Het bericht dat het Erasmus MC buitenlandse patiënten naar Nederland wil halen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Erasmus wil meer buitenlandse patiënten»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Gaat het hier om een tijdelijke of structurele invulling van de overcapaciteit aan hoogcomplexe zorg?
Het Erasmus MC heeft mij laten weten dat het hierbij niet gaat om een tijdelijke of structurele invulling van overcapaciteit aan hoogcomplexe zorg. De umc’s in Nederland behandelen van oudsher al internationale patiënten. Internationalisering op het gebied van zorg, onderwijs én onderzoek is een speerpunt in de strategie van het Erasmus MC. De focus ligt op tertiaire, hoog complexe zorg. Daarbij wordt een optimale omvang van patiëntengroepen en een optimale benutting van de daarvoor benodigde faciliteiten (vierkante meters, ondersteuning, dure apparatuur, enz.) nagestreefd, aldus het Erasmus MC.
Hoe is deze overcapaciteit ontstaan en op welke specialismen is er ondercapaciteit?
Zie het antwoord op vraag 2, er is geen sprake van overcapaciteit.
Waarom wil het Erasmus MC zich profileren op hoogcomplexe zorg en wat betekent dit voor het minder complexe zorgaanbod?
Het Erasmus MC is als universitair medisch centrum (umc) gericht op het leveren van hoogcomplexe, tertiaire zorg. Het op regelmatige basis behandelen van patiënten met een hoogcomplexe zorgvraag draagt bij aan het vergroten van kennis, kunde en ervaring en daarmee aan een verbetering van de kwaliteit van zorg. Bij hoogcomplexe zorg gaat het bovendien vaak om kleine groepen patiënten. Het Erasmus MC behandelt daarom van oudsher ook patiënten met een hoogcomplexe zorgvraag uit het buitenland.
Door het leveren van zorg op de juiste plek (concentratie van complexe zorg, spreiding van algemene zorg) en het inkoopbeleid van zorgverzekeraars is al langere tijd sprake van substitutie van zorg van de umc’s naar de algemene ziekenhuizen. Dat betekent dat de umc’s de minder complexe ziekenhuiszorg overlaten aan algemene ziekenhuizen in de regio.
Heeft het Erasmus MC onderzocht of het geen patiënten elders uit Nederland kan overnemen die hoogcomplexe zorg nodig hebben?
Het Erasmus MC heeft mij laten weten dat ze afspraken maken met zorgpartners en zorgverzekeraars over het leveren van de juiste zorg op de juiste plek. Dit gaat onverminderd door.
Kunt en gaat u controleren of de jaarlijks circa 600 buitenlandse patiënten inderdaad geen Nederlandse patiënten verdringen of op de wachtlijst plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hier ga ik niet over. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht als het gaat om patiënten die in Nederland verzekerd zijn en de NZa geeft prioriteit aan de wachttijdenproblematiek. Ik volg dit op de voet.
Deelt u de mening dat gespecialiseerde apparatuur, zoals bestralingsrobots, exclusief ingezet moeten worden voor de Nederlandse premie- en belastingbetalers? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Het inzetten van deze apparatuur voor buitenlandse patiënten gaat niet ten koste van diagnostiek en behandeling van patiënten die in Nederland verzekerd zijn. Het uitgangspunt is dat kostbare en gespecialiseerde apparatuur en hoog opgeleide, gekwalificeerde mensen optimaal worden ingezet. Het zorgt voor meer expertise bij professionals en effectieve uitnutting van apparatuur en huisvesting.
Geldt voor de buitenlandse patiënten het hogere passantentarief waardoor het Erasmus MC meer inkomsten genereert?
Op Nederlands grondgebied is het Nederlands recht van toepassing. Dat geldt ongeacht of het een Nederlander of een niet-Nederlander betreft. De regulering is voor iedereen hetzelfde. Voor patiënten die verzekerd zijn bij een verzekeraar waar Erasmus MC geen contract mee heeft of onverzekerd zijn, en dus ook passanten uit het buitenland, gelden passantentarieven. Deze zogenaamde passantentarieven worden door ziekenhuizen jaarlijks gepubliceerd. Deze tarieven bij Erasmus MC zijn te vinden via https://www.erasmusmc.nl/patientenzorg_algemeen/Praktische-informatie/vergoedingzorgkosten/Tarievenenfactuur/Passantenprijslijst/
De houding van de NAM bij een arbitragezaak |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «burgemeester Pieter Smit: NAM, verander je houding», waarin de burgemeester zijn zorgen uit over de houding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in de arbitragezaak van de familie Tepper uit zijn gemeente?1
Ja.
Heeft u uw aansporingen aan de NAM, dat zij vooral op ruimhartige wijze snel tot een fatsoenlijke schadeafhandeling moeten komen met alle gedupeerden, inmiddels aan het bedrijf overgebracht?
Samen met de commissaris van de Koning in Groningen heb ik regelmatig overleg met de directeur van NAM over de wijze waarop zij uitvoering geeft aan de afspraak dat zij zich maximaal inspant om openstaande oude schadegevallen (gemeld vóór 31 maart 2017) voor 1 juli aanstaande naar tevredenheid van de bewoners af te handelen. Voor inhoudelijke toelichting op de wijze waarop NAM dit aanpakt verwijs ik u naar mijn brief van 9 maart 2018. Deze invulling is met mij en de commissaris van de Koning van de provincie Groningen besproken en door ons onderschreven. De komende maanden zullen wij in gezamenlijkheid het verdere verloop van de afhandeling van de oude schademeldingen nauwlettend blijven volgen.
Voor individuele schadezaken die in procedure zijn bij de Arbiter Bodembeweging geldt dat ik vertrouwen heb in de werkwijze en het onafhankelijke oordeel van de Arbiter. NAM heeft zich in beginsel verbonden aan uitspraken van de Arbiter en heeft tot op heden altijd uitvoering gegeven aan diens uitspraken.
Deelt u de mening dat de NAM in betreffende arbitragezaak, waar de NAM niet alleen weigert nieuwe schade op de foto te zetten maar ook een contra-expertise wil laten uitvoeren bij een gezin waar al voor tonnen aan schade is vastgesteld, zich absoluut niet van een betere kant laat zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze onwelwillende houding van de NAM voor de overige zaken die met dit bedrijf afgehandeld moeten worden? Heeft u er nog wel vertrouwen in?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u nu verder doen om de NAM tot fatsoenlijke schadeafhandelingen te bewegen?
Zie antwoord vraag 2.
De verengelsing in het hoger onderwijs |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving over het onderwerp verengelsing in het hoger onderwijs in de nieuwsmedia, zoals «Engels moet voertaal TU/e worden»1
Bent u bekend met de recente berichtgeving over het onderwerp verengelsing in het hoger onderwijs in de nieuwsmedia, zoals 'Engels moet voertaal TU/e worden»2
Ja.
Hoe verhoudt de strekking van bovengenoemd artikel zich tot uw reactie in het schriftelijk overleg over Nederlands-Engels in het hoger onderwijs, waarin u vermeldt dat «er nauwelijks dwingende redenen zijn om bijvoorbeeld in de bestuurlijke verhoudingen en de medezeggenschap binnen een instelling uitsluitend het Engels te hanteren»?2
Mijn standpunt staat nog steeds dat er nauwelijks dwingende redenen zijn om hiertoe uitsluitend het Engels te hanteren. Ook op de TU Eindhoven zie ik geen dringende redenen om in bestuurlijke verhoudingen en medezeggenschap uitsluitend het Engels als voertaal te hanteren. Wanneer buitenlandse studenten en docenten zich mede verantwoordelijk voelen voor bestuur en medezeggenschap, heb ik daar grote waardering voor. Zeker als die verantwoordelijkheid zo ver strekt dat zij zich ook het Nederlands eigen willen maken.
Participatie van deze groepen is anderszins mogelijk binnen – bijvoorbeeld – een systeem van tweetaligheid, waarbij zo nodig de vergaderstukken in het Nederlands én Engels beschikbaar zijn en tolkvoorzieningen worden getroffen in overlegsituaties. In de strekking van het bedoelde artikel kom ik die opties niet of nauwelijks tegen.
Welke medezeggenschapsorganen zijn betrokken bij de keuze voor de voertaal van de opleiding? Kunt u toelichten welke medezeggenschapsorganen op welke onderdelen hiervan instemmingsrecht, dan wel adviesrecht hebben? Kunt u inzichtelijk maken hoe dit in de praktijk vormgegeven wordt?
De onderwijs- en examenregeling (OER) bevat heldere en adequate informatie over de opleiding of groep van opleidingen. De taal waarin de opleiding wordt verzorgd, maakt hier onderdeel van uit. De medezeggenschap van de instelling heeft hier instemmingsrecht op. Aangezien de OER door de instelling zelf wordt opgesteld, verschilt het per instelling welk medezeggenschapsorgaan dit instemmingsrecht heeft. Voor universiteiten geldt dat dit de faculteitsraad of de opleidingscommissie kan betreffen. Voor hogescholen betreft het de opleidingscommissie of de medezeggenschapsraad.
Klopt het dat het invoeren van een niet-Nederlandse voertaal onderdeel dient te zijn van de gedragscode, zoals bedoeld in artikel 7.2.c. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek?
Voor het in het onderwijs en de examens hanteren van een andere taal dan het Nederlands, geldt dat dit moet gebeuren volgens een door het instellingsbestuur vastgestelde gedragscode, indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt.
Welke medezeggenschapsorganen zijn betrokken bij het opstellen van de gedragscode? Kunt u toelichten welke medezeggenschapsorganen op welke onderdelen hiervan instemmingsrecht dan wel adviesrecht hebben? Kunt u inzichtelijk maken hoe dit in de praktijk vormgegeven wordt?
Een dergelijke gedragscode wordt door het bestuur van een instelling opgesteld. De vormgeving ervan verschilt hierdoor per instelling. Dat een dergelijke code in nauwe betrokkenheid van de medezeggenschap wordt opgesteld, volgt niet uit de wet, maar ligt wat mij betreft -mede gelet op het stevige maatschappelijke debat- wel voor de hand.
Overigens heeft het college van bestuur van de TU Eindhoven de Universiteitsraad om instemming op de gedragscode gevraagd. In februari 2017 heeft de Universiteitsraad met de gewijzigde gedragscode ingestemd.
Deelt u de mening dat het van belang is dat studenten en personeel instemmingsrecht hebben op een zodanig verstrekkend besluit? Indien dit instemmingsrecht nog niet wettelijk is vastgelegd, bent u bereid de centrale medezeggenschap hierop instemmingsrecht te verschaffen?
Voor wat betreft de taal voor het onderwijs en de examens, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Ten aanzien van de voertaal (taal in bestuurlijke verhoudingen), is het logisch dat dat besluit aan de medezeggenschap wordt voorgelegd. Ik hoop dat de universiteiten en hogescholen samen zullen komen tot gemeenschappelijke afspraken voor transparante en evenwichtige taalkeuzen, óók in bestuur en medezeggenschap. Ik zal er bij de koepelorganisaties dan ook op aandringen om zowel ten aanzien van de onderwijstaal als ten aanzien van de voertaal hun verantwoordelijkheid te nemen.
Bent u bereid bovenstaande vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg inzake Nederlands-Engels in het hoger onderwijs?
Ja.
Dat de fiscus zelden antwoord geeft op zzp vragen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Fiscus geeft zelden antwoord op zzp-vragen»?1
Ja.
Klopt het, zoals de branchevereniging voor inhuur-intermediairs (Bovib) aangeeft, dat 85% van de zzp-vragen aan de Belastingdienst niet worden beantwoord en bij 15% van de vragen er geen oordeel door de Belastingdienst wordt gegeven? Zo ja, wat is hier de reden voor? Zo nee, hoe kan dit verschil van inzicht dan bestaan?
De modelovereenkomst waar de Bovib in het genoemde artikel op wijst, betreft een zogenaamde modelovereenkomst van tussenkomst. Dit is een bijzondere modelovereenkomst die anders dan andere modelovereenkomsten de relatie tussen drie partijen regelt. De Bovib heeft in 2016 een modelovereenkomst voorgelegd aan de Belastingdienst die goedgekeurd en gepubliceerd is. Eind 2017 heeft de Belastingdienst een aangepaste en met een aanvullende overeenkomst uitgebreide versie van deze modelovereenkomst goedgekeurd en gepubliceerd.
De Belastingdienst houdt geen gegevens bij van het aantal gestelde of beantwoorde vragen per branchevereniging. Individuele opdrachtgevers en
– nemers zijn degenen die vragen over de feiten en omstandigheden van hun situatie aan de Belastingdienst voorleggen en met wie de Belastingdienst in gesprek is. Als partijen uitgaan van de goedgekeurde modelovereenkomst en daar in de praktijk ook naar handelen dan worden zij beschermd en kunnen zij buiten dienstbetrekking opereren. De Bovib-modelovereenkomst bevat meerdere voorwaarden die het ondernemerschap van de opdrachtnemer versterken; dit is nodig om zo de fictieve dienstbetrekking van tussenkomst uit te kunnen sluiten. Naast het ontbreken van gezag en leiding en toezicht door de derde zijn dat bijvoorbeeld ook de aanwezigheid van het OB-nummer, inschrijving KvK en de vastlegging van aansprakelijkheden. Dat de Belastingdienst in vrijwel alle vragen van de leden van de Bovib geen duidelijkheid zou scheppen lijkt gelet op de goedgekeurde modelovereenkomst onaannemelijk.
Hoe komt het dat de Belastingdienst geen duidelijkheid, zoals Bovib aangeeft, kan geven of er sprake is van schijnzelfstandigheid of niet?
Het is niet eenvoudig om altijd aan de hand van de in een overeenkomst beschikbare informatie een oordeel (zelfstandige/schijnzelfstandige) te geven. Dit ligt genuanceerder en daarbij beoordeelt de Belastingdienst niet vanuit de optiek van wel of geen zelfstandige, behoudens bij bepaalde fictieve dienstbetrekkingen waar dit de uitzonderingsgrond betreft, maar vanuit het perspectief van wel of geen dienstbetrekking. De Belastingdienst heeft in het totaal 8.026 verzoeken om vooroverleg om modelovereenkomsten ontvangen, waarvan hij er 7.825 heeft afgedaan en waarvan er nog 201 stuks in behandeling zijn (cijfers: 5 maart 2018). Hieronder vallen ook de eerdergenoemde modellen voor tussenkomst.
Bij de beoordeling van modelovereenkomsten zijn er verschillende uitkomsten mogelijk, namelijk toewijzen, afwijzen, intrekken en afbreken. Bij toewijzen (1.808 overeenkomsten) wordt de gewenste zekerheid gekregen, bij afwijzen, hetgeen ook duidelijkheid biedt, betekent dat in het algemeen een voor de indiener(s) ongewenst antwoord (2.810 overeenkomsten), voor intrekken is een actie van de indiener vereist (dit kan verschillende redenen hebben, zoals het gebruik door de indiener van een reeds gepubliceerde modelovereenkomst).
Afbreken doet de Belastingdienst alleen als de indiener niet meer reageert (3.207 afgebroken overeenkomsten).
Is er voldoende capaciteit, maar ook kennis en kunde, binnen de Belastingdienst om deze vragen te toetsen op schijnzelfstandigheid?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze onduidelijkheid onwenselijk is en dat deze onduidelijkheid weg genomen dient te worden, zodat zzp’ers, opdrachtgevers maar ook werknemers weten waar zij aan toe zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat bewoners in het aardbevingsgebied problemen ondervinden met hun hypotheek |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten naar aanleiding van het rapport «Gegijzeld in eigen huis», waaruit blijkt dat hypotheekbezitters als gevolg van de aardbevingen in grote problemen komen?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat vele huiseigenaren geen steun van de bank ervaren wanneer ze daar aankloppen voor hulp?
Uit het rapport «Gegijzeld in eigen huis» blijkt dat van de respondenten die problemen rondom hun hypotheek hebben of voorzien, ongeveer 1 op de 5 naar aanleiding hiervan contact heeft gehad met de hypotheekverstrekker. Minder dan de helft van deze respondenten gaf aan van hun hypotheekverstrekker begrip voor hun zorgen te hebben ervaren. Ik vind het van belang dat banken meedenken met hun klanten over knelpunten rondom hypotheken.
Hiertoe hebben zij bovendien een zorgplicht. Naar aanleiding van het rapport hebben banken bij monde van de Nederlandse Vereniging van Banken te kennen gegeven dat zij graag in gesprek gaan met Groningse huiseigenaren die problemen met hun hypotheek ervaren, en dat de banken willen meedenken over mogelijkheden om tot een goede oplossing te komen.
Erkent u dat deze mensen, die door de aardbevingen te maken hebben met waardedaling en slechte verkoopbaarheid van hun huizen, buiten hun schuld om in de financiële problemen komen?
Groningse huiseigenaren die bij verkoop van hun woning te maken krijgen met de gevolgen van waardedaling of slechte verkoopbaarheid als gevolg van de aardbevingenproblematiek kunnen hierdoor in de financiële problemen komen. Zoals ook blijkt uit het rapport «Gegijzeld in eigen huis», is in het geval van financiële problemen vaak sprake van een samenloop van de gevolgen van waardedaling en persoonlijke omstandigheden. Dit levert in veel gevallen stress en onzekerheid op. Het kabinet wil de oorzaken hiervan zoveel mogelijk wegnemen en wil dat de gaswinning uit het Groningenveld nog deze regeringsperiode zo veel mogelijk verder omlaag wordt gebracht. Daarnaast is de inzet de schadeafhandeling snel op gang te brengen op basis van het nieuwe publiekrechtelijke schadeprotocol en vindt intensief overleg plaats met de regio om te komen tot structurele oplossingen voor de schadeafhandeling, de versterking van woningen en het toekomstperspectief van de regio.
Erkent u dat het buitengewoon treurig is dat mensen die al zoveel zorgen hebben om de aardbevingen ook deze problemen te verduren krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid tot een volledig onderzoek naar deze problematiek, om een beeld te krijgen van de omvang van de groep huiseigenaren in het aardbevingsgebied die te maken hebben met waardedaling en onverkoopbaarheid?
Zorgen over waardedaling en onverkoopbaarheid kunnen een grote impact hebben op het welzijn van bewoners. Effecten van de aardbevingenproblematiek op de woningmarkt in het gebied hebben dan ook de aandacht van het kabinet.
Op verzoek van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) doet het CBS onderzoek naar de ontwikkeling van de verkoopbaarheid en de verkoopprijzen van woningen rondom het Groningenveld en rapporteert het hier elk half jaar over. Uit het meest recente CBS-rapport (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 389) blijkt dat, hoewel de woningmarkt in Groningen net als in de rest van Nederland aantrekt, deze zich in gebieden met gemiddeld tot veel schade minder goed ontwikkelt dan in de onderzochte referentiegebieden. De mate waarin sprake is van waardedaling in het aardbevingsgebied verschilt dus lokaal en daarbij ook individueel, mede afhankelijk van het soort woning en of deze zich in een krimpgebied bevindt. Daarnaast is de aard van de problematiek waar huiseigenaren in het gebied mee te maken kunnen krijgen divers, zoals ook blijkt uit het rapport «Gegijzeld in eigen huis».
Om huiseigenaren te ondersteunen zijn er verschillende regelingen. Bewoners die geconfronteerd worden met onverkoopbaarheid van hun huis als gevolg van de aardbevingen kunnen zich aanmelden voor het Koopinstrument. Bij de aankoop van woningen wordt hierin voorrang gegeven aan bewoners met knelpunten door medische of partner-gerelateerde omstandigheden, gezinsuitbreiding of werk elders. Voor huiseigenaren die bij verkoop van hun woning te maken hebben met gevolgen van waardedaling door het aardbevingsrisico in het gebied bestaat er daarnaast de Waarderegeling van NAM. Bewoners die in ernstige problemen komen door bijvoorbeeld een hypotheekrestschuld bij verkoop, kunnen mogelijk terecht bij de Commissie Bijzondere Situaties.
De vraag hoe in de toekomst moet worden omgegaan met schade die is toe te schrijven aan waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied is onderdeel van de gesprekken die ik met de regio voer. De recente rechterlijke uitspraak dat waardevermindering als gevolg van het aardbevingsrisico ook als er geen sprake is van fysieke schade of verkoop van de woning vergoed dient te worden, wordt hier vanzelfsprekend bij betrokken.
Bent u bereid een goede regeling te treffen voor deze specifieke groep huiseigenaren? Zo ja, op welke termijn kunt u de gedupeerden en de Kamer hierover informeren? Zo nee, hoe gaat u dan zorgen dat deze mensen het hoofd boven water houden?
Zie antwoord vraag 5.
Het weigeren van de VVV-cadeaukaart, de positie van het lokale mkb en de geldigheidsdatum bij cadeaukaarten |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook al eens aan de kassa geweigerd met VVV-cadeaukaart?»1
Ja.
Klopt het dat winkeliers de VVV-cadeaukaart in zijn nieuwe vorm vaak weigeren of de benodigde apparatuur nog niet op orde hebben? Zo ja, mag een cadeaukaart worden verstrekt die bij bepaalde aangesloten winkels wordt geweigerd of nog niet ingeruild kan worden?
Mij is berichtgeving zoals bovenstaande over de weigering van de VVV-cadeaukaart in zijn nieuwe vorm bekend, maar precieze gegevens over de omvang hiervan heb ik niet.
Winkeliers bepalen zelf welke betaalmiddelen zij accepteren. In de wet zijn geen bijzondere regels gesteld over het accepteren van cadeaukaarten. Ondernemers en uitgevers van cadeaukaarten maken onderling afspraken over de inwisselbaarheid en techniek van die kaarten. Hierbij is de overheid niet betrokken.
Zijn er meer cadeaukaarten waarbij lokale ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) afhaken vanwege een te forse investering? Zo ja, in hoeverre gaat dit ten koste van de groei van het lokale mkb?
Mij zijn dergelijke signalen niet bekend.
Mogen cadeaukaarten worden verstrekt waarbij de geldigheidsdatum voor de consument onduidelijk, in kleine lettertjes en alleen op de achterkant van de kaart wordt weergegeven? Of waarbij de geldigheidsdatum alleen online te achterhalen is? Welke regels gelden hiervoor en welke instantie controleert hierop?
Ziet u mogelijkheden om de duidelijkheid van de geldigheidsdatum op cadeaukaarten te vergroten? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dat?
Hoe kan worden gerealiseerd dat meer uitgevers van cadeaukaarten zich aansluiten bij de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten, die langere geldigheidstermijnen hanteert?
Een keurmerk draagt over het algemeen bij aan duidelijkheid voor de consument. Het is echter aan uitgevers van cadeaukaarten zelf om te besluiten of zij zich aansluiten bij de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten. Ik wil er op wijzen dat ook uitgevers die niet zijn aangesloten bij het Stichting Keurmerk Cadeaukaarten zich moeten houden aan het hierboven toegelichte wettelijk kader.
Geluidshinder van de A50 in Niftrik |
|
Matthijs Sienot (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie in Niftrik waar al jarenlang overlast wordt ervaren van verkeer op de A50 als gevolg van het toegepaste type asfalt en de voegconstructie met de brug naar Ravenstein?1 2 3
Ja, ik ben bekend met de situatie dat er in Niftrik geluidhinder wordt ervaren van de A50 en de voegconstructie van de Maasbrug.
Kunt u aangeven wat er feitelijk bekend is bij Rijkswaterstaat (RWS) over de verwachte geluidshinder per type asfalt?
Het standaard wegdektype dat wordt toegepast op autosnelwegen is enkellaags Zeer Open Asfalt Beton (ZOAB), zo ook op de A50 nabij Niftrik. Enkellaags ZOAB wordt ook wel de standaard akoestische kwaliteit genoemd; de akoestische prestatie van dit wegdektype wordt afgezet tegen het referentiewegdek Dicht Asfalt Beton (DAB).
De geluidreductie van enkellaags ZOAB bedraagt gemiddeld ca. 3 dB ten opzichte van DAB. De geluidreductie van tweelaags ZOAB bedraagt gemiddeld ca. 5 dB ten opzichte van DAB.
Kunt u aangeven wat er feitelijk bekend is bij RWS over de verwachte geluidshinder per type voegconstructie?
Van de toegepaste voegovergangen op het hoofdwegenet is per voegovergang de geluidshinder bekend. Deze zijn vastgesteld op basis van metingen. Door Rijkswaterstaat zijn stille voegovergangen ontwikkeld om de geluidhinder te beperken. Het effect hiervan is ca 5 dB t.o.v. de normale voegovergangen.
Kunt u aangeven of de betreffende voegen voldoen aan de Richtlijn Ontwerp Kunstwerken (Rijkswaterstaat Technisch Document)?4
De Richtlijn Ontwerp Kunstwerken (ROK) betreft een beoordeling van onder andere de draagkracht van een kunstwerk en de restlevensduur van een kunstwerk en voegovergang. Uit de inspectie in 2017 van de voegovergang blijkt dat deze nog niet einde levensduur heeft bereikt. Hiermee voldoen de voegen aan de ROK.
Kunt u aangeven wat de berekende geluidshinder is voor het dorp Niftrik, zowel aan de oost- als westzijde van de A50?
Hoe hoog het geluidniveau langs een rijksweg mag zijn, hangt af van de locatie. Aan weerszijden van de rijkswegen zijn hiervoor ongeveer 60.000 referentiepunten ingesteld. De referentiepunten liggen steeds op 50 meter afstand van de weg, op 4 meter hoogte en 100 meter uit elkaar. Voor ieder referentiepunt geldt een eigen geluidsproductieplafond (GPP), passend bij de situatie ter plekke.
Jaarlijks wordt de actuele geluidproductie op de referentiepunten bepaald. Ten oosten van de A50 ter hoogte van Niftrik mag de maximale geluidsproductie tussen de 59 – 62 dB bedragen. Ten westen van de A50 ligt dit rond de 69 – 71 dB. Uit het meest recente nalevingsverslag van 2016 blijkt dat de geluidproductie ter hoogte van Niftrik 0,3 – 0,4 dB onder de maximaal toegestane geluidsproductie ligt.
Wat zijn de overwegingen geweest om dit type voegconstructie aan te leggen bij de brug?
Ten tijde van de realisatie van de brug is de huidige voeg gekozen op basis van de overspanning, soort constructie en de gewenste levensduur van de voeg.
Geluidemissie was destijds geen criterium bij de aanleg van een voegovergang. Inmiddels zijn er door RWS stille voegovergangen ontwikkeld en is dit wel het geval bij de aanleg en vervanging van voegovergangen. Dit betekent dat bij einde levensduur van dit type voegovergang er een stillere voor terugkomt.
Wat zijn de overwegingen geweest om bij de vernieuwing van het wegdek in 2012/2013 geen extra stil dubbellaags zeer open asfaltbeton aan te leggen op dit tracé, terwijl dit wel is toegepast bij andere tracés blijkens het recente notaoverleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport op 11 december 2017?
In het eerste nalevingsverslag over het jaar 2013 werd ter hoogte van Niftrik een onderschrijding van de geluidproductieplafonds (GPP’s) van 1,2 dB berekend. Derhalve was er geen aanleiding om de aanleg van een stiller wegdek in de vorm van tweelaags Zeer Open Asfalt Beton te overwegen.
Bent u bereid om de voegconstructie aan te passen, gezien het feit dat de installatie van de suskasten aan de onderzijde onvoldoende positief effect sorteert op het verminderen van de geluidshinder? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt er geen nieuwe voegconstructie overwogen omdat de voegconstructie nog niet aan einde van de levensduur is.
Deelt u de mening dat RWS primair verantwoordelijk is voor de geluidshinder van de A50 en dat de kosten voor geluiddempende maatregelen, zoals een geluidsscherm of -wal daarmee ook ten laste moeten komen van RWS? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de geluidsschermen op het betreffende tracé te verlengen en/of te verduurzamen?
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor naleving van de geluidproductieplafonds (GPP’s) langs de A50. Hierbij baseert Rijkswaterstaat zich op hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Omdat er op korte termijn nog geen overschrijding van de GPP’s wordt verwacht is er geen aanleiding om maatregelen te overwegen.
Bent u gezien de lange geschiedenis van dit dossier en de aanhoudende problematiek en overlast bereid om bij Niftrik een pilot uit te voeren met actuele geluidsmetingen in plaats van -berekeningen?
De systematiek van naleving van de geluidproductieplafonds is gestoeld op geluidberekeningen. Dit neemt niet weg dat er sprake kan zijn van verschillen tussen meten en rekenen. Met in achtneming van de lokale situatie en de onzekerheden in de geluidsmetingen, is er geen aanleiding om te veronderstellen dat er hier sprake is van een situatie waarbij de rekenmethode tot onvoldoende betrouwbare resultaten zou leiden. Rijkswaterstaat zal daarom geen geluidmetingen initiëren.
Het aanvullend pensioenfonds van Europarlementariers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel over het aanvullend pensioenfonds van Europarlementariërs, waarin Europarlementariërs tot 2009 extra konden bijdragen voor een royale vrijwillige pensioenregeling, die bovenop de standaard regeling kwam?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat dit pensioenfonds een dekkingsgraad heeft van ongeveer 37%?
Ja
Wat zou er gebeuren indien een willekeurig pensioenfonds in Nederland een dekkingsgraad zou hebben van 37%? Hoe hoog zou de korting zijn die gepensioneerden op hun pensioen zouden hebben?
In Nederland moet een pensioenfonds een herstelplan indienen als de beleidsdekkingsgraad van het fonds onder de vereiste dekkingsgraad van het fonds zakt. Het vereist eigen vermogen hangt af van de risico’s die het fonds loopt en bedraagt gemiddeld circa 127%.
Beneden een bepaalde dekkingsgraad, ook wel de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens genoemd, zijn kortingen in het herstelplan onvermijdelijk. Deze kritische dekkingsgraad is afhankelijk van de herstelkracht van het fonds. De herstelkracht hangt onder meer af van het beleggingsbeleid van het fonds en de hoogte van de premiebijdrage. Voor de meeste fondsen ligt de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens tussen de 80 en 90 procent. Eventueel benodigde kortingen mogen worden uitgesmeerd over maximaal tien jaar. Een fonds met een dekkingsgraad onder de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens moet dus een korting doorvoeren van minimaal een tiende van het verschil tussen de kritische dekkingsgraad en de huidige dekkingsgraad. Indien de dekkingsgraad een jaar later zich nog steeds onder de kritische dekkingsgraad bevindt, zal opnieuw een korting doorgevoerd moeten worden.
Indien een fonds vijf jaar aaneengesloten een beleidsdekkingsgraad heeft onder het minimaal vereist eigen vermogen (circa 104%), dient er een onvoorwaardelijke korting te worden doorgevoerd. Ook deze korting mag over maximaal tien jaar worden gespreid.
Het is onder de Nederlandse herstelsystematiek erg onwaarschijnlijk dat een fonds uitkomt op zo’n lage dekkingsgraad, omdat de herstelsystematiek al eerder maatregelen afdwingt. De kans lijkt zeer reëel dat een willekeurig pensioenfonds in Nederlands met een dekkingsgraad van 37% een substantiële korting moet doorvoeren. De omvang daarvan hangt onder meer af van de herstelkracht van het betreffende fonds en het aantal jaren dat het fonds in onderdekking is.
Bent u bereid om een brief te schrijven aan de Europees toezichthouder voor pensioenen, EIOPA, met het verzoek een impact assessment te laten maken van dit fonds?
Het is aan het EP een oplossing voor deze problematiek te vinden. Het EP is zelf verantwoordelijk voor de houdbaarheid van zijn eigen vrijwillige aanvullende pensioenregeling. Het kabinet verwacht van de leiding van het EP een serieuze aanpak van dit probleem. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert. Dat geldt ook ten aanzien van pensioenen.
Klopt het dat er een poging wordt ondernomen om honderden miljoenen bij te storten?
Wat het kabinet betreft is het aan het Europees parlement en haar leden om een oplossing te vinden voor het pensioenfonds. Het Europees parlement bespreekt op dit moment de begroting voor 2019. In het ontwerprapport wordt onder punt 26 verwezen naar een oproep aan het bureau van het Europees parlement om voldoende financiële middelen beschikbaar te maken voor het nakomen van de pensioenrechten van EP-leden en geaccrediteerde assistenten van EP-leden2. Leden van het Europees parlement hebben tot 14 maart 2018 de tijd amendementen op dit ontwerprapport in te dienen. Wat het kabinet betreft, blijft het dus aan het EP om binnen de eigen begroting oplossingen te vinden voor de gerezen problemen.
Kunt u aangeven welke procedures gebruikt worden om extra bij te storten en hoe Nederland dat zou kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Europese top?
De beantwoording van de vragen vergt dat het kabinet hier zorgvuldig naar kijkt. Het kabinet zal binnen de gestelde termijnen antwoord geven.
Het bericht ‘GGD onderzoekt verdacht letsel bij kwetsbaren’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «GGD onderzoekt verdacht letsel bij kwetsbaren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat forensisch medische kennis omtrent lichamelijk letsel bij verstandelijk beperkten, ouderen en kinderen speciale aandacht vraagt?
Ja, deze mening deel ik.
Deelt u de mening dat het van belang is dat er forensische artsen zijn die gespecialiseerd zijn in forensisch medisch onderzoek bij kwetsbare groepen zoals kinderen, ouderen en verstandelijk beperkten? Bent u ook van mening dat wanneer deze forensische artsen uitsluitend of vooral werken met deze kwetsbare groepen, zij beter in staat zijn om hun specialisme te behouden en verder te kunnen uitbouwen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat deze expertise beschikbaar is. Om de bestaande expertise te behouden en te verdiepen is het belangrijk dat artsen genoeg werkervarings-uren maken. Het is aan de beroepsgroep zelf om hier een beroepsnorm voor op te stellen.
Ook de opleiding tot forensisch arts (onderdeel van de specialisatie Arts, Maatschappij & Gezondheid) speelt hier een belangrijke rol. Deze wordt op dit moment vernieuwd. Op dit moment wordt bezien op welke wijze voldoende aandacht voor fmek bij kwetsbare groepen zoals kinderen, ouderen en verstandelijk beperkten kan worden meegenomen en geborgd in de opleiding.
Hoe reageert u op de uitspraken van Veilig Thuis en advocaten in het artikel dat de meerwaarde van de werkwijze van GGD Amsterdam zit in het op locatie langs komen om letsel te onderzoeken en te verklaren?
Ik zie deze meerwaarde; het is van belang dat op locatie letsel kan worden onderzocht en geduid, ook als er (nog) geen aangifte is gedaan. Voor zover er sprake is van seksueel geweld wordt dit gedaan bij de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Letselonderzoek kan ook worden gedaan door de forensisch artsen van de GGD zoals dit nu ook gebeurt bij de GGD Amsterdam. Amsterdam zet de forensisch medische expertise en het belang hiervan daarmee goed op de kaart. Ik vind het daarbij van belang dat er goed wordt samenwerkt met het NFI, de CSG’s en andere partners in de keten.
Vindt u het ook van toegevoegde waarde dat forensische artsen, gespecialiseerd in forensisch medisch onderzoek bij kwetsbare groepen zoals kinderen, ouderen en verstandelijk beperkten, zelf lichamelijk onderzoek doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van toegevoegde waarde dat een forensisch arts zelf lichamelijk onderzoek kan doen indien nodig. Ik wil hierbij opmerken dat een lichamelijk onderzoek zeer belastend kan zijn voor het slachtoffer, en in sommige gevallen kan worden volstaan met dossieronderzoek.
Bent u bekend met de specifieke werkwijze van de GGD in Amsterdam op dit terrein? Bent u bereid om deze werkwijze verder te verspreiden en te borgen? Zou u hierover aan GGD Amsterdam en GGD Nederland advies kunnen vragen hoe enerzijds te komen tot uitvoeringskracht en inzetbaarheid nabij (bereikbaarheid) en anderzijds hoe deze kennis landelijk geborgd kan worden? Zo ja, kunt u de Kamer hier uiterlijk in mei 2018 over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de werkwijze van de GGD in Amsterdam. GGD Amsterdam neemt grote stappen en helpt om de forensische geneeskunde op de kaart te zetten. Ik neem graag uw suggestie over om aan GGD GHOR Nederland advies te vragen om met GGD Amsterdam te komen tot een voorstel over hoe forensisch medische expertise regionaal kan worden geborgd, zodat dit overal beschikbaar is. De GGD GHOR Nederland heeft daartoe een werkgroep ingesteld die mede getrokken wordt door de portefeuille houdende Directeur Publieke Gezondheid (DPG) van GGH GHOR Nederland, de GGD Amsterdam. Ik ga in gesprek met de GGD GHOR Nederland over de vraag hoe de reeds opgebouwde expertise daarbij zo goed mogelijk kan worden behouden en benut. De Kamer wordt over het voorstel van de GGD GHOR geïnformeerd.
De enorme stijging van elektriciteitstarieven op Bonaire |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de stijging van de elektriciteitstarieven op Bonaire?1
Ja.
Klopt het dat de elektriciteitsprijzen worden verhoogd met 24%?
Ja, de elektriciteitstarieven zijn door Water- en Energiebedrijf Bonaire (WEB) met USD 0,073 per kWh verhoogd tot USD 0,376 per kWh (23,6%) verhoogd.
Om welke redenen en op basis van welke regels zijn de elektriciteitstarieven door Water – en Energiebedrijf Bonaire (WEB) verhoogd vanaf 1 januari 2018?
Nee. Anders dan in Nederland worden deze tarieven kunstmatig lager gehouden dan de werkelijke kosten, door middel van een subsidie, die uiteraard wordt opgebracht door de Nederlandse belastingbetaler.
De kosten die ten grondslag liggen aan de tarieven zijn wel hoger dan tot dusver doorberekend aan de klant. Dat komt vooral door de gestegen olieprijs. De rest van de tariefsverhoging komt door de netwerkkosten, die tot dusver niet geheel in de tarieven werden doorberekend, waardoor de financiële positie van het netwerkbedrijf dan ook werd uitgehold.
Betreft dit kostendekkende tarieven als berekend door Autoriteit Consument en Markt (ACM) die op 1 april 2018 ingaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Klopt wat de consumentenbond van Bonaire, Unkobon, stelt dat er geen flankerend beleid is om sociaal zwakkeren te beschermen?3
Nee. Er is rijksbreed beleid om de sociaaleconomische ontwikkeling van Caribisch Nederland te bevorderen. Er is bovendien flankerend beleid om de vaste gebruikstarieven te verlagen zodat de netbeheertarieven in Caribisch Nederland vergelijkbaar zijn met die in Europees Nederland. Dit gebeurt met een subsidie vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor elektriciteit en vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor drinkwater. In de subsidiebeschikking voor de elektriciteitstarieven is expliciet opgenomen dat WEB zelf de subsidie kan verdelen en specifiek kan inzetten om de rekening van groepen die er onder het nieuwe tariefstelsel op achteruit gaan, te verlagen. Hiernaast hebben veel huishoudens een contract op basis van betaling vooraf (pre paid, Pagabon). Bij een dergelijk contract betaalt men geen vast gebruikstarief. WEB kan kiezen ook de rekening van deze groep te verlagen met de subsidie. Ik ben in gesprek met WEB over hoe de subsidie in te zetten.
Bent u bereid om zich in te zetten voor een betaalbare energievoorziening als per motie verzocht door de Kamer (Kamerstuk 34 089, nr. 13)?
Ja. Het beleid zoals vervat in het «Plan voor een betaalbare en duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland. De ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening» (Kamerstuk 34 089, nr. 16) is mede gebaseerd op het onderzoeksrapport «Renewable Energy Future for the Dutch Caribbean Islands Bonaire, Sint Eustatius and Saba» (Kamerstuk 34 089, nr. 14). Met dit plan wil ik inzetten op duurzame energievoorziening waardoor de kosten voor energieverbruik in Caribisch Nederland verlaagd kunnen worden, terwijl tegelijk schonere energie wordt opgewekt en inwoners van Caribisch Nederland minder afhankelijk zijn van fossiele brandstof om energie op te wekken. Het heeft mijn voorkeur de betaalbaarheid te verbeteren door (financiële) steun voor duurzame productie, boven tariefsteun voor de (fossiele) energierekening van de eindgebruiker. Toch is er nu tariefsteun ten behoeve van de betaalbaarheid bij onder andere de sociaaleconomisch zwakkere eindgebruiker.
Mijn ambtgenote van IenW is zich eveneens bewust van de prijsstijgingen van drinkwater in Caribisch Nederland. Voor de korte termijn worden deze via subsidie zoveel mogelijk opgevangen. Omdat de tariefstructuur van de wet momenteel onvoldoende mogelijkheden biedt om de betaalbaarheid voor kleinverbruikers voor drinkwater te borgen wordt een wetswijziging voor drinkwater voorbereid waarbij tevens de uitkomsten van de evaluatie van de wet zullen worden meegenomen. De Minister van IenW zal u daaromtrent nader informeren.
Gaat u de ruimte die artikel 5.1 van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES geeft spoedig benutten om een deel van de transportkosten voor water en elektriciteit te subsidiëren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, biedt deze subsidiëring op korte termijn soelaas voor de in vraag één genoemde tariefstijging en voor de door de ACM bepaalde tarieven die op 1 april ingaan?
Ja. Ik ga een subsidie verstrekken die de netbeheertarieven voor elektriciteit verlaagt tot ongeveer Europees Nederlands niveau. In de subsidiebeschikking heb ik expliciet opgenomen dat het bedrijf zelf de subsidie kan verdelen en zo kan toespitsen op huishoudelijke klanten, die het meest geraakt worden. Ongeveer twee derde van de stijging is het gevolg van hogere olieprijzen die op de mondiale markt tot stand komen. Ik ben niet bereid tot een aanvullende brandstofsubsidie.
Mijn ambtgenote van IenW subsidieert daarnaast het vaste gebruikstarief voor drinkwater. Deze subsidie neemt exponentieel toe als gevolg van de berekende gestegen kosten. Daarbij kan momenteel geen rekening worden gehouden met kleinverbruik, zoals in het antwoord op vraag 6 toegelicht. Om die reden wordt een wetswijziging voorbereid om tot de gewenste differentiatie en flexibiliteit in de tariefstructuur te komen.
Is er op Bonaire een gebruiksafhankelijk tarief voor elektriciteit- en drinkwatertarieven als genoemd op pagina 11 van de memorie van toelichting van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES (Kamerstuk 34 089, nr.3) om deze tarieven betaalbaar te houden voor de minst draagkrachtige afnemers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er wordt per 1 april een gebruiksonafhankelijk tarief op Bonaire ingevoerd. Saba en Sint Eustatius gingen Bonaire hierin in 2017 voor.
Voor wat betreft de betaalbaarheid van deze tarieven verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5, 6 en 7. Voor drinkwater zal ook de betaalbaarheid van het variabele gebruikstarief mede worden onderzocht in het kader van de daar bedoelde wetswijziging.
Een fiscale regeling voor (elektrische) fietsen |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat de (elektrische) fiets voor veel mensen een gezond, duurzaam en efficiënt alternatief is voor de auto in het woon- werkverkeer?
(Elektrisch) fietsen kan een duurzaam en efficiënt alternatief zijn voor het afleggen van zakelijke kilometers met de auto of het openbaar vervoer. Bovendien brengt het gebruik van de fiets gezondheidsvoordelen met zich mee. Het stimuleren van het fietsgebruik past derhalve binnen het mobiliteitsbeleid zoals vastgelegd in het regeerakkoord. De werkgevers spelen een belangrijke rol in het stimuleren van fietsgebruik in het woon-werkverkeer. De afgelopen jaren is bij het Ministerie van IenW met het programma Beter Benutten veel ervaring opgedaan met fietsstimulering. Deze ervaring wil IenW gebruiken om ook de komende jaren meer forenzen op de fiets te krijgen in samenwerking met regio’s en werkgevers. Op dit moment werkt IenW haar inzet op dit vlak uit langs drie lijnen:
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk gestreefd moet worden naar het stimuleren van het fietsgebruik onder werknemers? Zo ja, op welke manier geeft u daar met werkgevers op dit moment uiting aan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de bevindingen van onder andere RAI Vereniging, BOVAG en Gazelle dat vier op de tien Nederlanders bereid is om voor de fiets te kiezen als vervoersmiddel als dit voor hen fiscaal aantrekkelijk wordt gemaakt?1
Ja.
Kunt u ons een afzonderlijke schatting geven van het aantal mensen dat op dit moment gebruik maakt van een leaseregeling voor auto’s en fietsen?
In 2016 maakten ruim 720.000 mensen in privé gebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto. Over het privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde fiets zijn geen gegevens beschikbaar. Volgens de branche wordt er echter op dit moment zeer beperkt gebruik gemaakt van deze regeling voor de fiets.
Klopt het dat leasefietsers de hele waarde van hun fiets moeten optellen bij hun inkomen en dat dit voor leaseauto’s maximaal 25% is? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De gedachte dat mensen die een fiets van de zaak tot hun beschikking hebben de hele waarde van hun fiets moeten optellen bij hun inkomen is onjuist. Mensen die een auto of een fiets van de zaak ook privé mogen gebruiken, moeten over de waarde van dit voordeel belasting betalen. Voor auto’s van de zaak wordt de waarde van dat voordeel vastgesteld door middel van een forfait. Hiermee bestaat een relatief eenvoudig en uitvoerbaar systeem om de waarde van het voordeel van het privégebruik van de auto van de zaak vast te stellen. Voor het privé gebruik van een zakelijke fiets geldt geen forfait om de waarde van het voordeel vast te stellen. Daarom moet per geval worden bepaald wat het werkelijke voordeel van de fiets van de zaak is. In de praktijk betekent dit dat het aantal privé gefietste kilometers wordt vermenigvuldigd met de kilometersprijs van de fiets, te weten het bedrag van de kosten per kilometer aan afschrijving, onderhoud, reparatie, verzekering en eventueel elektriciteit. Het is dus onjuist dat leasefietsers de hele waarde van hun fiets bij hun inkomen moeten optellen. Desalniettemin is dit ingewikkelder dan het toepassen van een forfait.
Klopt het dat de regels voor leasefietsen veel ingewikkelder zijn dan voor een leaseauto? Zo ja, kunt u de reden hiervan toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat aantrekkelijke leaseregels voor fietsen een prikkel kunnen zijn om mensen hiertoe te verleiden?
Werkgevers hebben veel mogelijkheden om hun werknemers te stimuleren de fiets te pakken voor het woon-werkverkeer. De ervaring leert dat met name de aanschafprijs van een elektrische fiets voor de wat langere woon-werkafstanden een drempel kan zijn. Op fiscaal gebied zou de werkkostenregeling een oplossing kunnen bieden. Daarnaast is het op dit moment voor werkgevers ook al mogelijk om hun werknemers een lening te verstrekken, die terugbetaald kan worden via de belastingvrije kilometervergoeding van 19 cent. Het kunnen aanbieden van een leasefiets geeft een extra mogelijkheid die werkgevers en werknemers ontzorgt.
Het vereenvoudigen van de bijtelling voor privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde fiets geeft ook een signaal vanuit het rijk richting werkgevers dat fietsstimulering belangrijk is en dat het rijk bereid is barrières die daarbij ervaren worden weg te nemen. Daarmee geeft het een impuls aan fietsstimulering door werkgevers.
Hoe kijkt u aan tegen de berichtgeving dat werkgevers door complexe financiële regels op dit moment geen gebruik maken van leasefietsen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de fiscale regelingen voor fietsen aan te passen zodat werkgevers en werknemers verleid worden om hier gebruik van te maken? Zo ja, op welke manier en wanneer?
Duidelijke en eenvoudig toepasbare regels om de waarde van het privévoordeel van een fiets van de zaak te bepalen zouden naar mijn mening kunnen bijdragen aan het aantrekkelijker maken van een (lease)fiets van de zaak met name in de gevallen waarin deze fiets naast de auto van de zaak kan worden gebruikt. Juist de combinatie van beide vervoermiddelen kan het voor mensen aantrekkelijker maken om een aantal dagen in de week in plaats van met de auto op de fiets naar het werk te gaan. Daarom wordt momenteel in overleg met de branche (waaronder RAI Vereniging) onderzocht op welke wijze een duidelijke en eenvoudige fiscale regeling kan worden vormgegeven. De uitwerking daarvan wordt meegenomen in het pakket Belastingplan 2019, waarna de maatregel in 2020 in werking kan treden.
Het bericht 'US body brokers supply world with torsos, limbs and heads' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen van Reuters over de handel in lichaamsdelen1 en de inval van de FBI bij een dergelijk bedrijf, dat ook een Nederlandse vestiging heeft?2
Ja, beide artikelen maken deel uit van een serie artikelen over de handel in lichaamsdelen in en vanuit Amerika.
Bent u op de hoogte van de inval van de FBI bij Medcure in de Verenigde Staten, dat ook een Nederlandse vestiging heeft? Klopt het dat de inval van de FBI te maken heeft met het internationaal verschepen/transporteren van de lichaamsdelen waaronder naar Nederland? Bent u benaderd door de FBI, omdat Medcure ook in Nederland actief is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in de door u genoemde artikelen gelezen over de inval van de FBI bij Medcure in de Verenigde Staten. Wij zijn niet benaderd door de FBI. We gaan er daarom vanuit dat deze inval geen verband houdt met de vestiging in Nederland. Voor zover wij kunnen achterhalen gaat het bij de vestiging in Nederland alleen om administratieve werkzaamheden.
Heeft u zicht op de activiteiten van de Nederlandse vestiging van Medcure? Zo nee, waarom niet?
De openbare informatie over de activiteiten van de Nederlandse vestiging van Medcure is zeer beperkt. Daarbij is er geen verwijzing naar de handel in lichaamsdelen. 3
Bent u ervan op de hoogte dat bij controles in de Verenigde Staten van geexporteerde dan wel teruggezonden lichaamsdelen gebleken is dat zij besmet waren met HIV, Hepatitis, MRSA, salmonella of E. Coli?
Ik heb in de door u genoemde artikelen gelezen dat bij controles in de Verenigde Staten van teruggezonden lichaamsdelen gebleken is dat zij besmet waren met diverse ziekteverwekkers.
Welke voorschriften (douane, transport, gezondheid, veiligheid en hygiene) gelden er in Nederland voor het importeren van lichaamsdelen afkomstig uit de Verenigde Staten? Aan wat voor voorschriften moet een bedrijf voldoen dat in Nederland handelt in lichaamsdelen?
De Nederlandse regelgeving richt zich niet specifiek op bedrijven die handelen in lichaamsdelen. Voor internationaal vervoer van een overledene vanuit of via Nederland naar een ander land gelden strikte regels die vooral zien op respect en veiligheid.
Voor de in- uit- en doorvoer van lichaamsdelen gelden de normale douaneprocedures. Menselijke organen of lichaamsdelen kunnen voor wetenschappelijke doeleinden of tentoonstellingen ten invoer worden aangegeven. Stoffelijke overschotten worden ingevoerd als officiële documenten zoals een laissez-passer en lijkenpas aanwezig zijn.
Welke voorschriften (douane, transport, gezondheid, veiligheid en hygiene) gelden er voor het via Nederland exporteren van lichaamsdelen uit de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze controleert de Nederlandse douane of de lichaamsdelen met bijvoorbeeld HIV, hepatitis, MRSA of bepaalde bacteriën besmet zijn?
De Nederlandse wetgeving regelt de omgang met lichaamsdelen via de wet op de lijkbezorging, in deze wet zijn respect en veiligheid de belangrijkste drijfveren. In artikel 67 van deze wet wordt geregeld dat een lijk in het belang van de wetenschap of het wetenschappelijk onderwijs kan worden ontleed en stelt daar voorwaarden aan. Zo moet de burgemeester een ontheffing verlenen aan de plaats van ontleding en moet het plaatsvinden door of onder het toezicht van een arts.
Er is geen wetgeving die voorziet in controles op het terrein van ziektes bij de import of export van lichaamsdelen. De Nederlandse Douane voert dergelijke controles dan ook niet uit.
De wet op de lijkbezorging is zo opgesteld dat de verantwoordelijkheid voor het veilig omgaan met (delen van) lichamen bij de gebruiker ligt, die hiervoor de juiste opleiding, kennis en ervaring heeft.
Welke verplichtingen heeft het ontvangende bedrijf in Nederland om te controleren dat de lichaamsdelen niet besmet zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze zorgen bijvoorbeeld Nederlandse universitaire medische centra ervoor, dat de lichaamsdelen die onderdeel uitmaken van het onderwijs niet besmet zijn? Doen zij ook zaken met Medcure?
Zie antwoord vraag 7.
De brandbrief van de KNGF aan zorgverzekeraars |
|
Nine Kooiman , Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brandbrief van Koninklijk Nederlands Genootschap voor fysiotherapie (KNGF) aan zorgverzekeraars?1
Ja
Begrijpt u dat fysiotherapeuten «moedeloos, teleurgesteld en steeds opstandiger» raken door het gebrek aan resultaat? Kunt u dit toelichten?2
Het hoofdlijnenakkoord Paramedische Zorg 2017–2018 waar de fysiotherapeuten ook deel van uitmaken, is in juli 2017 gesloten. Ik ben trots dat deze groep uiteenlopende partijen toen samen tot een akkoord is gekomen. Er zijn afspraken gemaakt op drie peilers: kwaliteit, regeldruk en contractering. Op al deze peilers zijn sindsdien resultaten bereikt. Binnen de stuurgroep hoofdlijnenakkoord paramedische zorg (HLA PZ) wordt de voortgang besproken en wordt besloten over eventuele noodzakelijke aanpassingen. Het KNGF geeft in haar brief aan voorstander te blijven van overleg en de strekking van haar brief te willen bespreken in de stuurgroep HLA PZ. Ik heb begrepen dat Zorgverzekeraars Nederland inmiddels een brief heeft teruggestuurd waarin zij ingaat op de uitnodiging van het KNGF om de onderwerpen verder te bespreken in de stuurgroep. Dit is wat mij betreft de juiste route. Ten overvloede wil ik daarbij aangeven dat mijn inzet tijdens deze overleggen er altijd op gericht is om merkbare verbeteringen voor patiënt en zorgverlener te bewerkstelligen.
Bent u het met de fysiotherapeuten eens dat het wrang is dat het huidige tarief van 28 euro, dat niet kostendekkend is niet verhoogd wordt naar 38 euro, het bedrag dat wel kostendekkend is, zoals blijkt uit onderzoeken van KMPG en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?3
Mij is geen recent uitgevoerd onderzoek van de NZa naar tarieven binnen de fysiotherapie bekend. Wat betreft het KPMG-onderzoek; dit heb ik niet tot mijn beschikking. Meer in zijn algemeenheid doe ik geen uitspraak over de juistheid van de hoogte van de afgesproken tarieven. Dit is een resultaat van individuele contractsonderhandelingen tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars. Ik heb van de NZa begrepen dat zij signalen heeft ontvangen van zorgaanbieders over tarief, kwaliteit en toegankelijkheid van paramedische zorg in den brede. Om deze reden is de NZa van plan een onderzoek op te gaan zetten in overleg met de betrokken partijen (koepels van zorgaanbieders en zorgverzekeraars) naar de ontwikkelingen van de tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg, waaronder de fysiotherapie. Gezien de complexiteit van een dergelijk onderzoek worden de uitkomsten naar verwachting begin 2019 gepubliceerd. Wellicht dat deze in de toekomst richting kunnen geven aan de onderhandelingen tussen partijen over prijs, kwaliteit en toegankelijkheid.
Ziet u in dat de markt faalt, aangezien fysiotherapeuten stelselmatig te weinig betaald krijgen en hier niets tegen kunnen doen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat zorgverzekeraars eenzijdig kunnen besluiten dat er geen verbetering in het inkoopbeleid voor 2019 wordt doorgevoerd? Kunt u dit toelichten?4
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u er van dat een toenemend aantal fysiotherapeuten zonder contract werkt, omdat de voordelen van het contract niet meer opwegen tegen de administratieve belasting en tariefstelling?5
Het kabinet is voorstander van het sluiten van (meerjarige) contracten tussen zorgaanbieders (en dus fysiotherapeuten) en zorgverzekeraars. Dit is de grootste garantie voor kwalitatief goede, integrale en doelmatige zorg die ook rechtmatig is. Vandaar dat in het regeerakkoord ook is opgenomen dat het onderscheid tussen gecontracteerde en ongecontracteerde zorg verhelderd en versterkt moet worden. De KNGF geeft aan dat het aantal fysiotherapeuten dat geen contract afsluit, toeneemt. Mij zijn hier geen specifieke cijfers van bekend. Mocht er echter sprake zijn van een toename, dan strookt dit niet met de wens van het kabinet. Ik zie dit als een teken dat fysiotherapeuten en zorgverzekeraars hun onderlinge relatie verder moeten verbeteren. De Minister van VWS heeft tijdens het AO Wijkverpleging op 25 januari 2018 toegezegd uw Kamer in april 2018 per brief te berichten over de acties die worden ingezet om (meerjaren)contractering te stimuleren.
Onnodige administratieve belasting, met of zonder contract, is mij een doorn in het oog. Om deze reden ondersteun ik dan ook (Ont)regel de zorg, waar fysiotherapeuten één van de betrokken beroepsgroepen zijn. Zoals eerder aangegeven, kom ik binnenkort met een zorgbreed programmaplan voor de aanpak van regeldruk. Hierin zullen fysiotherapeuten ook specifiek aan bod komen.
Bent u op de hoogte van het feit dat ook in de ggz, wijkverpleging en andere sectoren in de zorg zorgverleners in toenemende mate kiezen voor werken zonder contracten met zorgverzekeraars om hun autonomie terug te krijgen? Hoe duidt u deze trend?
In de ggz en wijkverpleging werkt het merendeel van de zorgaanbieders op basis van een contract met een zorgverzekeraar; een groeiend aandeel werkt zonder contract. Ik vind dit een onwenselijke situatie. Het (meerjarige) contract tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars is de basis voor het maken van afspraken over kwaliteit en doelmatigheid van de zorgverlening. Daarom zal ik zoals in mijn antwoord op de vorige vraag al aangegeven uw Kamer in april 2018 per brief berichten over de acties die ik zelf gaan inzetten om (meerjaren)contractering te stimuleren.
Wat gaat u doen om de werkdruk voor fysiotherapeuten te verlagen, om te voorkomen dat de uitval onder fysiotherapeuten verder toeneemt?6
In januari 2017 hebben Movir en het KNGF een uitvraag gedaan onder fysiotherapeuten over de stress die zij ervaren. Hieruit kwam naar voren dat negen van de tien fysiotherapeuten voldoening uit hun werken halen. Maar helaas ook dat een op drie fysiotherapeuten last heeft van een verhoogd stressniveau. De belangrijkste bron van dit verhoogde stressniveau is de administratieve lastendruk. Zoals ook aangegeven bij vraag 6 wil ik de lastendruk – ook bij fysiotherapeuten – merkbaar verminderen.
Hoe is het mogelijk dat iedere zorgverzekeraar vanuit concurrentiële overwegingen een eigen afweging maakt om van bestuurlijke afspraken af te wijken? Is dit volgens u toegestaan? Kunt u dit toelichten?7
Zorgverzekeraars hebben de ruimte om zich op onderdelen van elkaar te onderscheiden. Dit zorgt ervoor dat verzekerden een keuze hebben. Op sommige onderdelen kunnen zij onderling afspraken maken, bijvoorbeeld om administratieve lasten voor zorgaanbieders te verminderen. Er zitten wel grenzen aan de afspraken die verzekeraars gezamenlijk kunnen maken. Zo is het niet de bedoeling dat er gezamenlijke afspraken over tarieven worden gemaakt. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet hierop toe op grond van de Mededingingswet. Binnen de ruimte die er is, maken individuele zorgverzekeraars een afweging over welke onderwerpen zij afspraken willen maken en hoe deze eruit zien.
Ziet u ook de parallel met het huisartsen, waar zorgverzekeraars ook weigeren om bepaalde afspraken na te komen? Hoe duidt u deze ontwikkeling?
Wat betreft het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg verwijs ik nu naar de beantwoording van vragen van het lid Kooiman (SP) over het bericht dat zorgverzekeraars hun afspraken met huisartsen niet nakomen van 30 november 2017 (Aanhangsel van de Handelingen, 2017–2018, nr. 571).
Hoe duidt u de klacht van de KNGF dat er een gebrek aan ruimte is om met zorgverzekeraars over wezenlijke thema’s te overleggen en te onderhandelen, tijdens de gesprekken over het Hoofdlijnenakkoord Paramedische Zorg, het inkoopbeleid 2019 en het Systeemadvies?8
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er een groot machtsverschil is tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars, waarbij zorgverzekeraars de touwtjes in handen hebben?
Zoals ook in het Regeerakkoord is benoemd, dragen gezonde mededinging en een goede balans in de machtsverhoudingen bij aan keuzevrijheid, innovatie en kwalitatief goede zorg voor scherpe prijzen. Patiënten en verzekerden hebben daar baat bij. Het is echter belangrijk dat de verhoudingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars niet te veel doorslaan naar de ene of naar de andere kant. Dit kan patiënten en verzekerden schaden. Uit onderzoeken blijkt dat machtsverhoudingen in de zorg sterk per sector kunnen verschillen. Uit de evaluatie van de Zorgverzekeringswet in 2014 door KPMG komt naar voren dat in veel sectoren juist sprake is van (een risico op) machtsonevenwichtigheden ten faveure van zorgaanbieders.10 KPMG benadrukte daarbij dat dit in sommige regio’s en/of zorgsectoren (waaronder de fysiotherapie) anders is en er daar wel sprake is van een machtsevenwicht. Ook uit recenter onderzoek door het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) van de Erasmus Universiteit Rotterdam komt naar voren dat de macht van zorgverzekeraars vaak minder groot is dan bijvoorbeeld gelet op marktaandelen veelal wordt gedacht.11 Dat komt volgens iBMG bijvoorbeeld door de wettelijke kaders waaraan zorgverzekeraars zich dienen te houden, zoals de zorgplicht, en doordat patiënten en verzekerden veelal meer vertrouwen hebben in zorgaanbieders dan in zorgverzekeraars.
Het is aan toezichthouders in de zorg, met name de NZa en de ACM, om in hun markt- en mededingingstoezicht goed rekening te houden met de specifieke kenmerken van een zorgsector, waaronder de machtsverhoudingen, zodat de belangen van patiënten en verzekerden zijn gewaarborgd. Tegelijkertijd vind ik het ook een belangrijke taak van zorgaanbieders en zorgverzekeraars zelf om elkaar scherp te houden voorafgaand, tijdens en na contractonderhandelingen en zich redelijk naar elkaar te gedragen. Ik vind het belangrijk dat deze partijen bij knelpunten met elkaar in gesprek blijven en daarbij de belangen van patiënten en verzekerden centraal blijven stellen. Daarom vind ik het goed om te vernemen dat er ondanks bestaande spanningen wordt gesproken tussen zorgverzekeraars, fysiotherapeuten en hun brancheorganisaties.
Kunt u benoemen in welke andere sectoren in de zorg de zorgverzekeraars een veel sterker machtspositie hebben dan de zorgaanbieders?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe ziet u de haalbaarheid van bestuurlijke akkoorden voor zich, wanneer er sprake is van een dergelijk ongelijke machtsverhouding?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de uitvoerbaarheid van bestuurlijke akkoorden staat of valt bij gelijkwaardigheid tussen de onderhandelende partijen en de bereidwilligheid van alle partijen om zich aan de afspraken te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat ziet u als oplossing voor de ongelijke machtsverhouding tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe verhoudt de ongelijke machtsverhouding tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars zich tot de passage in het regeerakkoord over machtsverhoudingen in het stelsel?9
Zie antwoord vraag 12.
Het tegengaan van matchfixing |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schaatscoach Jillert Anema ondernam poging tot matchfixing op Winterspelen Sotsji»?1
Ja.
Op welke manier is matchfixing in het tuchtrecht van de nationale sportbonden geborgd? Is het verplicht om een vermoeden van matchfixing zo snel mogelijk te melden bij de tuchtcommissie van een sportbond?
Tijdens de Algemene Vergadering van NOC*NSF van mei 2014 is een blauwdruk «Tuchtregels ter bestrijding van matchfixing en betting» vastgesteld. Vervolgens kregen sportbonden tot 1 juli 2016 de tijd om deze regels te vertalen naar hun reglementen. Bonden die dat niet tijdig hebben gedaan, komen sinds 2017 niet in aanmerking voor een bijdrage uit de afdrachten van de Nederlandse Loterij. Belangrijk onderdeel van de reglementen van bonden is een meldplicht bij verzoeken tot beïnvloeding van wedstrijden.
Is in dit geval melding gedaan bij een tuchtcommissie? Zo ja, welke uitspraak heeft deze tuchtcommissie gedaan?
Nee, in het geval van de zaak Anema is geen melding gedaan bij een tuchtcommissie. Ten tijde van de Olympische Winterspelen in 2014 was de blauwdruk «Tuchtregels ter bestrijding van matchfixing en betting» nog niet ontwikkeld en was er derhalve nog geen meldplicht van kracht bij topsportbonden in Nederland.
Welke voorwaarden zijn er verbonden aan de subsidies van de rijksoverheid voor onze topsporters? Zijn daarbij ook voorwaarden gesteld aan de omgang met matchfixing? Zo nee, bent u bereid een formele tuchtrechtspraakprocedure voor (vermoedens van) matchfixing als voorwaarde voor subsidieverlening op te nemen? Kunt u dit meenemen in het door ons eerder gevraagde actieplan matchfixing?
Doordat de sportbonden tuchtreglementen ter bestrijding van matchfixing en betting hebben aangenomen, zijn de leden van sportbonden, waaronder topsporters, hier ook aan gebonden. NOC*NSF en diverse sportbonden hebben tevens een meldpunt ingericht waar sporters terecht kunnen met meldingen over matchfixing. Het Instituut Sportrechtspraak en de sportbonden hebben aanklagers en/of een onderzoekscommissie die een melding nader kunnen onderzoeken en deze kunnen aanbrengen bij een tuchtcommissie.
Nederlandse topsporters met een status (een A-status, Selectie-status of High Potential-status) komen in aanmerking voor een Stipendium- en/of Kostenvergoedingsregeling. Indien een sporter vanwege een sanctie naar aanleiding van matchfixing zijn status verliest, vervalt tegelijkertijd het recht op deze regelingen.
Het definiëren van de markt met betrekking tot marktmacht |
|
Tom van der Lee (GL), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de gedachtenuitwisseling herinneren tijdens het algemeen overleg marktwerking en mededinging van 8 februari 2018 over het definiëren van de markt door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) met betrekking tot de marktmacht?
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de discussie dat nieuwe wetgeving of beter gebruikmaken van de huidige wetgeving het effectiefst is op het gebied van marktdominantie van internet- en technologiebedrijven?
In de digitale economie is een aantal grote spelers actief. De vraagstukken rond deze grote spelers zijn veelzijdig. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om vragen over mogelijk misbruik van marktmacht, privacy en de rol van data. Er is dan ook geen eenduidig antwoord op de vraag wat de juiste manier en het juiste moment is om in te grijpen. Dit zal per vraagstuk verschillen. Op veel terreinen bestaat al regelgeving. Een voorbeeld is het mededingingsrecht om misbruik van een machtspositie te voorkomen. Om de meest geschikte manier te bepalen om met problemen als gevolg van marktdominantie om te gaan, is wat mij betreft een eerste stap te kijken wat we met bestaande regelgeving kunnen en waar nodig om te kijken hoe regelgeving aangepast kan worden. Daar waar bestaande regelgeving niet voldoet, komt nieuwe regelgeving aan de orde. Dit zal doorgaans Europese regelgeving zijn omdat de grote digitale spelers in de hele EU actief zijn. In de digitaliseringsstrategie zal ik nader ingaan op de verschillende vraagstukken die de grote spelers met zich meebrengen.
Erkent u de wijze waarop ACM de markt definieert bepalend is om te concluderen of er wel of geen sprake is van aannemelijke marktmacht?
De wijze waarop de ACM de markt definieert is geen doorslaggevende, maar wel een zeer belangrijke factor om te bepalen of sprake is van een economische machtspositie.1 Om in een concrete zaak te bepalen of sprake is van een economische machtspositie, start de ACM namelijk met het definiëren van de relevante markt. Op basis van de relevante markt kijkt de ACM naar het marktaandeel van de onderzochte ondernemingen en andere factoren zoals de mate van dynamiek en toetredingsmogelijkheden en wordt bepaald of sprake is van een economische machtspositie.
Marktafbakening is een instrument om de grenzen van het speelveld waarop ondernemingen met elkaar concurreren af te bakenen. De voornaamste doelstelling van de marktbepaling is het analyseren van de concurrentiedruk die de onderzochte ondernemingen ondervinden. Hierbij kijkt de ACM welke producten en diensten door afnemers worden gezien als alternatieven voor de producten of diensten van de onderzochte ondernemingen (vraagsubstitutie), welke aanbieders van andere producten en diensten snel en zonder significante investeringen kunnen overschakelen op het aanbieden van de producten en diensten van de onderzochte ondernemingen (aanbodsubstitutie), en naar de mogelijkheden van toetreding van nieuwe aanbieders van de producten en diensten van de onderzochte ondernemingen (potentiele concurrentie).
De producten die afnemers als alternatieven zien en de producten van aanbieders die makkelijk kunnen overstappen behoren tot dezelfde relevante markt als die waarop de onderzochte ondernemingen actief zijn. Eventueel komt hierbij de positie van potentiële toetreders nog bij. Op een brede relevante markt die veel verschillende substituten omvat, zal minder snel sprake zijn van marktmacht dan op een smalle relevante markt die weinig substituten omvat.
Heeft de ACM de bevoegdheid om de markt anders te definiëren, waardoor er ook andere conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot marktmacht?
De ACM bepaalt zelfstandig hoe ze de relevante markt definieert. Hierbij maakt de ACM wel gebruik van algemene principes die voortvloeien uit het (Europees) mededingingsrecht en jurisprudentie. Zo maakt de ACM bijvoorbeeld gebruik van de «Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht». Belanghebbenden kunnen tegen beslissingen van de ACM en dus ook tegen de marktafbakening in beroep gaan bij de Rechtbank Rotterdam en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.
Marktdefinities zijn overigens een momentopname. De relevante markt en de conclusie of een bepaalde onderneming een economische machtspositie heeft, kan daarom per keer verschillen. Zo kan de relevante markt als gevolg van bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen veranderen. Bepaalde producten die eerst niet als substituten worden gezien, kunnen bij een volgende analyse mogelijk wel als substituten worden gezien (of andersom). De relevante markt kan daarom ruimer of smaller worden.
Bent u bereid om in kaart te brengen of voorbeelden te geven wat het zou betekenen als de ACM ook «consent agreements» met bedrijven kan overeenkomen, zoals de Federal Trade Commission in de Verenigde Staten dat kan?
De ACM beschikt al over een instrument dat vergelijkbaar is met de «consent agreements» die de FTC kan overeenkomen. In een mededingingszaak kunnen de partijen die onderwerp zijn van onderzoek toezeggingen doen wanneer de ACM mededingingsproblemen signaleert. Ze kunnen bijvoorbeeld toezeggen bepaalde gedragingen te beëindigen om te voorkomen dat de ACM een boete of last onder dwangsom oplegt. Op grond van artikel 12h van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt kan de ACM op verzoek van een marktorganisatie een besluit nemen waarmee door die marktorganisatie gedane toezeggingen een bindend karakter krijgen. De ACM kan dat doen indien zij het bindend verklaren van een toezegging doelmatiger acht dan het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Een voorbeeld waarin de ACM een toezeggingsbesluit heeft genomen is in de betonmortelsector. Verschillende betonmortelbedrijven hebben de ACM toegezegd hun gedragingen aan te passen om mededingingsrisico’s te ondervangen.
Herinnert u zich dat u in het algemeen overleg heeft aangegeven dat de Europese Commissie zal komen met voorstellen die gaan over de algemene voorwaarden die platforms gebruiken, over de volgorde van de zoekresultaten en over geschillenbeslechting? Is op hoofdlijnen al bekend wat deze voorstellen in gaan houden en wanneer de Europese Commissie met deze voorstellen komt?
De Europese Commissie komt naar verwachting in april met een voorstel over de relatie tussen platforms en de bedrijven die gebruikmaken van deze platforms. Hoe het voorstel er exact uit gaat zien is mij niet bekend. Op basis van gesprekken met de Commissie is de inschatting dat de volgende punten onderdeel zullen zijn van het voorstel: de algemene voorwaarden die ondernemers ten opzichte van platforms hanteren, de volgorde van zoekresultaten, de voorwaarden waaronder ondernemers van een platform mogen worden verwijderd en geschillenbeslechting. Over de exacte uitwerking zal meer bekend worden wanneer de Commissie het voorstel publiceert. Ik zal uw Kamer na publicatie per BNC-fiche informeren over het voorstel en mijn inzet in Europa.
Het bericht ‘Geldspoor miljardenfraude met cryptomunten leidt naar ING’ |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Geldspoor miljardenfraude met cryptomunten leidt naar ING»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat met ongelimiteerd creëren van nieuwe ongedekte tether-tokens door drie eigenaren, fraude en manipulatie van de bitcoinkoers wordt gepleegd?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving over fraude en koersmanipulatie van cryptovaluta via het wisselplatform Bitfinex en via Tether-tokens. Deze passen binnen het beeld dat ik over de risico’s bij het aanhouden van en handelen in cryptovaluta schetste in mijn brief aan uw Kamer van 8 maart jl.2 In die brief heb ik er op gewezen dat waarborgen voor een deugdelijke bedrijfsvoering bij dienstverleners rondom cryptovaluta vaak ontbreken en er zich reeds diverse significante fraude- en hackgevallen hebben voorgedaan.
Deelt u de mening dat ING op dit moment helderheid zou dienen te verschaffen of de 2,25 miljard dollar en 86 miljoen euro achter Tether al dan niet gedekt zijn en dus bestaan?
Uit de berichtgeving blijkt dat ING heeft bevestigd dat Bitfinex klant bij haar is, maar dat de bank gebonden is aan haar geheimhoudingsplicht t.a.v. cliëntinformatie. Zij kan daardoor geen details verschaffen over het al dan niet bestaan van, en eventuele saldi op, door Bitfinex bij haar aangehouden euro- en/of dollarrekeningen.3 Inzicht in de dekking van Tether-tokens zou overigens slechts één van de (financiële) risico’s wegnemen waaraan houders van cryptovaluta zijn blootgesteld.
Welke wettelijke vereisten worden gesteld aan banken teneinde hun poortwachtersfunctie ter bescherming van consumenten en de stabiliteit van het financieel betalingsverkeer uit te oefenen? Bent u van mening dat de ING haar naar eigen zeggen uitgebreide cliëntenonderzoek in voldoende mate heeft uitgevoerd?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) dienen onder meer banken zich in te spannen om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. De Wwft schrijft daartoe een verplicht cliëntenonderzoek voor. In het kader van dit cliëntenonderzoek verzamelen banken onder meer informatie over de identiteit van de cliënt, diens uiteindelijk belanghebbende en het doel en de aard van de beoogde relatie met de cliënt. De maatregelen die een bank neemt om informatie over zijn cliënt te vergaren, moeten onder andere worden afgestemd op het risico op witwassen of financieren van terrorisme dat met een cliënt samenhangt. In dit verband zijn banken verplicht om rekening te houden met de hoge integriteitrisico’s die aan cryptovaluta zijn verbonden. Dat betekent dat banken ten minste verscherpt cliëntenonderzoek moeten verrichten indien een cliënt betrokken is bij transacties in virtuele valuta. Als de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme door een bank onvoldoende kunnen worden ondervangen, dient zij haar dienstverlening te weigeren of te beëindigen. Banken zijn daarnaast verplicht om transacties te monitoren en om ongebruikelijke transacties te melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (de FIU-Nederland).
De Nederlandsche Bank (DNB) houdt toezicht op de naleving van de Wwft en ziet in dat kader erop toe dat banken die betaalrekeningen en andere diensten aanbieden aan dienstverleners rondom cryptovaluta, afdoende maatregelen treffen om de mogelijk daaruit voortvloeiende financieel-economische criminaliteitsrisico’s adequaat en aantoonbaar te beheersen. Wanneer het handelen van die cliënten integriteitgevoelige activiteiten betreft – en dat is het geval als het gaat om zakelijke activiteiten gerelateerd aan cryptovaluta – strekt het toezicht van DNB zich ook uit tot de bedrijfsvoering van financiële ondernemingen met betrekking tot afgeleide integriteitsrisico’s die zij lopen.4 De beoordeling van deze casus is niet aan de Minister van Financiën.
Vindt u dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een bredere reikwijdte zou moeten krijgen teneinde handelaren van cryptomunten met een hoog risico-gehalte en een Nederlandse bankrekening te kunnen controleren? Zo nee, welke organisatie is dan aangewezen voor toezicht op dit soort situaties?
Op aanbieders van cryptovaluta en handelsplatformen zijn onder meer de regels van de Wet oneerlijke handelspraktijken van toepassing. De generieke normen van consumentenbescherming waarop de Autoriteit Consument & Markt (ACM) toezicht houdt zijn daarmee van toepassing, zoals eisen aan voorlichting en bedenktijd bij verkoop via internet. Het Openbaar Ministerie (OM) is bevoegd om strafrechtelijk in te grijpen bijvoorbeeld in geval van een verdenking van witwassen, fraude of oplichting.
Zoals beschreven in mijn brief van 8 maart jl., vallen omwisselplatformen van cryptovaluta momenteel buiten de meer geavanceerde kaders van het financieel toezicht en ben ik voornemens om de handel in cryptovaluta via wisselplatforms binnen een passend regulerend kader te brengen.
De berichten ‘Universiteit Leiden wil geen concurrerende milieusite’ en ‘Dit gaan ze niet leuk vinden, Rik’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Universiteit Leiden wil geen concurrerende milieusite»1 en «Dit gaan ze niet leuk vinden, Rik»?2
Ja
Klopt het dat er in Nederland en in de Europese Unie (EU) verschillende rekenmethodes worden toegepast om de kwaliteit van het oppervlaktewater te bepalen en dat dit leidt tot een verschillend beeld van de kwaliteit van ons oppervlaktewater? Zo ja, kunt u toelichten waarom Nederland andere methodes dan de EU hanteert?
Het klopt dat er in Nederland verschillende methodes worden toegepast om te rapporteren over metingen van gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater.
Er zijn verschillende rapportages die elk hun eigen doel hebben:
De rekenmethodes die in beide meetnetten worden toegepast zijn dus afgestemd op de verschillende doelen van de meetnetten. Er kunnen misverstanden ontstaan als men bij het beoordelen van metingen van gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater deze twee verschillende doelen uit het oog verliest. Het in de genoemde artikelen aangehaalde voorval maakt duidelijk dat dit voortdurend communicatie en uitleg behoeft. De bestrijdingsmiddelenatlas voorziet hier ook in.
Deelt u de mening dat er geen misverstand mag bestaan over de werkelijke kwaliteit van ons oppervlaktewater en dat dit nu wel het geval is? Kunt u dit nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het ook dat het ministerie geen aanleiding ziet om de toetsing voor het meten van de kwaliteit van het oppervlaktewater aan te passen op basis van deze verschillen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ik zie geen reden om de toetsing van waterkwaliteit aan te passen omdat zoals aangegeven elke methode zijn eigen doel kent.
Deelt u de mening dat open data altijd vrij gebruikt zouden moeten kunnen worden door individuen, instituten, bedrijven en andere organisaties? Zo nee, waarom niet?
Ja ik deel deze mening en ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de vragen die de leden Middendorp en Van den Bosch (beiden VVD) aan de Minister en Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties hebben gesteld. Metingen van gewasbeschermingsmiddelen zijn openbaar beschikbaar via o.a.: https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/.
Metingen zeggen op zich niets, de bestrijdingsmiddelenatlas is daarom in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in samenwerking met de waterschappen ontwikkeld om belanghebbenden en belangstellenden zicht te geven op de betekenis van de in oppervlaktewater gemeten gewasbeschermings-middelen.
Wat vindt u ervan dat Universiteit Leiden open data lijkt in te zetten om een monopoliepositie te verkrijgen? In hoeverre bent u ervan op de hoogte of soortelijke situaties zich vaker voordoen?
Er is geen sprake van een monopoliepositie omdat zoals aangegeven metingen van gewasbeschermingsmiddelen altijd door iedereen vrij gebruikt kunnen worden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Universiteit Leiden en eventueel milieudeskundige Rik, zodat zijn website in de lucht gehouden kan worden?
Ik ga niet over het wel of niet in de lucht houden van de betreffende website. Daarom acht ik een gesprek niet nodig.
Het bericht ‘De onderkoning van Congo’ |
|
Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De onderkoning van Congo»?1
Ja. Het kabinet is bezorgd over de activiteiten van Dan Gertler, aangezien hij telkenmale in verband wordt gebracht met corruptie en omkoping, met name in de Democratische Republiek Congo (DRC). Het kabinet is van mening dat zijn praktijken een uiterst negatief effect hebben op de al zeer ernstige politieke en veiligheidscrisis in de DRC. Tijdens haar bezoek aan de DRC op 12 en 13 maart zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking haar zorgen uitspreken over de activiteiten van Gertler in DRC en de autoriteiten in de DRC aansporen om maatregelen te nemen tegen hem.
Is er na plaatsing van de Fleurette Group (die fiscaal in Nederland is gevestigd) op de Amerikaanse sanctielijst – die voortvloeit uit de zogeheten Magnitski-act, gericht tegen personen en bedrijven die betrokken zijn bij corruptie en mensenrechtenschendingen – door Nederland onderzoek gedaan naar dit bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is goed op de hoogte van het Amerikaanse strafrechtelijk onderzoek en de Amerikaanse sancties tegen Dan Gertler en een aantal van zijn bedrijven, waaronder Fleurette Holdings Netherlands en heeft hierover veelvuldig contact met de Amerikaanse overheid. De speciaal gezant voor natuurlijke hulpbronnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in november 2017 contact gezocht met het Nederlandse directielid van Fleurette Holdings om hem te wijzen op de zeer stringente Nederlandse positie inzake corruptie en belastingontwijking in de grondstoffensector. Deze meldde toen dat Fleurette Holdings reeds uit Nederland was vertrokken. Deze kwestie heeft inmiddels de volledige aandacht van de Nederlandse handhavingsinstanties.
Bent u bekend met het strafrechtelijk onderzoek dat loopt tegen het bedrijf? Zo nee, bent u bereid contact op te nemen met uw Amerikaanse ambtsgenoot om u te laten informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u door de Amerikaanse overheid geïnformeerd over de toelichting op de sanctionering van Gertler en een handjevol van zijn bedrijven, waaronder de Nederlandse vennootschap Fleurette Holdings Netherlands in Nieuwkoop? Zo ja, welke acties heeft u daarop ondernomen? Zo nee, bent u bereid zich alsnog te laten informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in navolging van de VS te onderzoeken of er in EU-verband sancties tegen Gertler en een handjevol van zijn bedrijven mogelijk zijn?
De EU kent geen sanctieregime dat zich laat vergelijken met de Amerikaanse Global Magnitsky act, waarop personen en bedrijven geplaatst kunnen worden die waar ook ter wereld verdacht worden van ernstige corruptie of mensenrechtenschendingen. Wel zijn er andere maatregelen die de EU kan nemen, bijvoorbeeld onder Artikel 97 van het Verdrag van Cotonou, dat ziet op het instellen van passende maatregelen in de hulprelatie indien er sprake is van grootschalige corruptie. In geval er sprake is van verdenking van strafbare feiten, zoals buitenlandse corruptie, zijn het Nederlandse Openbaar Ministerie en de FIOD belast met de detectie, opsporing en vervolging.
Welke mogelijkheden zijn er voor het invoeren van sancties tegen Gertler en zijn bedrijven vanuit Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Welke inspanningen verricht Nederland om betrokkenheid bij (internationale) corruptie te vermijden?
Nederland kent een integrale aanpak van corruptie, van preventie tot repressie.
Dit beleid is uiteengezet in de Kamerbrief van 10 maart 2015 (Kamerstuk 34 000 VII, nr. 40). Het kabinet wil corruptie zoveel mogelijk voorkomen en waar corruptie ondanks preventieve maatregelen toch nog heeft plaatsgevonden, zo effectief mogelijk met alle beschikbare middelen en instrumenten bestrijden. Passieve en actieve omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland zijn strafbaar gesteld voor de Nederlandse wet. Het Nederlandse Openbaar Ministerie, de rijksrecherche en de FIOD zijn belast met de detectie, opsporing en vervolging van omkoping.
In 2016 heeft het kabinet een investering van 20 miljoen euro gedaan
voor de bestrijding van binnenlandse en buitenlandse corruptie en witwassen (Kamerstuk 29 911, nr. 134). Met deze investering is onder meer het Anti Corruptie Centrum bij de FIOD opgericht dat zich bezighoudt met het taakgebied van de FIOD aangaande corruptie.
Naast opsporing en vervolging, is het bevorderen van integriteit en bewustzijn bij het internationaal opererende bedrijfsleven van groot belang als preventieve maatregel om buitenlandse corruptie te bestrijden. In de communicatie tussen de Nederlandse overheid en bedrijven, zoals in de aanloop naar economische missies en rondetafelgesprekken, wordt het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen sterk aangemoedigd.
Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hiervoor het kader (Kamerstuk 26 485, nr. 164), en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie. De bestrijding van corruptie is onderdeel van de OESO- richtlijnen. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om risico’s, zoals op het gebied van corruptie, te identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap af te leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Deze due diligence (gepaste zorgvuldigheid) is een kernelement van de OESO-richtlijnen.
Het bericht dat de vaarweg naar Ameland geen karrenspoor moet worden |
|
Maurits von Martels (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vaarweg Ameland moet geen karrenspoor worden»?1
Ja.
Deelt u de zorgen die de gemeente Ameland en de rederij Wagenborg hebben over de bereikbaarheid van het eiland?
De betrouwbaarheid van de verbinding naar Ameland heeft zowel van mij als de Staatssecretaris voortdurend de aandacht. Om de betrouwbaarheid te vergroten, werken Wagenborg Passagiersdiensten BV (hierna: WPD) en Rijkswaterstaat (hierna: RWS) sinds 2015 aan de uitvoering van een vijftal korte termijn maatregelen. Deze maatregelen zijn in gezamenlijkheid tot stand gekomen in het zogenoemde Open Plan Proces Vaarververbinding Holwerd-Ameland (hierna: OPP). De maatregelen en de stand van zaken licht ik hierna nader toe (zie antwoord 2 en 3 op de vragen van de Christen Unie).
Tegelijkertijd start onder regie van RWS – in overeenstemming met het OPP advies – een proces om te komen tot een lange termijn oplossing voor de bereikbaarheid van Ameland op de langere termijn (na 2029). De aanpak is momenteel in voorbereiding.
Is het u bekend dat de veerboten vaak niet op tijd kunnen varen, omdat er niet genoeg water staat in de geul of bij de veerdam bij Holwerd, zodat de boot niet kan aanmeren? Zo ja, wat is uw visie daarop? Tot welke mate is het acceptabel dat veerboten uitvallen?
Het is mij bekend dat vanwege laagwater veerboten niet altijd op tijd kunnen varen. RWS spant zich tot het uiterste in om de vaargeul op orde te houden, zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat is de prognose voor Ameland wat bereikbaarheid betreft? Deelt u de visie dat het eiland over vijf jaar misschien niet meer bereikbaar is, als er niet ingegrepen wordt?
Als vervolg op het Open Plan Proces wordt samen met de regio de bereikbaarheid voor de termijn na 2029 in kaart gebracht. Er zijn geen aanwijzingen dat tot die tijd Ameland niet meer bereikbaar zou zijn.
Deelt u de visie dat het onacceptabel zou zijn als de veerboten alleen nog maar met hoog water kunnen varen?
Ik verwijs u naar antwoord 2. In 2018 zijn er maatregelen genomen.
Zo heeft WPD vanaf 1 januari 2018 een aanpassing in de dienstregeling doorgevoerd (knipvariant) en is Wagenborg voornemens om per 1 april een sneldienst te starten. RWS voert het vaargeulbeheer uit conform de geldende afspraken. RWS is daarbij actief op zoek naar mogelijkheden om het onderhoud van de vaargeul te optimaliseren.
Kunt u aangeven wat de belemmeringen zijn die een snelle oplossing in de weg staan?
Een aantal maatregelen heeft Rijkswaterstaat en Wagenborg reeds genomen: aanpassing van de dienstregeling, optimalisatie in-en uitladen, optimalisatie baggerregime. Meer structurele oplossingen zoals de bochtafsnijding van de Vloedgeul en de studie naar de bochtafsnijding Reegeul vergen meer tijd.
Deelt u de visie van de burgemeester van Ameland dat de vaarroute gezien moet worden als een openbare weg en dat het Rijk ervoor moet zorgen dat het eiland bereikbaar blijft? Zo nee, waarom niet?
De vaarroute is een «schakel in de wegverbinding» gericht op het vervoer van personen. De bereikbaarheid van Ameland staat niet ter discussie.
Het bericht 'EU-geld vloeide naar familie Orban' |
|
Renske Leijten |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU-geld vloeide naar familie Orban»?1
Ja.
Erkent u dat berichten over fraude met EU-gelden het draagvlak ondermijnt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet onderkent dat fraude met EU-middelen het draagvlak en vertrouwen van burgers in de EU ondermijnt. Gerichte en strikte regelgeving is nodig, waarbij een krachtig signaal wordt afgegeven dat fraude niet wordt getolereerd. Nederland doet al jaren concrete voorstellen in relevante EU-trajecten om de rechtmatigheid van besteding van EU-fondsen te verbeteren en zal dit blijven doen, ook in het licht van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader. Enkele van deze voorstellen hebben betrekking op het vergroten van transparantie binnen de keten van verantwoording en controle op EU-fondsen in lidstaten. Zo heeft Nederland bij de recente dechargeprocedure (in de Raad Economische en Financiële Zaken van februari), via een Joint Statement met Zweden, voorgesteld om over te gaan tot het jaarlijks openbaar maken van nationale auditrapportages («annual control reports») die moeten worden opgesteld door nationale instanties die EU-geld controleren. Momenteel zijn deze annual control reports alleen beschikbaar voor de lidstaat in kwestie en de Europese Commissie. Nederland pleit ervoor dat deze documenten integraal gepubliceerd worden. De omvang van eventuele vermoedens van fraude wordt in deze rapportages meegenomen.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf Elios, gerelateerd aan de schoonzoon van premier Orban, betrokken was bij een mogelijke criminele samenzwering die de Europese Unie 40 miljoen euro heeft gekost? Wat is de precieze relatie tussen de schoonzoon van Orban en Elios, nu en in het verleden?
De inhoud van het betreffende rapport van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) en de daarin opgenomen aanbevelingen zijn niet openbaar en niet voor anderen dan de relevante Hongaarse autoriteiten inzichtelijk. De Hongaarse procureur-generaal (PG) heeft het OLAF-rapport en de aanbevelingen doorgestuurd aan de openbaar aanklager van de provincie Pest, die vervolgens de Nationale Recherche van Hongarije de opdracht heeft gegeven een onderzoek in te stellen. Nu er in de onderhavige zaak een strafrechtelijk onderzoek in Hongarije loopt, is het niet aan het kabinet om uitlatingen te doen over de juistheid of onjuistheid van de door u geciteerde onderdelen uit de rapportages van OLAF. Het is evenmin aan het kabinet uitspraken te doen over bedrijven of personen die in dat kader verdacht worden van fraude of criminele activiteiten.
Vindt u het ook opvallend dat bij alle onderzochte opdrachten waarbij Elios gegund werd met EU-steun de straatverlichting in Hongaarse gemeenten te vernieuwen, onregelmatigheden zijn geconstateerd, en in 17 gevallen zelfs georganiseerde fraude, aldus de Europese antifraude-waakhond Olaf?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Elios geen concurrenten hoefde te duchten bij openbare aanbestedingen, omdat het bedrijf als enige «ervaring» had kunnen opdoen met het aanleggen straatverlichting, een randvoorwaarde voor het winnen van een aanbesteding, terwijl het bedrijf wel steeds als duurste uit de bus kwam? Erkent u dat hier derhalve geen sprake is geweest van een eerlijke «openbare aanbesteding», en dat dus ook niet is voldaan aan alle voorwaarden die verbonden zijn aan de besteding van EU-geld?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Hongaarse justitie pas nader onderzoek aankondigde nadat de oppositiewebsite 24.hu het rapport in handen wist te krijgen, terwijl het genoemde rapport als sinds eind vorig jaar bij de Hongaarse regering ligt? Zo ja, bent u bereid uw evenknie van het Hongaarse Ministerie van Justitie hierop aan te spreken, bijvoorbeeld tijdens de volgende JBZ-Raad?2
De Hongaarse PG heeft het OLAF-rapport naar eigen zeggen op 22 december 2017 ontvangen. De Hongaarse PG heeft op 1 maart jl. schriftelijk bevestigd dat het OLAF-rapport op 22 januari 2018 met de aanbevelingen werd doorgezonden naar de aanklager van de provincie Pest, die een onderzoek heeft opgedragen aan de Nationale Recherche. Het is aan OLAF en de Europese Commissie toe te zien op de wijze waarop de relevante autoriteiten van individuele lidstaten gevolg geven aan de rapportages en aanbevelingen van OLAF en hen daarop aan te spreken indien zij in gebreke blijven.
Deelt u de opvatting dat dit incident helaas past in een breder patroon in Hongarije, onder andere gestaafd door het feit dat bij 36% van de grote projecten die met EU-subsidies worden betaald, er telkens sprake was van slechts één gegadigde, zoals bleek uit onderzoek van de parlementaire begrotingscommissie van het Europees parlement? Kunt u uw antwoord toelichten?
OLAF heeft volgens de Hongaarse media onderzoek gedaan naar onregelmatigheden in openbare aanbestedingen waarbij de onderneming Elios betrokken zou zijn. De inhoud van het rapport van OLAF is niet openbaar. Het kabinet doet geen uitspraken over bedrijven of personen die verdacht worden van fraude of andere criminele activiteiten en tegen wie een strafrechtelijk onderzoek loopt in een andere lidstaat.
Het bredere patroon is dat OLAF sinds 2012 36 aanbevelingen voor justitiële follow-up heeft gestuurd aan de Hongaarse PG. Het Hongaarse Openbaar Ministerie heeft in acht gevallen de verdachte(n) in staat van beschuldiging gesteld. In acht andere gevallen heeft de recherche het onderzoek gestaakt, terwijl in de overige gevallen het onderzoek nog loopt. Het is aan OLAF en de Europese Commissie toe te zien op de wijze waarop de relevante autoriteiten van individuele lidstaten gevolg geven aan de rapportages en aanbevelingen van OLAF en hen daarop aan te spreken indien zij in gebreke blijven.
Is er sprake van zelfverrijking bij deze praktijken? Zo ja, betreft dat politici of hun verwanten?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat de «felle houding tegenover de EU lastig te rijmen valt met de gretigheid waarmee de Europese gelden in Boedapest worden geïncasseerd», als het gaat om de houding van Orban? Zo ja, tot welke stappen bent u bereid om een einde te maken aan deze onwenselijke situatie?
Iedere aantijging van fraude moet zorgvuldig en via de daarvoor aangewezen procedures worden behandeld. Zonder deze procedures zou in het geval van een verdenking van fraude geen strafrechtelijke vervolging en berechting mogelijk zijn, hetgeen onwenselijk is naar het oordeel van het kabinet. Dit neemt niet weg dat ook via een administratieve route maatregelen getroffen kunnen worden en ook worden getroffen. De Europese Commissie hanteert op grond van EU-regelgeving een strikt handhavingsbeleid. Zij maakt gebruik van een instrumentarium met mogelijkheden tot opschorting van betalingen en van het terugvorderen van onrechtmatige betalingen, bijvoorbeeld via forfaitaire bedragen en correcties. Dit wordt in de praktijk toegepast, ook richting Hongarije. De Europese Commissie rapporteert hier jaarlijks over, meest recentelijk over het jaar 2016 in een rapport getiteld «Protection of the European Union’s financial interests – Fight against fraud». Daarnaast kan het aanstaande Meerjarig Financieel Kader (MFK) strengere voorwaarden stellen om fraude met EU-middelen te voorkomen. Het kabinet beschouwt Europese solidariteit als een begrip dat twee kanten op werkt. Dit dient gereflecteerd te worden in het nieuwe MFK. Te denken valt daarbij onder meer aan een sterkere koppeling tussen de ontvangsten van middelen uit de structuur- en cohesiefondsen en de implementatie van structurele hervormingen. Maar ook een koppeling tussen de ontvangst van EU-middelen en de naleving van Europese rechtsstatelijkheidsbeginselen of de opname en integratie van asielgerechtigde migranten zou wat het kabinet betreft moeten worden onderzocht.
Deelt u de mening van de Europese Rekenkamer dat controleprocedure en besluitvorming tot mogelijke sancties tergend lang duren?3
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u van het voorstel van de Europese Rekenkamer om hangende het onderzoek subsidieverstrekking op te schorten?
De Europese Rekenkamer als instantie heeft geen formeel standpunt ingenomen ten aanzien van onderhavig onderzoek in Hongarije. Opschorting van subsidies is inderdaad mogelijk (zie ook beantwoording vraag4 en gebeurt ook in de praktijk. De Europese Commissie is de aangewezen instantie die de daarvoor benodigde informatie heeft of kan opvragen en die een rechtsgeldig besluit hierover kan nemen. Het kabinet steunt strikte handhaving door de Europese Commissie en staat open voor verdere aanscherping van de bestaande regels in het kader van de komende MFK-besprekingen.
Erkent u dat er geen enkele sprake kan zijn van een hogere afdracht van Nederland aan de Europese meerjarenbegroting zolang dit soort verhalen regelmatig de ronde doen en de Europese Rekenkamer jaar in jaar uit aan de bel trekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van de meerjarenbegroting is vervat in de Kamerbrief van 22 december 2017 over de «Inzet van het kabinet ten aanzien van het toekomstige Meerjarig Financieel Kader en de informele discussie hierover op de Europese Raad op 23 februari 2018» (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1282). Deze inzet is nader aan de orde geweest tijdens het plenaire debat ter voorbereiding van de informele Europese top d.d. 23 februari jl.