf 2024 een ambitieuze opgave is, dat er door veel partijen hard aan wordt gewerkt, en dat ik zal onderzoeken hoe de haalbaarheid van het verbod verder gestimuleerd kan worden. Zoals in de brief door mij is toegezegd, zal de Kamer hierover voor de zomer nader worden geïnformeerd. Over de inspanningen van het programmabureau versnellingsaanpak asbestdakensanering, om te komen tot een beter beeld van de saneringsopgave en de koppeling aan de monitoring daarvan, zal ik de Kamer in de tweede helft van dit jaar informeren.
De mogelijkheid van een Airbnb-hypotheek |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de zogenaamde «Airbnb-hypotheek», ofwel de mogelijkheid die door een bedrijf (zoals Loftium) wordt geboden om een hypotheek te co-financieren op voorwaarde dat er een kamer beschikbaar wordt gesteld voor Airbnb-verhuur, waarbij een deel van de verhuuropbrengst naar het bedrijf gaat?1 2
Ja.
Worden dergelijke hypotheken in ons land aangeboden? Zo ja, op welke schaal worden dergelijke hypotheken aangeboden en vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel wordt gesproken over het in Seattle opererende bedrijf Loftium dat woningen co-financiert op de voorwaarde dat de eigenaar een kamer ter beschikking stelt via Airbnb. Op de website van het bedrijf is te lezen dat de eigenaar van de woning een aanbetaling van Loftium ontvangt die zonder rente wordt terugbetaald uit de inkomsten die worden gegenereerd door de verhuur via Airbnb. In een dergelijke constructie dient de koper voor het grootste deel van de financiering nog steeds een hypotheek aan te vragen bij een kredietverstrekker en/of eigen middelen in te brengen.
Aanbieders van dergelijke financieringsproducten zijn in Nederland op dit moment niet bekend.
Deelt u de mening dat deze hypotheekvorm waarbij woningeigendom mede afhankelijk wordt gemaakt van toeristische verhuur, moet worden verboden?
Technisch gezien is het product dat wordt aangeboden door Loftium geen hypotheekvorm. Er is bij dit product sprake van cofinanciering.
Bij de hypotheekverstrekking in Nederland wordt de hypotheek gebaseerd op bestendig inkomen. De kredietverstrekker bepaalt het bestendig inkomen aan de hand van de acceptatievoorwaarden die de kredietverstrekker heeft opgesteld.
Uit onderzoek van MoneyView blijkt dat bij ongeveer 80% van de hypotheekproducten verhuur aan toeristen expliciet verboden is. Bij slechts 5% van onderzochte hypotheken is verhuur van de woning aan toeristen toegestaan. Bij de overige 15% dient er vooraf toestemming gevraagd te worden.3 Als verhuur door de kredietverstrekker al wordt toegestaan, dan zijn de inkomsten uit Airbnb verhuur niet te verenigen met het principe van bestendig inkomen omdat de inkomsten uit toeristische platforms voorafgaand aan de aankoop van de woning nog niet bekend zijn.
Daarnaast geldt dat gemeenten voorwaarden kunnen stellen aan toeristische verhuur die bijvoorbeeld het maximaal aantal verhuurdagen kunnen beperken en daarmee de inkomsten uit deze verhuur kunnen inperken.
Gelet op het bovenstaande ben ik geen voorstander van dergelijke constructies. Aangezien mij niet bekend is dat dergelijke producten op dit moment in Nederland aangeboden worden, zie ik echter geen aanleiding voor een verbod.
Bent u bereid in de verdere uitwerking van een overkoepelend instrumentarium om toeristische verhuur te reguleren en te handhaven, naar aanleiding van mijn aangenomen motie, de mogelijkheid van een Airbnb-hypotheek te ontnemen?3
In mijn brief van 3 april 2018 ben ik ingegaan op de verdere uitwerking van een overkoepelend instrumentarium om toeristische verhuur te reguleren en te handhaven. Hierbij heb ik aan uw Kamer aangegeven, dat de wens van gemeenten er met name op gericht is om inzicht te krijgen waar toeristische verhuur plaatsvindt. De focus van de gesprekken ligt hierdoor op de ontwikkeling van een uniforme verplichte registratie voor toeristische verhuur waarmee inzichtelijk wordt waar toeristische verhuur plaatsvindt. Daarnaast is gebleken dat bovengenoemde producten niet worden aangeboden op de Nederlandse markt.
Derhalve ligt het niet in de rede om deze materie bij de lopende gesprekken met de gemeenten en platforms voor toeristische verhuur te betrekken. Voorts heb ik in mijn genoemde brief aangegeven dat een overkoepelende afspraak tussen gemeenten en platforms inzake het innen van toeristenbelasting niet tot de mogelijkheden behoort. Dit is een gezamenlijke conclusie van het Rijk, gemeenten en platforms. De reden hiertoe is tweeledig. Bij een aantal platforms moet de toerist rechtstreeks betalen aan de aanbieder, waardoor het niet voor de hand ligt dat het platform speciaal voor de inning van de toeristenbelasting financiële transacties tussen de toerist en het platform zou moeten inrichten. Daarnaast blijkt dat de gemeenten op verschillende wijze de hoogte van de toeristenbelasting bepalen, hetgeen voor de platforms de uitvoerbaarheid zou bemoeilijken en tot regeldrukkosten zou leiden. Wel zou de uniforme verplichte registratie kunnen bijdragen aan het verbeteren van de mogelijkheden voor de gemeente om toeristenbelasting te innen.
Waarom is het niet mogelijk om te komen tot een overeenkomst tussen de gemeenten en toeristische verhuurplatforms om lokale toeristenbelastingen te innen, zoals u in uw Kamerbrief aangeeft?4
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manieren kunnen platforms voor toeristische verhuur strafbaar gesteld worden voor overtredingen op hun website?
Platforms zijn privaatrechtelijke rechtspersonen die strafbare feiten kunnen begaan. Indien het een strafbaar feit betreft dat door de platforms wordt gepleegd dan kunnen de platforms hiervoor worden vervolgd. Volgens art. 51 lid 2 Sr kunnen de opdrachtgevers/feitelijke leidinggevers worden vervolgd of de rechtspersoon of beiden. Het is aan het Openbaar Ministerie om deze keuze te maken. Het bovenstaande is alleen van toepassing als het een strafbaar feit betreft, dat wil zeggen een gedraging genoemd in het Wetboek van Strafrecht en in de Wet op de economische delicten. Voor overige overtredingen moet bestuursrechtelijk gehandhaafd worden. Bijvoorbeeld bij overtredingen vastgesteld in een plaatselijke verordening. Het sanctie-instrumentarium hierbij bestaat uit bestuurlijke boete en/of last onder dwangsom.
De hertelling in Zaanstad |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Na hertelling van de stemmen krijgt 80% van de partijen een ander stemaantal»?1
Ja.
Kent u het bericht «Gemeenteraad Zaanstad unaniem voor hertelling»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom de bekendmaking van het resultaat van de hertelling van de stemmen in Zaanstad, na de volledige hertelling en de geplande bekendmaking van de resultaten, om onduidelijke redenen met een etmaal werd uitgesteld?3
De raad van de gemeente Zaanstad heeft op 27 maart 2018 gebruik gemaakt van zijn wettelijke bevoegdheid om te besluiten tot een hertelling. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een verzoek van de Partij voor de Dieren (PvdD), dat was ingegeven door het feit dat de laatste restzetel met een minimaal verschil van één stem ten opzichte van de PvdD naar ROSA was gegaan.
De burgemeester van de gemeente Zaanstad heeft mij laten weten dat alle stemmen zijn herteld en daarbij bij vrijwel alle partijen lichte verschuivingen waren te zien in het aantal stemmen ten opzichte van de aanvankelijke verkiezingsuitslag. Omdat alleen bij de PvdD en ROSA het verschil in stemmen invloed zou kunnen hebben op de zetelverdeling, vond de burgemeester voor deze partijen een extra controle nodig. De burgemeester heeft mij laten weten dat vanwege de extra controle de op 28 maart 2018 begonnen hertelling op 29 maart 2018 is geëindigd en daarmee langer heeft geduurd dan aanvankelijk gedacht. Omdat de op 28 maart begonnen hertelling op 29 maart is geëindigd, kon niet eerder dan op 29 maart de uitslag worden vastgesteld, hetgeen ook is gebeurd.
Van een tweede hertelling is geen sprake geweest, aldus de burgemeester. Het proces-verbaal van de verkiezingsuitslag staat conform de Kieswet op de website van de gemeente Zaanstad. Zie https://www.zaanstad.nl/mozard/!suite86.scherm0325?mPag=771&mNch=2620365.
Nu de hertelling ten opzichte van de op 23 maart vastgestelde verkiezingsuitslag niet heeft geleid tot wijzigingen in de toe te laten leden noch in de vastgestelde lijstvolgorde, voorziet de huidige wetgeving niet in het na de hertelling opmaken van een (nieuw) proces-verbaal. Ik bereid momenteel een voorstel tot wijziging van de Kieswet voor, dat regelt dat in een geval als dit, waarin het vertegenwoordigend orgaan tot een hertelling besluit, het gemeentelijk stembureau van de gemeente waar de hertelling aan de orde is, deze hertelling uitvoert onder toezicht van het vertegenwoordigend orgaan, en het centraal stembureau een nieuw proces-verbaal opstelt, dat elektronisch openbaar wordt gemaakt.
Is er een proces-verbaal van de hertelling die op 28 maart heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitslag die op 28 maart werd vastgesteld met ons delen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op wiens gezag de burgemeester besloot de uitslag van de hertelling niet op het geplande tijdstip bekend te maken? Zijn er wettelijke regels voor het tijdstip van bekendmaking van de uitslag van een hertelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u die met ons delen?
De burgemeester heeft mij laten weten dat hij onder bevoegd gezag van de gemeenteraad heeft besloten de uitslag niet op het aanvankelijk geplande tijdstip (op 28 maart 2018) bekend te maken om de reden zoals weergegeven in het antwoord op de vragen 3, 4 en 6. Er zijn in de Kieswet geen wettelijke regels gesteld voor het tijdstip van bekendmaking van de uitslag van een hertelling. Wel bepaalt artikel V 4, vierde lid, van de Kieswet dat, in het geval de raad tot een hertelling besluit, de stembiljetten «onverwijld» naar de raad moeten worden overgebracht, en dat de raad na ontvangst van de stembiljetten «onmiddellijk» tot de hertelling overgaat.
In de praktijk is het de burgemeester die de hertelling uitvoert, onder verantwoordelijkheid van de gemeenteraad. In de circulaire «Gemeenteraadsverkiezingen: hertellingen» van februari 20144 staat dat na afloop van een hertelling waartoe de gemeenteraad heeft besloten, veelal een nieuwe raadsvergadering zal plaatsvinden waarin wordt meegedeeld welke gevolgen de hertelling heeft voor de zetelverdeling. Blijkens de circulaire moet deze raadsvergadering zo spoedig mogelijk na afloop van de hertelling plaatsvinden. Nadat op 29 maart de hertelling in Zaanstad was geëindigd, is diezelfde dag de uitslag in de raadsvergadering bekend gemaakt.
Kunt u aangeven of er op 29 maart een nieuwe hertelling van de stemmen in Zaanstad heeft plaatsgevonden? Zo ja, is van deze telling een proces-verbaal, op wiens gezag heeft de tweede hertelling plaatsgevonden en is een tweede hertelling, die niet in het raadsbesluit tot hertelling was opgenomen, rechtsgeldig?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het de transparantie niet ten goede komt wanneer de aard en wijze van het proces van stemmentellen met onduidelijkheden omgeven is?
Transparantie en controleerbaarheid zijn naar mijn overtuiging de beste maatregelen om het vertrouwen in de uitslag van de verkiezingen te waarborgen.
Kunt u aangeven wat de rol is geweest van de vertegenwoordiger van de Kiesraad die bij de hertelling aanwezig was? Hoe beoordeelde de vertegenwoordiger van de Kiesraad het besluit om bekendmaking van de hertelling een etmaal uit te stellen c.q. een nieuwe hertelling van de stemmen uit te voeren?
Namens de Kiesraad was een vertegenwoordiger bij de hertelling in Zaanstad aanwezig. Indien bij een gecombineerde stemming voor gemeenteraadsverkiezingen en een referendum, voor één van beide stemmingen een hertelling wordt uitgevoerd, moeten namelijk de centraal stembureaus voor beide stemmingen daarbij aanwezig zijn. Dat vloeit voort uit artikel 17 van het Besluit raadgevend referendum.
De Kiesraad fungeert als centraal stembureau voor het raadgevend referendum. Achtergrond van deze bepaling is dat het bij een gecombineerde stemming zou kunnen gebeuren dat een of meer stembureaus de stembescheiden van de ene stemming hebben verwisseld met die van de andere stemming. De Kiesraad, of degene die hem vertegenwoordigt, heeft bij de hertelling uitsluitend tot taak erop toe te zien dat zorgvuldig wordt omgegaan met de eventuele stembescheiden voor het referendum, en heeft geen bevoegdheid om besluiten te nemen die liggen op het terrein van het gemeentelijk centraal stembureau of de gemeenteraad en evenmin om te treden in de door hen genomen besluiten.
Overigens heeft de vertegenwoordiger van de Kiesraad in lijn met het voorgaande na de hertelling in Zaanstad vastgesteld dat bij de hertelling van de stembiljetten van de gemeenteraadsverkiezingen in Zaanstad geen onregelmatigheden zijn geconstateerd, meer precies: er zijn geen stembiljetten, stempassen, kiezerspassen en/of volmachtbewijzen voor het referendum aangetroffen in de verzameling «stembiljetten gemeenteraadsverkiezingen 21 maart 2018».
Is het waar dat uit de hertelling van de stemmen op 28 maart bleek dat de Partij voor de Dieren meer stemmen had behaald dan, óf evenveel stemmen had behaald als, de partij Rosa en dat de burgemeester de vertegenwoordigers van beide partijen heeft opgedragen daarover geen mededelingen jegens derden te verstrekken? Zo ja, vindt u dit een correcte gang van zaken? Zo nee, hoe is het dan gegaan?
Nee. De burgemeester van de gemeente Zaanstad heeft mij laten weten dat bij de hertelling bij vrijwel alle partijen lichte verschuivingen in het aantal stemmen waren te zien ten opzichte van de telling door de stembureaus. Omdat de hertelling boven alle twijfel verheven moet zijn, is besloten een extra controle uit te voeren voor die partijen waarvoor de hertelling van invloed zou kunnen zijn op de zetelverdeling. Dat is uitgelegd aan vertegenwoordigers van beide partijen, die zich daarin konden vinden, aldus de burgemeester. De controle is de volgende dag in openbaarheid uitgevoerd. Volgens de burgemeester waren leden van beide partijen daar ook bij aanwezig. De burgemeester heeft mij laten weten niet te hebben opgedragen hierover geen mededelingen jegens derden te verstrekken.
Is het waar dat bij een gelijk aantal behaalde stemmen door twee partijen, die aanspraak maken op een restzetel, geloot zou moeten worden ingevolge artikel P7 en P14 van de Kieswet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is daarvan in dit geval afgeweken en wat zijn daarvan de consequenties?
Indien, zoals in het geval van de raad van de gemeente Zaanstad, het aantal te verdelen zetels negentien of meer bedraagt, worden de restzetels verdeeld volgens het systeem van de grootste gemiddelden. Bij die verdeling is niet het aantal behaalde stemmen relevant, maar gaan de restzetels achtereenvolgens naar die lijsten die het grootste gemiddelde aantal stemmen per toegewezen zetel hebben behaald. Indien gemiddelden gelijk zijn, beslist zo nodig het lot (zie artikel P 7 van de Kieswet). Voor zover mij bekend, is in het onderhavige geval niet van het wettelijke systeem afgeweken.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij hertelling volgens gegevens van de NOS blijkt dat 80% van de partijen een ander aantal stemmen behaalt dan bij eerdere telling? Kunt u hierop ook een reflectie geven in het kader van de eerste hertelling van de stemmen in Zaanstad?
De organisatie van gemeenteraadsverkiezingen en de telling zijn mensenwerk, waarbij bovendien zoveel mensen zijn betrokken dat het onmogelijk is om uit te sluiten dat fouten worden gemaakt. Met name bij gemeenteraadsverkiezingen waar het aantal deelnemende kiezers geringer is dan bij andere verkiezingen, kan een klein stemverschil al gevolgen hebben voor de toewijzing van zetels. Niettemin leidt een hertelling, zoals ook in het NOS-bericht staat, in lang niet alle gevallen tot een andere zetelverdeling. Ook in Zaanstad, één van de door de NOS onderzochte 18 gemeenten, heeft de hertelling niet tot een andere zetelverdeling geleid.
Hoewel het onmogelijk is fouten uit te sluiten moeten de processen zo zijn ingericht dat fouten tijdig kunnen worden gesignaleerd en waar mogelijk kunnen worden gecorrigeerd. Ik bereid momenteel een voorstel tot wijziging van de Kieswet voor, dat erin voorziet dat eventuele fouten van stembureaus meteen daags na de stemming, tijdens een openbare zitting, kunnen worden hersteld door een daarvoor ingesteld gemeentelijk stembureau. Er hoeft dan dus niet langer, zoals onder de huidige Kieswet, te worden gewacht totdat het centraal stembureau (tijdens zijn zitting tot vaststelling van de uitslag) of de gemeenteraad tot een hertelling besluit. De kans dat het centraal stembureau of de gemeenteraad tot een hertelling moet besluiten, wordt hierdoor kleiner.
Kunt u aangeven op welke wijze de stembiljetten in Zaanstad bewaard zijn in de nachten tussen de eerste telling, de eerste hertelling en een mogelijke tweede hertelling? Hoe verklaart u het verschil in de uitkomsten van de drie tellingen in relatie tot de betrouwbaarheid van het telsysteem?
De burgemeester van de gemeente Zaanstad heeft mij laten weten dat de stembiljetten in de periode tussen de telling op 21 maart en de hertelling op 28 maart, en in de nacht van 28 op 29 maart tijdens de hertelling, conform de Kieswet in verzegelde zakken per stembureau in afgesloten papierbakken zijn opgeborgen in een afgesloten ruimte op de gemeentewerf. Bij de hertelling is gebleken dat tijdens de telling een enkel stembiljet per abuis in de stapel van een andere partij was terecht gekomen en dat enkele stembiljetten die als geldig waren betiteld ongeldig bleken te zijn en andersom, aldus de burgemeester. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Werd er aan het tellen van de stemmen in Zaanstad door direct belanghebbenden bij de uitslag deelgenomen? Zo ja, acht u dit voldoende zorgvuldig? Zo nee, via welke wettelijke regels wordt dergelijke betrokkenheid van belanghebbenden voorkomen?
Nee. De burgemeester van de gemeente Zaanstad heeft mij laten weten dat er geen direct belanghebbenden bij de telling betrokken zijn geweest, vooruitlopend op een in voorbereiding zijnd wetsvoorstel, waarin onder meer is opgenomen dat kandidaat-raadsleden niet als lid van het stembureau mogen fungeren.
Indien de burgemeester van Zaanstad buiten zijn mandaat om eenmaal te hertellen heeft gehandeld, welke consequenties heeft dat dan voor de uitslag van de verkiezingen in Zaanstad?
De gemeenteraad van Zaanstad heeft, gebruik makend van zijn wettelijke bevoegdheid daartoe, (eenmalig) tot een hertelling besloten. Blijkens informatie die ik heb gekregen van de burgemeester van de gemeente Zaanstad en informatie van de raad van de gemeente zoals te vinden op de gemeentelijke website, is dit conform de regels gebeurd. Zie ook de antwoorden op de vragen 3, 4 en 6. Voor het plaatsen van vraagtekens bij de uitslag van de gemeenteraadsverkiezing in Zaanstad zie ik dan ook geen aanleiding.
De bankenbuffers |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Nieuwe crisis ligt op de loer: alarm om historisch hoge schuldenberg»?1
Ja.
Onderschrijft u de uitspraak van oud-toezichthouders Hans Hoogervorst en Nout Wellink? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat we altijd bedacht moeten zijn op het risico van een economische terugval. Het gaat al enkele jaren goed met de reële economie en de financiële markten. Dit stelt overheden, banken, bedrijven en huishoudens in staat om buffers op te bouwen. Dergelijke schuldenafbouw en vermogensopbouw wordt ook bevorderd door veranderde regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van hypotheken en kapitaalbuffers. In de Eurogroep hamer ik regelmatig op het belang van het opbouwen van buffers en het afbouwen van schulden. Afgelopen weekend heb ik hier tijdens de IMF voorjaarsvergadering ook toe opgeroepen.
Deelt u hun analyse dat buffers van 4% voor systeembanken niet voldoende zijn om een volgende crisis op te kunnen vangen? Zo ja, hoe hoog zouden deze moeten zijn?
Naar aanleiding van de financiële crisis zijn belangrijke stappen gezet om de bancaire sector weerbaarder te maken. Zo zijn de minimale risicogewogen kapitaaleisen aanzienlijk hoger dan voor de crisis.2 Ook is duidelijk geworden dat een minimale ongewogen kapitaaleis (leverage ratio) in aanvulling op de risicogewogen eis wenselijk is. De leverage ratio zorgt ervoor dat banken, ongeacht de precieze risico’s van hun balans, altijd een minimale hoeveelheid kapitaal aanhouden. Deze eis zit momenteel nog niet in het (Europese) kapitaaleisenraamwerk.
De Europese Commissie heeft in november 2016 een leverage ratio van 3% voor alle Europese banken voorgesteld. Het kabinet is voorstander van de introductie van deze eis van 3% als minimumeis voor alle banken. Het Bazelse Comité heeft een opslag gepresenteerd voor mondiale systeembanken (global systemically important banks, GSIBs). Nederland zet in de Europese onderhandelingen in op implementatie van de opslag voor alle Europese systeemrelevante banken, dus niet alleen de mondiale systeembanken.3
Conform het regeerakkoord zal Nederland de leverage ratio in de wet in overeenstemming brengen met de Europese eis. Deze eis zal voortvloeien uit de verordening kapitaaleisen waarover nu wordt onderhandeld. De financiële sector is grensoverschrijdend. Het is daarom belangrijk dat Nederland pleit voor zo hoog mogelijke Europese eisen. Naar verwachting zullen banken zelf overigens een leverage ratio nastreven die boven de te introduceren minimumeis ligt. Ook wanneer de leverage ratio van banken een klap krijgt als gevolg van een economische terugval, moeten banken namelijk voldoen aan het absolute minimum in de wet.
Daarnaast wijs ik u ook graag op het feit dat Nederlandse systeembanken hogere risicogewogen buffers dienen aan te houden. DNB legt aan ING Bank, Rabobank en ABN AMRO, een risicogewogen systeembuffer van 3% op. Voor de Volksbank en BNG Bank bedraagt de systeembuffer 1%, in lijn met een lagere mate van nationale systeemrelevantie. De banken mogen de buffers geleidelijk opbouwen tussen 2016 en 2019.
Tot slot zal de afronding van het Bazel III kapitaalraamwerk het risicogewogen raamwerk verder verbeteren door meer eenheid aan te brengen in de berekening van risico’s. In Europa zal het kabinet zich inzetten voor adequate implementatie van deze internationale standaarden.
Deelt u de analyse dat Nederland hogere bankenbuffers zou moeten aanhouden dan Europa voorstaat en bent u van plan op dit punt het regeerakkoord aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat het huidige oplopen van de schuldenberg van overheden, bedrijven en consumenten en de daaruit volgende volatiliteit voor een groot deel veroorzaakt wordt door de instantie die juist moet waken voor een stabiele economie, namelijk de Europese Centrale Bank (ECB)? Zo ja, wat zijn de voorstellen die u doet om dit probleem op te lossen?
Het mandaat van de ECB is primair gericht op prijsstabiliteit. Bij de invulling hiervan is er de nodige ruimte, wat past bij de onafhankelijke rol van de ECB. Ik hecht grote waarde aan deze onafhankelijkheid. Overigens weegt de ECB de risico’s voor economische en financiële stabiliteit ook mee in haar beleidsbeslissingen.4 Economische en financiële instabiliteit kunnen namelijk een effect hebben op prijsstabiliteit en monetaire transmissie.5
Marktrentes komen tot stand door een interactie tussen vraag en aanbod in geld- en kapitaalmarkten. Het ruime monetaire beleid van centrale banken speelt daarbij een rol, maar ook langetermijntrends als vergrijzing en de opkomst van spaarzame economieën zijn van belang voor de lage rente.6 De lage marktrentes hebben geholpen bij het economisch herstel omdat lage rentes investeringen en bestedingen stimuleren. Aan de andere kant kunnen langdurige lage marktrentes risico’s meebrengen. Zo hebben de ruime financiële condities er mede toe geleid dat de publieke en de private schulden de afgelopen jaren verder zijn toegenomen.
Om het probleem van te hoge schulden op te lossen wordt de huidige versnelling van de wereldeconomie wat mij betreft aangewend om buffers op te bouwen, schulden af te bouwen en hervormingen door te voeren die het afbouwen van schulden stimuleren. Zoals hierboven aangegeven heb ik hier afgelopen weekend tijdens de IMF voorjaarsvergadering ook toe opgeroepen.
Kunt u nog eens kort opsommen welke maatregelen genomen zijn zodat bij de volgende crisis de belastingbetaler niet weer hoeft op te draaien voor het redden van de banken?
Met het verwezenlijken van meerdere maatregelen is het risico dat overheden wederom moeten optreden als redder in nood kleiner dan enkele jaren terug. Het gaat dan onder meer om het volgende:
Kent u het artikel «To Be or Not to Be a G-SIB: Does It Matter?» uit het Journal of Financial Management, Markets and Institutions?2
Ja.
Deelt u de analyse dat de categorie systeembank eigenlijk niet effectief is, omdat het onder andere uitnodigt tot meer dan verantwoord risicovol gedrag, waarbij de eerder genoemde buffers van 4% veel te laag zijn? Zo nee, wat is uw inhoudelijke oordeel over deze analyse?
Ik deel de analyse van het lid Van Raan niet, dat de categorie systeembank niet effectief is. Wat betreft de omvang van banken, geldt juist dat hoe groter en complexer een bank, hoe strenger de eisen. Zo krijgen systeembanken bijvoorbeeld extra kapitaaleisen opgelegd. Ook moeten systeembanken voldoen aan andere internationale standaarden voor de buffers voor bail-in, zoals bijvoorbeeld «TLAC» (Total loss-absorbing capacity). Ook deel ik de conclusie niet dat de classificatie van een bank als systeembank een impliciete subsidie oplevert. Het artikel waar het lid Van Raan naar verwijst, noemt de kredietbeoordelingen van banken. Zichtbaar is dat grotere banken betere ratings hebben. Deze betere ratings kunnen echter niet toegeschreven worden aan de categorisering als (mondiale) systeembank. Bovendien zijn er methodologische problemen met een dergelijke benadering. Zie hiervoor CPB (2013).8 Betere ratings kunnen ook voortkomen uit schaal- en/of diversificatievoordelen. Ratings zijn per definitie subjectief. De Moody’s database maakt geen onderscheid tussen steun door overheden en steun door eventuele moederconcerns, waardoor ook steun door moederconcerns wordt geïdentificeerd als impliciete overheidssteun. Overigens bestaan er concrete aanwijzingen dat ratingbureaus de impliciete staatssteun verwijderen uit de beoordeling en de hogere waarschijnlijkheid van bail-in beprijzen, met een verlaging van kredietratings tot gevolg.9
Het genoemde artikel stelt dat het verschijnsel systeembank, zoals nu ingericht, veel impliciete subsidie oplevert. Deelt u deze conclusie? Zo nee, op welk punt gaat de analyse fout?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Poolse vrouwen geïntimideerd op Nederlandse werkvloer’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Poolse vrouwen geïntimideerd op Nederlandse werkvloer»?1
Ja.
Bent u geschrokken van de uitkomsten van het onderzoek van FairWork?
Iedereen moet zich veilig voelen op het werk. Het onderzoek van FairWork concludeert op basis van een aantal interviews dat de ervaringen van Poolse vrouwen met seksuele intimidatie op de Nederlandse werkvloer variëren in vorm, omvang en ernst maar dat in al deze gevallen de werkomgeving hierdoor geleidelijk is veranderd in een onaangename, intimiderende en vernederende plek. De uitkomsten vragen daarnaast aandacht voor de kwetsbare positie van arbeidsmigranten, een gebrek aan bewustzijn met betrekking tot rechten en de invloed van cultuur op de wijze waarop wordt omgegaan met seksueel intimiderende gedragingen.
Ik neem dit rapport uitermate serieus. De uitkomsten ondersteunen de inzet die het Ministerie van SZW pleegt op het bevorderen van een veilige en gezonde werkomgeving en het voorkomen en tegengaan van ongewenste omgangsvormen en seksuele intimidatie.
Welke stappen gaat u nemen om de aanbevelingen van FairWork over te nemen?
FairWork doet op basis van dit onderzoek twee aanbevelingen:
Het Ministerie van SZW ondersteunt FairWork middels subsidieverlening bij het aanbieden van informatie over rechten in de eigen taal voor arbeidsmigranten, waaronder in het Pools. FairWork werkt ook samen met de zogenoemde migranteninformatiepunten die zich vooral richten op Poolse arbeidsmigranten. Het Ministerie van SZW zal in overleg treden met FairWork om te kijken hoe een netwerk van organisaties die arbeidsmigranten ondersteunen in de eigen taal ook meer aandacht kan geven aan het onderwerp seksuele intimidatie.
De werkgever is primair verantwoordelijk voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden van de werknemer. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting van de werknemer te voorkomen of te beperken. Factoren die tot psychosociale arbeidsbelasting kunnen leiden, zijn ongewenste omgangsvormen (discriminatie, seksuele intimidatie, agressie en geweld, en pesten) en werkdruk.
Voor de tweede aanbeveling geldt dat het Ministerie van SZW veel aandacht besteedt aan het voorkomen en tegengaan van ongewenste omgangsvormen. Binnenkort stuurt de Staatssecretaris van SZW u, naar aanleiding van vragen van de leden Özdil (GroenLinks) en Van Dijk (PvdA), een brief met de stand van zaken met betrekking tot activiteiten rondom psychosociale arbeidsbelasting en werkstress. In deze brief gaat zij ook in op de maatregelen die het Ministerie van SZW neemt om werkgevers en werknemers te ondersteunen bij het nemen van maatregelen.
De Inspectie SZW handhaaft daarnaast op de verplichtingen van de arbeidsomstandighedenwet en draagt ook bij aan de bewustwording van werkgevers, onder meer via de zelfinspectietool «werkdruk en ongewenst gedrag»2.
Kent u de bureaus en organisaties die arbeidsmigranten naar Nederland halen?
Het is mij bekend dat in ieder geval bureaus aangesloten bij ABU of NBBU arbeidsmigranten naar Nederland bemiddelen. In 2016 ging dit om ruim 119.000 arbeidsmigranten, zo blijkt uit onderzoek van de ABU en NBBU naar Flexmigranten.
Gaat u deze bureaus en organisaties aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving die werknemers ook beschermt tegen alle vormen van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend is er naar aanleiding van het televisieprogramma Radar van 29 januari 2018 overleg gaande met de brancheorganisaties in de uitzendsector over de aanpak van discriminatie. Het lid Azarkan (DENK) heeft op 13 maart 2018 een motie ingediend (Kamerstuk 30 950, nr. 149) om hierover blijvend in gesprek te blijven met de brancheorganisaties in de uitzendsector. In het verlengde van die gesprekken zal ook aandacht gevraagd worden voor het aanpakken van seksuele intimidatie van arbeidsmigranten.
Kunt u de hulpverlenende instanties bijstaan in het vervaardigen van informatiemateriaal in het Pools? Zo nee, waarom niet en wat kunt u wel doen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u de hulpverlenende instanties bijstaan in het bezoeken van de vrouwen op de werkvloer? Zo nee, waarom niet en wat kunt u wel doen?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet. Dit toezicht doet de Inspectie SZW risicogestuurd, effectgericht en programmatisch. Hulpverlenende instanties kunnen melding doen van seksuele intimidatie op de werkvloer bij de Inspectie SZW. Deze meldingen worden, naast eventuele onderzoeken van dergelijke organisaties, betrokken bij de risicoanalyse van de Inspectie SZW. De Inspectie SZW werkt ook samen met hulpverlenende instanties, bijvoorbeeld op het gebied van bewustwording met betrekking tot arbeidsuitbuiting.
Seksuele intimidatie kan één van de signalen zijn van arbeidsuitbuiting. Wanneer inspecteurs van de Inspectie SZW dit op een werkplek signaleren, kunnen zij deze signalen vervolgens doorspelen aan rechercheurs voor strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting, of aan de politie als er aanwijzingen zijn voor een zedendelict.
Wat kunt u doen om de hulpverlening aan vrouwen die slachtoffer worden van intimidatie of misbruik te (helpen) verbeteren?
Zoals het onderzoek van FairWork aangeeft, kan het bij seksuele intimidatie om een scala aan ongewenste gedragingen gaan, van aanstootgevende opmerkingen tot seksueel misbruik. Het Ministerie van SZW zet in op bewustwording en concrete verbeteringen in het beleid dat werkgevers voeren om ongewenst gedrag te voorkomen en aan te pakken. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zal de Staatssecretaris van SZW uw Kamer binnenkort informeren over de stand van zaken met betrekking tot activiteiten rondom psychosociale arbeidsbelasting en werkstress.
De vertrouwenspersoon speelt een belangrijke rol in de opvang en ondersteuning van slachtoffers van ongewenst gedrag. De Staatssecretaris zal voor de zomer een onderzoek naar de rol en positie van vertrouwenspersonen met uw Kamer delen, vergezeld van een beleidsreactie.
Een slachtoffer van een strafbaar feit kan hiervan altijd melding doen. Slachtoffers kunnen daarvoor terecht bij de politie of één van de zestien gespecialiseerde Centra Seksueel Geweld (CSG’s). De CSG’s bieden multidisciplinaire hulpverlening (forensisch-medische en psychosociale) aan slachtoffers en verlagen de drempel om seksueel geweld bij de politie te melden.
Bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar de vrouwen die werken in de voedselindustrie en de mate waarin zij te maken hebben (gehad) met intimidatie en misbruik gezien het feit dat FairWork vreest dat de zaken waar zij nu werken slechts het topje van de ijsberg zijn? Zo nee, waarom niet?
Een grootschalig onderzoek vind ik op dit moment niet aangewezen. Het is belangrijk dat dit soort signalen de Inspectie SZW bereiken. De Inspectie SZW neemt signalen en meldingen over intimidatie en misbruik mee in het risicogerichte toezicht. Op meldingen gedaan door een ondernemingsraad of vakbond volgt bovendien altijd een onderzoek.
Wat gaat u doen om de veiligheid van arbeidsmigranten die via bureaus en organisaties in Nederland werken te vergroten, met name ook voor die bedrijven met minder dan 50 werknemers?
De Arbeidsomstandighedenwet is ook op arbeidsmigranten die onder gezag voor Nederlandse bedrijven werken van toepassing. Voor bedrijven met 50 of meer werknemers geldt de verplichting tot het aanstellen van een ondernemingsraad. Een ondernemingsraad kan een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van een goed beleid om de veiligheid op het werk te garanderen.
Bij de inzet die de komende tijd gepleegd zal worden op het onderwerp ongewenste omgangsvormen zal ook aandacht zijn voor bedrijven met minder dan 50 werknemers en voor arboprofessionals, die juist ook in kleine organisaties een rol kunnen spelen bij het garanderen en verbeteren van de veiligheid van werknemers, waaronder arbeidsmigranten. Ook de rol van de vertrouwenspersoon zal de komende tijd extra aandacht krijgen, naar aanleiding van het onderzoek dat uw Kamer voor de zomer zal ontvangen.
Volgen naar verwachting op de uitkomsten van het onderzoek naar de versterking van de positie van vertrouwenspersonen concrete maatregelen? Zo ja, zijn deze ook gericht op de positie van arbeidsmigranten?
Uw Kamer zal het onderzoek naar de rol en positie van vertrouwenspersonen voor de zomer ontvangen. In de beleidsreactie op dat onderzoek zal de Staatssecretaris van SZW ingaan op de mogelijkheden ter verbetering van de rol en positie van vertrouwenspersonen binnen arbeidsorganisaties. De specifieke uitdagingen van kleine organisaties en van arbeidsmigranten zullen worden meegewogen in deze voorstellen.
Neemt u de uitkomsten van het onderzoek ook mee voor werknemers in bedrijven met minder dan 50 werknemers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Stapels werk door nieuwe eisen toegankelijkheid’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Stapels werk door nieuwe eisen toegankelijkheid»?1
Ja.
Wat is op dit moment de stand van zaken op het gebied van toegankelijkheid van websites van de rijksoverheid, de decentrale medeoverheden en de zelfstandige bestuursorganen?
Het op transparante wijze afleggen van verantwoording over de toegankelijkheid van overheidswebsites wordt verplicht. Binnenkort treedt het tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid in werking. Op dit moment is er echter nog geen volledig beeld, mede omdat de exacte eisen waaraan toegankelijkheidsverklaringen moeten voldoen nog door de Europese Commissie moeten worden vastgesteld.
Vooruitlopend op de verplichting heeft een aantal overheidsinstanties de eigen websites al laten toetsen op toegankelijkheid. Van 19 websites bij gemeenten, 4 bij provincies, 1 bij een waterschap en 18 bij de rijksoverheid kan worden aangetoond dat ze aan alle toegankelijkheidseisen voldoen. Een grotere groep overheidsinstanties heeft wel verbetering toegepast, maar nog geen volledig resultaat bereikt en/of dit nog niet voldoende inzichtelijk gemaakt. Verwachting is dat na inwerkingtreding van het besluit de verantwoording over webtoegankelijkheid nadrukkelijk zal verbeteren en dat overheidsinstanties hun websites zullen (laten) toetsen op toegankelijkheid.
Blijvende aandacht voor het onderwerp is nodig. Toegankelijkheid is – net als bij informatiebeveiliging en gegevensbescherming – geen project met een begin en een eind, maar een cyclisch proces. Daarbij dienen regelmatig verbeteringen te worden gepland, doorgevoerd, geëvalueerd en geborgd. Alleen op die manier kan een reeds behaald niveau van toegankelijkheid worden vastgehouden en aan verdere verbetering worden gewerkt.
Is het waar dat veel gemeenten nog niet voldoende bezig zijn met het toegankelijk maken van de gemeentelijke websites? Zo ja, waarom aarzelen zij?
De verplichting om de gemeentelijke websites toegankelijk te maken dateert van 2008. Veel gemeenten zijn er toen mee aan de slag gegaan.
Er waren ook overheidsinstanties die andere keuzes hebben gemaakt; momenteel geldt voor het niet nakomen van de verplichting geen sanctie.
Na inwerkingtreding van het besluit krijgt de verplichting een wettelijke grondslag, met de inwerkingtreding van nationale regelgeving op basis van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn 2016/2102. De richtlijn schrijft voor dat er een toegankelijkheidsverklaring moet wordt gepubliceerd en ook dat er een adequate en doeltreffende handhavingsprocedure beschikbaar komt om te waarborgen dat de richtlijn wordt nageleefd.
Gegevens die de afgelopen jaren voor monitoringsdoeleinden zijn verzameld onderbouwen het beeld dat in het artikel wordt geschetst. Waarom gemeenten momenteel zouden aarzelen om aan de slag te gaan met webtoegankelijkheid is mij niet bekend. Ik zal dit betrekken in mijn reguliere overleg met de VNG.
Hoe beoordeelt u de ontwikkelingen om te komen tot toegankelijke digitaleoverheidswebsites? Wordt er voldoende prioriteit gegeven aan het toegankelijk maken van overheidswebsites? Zijn er voldoende middelen beschikbaar om de websites toegankelijk te maken?
Het uitgangspunt dat online informatie en dienstverlening door iedereen moeten kunnen worden gebruikt, wordt ook bij overheidsinstanties breed onderschreven. Uit metingen en studies blijkt echter dat de weg naar aansprekende resultaten, vooral vanwege praktische en organisatorische redenen, lang niet zo gemakkelijk is als algemeen wordt verondersteld.
De brede onderschrijving van het uitgangspunt leidt tot dusverre niet bij alle overheidsinstanties tot het maken van plannen of concrete acties. In de dagelijkse praktijk wordt regelmatig aan andere onderwerpen een hogere prioriteit toegekend dan aan webtoegankelijkheid. Dat geldt ook voor het beschikbaar maken van middelen.
Een verplichting met een wettelijke grondslag, inclusief toezicht en handhaving, zal er toe leiden dat meer prioriteit zal worden gegeven aan webtoegankelijkheid.
Op welke onderdelen valt volgens u nog veel winst te behalen om de digitale toegankelijkheid van overheidswebsites te verbeteren?
Ik verwacht dat onder invloed van het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid toegankelijkheid de komende jaren meer bestuurlijke aandacht zal krijgen. Het toegankelijker maken van websites vergt bestuurlijk commitment, de reeds genoemde bestuurlijke aandacht, budget, inzet van de juiste expertise en ten slotte inzicht in de punten die nog niet in overeenstemming zijn met de toegankelijkheidscriteria. Wanneer aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan kunnen de bestuurders van overheidsinstanties doelgerichter sturen op verbetering van de toegankelijkheid dan tot dusverre mogelijk was, omdat de toegankelijkheidsverklaring, naast het huidige inzicht of aan alle eisen wordt voldaan, voortaan ook inzicht zal geven in de vorderingen.
De toegankelijkheidsverklaringen zullen het monitoren van toegankelijkheid van overheidswebsites vergemakkelijken en vertegenwoordigende organen, zoals gemeenteraden, helpen hun controlerende taak uit te oefenen.
Wat is de stand van zaken op het gebied van digitale toegankelijkheid bij andere decentrale overheden zoals de provincies, waterschappen en de bijzondere openbare lichamen in Caribisch Nederland? Moeten zij ook aan de nieuwe Europese regels voldoen?
Het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid is van toepassing op de delen van het Koninkrijk die op Europees grondgebied liggen. Decentrale overheden zoals de provincies en waterschappen behoren tot de overheidsinstanties waarop het besluit van toepassing is.
Voor de gevraagde stand van zaken bij decentrale overheden verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Verwacht u dat alle gemeenten en andere decentrale overheden in september 2018 een plan van aanpak klaar zullen hebben?
Van de in het artikel genoemde verplichting dat elke gemeente voor september met een plan van aanpak moet komen is geen sprake. Na inwerkingtreding van het besluit is het aan de verantwoordelijke overheidsinstanties zelf hieraan invulling te geven. Ik ga er vanuit dat zij deze serieus oppakken.
Daarbij zullen overheidsinstanties de komende tijd worden gestimuleerd om intern maatregelen te nemen met als doel om aan het besluit te kunnen voldoen.
De focus van mijn aanpak is om, nadat het model ervoor door de Europese Commissie is vastgesteld, overheidsinstanties te ondersteunen bij het opstellen van toegankelijkheidsverklaringen. Die verklaringen zullen inzicht bieden in hoe ver individuele overheidsinstanties gevorderd zijn met de toegankelijkheid van hun websites en apps.
Daarnaast kan het team van Digitoegankelijk.nl overheidsinstanties die nog op gang moeten komen helpen met praktische informatie, tips, plannen van aanpak en ervaringen van andere overheidsinstanties.
Ik acht het belangrijk dat digitale informatie en dienstverlening van de overheid door iedereen kan worden gebruikt, dus ook voor mensen die minder digitaal vaardig zijn.
Daarnaast onderzoek ik, onder meer in samenwerking met gemeenten, hoe ik een extra impuls kan geven aan de bevordering van digitale vaardigheden van mensen en zo hun zelfredzaamheid kan versterken. Op een eerder moment heb ik al toegezegd dat ik de Kamer nader zal informeren over een samenhangende aanpak voor digitale inclusie van het kabinet.
Wat gaat u doen als gemeenten (en andere overheden) het plan van aanpak niet tijdig klaar hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt bij de beoordeling van de plannen van aanpak ook gekeken of de gemeenten (en andere overheden) rekening houden met mensen die zelf minder digitaal vaardig zijn en hoe deze mensen op een laagdrempelige manier alsnog gebruik kunnen maken van de goed toegankelijke digitale voorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u gemeenten (en andere overheden) extra ondersteuning bieden als dat gewenst is? Zo nee, waarom niet?
Voor gemeenten en andere overheidsinstanties die aan de slag willen met toegankelijkheid is al ondersteuning beschikbaar. Een goede eerste maatregel om te gaan werken aan verbetering is gebruik van het «Stappenplan toegankelijke website» op de website Digitoegankelijk.nl.
Het team van Digitoegankelijk.nl treedt op als vraagbaak en biedt naast de informatie op de website ondersteuning met praktische informatie, tips, plannen van aanpak en ervaringen die andere overheidsinstanties met toegankelijkheid hebben opgedaan.
Bent u bereid om de Kamer na september 2018 nader te informeren over de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is gesteld is er in september 2018 geen deadline om een plan van aanpak klaar te hebben. Uiteraard ben ik wel bereid om de Kamer te informeren over de voortgang van de uitvoering van het tijdelijk besluit toegankelijkheid digitale overheid.
De herziening van het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat er een programmateam rechtsbijstand op het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het leven is geroepen om zich te buigen over de «redesign» van het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand?
Ik heb in navolging van de opdracht uit het regeerakkoord om het stelsel van rechtsbijstand te herzien en om uitvoering te geven aan de motie-Groothuizen c.s.1 een programma ingericht. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar mijn brief van 9 april 2018 aan uw Kamer (Kamerstuk 31 753, nr. 152)
Op welke manier wordt bij deze «redesign» precies gebruik gemaakt van de rapporten van de commissies-Wolfsen, Barkhuysen en Van Der Meer?1 Welk nut hebben deze onderzoeken dan precies gehad?
In het regeerakkoord is het voornemen opgenomen om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand binnen de bestaande budgettaire kaders te herzien langs de lijnen van de rapporten van de commissies Wolfsen en Van der Meer. In mijn brief aan uw Kamer van 27 november 20173 heb ik toegelicht dat dit voornemen leidt tot de opgave een stelsel vorm te geven waarbinnen kwalitatief goede rechtsbijstand wordt geleverd als dat nodig is, door de persoon of instantie die daarvoor het meest is aangewezen. Daarbij wordt ook hetgeen door de commissie Barkhuysen is gesteld, betrokken. Het programma bouwt daarmee voort op hetgeen in bovenstaande rapporten is neergelegd.
Waarom wordt ervoor gekozen om over te gaan tot «redesign», terwijl er al drie rapporten liggen met verschillende «designs»?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt er opnieuw een beroep gedaan op de zogenaamde denkkracht van verschillende organisaties, terwijl zij dit al meermalen op verschillende manieren en bij verschillende gelegenheden hebben gedaan?
Het programma kan haar opdracht niet uitvoeren zonder de kennis, expertise en ervaring van betrokken professionals. Ik vind het belangrijk dat het probleemoplossend vermogen en de denkkracht die zich in het veld bevinden optimaal worden benut en samen worden gebracht met de inzichten die de rapporten van de commissies Wolfsen en Van der Meer ons geven. Bovendien verwacht ik met deze aanpak het belang van de burger goed te dienen. In mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer heb ik aangegeven organisaties binnen en buiten het stelsel uit te nodigen om mee te doen en mee te denken. Daarnaast wil ik relevante kennis, ervaring en expertise ook via andere wegen ontsluiten. Zo is er een LinkedIn-groep opgezet.4 Daarnaast vindt hoog ambtelijk overleg plaats met bestuurders van het Juridisch Loket, de Raad voor Rechtsbijstand, de Nederlandse Orde van Advocaten en waar nodig met andere organisaties, zoals de Raad voor de Rechtspraak en het OM.
Klopt het dat het thema van één van de bijeenkomsten «wat te doen met 400 miljoen» inhield? Kunt u dit uitgangspunt toelichten, mede gezien de conclusie van de commissie-Van Der Meer dat er geld bij moet?2
De belangrijkste bevinding van de commissie Van der Meer is dat de huidige puntentoekenningen over vrijwel de gehele linie niet meer overeenkomen met de werkelijke tijdsbesteding door rechtsbijstandverleners die zij geacht worden uit te drukken. De commissie heeft vier scenario’s geschetst voor de wijze waarop aan haar bevindingen opvolging kan worden gegeven. Zoals de commissie Van der Meer in haar voorwoord stelt, is het aan de beleidsverantwoordelijken om op basis van het rapport de noodzakelijke scherpe keuzes te maken zodat de vergoeding voor gesubsidieerde rechtsbijstand duurzaam en evenwichtig zal zijn. De conclusie die in de vraagstelling wordt getrokken naar aanleiding van het rapport van de commissie Van der Meer, deel ik niet. Zoals hierboven al genoemd, vinden op dit moment ontwerpsessies plaats. Op 3 april jl. heeft de eerste ontwerpsessie plaatsgevonden. Geïnteresseerden worden op de hoogte gehouden via de hierboven genoemde LinkedIn-groep. De eerste vier ontwerpsessies kennen een algemeen thema. In de uitnodiging voor deze sessies zijn wel randvoorwaarden gesteld. Eén van die randvoorwaarden is dat een herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand plaatsvindt binnen de bestaande budgettaire kaders. Deze randvoorwaarde is in lijn met het regeerakkoord. De budgettaire kaders zijn ook aan de orde geweest in het genoemde hoog ambtelijk overleg met bestuurders.
Waarom wordt koste wat kost vastgehouden aan bestaande budgettaire kaders, terwijl dankzij de onafhankelijke commissie-Van Der Meer duidelijk is geworden dat men hiermee niet uit de voeten kan waar het gaat om het garanderen van de toegang tot het recht zoals vastgelegd in de Grondwet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Gehandicapten slachtoffer van ruziënde politiek en bedrijfsleven’ |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het besluit van de gemeenten in de Bollenstreek om de loonkostensubsidie voor arbeidsgehandicapten terug te schroeven van 40 naar 25,5 uur?1
Ja.
Bent u van mening dat mensen met een arbeidshandicap die meer dan 25,5 uur willen en kunnen werken daartoe in de gelegenheid moeten worden gesteld?
Zoals u weet vind ik de begeleiding van mensen met een arbeidsbeperking naar werk belangrijk. Door te werken kunnen zij in hun eigen inkomen voorzien, kunnen ze bijdragen aan de samenleving en dit draagt bij aan gevoel van eigenwaarde. Dit is ook wat we nastreven met een inclusieve arbeidsmarkt. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om mensen die tot de doelgroep van de Participatiewet horen te begeleiden naar werk door middel van maatwerk en met inzet van de instrumenten die de Participatiewet biedt. De Participatiewet voorziet thans in het instrument loonkostensubsidie.
Het doel van loonkostensubsidie aan de werkgever is hem in staat te stellen mensen die niet zelfstandig het minimumloon per uur kunnen verdienen aan te nemen. Het aantal uren in een arbeidsovereenkomst is een zaak van werkgever en werknemer en wordt daarbij bepaald in een overleg tussen werkgever en werknemer.
Wanneer een werkgever (in het kader van de banenafspraak) iemand uit de doelgroep loonkostensubsidie wil aannemen is het niet relevant of die persoon een inkomensvoorziening Participatiewet ontvangt of een niet-uitkeringsgerechtigde is. De gemeente kan niet bij verordening iemand uit de doelgroep loonkostensubsidie aan wie de werkgever een arbeidsovereenkomst aan wil bieden uitsluiten.
De gemeente dient wanneer de werkgever voornemens is een arbeidsovereenkomst aan te bieden aan een werknemer met een loonwaarde onder het wettelijk minimumloon vast te stellen of iemand behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie zoals in de Participatiewet omschreven. Voor de hoogte van de loonkostensubsidie is artikel 10d vierde lid heel duidelijk. De hoogte van de loonkostensubsidie is wettelijk bepaald op het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de vastgestelde loonwaarde en evenredig aan de overeengekomen arbeidsduur.
Het is gezien deze wettelijke bepaling voor de gemeente niet mogelijk om slechts voor een deel van de tussen werkgever en werknemer overeengekomen arbeidsuren loonkostensubsidie te verstrekken en voor een ander deel niet. Alleen als de werkgever en werknemer zelf besluiten tot een arbeidsduur korter dan gebruikelijk voor die functie dan kan de loonkostensubsidie naar evenredigheid worden verminderd.
Wat vindt u van het feit dat deze mensen met 25,5 uur niet of amper boven het sociaal minimum uit kunnen komen en dus «working poor» worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten geen werknemers zonder uitkering («nuggers») uitsluiten van loonkostensubsidie, gezien het feit dat werkgevers in de nieuwe regels voor nuggers bij aanvang dienstverband geen loonkostensubsidie meer ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het nieuwe beleid van de Bollenstreek te verenigen met de geest van de Participatiewet en de insteek van de verzamelbrieven aan de gemeenten over dit onderwerp tot nu toe?
Zie antwoord vraag 2.
Constaterende dat sociale bedrijven 40 uur werk moeten blijven geven en betalen, maar «overnight|» en zelfs met terugwerkende kracht slechts voor 25,5 uur worden gesubsidieerd, onderkent u dat de betreffende sociale bedrijven in de problemen kunnen komen omdat zij niet op korte termijn hun bedrijfsmodel kunnen omgooien en bovendien vaak contracten voor onbepaalde duur met deze werknemers hebben gesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Constaterende dat de maatregel met terugwerkende kracht wordt ingevoerd, erkent u dat dit niet getuigt van goed bestuur? Kunt u uiteenzetten of dit juridisch houdbaar is?
Uit de gemeentelijk verordening blijkt dat de maatregel alleen van toepassing is op nieuwe arbeidsovereenkomsten waarvoor in 2018 loonkostensubsidie wordt verleend. Het is dus niet aan de orde dat de loonkostensubsidie voor mensen die voor 2018 al een arbeidsoverkomst hadden wordt verminderd.
Erkent u dat mensen met een handicap die door deze maatregel minder uren moeten gaan werken, straks in de problemen komen aangezien alleen bestaande gevallen ontzien gaan worden bij de afschaffing van loonkostensubsidie en zij dan inmiddels minder uren werken dan oorspronkelijk? Zo ja, wat gaat u voor hen regelen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre is een Intergemeentelijk Sociale Dienst (ISD) bevoegd om dit soort besluiten te nemen en hoe zit het met de democratische legitimatie daarvan?
De ISD voert de regeling loonkostensubsidie uit in opdracht van de deelnemende gemeenten. Elke gemeente heeft dat vastgelegd in een verordening, en daarbij de kaders die de ISD moet volgen. De restricties in de toepassing van de loonkostensubsidie in de ISD Bollenstreek zijn opgenomen in gemeentelijke verordeningen. Deze zijn eind 2017 door de gemeenteraden goedgekeurd.
Gezien de conclusie die ik aan hiervoor heb getrokken over de ruimte die de Participatiewet geeft bij het vaststellen van het recht op loonkostensubsidie en de hoogte daarvan verwacht ik dat de betrokken gemeenten hun verordening aan zullen passen.
Ik zal de wethouders van de betrokken gemeenten over mijn standpunt informeren.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze slechte maatregel van ISD Bollenstreek van tafel gaat en geen navolging zal vinden in andere gemeenten?
Zie antwoord vraag 9.
Het Israëlische geweld tegen demonstranten in Gaza |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Stop the use of lethal and other excessive force and investigate deaths of Palestinian protesters» over het Israëlische geweld tegen demonstranten in Gaza waarbij ten minste 17 doden vielen en vele honderden gewonden?1
Ja.
Veroordeelt u het Israëlische optreden tegen demonstranten in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is, evenals de EU en de Secretaris-generaal van de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal doden, waaronder een minderjarige en een journalist, en gewonden die zijn gevallen door het gebruik van scherpe munitie bij de protesten van 30 maart en 6 april. Het kabinet onderschrijft de verklaring van de EU, dat dit vragen oproept over de proportionaliteit van het gebruik van geweld die beantwoord moeten worden. Naar mening van het kabinet moeten de feiten echter eerst duidelijker worden, voordat een veroordeling van het Israëlisch optreden aan de orde is.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Israël het geweld tegen Palestijnse demonstranten per direct moet stoppen, dat er een onafhankelijk onderzoek dient te komen en dat verantwoordelijken moeten worden bestraft? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het bezettingsrecht, dat onderdeel uitmaakt van het humanitair oorlogsrecht, is Israël als bezettende mogendheid verplicht de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied zo veel als mogelijk te herstellen en te verzekeren. Dit sluit de mogelijkheid van geweldgebruik niet uit, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Sinds demonstraties zijn aangekondigd heeft Nederland meermaals bij de Israëlische en Palestijnse autoriteiten de zorgen over een mogelijke escalatie en slachtoffers uitgesproken en bij beide partijen aangedrongen op de noodzakelijke stappen om slachtoffers te voorkomen.
Nederland heeft op 30 maart in de spoedzitting van de Veiligheidsraad Israël opgeroepen dat het gebruik van geweld te allen tijde proportioneel en noodzakelijk moet zijn en onderstreept dat scherpe munitie een middel is dat alleen in uiterste gevallen zou moeten worden toegepast. Tevens heeft Nederland Israël gemaand alle incidenten waarbij slachtoffers zijn gevallen gedegen te onderzoeken. De EU en VN hebben eveneens aangedrongen op een onafhankelijk en transparant onderzoek. Tegelijkertijd heeft Nederland eerdere incidenten waarbij Gazanen, soms gewapend, Israël binnendrongen veroordeeld en Hamas opgeroepen het vreedzame karakter van de protesten te waarborgen. Op basis van het humanitair oorlogsrecht mag de aanwezigheid van burgers niet gebruikt worden om bepaalde plaatsen te vrijwaren voor militaire operaties. Israël stelt dat zich onder de slachtoffers tien leden van Hamas en andere terroristische organisaties bevinden en dat er vanuit Gaza geschoten zou zijn op Israël. Hamas heeft bevestigd dat vijf van diens leden gedood zijn bij de demonstraties. Het Israëlische leger heeft bekend gemaakt een aantal gevallen waarbij slachtoffers zijn gevallen te gaan onderzoeken. Het kabinet zal er bij Israël op aan blijven dringen dat alle gevallen waarbij slachtoffers zijn gevallen onafhankelijk en transparant onderzocht moeten worden. Tot slot heeft Nederland in de Veiligheidsraad erop aangedrongen dat alle partijen afzien van opruiende retoriek of provocaties.
Aangezien nieuwe demonstraties aangekondigd zijn, blijft Nederland partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheden en aandringen op voorkomen van nieuwe slachtoffers of verdere escalatie en naleving van humanitair oorlogsrecht.
Hoe dringt u er op aan dat het Israëlische geweld een halt wordt toegeroepen, dat er een onafhankelijk onderzoek komt en dat daders worden bestraft? Ziet u hiertoe mogelijkheden in de VN-Veiligheidsraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over het Midden-Oosten vredesproces dat gepland staat op 19 april 2018?
De stijging van water en elektriciteitstarieven op Bonaire |
|
Antje Diertens (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de open brief van Unkobon aan het bestuurscollege en de WEB d.d. 20 maart 2018 over de oplopende kosten voor elektriciteit en water?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de nieuwe tarieven voor de kosten voor water en elektriciteit op Bonaire onevenredig zwaar drukken op de huishoudens die weinig verbruiken?
In de wettelijke tariefsystematiek worden de elektriciteitstarieven nauw gerelateerd aan de kosten die gemaakt worden voor levering. De elektriciteitstarieven voor de afnemers zijn evenredig aan de kosten. De kosten zijn deels onafhankelijk van het gebruik, daarom is er (met uitzondering van contracten op basis van betaling vooraf) een vast gebruikstarief waarin onder andere de kosten voor het netbeheer worden verdisconteerd.
De totale rekening voor huishoudens met een normale elektriciteitsaansluiting, met een contract op basis van betaling achteraf en met een klein verbruik, gaat omhoog door de tariefsystematiek die per 1 april 2018 wordt ingevoerd op grond van de wet elektriciteit en drinkwater BES die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Ik heb op 14 maart 2018 een subsidie aan Water- en Energiebedrijf Bonaire NV (WEB) beschikt van USD 2,34 miljoen (Kamerstuk 34 089, nr. 3) om dit nadelige gevolg van de wettelijke tariefsystematiek te beperken. Veel huishoudens hebben voor een contract met betaling vooraf (pre paid, pagabon) gekozen. Bij een dergelijk contract is er geen vast gebruikstarief. Huishoudens die weinig elektriciteit gebruiken en er door de nieuwe systematiek op achteruit gaan, kunnen overwegen over te stappen op een contract met betaling vooraf.
De prijsstijging van drinkwater op de BES drukt zwaar op de kleinverbruikers. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is zich daarvan bewust. Om de toegankelijkheid tot drinkwater voor deze groep in 2018 en 2019 te waarborgen heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat extra subsidie beschikbaar gesteld en wordt een spoedwijziging van de Wet elektriciteit en drinkwater BES voorbereid waarmee een korting op het vaste gebruikstarief voor deze verbruikers mogelijk wordt.
Deelt u de analyse dat de huidige verdeling van vaste kosten voor water en elektriciteit op Bonaire deels een resultaat is van de artikelen 3.14 t/m 3.17 Wet Elektriciteit en Drinkwater BES?
Ja.
Gaat u ervoor zorgen dat de tarieven voor water en elektriciteit op Bonaire betaalbaar blijven voor de minst draagkrachtige afnemers? Zo ja, hoe?
De betaalbaarheid van zowel elektriciteit als drinkwater moet, ook voor kleinverbruikers, te allen tijde geborgd zijn.
Om de toegang tot drinkwater op de korte termijn te waarborgen werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan een kortetermijnwijziging van de Wet elektriciteit en drinkwater BES, waardoor een korting op het vaste gebruikstarief voor kleinverbruikers, en mogelijk ook andere gebruikers, en een specifieke subsidie daarvoor mogelijk worden. Voor de toegankelijkheid op de lange termijn werkt het ministerie aan een wetswijziging waarbij in bredere zin naar de tariefstructuur voor drinkwater wordt gekeken.
Ik heb subsidie verstrekt om de veranderingen in de verdeling van de kosten van de elektriciteitsvoorziening door de nieuwe systematiek te beperken. Zo kan het vaste gebruikstarief (dat nieuw is in de tariefstructuur) van de aansluitingen van huishoudens en kleine bedrijven verlaagd worden en het tarief van contracten met betaling vooraf.
Een delegatie met vertegenwoordigers van het openbaar lichaam Bonaire en WEB heeft in de week van 15 april 2018 met mijn ministerie overlegd. In dit overleg is overeengekomen dat ook op het gebied van elektriciteit een wetsvoorstel ter wijziging van de wet elektriciteit en drinkwater BES zal worden voorbereid. Ik verwacht dat met de beoogde wetswijziging de afhankelijkheid verkleind wordt. Er lijkt immers gekozen te worden voor de tariefstructuur die ook voorheen gold, en bij deze tariefstructuur was geen tariefsteun nodig. Daarnaast is geconstateerd dat bij een gerichte inzet van de subsidie en het afzien van maximale winst WEB dragelijke tarieven voor zijn klanten in rekening kan brengen, zonder dat WEB verlies leidt op de elektriciteitsactiviteiten. Het ziet er naar uit dat we hiermee een stap in de goede richting hebben gezet.
Deelt u de analyse dat als de kleinverbruikers extra worden ondersteund door subsidie vanuit het ministerie, Bonaire sterker afhankelijk wordt van Nederland?
Een goede drinkwatervoorziening is van groot belang voor de volksgezondheid, het welzijn en de welvaart van Bonaire. Voorzieningen voor eerste levensbehoeften moeten voor iedereen toegankelijk zijn. Echter door de geringe bevolkingsomvang, het ontbreken van grote zoetwatervoorraden, het insulaire karakter en de vergeleken met Europees Nederland hoge kosten van de voorziening en lage inkomens is volledige dekking van de kosten van de drinkwatervoorziening op Bonaire mogelijk niet haalbaar. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt daarom een structurele subsidie beschikbaar om bij te dragen aan een betaalbare drinkwatervoorziening op Bonaire. De subsidieverlening is gebaseerd op de noodzaak van toegankelijkheid van schoon drinkwater en sluit aan bij de uitmiddeling van netwerkkosten die we in Europees Nederland al kennen. Deze moet niet gezien worden in het licht van een afhankelijkheid van Bonaire van Europees Nederland.
Ook elektriciteit is een eerste levensbehoefte die voor iedereen toegankelijk en betaalbaar moet zijn. Net zoals de betaalbaarheid voor drinkwater, staat de betaalbaarheid van elektriciteit in Bonaire onder druk door de relatieve hoge kosten als gevolg van de kleinschaligheid en de geïsoleerde ligging van de eilanden. Daarom kan subsidie nodig zijn.
Deelt u de analyse dat in plaats van extra subsidie vanuit het ministerie de vaste kosten voor water en elektriciteit op Bonaire ook kunnen worden verdeeld tussen grootgebruikers en kleinverbruikers op Bonaire zelf?
De wettelijke systematiek schrijft op kosten georiënteerde tarieven voor elektriciteit voor. Hierin is geen mogelijkheid voor kruissubsidiëring van de ene groep gebruikers aan de andere. Wel is het mogelijk om de door de rijksoverheid verstrekte subsidie gericht in te zetten voor één groep gebruikers. Ter illustratie: op Saba, waar de wettelijke tariefsystematiek per 1 juli 2017 is ingevoerd, wordt de subsidie van mijn ministerie specifiek ingezet voor de kleinverbruikers. De grootverbruikers dragen daardoor een relatief groter deel van de lasten. In mijn subsidiebeschikking voor het elektriciteitsbedrijf op Bonaire heb ik een dergelijke inzet van de subsidie voorgesteld.
Voor de invoering van de nieuwe drinkwatertarieven werd op Bonaire een progressief capaciteitstarief voor drinkwater gehanteerd, waarmee de vaste kosten werden verdeeld tussen groot- en kleinverbruikers. Het bestuurscollege heeft gevraagd om herinvoering van dit tarief. Met een tussentijdse aanpassing van de Wet elektriciteit en drinkwater wordt er naar gestreefd dit weer mogelijk te maken in de vorm van een korting voor kleinverbruikers en mogelijk ook andere verbruikers. Daarbij moeten de effecten van zo’n tarief voor alle groepen gebruikers, ook de gemiddelde en grootgebruikers, onderzocht worden.
Kuikenbroedmachines als lespakket voor scholen en ter vermaak van particulieren |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat er complete lesprogramma's inclusief handleidingen worden aangeboden aan scholen om kuikens uit te broeden?1
Ja.
Bent u bekend met de advertenties op sociale media waarin word aangemoedigd om paaskuikens uit te broeden?2
Ja.
Bent u ook bekend met het initiatief «doehetzelfkip.nl» onder de zinspreuk «Van ei tot kipfilet in 9 weken»?3
Ja.
Deelt u de mening dat het welzijn van kuikens en kippen ernstig in het geding kan komen als ze geen goede (professionele) verzorging krijgen?
Iedereen die een dier houdt, moet daar goed voor zorgen. Als dieren geen goede verzorging krijgen kan het welzijn in het geding komen. De genoemde initiatieven «Doehetzelfkip» en «het Broedmachinepakket voor scholen» zijn er op gericht om leerlingen en consumenten bewust te maken van de herkomst van kippen, eieren en kippenvlees. Ik vind het belangrijk dat er bij dergelijke initiatieven gedetailleerde informatie en begeleiding aanwezig is zodat particulieren beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden.
Kunt u bevestigen dat er nog steeds winkeliers zijn in Nederland die rond de Pasen levende kuikens te koop aanbieden voor de paasdagen?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Bij de NVWA zijn in ieder geval geen meldingen binnengekomen over winkeliers die in Nederland rond Pasen levende kuikens te koop aanbieden.
Deelt u de mening dat dergelijke marketingstrategieën rond dieren ondoordachte impulsaankopen uitlokken en op gespannen voet staan met de inspanningen om te komen tot een verantwoord huisdierbezit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het aanbieden van levende kuikens rondom Pasen door winkeliers – als dat al zou gebeuren (zie vraag 5) – kan leiden tot impulsinkopen, waarbij de kans bestaat dat er onvoldoende is nagedacht over de consequenties van het houden van deze dieren met hun specifieke behoeftes. Ik ben van mening dat de verantwoordelijkheid hiervoor met name bij de koper ligt. De koper moet zich bij de aanschaf van een dier vooraf goed informeren over de specifieke behoeftes van het dier. Ook hebben eigenaren van winkels en tuincentra een verantwoordelijkheid om kopers te wijzen op de zorg die een dier nodig heeft en kopers te behoeden voor impulsaankopen. Indien sprake is van onnodig leed of onnodige benadeling van het welzijn van deze dieren dan wordt het verbod op dierenmishandeling overtreden en dan kan hiertegen worden opgetreden.
Hoe verhouden deze voorbeelden zich tot de uitspraak «Wij zijn actief op dat gebied. We hebben een campagne gehad om impulsaanschaf van huisdieren te voorkomen. We zijn met de internetproviders bezig om ervoor te zorgen dat zij ook beter op hun zaak letten» van voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken Dijksma?4
De overheid kan niet elke impulsaankoop van een dier voorkomen. Houders en verkopers hebben hierin de grootste verantwoordelijkheid. Wel draag ik financieel bij aan voorlichting via het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) om kopers te informeren over de zorg die dieren nodig hebben. Het LICG voert met enige regelmaat campagnes om bewustwording onder houders van huisdieren te vergroten. Tuincentra en dierenwinkels zijn al enkele jaren verplicht kopers goed te informeren over het houden van een dier en zij mogen dieren niet in een etalage plaatsen dan wel verkopen aan kinderen onder de 16 jaar.
Hoe staat het ervoor wat betreft het ontmoedigen van impulsaanschaf van dieren en de afspraken met internetproviders over de impulsaanschaf van dieren?
Met mijn beleidsbrief dierenwelzijn zal ik u nader informeren over mijn beleid op het terrein van gezelschapsdieren. Ik ben actief in gesprek met onlinehandelsplaatsen en zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden.
Wat is de status van de toezegging in 2011 van voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie naar aanleiding van Kamervragen dat hij eisen wilde gaan stellen aan de bedrijfsmatige handel in gezelschapsdieren en dat eigenaren van bijvoorbeeld winkels of tuincentra die dieren verkopen en onder het besluit vallen verplicht worden een opleiding te volgen over de verzorging van dieren en kopers hiervan te informeren?5
Een bewijs van vakbekwaamheid is verplicht voor degene die de dagelijkse leiding heeft in een dierenwinkel of over de verkoop van dieren in een tuincentrum. Het halen van dit bewijs is geregeld in het Besluit houders van dieren (artikel 3.11). Omdat het halen van het bewijs het volgen van een opleiding vergt, is een overgangstermijn geregeld van 5 jaar voor reeds bestaande bedrijfsmatige verkopers van huisdieren, anders dan honden en katten. Deze overgangstermijn loopt af in 2019 waarna elke inrichting over een beheerder moet beschikken met een bewijs van vakbekwaamheid. Voor de verkoop van honden en katten gold de plicht al onder het Honden- en kattenbesluit dus een overgangstermijn was hier niet nodig.
Welke winkels of tuincentra vallen onder dit besluit en zullen online partijen hier ook toe gerekend worden? Welke eisen zijn gesteld?
Eenieder die bedrijfsmatig huisdieren verkoopt, valt onder het besluit. Tuincentra en winkels die huisdieren verkopen, vallen er dus onder. Online handelsplaatsen niet. Zij bieden slechts de mogelijkheid een advertentie te plaatsen. De regels gaan ook met name over de verzorging, de huisvesting en de gezondheid van dieren. De achterliggende aanbieder valt, indien hij bedrijfsmatig handelt, uiteraard wel onder deze regels.
Bent u bereid actie te ondernemen om dit gestunt met dieren te stoppen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 7 ben ik van mening dat de verantwoordelijkheid primair ligt bij houders en verkopers. Ik roep dierenwinkels op geen kuikens te verkopen puur voor de paasdagen en roep kopers op na te denken over de consequenties van een dergelijke aanschaf. Ik draag bij aan voorlichting om verantwoord houderschap te bevorderen. Ook is sprake van dierenwelzijnsregelgeving op grond waarvan opgetreden kan worden indien dieren onnodig lijden.
Deelt u de mening dat scholen moeten worden ontmoedigd om dit soort lespakketten aan te bieden aan hun leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is om correct toe te zien op het Besluit houders van dieren en Verordening (EG) nr. 1099/2009 als mensen thuis over gaan tot de slacht? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1099/2009 is niet van toepassing op pluimvee dat voor eigen gebruik wordt geslacht. In het Besluit houders van dieren zijn hieraan voorwaarden gesteld. De dodingshandeling mag alleen verricht worden door een persoon die voldoende vakbekwaam is om dit uit te voeren zonder enige vorm van vermijdbare pijn of lijden te veroorzaken. Het dier moet altijd bedwelmd worden vóór het geslacht mag worden. Onbedwelmd slachten is buiten een slachthuis niet toegestaan.
Bij particulieren wordt toezicht gehouden op de dierenwelzijnsregelgeving op basis van meldingen die binnenkomen bij 144 red een dier of de NVWA. Indien een melding wordt gedaan over misstanden bij het slachten of mishandeling van dieren dan zal deze melding door de NVWA of de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) in behandeling worden genomen en kan zo nodig bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden opgetreden.
Deelt u de mening dat het zeer onwaarschijnlijk is dat alle particulieren die via bovengenoemde en soortgelijke initiatieven aan pluimvee komen de benodigde kennis en vaardigheden bezitten voor het humaan en doeltreffend doden van de kippen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 vind ik het belangrijk dat er bij dergelijke initiatieven gedetailleerde informatie en begeleiding aanwezig is zodat particulieren beschikken over de nodige kennis en vaardigheid, zoals de wet ook vereist.
Deelt u de mening dat zo lang het welzijn van dieren niet gegarandeerd kan worden de initiatieven die dat welzijn doelbewust in gevaar brengen of zelfs negeren verboden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er geen voorstander van om dergelijke initiatieven te verbieden. Dergelijke projecten kunnen juist ook een bijdrage leveren aan het vergroten van de bewustwording van de consument. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, vind ik een goede begeleiding bij dergelijke initiatieven van belang. Ik vind dat houders, verkopers en scholen hierin zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Bij excessen op het terrein van dierenwelzijn kan ingegrepen worden.
Het bericht ‘Gevaarlijk 'pedohandboek' al jaren op internet te vinden’ |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Madeleine van Toorenburg (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijk «pedohandboek» al jaren op internet te vinden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze zeer verwerpelijke handleiding personen op ideeën kan brengen en zelfs kan helpen bij het misbruiken van kinderen zonder sporen achter te laten?
Zoals in het bericht door een van de geraadpleegde experts wordt aangegeven, is het mogelijk dat pedoseksuelen kennis nemen van de inhoud van het handboek en zich daardoor laten inspireren. Het bestaan en rondcirculeren van dergelijk materiaal op internet vind ik verwerpelijk. Seksueel misbruik beschadigt het leven van een kind en diens naaste omgeving enorm. Sinds begin dit jaar zet ik me sterk in voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. Als onderdeel van de hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik bezie ik hoe de overheid met het bedrijfsleven (internetbedrijven) kan samenwerken om online seksueel kindermisbruik aan te pakken. Zoals toegezegd tijdens het AO zeden van 23 april jl. zal ik over de vorderingen van de publiek-private aanpak, de bestuursrechtelijke aanpak en het optimaal benutten van de strafrechtelijke mogelijkheden in september a.s. een voortgangsbrief aan uw Kamer zenden. 2
Voor zover met de derde vraag is bedoeld dat tegen de kennisneming van een dergelijk handboek niet strafrechtelijk kan worden opgetreden, kan deze stellingname worden onderschreven. Strafrechtelijk optreden is daarentegen wel mogelijk tegen het vervaardigen, voorhanden hebben of verspreiden van teksten uit een dergelijk werk. De strafbepalingen die, afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval, daarvoor in aanmerking komen, zijn opruiing (artikel 131 Sr), de verspreiding van een opruiend geschrift (artikel 132 Sr) en (de verspreiding van) het aanbod tot medeplichtigheid (artikelen 133 en 134 Sr). Ook is denkbaar dat strafrechtelijk kan worden opgetreden op grond van artikel 46 Sr, de strafbare voorbereiding. Deze bepaling stelt onder meer het opzettelijk verwerven, vervaardigen of voorhanden hebben van informatiedragers bestemd tot het plegen van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld strafbaar. Gaat het om een handboek waarin kinderpornografische afbeeldingen zijn opgenomen, dan kan strafrechtelijke aansprakelijkheid worden aangenomen op grond van artikel 240b Sr.
Tot slot kunnen de bepalingen inzake deelneming aan strafbare feiten, in het bijzonder die betreffende uitlokking en medeplichtigheid, toepassing vinden als blijkt dat iemand anders een misdrijf heeft gepleegd op basis van de in het handboek opgenomen instructies. Nu vooralsnog niet is gebleken dat de voormelde strafbepalingen ontoereikend zouden zijn om strafrechtelijk te kunnen optreden tegen het vervaardigen, voorhanden hebben en de verspreiding van dergelijke handboeken, zie ik voor de introductie van nieuwe wetgeving geen reden.
Klopt het dat het bezit of de verspreiding van dit boek niet strafbaar is? Biedt het Nederlandse recht derhalve inderdaad geen mogelijkheden hiertegen iets te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de door een woordvoerder geuite stellingname van het openbaar ministerie, namelijk dat het niet strafbaar is en daarbij aanvulde "net als handleidingen om bommen te maken of de perfecte moord te plegen. In Nederland hebben we geen gedachtenpolitie»? Zou het gedachtenpolitie zijn wanneer hier actie tegen zou worden ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden zijn er om het bezit van dit «pedohandboek» en het op papier en digitaal verspreiden ervan strafbaar te stellen? Bent u bereid dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het document in Groot-Brittannië al wel strafbaar is en er aldaar mensen zijn veroordeeld op basis van het feit dat ze het document in bezit hadden? Hebben meer landen het strafbaar gesteld?
In Engeland, Wales en Noord-Ierland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken («any item that contains advice or guidance about abusing children sexually») sinds 2015 apart strafbaar gesteld3. Het Ministerie van Justitie van het Verenigd Koninkrijk heeft desgevraagd mijn ministerie bericht dat ze niet beschikken over gegevens over (aantallen) veroordelingen in 2015 en 2016.4 Dit kan worden verklaard doordat in hun registratiesysteem alleen het hoofddelict wordt vermeld.
In Schotland is het niet apart strafbaar gesteld. Wel kan de publicatie op internet van een dergelijk handboek mogelijk worden vervolgd op basis van de strafbaarstelling van het ongepast gebruik van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.5 Uit hun statistieken valt volgens het Schotse Ministerie van Justitie niet te achterhalen of dit in de praktijk gebeurt.
Uitvraag bij andere landen heeft tot dusver alleen geleid tot informatie omtrent landen die het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken, ook niet afzonderlijk strafbaar hebben gesteld. Doorgaans zijn er wel andere (generieke) strafbepalingen op basis waarvan strafrechtelijk kan worden opgetreden.
Zijn er gevallen in Nederland bekend van verdachte of veroordeelde kindermisbruikers of kinderpornobezitters die in het bezit waren van een dergelijke handleiding?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Van Oosten (vragen van 20 maart 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2453) zijn dergelijke handleidingen veelal te vinden op verschillende omgevingen, gericht op kindermisbruik en kinderporno, op het TOR-netwerk (Darkweb). De gebruikers van deze handleidingen hebben deze meestal niet «in bezit» of «voorhanden», maar bezoeken de websites/ omgevingen waar deze handleidingen te vinden zijn.
Het Openbaar Ministerie heeft desgevraagd aangegeven niets te kunnen zeggen over het aantal veroordelingen, omdat zij niet registreren op details als het «voorhanden hebben» of het «in bezit» hebben.
Kunt u aangeven wat het principiële verschil is tussen dit handboek dat niet verboden is en (virtueel) kinderpornografisch materiaal dat wel verboden is?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4, is strafrechtelijk optreden tegen het vervaardigen, voorhanden hebben of verspreiden van teksten uit een dergelijk werk wel degelijk mogelijk. Welke strafbaarstelling in een specifiek geval van toepassing is, is afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Er kan sprake zijn van kinderpornografie (240b Sr), indien in het handboek kinderpornografische afbeeldingen zijn opgenomen. Daaronder valt virtuele kinderpornografie. Virtuele kinderpornografie valt volgens de wetgever onder de strafbaarstelling van artikel 240b Sr, voor zover het gaat om «realistische» afbeeldingen. Dat wil zeggen dat de afbeelding niet van een echte afbeelding moet zijn te onderscheiden. Er kan dan ook niet worden gesproken van een principieel verschil.
Het benoemen van een defensieattaché in Iran |
|
Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederland haalt militaire banden met Iran aan»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland voornemens is een defensieattaché te benoemen in Iran? Waarom is hiervoor gekozen?
Iran bevindt zich in een regio met grote belangen voor Nederland, vooral op het gebied van veiligheid en migratie. Nederland had al een defensie-attaché (defat) die geaccrediteerd was voor Iran en gestationeerd was in Beiroet. Vanwege de Nederlandse belangen in de regio en de rol van Iran daarin is ervoor gekozen de nieuwe defat in Teheran zelf te plaatsen. Zo kunnen militaire ontwikkelingen in het land zelf en in de regio beter gevolgd en geduid worden. Ook vergemakkelijkt de plaatsing van een defat in Teheran de contacten met de Iraanse autoriteiten en met andere defats ter plaatse.
Welke andere bondgenoten van Nederland hebben (een) defensieattaché(s) aangesteld in Iran? Zijn er ook bevriende landen die er bewust voor hebben gekozen dit niet te doen?
Op dit moment hebben 28 landen een defat geplaatst in Iran, waaronder de EU-lidstaten Duitsland, Italië, Griekenland, Polen, Tsjechië, Slowakije, Bulgarije, Oostenrijk en NAVO-bondgenoot Turkije. Daarnaast hebben vijf landen een defat voor Iran geaccrediteerd in een buurland. Het VK, dat sinds januari 2016 weer een ambassade heeft in Teheran, en Frankrijk hebben geen defat in Iran noch een medeaccreditatie vanuit een buurland.
Hoe verhoudt het benoemen van een defensieattaché en het aanhalen van de militaire banden met Iran zich tot de geopolitieke en militaire ambities van Iran in het Midden-Oosten, met inbegrip van de wapenleveranties aan Hezbollah en de bedreigingen aan het adres van Israël?
Het is voor de defat eenvoudiger om vanuit Teheran de militaire ontwikkelingen in Iran en de regio te volgen en te duiden dan vanuit een buurland. Het is bekend dat het kabinet bezorgd is over de Iraanse rol in de regio en over het ballistische raketprogramma van Iran. Juist daarom steunt Nederland de Europese inzet om te komen tot een constructieve inhoudelijke dialoog met Iran.
Kunt u tevens toelichten hoe de voorgenomen benoeming zich verhoudt tot mogelijke aanscherping van Europese sancties tegen Iran vanwege het ballistische raketprogramma?2
Het feit dat Nederland, evenals andere internationale partners, zich zorgen maakt over het ballistisch raketprogramma, sluit het belang van een hieraan parallel te voeren dialoog over deze onderwerpen met Iran niet uit.
Witwasschandaal met EU-geld door de Hongaarse premier Orbán |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijk Hongaars witwasschandaal met EU-geld»?1
Ja.
Kunt u de Kamer inlichten over de precieze cijfers achter dit schandaal? Hoeveel van de 3 tot 4 miljard euro was grotendeels EU-geld? Uit welke fondsen werd dit geld onttrokken om doorgesluisd te worden naar politici?
Het kabinet is niet op de hoogte van cijfers achter dit mogelijke schandaal en ook niet of en zo ja hoeveel EU-geld hiermee zou zijn gemoeid. De regeringen van de lidstaten moeten zorgen voor deugdelijk management van de per lidstaat geoormerkte EU-fondsen. Bij verdenking van frauduleuze handelingen met EU-fondsen is de taak van de Europese Commissie om onderzoek daarnaar te doen en eventueel een zaak aanhangig te maken.
Bent u bereid om aan te dringen op een grondig onderzoek naar deze aantijgingen bij uw Hongaarse collega? Zo nee, waarom niet?
Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om vast te stellen dat sprake is van misbruik van EU fondsen, en dat de nationale Hongaarse controle autoriteit hier onvoldoende maatregelen tegen heeft genomen. Van een dergelijke constatering is vooralsnog geen sprake.
Bent u bereid om aan te dringen op een onderzoek door het Europees bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) indien de Hongaarse politie de zaak blijft afdoen als «ver verwijderd van de realiteit»? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
OLAF werkt onafhankelijk van nationale overheden. Het kabinet respecteert deze rol. Dat er geen publieke informatie over een mogelijk onderzoek is, sluit dan ook niet uit dat er aan een onderzoek wordt gewerkt door OLAF.
Deelt u de mening dat de opstapeling van corruptiezaken met EU-geld omtrent de heer Orbán zwaardere maatregelen tegen Hongarije nodig maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nu ondernemen?
Onafhankelijk van waar mogelijk misbruik van EU-gelden plaatsvindt, doet Nederland al jaren concrete voorstellen in relevante EU-trajecten om de rechtmatigheid van besteding van EU-fondsen te verbeteren en zal dit blijven doen, ook in het licht van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader. Mede vanuit deze optiek steunt het kabinet het voorstel van de Commissie voor een nieuw mechanisme om de EU-begroting te beschermen tegen financiële risico’s als gevolg van algemene tekortkomingen van de rechtsstaat. Hiermee worden rechtsstatelijkheidsbeginselen gekoppeld aan de goede besteding en financieel management van EU gelden.
Deelt u de mening dat voortdurende ondermijning van het draagvlak door de heer Orbán aanleiding geeft tot directe actie van de Europese Commissie, om te beginnen met het uitvoeren van de aanbeveling van OLAF richting de Commissie om 43,7 miljoen euro terug te vorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Op basis van door de Commissie geconstateerde onregelmatigheden, heeft OLAF nader onderzoek verricht. Aan eventuele aanbevelingen van en constateringen door OLAF dient vervolgens door de lidstaat in kwestie opvolging te worden gegeven. Het is vervolgens aan de Europese Commissie om toe te zien op de wijze waarop de relevante autoriteiten van deze lidstaten gevolg geven aan de rapportages en aanbevelingen van OLAF en hen daarop aan te spreken indien zij in gebreke blijven.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over corruptie en de heer Orbán, waarin u aangeeft dat Nederland erkent dat dit soort corruptiezaken het draagvlak ondermijnt en concrete voorstellen doet om de rechtmatigheid van besteding van EU-fondsen te verbeteren, waarbij u als voorbeeld noemt het publiek maken van de jaarlijkse auditrapporten (annual control reports) van de nationale instanties? Welke voorstellen heeft u nog meer gedaan? Hoe worden die voorstellen ontvangen bij de Europese Commissie en de andere lidstaten?2
Zie het antwoord op vraag 5. Specifiek op dit onderwerp is mede op initiatief van het Nederlands EU-voorzitterschap een speciaal rapport door de Commissie opgesteld en gepubliceerd, over persistente fouten en de acties die daarop zijn gevolgd. De Raad heeft dit rapport aangenomen.3
Herinnert u zich dat u tevens heeft aangegeven dat u de strikte handhaving van de Europese Commissie ondersteunt, maar dat u de mening deelt dat, gezien de opstapeling van corruptieschandalen, er druk moet worden uitgeoefend op de Commissie om over te gaan tot het opschorten van de subsidieverstrekking aan Hongarije, zoals de Europese Rekenkamer aanbeveelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland steunt bij alle overtredingen en gevallen van fraude dezelfde mate van strikte handhaving door de Europese Commissie.
Ik verwijs hierbij graag naar de beantwoording van eerdere vragen over berichten over fraude met EU gelden, zoals aan uw Kamer verstuurd op 26 maart van dit jaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1517). De Europese Rekenkamer als instantie heeft geen formeel standpunt ingenomen ten aanzien van dit eerdere onderzoek in Hongarije. Opschorting van subsidies is een mogelijkheid. De Europese Commissie is de aangewezen instantie die de daarvoor benodigde informatie heeft of kan opvragen en die een rechtsgeldig besluit hierover kan nemen. Het kabinet steunt strikte handhaving door de Europese Commissie en staat open voor verdere aanscherping van de bestaande regels in het kader van de komende MFK-besprekingen.
Deelt u de mening dat, als de Europese Commissie niet in staat blijkt hard op te treden tegen Hongarije, de Raad meer druk moet uitoefenen op frauderende lidstaten om fatsoenlijke handhaving te realiseren? Kunt u het antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de inzet van het kabinet aan te scherpen door fraudebestrijding en transparantie van de besteding van de middelen meer prioriteit te geven?
Fraudebestrijding en transparante besteding van EU-geld zijn belangrijk voor het kabinet. Nederland bepleit meer gedifferentieerde controleregimes. Zodoende kunnen uitvoeringslasten worden verlaagd waar dat op basis van het risicoprofiel mogelijk is, terwijl bij verhoogd risico op verkeerde besteding van middelen, een sterk controleregime wordt gehandhaafd. Zie ook het antwoord op vraag 5. Voorts geldt dat het kabinet heeft besloten deel te nemen aan het Europees Openbaar Ministerie. Het kabinet doet dat vanuit de overtuiging dat de oprichting van het EOM een impuls zal geven aan de strafrechtelijke bestrijding van EU-fraude en dat Nederland daar een actieve en constructieve bijdrage aan kan leveren.
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van 25 maart 2018 en het artikel «Belastingdienst hield documenten achter in slepende zaak»?1
Ja, ik ben bekend met de desbetreffende uitzending en het genoemde artikel.
Kunt u aangeven waarom telefoonnotities op verzoek van een procespartij of de rechter niet verschaft worden door de Belastingdienst?
Conform artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden. Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn de stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming door het bestuursorgaan. De beslissing per dossier om welke stukken het in concreto gaat is in eerste instantie voorbehouden aan het bestuursorgaan en uiteindelijk aan de rechter.
Als een rechter verzoekt om op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen dan worden ze in beginsel overgelegd. Hetzelfde geldt als een procespartij daarom verzoekt. Wel zal de Belastingdienst beoordelen of er sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken, en of er gewichtige redenen zijn om een stuk niet te overleggen. In het laatste geval kan de Belastingdienst een beroep doen op artikel 8:29 van de Awb.
De zaak waarin de telefoonnotities voorkomen, is nog onder de rechter, zodat ik het niet gepast acht, daar thans verder op in te gaan.
Deelt u de mening dat de telefoonnotities van de Belastingdienst belangrijke informatie kunnen zijn om vast te stellen hoe de communicatie tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige is verlopen?
In zijn algemeenheid deel ik deze mening niet. Telefoonnotities zijn veelal niet meer dan persoonlijke werkaantekeningen die gebruikt worden als geheugensteuntje voor de opsteller. Slechts indien zij inhoudelijke informatie bevatten die een rol gespeeld heeft bij de besluitvorming door het bestuursorgaan behoren ze tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld.
Heeft de Belastingdienst een beleid ten aanzien van het inbrengen van stukken in procedures? Hoe wordt besloten welke stukken wel of niet worden ingebracht?
De Belastingdienst verstrekt, conform de Algemene wet bestuursrecht, alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
Vallen de aantekeningen over het bellen onder de reikwijdte van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens, zodat burgers gewoon inzagerecht hebben in deze gegevens indien zij daarom verzoeken?
De aantekeningen over het bellen kunnen als zodanig niet als een persoonsgegeven worden gekwalificeerd. In zoverre vallen deze niet onder het bereik van de Wbp en mist artikel 35 van de Wbp toepassing.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat burger op eenvoudige wijze de gespreksverslagen die er zijn van hun gesprekken kunnen opvragen bij de Belastingdienst, dan wel ervoor te zorgen dat deze beschikbaar zijn in bijvoorbeeld mijnoverheid.nl?
Gelet op de antwoorden op de vragen 3 en 5 is daar geen aanleiding toe. Als gespreksnotities een rol hebben gespeeld bij een genomen beslissing worden zij toegevoegd aan een eventueel bezwaar- en/of procesdossier. De inzage daarvan is wettelijk geregeld.
Kunt u ervoor zorgdragen dat burgers de gegeven adviezen ook kunnen inzien, zodat deze later herleidbaar zijn bij conflicten en er ook rechtszekerheid aan ontleend kan worden?
De wetgever heeft in een aantal gevallen voorzien in informatieverstrekking door bestuursorganen aan burgers. Te denken valt aan het ter inzage leggen van een bezwaardossier en het inbrengen van op de zaak betrekking hebbende stukken in een beroepsprocedure. De Belastingdienst volgt deze voorschriften.
Klopt het dat de BelastingdienstToeslagen in de zaak die geleid heeft tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 8 maart 20172 op 28 oktober 2016 op schriftelijke vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geantwoord: «Informatievoorziening richting [wederpartij]: Ik kan helaas niet achterhalen of [wederpartij] erop is gewezen om onvolkomenheden te herstellen. Indien een burger contact opneemt met de Belastingdienst/Toeslagen wordt de burger het over het algemeen wel voorgelicht over de mogelijkheid om een eventuele tekortkoming te herstellen. Hierbij ben ik wel van mening dat het vooral op de weg van [wederpartij] gelegen zou hebben om contact op te nemen en nadere informatie in te winnen.»?
Deze vraag betreft de situatie van een individuele burger, waarop ik niet nader in kan gaan.
Kunt u bevestigen dat uit de telefoonnotities van deze ouder, hierboven geanonimiseerd als [wederpartij], blijkt dat deze ouder tot 28 oktober 2016 22 keer gebeld heeft naar de Belastingtelefoon met vragen wanneer de stukken beoordeeld gaan worden en welke stukken er nog moeten worden ingeleverd?
Deze vraag betreft de situatie van een individuele burger, waarop ik niet nader in kan gaan.
Herinnert u zich de aanbeveling van de Nationale ombudsman om de vraagouders die overlast hebben ondervonden door de aanpak van Toeslagen excuses aan te bieden en een tegemoetkoming te bieden voor het aangedane leed. Kunt u aangeven hoeveel mensen een tegemoetkoming gehad hebben voor het aangedane leed en welke vorm die had?3
In de brief aan de Nationale ombudsman van 7 november 2017, waarvan ik op 14 november 2017 een afschrift aan uw kamer heb gestuurd, is aangeven dat indien betrokken ouders van mening zijn dat zij schade hebben geleden door het handelen van Toeslagen, het hen natuurlijk vrij staat een schriftelijk verzoek tot vergoeding in te dienen. Een dergelijk verzoek wordt volgens de geldende regels afgehandeld. Er zijn geen ouders geweest die een tegemoetkoming hebben ontvangen. Aan iedere ouder die alsnog kinderopvangtoeslag heeft gekregen, is conform artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, een rentevergoeding over het na te betalen bedrag toegekend.
Bij hoeveel andere mensen (van andere kinderopvanginstellingen) is de toeslag op deze wijze stopgezet en hoe lang hebben deze mensen moeten wachten? Was ook daar sprake van herbeoordeling van de dossiers?
Iedere aanvraag wordt individueel beoordeeld. Bij deze individuele behandeling kan het zijn voorgekomen dat ook bij andere mensen de toeslag is stopgezet. In hoeveel gevallen dit is voorgekomen, wordt niet bijgehouden. Indien de aanvrager vervolgens heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden voor de aanspraak op een toeslag is voldaan, is er toegekend. Indien er niet aan alle voorwaarden voor de aanspraak is voldaan, bestaat er geen recht op de kinderopvangtoeslag en is het al uitbetaalde voorschot teruggevorderd. Als een aanvrager een herbeoordeling van een dossier wenst, kan hij een herzieningsverzoek indienen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.