Kuikenbroedmachines als lespakket voor scholen en ter vermaak van particulieren |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat er complete lesprogramma's inclusief handleidingen worden aangeboden aan scholen om kuikens uit te broeden?1
Ja.
Bent u bekend met de advertenties op sociale media waarin word aangemoedigd om paaskuikens uit te broeden?2
Ja.
Bent u ook bekend met het initiatief «doehetzelfkip.nl» onder de zinspreuk «Van ei tot kipfilet in 9 weken»?3
Ja.
Deelt u de mening dat het welzijn van kuikens en kippen ernstig in het geding kan komen als ze geen goede (professionele) verzorging krijgen?
Iedereen die een dier houdt, moet daar goed voor zorgen. Als dieren geen goede verzorging krijgen kan het welzijn in het geding komen. De genoemde initiatieven «Doehetzelfkip» en «het Broedmachinepakket voor scholen» zijn er op gericht om leerlingen en consumenten bewust te maken van de herkomst van kippen, eieren en kippenvlees. Ik vind het belangrijk dat er bij dergelijke initiatieven gedetailleerde informatie en begeleiding aanwezig is zodat particulieren beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden.
Kunt u bevestigen dat er nog steeds winkeliers zijn in Nederland die rond de Pasen levende kuikens te koop aanbieden voor de paasdagen?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Bij de NVWA zijn in ieder geval geen meldingen binnengekomen over winkeliers die in Nederland rond Pasen levende kuikens te koop aanbieden.
Deelt u de mening dat dergelijke marketingstrategieën rond dieren ondoordachte impulsaankopen uitlokken en op gespannen voet staan met de inspanningen om te komen tot een verantwoord huisdierbezit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het aanbieden van levende kuikens rondom Pasen door winkeliers – als dat al zou gebeuren (zie vraag 5) – kan leiden tot impulsinkopen, waarbij de kans bestaat dat er onvoldoende is nagedacht over de consequenties van het houden van deze dieren met hun specifieke behoeftes. Ik ben van mening dat de verantwoordelijkheid hiervoor met name bij de koper ligt. De koper moet zich bij de aanschaf van een dier vooraf goed informeren over de specifieke behoeftes van het dier. Ook hebben eigenaren van winkels en tuincentra een verantwoordelijkheid om kopers te wijzen op de zorg die een dier nodig heeft en kopers te behoeden voor impulsaankopen. Indien sprake is van onnodig leed of onnodige benadeling van het welzijn van deze dieren dan wordt het verbod op dierenmishandeling overtreden en dan kan hiertegen worden opgetreden.
Hoe verhouden deze voorbeelden zich tot de uitspraak «Wij zijn actief op dat gebied. We hebben een campagne gehad om impulsaanschaf van huisdieren te voorkomen. We zijn met de internetproviders bezig om ervoor te zorgen dat zij ook beter op hun zaak letten» van voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken Dijksma?4
De overheid kan niet elke impulsaankoop van een dier voorkomen. Houders en verkopers hebben hierin de grootste verantwoordelijkheid. Wel draag ik financieel bij aan voorlichting via het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) om kopers te informeren over de zorg die dieren nodig hebben. Het LICG voert met enige regelmaat campagnes om bewustwording onder houders van huisdieren te vergroten. Tuincentra en dierenwinkels zijn al enkele jaren verplicht kopers goed te informeren over het houden van een dier en zij mogen dieren niet in een etalage plaatsen dan wel verkopen aan kinderen onder de 16 jaar.
Hoe staat het ervoor wat betreft het ontmoedigen van impulsaanschaf van dieren en de afspraken met internetproviders over de impulsaanschaf van dieren?
Met mijn beleidsbrief dierenwelzijn zal ik u nader informeren over mijn beleid op het terrein van gezelschapsdieren. Ik ben actief in gesprek met onlinehandelsplaatsen en zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden.
Wat is de status van de toezegging in 2011 van voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie naar aanleiding van Kamervragen dat hij eisen wilde gaan stellen aan de bedrijfsmatige handel in gezelschapsdieren en dat eigenaren van bijvoorbeeld winkels of tuincentra die dieren verkopen en onder het besluit vallen verplicht worden een opleiding te volgen over de verzorging van dieren en kopers hiervan te informeren?5
Een bewijs van vakbekwaamheid is verplicht voor degene die de dagelijkse leiding heeft in een dierenwinkel of over de verkoop van dieren in een tuincentrum. Het halen van dit bewijs is geregeld in het Besluit houders van dieren (artikel 3.11). Omdat het halen van het bewijs het volgen van een opleiding vergt, is een overgangstermijn geregeld van 5 jaar voor reeds bestaande bedrijfsmatige verkopers van huisdieren, anders dan honden en katten. Deze overgangstermijn loopt af in 2019 waarna elke inrichting over een beheerder moet beschikken met een bewijs van vakbekwaamheid. Voor de verkoop van honden en katten gold de plicht al onder het Honden- en kattenbesluit dus een overgangstermijn was hier niet nodig.
Welke winkels of tuincentra vallen onder dit besluit en zullen online partijen hier ook toe gerekend worden? Welke eisen zijn gesteld?
Eenieder die bedrijfsmatig huisdieren verkoopt, valt onder het besluit. Tuincentra en winkels die huisdieren verkopen, vallen er dus onder. Online handelsplaatsen niet. Zij bieden slechts de mogelijkheid een advertentie te plaatsen. De regels gaan ook met name over de verzorging, de huisvesting en de gezondheid van dieren. De achterliggende aanbieder valt, indien hij bedrijfsmatig handelt, uiteraard wel onder deze regels.
Bent u bereid actie te ondernemen om dit gestunt met dieren te stoppen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 7 ben ik van mening dat de verantwoordelijkheid primair ligt bij houders en verkopers. Ik roep dierenwinkels op geen kuikens te verkopen puur voor de paasdagen en roep kopers op na te denken over de consequenties van een dergelijke aanschaf. Ik draag bij aan voorlichting om verantwoord houderschap te bevorderen. Ook is sprake van dierenwelzijnsregelgeving op grond waarvan opgetreden kan worden indien dieren onnodig lijden.
Deelt u de mening dat scholen moeten worden ontmoedigd om dit soort lespakketten aan te bieden aan hun leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is om correct toe te zien op het Besluit houders van dieren en Verordening (EG) nr. 1099/2009 als mensen thuis over gaan tot de slacht? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1099/2009 is niet van toepassing op pluimvee dat voor eigen gebruik wordt geslacht. In het Besluit houders van dieren zijn hieraan voorwaarden gesteld. De dodingshandeling mag alleen verricht worden door een persoon die voldoende vakbekwaam is om dit uit te voeren zonder enige vorm van vermijdbare pijn of lijden te veroorzaken. Het dier moet altijd bedwelmd worden vóór het geslacht mag worden. Onbedwelmd slachten is buiten een slachthuis niet toegestaan.
Bij particulieren wordt toezicht gehouden op de dierenwelzijnsregelgeving op basis van meldingen die binnenkomen bij 144 red een dier of de NVWA. Indien een melding wordt gedaan over misstanden bij het slachten of mishandeling van dieren dan zal deze melding door de NVWA of de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) in behandeling worden genomen en kan zo nodig bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden opgetreden.
Deelt u de mening dat het zeer onwaarschijnlijk is dat alle particulieren die via bovengenoemde en soortgelijke initiatieven aan pluimvee komen de benodigde kennis en vaardigheden bezitten voor het humaan en doeltreffend doden van de kippen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 vind ik het belangrijk dat er bij dergelijke initiatieven gedetailleerde informatie en begeleiding aanwezig is zodat particulieren beschikken over de nodige kennis en vaardigheid, zoals de wet ook vereist.
Deelt u de mening dat zo lang het welzijn van dieren niet gegarandeerd kan worden de initiatieven die dat welzijn doelbewust in gevaar brengen of zelfs negeren verboden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er geen voorstander van om dergelijke initiatieven te verbieden. Dergelijke projecten kunnen juist ook een bijdrage leveren aan het vergroten van de bewustwording van de consument. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, vind ik een goede begeleiding bij dergelijke initiatieven van belang. Ik vind dat houders, verkopers en scholen hierin zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Bij excessen op het terrein van dierenwelzijn kan ingegrepen worden.
Witwasschandaal met EU-geld door de Hongaarse premier Orbán |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijk Hongaars witwasschandaal met EU-geld»?1
Ja.
Kunt u de Kamer inlichten over de precieze cijfers achter dit schandaal? Hoeveel van de 3 tot 4 miljard euro was grotendeels EU-geld? Uit welke fondsen werd dit geld onttrokken om doorgesluisd te worden naar politici?
Het kabinet is niet op de hoogte van cijfers achter dit mogelijke schandaal en ook niet of en zo ja hoeveel EU-geld hiermee zou zijn gemoeid. De regeringen van de lidstaten moeten zorgen voor deugdelijk management van de per lidstaat geoormerkte EU-fondsen. Bij verdenking van frauduleuze handelingen met EU-fondsen is de taak van de Europese Commissie om onderzoek daarnaar te doen en eventueel een zaak aanhangig te maken.
Bent u bereid om aan te dringen op een grondig onderzoek naar deze aantijgingen bij uw Hongaarse collega? Zo nee, waarom niet?
Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om vast te stellen dat sprake is van misbruik van EU fondsen, en dat de nationale Hongaarse controle autoriteit hier onvoldoende maatregelen tegen heeft genomen. Van een dergelijke constatering is vooralsnog geen sprake.
Bent u bereid om aan te dringen op een onderzoek door het Europees bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) indien de Hongaarse politie de zaak blijft afdoen als «ver verwijderd van de realiteit»? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
OLAF werkt onafhankelijk van nationale overheden. Het kabinet respecteert deze rol. Dat er geen publieke informatie over een mogelijk onderzoek is, sluit dan ook niet uit dat er aan een onderzoek wordt gewerkt door OLAF.
Deelt u de mening dat de opstapeling van corruptiezaken met EU-geld omtrent de heer Orbán zwaardere maatregelen tegen Hongarije nodig maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nu ondernemen?
Onafhankelijk van waar mogelijk misbruik van EU-gelden plaatsvindt, doet Nederland al jaren concrete voorstellen in relevante EU-trajecten om de rechtmatigheid van besteding van EU-fondsen te verbeteren en zal dit blijven doen, ook in het licht van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader. Mede vanuit deze optiek steunt het kabinet het voorstel van de Commissie voor een nieuw mechanisme om de EU-begroting te beschermen tegen financiële risico’s als gevolg van algemene tekortkomingen van de rechtsstaat. Hiermee worden rechtsstatelijkheidsbeginselen gekoppeld aan de goede besteding en financieel management van EU gelden.
Deelt u de mening dat voortdurende ondermijning van het draagvlak door de heer Orbán aanleiding geeft tot directe actie van de Europese Commissie, om te beginnen met het uitvoeren van de aanbeveling van OLAF richting de Commissie om 43,7 miljoen euro terug te vorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Op basis van door de Commissie geconstateerde onregelmatigheden, heeft OLAF nader onderzoek verricht. Aan eventuele aanbevelingen van en constateringen door OLAF dient vervolgens door de lidstaat in kwestie opvolging te worden gegeven. Het is vervolgens aan de Europese Commissie om toe te zien op de wijze waarop de relevante autoriteiten van deze lidstaten gevolg geven aan de rapportages en aanbevelingen van OLAF en hen daarop aan te spreken indien zij in gebreke blijven.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over corruptie en de heer Orbán, waarin u aangeeft dat Nederland erkent dat dit soort corruptiezaken het draagvlak ondermijnt en concrete voorstellen doet om de rechtmatigheid van besteding van EU-fondsen te verbeteren, waarbij u als voorbeeld noemt het publiek maken van de jaarlijkse auditrapporten (annual control reports) van de nationale instanties? Welke voorstellen heeft u nog meer gedaan? Hoe worden die voorstellen ontvangen bij de Europese Commissie en de andere lidstaten?2
Zie het antwoord op vraag 5. Specifiek op dit onderwerp is mede op initiatief van het Nederlands EU-voorzitterschap een speciaal rapport door de Commissie opgesteld en gepubliceerd, over persistente fouten en de acties die daarop zijn gevolgd. De Raad heeft dit rapport aangenomen.3
Herinnert u zich dat u tevens heeft aangegeven dat u de strikte handhaving van de Europese Commissie ondersteunt, maar dat u de mening deelt dat, gezien de opstapeling van corruptieschandalen, er druk moet worden uitgeoefend op de Commissie om over te gaan tot het opschorten van de subsidieverstrekking aan Hongarije, zoals de Europese Rekenkamer aanbeveelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland steunt bij alle overtredingen en gevallen van fraude dezelfde mate van strikte handhaving door de Europese Commissie.
Ik verwijs hierbij graag naar de beantwoording van eerdere vragen over berichten over fraude met EU gelden, zoals aan uw Kamer verstuurd op 26 maart van dit jaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1517). De Europese Rekenkamer als instantie heeft geen formeel standpunt ingenomen ten aanzien van dit eerdere onderzoek in Hongarije. Opschorting van subsidies is een mogelijkheid. De Europese Commissie is de aangewezen instantie die de daarvoor benodigde informatie heeft of kan opvragen en die een rechtsgeldig besluit hierover kan nemen. Het kabinet steunt strikte handhaving door de Europese Commissie en staat open voor verdere aanscherping van de bestaande regels in het kader van de komende MFK-besprekingen.
Deelt u de mening dat, als de Europese Commissie niet in staat blijkt hard op te treden tegen Hongarije, de Raad meer druk moet uitoefenen op frauderende lidstaten om fatsoenlijke handhaving te realiseren? Kunt u het antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de inzet van het kabinet aan te scherpen door fraudebestrijding en transparantie van de besteding van de middelen meer prioriteit te geven?
Fraudebestrijding en transparante besteding van EU-geld zijn belangrijk voor het kabinet. Nederland bepleit meer gedifferentieerde controleregimes. Zodoende kunnen uitvoeringslasten worden verlaagd waar dat op basis van het risicoprofiel mogelijk is, terwijl bij verhoogd risico op verkeerde besteding van middelen, een sterk controleregime wordt gehandhaafd. Zie ook het antwoord op vraag 5. Voorts geldt dat het kabinet heeft besloten deel te nemen aan het Europees Openbaar Ministerie. Het kabinet doet dat vanuit de overtuiging dat de oprichting van het EOM een impuls zal geven aan de strafrechtelijke bestrijding van EU-fraude en dat Nederland daar een actieve en constructieve bijdrage aan kan leveren.
Het bericht 'Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet' |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet»?1
Ja.
Sinds wanneer was u ervan op de hoogte dat dit handboek op internet te vinden is? Kunnen de schrijvers of bezitters van dit boek in de gaten worden gehouden zodat tenminste voorkomen wordt dat woorden in daden worden omgezet?
Sinds begin dit jaar zet ik me sterk in voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. De strafrechtelijke aanpak van online seksueel kindermisbruik is een prioriteit.
Naar ik heb vernomen van de politie en het OM zijn sinds de jaren negentig van de vorige eeuw handboeken bij (internationale) opsporingsdiensten bekend. Voor zover bekend bij politie en het OM bevinden de handboeken zich ook op het zogenaamde TOR-netwerk (Darkweb). De toepassing van opsporingsbevoegdheden op het Darkweb is ingewikkeld. Vanwege de anonimiteit dat het TOR-netwerk aan zijn gebruikers biedt, is het veelal onmogelijk te achterhalen door wie of op welke servers waar ter wereld dergelijke omgevingen en hun inhoud worden beheerd.
De betrokken handboeken staan op een voor iedereen toegankelijk TOR-netwerk waar iedere (niet te identificeren) gebruiker dergelijk materiaal kan uploaden, downloaden, overnemen naar een andere plaats en inzien. Dit maakt het momenteel moeilijk de betrokkenen te achterhalen en te vervolgen. Evenmin is te achterhalen wie de schrijvers van de op het TOR-netwerk verschenen handboeken zijn. De focus bij de opsporing en vervolging ligt derhalve op die gevallen waarin iemand gebruik heeft gemaakt van een handboek of informatie om kinderen seksueel te misbruiken.
Bij het Team ter bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK) is expertise aanwezig om onderzoeken op het Darkweb op te starten. Voor andere criminele activiteiten, bijvoorbeeld naar drugshandel, op het Darkweb worden (complexe) onderzoeken gestart bij een ander specialistisch team van de politie.
Het wetsvoorstel computercriminaliteit III, dat op 19 juni a.s. zal worden behandeld in de Eerste Kamer, introduceert de mogelijkheid om als een webadres in Darkweb is veiliggesteld daar toch binnen te dringen en de content ontoegankelijk te maken. Hoewel dezelfde inhoud dan nog steeds op een of meerdere niet bekende plaatsen op het internet staan, wordt het dan wel gemakkelijker om aan een dergelijk gebruik van het Darkweb iets te doen.
Verder geldt dat onmiskenbare onrechtmatige of strafbare informatie op het (openbare) internet door een tussenpersoon op grond van de Gedragscode Notice-and-Take-Down (NTD-gedragscode) kan worden verwijderd. Een ieder kan een verzoek daartoe richten aan de inhoudsaanbieder (dan wel de aanbieder van een telecommunicatie-dienst op Internet). Als de gegevens niet worden verwijderd kan de officier van justitie, na machtiging daartoe door de rechter-commissaris, bevelen dat de gegevens ontoegankelijk worden gemaakt.2
Welke maatregelen heeft u genomen om de verspreiding van dit handboek zoveel mogelijk tegen te gaan? Welke maatregelen zijn überhaupt op dit punt mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de reacties van deskundigen die stellen dat bezit van dit handboek strafbaar zou moeten zijn?
Evenals de in het bericht opgevoerde deskundigen vind ik het een slechte zaak dat dergelijke handboeken rond kunnen blijven circuleren op internet. Seksueel misbruik beschadigt het leven van een kind en diens naaste omgeving enorm. Om die reden bezie ik, als onderdeel van de hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik, hoe de overheid met het bedrijfsleven (internetbedrijven) kan samenwerken om online seksueel kindermisbruik aan te pakken. Zoals toegezegd tijdens het AO zeden van 23 april jl. zal ik over de vorderingen van de publiek-private aanpak, de bestuursrechtelijke aanpak en het optimaal benutten van de strafrechtelijke mogelijkheden in september een voortgangsbrief aan uw Kamer zenden. 3
Op grond van welke wettelijke bepalingen zijn pedofielen in het Verenigd Koninkrijk veroordeeld voor bezit van dit handboek?
In Engeland, Wales en Noord-Ierland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken («any item that contains advice or guidance about abusing children sexually») sinds 2015 strafbaar gesteld, op grond van artikel 69 van de Serious Crime Act 2015.4 Het Ministerie van Justitie van het Verenigd Koninkrijk heeft desgevraagd mijn ministerie bericht dat ze niet beschikken over gegevens over (het aantal) veroordelingen in 2015 en 2016.5 Dit kan worden verklaard doordat in hun systeem als iemand voor meerdere delicten wordt veroordeeld, alleen het hoofddelict wordt geregistreerd.
In Schotland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken niet apart strafbaar gesteld. Wel kan iemand die een dergelijk handboek op het internet publiceert mogelijk worden vervolgd op basis van de strafbaarstelling van het ongepast gebruik van een openbaar elektronische communicatienetwerk.6 Uit hun statistieken valt volgens het Schotse Ministerie van Justitie niet te achterhalen of dit in de praktijk gebeurt.
In hoeverre acht u het mogelijk ook in Nederland dergelijke wetgeving te introduceren? Wat zou hier tegen in te brengen zijn?
Zoals uit het antwoord op vraag 5 kan worden afgeleid, is de Engelse wetgeving specifiek gericht op de strafbaarheid van het bezit van materiaal dat seksueel misbruik van kinderen kan bevorderen. De Nederlandse strafbepalingen, ook die betreffende strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen, zijn generieker geformuleerd.
Zo stelt artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer het opzettelijk voorhanden hebben van informatiedragers bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, strafbaar. De artikelen 131 en 132 Sr stellen daarnaast verschillende vormen van het opruien tot enig strafbaar feit strafbaar, waaronder het ter verspreiding in voorraad hebben van een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid. Voorts bieden de artikelen 133 en 134 Sr mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen diegene die bij geschrift of afbeeldingen aanbiedt, inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig strafbaar feit te plegen.
Deze generieke benadering heeft als voordeel dat zoveel mogelijk zeker wordt gesteld dat (voorbereidende of bevorderende) gedragingen waartegen strafrechtelijke bescherming dient te worden geboden, door de strafwet worden bestreken, zonder dat daarin voor elk afzonderlijk misdrijf moet worden voorzien. Het Nederlandse strafrecht biedt vooralsnog dan ook voldoende mogelijkheden om te kunnen optreden tegen de verspreiding of vervaardiging van handboeken met strafbare inhoud op het internet. Voor de introductie van nieuwe wetgeving zie ik daarom geen reden.
Het bericht ‘De Zorgconsulent failliet: slechte zorg en geen salaris voor personeel’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De Zorgconsulent failliet: slechte zorg en geen salaris voor personeel»?1
Ja.
Was bij u al bekend dat de zorgorganisatie De Zorgconsulent op de rand van een faillissement stond?
Nee. Overigens merk ik op dat uit navraag bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de inspectie) is gebleken dat de bestuurder de faillissementsaanvraag niet heeft bevestigd en er ook geen faillissementsuitspraak bekend is.
Welke maatregelen zijn in de afgelopen jaren genomen om de kwaliteit van zorg bij De Zorgconsulent te verhogen?
Naar aanleiding van signalen over een disbalans tussen zorgvraag en geleverde zorg is de inspectie in 2016 een toezichttraject gestart bij de Zorgconsulent. Op basis daarvan concludeerde de inspectie dat de kwaliteit van zorg niet voldeed. De inspectie heeft de zorgaanbieder gewezen op de aanpassingen die nodig waren om de kwaliteit van zorg te verbeteren en aan de wet en regelgeving te voldoen. De Zorgconsulent heeft de tijd gekregen om deze aanpassingen door te voeren. Omdat dit betekende dat ook de zorg op een andere manier moest worden vormgeven was deze tijd ook nodig. De inspectie is de Zorgconsulent in deze periode intensief blijven volgen.
Omdat de onderliggende signalen op grond van de beperkt beschikbare gegevens onvoldoende onderzocht konden worden, besloot de inspectie om in 2017 aanvullend onderzoek te doen. In het kader hiervan deed de inspectie documentenonderzoek en bekeek zij dossiers, maar sprak zij ook met cliënten en medewerkers. Daaruit bleek dat de zorg die De Zorgconsulent leverde nog steeds niet voldoende aansloot bij de zorgbehoefte en indicatie van de cliënten. Er bleek een discrepantie te bestaan tussen de zorgvraag en de geïndiceerde zorg en de geleverde zorg. Daarnaast was de geleverde zorg niet overeenkomstig met de gedeclareerde zorg. Ook bleek dat de kwaliteit van de zorg onder druk stond omdat er onvoldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar was. De uitkomst van dit onderzoek is ook gedeeld in het Informatie Knooppunt Zorgfraude, waarin de inspectie, NZa, iSZW, Belastingdienst, CIZ, FIOD, OM, VNG en ZN samenwerken om fraude met zorggelden aan te pakken.
Wanneer een zorgaanbieder de gevraagde verbetermaatregelen onvoldoende opvolgt kan de inspectie handhavingsmaatregelen inzetten zoals het geven van een aanwijzing. De inspectie heeft daarom aan de Zorgconsulent een aanwijzing gegeven met punten waaraan moest worden voldaan om te zorgen dat iedere cliënt goede zorg krijgt, passend bij de complexe zorgbehoefte van de cliënt. Onderdeel hiervan was het bieden van meer zorg in nabijheid of permanent toezicht, het inzetten van voldoende en goed opgeleid personeel en het opstellen van een scholingsplan voor de medewerkers. Het toezichttraject om de naleving van deze verbeteringen af te dwingen loopt op dit moment nog steeds. De inspectie heeft mij laten weten dat inmiddels de zorg voor de cliënten wordt overgedragen aan andere zorgaanbieders. Zorgkantoren, zorgverzekeraars en gemeenten zijn hier nauw bij betrokken. De inspectie blijft de situatie volgen tot het moment dat de cliënten goed zijn overgedragen.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat de organisatie al onder het vergrootglas lag bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting, maar dat personeel aangeeft dat de kwaliteit van zorg enkel slechter is geworden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt de zorg van cliënten van De Zorgconsulent nu wel gegarandeerd? Welke mogelijkheden ziet u om het personeel van de organisatie te behouden voor de zorgsector?
Het bericht ‘Weggepest en toch vervolgd’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Weggepest en toch vervolgd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te zot voor woorden is dat iemand die zich verdedigt in haar eigen winkel als crimineel wordt behandeld? Zo nee, waarom niet? Wat had deze mevrouw volgens u anders moeten doen, zich maar gewoon laten mishandelen in haar eigen winkel?
De zaak is nog onder de rechter. Om die reden ga ik niet in op de feiten van de zaak zoals die zijn geschetst.
Deelt u de mening dat burgers zichzelf in eigen huis en winkel mogen verdedigen met gepast geweld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de regelgeving voor burgers om op te treden tegen geweld te verruimen? Zo nee, waarom niet?
Als een burger slachtoffer dreigt te worden van een misdrijf, mag hij zichzelf, anderen en zijn bezittingen verdedigen. Daarbij kan het gebeuren dat degene die zich verdedigt, iets doet dat in principe strafbaar is. Hij kan dan voor de rechter een beroep doen op «noodweer». Het is aan de rechter om te beoordelen of het handelen in verhouding stond tot de dreiging («proportionaliteit») en of degene die bedreigd werd, ook iets anders had kunnen doen («subsidiariteit»).
Staat u nou aan de kant van de slachtoffers of aan de kant van de daders?
Indien er sprake is van de verdenking van een strafbaar feit, kan het Openbaar Ministerie (OM) optreden. Dat heeft het OM in dit geval gedaan.
Bent u bereid het openbaar ministerie onmiddellijk te instrueren de vervolging op Gilly Emanuels in te trekken en alleen de daadwerkelijke daders te vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft aanvankelijk ingezet op een bemiddelingstraject. Dat traject is niet tot stand gekomen. Vervolgens heeft het OM vervolging ingezet van personen die vermoedelijk strafbare feiten hebben gepleegd. Er is geen aanleiding om het OM te instrueren de vervolging in te trekken.
Het bericht 'Medische gegevens in eigen beheer op je computer of telefoon: vanaf volgend jaar is het mogelijk' |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medische gegevens in eigen beheer op je computer of telefoon: vanaf volgend jaar is het mogelijk»?1
Ja
Kunt u toelichten wat de proef van de Patiëntenfederatie Nederland nu precies inhoudt en waaraan de subsidie van 3 miljoen euro precies wordt besteed, aangezien er zowel wordt gesproken over «een mogelijk nieuw systeem» als over het ontwikkelen van een «samenhangend stelsel van standaarden en het daarover afspraken maken, zodat apps van verschillende partijen met elkaar kunnen praten» en dit twee verschillende zaken zijn?2 3 4
In het Informatieberaad Zorg werken de koepels van zorgaanbieders, Patiëntenfederatie Nederland, de gemeenten, de zorgverzekeraars en VWS samen aan het verbeteren van de informatievoorziening in de zorg. Eén van de speerpunten van het Informatieberaad is het versterken van de regie van patiënten en burgers door hen te laten beschikken over hun gezondheidsgegevens in een eigen zogeheten persoonlijke gezondheidsomgeving (hierna te noemen PGO). Het programma MedMij (zie www.medmij.nl) geeft invulling aan deze brede gezamenlijke ambitie en wordt getrokken door Patiëntenfederatie Nederland.
MedMij ontwikkelt niet zelf een nieuw systeem of PGO, maar een samenhangend stelsel van standaarden en afspraken waaraan systemen van zorgaanbieders en PGO’s van mensen moeten voldoen opdat iedereen zelf op een veilige manier over zijn medische gegevens kan beschikken. MedMij is dus een vorm van keurmerk voor PGO’s en voor systemen van zorgaanbieders, opdat informatie-uitwisseling betrouwbaar kan plaatsvinden. Voorbeelden van hetgeen MedMij met het afsprakenstelsel borgt: je moet van PGO kunnen wisselen, er wordt veilig met je informatie omgesprongen, gegevens worden alleen gedeeld met zorgverleners of mantelzorgers als jij daar zelf expliciet in je PGO toestemming voor hebt gegeven, en data kunnen door de PGO-leverancier niet doorverkocht worden. Tegelijkertijd zegt het hoe de systemen van zorgaanbieders moeten werken naar PGO’s toe, bijvoorbeeld welke informatie uitgewisseld moet kunnen worden met zorggebruikers en in welke technische taal deze moet zijn gesteld zodat systemen van zorgaanbieders kunnen «praten» met de PGO’s die aan MedMij voldoen.
Indien «enkel» gewerkt wordt aan het ontwikkelen van een «samenhangend stelsel van standaarden en het daarover afspraken maken, zodat apps van verschillende partijen met elkaar kunnen praten», klopt het dan dat aan het eind van het project geen nieuwe persoonlijke gezondheidsomgeving beschikbaar is, maar dat mensen gebruik kunnen maken van bestaande omgevingen die aan de geformuleerde standaarden voldoen? Zo ja, wie gaat beoordelen of (bestaande) persoonlijke gezondheidsomgevingen aan de standaarden voldoen, hoe weten mensen dat een persoonlijke gezondheidsomgeving aan de standaarden voldoet en wie gaat de lijst met goedgekeurde persoonlijke gezondheidsomgevingen beheren?5
Patiëntenfederatie Nederland laat mij weten, dat MedMij inderdaad geen (nieuwe) persoonlijke gezondheidsomgeving wordt gebouwd, maar dat mensen gebruik kunnen maken van bestaande (en mogelijk nieuw door de markt ontwikkelde) omgevingen die aan de afspraken van MedMij voldoen. Onderdeel van het afsprakenstelsel is een uitvoerig toetsings- en auditproces zodat producten die het MedMij keurmerk dragen met zekerheid voldoen aan de gestelde eisen. De lijst met goedgekeurde PGO’s zal worden beheerd en gepubliceerd door een daartoe opgerichte stichting MedMij. De eigenaren en belangrijkste gebruikers van het afsprakenstelsel, te weten patiënten en zorgaanbieders, gaan het bestuur van de stichting vormen.
Hoewel PGO’s pas vanaf de zomer kunnen gaan voldoen aan de MedMij eisen, en er tegelijkertijd behoefte bestaat aan voorbeelden van PGO’s die nu al op de markt beschikbaar zijn, heeft Patiëntenfederatie Nederland een overzicht geplaatst, zie https://www.medmij.nl/artikel/primeur-voor-digitalezorggids-eerste-overzicht-van-pgos.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het project met betrekking tot de persoonlijke gezondheidsomgeving dat uitgevoerd wordt door de Patiëntenfederatie Nederland? Is het niet een beetje overoptimistisch om iedereen een veilige, toegankelijke en persoonlijke gezondheidsomgeving te beloven in 2019 als we kijken naar de wijze waarop ICT-projecten uit de hand neigen te lopen in ontwikkelingstijd- en kosten?
Het MedMij-programma is begin 2016 gestart met het ontwikkelen van het afsprakenstelsel en informatiestandaarden, en het in de praktijk toetsen of hetgeen ontwikkeld is ook daadwerkelijk werkt. Een praktijkproef is op dit moment gaande, en komende zomer zullen de uitkomsten daarvan zijn verwerkt in de zogeheten 1.1 versie van het afsprakenstelsel, zodat vervolgens de leveranciers van ICT-systemen voor zorgaanbieders en PGO-leveranciers kunnen gaan voldoen aan MedMij. Dit gaat er volgens Patiëntenfederatie Nederland toe leiden dat in 2019 de eerste groepen mensen gebruik kunnen maken van een PGO dat voldoet aan MedMij en veilig en betrouwbaar kunnen gaan beschikken over gezondheidsgegevens van tenminste huisarts, apotheek, ziekenhuis en zelfmeetgegevens. Het afsprakenstelsel zal altijd doorontwikkeld worden en er komen in 2019 en 2020 steeds meer relevante gegevensbronnen via MedMij beschikbaar.
Welke partijen zijn allemaal betrokken bij het project van de Patiëntenfederatie Nederland en welke rollen en taken hebben die partijen nu en in de toekomst in het project? Welke wetgeving en afspraken tussen zorginstellingen en patiënten bewaken de privacy en veiligheid van de data? Welke rol spelen zorgverzekeraars in het geheel? In hoeverre wordt samengewerkt met partijen die het Landelijk Schakelpunt onderhouden?
In het Informatieberaad Zorg werken alle grote koepels van zorgaanbieders, Patiëntenfederatie Nederland, de gemeenten, zorgverzekeraars en VWS samen aan het verbeteren van de informatievoorziening in de zorg. Het Informatieberaad is formeel opdrachtgever van het MedMij programma. Patiëntenfederatie Nederland is trekker van het programma. Het is de bedoeling dat het beheer van het MedMij afsprakenstelsel wordt ondergebracht bij een stichting die bestuurd zal worden door de eigenaren en belangrijkste gebruikers van het afsprakenstelsel, te weten patiënten en zorgaanbieders.
Het MedMij afspraken stelsel is ontwikkeld op basis van «privacy by design» en is compliant met de op privacy en veiligheid ziende wet- en regelgeving. Hetgeen wordt ontwikkeld past binnen de bestaande (en toekomstige) privacykaders die gelden op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (welke wet geldt tot 25 mei 2018). Met ingang van 25 mei 2018 geldt de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Daarnaast zijn ook de wettelijke bepalingen die specifiek betrekking op de zorg hebben van toepassing, zoals de WGBO en Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg. Het programma MedMij heeft een afsprakenstelsel gepubliceerd op www.medmij.nl/afsprakenstelsel. Het afsprakenstelsel heeft als doel te waarborgen dat partijen die deelnemen aan MedMij zich aan de gemaakte afspraken zullen committeren.
Patiënten, zorgaanbieders, zorgverzekeraars, Nictiz en VWS zijn vertegenwoordigd in de stuurgroep MedMij die wordt voorgezeten door Patiëntenfederatie Nederland. Zorgverzekeraars financieren samen met VWS de programmakosten.
MedMij maakt zoveel mogelijk gebruik van bestaande standaarden en infrastructuren, zoals bijvoorbeeld XDS netwerken en het Landelijk Schakelpunt dat wordt beheerd door VZVZ (de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie). Op deze manier kan voortgebouwd worden op hetgeen al aan informatie-uitwisseling in de zorg plaatsvindt. Het servicecentrum van VZVZ is een aparte uitvoeringsorganisatie van VZVZ die naast het LSP ook voor andere zorgcommunicatie-initiatieven beheertaken uitvoert, zoals bijvoorbeeld voor stichting Koppeltaal voor de eerstelijnszorg en GGZ. MedMij is in gesprek met het VZVZ Servicecentrum om een aantal operationele beheertaken uit synergieoverwegingen te laten uitvoeren.
Waar wordt de nu verstrekte subsidie van 3 miljoen euro precies aan besteed? Welke andere partijen dragen financieel bij/hebben financieel bijgedragen aan dit project? Welke financiële bijdragen zijn naar verwachting nodig in de toekomst? Kan de onderzoeksopzet inclusief begroting aan de Kamer worden toegestuurd?6
Sinds de start van het MedMij-programma begin 2016 hebben de zorgverzekeraars en VWS gezamenlijk de programmakosten gefinancierd. De in de Volkskrant genoemde 3 miljoen euro is een indicatie van de bijdrage van VWS aan de programmakosten van MedMij in 2018. Dit bedrag is vergelijkbaar met de bijdrage van VWS aan MedMij in 2016 en 2017. Over mogelijke financiële bijdragen van VWS aan het MedMij-programma voor aankomende jaren vindt later dit jaar besluitvorming plaats. De programmabegroting voor 2018 wordt bijgevoegd.
Naast de programmakosten is VWS voornemens om het gebruik van PGO’s die aan de MedMij eisen voldoen te stimuleren met behulp van een subsidie. De in het Regeerakkoord opgenomen middelen voor digitaal ondersteunde zorg zullen hiervoor deels worden ingezet. Hierover vindt nog definitieve besluitvorming plaats.
Hoe verhoudt de opmerking dat het systeem al wordt getest en dat naar verwachting deze test in de zomer zal worden afgerond zich met de opmerking dat aan het eind van dit jaar een testgroep van patiënten kan beginnen met het beheer van hun medische gegevens via computer of smartphone? Wat is precies het verwachte tijdpad? Is een «go-no-go moment» ingebouwd?7 8
Een praktijkproef is op dit moment gaande, en komende zomer zullen de uitkomsten daarvan zijn verwerkt in de zogeheten 1.1 versie van het afsprakenstelsel, zodat vervolgens de leveranciers van ICT-systemen voor zorgaanbieders en PGO-leveranciers kunnen gaan voldoen aan MedMij. Dit gaat ertoe leiden dat in 2019 de eerste groepen mensen gebruik kunnen maken van een PGO dat voldoet aan MedMij en veilig en betrouwbaar kunnen gaan beschikken over gezondheidsgegevens. Er is dus geen sprake van een testgroep aan het eind van dit jaar. Alvorens de 1.1 versie van het afsprakenstelsel komende zomer live gaat, zal de stuurgroep van MedMij over een go/no go besluiten.
Wat is uw reactie op de opmerking dat het nog maar de vraag is hoeveel gegevens tegen die tijd ontsloten zullen zijn aangezien het aantal ziekenhuizen dat hun digitale infrastructuur dan al gereed heeft klein zal zijn? Hoe ver zijn andere zorgpartijen hiermee? Hoe gaat u, in ieder geval de eerste tijd, miscommunicatie voorkomen als veel partijen hier nog lang niet klaar voor zijn en de omgevingen daardoor incompleet zullen zijn én dossiers incompleet kunnen zijn omdat mensen zelf bepalen welke informatie wel of niet in het dossier wordt opgenomen?9 10
Het technisch mogelijk zijn van informatie-uitwisseling via MedMij betekent inderdaad niet, dat alle informatie door alle zorgaanbieders vanaf deze zomer al digitaal volgens de gedefinieerde standaarden word vastgelegd en ontsloten. Daarvoor is veelal aanpassing nodig in de ICT-systemen van zorgverleners en op onderdelen ook in hetgeen men digitaal vastlegt. Om ervoor te zorgen dat zorgaanbieders klaar zijn voor digitale ontsluiting van gegevens naar patiënten worden zogeheten sectorale verbeterprogramma’s ontwikkeld, zoals bijvoorbeeld het VIPP programma voor de ziekenhuizen waar VWS met behulp van resultaatafhankelijke subsidieregelingen zorgaanbieders financiert om sectorspecifieke doelstellingen te behalen. Het voldoen aan de MedMij- informatiestandaarden en -eisen is opgenomen in deze regeling en bevordert zo de ontsluiting van gegevens naar PGO’s. In het VIPP programma voor ziekenhuizen hebben 67 van de 68 algemene ziekenhuizen ingetekend om begin 2020 patiënten de belangrijkste ziekenhuisinformatie (te weten de basisgegevensset zorg conform de zorginformatiebouwstenen van Registratie aan de Bron) gestructureerd beschikbaar te stellen. Ook in de GGZ, de huisartsenzorg en de care zijn vergelijkbare programma’s in ontwikkeling.
We zullen er bij de stuurgroep van MedMij op aandringen om in de communicatie rond PGO’s en gegevensontsluiting ervoor te zorgen, dat er geen verkeerde verwachtingen worden gewekt ten aanzien van de volledigheid van beschikbare informatie, en ook de rol van de burger daarin duidelijk te beschrijven.
Gaat dit project van de Patiëntenfederatie Nederland helpen in de wildgroep aan initiatieven die op dit gebied opkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?11
Er is een keur aan innovaties en initiatieven rond het verzamelen en delen van gezondheidsgegevens. Veelal zijn deze regionaal van aard, voor een specifiek type gegevens en/of afhankelijk van koppelingen tussen individuele systemen. Doordat MedMij een gezamenlijk initiatief is van alle zorgkoepels, Patiëntenfederatie Nederland, zorgverzekeraars, gemeenten en het Ministerie van VWS, er gewerkt wordt aan een afsprakenstelsel dat losse of lokale inspanningen overbodig maakt, en er wordt voortgeborduurd op bestaande standaarden en infrastructuren, heb ik het vertrouwen dat dit project gaat bijdragen aan de stroomlijning van initiatieven. Voor de goede orde zij benadrukt, dat het streven niet is naar één PGO, maar dat er keuzevrijheid blijft om tussen verschillende leveranciers te kiezen.
Deelt u de opvatting dat voor de opslag van patiëntgegevens en het zelf kunnen beheren van die gegevens bescherming van de persoonlijke levenssfeer een absolute basisvoorwaarde is?
Ja
Het systeem zou volgend jaar beschikbaar moeten zijn, kunt u bevestigen dat veiligheid en privacy hierbij belangrijker zijn dan snelheid van beschikbaarheid? Zo ja, hoe zal de privacybescherming gegarandeerd worden en door wie wordt besloten of de privacy voldoende is gegarandeerd?
Ja, het MedMij afsprakenstelsel is aanvullend op bestaande wet- en regelgeving en bijbehorend toezicht, zoals de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP houdt als onafhankelijke toezichthouder toezicht op de uitvoering van de wet door de deelnemers en leveranciers.
Het programma MedMij werkt aan een afsprakenstelsel met daarin aanvullende waarborgen voor privacy en veiligheid in de informatie-uitwisseling en van systemen. Er wordt gewerkt volgens het Privacy by Design principe zoals bedoeld in de onder 5 toegelichte Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling van PGO’s rekening gehouden zal moeten worden met privacyverhogende maatregelen.
Het afsprakenstelsel van het programma MedMij is en wordt juridisch getoetst. MedMij zal een keurmerk verlenen aan PGO-leveranciers die voldoen aan hetgeen in het afsprakenstelsel is opgenomen. De leveranciers van de PGO’s zullen (blijven) moeten voldoen aan de privacywetgeving en blijven hiervoor ook zelf verantwoordelijk. De onafhankelijke toezichthouder – de Autoriteit Persoonsgegevens – bepaalt uiteindelijk of de privacy voldoende gegarandeerd is.
Welke waarborgen zijn er voor de veiligheid van de opslag van data? Welke partij waakt over de veiligheid van de opslag van data? Welke eisen gelden voor de app-ontwikkelaars als het gaat om de locatie waar hun data wordt opgeslagen en derde partijen waarmee gegevens mogen worden gedeeld?
Zoals in voorgaande antwoord bevestigd, is het MedMij afsprakenstelsel aanvullend op bestaande wet- en regelgeving en bijbehorend toezicht, in deze de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP houdt als onafhankelijke toezichthouder toezicht op de uitvoering van de wet door de deelnemers en leveranciers. Het Ministerie van VWS werkt via het Informatieberaad doorlopend aan het verbeteren van de informatievoorziening in de zorg.
Het MedMij afsprakenstelsel bevat een standaard verwerkersovereenkomst die afgesloten wordt tussen de zorgaanbieder en de leverancier voor de zorgaanbieder. Hierin wordt aangegeven dat er door de leverancier maatregelen genomen moeten worden om de persoonsgegevens te beschermen tegen onopzettelijke of onrechtmatige vernietiging, onopzettelijk verlies of wijziging, onbevoegde of onrechtmatige opslag verwerking, toegang of openbaarmaking. Dit betekent dat de leverancier onder meer maatregelen moet nemen om onrechtmatige opslag te voorkomen en er moet worden voldaan aan dataregels. Ook zijn er afspraken over het inschakelen van derde partijen (subbewerkers). Voor PGO leveranciers zijn evenzeer uitgebreide eisen gesteld aan de wijze waarop zij omgaan met data, opslag en verwerking van gegevens, waaronder een normenkader en NEN- en aanverwante voorschriften.
Wat is uw reactie op de belofte van de Patiëntenfederatie dat «de beveiliging van het systeem beter zou moeten zijn dan die van het DigiD», het beveiligde digitale communicatiesysteem van de overheid? Op welke punten zal de beveiliging van de persoonlijke gezondheidsomgeving beter zijn dan die van het DigiD? Wat zegt dit over de beveiliging van het DigiD?
Navraag bij Patiëntenfederatie Nederland leert dat deze verwoording niet correct is; het is een misverstand dat MedMij gebruik zou maken van een betere beveiliging dan of in plaats van DigiD. In het MedMij afsprakenstelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen het ontsluiten van gegevens:
Aan de zorgaanbiederskant schrijft MedMij in het afsprakenstelsel voor dat een inlogmiddel wordt toegepast dat het BSN kan verifiëren aangezien dit het BSN-domein betreft. Momenteel is dat DigiD onder verantwoordelijkheid van BZK. Aan zorgaanbiederskant zijn de betreffende dienstverleners verplicht de gegevens te ontsluiten met 2 factor authenticatie van DigiD.
Aan de persoonsdomeinkant (PGO) is het niet mogelijk DigiD te gebruiken aangezien een PGO geen BSN-gerechtigde organisatie betreft. MedMij gaat voor het inlogmiddel voor het persoonsdomein (PGO) uit van leveranciers uit het private domein. Omdat het gezondheidsgegevens betreft heeft MedMij gesteld, voortkomend uit de risicoanalyse, dat aan alle leveranciers van PGO’s de NEN 7510 wordt opgelegd. Dat is een door het Nederlands Normalisatie-instituut ontwikkelde norm voor Informatiebeveiliging voor de zorgsector in Nederland. De norm is gebaseerd op de Code voor Informatiebeveiliging. Ook voor de private partijen geldt dat zij twee-factor authenticatie moeten toepassen. Dat wil zeggen dat om de betrouwbaarheid van de identiteitsvaststelling en veilig inloggen te vergroten, authenticatie wordt afgedwongen door minimaal twee van de volgende authenticatievormen gelijktijdig toe te passen: iets wat je weet (kennis), iets wat je bezit (bijvoorbeeld een gegevensdrager) en iets wat je bent (persoonlijke eigenschap). Alle dienstverleners die deelnemen aan MedMij zijn verplicht aan bovenstaande eisen te voldoen en middels een audit aantonen dat ze aan die specifieke eisen voldoen.
Waarom is de Autoriteit Persoonsgegevens enkel op de hoogte van, maar niet betrokken bij de proef? Is het niet verstandiger de Autoriteit Persoonsgegevens nu al actief te betrekken en hen te verzoeken om deze proef te beoordelen en te volgen op de gevolgen voor de privacy van burgers?12
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt als onafhankelijke toezichthouder toezicht op de uitvoering van de wet door de deelnemers, Stichting MedMij en de uitvoeringsorganisatie. Zij bepaalt zelf hoe en op welke wijze zij invulling geeft aan haar rol. De AP heeft geen adviserende taak.
MedMij is zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de geldende wet -en regelgeving en laat zich daarbij adviseren door verschillende partijen. Vanaf oktober 2017 wordt in een proefomgeving die de naam «PROVES» heeft gekregen getest of de gegevensuitwisseling tussen patiënt en zorgverlener in een praktijksituatie verloopt zoals dit op papier is uitgetekend. Het is aan MedMij om hiervan te leren en om de resultaten van de proef te beoordelen. De AP is op de hoogte van de proef. Het is aan de AP zelf om te bepalen naar welke initiatieven zij actief een onderzoek instelt.
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van 25 maart 2018 en het artikel «Belastingdienst hield documenten achter in slepende zaak»?1
Ja, ik ben bekend met de desbetreffende uitzending en het genoemde artikel.
Kunt u aangeven waarom telefoonnotities op verzoek van een procespartij of de rechter niet verschaft worden door de Belastingdienst?
Conform artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden. Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn de stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming door het bestuursorgaan. De beslissing per dossier om welke stukken het in concreto gaat is in eerste instantie voorbehouden aan het bestuursorgaan en uiteindelijk aan de rechter.
Als een rechter verzoekt om op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen dan worden ze in beginsel overgelegd. Hetzelfde geldt als een procespartij daarom verzoekt. Wel zal de Belastingdienst beoordelen of er sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken, en of er gewichtige redenen zijn om een stuk niet te overleggen. In het laatste geval kan de Belastingdienst een beroep doen op artikel 8:29 van de Awb.
De zaak waarin de telefoonnotities voorkomen, is nog onder de rechter, zodat ik het niet gepast acht, daar thans verder op in te gaan.
Deelt u de mening dat de telefoonnotities van de Belastingdienst belangrijke informatie kunnen zijn om vast te stellen hoe de communicatie tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige is verlopen?
In zijn algemeenheid deel ik deze mening niet. Telefoonnotities zijn veelal niet meer dan persoonlijke werkaantekeningen die gebruikt worden als geheugensteuntje voor de opsteller. Slechts indien zij inhoudelijke informatie bevatten die een rol gespeeld heeft bij de besluitvorming door het bestuursorgaan behoren ze tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld.
Heeft de Belastingdienst een beleid ten aanzien van het inbrengen van stukken in procedures? Hoe wordt besloten welke stukken wel of niet worden ingebracht?
De Belastingdienst verstrekt, conform de Algemene wet bestuursrecht, alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
Vallen de aantekeningen over het bellen onder de reikwijdte van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens, zodat burgers gewoon inzagerecht hebben in deze gegevens indien zij daarom verzoeken?
De aantekeningen over het bellen kunnen als zodanig niet als een persoonsgegeven worden gekwalificeerd. In zoverre vallen deze niet onder het bereik van de Wbp en mist artikel 35 van de Wbp toepassing.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat burger op eenvoudige wijze de gespreksverslagen die er zijn van hun gesprekken kunnen opvragen bij de Belastingdienst, dan wel ervoor te zorgen dat deze beschikbaar zijn in bijvoorbeeld mijnoverheid.nl?
Gelet op de antwoorden op de vragen 3 en 5 is daar geen aanleiding toe. Als gespreksnotities een rol hebben gespeeld bij een genomen beslissing worden zij toegevoegd aan een eventueel bezwaar- en/of procesdossier. De inzage daarvan is wettelijk geregeld.
Kunt u ervoor zorgdragen dat burgers de gegeven adviezen ook kunnen inzien, zodat deze later herleidbaar zijn bij conflicten en er ook rechtszekerheid aan ontleend kan worden?
De wetgever heeft in een aantal gevallen voorzien in informatieverstrekking door bestuursorganen aan burgers. Te denken valt aan het ter inzage leggen van een bezwaardossier en het inbrengen van op de zaak betrekking hebbende stukken in een beroepsprocedure. De Belastingdienst volgt deze voorschriften.
Klopt het dat de BelastingdienstToeslagen in de zaak die geleid heeft tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 8 maart 20172 op 28 oktober 2016 op schriftelijke vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geantwoord: «Informatievoorziening richting [wederpartij]: Ik kan helaas niet achterhalen of [wederpartij] erop is gewezen om onvolkomenheden te herstellen. Indien een burger contact opneemt met de Belastingdienst/Toeslagen wordt de burger het over het algemeen wel voorgelicht over de mogelijkheid om een eventuele tekortkoming te herstellen. Hierbij ben ik wel van mening dat het vooral op de weg van [wederpartij] gelegen zou hebben om contact op te nemen en nadere informatie in te winnen.»?
Deze vraag betreft de situatie van een individuele burger, waarop ik niet nader in kan gaan.
Kunt u bevestigen dat uit de telefoonnotities van deze ouder, hierboven geanonimiseerd als [wederpartij], blijkt dat deze ouder tot 28 oktober 2016 22 keer gebeld heeft naar de Belastingtelefoon met vragen wanneer de stukken beoordeeld gaan worden en welke stukken er nog moeten worden ingeleverd?
Deze vraag betreft de situatie van een individuele burger, waarop ik niet nader in kan gaan.
Herinnert u zich de aanbeveling van de Nationale ombudsman om de vraagouders die overlast hebben ondervonden door de aanpak van Toeslagen excuses aan te bieden en een tegemoetkoming te bieden voor het aangedane leed. Kunt u aangeven hoeveel mensen een tegemoetkoming gehad hebben voor het aangedane leed en welke vorm die had?3
In de brief aan de Nationale ombudsman van 7 november 2017, waarvan ik op 14 november 2017 een afschrift aan uw kamer heb gestuurd, is aangeven dat indien betrokken ouders van mening zijn dat zij schade hebben geleden door het handelen van Toeslagen, het hen natuurlijk vrij staat een schriftelijk verzoek tot vergoeding in te dienen. Een dergelijk verzoek wordt volgens de geldende regels afgehandeld. Er zijn geen ouders geweest die een tegemoetkoming hebben ontvangen. Aan iedere ouder die alsnog kinderopvangtoeslag heeft gekregen, is conform artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, een rentevergoeding over het na te betalen bedrag toegekend.
Bij hoeveel andere mensen (van andere kinderopvanginstellingen) is de toeslag op deze wijze stopgezet en hoe lang hebben deze mensen moeten wachten? Was ook daar sprake van herbeoordeling van de dossiers?
Iedere aanvraag wordt individueel beoordeeld. Bij deze individuele behandeling kan het zijn voorgekomen dat ook bij andere mensen de toeslag is stopgezet. In hoeveel gevallen dit is voorgekomen, wordt niet bijgehouden. Indien de aanvrager vervolgens heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden voor de aanspraak op een toeslag is voldaan, is er toegekend. Indien er niet aan alle voorwaarden voor de aanspraak is voldaan, bestaat er geen recht op de kinderopvangtoeslag en is het al uitbetaalde voorschot teruggevorderd. Als een aanvrager een herbeoordeling van een dossier wenst, kan hij een herzieningsverzoek indienen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Zwemvaardigheden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Zwemlesaanbieders 2017» en het rapport «Meer zicht op verdrinkingen» van het Mulier Instituut?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen met een migratieachtergrond en een lage sociaaleconomische status (SES) minder vaak een zwemdiploma halen? Bent u voornemens om hier gericht beleid voor op te stellen in het «water safety plan»? Zo ja, hoe ziet dat er uit en zo nee, waarom niet?
Voor de zwemveiligheid in waterrijk Nederland is het van belang van dat alle Nederlanders beschikken over voldoende zwemvaardigheden. De Nationale Raad Zwemveiligheid werkt nu met alle betrokken partners aan een nationaal plan NL Zwemveilig in 2020.
In 2016 heeft mijn ambtsvoorganger mede op verzoek van uw Kamer2 ondersteuning verleend aan De Nationale Raad Zwemveiligheid (voorheen Nationaal Platform Zwembaden | NRZ) om in samenwerking met kennisinstituten en alle relevante stakeholders namens de zwembranche in 2020 te komen met een nationaal plan van aanpak NL Zwemveilig en zwemvaardig.
Omdat de kennis over zwemveiligheid en zwemvaardigheid te veel versnipperd was, of ontbrak, is in de eerste fase van dit plan aandacht besteed aan het verzamelen, ontwikkelen en verspreiden van kennis. De rapporten waar u in deze vragen naar verwijst, maken onderdeel uit van het plan van aanpak.
Begin dit jaar heb ik de ondersteuning van het Ministerie van VWS aan de Nationale Raad Zwemveiligheid verlengd. Ik volg actief de vorderingen van de Zwembranche en waar nodig stimuleer ik het vergroten van zwemvaardigheid en zwemveiligheid door kennisdeling en -verspreiding.
De uitvoering van het Plan van aanpak zal uiteindelijk moeten leiden tot een kwalitatief goede kennis en informatie-infrastructuur. De beschikbare kennis en informatie moeten niet alleen zinvol zijn voor de landelijke sectororganisaties, maar moet vooral ook praktische betekenis krijgen voor lokale zwemlesaanbieders, opleiders van zwemonderwijzers en ouders.
Bent u bereid om Nederlanders met een migratieachtergrond actiever in te lichten over de Nederlandse gewoontes en gebruiken met betrekking tot zwemlessen, aangezien zij hier volgens het rapport minder goed van op de hoogte zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van zwemlesaanbieders dat te weinig kinderen doorgaan met zwemmen tot zij een volledig zwemtraject hebben afgerond? In hoeverre heeft zwemles op school hier invloed op; hebben kinderen met zwemles op school vaker een volledig traject afgerond dan kinderen zonder zwemles op school?
In 2016 behalen nog altijd bijna alle kinderen (95%) minimaal één zwemdiploma. Vier op de vijf (79%) haalt ook diploma B. En een kleiner deel (35%) behaalt het gehele Nationale Zwem-ABC.
Een op de tien A-diploma’s wordt behaald via het schoolzwemmen.
Op dit moment ondersteunt 30% van de gemeenten schoolzwemmen.
De Nationale Raad Zwemveiligheid doet nog aanvullend onderzoek naar de ontwikkeling van zwemveiligheid van kinderen, inclusief de wijze van zwemlessen en de effecten van schoolzwemmen.
Ik wacht deze resultaten af en ga met de Nationale Raad Zwemveiligheid overleggen welke maatregelen de sector zelf gaat nemen en welke rol de overheid daarin kan spelen.
Bij gelegenheid informeer ik uw Kamer hierover.
Het rapport van de CTIVD over de AIVD en het gebrek aan privacy bij informatie-uitwisseling |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Wanneer is het rapport van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) over de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het gebrek aan privacy bij informatie-uitwisseling aan het departement ter hand gesteld?
De CTIVD heeft het rapport op 9 februari jl. aan mij en het departement aangeboden.
Wanneer is de inhoud van het rapport voor het eerst met u en/of uw politiek assistent gedeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Was het rapport vergezeld van een advies over het publicatietijdstip?
De CTIVD heeft het rapport aangeboden met het verzoek uiterlijk 23 maart 2018 het rapport, alsmede mijn reactie, aan beide Kamers der Staten-Generaal te zenden conform de gebruikelijke wettelijke termijn.
Was u op de hoogte van de inhoud van het rapport ten tijde van de verschillende mediaoptredens (Nieuwsuur etc) over referendum over de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv)?
Ja.
Waarom heeft u ervan afgezien op enigerlei wijze de Kamer dan wel het publiek te informeren over de meest urgente bevinding in het rapport ten aanzien van onrechtmatig delen van informatie met andere diensten, te meer nu dit een van de springende punten van de criticasters van de nieuwe Wiv is? Waarom achtte u dit rapport niet relevant voor de meningsvorming over deze wet?
De CTIVD stelt jaarlijks meerdere toezichtsrapporten vast over diverse onderwerpen met betrekking tot het werk van de diensten. Overeenkomstig artikel 79 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv2002) worden deze rapporten, inclusief beleidsreactie, binnen zes weken aan beide Kamers der Staten-Generaal gestuurd. Hierbij betracht ik altijd maximale transparantie voor zover dat gegeven het onderwerp mogelijk is. De termijn van verzending aan de Kamer van rapporten is wettelijk vastgelegd. De ervaring leert dat het bestuderen van deze rapporten en het opstellen van een passende beleidsreactie altijd een grote inspanning vergt. Het is derhalve gebruikelijk dat de hele termijn benut wordt.
Het rapport, inclusief beleidsreactie, heb ik kort na de deadline op woensdag 28 maart naar de Kamer gestuurd. Ik heb mij ingespannen om maximale transparantie te bieden en dit proces zo snel als mogelijk af te ronden.
Het rapport ziet op het handelen van de AIVD onder de huidige Wiv2002. Het klopt dat de CTIVD op een punt, de wegingsnotities, alvast vooruitkijkt naar de nieuwe wet. Juist op dit punt zorgt de nieuwe wet voor extra waarborgen en bovendien voldoet de dienst op dit punt inmiddels aan de in de nieuwe wet gestelde criteria. Het rapport werpt hiermee geen ander licht op de Wiv2017.
Deelt u de mening dat dit rapport een ander licht werpt op de nieuwe Wiv? Zo ja, wat betekent dat voor uw mening over die wet en uw reactie op de uitkomst van het referendum? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom heeft de CTIVD een dergelijk rapport niet eerder opgesteld? Hoe verhoudt dit rapport zich met de eerdere uitspraken van de voorzitter van de CTIVD dat «de CTIVD ziet de Wiv als een werkbare wet die niet volmaakt is, maar wel in balans»?
De CTIVD is onafhankelijk en bepaalt zelf wanneer en op welke onderwerpen zij onderzoek verricht en een rapport opstelt en welke uitspraken zij doet.
Over de Wiv2017 heeft de CTIVD op 27 februari jl., dus na vaststelling van rapport nr. 56, in haar eindbalans aangegeven dat de Wiv2017 in voldoende mate recht doet aan de balans tussen enerzijds de noodzakelijke uitbreiding van de bevoegdheden, en anderzijds de toereikende waarborgen. Het rapport werpt hiermee geen ander licht op de Wiv2017.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de uitslag van het referendum over de Wiv?
Ja.
De juridische eigendomsrechten van slots |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de groei die in januari en februari 2018 opnieuw heeft plaatsgevonden in het aantal vluchten op Schiphol?1
Uit de groeicijfers van januari en februari 2018 maak ik op dat de nog beperkte beschikbare groeiruimte verder wordt benut. Schiphol heeft meermaals aangegeven de afspraak te respecteren dat tot en met 2020 maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar plaatsvinden. Ik kijk conform de afspraken naar het geheel op jaarbasis en niet naar de maandelijkse groeicijfers. Ik ga er vanuit dat Schiphol zich aan de afspraken houdt.
Wat is de juridische status van slots?
Vanwege de onderlinge samenhang tussen de vragen 2, 3 en 4, worden deze vragen gezamenlijk beantwoord.
De definitie van een slot is opgenomen in de Europese slotverordening 95/93. De definitie is als volgt: «door een coördinator overeenkomstig deze verordening gegeven toestemming om op een welbepaalde datum en tijd de gehele voor de uitvoering van een luchtdienst noodzakelijke luchthaveninfrastructuur op een gecoördineerde luchthaven te gebruiken om te landen of op te stijgen, zoals toegewezen door een coördinator overeenkomstig deze verordening».
Slots zijn kort gezegd dus omschreven als een toestemming, gegeven door de slotcoördinator, om de luchthaveninfrastructuur op een bepaalde datum en tijd te gebruiken. Op een gecoördineerde luchthaven is het, behoudens enkele uitzonderingen, niet toegestaan om zonder een slot op te stijgen of te landen. Een slot maakt het voor luchtvaartmaatschappijen dus mogelijk om gebruik te maken van de capaciteit op gecoördineerde luchthavens. Een slot is in zoverre onderdeel van een dienstregeling die de feitelijke toegang tot een luchthaven regelt.
Slots zijn niet hetzelfde als landingsrechten. Een landingsrecht is het recht tot markttoegang op het grondgebied van een soeverein land. Hiermee verleent een staat toestemming aan een luchtvaartmaatschappij om passagiers, vracht en post op te nemen en af te zetten op zijn grondgebied. Het is daarmee het meest primaire recht waarmee een luchtvaartmaatschappij toegang krijgt tot een land. Landingsrechten worden over het algemeen overeengekomen tussen staten bij verdrag. Luchtvaartmaatschappijen die met landingsrechten toegang tot een land hebben verkregen moeten aan de nationale wet- en regelgeving voldoen. In dat kader moeten ze ook aan de slotregelgeving voldoen.
Het is dus van belang om te benadrukken dat een landingsrecht niet automatisch ook het hebben van een slot met zich meebrengt. Ook een maatschappij die op grond van een verdrag landingsrechten heeft, heeft nog steeds een slot nodig om gebruik te kunnen maken van de infrastructuur op een gecoördineerde luchthaven. Een belangrijk verschil is voorts dat slots, in tegenstelling tot landingsrechten die worden overeengekomen tussen landen, worden toegewezen door de onafhankelijke slotcoördinator.
Slots worden primair door het Europese recht geregeld. In dat kader is het van belang erop te wijzen dat slots volgens de Europese Commissie2 geen eigendomsrecht vormen, maar dat deze luchtvaartmaatschappijen enkel het recht verlenen om op welbepaalde data en tijdstippen de luchthavenfaciliteiten te gebruiken om te landen en op te stijgen. Het systeem van slottoewijzing moet, zo stelde de Europese Commissie, worden gezien als een systeem waarin collectieve goederen volgens bepaalde regels worden toegewezen aan de luchtvaartmaatschappij die daarvoor het meest in aanmerking komt. Wanneer luchtvaartmaatschappijen zich aan bepaalde gebruiksregels houden en tot tevredenheid van de coördinator kunnen aantonen dat zij hun slots effectief hebben gebruikt, kunnen zij dat recht «vernieuwen» voor de volgende overeenkomstige dienstregelingsperiodes. Dit geldt voor de zogenoemde historische rechten. De discussie over of slots een eigendomsrecht vormen en wie dit eigendomsrecht dan zou hebben, is echter nog niet geheel uitgekristalliseerd. Het ontbreekt aan jurisprudentie met een eenduidig antwoord op die vragen. Ook in de (internationale) literatuur verschilt men van mening.
Hoe verhoudt dit zich tot landingsrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Wie heeft de juridische eigendomsrechten van de slots die worden uitgegeven op Schiphol?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de eenmaal uitgegeven slots niet meer kunnen worden ingetrokken? Wat is hiervan de juridische achtergrond?
Slots worden in beginsel uitgegeven voor de duur van een seizoen. Indien een slot voor een seizoen is uitgegeven, kan het niet zomaar worden ingetrokken. Wel biedt de slotverordening enkele gronden voor het intrekken van reeds vergeven slots. De slotcoördinator kan op grond van de slotverordening bijvoorbeeld slots intrekken van een luchtvaartmaatschappij die niet beschikt over een exploitatievergunning, die alle luchtvaartmaatschappijen nodig hebben om binnen de Europese Unie tegen vergoeding passagiers, post en vracht te mogen vervoeren.
Ieder seizoen worden slots opnieuw gealloceerd. Een belangrijk principe bij deze allocatie is dat indien een maatschappij een reeks slots voor ten minste 80% heeft weten te benutten, dat die maatschappij dan voor het volgende overeenkomstige seizoen recht heeft op dezelfde reeks slots. De slotcoördinator wijst dan eerst deze zogenoemde historische rechten toe. Dit is verplicht op basis van de slotverordening en aldus geen discretionaire bevoegdheid.
Indien de maatschappij er echter niet in slaagt om de reeks voor ten minste 80% te benutten, dan vervallen de historische rechten en wordt de reeks voor het volgende overeenkomstige seizoen weer opgenomen in de zogenoemde slotpool. De slotcoördinator kan de slots dan weer verdelen. Ook lopende het seizoen is het mogelijk om een reeks slots in te trekken. Dit kan op grond op grond van artikel 14, zesde lid, van de slotverordening. Op grond van dit lid neemt de coördinator voorts een reeks slots weer op in de pool wanneer er geen slots van die reeks zijn gebruikt nadat 20% van de geldigheidsduur van de reeks is verstreken.
Welke mogelijkheden zijn er om het aantal slots terug te brengen?
Hoeveel slots er beschikbaar zijn in een seizoen wordt voorafgaand aan het betreffende seizoen bepaald door de vaststelling van zogenoemde coördinatieparameters als bedoeld in artikel 6 van de slotverordening. Deze coördinatieparameters, vaak de capaciteitsdeclaratie genoemd, worden twee keer per jaar vastgesteld. In de capaciteitsdeclaratie moet op grond van de slotverordening rekening worden gehouden met alle relevante technische, operationele en milieubeperkingen. Met andere woorden: in de capaciteitsdeclaratie moet objectief worden vastgesteld hoeveel capaciteit er beschikbaar is op een gecoördineerde luchthaven.
De capaciteitsdeclaratie vormt een uitdrukking van hetgeen er beschikbaar is, gelet op zowel de beperkingen van de luchthaven zelf (landzijdig en luchtzijdig) als beperkingen die zijn ingegeven door bijvoorbeeld milieuregelgeving. Op Schiphol wordt het aantal slots dat kan worden uitgegeven, beperkt door onder meer de maximale milieucapaciteit, vastgelegd in regelgeving. Dat is dus een middel om het aantal te vergeven slots te beheersen.
Het bericht 'Een database om miljardenfraudes te voorkomen: in het VK kan ’t wél’ |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Een database om miljardenfraudes te voorkomen: in het VK kan ’t wél»?1
Ja.
Wat vindt u van het Britse frauderegister? Deelt u de mening dat dit voor Nederland ook nuttig kan zijn?
Het Britse frauderegister, uitgevoerd door de non-profit organisatie Cifas, bestaat uit twee databases. De eerste is de National Fraud Database, die in hoofdzaak gegevensuitwisseling over een aantal verschijningsvormen van fraude gepleegd door bedrijven en burgers omvat. Voorbeelden zijn identiteitsfraude en verzekeringsfraude. De tweede is de Internal Fraud Database, die erop gericht is om signalen omtrent een fraudeverleden van (mogelijk) nieuwe medewerkers met werkgevers te delen.
Het Britse Frauderegister draagt bij aan de preventie en bestrijding van fraude in het Verenigd Koninkrijk doordat de aangesloten, voornamelijk private partijen, bijvoorbeeld financiële instellingen en verzekeringsinstellingen, elkaar via deze nationale database waarschuwen voor fraudesignalen («confirmed fraude data»). Op basis hiervan kan de ontvanger van zo’n signaal nader onderzoek doen («flagged warning»). De fraudesignalen worden via het National Fraude Intelligence Bureau (NFIB) gedeeld met de politie.
Cifas is in de Britse Serious Crime Act 2007 aangemerkt als «Specified Anti-fraud Organisation». Hiermee kent het Verenigd Koninkrijk een specifieke wettelijke basis voor deze publiek-private gegevensuitwisseling op fraudegebied. Zoals in het bericht in Forum van 23 maart jl. staat aangegeven kent het systeem van Cifas een aantal waarborgen ter bescherming van de in het systeem opgenomen personen: de registratie vervalt automatisch na zes jaren wanneer er geen nieuwe fraudes zijn gepleegd, een betrokkene kan tegen een onterechte opname in het systeem bezwaar maken en zijn dossier opvragen, er wordt contact tot stand gebracht tussen de betrokkene en het bedrijf dat de betrokkene heeft geregistreerd om die registratie nader te onderzoeken, Cifas onderzoekt de registratie en uiteindelijk kan de kwestie worden voorgelegd aan de Britse ombudsman.
De focus van het kabinetsbeleid met betrekking tot fraude in Nederland ligt op de preventie van fraude door het versterken van bewustwording van burgers en bedrijven en het opwerpen van barrières om het de fraudeur zo moeilijk mogelijk te maken. Daarin heeft ook het bedrijfsleven een belangrijke rol. Een frauderegister ten behoeve van private deelnemers zou kunnen bijdragen aan de preventie van fraude, maar moet dan uiteraard wel voldoen aan de voorwaarden die het gegevensbeschermingsrecht daaraan stelt. Ik wijs in dat verband naar het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de FraudeInfodesk is geïnspireerd op het Britse frauderegister, maar dat de Autoriteit Persoonsgegevens dwarsligt? Wat zijn volgens u de bezwaren van de Autoriteit Persoonsgegevens tegen de FraudeInfodesk? Hoe oordeelt u over deze bezwaren? Wat heeft dit voor gevolgen voor de toekomst van de FraudeInfodesk?
Tijdens het Algemeen Overleg Criminaliteitsbestrijding op 22 februari jl. heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) functioneert in volledige onafhankelijkheid. Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid of aan mij om de AP sturing te geven op de wijze waarop zij na de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) krachtens artikel 33, vierde lid, aanhef en onderdeel c, en vijfde lid van die wet vergunningen verleent. Het is dus ook niet aan mij om te oordelen over eventuele bezwaren van de AP tegen bepaalde vormen van gegevensuitwisseling, bijvoorbeeld in het geval van de zogenaamde FraudeInfodesk. De FraudeInfodesk moet functioneren binnen het geldende wettelijke kader en heeft met het oog op de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard een vergunning nodig van de AP. Binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing is afgesproken om onder regie van het bedrijfsleven te verkennen hoe binnen de geldende wettelijke kaders cross-sectoraal gegevens kunnen worden uitgewisseld. De AP heeft aangegeven hierbij een rol te willen vervullen.
Herinnert u zich de antwoorden van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tijdens het vragenuur van 10 oktober 2017, die zei: «Als de conclusie van de collega van VenJ is dat er binnen het huidige wettelijke kader onvoldoende fraudebestrijding mogelijk is, komt er wellicht een moment om het wettelijk kader aan te passen»? Is de conclusie dat er binnen het huidige wettelijke kader onvoldoende fraudebestrijding mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dan het wettelijke kader aanpassen, zodanig dat fraudeurs niet keer op keer bedrijven kunnen oplichten omdat hun persoonsgegevens niet mogen worden gedeeld?
Deze herinner ik mij. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft tijdens het Algemeen Overleg Criminaliteitsbestrijding aangegeven dat hij, zoals door de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is toegezegd, met de stichting SAFECIN en de Autoriteit Persoonsgegevens gesprekken heeft gevoerd over de juridische vraagstukken die spelen op het gebied van informatiedeling tussen private partijen binnen de zogenaamde FraudeInfodesk. Hij heeft toen ook aangegeven dat hij de uitkomsten van die gesprekken heeft beschouwd in het licht van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) die per 25 mei a.s. op die private cross-sectorale gegevensuitwisseling van toepassing is.
Ik concludeer op dit moment niet dat binnen het huidige wettelijke kader onvoldoende fraudebestrijding mogelijk is. In het hiervoor genoemde Algemeen Overleg Criminaliteitsbestrijding op 22 februari jl. heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat cross-sectorale gegevensuitwisseling ter bestrijding van fraude – net als binnen het nu nog geldende wettelijke kader van de Wet bescherming persoonsgegevens – ook binnen het kader van de AVG mogelijk blijft. Hierbij geldt als voorwaarde dat de AP daarvoor vergunning heeft verleend.
De AP kan een dergelijke vergunning verlenen, indien de verwerking noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend belang van derden en bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen niet onevenredig wordt geschaad (artikel 33, vijfde lid UAVG). Het tegengaan van fraude kan als een zwaarwegend belang voor onderneming en bedrijf worden aangemerkt. De AP zal vooraf de vergunningaanvraag toetsen op noodzaak en evenredigheid. Daarbij kunnen, zoals in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de UAVG2 reeds is gemeld, onder andere de volgende omstandigheden een rol spelen:
Tijdens de behandeling door uw Kamer van het voorstel voor de UAVG op 8 maart jl. is de motie-Koopmans overgenomen die de regering vraagt uw Kamer binnen een half jaar na inwerkingtreding van de AVG en de UAVG te berichten over de ervaringen met onder andere de privacyaspecten rondom het branchebreed aanleggen van zwarte lijsten van fraudeurs en over haar voornemens inzake de aanpak daarvan, zo nodig door middel van nieuwe wetgeving.4 Ik wacht de ervaringen met betrekking tot de aanvraag van een vergunning bij de AP voor cross-sectorale gegevensuitwisseling tussen private partijen ten behoeve van fraudebestrijding binnen de zogenaamde FraudeInfodesk af. Afhankelijk van deze ervaringen zal zo nodig en mogelijk nieuwe wetgeving kunnen worden overwogen.
Het bericht ‘Hoe mooi zou het zijn, een chip bij de geboorte?’ |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hoe mooi zou het zijn, een chip bij de geboorte»?1
Ja, maar ik wijs u er op dat de VNG inmiddels op haar website de volgende rectificatie heeft geplaatst:
«Aangepast op 31-03-2018: Nieuwe illustratie geplaatst. Tekst toegevoegd: «Op je identiteitsbewijs, je mobieltje of wat er ook maar in aanmerking komt.» De verwijzing «bij geboorte» verwijderd uit artikel en kop.
VNG Realisatie betreurt het dat door de combinatie van de oorspronkelijke illustratie en de verwijzing in kop en tekst naar «geboorte» ten onrechte de indruk kon ontstaan dat geïnterviewde gemeentesecretaris Atsma pleitte voor het inbrengen van een chip bij een pasgeborene»
Wie hebben er plaats in de Taskforce Samen Organiseren? Door wie worden zij gefinancierd?
De Taskforce Samen Organiseren is een initiatief van de VNG. Ik heb daarom de VNG gevraagd mij op dit nader te informeren. Hieronder treft u het antwoord van de VNG op deze vragen aan.
Antwoord 2
«De Taskforce is een groep vertegenwoordigers van gemeenten en een ketenpartner die met de VNG de doelstellingen invullen die alle gemeenten samen zich hebben gesteld ten aanzien van het verbeteren van de dienstverlening aan burgers: door te investeren in een sterk verbeterde informatievoorziening en meer en betere online services te ontwikkelen. De samenstelling van de Taskforce kunt u vinden via de onderstaande link: https://vng.nl/vereniging/samen-organiseren/leden-van-de-taskforce.
De activiteiten van de Taskforce worden door alle gemeenten gezamenlijk gefinancierd, via de VNG. De leden van de Taskforce zijn overigens in dienst van hun gemeenten en zetten zich in vanuit hun gemeentelijke functie.
Antwoord 4
De Taskforce heeft als doel om de ontwikkeling van standaarden en voorzieningen die voor de gezamenlijke gemeenten van belang zijn aan te jagen.
Andere speerpunten van de taskforce zijn het gezamenlijk ontwikkelen (en beheren) van:
Antwoord 5
Het zijn projecten waarin gemeenten onderling en samen met belangrijke partners (bijvoorbeeld het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de markt,de wetenschap en ook burgerpanels) proberen nieuwe oplossingen in het kader van de «digitale identiteit» te ontwikkelen dan wel te testen in een afgeschermde omgeving.»
Bent u het eens met de uitspraak dat het mooi zou zijn om als mens al bij de geboorte een chip te krijgen om bijvoorbeeld rijbewijzen aan te vragen? Zo nee, welke bezwaren ziet u?
Zie het antwoord op vraag 1. In het artikel wordt niet gesproken van het implanteren van een chip bij geboorte, maar van het toekennen van een digitale identiteit bij geboorte en vastlegging daarvan in een chip op bijvoorbeeld een identiteitsdocument waarmee vervolgens de identificatie van de desbetreffende persoon in contacten met instanties kan plaatsvinden.
Overigens wijs ik er op dat bij geboorte in Nederland aan een ieder een administratieve identiteit in de vorm van registratie in de Basisregistratie Personen en een daaraan gekoppeld burgerservicenummer wordt verstrekt. Deze administratieve identiteit wordt later in het leven gebruikt voor het verstrekken van diensten aan burgers zoals bij het aanvragen van een identiteitsbewijs, het uitoefenen van het kiesrecht of het voldoen aan verplichtingen zoals het betalen van belastingen. Deze administratieve identiteit vormt tevens de basis voor de digitale identiteit van burgers in de zin van DigiD. Identiteitsdocumenten (paspoorten, identiteitskaarten en rijbewijzen) zijn in Nederland alle voorzien van een chip. Ik verwacht bovendien nog voor de zomer bij u het wetsvoorstel Digitale overheid in te dienen waarin wordt geregeld dat op de chip op het rijbewijs en de Nederlandse identiteitskaart een zogenaamde e-functionaliteit wordt toegevoegd om veiliger dan met het huidige DigiD digitaal zaken te kunnen doen met de Nederlandse overheid.
Wat zijn de andere speerpunten van de Taskforce Samen Organiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zien de «proeftuinen» die in het artikel worden genoemd er precies uit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat nadenken over digitale identiteiten en chips in lichamen, op zijn zachtst uitgedrukt, een stap te ver is nu er nog geen goede Basisregistratie Personen (BRP) is en DigiD onveilig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er ontzettend veel ethische bezwaren en bezwaren op heb gebied van privacy kleven aan het creëren van zo'n «digitale identiteit» en het plaatsen van chips in mensen bij de geboorte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit geborgd bij de werkzaamheden van de Taskforce Samen Organiseren?
Zie antwoord op vraag 1; van (het voornemen tot) het inbrengen van chips is geen sprake.
In hoeverre houden deze Taskforce en de projecten die zij doen verband met de ontwikkeling van de BRP?
Er is op dit moment geen directe relatie tussen de activiteiten van de Taskforce en het huidige traject Toekomst BRP. Dat laat onverlet dat de Taskforce, de proeftuinen en alle andere experimenten input leveren en blijven leveren om de beleidsvorming rondomde toekomstige modernisering van de BRP te voeden.
Het benoemen van een defensieattaché in Iran |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederland haalt militaire banden met Iran aan»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland voornemens is een defensieattaché te benoemen in Iran? Waarom is hiervoor gekozen?
Iran bevindt zich in een regio met grote belangen voor Nederland, vooral op het gebied van veiligheid en migratie. Nederland had al een defensie-attaché (defat) die geaccrediteerd was voor Iran en gestationeerd was in Beiroet. Vanwege de Nederlandse belangen in de regio en de rol van Iran daarin is ervoor gekozen de nieuwe defat in Teheran zelf te plaatsen. Zo kunnen militaire ontwikkelingen in het land zelf en in de regio beter gevolgd en geduid worden. Ook vergemakkelijkt de plaatsing van een defat in Teheran de contacten met de Iraanse autoriteiten en met andere defats ter plaatse.
Welke andere bondgenoten van Nederland hebben (een) defensieattaché(s) aangesteld in Iran? Zijn er ook bevriende landen die er bewust voor hebben gekozen dit niet te doen?
Op dit moment hebben 28 landen een defat geplaatst in Iran, waaronder de EU-lidstaten Duitsland, Italië, Griekenland, Polen, Tsjechië, Slowakije, Bulgarije, Oostenrijk en NAVO-bondgenoot Turkije. Daarnaast hebben vijf landen een defat voor Iran geaccrediteerd in een buurland. Het VK, dat sinds januari 2016 weer een ambassade heeft in Teheran, en Frankrijk hebben geen defat in Iran noch een medeaccreditatie vanuit een buurland.
Hoe verhoudt het benoemen van een defensieattaché en het aanhalen van de militaire banden met Iran zich tot de geopolitieke en militaire ambities van Iran in het Midden-Oosten, met inbegrip van de wapenleveranties aan Hezbollah en de bedreigingen aan het adres van Israël?
Het is voor de defat eenvoudiger om vanuit Teheran de militaire ontwikkelingen in Iran en de regio te volgen en te duiden dan vanuit een buurland. Het is bekend dat het kabinet bezorgd is over de Iraanse rol in de regio en over het ballistische raketprogramma van Iran. Juist daarom steunt Nederland de Europese inzet om te komen tot een constructieve inhoudelijke dialoog met Iran.
Kunt u tevens toelichten hoe de voorgenomen benoeming zich verhoudt tot mogelijke aanscherping van Europese sancties tegen Iran vanwege het ballistische raketprogramma?2
Het feit dat Nederland, evenals andere internationale partners, zich zorgen maakt over het ballistisch raketprogramma, sluit het belang van een hieraan parallel te voeren dialoog over deze onderwerpen met Iran niet uit.
Het bericht ‘Onderzoekers: plasticsoep in Stille Oceaan komt vooral van visserij en scheepvaart’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Ben u bekend met het artikel «Onderzoekers: plasticsoep in Stille Oceaan komt vooral van visserij en scheepvaart»?1
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het opruimen van de plasticsoep een illusie is en dat het effectiever is om de productie aan te pakken? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de productie aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van beleid is dat plastic afval niet in de zee thuis hoort. Het verwijderen van afval draagt daar aan bij. Het beleid richt zich primair op het voorkomen dat plastic afval in de zee terecht komt over de hele keten van ontwerp, productie, gebruik, hergebruik en afvalverwerking, kortom door in te zetten op een circulaire economie. Wij komen hierover nader te spreken naar aanleiding van de Kabinetsreactie op de Transitieagenda kunststoffen.
Dat neemt niet weg, dat om schade aan het mariene ecosysteem te voorkomen het plastic zwerfvuil wordt opgeruimd, het liefst op het land of in de rivieren, zo nodig in zee en in de oceaan. Fishing for litter draagt hier aan bij (zie antwoord op vraag 6), maar ook een initiatief als The Ocean Cleanup richt zich op dit doel.
Herkent u zich in de conclusie van de onderzoekers dat de plastic soep in de Stille Oceaan vooral afkomstig is van de visserij en de scheepvaart? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor de Great Pacific Garbage Patch, het gebied in de Stille Oceaan tussen Hawaii en Californië, waarop de bevindingen uit het artikel in Nature Scientific Reports betrekking hebben en waarop het artikel in de Volkskrant gebaseerd is, lijkt dit het geval te zijn. De conclusies uit het artikel kunnen echter niet rechtstreeks naar de Noordzee vertaald worden.
Heeft u zicht op het aandeel van de Nederlandse visserij- en scheepvaartsector op de plasticsoep? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Uit de resultaten van zwerfvuilmetingen op Noordzeestranden in het Intermediate Assessment 2017 van OSPAR blijkt dat in de zuidelijke Noordzee in 2014/2015 de categorie verpakkingsmateriaal het grootste aandeel heeft (bijna 40%) in het aantal gevonden items en afval van netten en touwen ruim een kwart. In de Noordelijke Noordzee hebben netten en touwen het grootste aandeel (30%).
Op de vier Nederlandse niet-toeristenstranden waarop met de OSPAR-methode wordt gemonitord, hebben netten en touwen als categorie het grootste aandeel (ca. 38%) in het aantal gevonden items. In de periode 2010–2015 is een significante afname met 11% van het aantal gevonden afvalitems vastgesteld, ook voor netten en touwen. Er is geen specifieke informatie over het aandeel hierin van Nederlandse schepen.
Hoe ziet u de rol van Nederland in de aanpak van de plasticsoep? Hoe ziet u specifiek de rol van de (Nederlandse) visserij en scheepvaart in de aanpak van de plasticsoep?
Nederland is nationaal en internationaal actief bij het terugdringen van plastic in oceanen en de Noordzee. Daarbij is gezien het zwerfvuil dat van zeebronnen afkomstig is zeker een rol weggelegd voor de visserijsector en de scheepvaartsector. Over de rol van visserij en scheepvaart verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6–9.
Wat zijn de huidige afspraken met de Nederlandse visserij- en scheepvaartsector betreffende hun aandeel in en de aanpak van de plasticsoep? Acht u het gezien de cijfers uit dit onderzoek nodig nieuwe (extra) afspraken te maken? Zo ja, waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
Nationaal heeft de rijksoverheid met bedrijfsleven en andere overheden green deals gesloten op het gebied van afval uit de visserij en de scheepvaart en een green deal over schone stranden.
In de Green Deal Visserij voor een Schone Zee werken visserijsector, rijksoverheid, havens en afvalverwerkers samen om te voorkomen dat operationeel afval (o.a. netten) en huishoudelijk afval in zee belanden. De Green Deal boekt goede vooruitgang: in 2017 is 143 ton netten verzameld om te worden gerecycled, een recordhoeveelheid. Bovendien doen 113 Nederlandse vissersschepen mee aan het programma Fishing for Litter. Zij nemen het afval dat ze opvissen mee naar de haven. Van dit afval is door de vissers in 2017 ca. 300 ton opgehaald. Afvalvoorzieningen in visserijhavens zijn steeds beter georganiseerd. In veel Nederlandse visserijhavens kunnen operationeel afval, huishoudelijk afval en afval uit Fishing for Litter en pluis gescheiden worden ingeleverd.
Deze successen zijn reden om de met de visserijsector ingezette lijn onverminderd door te zetten. De ambitie is om in 2020 geen nieuw afval vanuit de Nederlandse visserij op de Nederlandse stranden aan te treffen.
In de Green Deal Scheepsafvalketen zijn concrete afspraken opgenomen om de maritieme afvalkringloop te sluiten door afvalpreventie, risico-gebaseerd toezicht, gescheiden inzameling van plastic scheepsafval en harmonisering van (internationale) procedures. In de havens van Amsterdam en Rotterdam kan bijvoorbeeld schoon plastic scheepsafval onbeperkt kosteloos worden afgegeven. De afgifte van scheepsafval in de Nederlandse havens is tussen 2006 en 2016 meer dan verdubbeld van 105.000 ton tot 233.000 ton.
Welke afspraken zijn er momenteel op Europees niveau met de visserij- en scheepvaartsector gemaakt om hun bijdrage aan de plasticsoep te verminderen? Kunt u de effectiviteit van deze maatregelen inzichtelijk maken?
Op Europees niveau is de Richtlijn Havenontvangstvoorzieningen van kracht. Doel van deze Richtlijn is om de beschikbaarheid en het gebruik van havenontvangstvoorzieningen in Europese havens te verbeteren. In de Richtlijn zijn verplichtingen opgenomen voor de zeevaart (bijvoorbeeld afgifteplicht en afvalmeldingsplicht) en voor de zeehavens (bijvoorbeeld Havenafvalplan en indirecte financieringssysteem). Deze Richtlijn wordt momenteel herzien (zie antwoord op vraag 8).
Er zijn op dit moment geen (andere) afspraken op Europees niveau met de visserij- en scheepvaartsector.
Wel zijn de financieringssystemen voor havenontvangstvoorzieningen gelijk getrokken met die van de Vlaamse havens en worden er afspraken gemaakt over kwaliteitscriteria voor havenontvangstvoorzieningen.
Verder werkt Nederland in OSPAR-verband samen met andere landen in de implementatie van het Regional Action Plan Marine Litter aan het terugdringen van afval vanuit de visserij en scheepvaart. Hierbij betrekt Nederland de visserij- en scheepvaartsector.
In hoeverre acht u het nodig om hier in Europees verband scherpere afspraken over te maken? Bent u bereid om zich hier namens Nederland extra voor in te spannen?
In het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe EU Richtlijn voor havenontvangstvoorzieningen (Port Reception Facilities) wordt sterk ingezet op het tegengaan van marien zwerfvuil vanuit zeevaart en visserij. Zo wordt voor vuilnis van schepen een specifiek indirect financieringssysteem voorgesteld (het zogenaamde «100% No Special Fee» systeem). Dit systeem geeft schepen het recht om, na de betaling van de verplichte indirecte afvalheffing aan de havenbeheerder, al hun vuilnis aan boord «gratis» af te geven. Dit systeem gaat ook voor vistuig gelden, waardoor de financiële drempel voor afgifte wordt verlaagd. De visserij gaat ook sterker onder de andere verplichtingen (meldingsverplichtingen en inspectie) van de Richtlijn vallen. Nederland heeft zich actief ingezet voor een herziening van de Richtlijn en kan zich in grote lijnen vinden in het voorstel van de Commissie. De visserijsector zal betrokken worden bij de implementatie van de richtlijn.
Welke afspraken zijn er momenteel op mondiaal niveau met de visserij- en scheepvaartsector om hun bijdrage aan de plasticsoep te verminderen? Wat is de rol van Nederland hierin?
Ik zet ook internationaal stevig in op een aanpak van plastic soep. Daarvoor werk ik nauw samen met een EU-coalitie (Zweden, VK, Frankrijk) van gelijkgezinde landen (koplopers).
Verder is Nederland deelnemer geworden van een internationaal initiatief om spooknetten tegen te gaan (Global Ghost Gear Initiative) en steunt Nederland evenals de Europese Commissie het gear-marking project van FAO. Ook draagt Nederland actief bij aan het UNEP Global Partnerschap voor Marine Litter, waarin ook FAO en IMO partner zijn.
In OSPAR-verband is Nederland actief in het Regionale Actieplan Marien Zwerfvuil waarin de OSPAR-landen hun maatregelen om zwerfvuil op zee tegen te gaan afstemmen. In deze initiatieven en samenwerkingsverbanden is nadrukkelijk aandacht voor het voorkomen dat afgedankte netten in zee belanden en hergebruik van netten.
Overigens zijn de visserij- en de scheepvaartsector al gebonden aan de verplichtingen uit Annex V van het MARPOL-verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), dat lozing van huishoudelijk en operationeel afval van schepen op zee, op een enkele uitzondering na, verbiedt.
Het bericht ‘Promotiemeisjes van Heineken verkopen bier met hun lichaam’ |
|
Mahir Alkaya (SP), Joël Voordewind (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Promotiemeisjes van Heineken verkopen bier met hun lichaam»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering in het artikel dat er «geen sprake is van incidenten, maar het de werkelijkheid is van zaken doen in Afrika» en de uitspraak van een oud-medewerker dat «seks in Nigeria vaak als een transactie wordt beschouwd, ook bij Heineken»?
De lokale context ontslaat internationaal opererende bedrijven niet van hun verantwoordelijkheden. Het kabinet verwacht dat bedrijven, zoals Heineken, juist het goede voorbeeld geven bij het voorkomen en bestrijden van seksueel grensoverschrijdend gedrag en het nemen van verantwoordelijkheid voor werknemers die indirect voor hen werken.
Waar eindigt volgens u de verantwoordelijkheid van het hoofdkantoor van Nederlandse multinationals, zoals Heineken, om deze seksuele misstanden met jonge vrouwen bij hun dochterondernemingen en in de keten tegen te gaan? Welke juridische mogelijkheden heeft de overheid om Nederlandse bedrijven te dwingen tot het nemen van maatregelen, enerzijds ter verbetering van de situatie en anderzijds tegen de verantwoordelijke bestuurders?
Conform de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen dragen bedrijven zorg voor hun gehele waardeketen. Bedrijven worden geacht een veilige werkomgeving te creëren voor alle medewerkers. Dit geldt dus ook voor hun dochterondernemingen en onderaannemers, zoals de bedrijven die voor Heineken bier promoten. De UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen schrijven voor dat bedrijven de risico’s op negatieve effecten van hun bedrijfsactiviteiten op mens en milieu identificeren en in kaart brengen. Bedrijven moeten deze risico’s vervolgens voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Hetzelfde geldt als een bedrijf niet direct heeft bijgedragen aan een misstand, maar het wel verbonden is aan een risico of misstand door activiteiten, producten of diensten via een zakelijke relatie.
De overheid heeft geen juridische mogelijkheden om Nederlandse bedrijven te dwingen tot het nemen van maatregelen in dergelijke gevallen. Het kabinet verwacht dat bedrijven de UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen naleven en spreekt hen hier geregeld op aan. Als bedrijven de OESO-richtlijnen niet naleven kan er een klacht worden ingediend bij het Nationaal Contactpunt (NCP). Het NCP draagt bij aan de oplossing van problemen die voortvloeien uit de niet-naleving van de OESO-richtlijnen.
Bent u bereid met voorstellen voor wettelijke maatregelen te komen wanneer bestaande juridische mogelijkheden ontoereikend blijken te zijn en een gesprek op korte termijn geen verbeteringen oplevert?
Het kabinet betreurt dat vrouwen die promotiewerk doen voor Heineken geconfronteerd worden met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarom heb ik op woensdag 4 april gesproken met dhr. Van Boxmeer (CEO Heineken) en hem gewezen op de verantwoordelijkheid die Heineken moet nemen met betrekking tot de problematiek rondom bierpromotors en eventuele andere risico’s in de keten. Tijdens het telefoongesprek liet dhr. Van Boxmeer weten dat Heineken de kwestie als prioriteit zal gaan behandelen met het oog op preventie en aanpak. Heineken zal daarom samen met lokale werkmaatschappijen, sales promotion bureaus en andere relevante partijen verdere stappen zetten om deze misstanden aan te pakken en in de toekomst te voorkomen.
Andere multinationals zal het kabinet in het kader van het convenanten proces ook blijven wijzen op hun verantwoordelijkheden onder de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles.
Als lid van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) zal Heineken onderdeel zijn van het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector. Dit convenant zal naar verwachting vóór de zomer worden ondertekend. De IMVO-convenanten zijn erop gericht om de naleving van de UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen te bevorderen onder bedrijven, om substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren en om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel kunnen oplossen. In het najaar 2019 zal worden gestart met een evaluatie van de IMVO-convenanten. De uitkomst van deze evaluatie zal het kabinet gebruiken om te bezien of, en zo ja welke, wettelijke maatregelen nodig zijn.
Bent u van mening dat Heineken in de afgelopen vijftien jaar, waarin zij al die tijd op de hoogte waren van deze problematiek, voldoende heeft gedaan om de misstanden aan te pakken? Hoe rijmt u de lage mate van urgentie die volgens het artikel is getoond met de reactie van Heineken dat deze problematiek «volledig indruist tegen waar we als bedrijf voor staan»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om hierover op korte termijn het gesprek aan te gaan met Heineken en andere grote Nederlandse multinationals en de uitkomsten hiervan te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Zou u in de brief die eind april wordt verwacht over de Nederlandse ontwikkelingshulpsector en hun optreden tegen seksuele misstanden ook het Nederlandse bedrijfsleven willen meenemen? Zo nee, bent u bereid hier een apart onderzoek naar te verrichten en de Kamer hierover te informeren?
De brief over (seksueel) grensoverschrijdend gedrag in de hulp- en ontwikkelingssector, die eind april wordt gestuurd, zal ook betrekking hebben op samenwerkingsverbanden tussen de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven.
Kunt u een overzicht geven van subsidies die in het kader van ontwikkelingssamenwerking aan Heineken worden verleend (vanaf 2007) in Afrikaanse landen? Bent u bereid om het plan van aanpak om seksuele misstanden bij ngo’s tegen te gaan breder te trekken en ook voor bedrijven verplicht te stellen die gebruikmaken van subsidies in het kader van ontwikkelingssamenwerking?
Momenteel lopen in 6 Afrikaanse landen (Rwanda, Ethiopië, Sierra Leone, Nigeria, Zuid-Afrika en Mozambique) partnerschappen op het gebied van «local-sourcing», waarin Heineken partner is of als afnemer verbonden (zie overzicht). Het kabinet verstrekt subsidies aan partnerschappen tussen NGOs, lokale overheden, MKB-bedrijven en Heineken, die Afrikaanse boeren met een klein bedrijf helpen hun landbouwmethoden te verbeteren, de voedselproductie te verhogen en hun eigen inkomenspositie te versterken. De projecten in Zuid-Afrika en Mozambique zijn gericht op het opzetten van landbouwcoöperaties, Heineken is hierin enkel afnemer van de landbouwproducten.
Deze projecten vallen onder hetzelfde subsidiekader dat momenteel naar aanleiding van de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij en door ngo’s tegen het licht wordt gehouden. De maatregelen zullen dan ook voor partnerschappen met bedrijven gaan gelden.
Project
Landen
Partners
Looptijd
Bijdrage Heineken
Bijdrage BuZa
Burundi, DRC
EUCORD (ngo)
2009 – 2015
€ 6,2 miljoen
€ 2,1 miljoen
Ethiopië, Rwanda, Sierra Leone
EUCORD (ngo), IFC,
lokale overheid
2013 – 2019
€ 5,4 miljoen
€ 2,3 miljoen
Nigeria
IFDC (ngo), BoPinc (ngo), Psaltry International (lokaal MKB)
2014 – 2018
€ 9,7 miljoen
€ 1,2 miljoen
Zuid Afrika
Solidaridad, ICCO
2016 – 2018
€ 0,2 miljoen
€ 0,5 miljoen
Mozambique
Lokaal MKB
2018 – 2019
€ 0,025 miljoen
Het bericht dat ambassades in Nigeria en India zoveel mogelijk studenten naar Nederland willen halen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat ambassades in Nigeria en India zoveel mogelijk studenten naar Nederland willen halen?1
Ja.
Zijn er nog meer landen waar ambassades studenten werven voor Nederlandse hogescholen en universiteiten?
Er is geen centraal overzicht van de promotieactiviteiten voor het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland. Ambassades nemen daar zelfstandig beslissingen over. In elf landen worden die promotieactiviteiten uitgevoerd in nauwe samenwerking met de daar aanwezige Netherlands Education Support Offices (NESO-kantoren, onderdeel van Nuffic).
Bent u gelukkig met deze krachtige versterking van de internationalisering van ons hoger onderwijs, gezien de weerstand tegen deze ontwikkeling vanuit de samenleving, maar ook van universiteiten, zoals de Universiteit van Amsterdam en de Radboud Universiteit?
In het regeerakkoord is aangegeven dat we de aantrekkelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs voor buitenslandse studenten willen versterken, met behoud van toegankelijkheid. In mijn visiebrief over internationalisering, die ik u voor de zomer heb toegezegd, kom ik terug op het evenwicht dat ik daarbij nastreef. Daarbij zijn de kwaliteit van het onderwijs, de toegankelijkheid voor Nederlandse studenten, de borging van de doelmatigheid van het onderwijs en een blijvende verbinding van het hoger onderwijs met de omgeving voor mij ankerpunten.
Deelt u de mening, gezien de huidige capaciteitsproblemen binnen diverse studies, dat deze uit Afrika en Azië afkomstige studenten onze Nederlandse studenten nog verder verdringen dan nu al het geval is?
Van de meer dan 2.500 opleidingen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) zijn er momenteel vier Engelstalige hbo-opleidingen en acht Engelstalige universitaire opleidingen met numerus fixus. In de praktijk doen capaciteitsproblemen zich dus niet op grote schaal voor. Wanneer dat wel het geval zou zijn, zou ik dat problematisch vinden en wil ik kunnen bijsturen. Ik onderzoek momenteel welke mogelijkheden er zijn om te zorgen dat instellingen – daar waar dat nodig is – meer invloed kunnen uitoefenen op de instroom van studenten. Daar kom ik in mijn visiebrief op terug.
Deelt u de mening dat de «brain drain»-strategie die ons hoger onderwijs bewust toepast door talent uit deze landen naar Nederland te lokken, onder meer door goedbetaalde banen in het vooruitzicht te stellen, onwenselijk is?
Internationaal gezien is slechts twee procent van de studenten mobiel. Absoluut gezien neemt het aantal mobiele studenten toe, maar relatief niet. Het lijkt mij dan ook dat geen sprake is van «brain drain». Mijn collega van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is juist ook actief op het gebied van capaciteitsopbouw. Daarbij komen getalenteerde studenten in Nederland studeren en gaan daarna terug naar hun eigen land, waar ze de hier opgedane kennis goed kunnen gebruiken. Deze buitenlandse alumni vormen daarmee ook een relevant en onvervangbaar netwerk aan contacten die voor het bereiken van economische, maar ook andere doelen op vrijwel alle terreinen van het buitenlands beleid, waardevol zijn.
Bent u bereid dit project van onze ambassadeurs in Nigeria en India onmiddellijk te staken?
De ambassadeurs in Nigeria en India hebben aandacht gevraagd voor het hoger onderwijs in Nederland. Nederland is een open en internationale samenleving, daarbij hoort ook een internationaal georiënteerd hoger onderwijs. Buitenlandse studenten dragen op verschillende manieren bij aan de internationalisering van het Nederlands onderwijs. Voor de verdere uitwerking van mijn visie hierop, verwijs ik naar de internationaliseringsbrief. Ik bezie, in overleg met mijn collega van Buitenlandse Zaken, hoe het postennetwerk ingezet kan worden bij het bereiken van de doelen van mijn internationaliseringsbrief.
De begeleiding van leerlingen in en de kwaliteit van het particulier onderwijs |
|
Peter Kwint , Paul van Meenen (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat er mogelijk verspreiding van het Avatar-gedachtegoed plaatsvindt op democratische scholen?1 2
De signalen in en naar aanleiding van de berichtgeving van De Monitor geven inderdaad reden tot zorg, maar het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de inhoud van een bepaald gedachtegoed. De signalen zullen door de inspectie worden betrokken in haar toezicht. In het toezicht van de inspectie op particuliere scholen wordt gekeken naar de kwaliteit van onderwijs, goed burgerschap en veiligheid.
Vindt u – gelet op uw beantwoording op eerdere Kamervragen dat reclame maken op scholen voor aanvullende diensten is toegestaan – dat ook voor cursussen van Avatar reclame gemaakt mag worden op scholen, ondanks dat deskundigen aangeven dat er sprake is van hersenspoeltechnieken bij Avatar, de organisatie potentieel «destructief» is voor familierelaties en potentieel onveilig is? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u gezien de uitlatingen over het verdienmodel van Avatar bereid uw aanvankelijke afhoudende houding ten opzichte van een onderzoek naar de school als acquisitieplein te heroverwegen? Zo nee, wanneer komt dan wel het punt dat u bereid bent dit te doen?3 4 5 6
Het aanbieden van betaalde diensten op scholen is, zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven, toegestaan.7 Het is niet aan mij, noch aan de inspectie, om te oordelen over de overtuigingen van het personeel of ouders van leerlingen op een school, tenzij deze overtuigingen op zo’n manier worden opgelegd dat ze een bedreiging vormen voor de kwaliteit van onderwijs, goed burgerschap of de veiligheid op school. Op die punten houdt de inspectie toezicht.
Bent u bereid om de Onderwijsinspectie te vragen onderzoek te doen naar de verspreiding van het Avatar-gedachtegoed in het democratisch onderwijs of deelt u de mening van de schooldirectie dat het hier een onschuldig gedachtegoed betreft?
De inspectie legt bij particuliere scholen in principe elke twee jaar een schoolbezoek af en past de frequentie aan op basis van een jaarlijkse inschatting van risico’s en / of signalen. Er staan reeds reguliere inspectiebezoeken aan een aantal democratische scholen gepland, waaronder een bezoek aan De Ruimte. De signalen over de wijze waarop het Avatar-gedachtegoed op deze scholen wordt verspreid, zullen tijdens deze bezoeken betrokken worden bij het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, goed burgerschap en veiligheid.
Ziet u, gezien de zorgelijke signalen over particuliere democratische scholen, de noodzaak om deze scholen onder verscherpt toezicht te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer er signalen binnenkomen, maakt de inspectie de afweging op welke wijze hier het best naar gehandeld kan worden. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, neemt de inspectie de signalen naar aanleiding van de berichtgeving van De Monitor mee in het reguliere toezicht.
Hoe staat u ten opzichte van het gelijktrekken van het toezicht door de Onderwijsinspectie voor bekostigd en niet-bekostigd onderwijs? Wat zijn de belangrijkste verschillen in het toezicht, naar uw mening?
Het verder gelijktrekken van het toezicht op bekostigd en niet bekostigd onderwijs zou een (ingrijpende) wetswijziging vergen die ik op dit moment niet opportuun vind. Vooral omdat het toezicht op een aantal belangrijke punten op dit moment al gelijk is voor beide soorten onderwijs. Zo geldt ook voor particuliere, niet-bekostigde scholen dat het onderwijs ingericht dient te zijn ter voorbereiding op aansluitend onderwijs, dat voldaan moet worden aan de kerndoelen en de referentieniveaus, dat men veiligheid van leerlingen moet monitoren, dat men de ontwikkeling van leerlingen moet volgen en dat de leraren bevoegd dienen te zijn. De belangrijkste verschillen zitten in de verplichtingen op het punt van de onderwijstijd, het volgen van de leerlingen (dit hoeft bij niet-bekostigd onderwijs voor de basisvaardigheden niet met landelijk genormeerde toetsen) en deelname aan de eindtoets (geen verplichting voor niet-bekostigd onderwijs). In dit verband merk ik op dat aansluiting op het vervolgonderwijs niet per se via het afnemen van examens hoeft plaats te vinden.
Wat is het nut van de kwalificatieplicht, waarbij leerlingen van 16 tot 18 jaar oud verplicht zijn onderwijs te volgen als zij geen diploma havo, vwo, mbo niveau 2 of hoger hebben, als leerlingen in samenspraak met hun ouders op het particulier onderwijs kunnen besluiten om geen diploma te behalen door het afleggen van examens? Acht u het wenselijk dat er particuliere democratische scholen zijn die het niet noodzakelijk vinden dat hun leerlingen een diploma halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht sterk aan de kwalificatieplicht, omdat deze wat mij betreft van groot belang is voor de arbeidsmarktkansen van leerlingen. Het onderwijs op particuliere scholen moet de leerlingen aantoonbaar in staat stellen om hun onderwijsloopbaan voort te zetten in het vervolgonderwijs op een niveau dat van ze verwacht mag worden. Zoals ik u in antwoord op eerdere Kamervragen heb gemeld, is een diploma daarin echter geen einddoel, maar instrumenteel.8 Scholen moeten leerlingen wel in de gelegenheid stellen om deel te nemen aan het staatsexamen. Het is echter aan de leerlingen en hun ouders om de keuze te maken om al dan niet een diploma te behalen door middel van het afleggen van examens.
Voor de meeste leerlingen die particulier onderwijs volgen, geldt dat zij uiteindelijk een startkwalificatie halen. De leerlingen die staatsexamen doen kunnen langs die weg een startkwalificatie halen. Leerlingen die zonder diploma doorstromen kunnen in het mbo terechtkomen, waar bij aanmelding een niveaubepaling plaatsvindt. Een enkeling wordt vanwege specifieke begaafdheden zonder diploma toegelaten tot het hoger onderwijs.
Deelt u de zorg dat de didactische vrijheid van scholen soms dusdanig ver doorgeslagen is, dat het welbevinden en de ontwikkeling van kinderen niet centraal wordt gezet? Zo nee, hoe is dit te rijmen met de stelling van iemand die zijn gedachtengoed op scholen deelt, dat Avatar ook kanker kan genezen door deze kankergeesten uit te drijven?
Het onderwijs en daarbij het welbevinden en de ontwikkeling van de leerlingen zijn zaken die mijn aanhoudende aandacht hebben. Dat geldt niet alleen voor het bekostigd onderwijs, maar ook voor het particulier onderwijs, en komt dan ook terug in de (wettelijke) eisen die aan alle vormen van onderwijs worden gesteld.
Het bericht ‘Slachtoffer discriminatie woningmarkt: Het is vernederend’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Slachtoffer discriminatie woningmarkt: «Het is vernederend»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er blijkens het bericht gediscrimineerd wordt op de woningmarkt?
De uitkomsten van het onderzoek van De Groene Amsterdammer naar discriminatie op de woningmarkt zijn zorgwekkend en noemde ik eerder al ronduit bedroevend.
Discriminatie is niet toelaatbaar. De gevolgen raken niet alleen de mensen die gediscrimineerd worden, maar ook de samenleving als geheel. Discriminatie op de woningmarkt steekt in het bijzonder, omdat het een elementaire voorziening is in het opbouwen van een bestaan. Zoals ik ook in mijn brief2 aan uw Kamer schreef en heb benadrukt in het dertigledendebat over huisjesmelkers op 28 maart jl., is het belangrijk dat slachtoffers van discriminatie melding maken of een klacht indienen bij lokale antidiscriminatiebureaus of het College voor de Rechten van de Mens. Ik heb aangekondigd het gesprek aan te zullen gaan met de brancheorganisaties om afspraken te maken over goed verhuurderschap.
Heeft u contact opgenomen met het slachtoffer? Zo nee, waarom niet?
Met mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt wil ik aandacht geven aan alle slachtoffers. De afdoening van individuele zaken ligt bij de daarvoor aangewezen (overheids)instanties. Het kabinet zet volop in op de aanpak van discriminatie. Het gaat dan vooral om preventie, bewustwording en het voorkomen van onjuiste beeldvorming die discriminatie in de hand werkt. Uw Kamer ontving recent de kabinetsaanpak van discriminatie3 met de jaarlijkse Voortgangsrapportage over de drie actieplannen tegen discriminatie: het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie, het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie en het Actieplan Zwangerschapsdiscriminatie.
Voor de aanpak van discriminatie is het belangrijk om met de partijen die hierin een rol spelen in overleg te gaan en te bespreken hoe we discriminatie tegen kunnen gaan. Voor de aanpak van discriminatie op de woningmarkt wil ik daarom op korte termijn met verschillende bracheorganisaties afspraken maken. Deze zullen naar aanleiding van diverse ongewenste gedragingen in de huursector – waaronder discriminatie op grond van afkomst- betrekking hebben op goed verhuurderschap in den brede.
Deelt u de mening van het slachtoffer dat steekproefsgewijs controleren een mogelijke oplossing tegen discriminatie op de woningmarkt kan zijn? Zo ja, gaat u dit invoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de inzet van steekproefsgewijze praktijktests een bijdrage kan leveren aan de preventie van discriminatie omdat het bijdraagt aan het creëren van bewustzijn. Daarom zie ik graag dat de sector zelf afspraken maakt over de inzet van mystery guests- zoals de Groene Amsterdammer heeft gebruikt in haar onderzoek naar discriminatie op afkomst. Ik zie hier ook een duidelijke rol voor de Woonbond, de LSVb, en andere huurdersvertegenwoordigers. Ik betrek dit bij het overleg over goed verhuurderschap dat ik op korte termijn met de sector voer.
Heeft u al eerder signalen gehad van discriminatie op de woningmarkt? Zo ja, heeft u er toen wat mee gedaan?
Discriminatie komt helaas op vele terreinen voor, ook op de woningmarkt, zoals blijkt uit de jaarlijkse meldcijfers van de antidiscriminatievoorzieningen, politie en het College voor de Rechten van de Mens. De antidiscriminatievoorzieningen ontvingen in 2016 132 meldingen over huisvesting. (Bij dit cijfer past de kanttekening dat het daarbij gaat om mogelijke gevallen van discriminatie en niet uitsluitend om gevallen waarin discriminatie is vastgesteld.) De Rijksbrede aanpak om discriminatie te voorkomen en bestrijden is uitgewerkt in het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie.4
Bent u bereid om harder op te treden tegen discriminatie en racisme op de woningmarkt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Preventie, bewustwording en het voorkomen van onjuiste beeldvorming die discriminatie in de hand werkt zijn van groot belang. Daarom zal ik waar nodig extra inzetten op voorlichting aan verhuurders, intermediairs en slachtoffers. Zo wil ik stimuleren dat slachtoffers van discriminatie zich melden bij het College voor de Rechten van de Mens voor het indienen van een klacht. De bewijslast ligt in dat geval bij de andere partij. Lokale antidiscriminatievoorzieningen kunnen hierbij bijstand of ondersteuning bieden. Waar discriminatie valt te bewijzen, kan ook het straf- of civielrecht een rol spelen.
Naast het geven van voorlichting, ga ik met de brancheorganisaties en anderen die betrokken zijn bij het verhuren van woningen in overleg om te bespreken hoe we ervoor kunnen zorgen, bijvoorbeeld via zelfregulering, dat er geen discriminatie meer plaatsvindt. Met diverse partijen in de sector verken ik bovendien of aanvullend daarop aanpassing in wet- en regelgeving zinvol is.
Vindt u, gezien het feit dat het aantal discriminatiemeldingen in Nederland is gestegen, dat het tijd is om meer capaciteit en expertise beschikbaar te stellen aan de Nationale Politie en het OM, zodat er alles aan gedaan wordt om racisme en discriminatie te voorkomen en te bestrijden?
De aanpak van discriminatie op de woningmarkt is in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor het lokale bestuur, waarbij anti-discriminatievoorzieningen een belangrijke ondersteunende rol kunnen vervullen. Het strafrecht kan als optimum remedium een ondersteunende rol bieden. Zowel politie als OM zijn voldoende uitgerust om aan deze taak ook invulling te geven.
Voor de maatregelen die dit kabinet neemt om discriminatie tegen te gaan en de rol van het strafrecht daarbij verwijs ik u naar het Nationaal Actieprogramma Discriminatie en de Voortgangsrapportage5 die ik recent aan uw Kamer stuurde.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar discriminatie op de woningmarkt zoals de gemeente Den Haag deed naar discriminatie op de arbeidsmarkt?2 Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van het onderzoek van De Groene Amsterdammer naar discriminatie op de woningmarkt zijn helder en bedroevend. Ik toets dit beeld bij het College voor de Rechten van de Mens en de Landelijke Vereniging tegen Discriminatie. De geconstateerde discriminatie op de woningmarkt vraagt om een krachtige aanpak, ook van de lokale overheid. Zoals ik eerder schreef wil ik met de branche afspraken maken over dat zij op regelmatige basis zelf onderzoek gaat doen naar discriminatie door middel van mystery guests. Dit vergroot het bewustzijn en biedt de branche ook de kans om verbetering in haar gedrag te laten zien.
Is er een instantie die toezicht houdt op (discriminatie op) de woningmarkt? Zo ja, welke is dat en zou die niet een actievere rol moeten spelen? Zo nee, zou het niet wenselijk zijn om die er te laten komen?
Discriminatie is niet toegestaan in Nederland. Lokale antidiscriminatievoorzieningen hebben een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijden van discriminatie. Bovendien kunnen mensen zelf of vertegenwoordigende belangenorganisaties een rol spelen. De brancheorganisaties en andere partijen op de woningmarkt kunnen hun verantwoordelijkheid nemen door er gezamenlijk op toe te zien dat er geen discriminatie plaatsvindt. Hierover wil ik met de sector tot afspraken komen.
Bent u bereid om, in samenwerking met partijen op de woningmarkt, afspraken te maken over maatregelen die deze partijen kunnen nemen om discriminatie tegen te gaan en om een actieve rol te nemen om deze maatregelen breed onder de aandacht te brengen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Jazeker, zie de brief7 die ik uw Kamer stuurde en ook de beantwoording van vraag 2, 4, 6 en 8 waarin ik mijn voornemens toelicht. Uw Kamer ontvangt voor de zomer een brief met daarin de uitkomsten van het gesprek dat ik met de sector over dit onderwerp zal voeren.
Het dumpen van vervuild slib uit het buitenland in een Nederlandse recreatieplas |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «De recreatieplas wordt een afvoerputje» en «Vervuilde grond uit buitenland massaal gedumpt in Nedelandse plassen»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onverantwoord is om slib uit het buitenland te storten met een andere samenstelling dan de grond in het stroomgebied waar de zandwinput zich bevindt die voor de stort wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in Nederland veel diepe plassen. Deze zijn ontstaan door het winnen van bijvoorbeeld zand en grind. Deze grondstoffen worden onder meer gebruikt voor de woningbouw en de aanleg van infrastructuur. De plassen zijn doorgaans diep, tot wel 40 meter. Het verondiepen van een plas wordt vaak gedaan om de ecologische en recreatieve waarde van een plas te verbeteren.
Voor hergebruik van grond en baggerspecie geldt een wettelijk kader, namelijk het Besluit bodemkwaliteit. De eisen in het Besluit bodemkwaliteit maken hergebruik van grond en baggerspecie onder bepaalde condities mogelijk en beschermen tegelijkertijd de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer grond en baggerspecie voldoet aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit zijn de effecten op het oppervlaktewater en het grondwater aanvaardbaar. Grond en baggerspecie uit het buitenland moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als grond en baggerspecie uit Nederland.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onverantwoord is om slib in zandwinputten te storten met een overvloed aan nutriënten, waardoor excessieve algengroei ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Bij hergebruik van grond of baggerspecie in een diepe plas moet worden voldaan aan de algemene regels van het Besluit bodemkwaliteit. Tevens moet de initiatiefnemer voldoen aan de zorgplicht op grond van artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit. Dit betekent dat bij het hergebruik van grond of baggerspecie in een diepe plas de kwaliteit van het oppervlaktewater niet nadelig mag worden beïnvloed. De «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» biedt hiervoor een aanvullend milieuhygiënisch toetsingskader. Dit kader heeft ook betrekking op de samenstelling van de grond en baggerspecie en daarmee op de aanwezige nutriënten.
Voor de herinrichting van een diepe plas moet een initiatiefnemer op grond van het Besluit bodemkwaliteit een melding verrichten aan Rijkswaterstaat (rijkswateren) of het waterschap. Aan de hand van de melding wordt getoetst of bij hergebruik van grond of baggerspecie de milieuhygiënische gevolgen voor de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater voldoende inzichtelijk zijn en aan de wettelijke eisen wordt voldaan. Hiermee wordt geborgd dat niet te veel nutriënten in het oppervlaktewater terechtkomen.
Deelt u de mening dat alle slib, ongeacht de afkomst, bij toepassing in Nederland ook in Nederland gekeurd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Voor de invoer van herbruikbare grond of baggerspecie moet de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), op grond van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA), toestemming verlenen. Met een milieuhygiënische verklaring moet een schipper of chauffeur, bij grensoverschrijdend transport, kunnen aantonen dat herbruikbare grond of baggerspecie wordt vervoerd. Grond of baggerspecie die vervolgens in een diepe plas wordt toegepast, moet aan Rijkswaterstaat of het waterschap worden gemeld. Aangetoond moet worden dat deze voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. De kwaliteit van de grond en baggerspecie moet worden onderzocht door een erkend en gecertificeerd bedrijf. Het onderzoek moet volgens de Nederlandse wetgeving zijn uitgevoerd. Dit onderzoek kan in Nederland of in het buitenland plaatsvinden.
Kunt u aangeven op welke manier geborgd wordt dat geen verontreinigd slib wordt toegepast?
In een diepe plas kan alleen grond en baggerspecie worden hergebruikt die voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Sterk verontreinigde grond of baggerspecie voldoet niet aan het Besluit bodemkwaliteit en mag daarmee niet in een diepe plas worden gestort.
De initiatiefnemer van een herinrichting van een diepe plas is verplicht om de wettelijke regels na te leven. Een initiatiefnemer moet, zoals aangegeven in antwoord 4, een voorgenomen toepassing van een partij grond of baggerspecie melden aan Rijkswaterstaat of het waterschap. Hierbij moet zijn aangetoond dat de grond of baggerspecie voldoet aan de wettelijke eisen. Rijkswaterstaat of het waterschap houdt hierop toezicht.
De ILT houdt toezicht op de erkende bedrijven die de kwaliteit van de grond en baggerspecie onderzoeken en op het grensoverschrijdend transport van grond en baggerspecie.
Kunt u toelichten wat de rol van rijkswaterstaat is in deze? Is rijkswaterstaat volgens u voldoende in staat om toezicht en handhaving uit te voeren? Waarom wel, waarom niet?
Rijkswaterstaat is op grond van het Besluit bodemkwaliteit verantwoordelijk voor het toezicht op het hergebruik van grond en baggerspecie in diepe plassen (rijkswateren). Een initiatiefnemer moet een voorgenomen verondieping van een diepe plas melden aan Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat toetst de melding aan de algemene eisen en de zorgplicht van het Besluit bodemkwaliteit. Deze melding wordt door Rijkswaterstaat ook getoetst aan de Circulaire en de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen». Aan de hand van deze kaders stelt Rijkswaterstaat vast of de milieuhygiënische gevolgen voor de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater aanvaardbaar zijn en de herinrichting voldoet aan de wettelijke eisen. De partijen grond en baggerspecie die vervolgens worden hergebruikt, moeten ook worden gemeld. Voor die partijen moet met onderzoek zijn aangetoond dat deze voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Rijkswaterstaat controleert deze meldingen op volledigheid. Een toe te passen partij wordt door Rijkswaterstaat steekproefsgewijs fysiek gecontroleerd. Daarnaast kan Rijkswaterstaat besluiten, in geval daar aanleiding toe is, om de kwaliteit van een toe te passen partij door middel van bemonstering en analyse te verifiëren.
Deelt u de mening dat de opbergcapaciteit in diepe plassen beter bewaard kan worden voor de toekomstige binnenlandse behoefte aan de berging van slib uit onze eigen rivieren? Zo nee, waarom niet?
De vraag naar grond en baggerspecie is groter dan het aanbod uit onze nationale watersystemen. Dit heeft te maken met het aantal initiatieven voor de herinrichting van diepe plassen en het uitgangspunt uit de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» dat tien jaar na de start van een verondieping het doel van de herinrichting moet zijn bereikt.
Op welke wijze worden toezicht en handhaving verbeterd in de Omgevingswet? Bent u bereid vooruitlopend daarop alvast maatregelen te treffen om het toezicht op de handel en verwerking van slib te verbeteren?
In de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» is een aanvullend milieuhygiënisch toetsingskader opgenomen. Dit kader geeft een nadere duiding van de zorgplicht van artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit. Ik heb het voornemen om dit toetsingskader in de Omgevingswet op te nemen door middel van algemene regels. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de nieuwste inzichten.
Ik vind het belangrijk dat goed toezicht wordt gehouden op de herinrichting van een diepe plas. Handhaving gebeurt zoals aangegeven door de waterbeheerders Rijkswaterstaat en de waterschappen. De ILT houdt toezicht op het grensoverschrijdend afvaltransport en op de erkende bedrijven in Nederland die de onderzoeken uitvoeren. Dit systeem van toezicht wil ik onder de Omgevingswet voortzetten.
Het uitzetten van twee Russische inlichtingenmedewerkers |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Herinnert u zich uw brief over maatregelen inzake de aanslag met gifgas in Salisbury waarin wordt medegedeeld dat in reactie op de aanslag twee Russische inlichtingenmedewerkers die in Nederland werkzaam zijn, worden uitgezet?1
Ja.
Waarom stelt u dat het zeer waarschijnlijk is dat Rusland verantwoordelijk is voor de aanslag in Salisbury?
Waarom stelt u dat er geen geloofwaardige alternatieve verklaring is?
Waarom wordt eveneens gesteld dat er geen helder bewijs is dat Rusland achter aanslag zit?2
Heeft de regering bewijs gezien dat Rusland verantwoordelijk is voor de aanslag in Salisbury? Zo nee, waarom niet?
Welke informatie is er die in de richting van Rusland wijst?
Is het uitgesloten dat het gebruikte gifgas uit een ander land dan Rusland afkomstig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hebben Nederlandse inlichtingendiensten de Britse inlichtingen die Russische betrokkenheid zouden aantonen, gezien en gewogen? Zo ja, wat is het oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
Is het oordeel van de Nederlandse inlichtingendiensten gelijk aan die van de Britse? Zo nee, waarom niet?
Wat hebben de Nederlandse inlichtingendiensten gedaan om de Britse informatie te verifiëren?
Is uw oordeel gelijk aan het oordeel van Nederlandse inlichtingendiensten die de Britse inlichtingen hebben gezien? Zo nee, op welke onderdelen wijkt uw oordeel af en waarom?
Welke acties van Russische zijde maken het in uw woorden «onvermijdelijk dat wij van Nederlandse en van Europese kant moeten laten zien dat er grenzen zijn die niet overschreden kunnen worden»?
Dit betreft de aanslag in Salisbury op het leven van Sergei Skripal en zijn dochter, waarvan het kabinet tezamen met de andere lidstaten van de Europese Unie in de Europese raad heeft geconcludeerd dat zij het eens zijn met de analyse van het Verenigd Koninkrijk dat het zeer waarschijnlijk is dat Rusland hiervoor verantwoordelijk is. Deze aanslag raakt niet alleen het Verenigd Koninkrijk, maar ons allemaal. Daarom is het van belang om aan Rusland te laten zien dat er grenzen zijn die niet overschreden kunnen worden. Met het gebruik van een gifstof is bovendien een internationale norm overschreden.
Hoe verhoudt het uitzetten van de twee Russische inlichtingenmedewerkers zich tot de lessen die geleerd zijn naar aanleiding van het onderzoek naar de Irak-oorlog van de Commissie-Davids?3
Het uitzetten van buitenlandse inlichtingenmedewerkers is gebaseerd op het internationaal recht, in het bijzonder artikel 9 van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer. De aanbevelingen van de Commissie-Davids zien op de besluitvorming die leidde tot de politieke steun voor het gebruik van geweld door bondgenoten in Irak, waarvoor een adequaat volkenrechtelijk mandaat destijds ontbrak. Er is derhalve geen direct verband tussen beide casus.
Is er een relatie tussen het uitzetten van de inlichtingenmedewerkers en de Brexit?
Nee, deze zaken staan volledig los van elkaar.
Welke EU- en NAVO-landen hebben geen maatregelen genomen tegen Rusland vanwege de aanslag in Salisbury?
Voor zover bekend hebben Bulgarije, Griekenland, Oostenrijk, Portugal en Slovenië vooralsnog niet besloten om Russische diplomaten uit te zetten.
Welke argumenten hebben EU- en NAVO-landen gegeven om nu geen maatregelen te nemen?
Het kabinet verwijst hiervoor naar de verklaringen van deze landen.
Kunt u toelichten hoe ver het onderzoek van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) naar de aanslag in Salisbury vordert? Wanneer wordt dit naar verwachting afgerond?
Het onderzoek door de OPCW naar de aanslag in Salisbury is inmiddels afgerond. Op 12 april jl. heeft de directeur-generaal van de OPCW het rapport aan het VK gezonden. In dat rapport bevestigt de OPCW de uitkomsten van het Britse onderzoek met betrekking tot de aard van de giftige chemische stof die is gebruikt in Salisbury.
Werkt Rusland mee aan het onderzoek van de OPCW? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet? Werkt Groot-Brittannië volledig mee met het onderzoek van de OPCW?
Rusland heeft voor zover de regering bekend niet meegewerkt aan het onderzoek van de OPCW. De OPCW doet in zijn rapport geen mededelingen over de medewerking van Rusland. Overigens was de medewerking van Rusland niet nodig om het chemische wapen te identificeren.
De samenwerking tussen het OPCW-team en de Britse autoriteiten is volgens zowel de OPCW als het VK uitstekend geweest. De onderzoekers van de OPCW hebben hun onderzoek in Salisbury zonder enige beperking van de zijde van het VK kunnen uitvoeren.
Heeft de OPCW geconcludeerd dat Rusland niet of onvoldoende meewerkt aan het onderzoek naar de aanslag in Salisbury? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de aanslag in Salisbury, de constatering van de OPCW vorig jaar dat Rusland de chemische wapenvoorraad zou hebben vernietigd?4
De OPCW heeft vorig jaar meegedeeld dat de vernietiging van de door Rusland bij de toetreding tot de Chemische Wapenconventie opgegeven («declared») voorraad chemische wapens en productiefaciliteiten was voltooid. Dit blijft een voldongen feit, ondanks de ernstige twijfel die is ontstaan over de volledigheid van de Russische opgave naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in Salisbury.
Rusland is naar aanleiding van het Salisbury-incident al diverse malen, ook door Nederland, aangespoord om volledige openheid van zaken te geven. Het land blijft echter ten stelligste ontkennen ooit te hebben beschikt over het in Salisbury gebruikte chemische wapen of over productiefaciliteiten om het te maken.
Op welke onderdelen laat Rusland naar uw oordeel na openheid te geven over chemische wapens?
Zie antwoord vraag 20.