Gezelschapsdieren met erfelijke gezondheidsproblemen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de petitie tegen designercats en de raskattenwijzer van Dier&Recht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat uw ministerie al enige jaren in gesprek is met onder meer Stichting Dier&Recht en dierenartsen over het opnemen van normen en criteria in het Besluit houders van dieren (hierna: Besluit) ten aanzien van erfelijke afwijkingen bij gezelschapsdieren? Zo ja, kunt u toelichten waarom het dusdanig lang duurt voordat er overeenstemming is? Zo nee, acht u het wenselijk om nadere normen en criteria op te nemen in het Besluit en hierover in gesprek te gaan met dierenartsen?
Nadat het Besluit houders van dieren in juli 2014 in werking is getreden, heeft de NVWA samen met de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) een pilot over de handhaafbaarheid van artikel 3.4 «Fokken met gezelschapsdieren» opgezet. In een aantal gevallen blijkt de beoordeling of fokkers hun inspanningsverplichtingen voldoende nakomen complex, omdat het hier om een open norm gaat. Ik onderzoek in samenspraak met de NVWA, LID en enkele ngo’s hoe het verbod van het op een schadelijke manier fokken van dieren beter handhaafbaar te maken is. Ik streef er naar om medio dit jaar tot resultaten te komen.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) de toezichthoudende taken betreffende artikel 3.4 van het Besluit inzake het fokken met dieren op dit moment onvoldoende kunnen uitvoeren wegens zowel een gebrek aan capaciteit, het fijnmazige onoverzichtelijke veld van (hobby)fokkers, als het ontbreken van concrete normen en criteria? Zo nee, kunt u toelichten waaruit blijkt dat zij afdoende en effectief handhaven?
Zowel de NVWA als de LID houdt zich actief bezig met de handhaving op artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. In de praktijk is gebleken dat het lastig is om juridisch aan te tonen of een fokker er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat een dier wordt gefokt zonder erfelijke afwijkingen of schadelijke raskenmerken. Dit komt, zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, door de open normen die in de regelgeving gesteld zijn. In overleg met diverse partijen wordt daarom nu gezocht naar praktisch toepasbare criteria waaraan kan worden getoetst of fokkers voldoen aan de wet. Wanneer deze criteria geformuleerd kunnen worden, dan kunnen deze vervolgens gebruikt worden als handvatten bij handhaving door NVWA en LID.
Kunt u toelichten welke strafrechtelijke stappen volgen, wanneer een fokker na waarschuwing van de toezichthouder zijn leven niet betert? Klopt het dat het vooralsnog niet verder is gekomen dan een waarschuwing? Zo nee, hoe vaak is er reeds overgegaan op strafrechtelijke stappen en met welk resultaat?
Er zijn tot nu toe in het kader van eerdergenoemde pilot zes controles bij hondenfokkers uitgevoerd door twee gemengde inspectieteams van NVWA en LID. Bij de helft van de uitgevoerde inspecties was het oordeel «niet akkoord». Deze fokkers hebben een waarschuwingsbrief ontvangen. Daarnaast heeft naar aanleiding van een handhavingsverzoek ook een inspectie bij andere hondenfokkers plaatsgevonden. Ook bij deze fokkers was het oordeel «niet akkoord». Ook zij hebben een schriftelijke waarschuwing ontvangen. Er zullen hercontroles worden uitgevoerd.
In geval van overtredingen is de inzet van zowel bestuursrecht als strafrecht mogelijk en wordt gehandeld conform het interventiebeleid van de NVWA. NVWA kan een zaak aan het Openbaar Ministerie (OM) voorleggen, waarbij het OM beslist of strafrecht wordt ingezet. Indien strafrechtelijk wordt gehandhaafd, wordt een proces-verbaal opgemaakt. Het is dan aan de rechter te beoordelen welke maatregel de houder wordt opgelegd.
Hoe kijkt u aan tegen een voorstel om de bewijslast om te draaien, in die zin dat de controlerende instanties niet hoeven te bewijzen dat doorgefokte raskatten lijden en met gezondheidsproblemen en erfelijke gebreken kampen, maar dat fokkers worden verplicht hun katten te laten keuren, certificeren en chippen door een dierenarts, alvorens zij ter verkoop worden aangeboden?
Ik zet in op het spoor om artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren beter handhaafbaar te maken. Bovendien zal bij een omgekeerde bewijslast ook behoefte bestaan aan een eenduidige leidraad, wanneer het welzijn en de gezondheid van een dier door het fokken zijn benadeeld.
Bent u bereid om op korte termijn met Stichting Dier&Recht en dierenartsen van Caring Vets in overleg te treden over een sluitende aanpak om een einde te maken aan het fokken van, en handelen in, te ver doorgefokte katten en honden om zo een einde te maken aan het fokken van dieren met erfelijke gebreken, gezondheidsproblemen en lijden? Kunt u daarbij ook ingaan op de potentiële toegevoegde waarde van een gedragscode in de dierenartsenbranche?
Zoals ik op vraag 2 heb geantwoord, onderzoek ik al in samenspraak met de NVWA en de LID en enkele ngo’s (waaronder Stichting Dier&Recht), hoe het verbod op het schadelijk fokken van dieren beter handhaafbaar te maken is. Zinvolle bijdragen van partijen zal ik betrekken bij het verder uitwerken van criteria die invulling moeten geven aan het beter handhaafbaar maken van artikel 3.4.
Een gedragscode voor dierenartsen bestaat al. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) heeft voor haar dierenartsen een richtlijn erfelijke gebreken hond en kat (2015). Daarnaast is er een standpunt over erfelijke gebreken bij honden (2010) en een apart standpunt over schadelijke raskenmerken bij extreem kortsnuitige honden en katten (2017).
De balansen in TARGET2 en de daarmee verbonden risico’s |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eppo Bruins (CU), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven hoe groot de TARGET2-balans is op dit moment van elk van de landen die deelneemt aan de Euro?
Ja, zie onderstaande tabel. De omvang van de TARGET2-saldi wordt overigens ook maandelijks gepubliceerd op de website van de ECB.1
België
– 5
Cyprus
6
Duitsland
849
Estland
0
Frankrijk
– 17
Finland
71
Griekenland
– 61
Ierland
5
Italië
– 436
Letland
– 7
Litouwen
– 4
Luxemburg
192
Malta
4
Nederland
112
Oostenrijk
– 36
Portugal
– 84
Slovenië
– 1
Slowakije
10
Spanje
– 370
* De saldi zijn afgerond op EUR mrd.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in 2012 schreef: «Om de huidige risico’s die voortvloeien uit het Target-2 systeem te mitigeren is het dus noodzakelijk dat deze Europese maatregelen voortvarend blijven worden opgepakt»?1
In de passage uit die Kamerbrief3 werd gewezen op het belang van het nemen van maatregelen om zowel het vertrouwen in de lidstaten van de eurozone als in de in die lidstaten gevestigde banken te herstellen. Om de risico’s die voortvloeien uit het TARGET2 systeem te mitigeren werd in deze brief benadrukt dat het noodzakelijk was om deze maatregelen voortvarend op te pakken.
Zijn de TARGET2-saldi nu veel beter in evenwicht dan toen? Zo nee, wat zijn de oorzaken hiervan en welke acties acht u dan nu gewenst?
De TARGET2-saldi zijn na 2012 afgenomen, maar sinds 2015 weer toegenomen. De oorzaak van het opnieuw oplopen van TARGET2-saldi sinds begin 2015 verschilt echter wezenlijk in oorsprong van de oploop van TARGET2-saldi ten tijde van het begin van de crisis.
Naarmate de crisis zich verdiepte in 2011 begon de werking van de interbancaire markten binnen het Eurosysteem te verslechteren. In de ogen van investeerders ontstond een redenominatierisico, met kapitaaluitstroom uit zwakker geachte lidstaten als gevolg. Daarnaast kozen bedrijven en burgers uit kwetsbare lidstaten er tot op zekere hoogte voor tegoeden te verplaatsen naar banken in minder kwetsbare lidstaten. Het door kapitaaluitstroom ontstane financieringstekort voor commerciële banken werd opgevangen door vraaggedreven liquiditeit van het Eurosysteem.4 Dit uitte zich in oplopende TARGET2-saldi van NCB’s van eurolanden tegenover de ECB5; NCB’s van kwetsbare eurolanden kregen negatieve TARGET2-saldi en NCB’s van sterkere eurolanden kregen positieve TARGET2-saldi tegenover de ECB (grafiek).6 Oplopende TARGET2-saldi waren dus de tegenhanger van deze kapitaalstromen en waren gedurende de crisis indicatief voor de funding stress van banken in kwetsbare eurolanden. Daarmee waren deze saldi een belangrijke graadmeter voor de diepte van de crisis.7 Nadat percepties van redenominatierisico’s verminderden en het vertrouwen in banken uit kwetsbare eurolanden langzaam terugkeerde, daalde het beroep van banken op Eurosysteemfinanciering en daarmee ook de TARGET2-saldi (grafiek).
Sinds begin 2015 zijn TARGET2-saldi weer wat aan het oplopen (grafiek). Deze periode wordt gekenmerkt door aanbodgedreven liquiditeitscreatie via de monetaire aankoopprogramma’s. Deze oploop van TARGET2-saldi verschilt dus wezenlijk in oorsprong van de vraaggedreven oploop van TARGET2-saldi ten tijde van de crisis. Liquiditeitsverschaffing via kwantitatieve verruiming (QE) is in beginsel verdeeld aan de hand van de kapitaalsleutel van de ECB. Als deze liquiditeit echter ongelijk wordt aangehouden en er sprake is van grensoverschrijdende nettobetalingen, dan lopen TARGET2-saldi op.
QE heeft invloed op de ontwikkeling van TARGET2-saldi op een aantal manieren.8 Allereerst geven zowel de BIS9 als de ECB10 aan dat NCB’s ook obligaties aankopen van tegenpartijen die niet gevestigd zijn in de eurozone. Deze tegenpartijen moeten de transactie voldoen via een rekening bij een commerciële bank die via een NCB in de eurozone op het TARGET2-systeem is aangesloten. Hiervoor maken deze tegenpartijen gebruik van eurozone-branches van hun eigen niet-eurozone bank of van «correspondent banks» (banken gevestigd in de eurozone die betaaldiensten aanbieden aan niet-eurozonebanken). Zowel deze branches als correspondent banks zijn relatief vaak gevestigd in landen als Duitsland, Luxemburg en Nederland.11 Als gevolg hiervan ontstaan betaalstromen binnen de eurozone die worden verwerkt via het TARGET2-systeem en leiden tot oplopende TARGET2-saldi. Als tweede stelt de ECB12 dat NCB’s daarnaast obligaties aankopen van tegenpartijen die gevestigd zijn in een ander euroland. Ook dit veroorzaakt grensoverschrijdende transacties en leidt tot oplopende TARGET2-saldi. Ten slotte beïnvloedt de risicoperceptie van investeerders bij welke banken zij de liquiditeit die gegeneerd is onder het aankoopprogramma stallen, hetgeen tevens leidt tot betaalstromen binnen de eurozone met oplopende TARGET2-saldi als gevolg. Dit komt ook doordat er nog sprake is van enige fragmentatie in de interbancaire markt en blijvende risicopercepties ten opzichte van bepaalde banken in een aantal eurolanden.
Deelt u de mening van uw ambtsvoorganger dat het wenselijk is om de risico’s die voortvloeien uit het TARGET2-programma te mitigeren?
Vooropgesteld; TARGET2 is het betalingssysteem dat overboekingen registreert en afwikkelt tussen partijen die rekeningen aanhouden bij één van de nationale centrale banken in het eurogebied en dat in eigendom en beheer is van het Eurosysteem. Als zodanig maakt het TARGET2-systeem het vrije grensoverschrijdende verkeer van kapitaal in de EMU mogelijk en ondersteunt het de uitvoer van het gemeenschappelijke monetaire beleid van de ECB. TARGET2 is als zodanig een integraal onderdeel van een goed functionerende EMU, aangezien een monetaire unie enkel kan bestaan wanneer er grenzeloos en vrij betalingsverkeer tussen ingezetenen uit de verschillende lidstaten kan zijn.13
Zoals in de eerder in vraag 2 aangehaalde Kamerbrief werd aangegeven, is het van belang om de risico’s die voortvloeien uit het Target2-systeem zo goed als mogelijk te mitigeren. Zo zijn er de afgelopen jaren op Europees niveau belangrijke stappen gezet om de eurozone te versterken en de onderliggende onevenwichtigheden te verminderen. Zo zijn er stappen gezet met de oprichting van het permanente noodfonds ESM, de versterking van de Europese begrotingsregels zoals vastgesteld in het SGP en de introductie van de MEOP.14 Daarnaast zijn er maatregelen doorgevoerd ter versterking van de Europese bankensector. Zo zijn de kapitaaleisen voor banken de afgelopen jaren fors verhoogd en worden de komende jaren nog verdere stappen gezet om te komen tot een steviger raamwerk.15 Tot slot is ook het bankentoezicht in de eurozone via de Bankenunie op Europees niveau gebracht, net als de besluitvorming over ordentelijke afwikkeling en herstructurering van systeemrelevante banken. Al deze maatregelen hebben tot doel de stabiliteit van de muntunie en het vertrouwen in het Europese bankenstelsel te vergroten. Het is daarnaast de inzet van dit kabinet om de duurzame groei en stabiliteit van de eurozone ook in de toekomst te versterken16. Een stabiele eurozone met duurzame groei verhoogt de welvaart in de eurozone en kan daarmee tevens de potentiële risico’s die gepaard gaan met de programma’s van de ECB verlagen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief Toekomst van de EMU17 is het voor dit kabinet van belang om de risico’s in de reële economie en de financiële sector terug te brengen. Het kabinet is daarom voorstander van een strenge naleving van de begrotingsregels in het SGP, het beter benutten van de mogelijkheden van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure en het vervolmaken van de bankenunie conform de routekaart voor de bankenunie zoals opgesteld onder het Nederlands voorzitterschap in 2016. Deze maatregelen bevorderen het versterken van private en publieke buffers in de eurozone en kunnen zodoende verder bijdragen aan het reduceren van risico’s.
Klopt het dat de nationale Europese centrale banken hun eigen jaarrekening opmaken volgens de richtsnoeren van de ECB zelf en juist niet volgens de internationale accountantsstandaarden?2
Ja.
Klopt het dat die richtsnoeren uitgaan van continuiteit en dat er dus geen TARGET2-risico’s in meegenomen worden, zoals het risico dat een land de eurozone verlaat?
De ESCB-richtsnoeren maken geen veronderstelling ten aanzien van de continuïteit of discontinuïteit van de euro in het algemeen of de EMU in het bijzonder. Dit geldt ook voor de internationale accountingstandaarden, zoals IRFS.
Bent u bereid een analyse te laten maken die uitgaat van discontinuiteit na een periode van grote stress op de markten, die de TARGET2-balans verder doet oplopen?
Uit de vraagstelling is onduidelijk wat exact wordt verondersteld onder discontinuïteit na een periode van grote stress op de markten. Ik interpreteer de vraag als een scenario van uittreding van één of enkele landen waarbij de overgebleven landen wel in de muntunie blijven. Een ex-ante analyse van een dergelijk scenario is speculatief. Ex-post kunnen de crisisjaren rondom de periode 2011–2012 gelden als indicatie van de mogelijke mutatie van TARGET2-saldi in een periode van grote stress op de markten. Die periode ging gepaard met grote stress op de markten als gevolg van een gepercipieerd redenominatierisico.
Het is mogelijk dat in een hernieuwde periode van grote stress op de markten die gepaard zou gaan met gepercipieerde redenominatierisico’s zich in extremis een vergelijkbare ontwikkeling van TARGET2-saldi kan voordoen. Tegelijkertijd, staat de eurozone er echter stukken beter voor dan het geval was aan de vooravond van de crisis. Zoals ook in vraag 4 vermeld zijn er de afgelopen jaren op Europees niveau belangrijke stappen gezet om de eurozone te versterken en de onderliggende onevenwichtigheden te verminderen.
De risico’s die gepaard gaan met TARGET2-saldi zijn beschreven in de Kamerbrief over risico’s voor de Nederlandse Staat van het ECB beleid19 en staan ook beschreven in de beantwoording van vraag 10. Daarbij geldt dat alle andere vorderingen en verplichtingen van NCB’s tegenover de ECB, waaronder de TARGET2-saldi, tegen nominale waarde in de jaarrekeningen van NCB’s en de ECB worden opgenomen. In het hypothetische geval dat een lidstaat met een negatief saldo uit de eurozone stapt, blijven de verplichtingen van de NCB van het uit het Eurosysteem tredende land staan en dient dat euroland zijn verplichtingen volledig te vereffenen, zoals ook ECB-President Draghi meldde in een brief van 18 januari 2017 aan leden van het Europees parlement.20
Heeft de accountant van DNB op enig moment een analyse gemaakt van TARGET2 en heeft hij opmerkingen en/of bevindingen gemaakt? Zo ja, kunt u die delen met de Kamer en voorzien van een reactie?
De externe accountant van DNB onderzoekt jaarlijks de jaarrekening van DNB en geeft hierbij een accountantsverklaring af. De balanspost «vorderingen op het Eurosysteem» is onderdeel van de jaarrekening van DNB en derhalve ook onderdeel van de jaarrekeningcontrole door de externe accountant van DNB. De externe accountant heeft geen specifieke bevindingen gemeld m.b.t. deze balanspost.
Heeft enig toezichthouder ooit een opmerking gemaakt over het TARGET2-systeem? Zo ja, wanneer?
De ECB publiceert sinds september 2015 de TARGET2-saldi omdat de ECB waarde hecht aan transparantie.21 Dit doet de ECB op maandelijkse basis in de vorm van de maandultimostand en -gemiddelden van de ECB en aangesloten NCB’s, sinds respectievelijk mei 2008 en januari 2001. Daarnaast publiceert de ECB sinds augustus 2016 maandelijks het disaggregated financial statement of the Eurosystem waarin de omvang te vinden is van alle bilaterale vorderingen en verplichtingen van de NCB’s tegenover de ECB – waaronder de Target2-saldi – op de eerste of laatste vrijdag van de maand.
Heeft het kabinet of het Ministerie van Financiën op enig moment een inschatting gemaakt van de risico’s van TARGET2? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Ja, een inschatting van de risico’s omtrent TARGET2 is in een eerdere Kamerbrief omtrent TARGET222 aan bod gekomen en komt ook aan bod in de Kamerbrief over risico’s voor de Nederlandse Staat als gevolg van ECB-beleid.23
Sommige economen wijzen op de potentiële risico’s van het TARGET2-systeem indien een lidstaat de euro zou verlaten. Het kabinet merkt op dat dit een theoretisch vraagstuk is omdat het vertrek van lidstaten uit de eurozone niet aan de orde is. Het is belangrijk vast te stellen dat de TARGET2-saldi niet de schulden weerspiegelen tussen eurolanden onderling en ook niet de directe blootstelling van DNB op eurolanden met een negatief TARGET2-saldo. Net als alle andere vorderingen en verplichtingen van NCB’s tegenover de ECB24, zijn TARGET2-saldi feitelijk boekhoudkundige saldi die niet worden verrekend.
Mocht nu, in het hypothetische geval, een lidstaat uit de eurozone stappen, dan behoudt de betreffende NCB haar verplichtingen jegens de ECB. Tot deze verplichtingen behoort ook het TARGET2-saldo. Dit is in economisch opzicht niet anders dan onder de huidige situatie. Zoals ECB-President Draghi, in een boven reeds aangehaalde brief aangaf, dient een NCB van het uit het Eurosysteem tredende land haar verplichtingen tegenover de ECB volledig te vereffenen.
Zoals ook in paragraaf 2.3 van de Kamerbrief risico’s Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid beschreven, zullen (eventueel in Club van Parijs verband) in zo’n geval afspraken moeten worden gemaakt over eventuele problemen die voortkomen uit de verplichtingen van een uittredende NCB tegenover de ECB. In het uiterste geval zou de ECB dan een verlies kunnen lijden. Dit verlies van de ECB zal neerslaan bij de overgebleven NCB’s in de muntunie naar rato van het gecorrigeerde aandeel in de kapitaalsleutel, zoals eerder in deze brief uiteen is gezet. Eventuele verliezen voor NCB’s zijn dus niet afhankelijk van hun eigen netto vordering of verplichting tegenover de ECB.
Bent u bekend met plannen om het TARGET2-systeem meer in balans te krijgen? Zo ja, welke plannen? Zo nee, bent u bereid dit onderwerp op de Europese agenda te zetten?
Er zijn geen plannen op de Europese agenda om het TARGET2-systeem meer in balans te krijgen. Zoals ook in vraag 4 vermeld zijn er de afgelopen jaren op Europees niveau belangrijke stappen gezet om de eurozone te versterken en de onderliggende onevenwichtigheden te verminderen en is het daarnaast de inzet van dit kabinet om de duurzame groei en stabiliteit van de eurozone ook in de toekomst te versterken.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat negatieve TARGET2-balansen worden opgenomen in een indicator van staatsschuld in de Europese Unie?
Nee. TARGET2-saldi weerspiegelen niet de niveaus van overheidsschuld van de verschillende lidstaten en worden daarom niet meegenomen in een indicator van staatsschuld in de EU. TARGET2-saldi weerspiegelen de grensoverschrijdende cumulatieve nettobetalingen tussen partijen met rekeningen bij verschillende NCB’s die gefaciliteerd zijn door liquiditeit van het Eurosysteem.
Het bericht 'Kwetsbaarheid voor omkoping een reëel risico' |
|
Foort van Oosten (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwetsbaarheid voor omkoping een reëel risico»?1
Ja.
Kunt u aangeven of gemeenten voldoende mogelijkheden hebben om risicovolle functies te screenen op criminele antecedenten? Herkent u de zorg dat gemeenten kwetsbaar kunnen worden voor infiltratie door criminele organisaties? Welke bijdrage kunt u leveren om dit te voorkomen?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om voor gemeenteambtenaren, maar bijvoorbeeld ook voor vrijwilligers of ingehuurd personeel, die een integriteitsgevoelige functie (gaan) bekleden een VOG te laten aanvragen. Enkele gemeenteraden hebben in hun Reglement van Orde opgenomen dat de burgemeester – in het kader van een bredere risicoanalyse – een kandidaat-wethouder kan vragen een VOG aan te leveren. Daarnaast kunnen politieke partijen voor de door hen aangedragen kandidaten een VOG laten aanvragen. Voor de screening van aspirant-volksvertegenwoordigers en -wethouders is er het specifieke screeningsprofiel politieke ambtsdragers. Voor dat screeningsprofiel geldt een toets met onder meer een terugkijktermijn van tien jaren in plaats van de standaard terugkijktermijn van vier jaren. De screeningsautoriteit Justis onderzoekt het justitiële verleden van die persoon waarbij wordt gekeken naar antecedenten die relevant zijn voor de betreffende functie.
Inzicht in beïnvloeding van criminelen op het lokale bestuur is relevant en noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke kwetsbaarheid van het lokale bestuur, aantasting van het functioneren van de (lokale) democratie en de rol die in toenemende mate verwacht wordt van het lokale bestuur in het bestrijden van ondermijnende criminaliteit en de daarbij noodzakelijke weerbaarheid. Om die reden is er de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor het bevorderen van de bestuurlijke integriteit en zijn diverse maatregelen getroffen ter verbetering van een weerbaar lokaal bestuur.
Voorbeeld daarvan is het Netwerk Weerbaar Bestuur dat in november 2017 op initiatief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is opgezet.2 Dit Netwerk zal bijdragen aan het vormgeven van een versterkte preventieve inzet ten aanzien van de bescherming van de veiligheid en integriteit van politieke ambtsdragers. Het ontwikkelen van meer preventief georiënteerde beveiligingsmaatregelen, maar ook het doorontwikkelen van het screeningsbeleid maken hiervan onderdeel uit. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (verder Minister van BZK) verkent op dit moment mogelijke uitbreidingen in het instrumentarium voor screening van politieke ambtsdragers en zal uw Kamer over de uitkomst informeren.
Daarnaast heeft het onderzoek «Criminele beïnvloeding van lokaal bestuur» plaatsgevonden, waarover uw Kamer per brief van 5 oktober 2017 is geïnformeerd.3 Het onderzoek heeft een eerste indicatie van de aard en omvang van de problematiek opgeleverd en het is belangrijk om deze resultaten nader te duiden. Het Netwerk Weerbaar Bestuur zal ook betrokken worden bij de komende periode te organiseren expertsessies met decentraal bestuur, (beroeps)-verenigingen en wetenschappers om de uitkomsten van het onderzoek zowel op een academisch als op een meer concreet niveau te bespreken. De uitkomsten van de expertsessies bieden de mogelijkheid om met de geduide resultaten een volgende stap te maken naar een weerbaarder lokaal bestuur. Uw Kamer zal over de uitkomsten van deze expertsessies worden geïnformeerd.
Verder is in de brief van 19 december 2017 aan uw Kamer over de «Evaluatie Veilige Publieke Taak en borging resultaten VPT: Integer en Veilig werken» aangekondigd dat de Minister van BZK een onderzoek uitvoert naar de screening van ambtenaren door gemeenten.4 Dit onderzoek wordt naar aanleiding van eerdere signalen van gemeenten over de risico’s van ondermijnende criminaliteit uitgevoerd. Het onderzoek moet duidelijkheid geven over de bestaande mogelijkheden en relevante juridische kaders, over de aard van de risico’s voor de integriteit en over passende maatregelen inclusief eventuele wettelijke uitbreiding van screeningsmethodieken voor (gemeentelijke) werkgevers. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, zal bezien worden of, en zo ja welke, passende maatregelen dienen te worden getroffen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Voorzitter van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters dat voor risicovolle functies het overleggen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) onvoldoende is?
Het overleggen van een VOG alleen is inderdaad onvoldoende voor het afdekken van integriteitsrisico’s. Met de VOG wordt aan de hand van de registratie in het Justitieel Documentatieregister (het zogenaamde strafblad) beoordeeld of strafbare gedragingen in het verleden een risico kunnen opleveren in de functie die betrokkene wil gaan bekleden. De afgifte van een VOG is een momentopname die alleen iets zegt over gedrag uit het verleden. Deze toets is niet «allesomvattend». De VOG dient daarom in alle gevallen onderdeel uit te maken van een breder gehanteerd integriteitsbeleid om effectief te (kunnen) zijn. Hiervoor zijn verschillende handreikingen beschikbaar. Zo heeft de VNG de toolkits integriteit beschikbaar gesteld die praktische informatie geven over de verschillende aspecten van integriteit voor ambtenaren en bestuurders.
Zijn de huidige screeningsprofielen inzake een VOG in uw ogen voldoende toereikend om te voorkomen dat bijvoorbeeld informatie over strafrechtelijke onderzoeken weglekt? Zo nee, welke aanscherpingen bent u voornemens door te voeren? Op welke termijn kunnen deze aanscherpingen verwacht worden?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven, dient de VOG onderdeel te zijn van een breder palet aan maatregelen om risico’s in te perken. De VOG fungeert als verleng- of sluitstuk. De screeningsprofielen die worden gehanteerd bij de VOG-screening volstaan en behoeven geen aanpassing. Binnen het algemene screeningsprofiel met risicogebied «informatie» is het omgaan met vertrouwelijke informatie één van de aspecten die een rol spelen. Het is aan de werkgever, of bijvoorbeeld bij een (kandidaat-)wethouder de politieke partij, om bij de VOG-aanvraag de veiligheidsrisico’s in te schatten en het juiste risicogebied aan te geven. Een verdere inperking van risico’s kan mogelijk worden gezocht in de uitbreiding van de bron die wordt gebruikt bij de VOG-screening. Zoals bij uw Kamer bekend, bereid ik een wetsvoorstel voor waarbij voor bepaalde kwetsbare functies binnen het veiligheidsdomein de VOG niet alleen kan worden geweigerd op basis van justitiële documentatie, maar ook op basis van politiegegevens. Ik verwacht dit wetsvoorstel in de loop van 2018 aan de Raad van State te kunnen voorleggen voor advies.
Verdient het aanbeveling om informatie bekend bij het Landelijk Bureau Bibob te betrekken bij VOG's die worden aangevraagd ten behoeve van risicovolle functies binnen de (gemeentelijke) overheid? Past dat binnen het takenpakket van het bureau? Welke toegevoegde waarde zou dat kunnen hebben?
Het Landelijk Bureau Bibob (hierna: het LBB) heeft de wettelijke taak bestuursorganen te adviseren over de mate van gevaar van misbruik van vergunningen, subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties. In het huidige wettelijke kader verzamelt en analyseert het LBB de informatie uitsluitend ten behoeve van dat advies. Het valt thans niet binnen de wettelijke taak van het LBB om informatie te verzamelen en te analyseren van een ieder die een VOG-screening aanvraagt. Het betrekken van nieuwe bronnen bij een VOG-screening vergt grondig onderzoek naar onder meer de meerwaarde, juridische en praktische implicaties. Overigens is niet alle informatie die bekend is bij het LBB vanzelfsprekend relevant voor het screenen van personen met een gevoelige functie.
Welke andere screeningsmogelijkheden zijn voorhanden voor gemeenten of overheidsdiensten in het kader van een betrouwbare overheid? Bent u van mening- al dan niet na aanscherping – gemeenten en overheidsdiensten daarmee een passende screening kunnen uitvoeren voor risicovolle beroepen? Zo nee, welke stappen mogen van uw zijde worden verwacht om wel tot een passend screeningsniveau te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat psychische hulp aan kwetsbare jongeren ernstig in gevaar is |
|
Nine Kooiman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat medewerkers in de jeugd-ggz aangeven dat jongeren met grote psychische problemen te laat of soms helemaal niet geholpen worden omdat het budget van de betrokken gemeente op is?1
Een kwetsbaar kind dat acuut zorg nodig heeft, moet altijd zo snel mogelijk worden geholpen. Eventuele bestuurlijke of financiële vraagstukken mogen nooit een reden zijn om een kind niet tijdig te behandelen. Ik heb met gemeenten en jeugdhulpaanbieders de afspraak gemaakt wachttijden op regionaal niveau inzichtelijk te maken en afspraken hierover in de inkoopcontracten van 2018 te verwerken. Als er een onevenwichtigheid is tussen vraag en aanbod, dienen de partijen zich tot het uiterste inspannen om tijdige passende hulp aan te bieden binnen professioneel aanvaardbare tijden. Van alle gemeenten en aanbieders verwacht ik dat zij die verantwoordelijkheid nemen. En dat zij regionale expertteams inzetten met overwicht en doorzettingsmacht, om die jeugdigen, die onmiddellijke hulp behoeven, met spoed naar het best beschikbare aanbod te geleiden.
Met de decentralisatie is een goede beweging in gang gezet, maar we zijn er nog niet. Een dergelijke grote verandering heeft nu eenmaal tijd nodig. Ordening, uniformering en samenwerkingsbereidheid is nodig. Om rust te creëren en daarmee ruimte voor vernieuwing. Maar ook om de continuïteit van specialistische hulp te borgen.
Is het waar dat in veel situaties behandelingen met grote vertraging wordt gestart omdat toestemming van de lokale ambtenaar ontbreekt? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat gemeenten en aanbieders verantwoordelijk zijn om tijdig passende hulp aan jeugdigen aan te bieden. Als een mogelijk vertraging van de behandeling zich toch voordoet, kan een beroep gedaan worden op de bestaande klachtenregelingen en in het uiterste geval op de gemeenteraad om omissies in de toekenning en/of beschikking kenbaar te maken. Overigens zijn er gemeenten die beschikkingsarm werken en deze alleen afgeven als een cliënt aangeeft bezwaar te willen maken tegen het voorgestelde aanbod.
Wat vindt u ervan dat zo’n 60 procent van de kinderpsychiaters, -psychologen en andere professionals in de jeugd-ggz aan het eind van het jaar soms geen nieuwe intakes meer kunnen doen vanwege budgetplafonds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Budgetplafonds gelden in de inkooprelatie tussen gemeenten en aanbieders. Jeugdigen mogen hier niet de dupe van worden. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat bijna driekwart van professionals die werken in de jeugd-ggz aangeven dat groeiende wachtlijsten ten grondslag liggen aan de gebrekkige organisatie bij hun gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, dienen gemeenten en aanbieders, waar een onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod zich voordoet, zich tot het uiterste in te spannen om tijdige en passende hulp aan te bieden binnen professioneel aanvaardbare tijden. Het komt inderdaad voor dat bij een aanbieder wachtlijsten ontstaan. Dat hoeft geen probleem te zijn als in de regio voldoende vergelijkbaar aanbod beschikbaar is.
Voor wachttijden worden veel verschillende redenen aangedragen in het artikel van het AD, zoals de budgetplafonds, de gebrekkige gemeentelijke organisatie of wijkteams die kinderen te lang vasthouden. Wachtlijsten kunnen juist ook worden veroorzaakt doordat instellingen onnodig kinderen op de wachtlijst laten staan in plaats van doorverwijzen naar collega-instellingen. En soms willen ouders wachten totdat een hulpverlener vrijkomt waarin zij vertrouwen hebben.
In het NJI-onderzoek over wachtlijsten in historisch en internationaal perspectief, dat de Kamer bij brief van 2 juni 2017 heeft ontvangen, wordt aangegeven dat wachtlijsten een moeilijk grijpbaar fenomeen zijn. Mijn voorganger heeft aanbieders en gemeenten gevraagd wachtlijsten op regionaal te publiceren en afspraken te maken over hoe ermee om te gaan. Tevens verwacht ik veel van de regionale expertteams.
Ten slotte kunnen aanbieders en gemeenten zelf ook onderzoek doen naar werkelijkheden achter veronderstellingen. Een goed voorbeeld hiervoor is de gemeente Roerdalen. Deze gemeente heeft kwalitatief onderzoek verricht naar factoren die leiden tot het gebruik maken van specialistische jeugdhulp.www.roerdalen.nl/portal/nieuws_42665/item/onderzoek-jeugdhulp-Roerdalen_107479.html
Wat vindt u ervan dat 87 procent van de professionals in de jeugd-ggz aangeven dat de werkdruk oploopt, zij meer uren kwijt zijn aan administratie, dat tweederde ervaart dat zij minder tijd hebben om een goede diagnose te stellen en te bepalen welke hulp een jongere nodig heeft? Wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het zorgwekkend dat hulpverleners aangeven dat de administratieve lasten zijn gestegen en dat dit ten koste gaat van de tijd die zij aan zorg kunnen besteden. De aanpak van de administratieve lasten heeft ook de komende kabinetsperiode prioriteit. Het Regeerakkoord bekrachtigt de ingeslagen weg. Er loopt een aantal trajecten uitgevoerd door de VNG, de branches voor aanbieders en mijn ministerie. Een van de belangrijkste maatregelen is het programma Informatievoorziening Sociaal Domein, waarin onder meer uitvoeringsvarianten en standaarden voor berichtenverkeer zijn uitgewerkt. Ik vind het belangrijk dat we het gebruik van die uitvoeringsvarianten blijven stimuleren. Voor het verplicht gebruik van standaarden voor het berichtenverkeer heb ik op 21 december 2017 een wetsvoorstel regionale samenwerking en vermindering uitvoeringslasten naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarnaast wil ik graag spreken met de sector over aanvullende voorstellen om de lasten nog verder terug te dringen.
Voorts heb ik het initiatief genomen samen met mijn ambtsgenoot van J&V om door middel van een verkennend arbeidsmarktonderzoek inzicht te krijgen in de knelpunten (waaronder werkdruk) op de arbeidsmarkt voor jeugdhulpprofessionals en welke oplossingen er mogelijk zijn.
Wat vindt u ervan dat arbeidsvoorwaarden versoberd zijn en dat er minder budget is voor bijscholing? Hoe gaat u dit oplossen?
Het moet aantrekkelijk zijn voor jeugdhulpprofessionals om in de jeugdhulp te werken. Goede arbeidsvoorwaarden en voldoende budget voor bijscholing kunnen hieraan bijdragen. Ze zijn onderdeel van «goed werkgeverschap», dat wil zeggen dat werkgevers een aantrekkelijke werkomgeving bieden aan (huidige en toekomstige) werknemers. Hiervoor zijn werkgevers en werknemers gezamenlijk verantwoordelijk aan de cao-tafel.
De vraag in hoeverre factoren die te maken hebben met arbeidsvoorwaarden en beschikbaarheid van budget voor bijscholing in de huidige situatie van invloed zijn op de in- en uitstroom van jeugdhulpprofessionals, wordt betrokken bij het in mijn antwoord op vraag 5 genoemde arbeidsmarkt verkennend onderzoek in het jeugdhulpdomein.
Overigens wijs ik u er op dat ik werkgevers via het SectorplanPlus Zorg en Welzijn reeds in staat stel om (via regionale sectorplannen) opleidingsprojecten voor nieuwe werknemers te financieren. In dat kader stel ik voor de gehele sector tot 2022 € 325 mln. beschikbaar. Jeugdhulp maakt hier onderdeel van uit. Deze middelen maken deel uit van de verdere ontwikkeling van de zorg- en welzijnsbrede aanpak voor de arbeidsmarkt. Dit voorjaar ontvangt u hierover meer informatie.
Wat vindt u ervan dat slechts 13 procent van de professionals in de jeugd-ggz nog vertrouwen in heeft dat de huidige problemen opgelost worden? Hoe gaat u dit vertrouwen terug winnen?
Het beeld dat naar voren gebracht is in het betreffende AD artikel naar aanleiding van het onderzoek van Investico, dient mijns inziens te worden genuanceerd. Ik deel echter de naar voren gebrachte zorgen. Het is een niet een geheel nieuw beeld (groot deel zaken speelde ook al voor de invoering van de Jeugdwet). Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven, is met de decentralisatie een goede beweging in gang gezet. Maar we zijn er nog niet. Daarom lopen er de nodige acties o.a. op het terrein van wachttijden, terugdringen administratieve lasten, ordening en uniformeren van het zorglandschap, kwaliteit wijkteams en een arbeidsmarktverkennend onderzoek.
Daarnaast verwacht ik ook dat de jeugd ggz sector zelf haar verantwoordelijkheid neemt in het oplossen van problemen. Bijvoorbeeld dat er heldere informatie moet komen over wachttijden, dat jeugdhulpaanbieders kinderen doorverwijzen als het budgetplafond is bereikt en dat er meer integrale hulp voor geestelijke en gedragsproblematiek tot stand komt. Verder dat kennis en kunde (van de specialistische hulp) in alle segmenten van jeugdhulpverlening beschikbaar komt, dat ouders en kinderen door de behandelaar bij de hand worden genomen bij het vinden van de juiste zorg en ondersteuning en dat de hulp aansluit bij wat kinderen en ouders echt nodig hebben. Hierover ga ik met de sector in gesprek.
Kunt u toelichten hoe de gedoogplicht in de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) van 1927 zich verhoudt tot de vrije onderhandelingen over schadevergoedingen tussen de beheerder van het hoogspanningsnetwerk en grondeigenaren die hun grond beschikbaar stellen?
Voor de aanleg en instandhouding van een hoogspanningsverbinding moet de netbeheerder gebruik kunnen maken van een strook grond (de zakelijk recht strook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. De breedte van deze strook is onder meer afhankelijk van het masttype, de spanning en het aantal circuits van de verbinding. Voor deze strook spreken grondeigenaren en/of -gebruikers met de netbeheerder een recht van opstal af. Bij de vestiging van dit zakelijke recht dient het wettelijke principe van volledige schadeloosstelling te worden gehanteerd. Volledige schadeloosstelling betekent dat een grondeigenaar en/of -gebruiker voor en na de vestiging van het recht van opstal in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie moet verkeren.
De Belemmeringenwet Privaatrecht 1927 kan pas ter sprake komen als de netbeheerder en grondeigenaren geen overeenstemming kunnen bereiken over de vestiging van het zakelijk recht. De netbeheerder zal wel eerst een serieuze poging moeten doen om met de eigenaar tot overeenstemming te komen. Als dit zogenoemde minnelijke overleg niet tot overeenstemming leidt kan onder bepaalde vereisten een gedoogplicht worden opgelegd. Voordat een gedoogplicht kan worden opgelegd aan een eigenaar dient de Minister van Infrastructuur en Waterstaat te hebben vastgesteld dat de verzoeker om een gedoogplicht een voldoende serieuze en redelijke poging heeft gedaan om zelf met de eigenaar tot overeenstemming te komen. Tegen het opleggen van een gedoogplicht is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Kunt u de afkoop- en vergoedingsregelingen van alle huidige hoogspanningsmasten in kaart brengen en daarbij ingaan op hoe vaak de netwerkbeheerder aanspraak deed op de gedoogplicht, en in hoeveel gevallen de schadevergoeding is afgekocht? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
De afkoop- en vergoedingsregelingen die betrekking hebben op bestaande hoogspanningsmasten zijn privaatrechtelijke afspraken tussen de netbeheerder en individuele grondeigenaren en/of gebruikers. Ik heb geen overzicht van uitkomsten van onderhandelingen in individuele situaties.
In zijn algemeenheid kan ik hierover wel het volgende melden. De schadevergoeding die grondeigenaren en andere rechthebbenden in het minnelijk overleg door de landelijke netbeheerder TenneT TSO BV wordt geboden, is gebaseerd op het systeem van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Dit houdt in dat volledige schadeloosstelling wordt geboden. Volledige schadeloosstelling betekent dat een grondeigenaar en/of -gebruiker voor en na de vestiging van het recht van opstal in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie moet verkeren.
Met branchevereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) zijn in 2013 daarnaast verschillende soorten andere vergoedingen overeengekomen. Naast de schadeloosstelling ontvangen de rechthebbenden voor het meewerken aan het afsluiten van een zakelijk recht overeenkomst van TenneT eenmalig een afsluitvergoeding voor het zakelijk recht. Voor het meewerken aan het kunnen inrichten van een werkterrein ontvangt de gebruiker van het betreffende perceel de meewerkvergoeding werkterrein. De hoogte van deze vergoedingen zijn in overleg met LTO-Nederland bepaald.
Omdat noch de afsluitvergoeding zakelijk recht noch de meewerkvergoeding werkterrein schadevergoedingen zijn, worden deze na het opleggen van een gedoogplicht niet toegekend. Een en ander is uitgewerkt en toegelicht in het schadebeleid van TenneT (Schade- en vergoedingengids).1
Kunt u inzichtelijk maken in hoeveel gevallen er sinds 2013 overeenkomstig is gehandeld met de in datzelfde jaar met branchevereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) overeengekomen vergoeding? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 zijn met LTO afspraken gemaakt over de hoogte van verschillende soorten vergoedingen. In deze afspraken ligt de borging besloten dat in voldoende mate rekening wordt gehouden met belangen van agrariërs. TenneT hanteert daarom voor het minnelijk overleg een standaard vergoedingensystematiek en standaard zakelijk recht overeenkomsten met Algemene Bepalingen op basis van de in 2013 met LTO gesloten Bestuursovereenkomst. Individuele grondeigenaren en andere rechthebbenden worden sindsdien dus ook geen andere vergoedingen of andere voorwaarden aangeboden dan nu op grond van de Algemene Bepalingen bestaan.
In welke mate bent u van mening dat, gezien de liberalisering, internationalisering en verzelfstandiging van de hoogspanningsinfrastructuur, de grondeigenaar bij de aanleg van een leiding (op of onder zijn grond) naast de passende schadevergoeding een vergoeding toekomt voor het medegebruik van zijn eigendom ten behoeve van de leiding?
Zoals gezegd is het vestigen van een recht van opstal door de netbeheerder een overeenkomst van privaatrechtelijke aard. Voor de overeenkomst stelt de wet als minimumvereiste dat volledige schadeloosstelling moet zijn geborgd. Het staat partijen echter vrij om bovenwettelijke afspraken te maken over andere soorten vergoedingen. Een deel van de afspraken die met LTO zijn gemaakt over vergoedingen zijn bovenwettelijk. Dat geldt voor de afsluitvergoeding en voor de meewerkvergoeding. Een vergoeding voor medegebruik zou ook vallen in de categorie bovenwettelijke afspraken. Nu de wet hiertoe niet verplicht vind ik het aan de netbeheerder om te bezien of dit past binnen de uitvoering van zijn wettelijke taak. TenneT geeft aan dit niet passend te vinden vanwege de verantwoording die TenneT moet afleggen aan de ACM voor het doelmatig omgaan met middelen.
Is het u bekend dat er grondeigenaren zijn die de destijds overeengekomen afkoopsommen beleven als onder pressie afgedwongen en bent u van mening dat deze, in het licht van de ontwikkelingen nadien, niet meer van deze tijd zijn en redelijkerwijs aangepast dienen te worden naar de actuele maatstaven? Bent u bereid in gesprek te gaan met betreffende grondeigenaren?
Over in het verleden gemaakte afspraken over afkoopsommen zijn eerder vragen gesteld door de leden Çegerek, Leenders en Jacobi (allen PvdA) (ingezonden 24 februari 2017, kenmerk 2017Z03288). In de beantwoording daarvan is aangegeven dat het principe van schadeloosstelling altijd en overal is toegepast, onafhankelijk van de periode waarin de schadevergoeding is afgesproken. De manier waarop de schade is vergoed, bijvoorbeeld via een eenmalige afkoopsom of via een jaarlijkse vergoeding, kan wel verschillen en dat is ook wettelijk toegestaan.
Sinds eind jaren ’80 wordt schade vergoed door middel van een jaarlijkse mastvergoeding. Daarvoor was er in bepaalde gevallen ook wel sprake van eenmalige afkoop. Dit verschil in vergoedingensystematiek is terug te voeren op het feit dat de verschillende netten (150 kV en 220/380 kV) in handen zijn geweest van verschillende netbeheerders. Inmiddels zijn al deze netten in handen van TenneT en wordt bij nieuwe verbindingen dezelfde vergoedingensystematiek gehanteerd.
Nu bij in het verleden gemaakte afspraken het wettelijke principe van volledige schadeloosstelling is gehanteerd zie ik geen aanleiding om afspraken aan te passen. Het staat grondeigenaren uiteraard vrij de destijds gemaakte afspraken door de rechter te laten toetsen.
De fipronilschade van pluimveehouders |
|
Carla Dik-Faber (CU), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «EC: België mag schade van pluimveehouders vergoeden» uit Boerderij Vandaag?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de Europese Commissie dat de fipronilcrisis een bijzondere gebeurtenis is waarvoor de regels van ongeoorloofde staatssteun niet toegepast hoeven te worden? Zo nee, waarom niet?
Ook voor staatssteun die door een lidstaat wordt verleend voor een buitengewone gebeurtenis geldt dat zij niet ongeoorloofd mag zijn, maar als verenigbaar met de interne markt moet kunnen worden aangemerkt. In het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie is bepaald dat steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen verenigbaar zijn met de interne markt (artikel 107, tweede lid, onderdeel b). De steunmaatregelen moeten binnen de staatssteunkaders passen.
De Europese Commissie (EC) heeft in haar staatssteunrichtsnoeren voor de landbouw- en de bosbouwsector aangegeven onder welke voorwaarden steun in verband met natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen verenigbaar is met de interne markt. De lidstaat die steun wil verlenen, beoordeelt of er sprake is van een buitengewone gebeurtenis. Dat begrip moet volgens de staatssteunrichtsnoeren restrictief worden geïnterpreteerd. Uit de beschikkingenpraktijk van de EC volgt dat van een buitengewone gebeurtenis geen sprake is als risico’s op verontreiniging van voor mensen bestemde voedingsmiddelen voor de producenten voorzienbaar waren of voorkomen hadden kunnen worden. Van een buitengewone gebeurtenis in de zin van het VWEU kan dus enkel sprake zijn als het gaat om producenten die het slachtoffer zijn geworden van een situatie waarin hun verantwoordelijkheid op geen enkele wijze ter discussie kan worden gesteld. De vraag of sprake is van een buitengewone gebeurtenis, moet per geval worden beoordeeld en kan per lidstaat verschillen. De beslissing van de Belgische overheid om steun te verlenen en het oordeel van de EC daarover gelden alleen voor de Belgische situatie.
Is het besluit van de Europese Commissie nu reden voor u om het standpunt van het vorige kabinet over de verenigbaarheid van het Belgische verzoek met de Europese staatssteunkaders, namelijk dat «schade veroorzaakt door menselijk handelen dat niet mogelijk zou maken», te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?2
Ik wil niet voorbij gaan aan de impact die de fipronilcrisis heeft gehad op de getroffen bedrijven en de bijhorende gezinnen. Wel hecht ik aan een duidelijk onderscheid van verantwoordelijkheden zoals ik in deze antwoorden uiteen zet. De feiten en ontwikkelingen in België doen niet af aan het Nederlandse standpunt rond compensatie. Anders dan in België is het betreffende middel (DEGA 16, zonder de toevoeging van fipronil) in Nederland niet toegelaten. Compensatie door de overheid is niet aan de orde als schade is veroorzaakt door het handelen van private partijen. Het is de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om over de hele keten te borgen dat voedsel veilig wordt geproduceerd en toe te zien op de geschiktheid van de middelen die op een bedrijf worden gebruikt. Daarom is de directe schade primair een zaak en verantwoordelijkheid van de betrokken bedrijven zelf, waarbij ik besef dat deze situatie een aantal bedrijven hard raakt. Daarnaast ben ik van mening dat gezien de lopende juridische procedure terughoudendheid geboden is. Het staat bedrijven overigens vrij naar de civiele rechter te stappen om de schade op de veroorzakers te verhalen.
Welk gevolg heeft de opmerking van de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken «wij zullen scherp in de gaten houden hoe de Belgen en de Commissie daarmee verder omgaan» in de praktijk gehad? Zijn er gesprekken met de Europese Commissie gevoerd over het Belgische pakket?3
De goedkeuringsbesluiten voor België werden op 12 januari jl. openbaar gemaakt door de Europese Commissie. Daaraan voorafgaand zijn er gesprekken op ambtelijk niveau geweest met de Europese Commissie over de voorwaarden waaronder steun in verband met buitengewone gebeurtenissen verenigbaar is met de interne markt.
Kunt u feitelijk aangeven wat het precieze pakket is waar de Europese Commissie goedkeuring voor heeft gegeven aan de Belgen?
Er zijn twee steunregelingen goedgekeurd, een van de federale overheid en een van de Waalse overheid.
+ 20 weken niet-gebruik voor de leeftijdscategorie 17–35 weken;
+ 16 weken niet-gebruik voor de leeftijdscategorie 36–50 weken;
+ 12 weken niet-gebruik voor de leeftijdscategorie 50–82 weken.
Het totale compensatiebedrag mag niet hoger zijn dan het schadebedrag. Het compensatiebedrag is de optelsom van de compensatie van de federale overheid en de Waalse overheid. Bij het bepalen van de schade wordt ook rekening gehouden met vergoedingen van een verzekering of schadevergoeding vanwege aansprakelijkheid van derden.
Deelt u de mening dat er nu een ongelijk speelveld ontstaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om het speelveld voor onze Nederlandse pluimveehouders weer gelijk te trekken?
De EC heeft geoordeeld dat de steunmaatregelen die de Belgische overheid heeft genomen naar aanleiding van de fipronilcrisis proportioneel zijn en verenigbaar zijn met de interne markt. De EC heeft de exclusieve bevoegdheid om staatssteun verenigbaar te verklaren met de interne markt. De EC heeft in haar besluiten niet geconstateerd dat er door de steunmaatregelen van de Belgische overheid een (oneerlijke) verstoring van de concurrentie met pluimveehouders in andere lidstaten ontstaat. Dat zijn de spelregels die binnen de Europese Unie worden gehanteerd.
Heeft u in kaart gebracht hoe andere Europese landen hun pluimveesector ondersteunen en welke kosten brengen andere Europese landen de pluimveehouders met betrekking tot de fipronilcrisis in rekening? Kan hiervan een overzicht worden verstrekt?
Het middel fipronil is voornamelijk in België en Nederland toegepast bij de primaire productie van pluimvee en eieren. Naast de steunmaatregelen van de federale Belgische overheid en Wallonië (zoals weergegeven in het antwoord op vraag 5) heeft Vlaanderen het voornemen bekend gemaakt € 3 miljoen vrij te maken voor steunmaatregelen in het kader van het fipronil-incident gericht op de analyse en verwerking van mest en reinigingswater.
Kunt u aangegeven welke kosten met betrekking tot fipronil de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voornemens is door te berekenen aan de pluimveesector c.q. -keten? Kan een indicatie gegeven worden van het totale bedrag voor respectievelijk de pluimveehouderij en de rest van de keten?
Op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 882/2004 dienen de kosten voor de officiële controles na vaststelling van een niet-naleving te worden verhaald bij de exploitanten die verantwoordelijk zijn voor die niet-naleving. Dit houdt in dat nadat een verontreiniging met fipronil is vastgesteld de kosten voor volgende monsternames en laboratoriumanalyses ten laste van de bedrijven worden gebracht. De eerste inspectie wordt vanuit een handhavende verantwoordelijkheid gedaan door de NVWA en de kosten daarvan komen ten laste van de overheid. Indien op een bedrijf een verontreiniging is aangetroffen zullen in principe op basis van de hierboven genoemde verordening volgende monsternames en analyses (welke veelal gedaan worden op verzoek van pluimveehouders) doorbelast worden op basis van de regeling NVWA-tarieven.
Op basis van de stand van zaken per 1 december 2017 zijn de kosten gemaakt vanaf deze tweede monstername bij pluimveehouders tussen de € 0,7 en 1,3 miljoen. Deze kosten zijn nog niet doorberekend aan de betreffende pluimveehouders.
Herinnert u zich dat de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken indertijd heeft aangegeven op zoek te gaan naar manieren om pluimveehouders te hulp te schieten? Kunt u een overzicht geven van de hulp aan pluimveehouders waar de Staatssecretaris op doelde?
Uw Kamer is op 16 augustus 2017 door de toenmalig Staatssecretaris van Economische Zaken geïnformeerd over ondersteuning waar dit nodig, mogelijk en evenredig is en die gericht is op herstel van consumentenvertrouwen en om de markt weer op gang te helpen in Nederland en elders in Europa (met name Duitsland) (Kamerstuk 26 991, nr. 488). Het betreft de Borgstelling MKB-kredieten (uitstel van aflossing voor lopende borgstellingen, het verlenen van aanvullende kredieten voor o.a. nieuwe leghennen), uitstel voor betalingen aan de overheid (Diergezondheidsfonds, Belastingdienst), indien gewenst openstelling van de garantstelling werkkapitaal, € 200.000 voor de sector voor het inhuren van expertise of nader onderzoek om technische vragen te beantwoorden en sociale hulpverlening. In het Algemeen Overleg over fipronil in eieren in uw Kamer op 24 augustus 2017 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Economische zaken aangegeven dat bedrijven voorlopig ook geen rekeningen voor retributies van de NVWA krijgen.
Verder faciliteert mijn ministerie waar mogelijk bij het oplossen van knelpunten, bijvoorbeeld bij het afvoeren van fipronilhoudende mest. Daarnaast is in overleg met de sector geconstateerd dat vooral de situatie in Duitsland aandacht verdient als het gaat om beschadigd consumentenvertrouwen. Ik heb daarom financieel bijgedragen aan de presentatie van de sector op de Grune Woche. Tijdens mijn rondgang op de beurs met de pers heb ik de stand van de sector uitgebreid aangedaan. Om de Duitse pers te laten zien hoe de ketenpartijen gezamenlijk op transparante wijze de kwaliteit van Nederlandse eieren waarborgen, zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland later dit jaar een tweedaags bezoek organiseren voor Duitse vakjournalisten. Ook is mijn ministerie in overleg met de pluimveesector, provincie Gelderland, enkele gemeenten en het Poultry Expertise Centre in Barneveld over een plan van aanpak voor de bestrijding van vogelmijten/bloedluizen. Dit plan zal onder andere met inzet van de topsector Agri&Food worden uitgevoerd. Over bovengenoemde ondersteuning is uw Kamer geïnformeerd op 6 december 2017 (Kamerstuk 26 991, nr. 515).
Kunt u aangeven welke aanvullende Europese financiële middelen ter beschikking staan aan lidstaten voor de ondersteuning van getroffen pluimveehouders?
Er zijn geen Europese financiële middelen voor ondersteuning van door het fipronilincident getroffen pluimveehouders.
Winterweer op het spoor |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen dat er ongeveer 60 (wissel)storingen door winterweer waren?1
Ja.
Kent u ook de wintermaatregelen die ProRail door kan voeren als er slecht weer op komst is?2
Ja. ProRail en NS zetten zich met de seizoensaanpak in om de treindienst bij elk weertype veilig en betrouwbaar te houden. Ter voorbereiding op de winter treffen ProRail en NS elk jaar maatregelen die zich met name richten op het voorkomen van verstoringen aan de infrastructuur (zoals wissels) en het materieel als gevolg van sneeuw, vorst en storm. Bij deze werkwijze hoort ook dat NS en ProRail aan het einde van de winter de gang van zaken tijdens het afgelopen winterseizoen evalueren en daaruit lessen trekken voor het volgende jaar. Uit de evaluatie van het Winterweerprogramma3 blijkt ook dat NS en ProRail deze plan-do-check-act cyclus volledig binnen de organisaties hebben verankerd.
Naast bovengenoemde maatregelen kan er bij winterse omstandigheden besloten worden tot de inzet van een aangepaste dienstregeling. Het besluitvormingsproces wordt gestart als de met uw Kamer afgestemde «alerteringscriteria» worden overschreden. NS en ProRail bekijken elk jaar of deze criteria aangescherpt kunnen worden. Het landelijk aanpassen van de dienstregeling is niet iets waar NS en ProRail eenvoudig toe overgaan. Dat mag alleen wanneer het echt noodzakelijk is voor de veiligheid van de reiziger of de betrouwbaarheid van het hele spoornetwerk. Na weging van de verwachte impact op de treindiensten bepalen NS en ProRail vervolgens of en op welke wijze de dienstregeling voor de volgende dag wordt aangepast. Aangezien er op 10 en 11 december door het KNMI wegens sneeuwval code oranje en rood werd afgegeven was dit evident het geval.
Kunt u aangeven welke maatregelen ProRail heeft doorgevoerd, wat de reden daarvan was en of de ingevoerde maatregelen effectief waren?
ProRail en NS zijn door het hele jaar heen bezig met de voorbereiding van diverse weerscenario’s. Om het personeel goed voor te bereiden op diverse weersomstandigheden en om discipline en operationele scherpte vast te houden in de voorbereiding op en gedurende de winter, worden onder andere instructies, wintertoetsen en ketenoefeningen georganiseerd.
Op maandag 11 december is met een landelijk uitgedunde dienstregeling (LUD) gereden. Ook op zondag 10 december is met een LUD gereden, maar zijn de aanpassingen in de dienstregeling niet op alle trajecten volledig doorgevoerd. Zo zijn niet alle treinendiensten op die dag «opgeknipt» en is met meer treinen gereden op de A2-corridor. Dit besluit is genomen om rekening te houden met geplande werkzaamheden en de start van de nieuwe dienstregeling die op 10 december is in gegaan. Te zeer opnieuw bijstellen van de – reeds door werkzaamheden en nieuwe dienstregeling bijgestelde – dienstverlening zou naar verwachting een negatief effect hebben gehad op de robuustheid. De inzet van een LUD en de specifieke keuzes op zondag 10 december worden zoals altijd achteraf geëvalueerd. De verbeter- en/of aandachtspunten die daaruit voortkomen worden door NS en ProRail opgepakt.
Daarnaast zijn er tijdens de winterse dagen van 10 en 11 december tientallen sneeuwploegen ingezet die het spoor en de wissels sneeuwvrij maakten. Ook stonden extra monteurs paraat die ervoor zorgden dat storingen zo snel mogelijk werden opgelost. Zo waren leden van ProRail incidentenbestrijding en de calamiteitenorganisatie aanwezig op cruciale locaties en stonden er wegsleeplocomotieven stand-by. Veel treinen zijn aan de onderkant voorzien van «anti-icing», om ijsvorming te voorkomen. Hiermee is zo veel mogelijk voorkomen dat ijsblokken die van de treinstellen vallen de wissels blokkeren. Veel medewerkers van ProRail en de aannemers hebben in de nacht van maandag 11 naar dinsdag 12 december doorgewerkt om op dinsdagochtend te starten met de nieuwe reguliere dienstregeling. Al deze mensen hebben een bijzondere prestatie neergezet gezien de winterse omstandigheden waarin ze moesten werken.
Kunt u ook aangeven welke maatregelen niet zijn doorgevoerd en waarom dat niet gedaan is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ver is de implementatie van de invoering van het nieuwe robuuster wisselverwarmingsysteem?
Op dit moment zijn 5.500 van 7.000 wissels op het hele spoornet voorzien van wisselverwarming. De overige wissels liggen niet op cruciale plekken en zijn daarom niet verwarmd. Op deze plekken gaat ProRail daarom ook geen wisselverwarming introduceren. Ongeveer twee derde van deze 5.500 wissels worden verwarmd door middel van gas, de rest wordt elektrisch verwarmd. ProRail is bezig om grotendeels over te stappen van gas verwarmde wissels op elektrisch verwarmde wissels. Deze zijn minder onderhoudsgevoelig en in de praktijk betrouwbaarder gebleken. De ombouw van wissels gebeurt – met het oog op beperken van hinder voor de reiziger en efficiënte inzet van middelen – als de levensduur van de gasverwarming van een wissel ten einde is. Dit betekent dat ook de komende jaren nog vervangingsprojecten uitgevoerd gaan worden. Deze vervangingen zijn gepland buiten het winterseizoen.
ProRail heeft laten weten dat voorafgaand aan het winterseizoen bleek dat bij een aantal wissels de werkzaamheden aan de wisselverwarming nog niet waren afgerond of dat deze bij de test niet goed functioneerde. ProRail heeft hierop direct actie ondernomen om dit zo spoedig mogelijk te herstellen. Op 10 december waren deze werkzaamheden nog niet op alle locaties gereed. Tijdens het winterweer van 10 en 11 december zijn daarom extra storingsploegen paraat gehouden die de wissels sneeuwvrij moesten houden. Deze ploegen hebben dag en nacht doorgewerkt. Ook zijn bij sommige wissels waar de energieaansluiting niet op tijd was aangelegd al voor het winterseizoen noodstroomaggregaten geplaatst. Desondanks was reizigershinder als gevolg van wisselstoringen die zich voordeden aan wissels waar de werkzaamheden niet tijdig waren afgerond, bij Zaandam, Amsterdam Sloterdijk en Amersfoort, helaas niet te voorkomen.
Het beeld is op dit moment dat zich op zondag in totaal bij ongeveer 50 van de 5.500 verwarmde wissels storingen hebben voorgedaan. Op de maandag lag dit aantal rond de 70. In de evaluatie zal het definitieve aantal en oorzaak van de storingen worden bezien. Wel is bekend dat deze storingen deels komen door niet of niet volledig functionerende wisselverwarming en deels doordat wel functionerende wisselverwarmingen de grote hoeveelheden sneeuwval niet aankonden. Ook wanneer alle werkzaamheden zouden zijn afgerond hadden zich dus storingen kunnen voordoen tijdens de hevige sneeuwval. De precieze oorzaken van de wisselstoringen worden nog door ProRail onderzocht om de kans op storingen een volgende keer te verkleinen.
Op basis van bovengenoemde informatie constateer ik dat ProRail niet tijdig gereed was met de werkzaamheden voor het winterseizoen. Deze omissie zal onderdeel moeten uitmaken van de jaarlijkse evaluatie die NS en ProRail gezamenlijk uitvoeren aan het eind van het winterseizoen. Daarbij staat voor mij voorop dat ProRail tijdig klaar dient te zijn als het winterseizoen aanbreekt. Deze evaluatie zal ik ook met uw Kamer delen.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen de wisselverwarming niet gewerkt heeft en waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de storingen zondag rond Gouda en Amersfoort zo omvangrijk waren?
De storingen rond Gouda en Amersfoort op 11 december zorgden voor veel oponthoud voor reizigers. Dit is uiteraard erg vervelend voor de reizigers die het trof. ProRail en NS onderzoeken daarom wat zich precies heeft voorgedaan. Voor zover op dit moment bekend was de hinder vooral het gevolg van wisselstoringen die in die gebieden zijn opgetreden. In Gouda waren bijvoorbeeld twee cruciale wissels gestoord door de sneeuwval. Dit betrof overigens niet de wissels waaraan de werkzaamheden nog niet waren afgerond. In Amersfoort traden door de combinatie van hoge sneeuwintensiteit en niet functionerende wisselverwarming diverse wisselstoringen op vanaf 19:30 uur in de avond tot middennacht.
Deelt u de conclusie dat het preventief opheffen van treindiensten niet heeft geleid tot het blijven rijden van de resterende treinen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet deze preventieve maatregel dan wel in stand blijven?
Ik deel uw conclusie niet. Een aangepaste dienstregeling zorgt ervoor dat de resterende treinen zo goed mogelijk blijven rijden om de reizigers op hun plaats van bestemming te laten aankomen. Door het uitdunnen van de dienstregeling ontstaat er ruimte voor bijsturing en wordt bij verstoringen olievlekwerking zoveel mogelijk beperkt. Ook betekent het dat er meer tijd is om tussen de treinenloop verstoringen te verhelpen en bijvoorbeeld wissels sneeuwvrij te maken. Een aangepaste dienstregeling heeft in het verleden ook zijn waarde bewezen. Dat neemt echter niet weg dat het winterweer tot verstoringen kan leiden die uiteraard zo spoedig mogelijk opgelost moeten worden. Met het weertype op 10 en 11 december, waarbij door het KNMI zelfs code rood werd afgekondigd en Rijkswaterstaat adviseerde om niet de weg op te gaan, was dit op sommige plaatsen een flinke uitdaging.
Kunt u aangeven waarom treinen die wel bleven rijden in de uitgedunde dienstregeling niet verlengd zijn?
Wanneer de dienstregeling wegens dit soort extreme weersomstandigheden wordt uitgedund, verlengt NS waar mogelijk haar treinen om meer reizigerscapaciteit aan te bieden. Op werkdagen wordt de planning van treinmaterieel aangepast zodat treinen maximaal worden verlengd. Dit was ook het geval op maandag 11 december. Op zondag 10 december is de lengte van treinen niet aangepast. Door het lagere aantal reizigers in de weekenden was dit niet nodig.
Het bericht dat afhaalpunten voor pakketjes worden misbruikt door de tabaksbranche |
|
Nine Kooiman |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat tabaksspeciaalzaken vaak ook dienen als pakketpunt voor het ophalen of terugbrengen van online bestelde pakketjes?1
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die hun pakketje ophalen bij een tabaksspeciaalzaak niet geconfronteerd worden met zichtbare en grote hoeveelheden tabaksproducten? Kunt u dit toelichten?
In het ter internetconsultatie voorgelegde ontwerpbesluit houdende wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit is bepaald dat vanaf 2022 een uitstalverbod zal gelden in alle verkooppunten met uitzondering van speciaalzaken die slechts tabaksproducten, aanverwante producten en daarbij behorende accessoires in de handel brengen. Dit betekent dat bij alle winkels en speciaalzaken die dienen als afhaalpunt voor het ophalen van pakketten, mensen niet meer geconfronteerd worden met zichtbare tabaksproducten.
Acht u het consistent dat het uitstalverbod van sigaretten, bedoeld om sigaretten in supermarkten en tankstations aan het zicht te onttrekken, niet geldt voor zaken waar pakketjes worden opgehaald? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo neen, wat gaat u er aan doen om deze inconsistentie te verhelpen?
Ik acht het ontwerpbesluit consistent omdat daarin voor alle winkels die dienen als afhaalpunt voor het ophalen van pakketten het uitstalverbod geldt.
Herkent u de signalen dat de tabaksbranche lobbyt via de NSO, de branchevereniging voor tabaksdetailhandel en de VVP, Vereniging van Postretailers? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Op grond van artikel 5, derde lid, van het WHO-kaderverdrag inzake tabaksontmoediging mag de tabaksindustrie geen invloed hebben op het tabaksontmoedigingsbeleid. Contact met de tabaksindustrie vindt alleen plaats als het gaat over uitvoeringstechnische kwesties, voor zover het op generlei wijze invloed heeft op de beleidsplannen op het gebied van tabaksontmoediging. Dit geldt ook voor de tabakslobby. Ik ben op de hoogte dat de tabakindustrie via andere organisaties lobbyt. Ik acht het niet noodzakelijk dit nader te onderzoeken.
Wat bent u voornemens te doen om het lobbyverbod met de tabaksindustrie actief te handhaven?
Artikel 5, derde lid, van het WHO-kaderverdrag inzake tabaksontmoediging bindt de staat en zijn organen. Door middel van een brief zijn alle ministeries, provincies en gemeenten op de hoogte gesteld van de verplichting die uit deze bepaling voortvloeit. Daarbij zijn zij ook gewezen op de lobbypraktijken van de tabaksindustrie. Het is aan alle organen zelf om het lobbyverbod met de tabaksindustrie actief te handhaven.
De enorme vertraging van de ombouw van de Hoekse Lijn tot lightrail |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Hoekse Lijn pas in maart of april gereed» in de Metro van 5 december 2017?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de ombouw van de Hoekse Lijn, ondanks de jarenlange voorbereiding, niet in september jl. is gaan rijden, zoals de betrokken gemeenten en vooral reizigers was voorgespiegeld?
De treindienst op de Hoekse Lijn is in 2007 gedecentraliseerd. Sindsdien treedt de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) op als concessieverlener voor het vervoer. Naar aanleiding van de wens om de spoorweg tot metro om te bouwen en bij Schiedam te koppelen aan de bestaande metrolijn, is de Hoekse Lijn op 3 april 2017 aangewezen als lokale spoorweg op grond van de Wet lokaal spoor en is de MRDH niet alleen verantwoordelijk voor de exploitatie, maar ook voor de veiligheid, de aanleg en het beheer van de infrastructuur. De MRDH beoogde oorspronkelijk om de lijn op 1 oktober 2017 in dienst te stellen, precies voor het ingaan van het stormseizoen dat loopt van 1 oktober tot 1 april. In het stormseizoen mag niet op de waterkerende dijk waarop het spoor ligt worden gewerkt. De MRDH heeft aangegeven dat de streefdatum niet is gehaald doordat de beveiligingssoftware niet op tijd klaar was. De verwachting is nu dat de metro gaat rijden in het vierde kwartaal van 2018. Tot medio maart vinden afzonderlijke deeltesten plaats, medio maart 2018 is voorzien te starten met de integrale testen op het gehele spoor. Indien er weinig problemen optreden bij het testrijden kunnen reizigers mogelijk eerder van de Hoekse Lijn gebruik maken.
Klopt het dat de in juli bekend gemaakte opleveringsdatum van februari 2018 niet gehaald wordt?2 Zo ja, waarom is ook die nieuwe datum niet haalbaar? Wanneer gaat de metro nu eindelijk rijden?
Zie het antwoord op vraag 2
Deelt u de mening dat het tijdelijk vervoer met bussen die in de spits bomvol zitten, waarbij de reizigers moeten staan en de bussen vaak vast komen te staan in de files op de A20, grote overlast oplevert voor de reizigers die aangewezen zijn op het openbaar vervoer?
Ja. Daarbij moet worden opgemerkt dat de wethouder, naar aanleiding van de vertraging, een compensatieregeling voor de reizigers in het leven heeft geroepen zodat de reiskosten verlaagd worden.
Hoe zijn de lessen van het eerder uitlopen van ombouwprojecten van spoorlijnen naar lightrail, zoals bij Randstadrail, meegenomen in de planning van het project van de Hoekse Lijn?
De MRDH heeft mij gemeld dat aan de ombouw van de Hoekse Lijn een voorbereiding vooraf is gegaan waarbij de lessen uit de evaluatie van Randstad Rail in de tweede helft van 2012 nadrukkelijk zijn meegenomen. Dit betreft zowel de planning, de techniek als de verdeling van verantwoordelijkheden. De verantwoordelijkheden van alle betrokkenen zijn duidelijk vastgelegd in de Wet lokaal spoor.
Hoe kan het zijn dat beveiligingssoftware niet op tijd klaar was en dat kabels en leidingen toch niet goed in kaart zijn gebracht?
De informatie die ik van de MRDH heb ontvangen is dat de ontwikkeling en levering van software voor de spoorbeveiliging door de leverancier meer tijd vraagt dan voorzien. Het probleem van de kabels en leidingen is ontstaan door contractuele problemen door het faillissement van de oorspronkelijke leverancier in 2015. Daardoor konden de kabels en leidingen later worden gelegd dan voorzien. Dat heeft de werkzaamheden van andere leveranciers die daarvan afhankelijk waren, of gelijktijdig andere werkzaamheden moesten doen, vertraagd.
Wie is bestuurlijk verantwoordelijk voor deze enorme vertraging en aan welk gremium dient er verantwoording te worden afgelegd? Welke rol heeft u als systeemverantwoordelijke en verstrekker van de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer aan de metropoolregio?
Ik heb geen bijzondere verantwoordelijkheid voor de Hoekse Lijn. De verantwoordelijkheden voor het regionale openbaar vervoer zijn gedecentraliseerd naar de provincies en naar twee vervoerregio’s (Amsterdam en Rotterdam/Den Haag). De MRDH is het bevoegde gezag voor de aanleg, het beheer, de exploitatie en de veiligheid van de Hoekse Lijn als lokale spoorweg. Het geld dat via de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer aan de metropoolregio wordt verstrekt mag door de regio naar eigen inzicht worden besteed aan verkeer en vervoermaatregelen. Dat is wettelijk zo geregeld vanuit de gedachte dat de regio beter dan het Rijk kan beoordelen waar de lokale knelpunten zitten in het verkeer.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) als de vervoersautoriteit het aanbestedende bestuursorgaan is, waarin tot voor kort de Rotterdamse wethouder verkeer en vervoer als portefeuillehouder Openbaar Vervoer van de MRDH optrad, maar diezelfde wethouder met zijn pet als Rotterdamse wethouder verantwoordelijk was voor de rol van opdrachtgever namens de gemeente Rotterdam?
Nee, die mening deel ik niet. Het is niet ongebruikelijk dat de wethouder van de grootste gemeente in een regio de verantwoordelijkheid neemt voor de aanleg van een project van dergelijke omvang. De gemeente Rotterdam beschikt over een ambtelijk apparaat dat gewend is om met dergelijke grote projecten om te gaan.
Waarom is het rapport met de second opinion van adviesbureau AT Osborne strikt geheim verklaard?3 Bent u niet van mening dat de inwoners als belastingbetalers en reizigers moeten kunnen zien waarom deze grote vertraging is opgetreden en wat eraan gedaan wordt om de Hoekse Lijn zo snel mogelijk in gebruik te nemen? Kunt u vanuit uw bestuurlijke verantwoordelijkheid een oordeel geven over het geheim verklaren van deze second opinion?
Ik ben niet bekend met het genoemde rapport van AT Osborne. De afweging om deze studie al dan niet openbaar te maken is een zaak van de MRDH.
Klopt het dat op grond van de bestuurlijke overeenkomst van december 2014 de gemeente Rotterdam verantwoordelijk is voor de extra kosten die de grote uitloop van het project met zich meebrengt?4 Hoeveel zullen de meerkosten naar verwachting bedragen?
De risico’s en dus ook de meerkosten van het project zijn een zaak van de MRDH. Dat hebben de voorzitter van het dagelijks bestuur van de metropoolregio en mijn voorganger vastgelegd in een bestuursovereenkomst die dateert van 30 maart 2017. Van MRDH heb ik vernomen dat de meerkosten kunnen oplopen tot 90 miljoen euro.
Het artikel 'Grenswerker schiet weinig op met Europese eenheid' |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Grenswerker schiet weinig op met Europese eenheid»?1
Ja.
In hoeverre zijn er economische voordelen voor de provincies in de grensstreek te behalen als de grens geen belemmering zou vormen voor grensarbeid?
Het Centraal Planbureau heeft op verzoek van het Ministerie van BZK onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre de arbeidsmarkt in Nederlandse grensregio’s zou profiteren als hun ligging aan de grens geen nadelige gevolgen meer zou hebben. Eind 2016 heeft het CPB de resultaten daarvan gepubliceerd. Uitgaande van de hypothese dat er geen grensbelemmeringen meer zijn, stelt het CPB dat er baten zijn voor de werkgelegenheid, lonen en het Bruto Regionaal Product in grensregio’s. De uitkomst van dit onderzoek heeft het actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid, dat door het rijk en de grensregio’s in 2015 is opgericht, ondersteund in zijn opdracht om de grensoverschrijdende economie en arbeid een impuls te geven. Voor de specifieke baten per grensregio verwijs ik naar de publicatie van het CPB2 en naar de brief waarmee de toenmalige Minister van BZK uw Kamer hierover en over het rapport van het actieteam heeft geïnformeerd3.
Ik hecht er aan de kanttekening te plaatsen dat de situatie waar het CPB bij zijn onderzoek vanuit is gegaan, namelijk dat grensbelemmeringen volledig afwezig zijn, een hypothetische situatie is, die weinig realistisch is. Verschillen tussen landen worden immers vaak als belemmering ervaren en die zullen, bijvoorbeeld op gebied van taal en cultuur, blijven bestaan. Toch geeft de hypothetische «what-if-analyse» van het CPB een belangrijk inzicht: het geeft een bovengrens van de mate waarin grensregio’s kunnen profiteren van beleid gericht op het wegnemen van grensbelemmeringen.
De Europese Commissie heeft in september 2017 een mededeling gepubliceerd over het stimuleren van groei en cohesie in grensregio's van de EU. Het kabinet heeft daar met een fiche op gereageerd4. De Commissie stelt in de mededeling dat de economie in de grensregio’s van de EU met gemiddeld 8% kan groeien als alle barrières geslecht worden. Als slechts 20% van de barrières verdwijnen resteert nog altijd een groei van 2% van het BBP in de grensregio’s. Het effect van het wegnemen van alle grensbarrières leidt volgens de Commissie ook tot een groei van 1 miljoen banen, omdat barrières het efficiënt gebruik van productieve activa beperken en ervoor zorgen dat schaalvoordelen niet optimaal benut kunnen worden. Beide onderzoeken laten zien dat er groeipotentieel is.
Deelt u de mening dat er in de grensregio’s een enorm groeipotentieel is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere factoren dan fiscale wetgeving spelen een rol bij het wegnemen van barrières voor grensarbeid?
Het toenmalige kabinet heeft in oktober 2015 met gemeenten, grensprovincies, MKB-Nederland en de Euregio ’s een actieteam opgericht met als doel de grensoverschrijdende economie en arbeid te stimuleren. Dit actieteam heeft allereerst gezamenlijk en met behulp van binnen- en buitenlandse experts uit de grensregio’s, bepaald op welke terreinen die stimulans moet worden gericht, nl.: informatievoorziening, arbeidsbemiddeling, buurtaal en cultuur, diploma-erkenning, stages- en leerwerkplekken, bereikbaarheid, en ondernemerschap. Op 30 januari 2017 heeft dit actieteam zijn rapportage gepresenteerd in de vorm van een actieagenda.5 Alle bij het actieteam betrokken partijen, hebben zich gecommitteerd aan deze agenda en zijn aan de slag om de actiepunten uit te voeren. In september 2017 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op verzoek geïnformeerd over de voortgang. Vanzelfsprekend zet ik mij, samen met de stakeholders in de grensregio’s en de buurlanden, ten volle in om de actiepunten ook tijdens deze kabinetsperiode uit te laten voeren en waar nodig nieuwe punten te adresseren. In navolging van hetgeen ik bij de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken heb gezegd6, zal ik dit voorjaar de Tweede Kamer over de voortgang berichten.
Deelt u de mening dat het bevorderen van het groeipotentieel in de grensregio’s niet alleen afhangt van het harmoniseren van fiscale wetgeving, maar dat er veel meer mogelijkheden zijn? Zo nee, waarom niet? Welke andere mogelijkheden ziet u? Bent u bereid zich daarvoor in te zetten. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is er bij het slechten van de barrières een rol voor de Europese Unie?
De Europese Commissie heeft in september 2017 een mededeling uitgebracht over het stimuleren van groei en cohesie in de grensregio’s van de EU-lidstaten. Alhoewel de Commissie in deze mededeling een tiental voorstellen formuleert voor het stimuleren van groei in grensregio’s, plaatst de Commissie een belangrijke kanttekening daarbij, namelijk dat succes alleen maar behaald kan worden als bestuur en overheidsinstanties op alle niveaus samenwerken. De belangrijkste rol voor de Europese Unie zelf is gelegen in het stimuleren via fondsen, zoals Interreg, en het ondersteunen van andere overheden, via het op te richten Border Focal Point. Volledigheidshalve verwijs ik naar de reactie van het kabinet op de voorstellen van de Commissie, zoals die is neergelegd in een fiche dat in november 2017 naar de Tweede Kamer is gezonden7.
In hoeverre kunnen bilaterale afspraken tussen de landen aan weerzijde van de grens helpen? Zouden we ons niet veel meer daar op moeten richten? Zo nee, waarom niet?
Het maken van bilaterale afspraken is cruciaal om kansen te kunnen benutten. Het actieteam heeft dat ook erkend. Ik ben daarom bezig om met enkele Commissarissen van de Koning van de grensprovincies de mogelijkheden te verkennen om de governance van de grensoverschrijdende samenwerking te verbeteren, zodat gezamenlijk met de buurlanden een agenda wordt opgesteld en uitgevoerd voor onze grensregio’s. Ik zal in mijn eerder aangekondigde voortgangsbericht aan de Tweede Kamer in het voorjaar van 2018 uitvoeriger stilstaan bij de voortgang daarvan.
Wat bent u voornemens te doen om grensarbeid gemakkelijker te maken?
Zie antwoord op vragen 4 en 5.
Het bericht dat tonnen aan onderwijsgeld verloren gaan |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Acht u het wenselijk dat scholen in zee gaan met dure uitzendbureaus en bemiddelingsbureaus om leraren te werven, waardoor tonnen aan onderwijsgeld terecht komen bij dit soort commerciële bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Scholen en hun besturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van voldoende personeel om het onderwijs vorm te geven. Door de schaarste op de arbeidsmarkt zien we dat het in het primair onderwijs zeker voor tijdelijke vervangingen lastig is om voldoende leraren te vinden. Hoewel scholen en besturen vaak heel creatief zijn in het vinden van oplossingen, lukt het echter niet altijd om een oplossing te vinden binnen hun eigen personeelsformatie. In die situaties kan een beroep worden gedaan op uitzend- en bemiddelingsbureaus.
Het inhuren van leraren via uitzendbureaus is overigens niet nieuw. De cao Primair Onderwijs biedt hier ruimte voor in gevallen van vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof, activiteiten van tijdelijke aard en bij onvoorziene omstandigheden. Wat zich nu lijkt voor te doen is dat er uitzendbureaus zijn die de schaarste op de arbeidsmarkt voor primair onderwijs aangrijpen om de tarieven die zij in rekening brengen aan schoolbesturen te verhogen. Ik vind dit geen goede ontwikkeling en begrijp de zorgen daarover van de schoolbesturen.
Hoeveel schoolbesturen maken gebruik van commerciële bedrijven om leraren te werven?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal schoolbesturen dat gebruik maakt van commerciële bedrijven om leraren te werven. Evenmin zijn er betrouwbare gegevens beschikbaar over onderwijzend personeel dat door schoolbesturen extern via derden wordt ingehuurd, het zogeheten personeel niet in loondienst. Hetgeen wel bekend is staat in het rapport Personeel niet in loondienst (PNIL) in het po, vo en mbo, dat uw Kamer afgelopen juni heeft ontvangen.2 Het rapport geeft aan dat de bestaande bronnen weliswaar interessante informatie bevatten, maar dat dit niet toereikend is voor een goed inzicht in de feitelijke aard, omvang en ontwikkeling van PNIL in de betreffende sectoren. Ik vind het belangrijk om meer volledige en betrouwbare gegevens te verzamelen over deze groep. Tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling heb ik daarom aan het lid Bruins (ChristenUnie) toegezegd te verkennen hoe er meer gegevens over personeel dat niet in loondienst is, kunnen worden verzameld.
Weet waarom schoolbesturen gebruik maken van uitzendbureaus en bemiddelingsbureaus? Zo ja, wat zijn de redenen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de resultaten daarvan met de Kamer te delen?
Uit de casestudies in het genoemde rapport blijkt dat verschillende besturen verschillende inhoudelijke en financiële afwegingen maken bij de keuze een beroep te doen op personeel dat niet in loondienst is. Bij het inschakelen van onderwijzend personeel via PNIL gaat het om de vervulling van verschillende soorten tijdelijke vacatures. In het primair onderwijs gaat het daarbij om vervulling bij ziekte en zwangerschapsverlof, korttijdelijke vervanging en proefperiodes. Hierbij wordt PNIL door het bestuur bijvoorbeeld ingezet als een flexibele schil, omdat men niet beschikt over een vervangerspool of omdat men zich als werkgever wil indekken tegen de risico’s van te veel opeenvolgende tijdelijke aanstellingen onder de Wet werk en zekerheid. Bij inhuur via een uitzendbureau liggen deze risico’s bij het uitzendbureau.
Hoeveel onderwijsgeld, dat opgebracht wordt door ons allemaal, lekt er jaarlijks weg naar dit soort commerciële bedrijven? Bent u het ermee eens dat dit geld beter besteed kan worden aan het primaire proces in het onderwijs, namelijk lesgeven? Zo ja, bent u bereid scholen hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Uit een analyse van jaarverslagen van schoolbesturen blijkt volgens het genoemde rapport dat in 2015 in het primair onderwijs 3,3% van de totale personele lasten is uitgegeven aan personeel dat niet in loondienst is, zo blijkt uit het rapport genoemd bij de antwoorden op vraag 2 en 3. Het gaat dan niet alleen om leraren, maar ook om overig personeel. Daarnaast is personeel dat niet in loondienst is niet per definitie afkomstig van een commerciële organisatie. Het kan bijvoorbeeld ook om een leraar uit een vervangingspool van een ander bestuur gaan of om een leerkracht die zich als zzp-er aanbiedt. Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, wordt momenteel vanuit het ministerie verkend hoe er specifiekere informatie kan worden verzameld over personeel dat niet in loondienst is.
Ik heb begrip voor de zorgen die er zijn over de hoogte van de kosten van het inhuren van leraren via uitzendbureaus. Het werven van leraren is primair een verantwoordelijkheid van schoolbesturen. Vanuit mijn rol ben ik, samen met het veld aan de slag om een belangrijke oorzaak van het veronderstelde toenemend gebruik van uitzendbureaus aan te pakken, namelijk het lerarentekort. Uw Kamer heeft eind november een brief ontvangen waarin Minister van Engelshoven en ik de voortgang van de aanpak beschrijven.3 Zoals ook uit die rapportage blijkt, blijven we samen met het onderwijsveld volop inzetten om het lerarentekort tegen te gaan.
Bent u het eens met de uitspraak van Joke Middelbeek van de Amsterdamse basisschoolbesturen dat leraren via uitzendbureaus een concurrent zijn geworden voor leraren die zelf door scholen worden geworven gezien het hogere salaris dat zij krijgen en verleid worden met laptops en zelfs leaseauto’s? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zoals hiervoor al opgemerkt vind ik dit geen wenselijke ontwikkeling. Hoewel ik de zorgen van de Amsterdamse schoolbesturen goed begrijp, zijn leraren vrij om een werkgever te kiezen. In deze tijd waarin we te maken hebben met een lerarentekort, hebben leraren meer te kiezen. Overigens hebben de samenwerkende besturen in Amsterdam het initiatief genomen om in januari 2018 met uitzendbureaus in gesprek te gaan over de samenwerking en tarieven. Dit vind ik een goed initiatief, want gezamenlijk staan besturen sterker dan alleen.
Hoeveel leraren die werkzaam zijn in het basisonderwijs via een uitzendbetrekking krijgen een salaris conform de Cao voortgezet onderwijs? Vindt u niet dat alle leraren in het basisonderwijs dit salaris verdienen?2
De samenstelling en hoogte van salarissen zijn mij niet bekend. Het ministerie beschikt niet over deze gegevens. De gegevens maken deel uit van de individuele contracten tussen de uitzendkrachten en het uitzendbureaus. Wel zijn er signalen dat door de schaarste en daarmee toenemende concurrentie op de arbeidsmarkt voor primair onderwijs, er uitzendbureaus zijn die met name aan startende leerkrachten meer bieden dan hetgeen voor deze categorie gebruikelijk is in het kader van de cao Primair Onderwijs.
Het kabinet vindt dat de positie van leraren in het primair onderwijs versterkt moet worden en stelt onder andere 270 miljoen euro extra beschikbaar voor de arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs.
Bent u voornemens bovengenoemde manier van werven een halt toe te roepen, zodat onderwijsgeld weer terecht komt waar het hoort, namelijk in de klas? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit de beantwoording van vraag 1 en 4 blijkt, vind ik het een zaak van besturen hoe zij hun personeel werven en in de mate waarin en voorwaarden waaronder zij daarbij gebruik maken van uitzendbureaus. Wel vind ik het belangrijk om de ontwikkelingen te blijven volgen. Ik zal daarom in een bestuurlijk overleg met de PO-Raad naar de ontwikkelingen informeren.
Het bericht 'Politie kiest voor nieuwe definitie van etnisch profileren' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie kiest voor nieuwe definitie van etnisch profileren»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport dat in opdracht van Politie en Wetenschap is opgesteld waarin is geconcludeerd dat van bewuste discriminatie geen sprake is?
Ja.
Bent u van mening dat het uitvoeren van controles gebeurt op basis van een optelsom van omstandigheden, zoals onder andere tijdstip, locatie en gedrag? Zo ja, deelt u de mening dat er dus geen sprake is van het uitvoeren van controles enkel en alleen op basis van huidskleur? Zo nee, waar baseert u dat dan op?
Van de politie wordt verwacht dat zij door proactief optreden probeert om criminaliteit vroegtijdig te voorkomen en te ontmoedigen. Adequaat proactief optreden vergt vakmanschap: observatievermogen, beoordelingsvermogen en het vermogen om op een juiste manier op te treden. Het rapport «Boeven vangen – een onderzoek naar proactief politieoptreden» van Politie en Wetenschap richt de aandacht op de wijze waarop agenten gebeurtenissen uit het straatbeeld selecteren en als relevant voor hun werk interpreteren.
Volgens dit rapport is etniciteit een factor die meeweegt bij het selecteren door politiemensen van verdachte situaties. In het rapport staat niet dat de politie als werkwijze, dus bewust en structureel, etnisch profileert. Het voorkomen van etnisch profileren, ook onbewust en incidenteel, is van cruciaal belang voor de legitimiteit van het optreden van de politie, het maatschappelijk vertrouwen van een ieder in de politie en effectief politieoptreden. Onderscheid maken zonder objectieve rechtvaardiging bij (proactief) politieoptreden is ontoelaatbaar.
Het uitvoeren van proactieve controles doen agenten vaak op basis van professionele intuïtie die naar hun mening is gevormd door praktijkervaring, er vindt echter weinig reflectie plaats of dat ook terecht is. Politiemedewerkers blijken zich er vaak niet van bewust te zijn wat een staandehouding voor mensen in het algemeen en personen met een andere etnische achtergrond in het bijzonder betekent.
De politie heeft daarom een handelingskader proactief controleren ontwikkeld om het uitvoeren van een proactieve controle te professionaliseren. Met de toepassing van het handelingskader worden de politiemedewerkers zich bewust van de impact van hun handelen tijdens een controle. Het handelingskader geeft de principes voor een goed uitgevoerde proactieve controle. Het uitvoeren van een proactieve controle dient te geschieden op basis van objectiveerbare gronden als waarneembaar gedrag, feiten en omstandigheden (zoals tijdstip en locatie).2
Het handelingskader maakt onderdeel uit van een pakket aan aanvullende maatregelen om etnisch profileren tegen te gaan.3
Deelt u de mening dat bewustwording bij werk in uitvoering geen probleem is, maar het impliciet insinueren dat de politie etnisch profileert wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de nieuwe definitie onwerkbaar is, vanwege het woord «mede», waarbij het irrelevant is dat het tussen haakjes is geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Het handelingskader proactief controleren beschrijft de vier basisprincipes van een goed uitgevoerde, proactieve controle. Het handelingskader is door de politie zelf opgesteld en wordt door mij daarmee verondersteld in de politiepraktijk werkbaar te zijn. In een voetnoot is gedefinieerd wat in het handelingskader onder etnisch profileren wordt verstaan. Deze definitie dient in de context van het gehele handelingskader te worden bezien. Zo stelt het handelingskader onder meer: «Onderscheid maken op grond van uiterlijke kenmerken, zoals huidskleur, afkomst of religie mag uitsluitend als daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een signalement van de dader.»
Deelt u de mening dat de nieuwe definitie ook onwerkbaar is vanwege het onderdeel «zonder goede en geldige reden»? Zo ja, bent u bereid om in overleg te gaan met de korpsleiding om er voor te zorgen dat deze nieuwe definitie niet gebruikt zal worden, dan wel op zijn minst zal worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Als u wel van mening bent dat de nieuwe definitie werkbaar is, wat moet er dan worden verstaan onder «goede» en waarom is het gekoppeld door het gebruik van «en» aan een geldige reden? Wie bepaalt wat een «goede reden» is?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Kinderlokker krijgt wéér tbs en een celstraf’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderlokker krijgt wéér tbs en een celstraf»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze gevaarlijke pedofiel, de Eindhovenaar Jack S., direct na zijn tbs opnieuw kon toeslaan? Was er geen toezicht op deze man? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie was er verantwoordelijk voor het toezicht?
De rechter heeft de tbs-maatregel in oktober 2015 beëindigd aangezien de rechter verlenging van de tbs-maatregel niet langer noodzakelijk achtte met het oog op de veiligheid. Aansluitend heeft de rechter betrokkene een voorwaardelijke BOPZ-machtiging opgelegd voor de duur van zes maanden. Dat houdt in dat betrokkene zich van de rechter aan bepaalde voorwaarden moet houden. Houdt de betrokkene zich niet aan de voorwaarden of is er toch nog sprake van gevaar voor de samenleving, dan kan de geneesheer-directeur beslissen tot gedwongen opname.
Omdat tijdens de toepassing van een BOPZ-machtiging geen sprake is van een strafrechtelijk kader, is er geen toezicht van de reclassering.
Deelt u de mening dat de tbs die Eindhovenaar Jack S. eerder opgelegd heeft gekregen blijkbaar totaal niet gewerkt heeft en weggegooid belastinggeld is geweest, aangezien hij direct uit de tbs weer begon met het plegen van zedendelicten? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De tbs-maatregel is in het algemeen een goede en succesvolle maatregel. Dit komt doordat effectieve behandeling voorop staat. Daarnaast kent het tbs-systeem een stapsgewijze toekenning van vrijheden. Recidive kan echter nooit in zijn geheel worden voorkomen en in enkele gevallen, zoals bij de betrokkene, gaat het helaas weer mis. Het alternatief, terugkeren in de samenleving zonder tbs-behandeling, brengt echter meer risico’s voor de veiligheid van de samenleving met zich mee. Ik betreur het niettemin zeer dat betrokkene opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. Ik leef dan ook intens mee met de slachtoffers.
Wanneer komt u tot het inzicht dat iemand die ná de tbs wederom de fout ingaat, nooit opnieuw tbs maar gewoon een lange celstraf opgelegd zou moeten krijgen?
Het is aan de rechter om per casus de juiste sanctie te bepalen. De beslissing is onder andere afhankelijk van de aard en de ernst van het strafbare feit waarvoor iemand wordt veroordeeld, de omstandigheden van het individuele geval en het advies van gedragswetenschappers.
Hoeveel uitbehandelde tbs’ers zijn de afgelopen 15 jaar weer de fout in gegaan?
De recidivemonitor van het WODC geeft de recidivecijfers van ex-tbs-gestelden (tbs met dwang en tbs met voorwaarden) over perioden van 5 jaar weer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, wordt door middel van behandeling gewerkt aan het voorkomen van een nieuw delict. Ik vind het belangrijk dat er blijvend gewerkt wordt aan het terugdringen van de recidivecijfers.
2008–2012
Van de 756 tbs-gestelden die tussen 2008–2012 uitstroomden, pleegde 21 procent binnen 2 jaar na uitstroom weer een delict.
2003–2007
Van de 576 tbs-gestelden die tussen 2003–2007 uitstroomden, pleegde 23,2 procent binnen 2 jaar na uitstroom weer een delict. Van deze groep is ook bekend dat 40 procent binnen zeven jaar na uitstroom weer een delict pleegde.
Het bericht ‘Belastingwijziging benadeelt grensarbeiders uit België en Duitsland’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Belastingwijziging benadeelt grensarbeiders uit België en Duitsland»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het niet mogelijk zou zijn dat Nederlandse werknemers die in Duitsland wonen, de heffingskortingen kunnen aanvragen per voorlopige aanslag?
Het bericht in het Financieele Dagblad betreft een maatregel die per 1 januari 2019 ingaat. De maatregel heeft tot doel te voorkomen dat buitenlandse belastingplichtigen via de loonbelasting het belastingdeel van heffingskortingen2 ontvangen, waarop zij in de inkomstenbelasting geen recht hebben. De circa 350.000 buitenlandse belastingplichtigen die geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen zijn, hoeven daardoor deze heffingskortingen vanaf 2019 niet via de inkomstenbelasting terug te betalen. Alleen de circa 130.000 kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen hebben recht op dezelfde heffingskortingen als binnenlandse belastingplichtigen. Zij kunnen deze heffingskortingen via de aangifte inkomstenbelasting achteraf te gelde maken. Maar zij kunnen de heffingskortingen na het invullen van het programma voorlopige aanslag ook via een voorlopige aanslag inkomstenbelasting gedurende het kalenderjaar te gelde maken. Dit geldt ook voor inwoners van Duitsland die in Nederland werken.
In verband met controle- en invorderingsmogelijkheden is er echter voor gekozen om bij buitenlandse belastingplichtigen waarbij nog niet eerder is vastgesteld dat zij kwalificerende buitenlandse belastingplichtige waren (zogenoemde «nieuwe» gevallen), de heffingskortingen niet via een voorlopige aanslag gedurende het lopende kalenderjaar uit te betalen. Is echter voor één jaar vastgesteld dat iemand een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is en de omstandigheden (waaronder bijvoorbeeld het dienstverband) niet zijn gewijzigd, dan kan de heffingskorting vervolgens via de voorlopige aanslag in daaropvolgende jaren tijdens het lopende jaar worden uitbetaald. Op die manier kan vanaf 2019 even snel over de heffingskortingen worden beschikt als nu het geval is. Voorlopige aanslagen kunnen automatisch worden gecontinueerd. De aanvraag hoeft dus niet elk jaar opnieuw te worden gedaan.
Klopt het dat een belastingverdrag de heffingsrechten verdeelt en lidstaten niet beperkt als het gaat om het afzien van heffing of het verlenen van een heffingskorting?
Belastingverdragen hebben als doel om op basis van wederkerigheid dubbele heffing van belasting te vermijden en het ontgaan van belastingheffing te voorkomen. Deze doelen worden bereikt door afspraken te maken over de verdeling van heffingsrechten, over antimisbruikbepalingen en over administratieve bijstand. Belastingverdragen staan in beginsel niet in de weg aan het afzien van heffing of het verlenen van heffingskortingen.
Kunt u aangeven waarom er een verdragswijziging nodig zou zijn om inwoners van Duitsland die in Nederland werken, de mogelijkheid te geven om de heffingskortingen waar zij recht op hebben per voorlopige aanslag te verzilveren?
Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag twee is aangegeven, kunnen kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen, waaronder Duitse belastingplichtigen, hun recht op heffingskortingen gedurende een jaar te gelde maken via een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. Zoals gezegd kan daardoor even snel over de heffingskortingen worden beschikt als nu het geval is.
In «nieuwe» gevallen kan echter niet direct via een voorlopige aanslag rekening worden gehouden met de heffingskortingen. Pas na afloop van een jaar kunnen zij de heffingskortingen via de definitieve aanslag inkomstenbelasting te gelde maken, omdat bij aanvang van de buitenlandse belastingplicht niet kan worden vastgesteld of aan de eisen voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht wordt voldaan (zoals of in dat jaar minimaal 90% van het wereldinkomen in Nederland wordt belast) en op welke heffingskortingen recht bestaat. In verband met controle- en invorderingsmogelijkheden is het daarom niet wenselijk om direct de heffingskortingen te effectueren via een voorlopige aanslag. Hiermee wordt voorkomen dat belastingplichtigen heffingskortingen ontvangen waarvan achteraf blijkt dat er geen recht op bestaat.
Tijdens de plenaire behandeling van het pakket Belastingplan 2018 is aangegeven dat inwoners van België direct bij aanvang van de buitenlandse belastingplicht een voorlopige aanslag inkomstenbelasting kunnen aanvragen. Dit hangt samen met de in het belastingverdrag met België opgenomen specifieke non-discriminatiebepaling. Op grond daarvan hebben inwoners van België waarvan inkomen onder het verdrag ter heffing aan Nederland is toegewezen recht op een pro rata parte aftrek van persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin, waaronder bepaalde heffingskortingen. Voor inwoners van België is voor het recht op die heffingskortingen dus niet relevant of ze kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zijn. Om uitvoeringstechnische redenen is vervolgens in een besluit3 goedgekeurd dat heffingskortingen niet pro rata parte, maar volledig kunnen worden verleend. Daarvoor is dus niet relevant welk deel van het wereldinkomen in Nederland mag worden belast. Tegen deze achtergrond is er geen beletsel heffingskortingen waar zij op grond van het verdrag recht hebben al gedurende het eerste jaar dat zij inkomen uit Nederland verkrijgen via een voorlopige aanslag te verlenen.
Een verdragswijziging is strikt genomen niet noodzakelijk om inwoners van Duitsland al bij aanvang van de buitenlandse belastingplicht de heffingskortingen direct per voorlopige aanslag te laten verzilveren. Door dit toe te staan zou het effect van de maatregel, zoals hiervoor beschreven, echter deels ongedaan gemaakt worden. Bovendien zou een uitzondering voor inwoners van Duitsland gepaard gaan met precedentwerking. Om dat te voorkomen zou een verdragswijziging nodig zijn om inwoners van Duitsland die «nieuwe» gevallen zijn, net als inwoners van België, toe te staan de heffingskortingen eerder via een voorlopige aanslag te kunnen laten effectueren. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 615, nr. 5) in het kader van de parlementaire goedkeuring van het belastingverdrag met Duitsland is aangegeven heeft Nederland zo'n specifieke bepaling als voor België geldt voorgesteld aan Duitsland, maar Duitsland bleek niet bereid deze bepaling op te nemen.
Hoe verhoudt de noodzaak tot een verdragswijziging zich tot het feit dat Nederlandse werknemers die in Duitsland wonen, nu ook al recht hebben op heffingskortingen en dat deze door de werkgever worden verwerkt in het uit te betalen loon?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat met het non-discriminatieartikel in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland juist bedoeld is dat de belastingheffing van werknemers die in Nederland wonen en werknemers die in Duitsland wonen zoveel mogelijk overeen moet komen en dat het in de tijd beperken van het verzilveren van heffingskortingen in strijd is met deze bedoeling van het verdrag?
Die mening deel ik niet. Het non-discriminatieartikel uit het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland, dat grotendeels in lijn is met het overeenkomstige artikel in het OESO-modelverdrag, is bedoeld om ongelijke behandeling op grond van specifieke criteria te voorkomen. Het voor deze vraag relevante eerste lid verbiedt discriminatie naar nationaliteit. Op basis hiervan mag een land bij de belastingheffing geen onderscheid maken tussen belastingplichtigen op basis van hun nationaliteit. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de belastingplichtigen zich voor het overige (dus wat betreft andere omstandigheden dan hun nationaliteit) in dezelfde omstandigheden bevinden, in het bijzonder met betrekking tot hun woonplaats. Het eerste lid van het non- discriminatieartikel uit het belastingverdrag met Duitsland staat dus niet in de weg aan een onderscheid in fiscale behandeling tussen binnenlandse- en buitenlandse belastingplichtigen. Hiermee is de maatregel op grond waarvan het belastingdeel van andere heffingskortingen dan van de arbeidskorting, kort gezegd, niet meer via de loonbelasting kan worden geëffectueerd niet in strijd met het doel van deze bepaling. Voor de goede orde merk ik daarbij op dat inwoners van Duitsland met de Duitse nationaliteit bij toepassing van deze regel niet anders behandeld worden dan inwoners van Duitsland met de Nederlandse nationaliteit.
Bent u bereid om Nederlandse werknemers die in Duitsland wonen, net zoals werknemers die in België wonen, de mogelijkheid te geven om de heffingskortingen te verzilveren per voorlopige aanslag?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat deze vraag al consequent gesteld is tijdens de behandeling van het belastingplan in de Tweede Kamer, maar dat die helaas in de tweede termijn van het plenaire debat niet beantwoord kon worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe worden buitenlandse (grens)werknemers geïnformeerd over het feit dat de heffingskortingen niet meer worden uitbetaald via de werkgever? Hoe worden Belgische werknemers geïnformeerd over het feit dat zij hun heffingskortingen middels een voorlopige aanslag kunnen verzilveren?
Tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2018 in de Eerste Kamer op 12 december4 heb ik de toezegging gedaan deze groep actief aan te schrijven over de gevolgen van deze maatregel. De Belastingdienst zal in het laatste kwartaal 2018 de groep aanschrijven zoals die op dat moment bekend is. De betrokkenen kunnen dan nog tijdig voor 2019 hun voorlopige aanslag aanpassen. Verder heb ik aangegeven dat ook de werkgever zal worden ingeschakeld bij de informatievoorziening.
Kunt u ervoor zorgen dat alle grensarbeiders in Duitsland en België geïnformeerd worden over de wijziging en de wijze waarop zij alsnog recht hebben op de heffingskortingen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoeveel extra voorlopige aanslagen en aangiften er verwacht worden door de wijziging dat de heffingskortingen voor buitenlandse werknemers niet meer worden uitbetaald via de werkgever?
De kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen die recht op de heffingskortingen houden, hebben vanwege hun belastingplicht vaak al een aangifteplicht voor de inkomstenbelasting. De toename van het aantal aangiften zal naar verwachting daarom gering zijn. Voor de voorlopige aanslag ligt dat anders. Slechts een deel van de totale groep van ca. 130.000 kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen heeft op dit moment een voorlopige aanslag, bijvoorbeeld omdat zij hypotheekrente aftrekken of winst uit onderneming genieten. Bij 20.000 van deze kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen is er in 2017 sprake van een automatisch gecontinueerde voorlopige aanslag. De toename van het aantal voorlopige aanslagen wordt ingeschat op maximaal 45.000.
Kunt u aangeven hoeveel aangiften uit 2015 van belastingplichtigen die hebben aangegeven te kwalificeren als buitenlands belastingplichtige er nog openstaan?
Eind 2017 hadden 46.153 aangiften inkomstenbelasting 2015 van mensen die aangeven kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te zijn nog niet tot een voorlopige of definitieve aanslag geleid. Deze aangiften zijn deels vanwege het niet indienen van de inkomensverklaring (circa 18.000 gevallen) nog niet afgehandeld, deels vanwege controle op het kwalificeren (circa 6.000 gevallen) en in de overige gevallen vanwege risico’s die losstaan van het kwalificeren.
Het bericht ‘Incasso-oplichting blijft ongemoeid’ |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Incasso-oplichting blijft ongemoeid»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat incassobureaus jarenlang onterecht kosten in rekening kunnen brengen bij hun schuldenaren, oplopend tot wel 500 euro? Waarom is er niet ingegrepen?
Het onterecht kosten in rekening brengen is wettelijk niet toegestaan; crediteuren moeten zich houden aan de vaste bedragen op grond van de staffel uit de Wet Incassokosten (WIK). Meer mogen zij niet in rekening brengen. Wat eventueel teveel is betaald door de debiteur, dus boven de wettelijke maxima, kan als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd. De toets of een incassobureau de berekening juist toepast is in eerste instantie aan diegene die een betalingsverzoek krijgt. Dat is niet altijd even eenvoudig. Daarom bevat (onder andere) de site www.consuwijzer.nl naast informatie over incassokosten ook een rekenhulp incassokosten. Daarmee kan iemand nagaan wat de maximale incassokosten en rente mogen zijn. Als het incassobureau niet bereid blijkt om de wet juist toe te passen, dan kan de debiteur een civiele rechtszaak beginnen en zal er tijdens de kantonzitting een WIK-toets plaatsvinden.
Als het gaat om toezicht moet onderscheid gemaakt worden tussen een incassokantoor en een gerechtsdeurwaarderskantoor. Een gerechtsdeurwaarder valt onder het integraal toezicht van het Bureau Financieel Toezicht (BFT), een incassokantoor niet. Een gerechtsdeurwaarder met een geïntegreerde incassopraktijk valt eveneens onder het toezicht van het BFT. Artikel 20, lid 3, sub c Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt namelijk dat een gerechtsdeurwaarder nevenwerkzaamheden mag verrichten, waaronder het innen van gelden voor derden. Het gaat in onderhavige casus om gerechtsdeurwaarders.
De controle of een gerechtsdeurwaarder de incassokosten juist doorberekent, valt sinds 1 juli 2016 onder het toezicht van het BFT. Het BFT is in de uitoefening van zijn toezichtstaak afhankelijk van een juiste, volledige, tijdige en actieve aanlevering van gegevens door degene die onder toezicht staan. Er is naar het oordeel van het BFT in deze casus sprake geweest van het opgeven van onjuiste cijfers, waardoor de toezichthouder geruime tijd is misleid. Het BFT heeft echter wel degelijk ingegrepen, zoals ook uit onderstaande antwoorden blijkt.
Klopt het dat noch het Openbaar Ministerie (OM), noch de curator, noch Bureau Financieel Toezicht in deze zaak actie hebben ondernomen? Zo ja, hoe verklaart u dat?
Het BFT heeft vanuit de wettelijke toezichtstaak vragen gesteld naar aanleiding van de door de gerechtsdeurwaarders ingediende kwartaalgegevens. Het BFT heeft vervolgens het onderzoek gedaan, de spoedschorsing van de gerechtsdeurwaarders aangevraagd en de tuchtklacht aangebracht. Naar aanleiding van de tuchtklacht van het BFT is er op 7 maart 2017 door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam uitspraak gedaan en zijn de gerechtsdeurwaarders ontzet uit hun ambt (zie ECLI:NL:TGDKG:2017:25). Er is geen beroep ingesteld. Het BFT heeft vervolgens toezicht gehouden op de waarnemer en de afwikkeling.
Het Openbaar Ministerie raakte oktober 2017 bekend met de kwestie van deurwaarderskantoor BSR omdat de waarnemend deurwaarder van het inmiddels failliete BSR contact opnam met het College van procureurs-generaal. Vanaf dat moment heeft het College onderzocht wat er vóór oktober 2017 is gebeurd met betrekking tot deze zaak en is het College de waarnemend deurwaarder behulpzaam geweest bij het onder de aandacht brengen van de zaak bij de betrokken partijen. Vervolgens hebben de waarnemend deurwaarder en het BFT gezamenlijk aangifte gedaan tegen de deurwaarders van het failliete BSR. Deze aangifte is momenteel in behandeling bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
De Autoriteit Consument & Markt heeft in deze specifieke zaak geen rol gehad.
Waarom zijn de aangiften tegen betreffende deurwaarders niet in behandeling genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft het OM voldoende capaciteit voor dergelijke zaken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in deze geweest? Wat de rol van Bureau Financieel Toezicht?
Zie antwoord vraag 3.
Komen dit soort zaken vaker voor?
Helemaal voorkomen dat er te hoge rekeningen worden verstuurd en vervolgens door de debiteur worden betaald, is in de praktijk zeer moeilijk te realiseren. Indien het BFT aanleiding heeft om te veronderstellen dat gerechtsdeurwaarderskantoren zich schuldig maken aan het stelselmatig en zonder dossiervorming in rekening brengen van onterechte of niet-inzichtelijke kosten c.q. het maken van onnodige kosten, dan zal de toezichthouder daartegen optreden. Een gerechtsdeurwaarder die zo te werk gaat, handelt in strijd met zijn beroepsnormen, en riskeert op zijn minst een tuchtrechtelijke aanpak. Zo is recentelijk in een dergelijke zaak een gerechtsdeurwaarder als ordemaatregel voor zes maanden geschorst in afwachting van de klachtbehandeling. Dossiers als deze vormen een belangrijk speerpunt binnen de wettelijke toezichtstaak. Het BFT zal ook in 2018 binnen zijn capaciteitsmogelijkheden hier extra aandacht aan besteden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dit vaker kan gebeuren?
Zie antwoord vraag 7.
De waarschuwing van Unicef over de zorgwekkende situatie van 8,5 miljoen kinderen in Syrië en omliggende landen |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Kirsten van den Hul (PvdA), Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Unicef: Syrische oorlogswinter bedreigt miljoenen kinderen»?1 Wat is uw reactie op de waarschuwing van Unicef dat 8,5 miljoen kinderen humanitaire noodhulp moeten krijgen en dat de situatie met de winter voor de deur steeds zorgwekkender wordt?
Ja. Het kabinet volgt de situatie rond Syrië nauwlettend en is zich terdege bewust van de effecten van de oorlog op kinderen. De schrijnende situatie in heel Syrië, en met name op plekken als het belegerde Oost-Ghouta, baart het kabinet grote zorgen. Nederland zet zich wekelijks in de ISSG (International Syria Support Group) in om de zorgwekkende situatie aan de kaak te stellen en zal zich in 2018 ook in de VN Veiligheidsraad ervoor inzetten om de schrijnende situatie in Syrië, en met name van kinderen, waar mogelijk te verbeteren. Nederland draagt via bijdragen aan UNICEF op het gebied van voedselzekerheid en humanitaire hulp bij aan het lenigen van de noden van kinderen in Syrie. Ook draagt Nederland bij via de VN Pooled Fundsaan het bieden van additionele hulp in de voorbereidingen op de winter, met specifieke aandacht voor kwetsbare groepen als vrouwen en meisjes.
Welke actie onderneemt u om bij te dragen aan humanitaire noodhulp aan de 8,5 miljoen kinderen in Syrië en omliggende landen, in het bijzonder aan levensreddende hulp aan 1,5 miljoen kinderen?
Nederland heeft in de periode van 2012–2017 EUR 382 mln. bijgedragen aan het verlichten van noden in de Syrië regio, met specifieke aandacht voor de kwetsbare situatie van vrouwen en meisjes. In 2017 heeft Nederland EUR 24,5 mln. bijgedragen, waarvan EUR 10 mln. aan de VN Pooled Funds, EUR 4 mln aan het Nederlandse Rode Kruis en EUR 8,5 mln aan de Dutch Relief Alliance ten behoeve van bescherming, water, sanitaire voorzieningen, en gezondheid. Via deze bijdragen, alsook de ongeoormerkte bijdragen van Nederland aan onder andere UNICEF van EUR 17 miljoen voor humanitaire hulp in 2017, draagt Nederland bij aan levensreddende hulp voor Syriërs, met specifieke aandacht voor kinderen. In 2018 gaat Nederland door met het bieden van levensreddende hulp, onder andere via de VN, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance.
Bent u bereid om in internationaal verband met spoed aandacht te vragen voor de humanitaire noodsituatie in Oost-Ghouta in Syrië, waar één op de negen kinderen levensbedreigend ondervoed is?
Het kabinet is op de hoogte van de erbarmelijke situatie in Oost-Ghouta, waar de laatste weken sprake is van een zware geweldsescalatie terwijl de humanitaire toegang nihil is en er een zwaar tekort is aan voedsel en medische voorzieningen. Er is zware ondervoeding, vooral bij kinderen. Nederland benadrukt internationaal het belang van naleving van het internationaal humanitair oorlogsrecht en mensenrechten. Specifiek pleit Nederland in de ISSG wekelijks voor het mogelijk maken van medische evacuaties en voor humanitaire toegang tot Oost-Ghouta. Verder heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk aangedrongen op een gezamenlijke EU-verklaring die op 18 december jl. door Commissaris Stylianides is uitgebracht en die oproept tot onmiddellijke bescherming van burgers. Nederland is ook een grote donor in het VN Humanitarian Pooled Fund Damascus, dat nu een reserve aanhoudt voor Oost-Ghouta om humanitaire hulp te leveren zodra er toegang is tot het gebied. Zonder toestemming van het regime kan die toegang echter niet worden bewerkstelligd. Het is dan ook zeer frustrerend dat het regime geen gehoor geeft aan de internationale oproepen om de belegering van Oost-Ghouta op te heffen, en humanitaire hulp door te laten.
Deelt u de mening dat de positie van kinderen centraal moet staan bij vredesonderhandelingen en diplomatieke overleggen over crisisgebieden? Gaat u zich inspannen om de positie van kinderen blijvend onder de aandacht te brengen en te versterken?
Kinderen worden vaak het hardst getroffen door crisissituaties, zoals ook duidelijk te zien is in Syrië. Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat hun rechten worden gewaarborgd en de specifieke noden van kinderen adequaat worden geadresseerd.
Bent u bereid om namens Nederland als lid van de VN-Veiligheidsraad in 2018 de positie van kinderen in oorlogen en conflicten hoog op de agenda van de VN-Veiligheidsraad te zetten en blijvend hiervoor aandacht te vragen?
Ja. De handhaving van humanitair oorlogsrecht en mensenrechten, waaronder ook de rechten en positie van kinderen, is een prioriteit voor Nederland tijdens het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad. Het is heel belangrijk dat de Secretaris-Generaal van de VN en zijn speciale vertegenwoordiger voor Children and Armed Conflict in alle onafhankelijkheid en met voldoende middelen jaarlijks blijven rapporteren over schendingen van de rechten van kinderen en de aanpak van daders. Overtreders ter verantwoording roepen en de strijd tegen straffeloosheid zijn daarbij het leidmotief. De lijst van overtreders in het jaarlijkse rapport kan positieve verandering tot stand brengen en heeft een preventieve functie. Als lid van de Veiligheidsraad neemt Nederland ook deel aan de Working Group on Children and Armed Conflict. In die werkgroep wordt mogelijk nog in 2018 een rapport over Children And Armed Conflict in Syrië behandeld. Daarbij zal Nederland zich inzetten voor scherpe aanbevelingen aan de Veiligheidsraad in lijn met de algemene prioriteiten voor de bescherming van kinderen in gewapend conflict.
Erkent u het essentiële belang van resolutie 2165 van de VN-Veiligheidsraad voor cross-border operaties in Syrië voor organisaties als Unicef om kinderen te kunnen bereiken met humanitaire hulp? Erkent u het essentiële belang van onvoorwaardelijke verlening van resolutie 2165? Bent u bereid om zich in de VN-Veiligheidsraad maximaal in te spannen voor onvoorwaardelijk verlenging van de resolutie voor cross-border operaties voor humanitaire hulp in Syrië?
Na een kort maar intensief onderhandelingsproces is resolutie 2165 op 19 december jl. voor 12 maanden verlengd. Nederland heeft waar mogelijk de penvoerders van de resolutie gesteund en zal dit in 2018 zeker blijven doen. Cross border hulp bereikt maandelijks meer dan een miljoen mensen in Syrië. Gelet op de verwachting dat de humanitaire noden in 2018 groot zullen blijven (ref Humanitarian Needs Overview 2018) en het feit dat het logistiek gezien onmogelijk is die noden te adresseren met cross line hulp, was het essentieel dat resolutie 2165 verlengd werd. Het blijft belangrijk om alle mogelijke modaliteiten in te zetten om levensreddende hulp te bieden in Syrië.
Het afsluiten van gas, water en licht |
|
Jasper van Dijk , Cem Laçin |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat mensen die hun energierekening niet op tijd betalen vanaf volgend jaar minder snel worden afgesloten van gas en licht, omdat energieleveranciers de wanbetalers eerst moeten aanmelden bij de schuldhulpverlening?1
Ja.
Hoe is de verplichting voor energieleveranciers om wanbetalers eerst aan te melden bij de gemeentelijke schuldhulpverlening precies vormgegeven en op welke manier wordt hierbij voorkomen dat mensen afgesloten worden van gas en licht?
De regels voor het afsluiten van elektriciteit, gas en warmte zijn vastgelegd in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas en in de Warmteregeling. Deze regelingen kennen een zorgvuldige incassoprocedure die is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van ongewenste afsluiting van huishoudens en het voorkomen van het oplopen van betalingsachterstanden.
In het algemeen is geregeld dat mensen altijd eerst tenminste één betalingsherinnering krijgen waarin zij worden geïnformeerd over het afsluitbeleid en de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Ingeval van niet tijdig betalen door een kleinverbruiker moet de energieleverancier – indien geen contact wordt verkregen met de kleinverbruiker – in de wintermaanden (oktober tot en met maart) de gegevens (contactgegevens en hoogte van de schuld) van deze kleinverbruiker doorgeven aan een instantie voor schuldhulpverlening. De Minister van Economische Zaken en Klimaat is voornemens om deze plicht ook in de zomermaanden te laten gelden. De internetconsultatie hierover is recent afgerond. Dit op verzoek van de energiesector, de vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK), Divosa en een aantal gemeenten waaronder Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en Den Haag (de G4).
De uitbreiding van de verplichting voor de energieleverancier om gegevens door te geven aan een instantie voor schuldhulpverlening draagt eraan bij dat kleinverbruikers met betalingsproblemen eerder in beeld komen bij schuldhulpverlenende instanties. Indien een traject van schuldhulpverlening wordt opgestart, mag in de wintermaanden niet worden afgesloten. In aanvulling op de geldende regelingen hebben Energie Nederland en de NVVK een convenant afgesloten, waarin onder andere is afgesproken dat huishoudens jaarrond niet worden afgesloten wegens wanbetaling, in geval van (een aanvraag om) schuldhulp.
Is water volgens u ook een eerste levensbehoefte?
Ja.
Onderkent u dat de gezondheid van de klant bij de afsluiting van water ook in gevaar kan komen?
Afsluiting van drinkwater is ingrijpend is en kan voor sommige consumenten (kleinverbruikers) leiden tot ernstige gezondheidsrisico’s. Artikel 6 van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater (afsluitregeling) stelt daarom dat indien kwetsbare consumenten een verklaring van een arts – niet zijnde de behandeld arts van de betrokkene – kunnen overleggen waaruit blijkt dat ernstige gezondheidsrisico’s ontstaan door het afsluiten van drinkwater, het drinkwater niet wordt afgesloten.
Bent u bereid eenzelfde soort regeling op te stellen om het afsluiten van water bij particulieren door waterbedrijven te voorkomen en hierin de verplichting op te nemen dat mensen met betalingsproblemen eerst bij de schuldhulpverlening worden aangemeld?
Ja, ik ben bereid eenzelfde soort regeling op te stellen. Momenteel is overleg gaande met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) om de afsluitregeling zodanig aan te passen dat drinkwaterbedrijven verplicht worden de klantgegevens en hoogte van de schuld van huishoudens met betalingsproblemen aan te melden bij de gemeente c.q. de schuldhulpverlenende instantie. Dit is op dit moment niet verplicht, maar een bevoegdheid van het drinkwaterbedrijf. Van die bevoegdheid wordt in sommige gevallen ook al gebruik gemaakt.
Met de voorgenomen aanpassing van de afsluitregeling wordt eraan bijgedragen dat kleinverbruikers met betalingsproblemen eerder in beeld komen bij schuldhulpverlenende instanties. Als vervolgens een schuldhulpverleningstraject wordt ingezet, wordt de levering van drinkwater niet stopgezet. Dit hebben de Vewin en de NVVK in een convenant uit 2014 met elkaar afgesproken. Omdat de schuldhulp eerder op gang komt, is de verwachting dat afsluiting van drinkwater minder vaak zal plaatsvinden.
De antisemitische terreuractie tegen een Joods restaurant in Amsterdam |
|
Gidi Markuszower (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de antisemitische terreuractie tegen een Joods restaurant in Amsterdam?1
Ja.
Was de, volgens getuigen «allahu akbar» roepende, verdachte in beeld bij de diensten en werd hij gevolgd?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele gevallen. In algemene zin kan ik u melden dat personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid nauwlettend in de gaten worden gehouden. Het OM, politie, de inlichtingendiensten en andere betrokken organisaties zijn alert.
Heeft de verdachte daadwerkelijk «allahu akbar» geroepen? Zo ja, deelt u de mening dat het dan een islamitische terreuractie betreft?
Het is aan het OM om te besluiten over de vervolging van de verdachte en daarbij een strafeis te formuleren. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de schuldigverklaring en bij een schuldigverklaring over de op te leggen sanctie. In die onafhankelijke oordeelsvorming en verantwoordelijkheden van de officier van justitie en rechter past mij als Minister geen rol.
Bij brief van 15 december jl.2 heb ik uw Kamer reeds meegedeeld dat op 20 december 2017 een zitting plaatsvindt, waarbij de verdachte terecht staat op verdenking van vernieling en diefstal. Inmiddels kan ik meedelen dat de meervoudige kamer van de rechtbank, die de zaak op 20 december 2017 in behandeling heeft genomen, de zaak heeft aangehouden voor nader onderzoek. Voor het overige doe ik geen uitlatingen over deze individuele zaak.
Welke nationaliteit(en) heeft de verdachte? Is hij een (asiel-)migrant en wat is zijn woonplaats en verblijfsstatus?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u er voor zorgdragen dat de verdachte vervolgd wordt voor terrorisme, zodat de verdachte een zware straf opgelegd kan krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de dader na het uitzitten van zijn nog op te leggen straf te denaturaliseren, uit te zetten en ervoor zorg te dragen dat hij Nederland nooit meer in komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid administratieve detentie in te voeren voor personen die op grond van hun gedragingen in verband kunnen worden gebracht met mogelijke terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan? Zo nee, waarom niet?
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, is geen gerechtvaardigde vrijheidsontneming. Het OM beschikt over voldoende wettelijke instrumenten om strafrechtelijk op te treden. Naast het strafrecht bestaan er vreemdelingrechtelijke en andere bestuursrechtelijke maatregelen die de overheid kan nemen. Deze bestuursrechtelijke maatregelen zijn recent uitgebreid met de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die reeds enkele malen is toegepast.
Turkse journalisten die op een dodenlijst zijn gezet door Erdogan’s AK-partij |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat een hooggeplaatst Turks politicus van de AK-partij een dodenlijst heeft opgesteld voor kritische journalisten?1
Het artikel waar u naar verwijst, citeert uit een column van een Turkse politicus. In deze column waarschuwt de betreffende politicus onder andere voor interne strijd binnen de Gülen-beweging. Het kabinet constateert dat op basis van deze column en het artikel waar u naar verwijst, niet kan worden geconcludeerd dat een hooggeplaatste Turkse politicus een dodenlijst voor kritische journalisten heeft opgesteld. Ook buiten dit artikel beschikt het kabinet niet over informatie waaruit blijkt dat er sprake is van een dergelijke dodenlijst.
Op welke wijze gaat u uw Turkse ambtgenoot aanspreken op deze fascistische praktijken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat Nederland verhinderen dat Turkse paramilitaire knokploegen, waarvoor de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTV) heeft gewaarschuwd, de jacht openen op Turkse journalisten en buitengerechtelijke executies gaan uitvoeren?2
De overheid houdt eventuele activiteiten in Nederland van deze groepen nauwlettend in de gaten. Indien nodig worden maatregelen getroffen. Zoals eerder gemeld zijn de politie en het Openbaar Ministerie extra alert op zaken die voortvloeien uit de spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap. Personen die menen het slachtoffer te zijn van bedreiging, intimidatie of geweld worden nadrukkelijk opgeroepen om melding en/of aangifte te doen.
Kan de regering Turkse journalisten die kritiek hebben op Erdogan en zijn regeringsbeleid (zoals Can Dündar) nog wel voldoende veiligheidsgaranties geven bij een bezoek aan Nederland?
Iedereen die zich op het Nederlandse grondgebied bevindt, heeft recht op bescherming. De Nederlandse politie zorgt voor veiligheid voor iedereen die zich in Nederland bevindt.
Lopen Turkse journalisten gevaar om in Europa ontvoerd te worden door Turkse inlichtingendiensten zoals de pro Erdogan journalist Cem Küçük heeft geschreven over Gülen-aanhangers? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over informatie dat er een specifiek ontvoeringsgevaar is voor Turkse journalisten in Europa.
Waarom bent u Turkije de afgelopen jaren indirect blijven financieren met tientallen miljoenen euro’s aan Nederlands belastinggeld (de EU-toetredingssteun), terwijl de lijst met veroordeelde en gezochte journalisten blijft groeien?3
Nederland bepleit in Europees kader reeds geruime tijd de opschorting van pre-accessiesteun aan Turkije, conform de motie-Roemer/Segers (Kamerstuk 32 823, nr. 158). Hier is onvoldoende draagvlak voor. De Europese Raad van 19–20 oktober 2017 vroeg de Commissie wel om de pre-accessiesteun aan Turkije te korten en om te buigen. Hierbij zal juist de steun aan het maatschappelijk middenveld in Turkije, waaronder de media, conform de motie-Van Ojik/Van den Hul (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1207) worden uitgebreid.
Bent u eindelijk bereid de relatie met Turkije te herzien en niet langer meer met meel in de mond te praten over ernstige zaken zoals de Armeense genocide, de grootschalige mensenrechtenschendingen in Turkije en het Turkse NAVO-lidmaatschap?
Turkije is een strategische partner en NAVO-bondgenoot in een moeilijke regio waar Nederland en de Europese Unie mee samen moeten werken op gebieden als veiligheid en migratie. De relatie met Turkije moet mede in dat licht worden bezien, wat echter niet wegneemt dat Nederland de zorgen over de rechtsstaat en mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig via verschillende fora in duidelijke bewoordingen aan de orde stelt. Het Turkse lidmaatschap van de NAVO staat op geen enkele manier ter discussie.
Het bericht 'Verdachte verpleeghuismoord had verklaring van goed gedrag' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten dat de verdachte van de zogenaamde «insulinemoorden» op senioren in het bezit was van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)?1 Klopt deze berichtgeving?
Het bericht is mij bekend. De VOG is altijd een momentopname. In algemene zin kan ik zeggen, dat indien bij de beoordeling van een VOG-aanvraag bekend is dat de aanvrager eerder een relevant delict heeft gepleegd in de werksituatie, de VOG zal worden geweigerd. Het recht op privacy maakt dat ik uiterst terughoudend ben met informatie over individuele gevallen. Dit geldt eens te meer in zaken die onder de rechter zijn of zich anderszins in de justitiële keten voordoen. Ik kan daarom niet specifiek ingaan op de onderhavige casus.
Werd de VOG door de huidige werkgever aangevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze VOG werd afgegeven voor werk in een verzorgingstehuis, terwijl de aanvrager al veroordeeld was voor een ernstig misdrijf gepleegd tijdens werk in een ander verzorgingstehuis? Zo ja, deelt u de mening dat deze VOG nooit afgegeven had mogen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een vijfjarig overzicht geven met (a) het aantal veroordeelden dat een VOG kreeg en (b) het aantal veroordeelden dat een VOG kreeg en recidive pleegde, inclusief informatie over het soort misdrijf?
Deze cijfers zijn niet voorhanden. Wel wordt bijgehouden hoeveel mensen met antecedenten wel een VOG krijgen en hoeveel met antecedenten zijn afgewezen. Justis rapporteert hierover in jaarverslagen.2 Niet alle antecedenten zijn echter veroordelingen; een antecedent kan bijvoorbeeld ook een lopende zaak, een vrijspraak, sepot of een zaak buiten de terugkijktermijn zijn.
Allereerst wordt gekeken of binnen de zogenaamde «terugkijktermijn» sprake is van een relevant strafbaar feit. De duur van de terugkijktermijn hangt onder andere af van het doel waarvoor de VOG is aangevraagd, en/of de leeftijd van de aanvrager. Als een antecedent relevant is voor de functie waar de VOG voor wordt gevraagd, zal de VOG worden geweigerd. In de gevallen waarin VOG’s zijn afgegeven aan mensen met antecedenten is dus sprake van niet relevante of te oude antecedenten.
Justis registreert niet of er recidive plaatsvindt nadat een VOG is afgegeven.
Welke maatregelen gaat u treffen om de VOG betrouwbaarder te maken, nu de VOG tot doel heeft mensen te weren uit een werkomgeving waar herhaling van een eerder gepleegd misdrijf op de loer ligt?
Ik zie op dit moment geen aanleiding tot het treffen van maatregelen. De VOG is naar mijn overtuiging betrouwbaar binnen haar doel en mogelijkheden, namelijk het toetsen of er in het justitieel documentatiesysteem strafbare feiten uit het verleden bekend zijn die indien herhaald in een bepaalde functie en situatie een onverantwoord risico zouden vormen. De VOG is een momentopname. Het is geen garantie voor de toekomst. Het is van groot belang dat werkgevers zeker in kwetsbare sectoren een gedegen integriteitsbeleid voeren. De VOG op de juiste momenten inzetten kan daar onderdeel van uitmaken. Onderzoek heeft aangetoond dat van de VOG een recidiveverminderende werking uitgaat.3