Het bericht 'Lange files Rotterdam door storing Spijkenisserbrug' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel op de website van de Verkeersinformatiedienst over «Lange files Rotterdam door storing Spijkernisserbrug van 12 februari 2018»?1
Ja.
Klopt het dat door storingen aan de Spijkenisserbrug en de Botlekbrug regelmatig lange files ontstaan rondom Rotterdam? Is er iets te zeggen over de schade die geleden wordt door deze storingen?
Het klopt dat door de storingen lokaal files ontstaan op de toeleidende wegen naar de bruggen. Dit betreur ik voor automobilisten, vrachtwagenchauffeurs, de (brom-)fietsers, voetgangers, de scheepvaart en andere gedupeerden. Bij de Botlekbrug zie ik minder hinder ontstaan bij storingen, omdat de tunnel als alternatief beschikbaar is. Zie antwoord 3 voor de vertraging die door de storingen ontstaat. Rijkswaterstaat registreert geen gegevens over economische schade.
Hoeveel storingen zijn er dit jaar geweest aan de Spijkenisser- en de Botlekbrug en hoe lang hebben al deze storingen geduurd?
Dit jaar zijn er 7 storingen aan de Spijkenisserbrug geweest. Deze storingen hebben in totaal 17 uur en 3 kwartier hinder opgeleverd voor het wegverkeer en 18 uur en 3 kwartier voor de scheepvaart.
Dit jaar zijn er 6 storingen geweest aan de Botlekbrug. Deze storingen hebben in totaal afgerond 17 uur hinder voor zowel het wegverkeer als het scheepvaartverkeer opgeleverd.
Bij beide bruggen worden social-media kanalen ingezet voor het communiceren van stremmingen voor het weg- en scheepvaartverkeer en bieden we een SMS-dienst aan, waarbij een SMS verstuurd wordt als de Spijkenisserbrug of de Botlekbrug in storing staan en dit hinder oplevert. Ook worden er pendeldiensten voor voetgangers, fietsers en bromfietsers ingezet bij stremming bij de Spijkenisserbrug.
Waardoor ontstaat dit hoge aantal storingen aan de beide oeververbindingen en welke maatregelen zijn reeds genomen om nieuwe storingen bij beide bruggen te voorkomen? Kunt u per brug toelichten om welke maatregelen het gaat? Heeft Rijkswaterstaat zicht op de oorzaak van de storingen?
Soorten storingen in 2018 aan de Spijkenisserbrug zijn:
In de nacht van donderdag 19 op vrijdag 20 februari zijn testen uitgevoerd om de oorzaak van de recente storingen aan de Spijkenisserbrug te achterhalen. Tijdens de testnacht is een oorzaak van storingen aan het besturingssysteem achterhaald. Er zijn naar aanleiding daarvan diverse onderdelen vervangen, onder andere een aantal sensoren, en er zijn reserveonderdelen aangeschaft. Daardoor is de oorzaak van een deel van de storingen weggenomen.
Onderliggende oorzaak van de storingen van de Spijkenisserbrug is de ouderdom van installatie-onderdelen. Los van de recente storingen wordt daarom op dit moment de hoogspanningsinstallatie vervangen. Daarnaast wordt een aantal maatregelen voorbereid die de beschikbaarheid en veiligheid van de brug verbeteren en wordt met de gemeente bekeken hoe het aantal stremmingen voor weggebruikers kan worden beperkt.
Anders dan de Spijkenisserbrug is de Botlekbrug een nieuwe brug, van grote omvang en technische complexiteit. Soorten storingen in 2018 aan de Botlekbrug zijn:
In het begin van 2016 is een review gedaan door externe deskundigen. In de eerste helft van 2018 wordt een nieuwe review gedaan door externe deskundigen als vervolg op de review van 2016 om te bezien of het aantal storingen verder kan worden teruggebracht. Rijkswaterstaat bespreekt daarnaast de storingen en de te nemen maatregelen in frequent overleg met de opdrachtnemer.
In het verleden zijn, mede naar aanleiding van de eerste review, maatregelen genomen om storingen aan de Botlekbrug te voorkomen zijn, namelijk:
Ook is de afhandelingen van sommige storingsmeldingen vereenvoudigd.
Overweegt u, gezien het hoge aantal storingen en de schade die dit meebrengt voor de economie, de Spijkenisserbrug eerder te renoveren dan in 2020, tegen de achtergrond dat Rijkswaterstaat deze renovatie de grootste onderhoudsopgave ooit noemt? Zo nee, waarom niet?
De Spijkenisserburg is een van de projecten in het vervanging en renovatieprogramma. De start van de renovatie staat gepland in 2021–2022, waarbij de werkzaamheden kunnen doorlopen tot 2023–2024.
Ik herken met u de noodzaak om de Spijkenisserbrug op zo kort mogelijke termijn aan te pakken. Daarom laat ik onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de uitvoering te versnellen, maar de mogelijkheden acht ik beperkt. Er moet rekening gehouden worden met de doorlooptijd die de voorbereiding nodig heeft, waarbij een aantal technische onderzoeken moet uitwijzen wat de omvang van de renovatie-opgave is.
Bent u bereid om in contact te treden met het gemeentebestuur van Nissewaard om de problemen in de bereikbaarheid verder te bespreken nu naast de Botlekbrug ook de Spijkernisserbrug kuren begint te vertonen en dit een steeds groter probleem wordt voor de 150.000 inwoners van de regio Voorne-Putten?
Dit onderwerp wordt al besproken met het gemeentebestuur van Nissewaard. Medewerkers van mijn ministerie hebben contact en overleg over de bereikbaarheid van Nissewaard met vertegenwoordigers van het gemeentebestuur. Dit gebeurt periodiek (4x per jaar) via bestuurlijke overleggen tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Nissewaard en daarnaast incidenteel. Rijkswaterstaat informeert ook de raad van Nissewaard op regelmatige basis. Dit gebeurt schriftelijk en in persoon. Op 25 oktober jl. heeft een delegatie van Rijkswaterstaat, tijdens een themabijeenkomst Bereikbaarheid van de raad van de gemeente Nissewaard, een presentatie gehouden en vragen van raadsleden en burgers beantwoord. Ook hebben Rijkswaterstaat en het college van B&W van gemeente Nissewaard op 15 februari 2018 een constructief gesprek met elkaar gevoerd en besloten de samenwerking op het gebied van bereikbaarheid te intensiveren. Het gaat daarbij voornamelijk om de samenwerking in de communicatie rond de storingen van bruggen en de toekomstige aanpak van de renovatie van de Spijkenisserbrug.
Asbest bij onderhoud en renovaties van huurwoningen |
|
Sandra Beckerman , Cem Laçin |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de Zembla-uitzending «Renovatiewoede» van 21 februari 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat huurders zich genoodzaakt zien om advocaten in te schakelen en/of medische dossiers moeten overleggen om aanspraak te maken op een logeerwoning bij renovaties die meerdere weken duren?
Een renovatie zal altijd in meer of mindere mate gedurende een bepaalde periode impact hebben op het directe woongenot van bewoners. Huurders hebben een sterke rechtspositie bij het begin van renovatieprojecten. Zo kunnen verhuurders in beginsel zonder toestemming van de huurder de renovatie niet doorvoeren (bij complexgewijze renovatie volstaat instemming van 70% van de huurders van het betreffende wooncomplex). Het is daarom van belang dat er vooraf goede afspraken worden gemaakt tussen de verhuurder en de huurder, ook over de faciliteiten voor huurders om de overlast zoveel mogelijk te beperken, en dat de uitvoering van de renovatie ordentelijk verloopt. Voor woningcorporaties geldt daarnaast dat zij in overleg met de gemeente(n) en huurdersorganisaties en bewonerscommissies een reglement moeten opstellen voor sloop- en renovatieprojecten en de betrokkenheid van bewoners van de betrokken woningen daarbij.
Ook tijdens de renovatie is het van belang dat de communicatie tussen de verhuurder en de betrokken huurders goed verloopt. Dit is met name van belang bij uitlopende of onvoorziene werkzaamheden en grotere overlast dan vooraf verwacht en gecommuniceerd.
Indien huurders menen te voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een wissel-/logeerwoning, is het redelijk dat de verhuurder bewijs daarvan vraagt. Voor medische redenen is het doorgaans niet nodig dat de huurder zijn gehele medisch dossier aan de verhuurder verstrekt en kan de huurder op andere wijze aantonen om medische redenen in aanmerking te komen voor een logeerwoning. Ik zou graag zien dat verhuurders en huurders er wat betreft afspraken en faciliteiten tijdens renovaties onderling uit komen, maar het is niet te voorkomen dat in individuele gevallen hulp van derden ingeschakeld moet worden – bijvoorbeeld een advocaat – om tot een oplossing voor een geschil te komen.
Acht u het veilig dat complexen met asbesthoudende toepassingen worden gerenoveerd terwijl de bewoners daar gedurende de werkzaamheden verblijven? Welke rechten hebben huurders hierbij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de asbesttoepassing, de staat van het asbest en de bijbehorende risicoklasse, wordt door het asbestverwijderingsbedrijf een veilige werkmethode bepaald voor het verwijderen. Door de gekozen werkmethode worden de risico’s op blootstelling van asbestvezels beheerst. Dat kan betekenen dat woningen worden gerenoveerd terwijl bewoners daar gedurende die werkzaamheden kunnen verblijven. De verhuurder is hiervoor als opdrachtgever verantwoordelijk en moet gespecialiseerde bedrijven inhuren die volgens strenge regels deze werkzaamheden mogen uitvoeren.
De gemeente is het bevoegd gezag en houdt risico-gestuurd toezicht.
Huurders die menen asbest of asbesthoudend materiaal aan te treffen, kunnen daarvan melding doen bij de verhuurder en de uitvoerende bedrijven. Daar waar de huurders geen gehoor vinden bij de verhuurder en de uitvoerende bedrijven kunnen zij zich melden bij de gemeente. De gemeente zal dan bezien met welke betrokken instanties klachten kunnen worden opgelost.
Welke rechten en mogelijkheden hebben huurders als tijdens onderhoud of renovatie asbest of asbesthoudend materiaal wordt gevonden? Moeten huurders hiervan altijd op de hoogte worden gesteld en hebben zij het recht om te eisen dat het wordt verwijderd?
De verhuurder heeft een wettelijke zorgplicht om te voorkomen dat er als gevolg van de staat van de huurwoning gevaar ontstaat voor de gezondheid of veiligheid. Dat betekent dat de verhuurder de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat huurders geen risico´s lopen op blootstelling aan asbestvezels. In het algemeen moet men ervan uitgaan dat in bouwwerken van voor 1994 asbest kan zijn verwerkt; in zo´n geval zal eerst een asbestinventarisatie moeten worden uitgevoerd voorafgaand aan onderhoud of renovatiewerkzaamheden. Met een asbestinventarisatie wordt vastgesteld of er asbest aanwezig is, waar asbest zit en of het een gevaar vormt tijdens de renovatiewerkzaamheden. Indien asbest hechtgebonden en vast zit en niet wordt aangetast tijdens onderhoud en renovatiewerkzaamheden, kan het blijven zitten. In die zin kan een woning asbest bevatten zonder dat het een risico vormt voor de gezondheid van bewoners. Blijkt uit de asbestinventarisatie een risico op blootstelling van asbestvezels dan moet het asbest worden verwijderd. Bij antwoord 3 ben ik reeds ingegaan op de rechten en mogelijkheden van huurders.
Welke rechten en mogelijkheden hebben huurders als een renovatie ingrijpender blijkt te zijn of meer tijd vergt dan aanvankelijk was voorzien en acht u dit voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven hebben huurders een sterke rechtspositie bij het begin van renovatieprojecten.
Het is daarom van belang om aan de voorkant de voorwaarde te stellen dat bij het renovatieplan wordt voorzien in een procedure die in werking treedt als een renovatie langer duurt of anders loopt dan aanvankelijk was voorzien.
Indien de renovatiewerkzaamheden anders lopen dan was voorzien en afgesproken, is het zaak dat de verhuurder en betrokken huurders een oplossing vinden en nieuwe afspraken maken over het verloop van de renovatie en de eventuele faciliteiten voor huurders om de overlast te beperken (wissel-/logeerwoning, verhuiskostenvergoeding) of een tegemoetkoming voor de ervaren overlast. Mocht dat niet lukken, dan kan de huurder naar de rechter. Als de verhuurder een klachtencommissie heeft, kan de huurder ook daar een klacht indienen.
Als tijdens de renovatie onveilige situaties ontstaan, bijvoorbeeld blootstelling aan asbest of valgevaar, dan moet de huurder dat melden aan de verhuurder en de uitvoerende bedrijven. De huurder kan eventueel ook een melding doen aan de gemeente. Ik acht deze rechten en mogelijkheden voor huurders voldoende. Via de gemeente kan snel ingegrepen worden bij onveilige situaties en via de rechter kan (via kort geding) snel een onafhankelijk oordeel komen over de vraag of de huurder voldoende is gefaciliteerd ter voorkoming van overlast of voldoende is gecompenseerd voor de ervaren overlast.
Klopt het dat saneerders zonder beschermende kleding en zonder adequate afzuiging asbest hebben verwijderd bij de woningen in Utrecht Overvecht? Bent u bereid om de rapporten van de gemeentes Utrecht en Soest en de inspectie over de werkzaamheden met asbesthoudend materiaal te delen met de Kamer?
Het eerstelijns toezicht op asbestsanering bij woningen ligt bij de omgevingsdienst, in opdracht van gemeente. De gemeente Utrecht heeft geen onregelmatigheden geconstateerd noch daar meldingen over ontvangen. Naar aanleiding van eerdere Kamervragen over de renovatieprojecten in Soest is uw Kamer geïnformeerd dat de gemeente Soest bij de asbestsanering geen onregelmatigheden heeft geconstateerd (Aanhangsel van de Handelingen II, 2014–2015, 2865).
De rapporten zijn niet in het kader van Rijksbevoegdheden tot stand gekomen. Het is aan de gemeenten of woningbouwcorporatie Portaal om de rapporten met derden te delen. Het gaat om vele asbestinventarisatierapporten en honderden vrijgaverapporten met zeer gedetailleerde en deels privacygevoelige informatie.
Klopt het dat dat alleen gecertificeerde bedrijven zijn ingeschakeld voor het verwijderen van asbesthoudend materiaal?
Ja. Woningcorporatie Portaal heeft aangegeven alleen gecertificeerde bedrijven in te schakelen voor de verwijdering van asbesthoudend materiaal.
Het bericht dat wietolie zo populair is dat gemeenten soepelere regels overwegen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wietolie is zo populair dat gemeenten soepelere regels overwegen»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Ziet u dat er een stijgende behoefte is bij mensen aan het gebruik van medicinale cannabis en medicinale cannabisolie?
Uit de laatste cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen blijkt inderdaad de toename van het gebruik van medicinale cannabisolie bij de apotheek.
Het gebruik van flos (gedroogde bloemtoppen) is iets afgenomen. Een reden hiervoor is mogelijk dat zorgverzekeraars flos minder uit coulance zijn gaan vergoeden.
Ziet u dat er bij gemeenten stijgende behoefte is aan het versoepelen van regels als het gaat om medicinale cannabis en medicinale cannabisolie?
Het is ons bekend dat enkele burgemeesters sympathie hebben voor de wens van burgers om thuis te telen of oliën te produceren voor medische doeleinden.
Voor de volledigheid wil ik melden dat het (thuis) telen van cannabis op grond van de Opiumwet verboden is, ongeacht de aanleiding voor het telen. Van het kweken van medicinale cannabis is alleen sprake als hiertoe door de Minister van VWS een ontheffing is verleend. Medicinale cannabisolie is dan ook alleen beschikbaar op recept. Het wordt bereid onder geconditioneerde omstandigheden waardoor kwaliteit is gegarandeerd en de olie gestandaardiseerd is wat betreft samenstelling en de concentratie THC en CBD. De cannabis die bij mensen thuis of bij de Social Clubs wordt geteeld is per definitie geen medicinale cannabis(olie).
Kunt u aangeven over welke versoepeling(en) gesproken wordt?
Nee, ik weet niet over welke versoepeling gesproken wordt.
In het artikel wordt gesproken over medische cannabisolie die door de Social Clubs wordt geleverd. Medicinale cannabisolie wordt echter alleen op recept afgeleverd door twee apotheken. De cannabisolie die door de Social Clubs wordt geleverd is geen medicinale cannabisolie en is illegaal.
Ziet u een verband tussen de stijgende behoefte aan het versoepelen van regels voor medicinale cannabis en cannabisolie en het (bijna) niet vergoeden ervan door zorgverzekeraars?
Ik heb geen middelen om te bepalen of er een verband bestaat tussen de stijgende behoefte aan het versoepelen van regels voor medicinale cannabis(olie) en het niet meer vergoeden ervan door zorgverzekeraars.
Het via de apotheek beschikbaar zijn van medicinale cannabis(olie) is op verzoek van patiënten tot stand gekomen. Medicinale cannabis heeft nooit tot het basispakket behoord. Het verstrekken van een vergoeding door zorgverzekeraars is gebeurd vanuit de aanvullende verzekering of uit coulance.
Hoe ziet u het initiatief in Tilburg dat mensen die met een doktersverklaring kunnen aantonen dat ze baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis niet alleen worden uitgezonderd van vervolging bij maximaal vijf planten, maar ook van de inname van de planten door de politie?
Het telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. De Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie stelt dat niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit heeft. Dit geldt in het hele land, dus ook in Tilburg. Van uitzondering van inbeslagname door de politie is geen sprake.
Voor zover de burgemeester zijn eigen gestelde voorwaarden hanteert voor het al dan niet inzetten van het bestuurlijk instrumentarium, heeft de burgemeester daar beleidsvrijheid en is het niet aan mij daar een oordeel over te geven. De beleidsvrijheid van de burgemeester reikt niet zover dat toestemming kan worden gegeven voor het in strijd handelen met de Opiumwet c.q. de Aanwijzing Opiumwet. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan hiervan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Daarnaast merk ik op dat de voorwaarden voor teelt die gesteld worden aan een gecontracteerde teler voor medicinale cannabis, zeer streng zijn en mede zien op de kwaliteit van het product. Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medicinale cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is.
Aangezien de teelt van medicinale cannabis al goed geregeld is zie ik geen reden om met de VNG in gesprek te gaan over de versoepeling van regels.
Wilt u in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) kijken welke behoefte er is als het gaat om versoepeling van regels rondom medicinale cannabis en medicinale cannabisolie en hoe hier constructief mee om kan worden gegaan, vanuit het oogpunt van de patiënt?
Zie antwoord vraag 6.
Het onderzoek van Reporter Radio op radio 1 zondag 18 februari 2018 j.l. |
|
Leendert de Lange (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Reporter Radio? Zo ja, wat vindt u van dit onderzoek en de conclusie(s)?
Ja. Het wachttijdenprobleem heeft mijn aandacht en behoeft veel gezamenlijke inzet om het op te lossen. In december jl. heb ik de Kamer de voortgangsrapportage van de NZa over de aanpak wachttijden ggz gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 385). Hierin stond ook een overzicht gepubliceerd van de gemiddelde wachttijden in november 2017. Daar is te zien dat bij elke hoofddiagnosegroep de norm voor de aanmeldwachttijd wordt overschreden, waarbij de overschrijding voor pervasieve stoornissen (waaronder autisme) en persoonlijkheidsstoornissen nog steeds het grootst is. De behandelwachttijd zit voor elke hoofddiagnosegroep binnen de norm en de totale wachttijd voor een deel van de hoofddiagnosegroepen ook.
Het beeld dat Reporter Radio in het onderzoek schetst over te lange wachttijden is niet nieuw, maar wel zorgwekkend. Dit is ook de reden dat ik in december – op basis van de NZa-rapportage – een intensivering van de aanpak van wachttijden ben overeengekomen met partijen en dat ik de NZa heb gevraagd in april een extra rapportage met de stand van de wachttijden op te leveren.
Wat vindt u ervan dat 49% van de instellingen een wachtlijst hebben die langer is dan de treeknorm?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat een intake bij een ggz-instelling in provincies zoals Overijssel, Drenthe en Friesland ruim boven de treeknormen liggen?
De wachttijden die de NZa in haar voortgangsrapportage heeft gepubliceerd zijn landelijke gemiddelden. Uit de marktscan ggz 2016 van de NZa bleek al dat wachttijden erg kunnen verschillen per regio (Kamerstuk 25 424, nr. 353). Dit betekent dus dat in sommige regio’s de wachttijden helaas beduidend hoger liggen dan het landelijke gemiddelde. Het doel van partijen die de afspraken over de aanpak van de wachttijden hebben gemaakt is om in alle regio’s de wachttijden weer binnen de Treeknormen te krijgen. In de ene regio zijn daarvoor andere maatregelen nodig dan in de andere, omdat de wachttijden zelf en de onderliggende oorzaken verschillen. Daarom hebben partijen gekozen voor een regionale aanpak, die momenteel wordt uitgebreid naar alle regio’s. Een paar betrokken verzekeraars hebben mij gemeld dat in ieder geval in de regio’s Drenthe en Friesland zorgverzekeraars en aanbieders extra (contracterings)afspraken hebben gemaakt om de wachttijden te verkorten.
Wat vindt u ervan dat na de intake mensen opnieuw op een wachtlijst voor een behandeling komen te staan?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben in 2000 samen de zogenoemde Treeknormen vastgesteld, om de grens te bepalen tussen aanvaardbare en problematische wachttijden. Bij het vaststellen van deze normen is onder andere gekozen om onderscheid te maken tussen aanmeld- en behandelwachttijd. De intake is immers ook bedoeld om te bepalen welke behandeling nodig is en daardoor zijn behandelwachttijden in veel gevallen onvermijdelijk.
Het wordt aanvaardbaar geacht dat een patiënt na de intake moet wachten op behandeling, zolang deze wachttijd binnen de norm blijft. Uit de voortgangsrapportage van de NZa bleek dat de Treeknorm voor de behandelwachttijd (10 weken) gemiddeld genomen niet wordt overschreden. Om patiënten inzicht te bieden in zowel de aanmeldwachttijd als de behandelwachttijd, zijn ggz-aanbieders verplicht deze op hun website te vermelden.
Deelt u de mening dat 20 weken wachten op een intake (Provincie Friesland) te lang is? Zo ja, wordt hier bij de regionale wachtlijstaanpak rekening gehouden met deze provinciale verschillen?
Ja, die mening deel ik. Elke wachttijd die de Treeknorm overschrijdt, is te lang. Dit is ook de reden dat partijen volop inzetten op het terugdringen van lange wachttijden in de ggz. Bij de regionale aanpak is veel aandacht voor de specifieke situatie van elke regio: er wordt gekeken naar de wachttijden en onderliggende oorzaken per regio. De belangrijkste regionale oorzaken worden aangepakt door de regionale taskforces. Overigens is Friesland een van de regio’s waar al in het najaar van 2017 gestart is met een regionale aanpak. Mij is bekend dat in deze regio extra afspraken zijn gemaakt tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders, zoals het ophogen van de behandelcapaciteit en extra inzet op e-health, om zo de wachttijden te reduceren.
Voor de werking van de regionale taskforces verwijs ik naar de brief die ik in december naar de Kamer heb gezonden over de voortgangsrapportage van de NZa (Kamerstuk 25 424, nr. 385). De NZa noemde de start van de taskforces veelbelovend maar zag ook verbeterpunten. Daarmee zijn partijen nu aan de slag. Uit de rapportage die de NZa in de zomer oplevert, zal blijken wat de precieze opbrengsten van de regionale taskforces zijn. Deze kunnen ook worden gedeeld op het landelijke congres «Meer grip op wachttijden in de ggz» dat op 12 april door Zorgverzekeraars Nederland, MIND en GGZ Nederland wordt georganiseerd.
Wat is uw oordeel over de huidige werking van de regionale wachtlijstaanpak? Zo ja, werkt deze regionale aanpak om de wachttijden te verkorten?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wordt er bij de wachtlijstaanpak rekening gehouden met de wachtlijst die ontstaat nadat de intake heeft plaatsgevonden?
Het doel van de aanpak van de wachttijden in de ggz is om deze weer binnen de Treeknormen te krijgen. Gezien het feit dat de behandelwachttijd gemiddeld genomen (ruim) binnen de Treeknorm ligt, moet de grootste verbetering bij de aanmeldwachttijd plaatsvinden. Tegelijkertijd mag verkorting van de aanmeldwachttijd ook niet leiden tot een langere behandelwachttijd. Daarom richt de aanpak zich op de gehele wachttijd en niet specifiek op aanmeld- of behandelwachttijd. Wel wordt in sommige regio’s specifiek gewerkt aan de optimalisering van het verwijsproces en optimalisatie van de instroom, wat kan bijdragen aan een kortere aanmeldwachttijd.
Deelt u de mening van professionals en belangenorganisaties die stellen dat klachten van patiënten die wachten op een behandeling op deze manier alleen maar erger worden? Zo ja, op welke wijze wordt in de tussenliggende periode in de passende zorg voorzien?
Het kan zo zijn dat klachten verergeren wanneer iemand lang moet wachten. Dit is niet per definitie het geval, in sommige gevallen wordt problematiek tijdens een wachtperiode juist minder erg. Dit is ook het uitgangspunt bij «watchful waiting», een benaderingswijze waarbij de patiënt in de gaten wordt gehouden, maar niet meteen een behandeling wordt gestart. Hierbij is het wel belangrijk tussentijds contact te houden met mensen op de wachtlijst en waar nodig al overbruggingszorg te geven. Dit gebeurt nu ook al, bijvoorbeeld door de huisarts, POH-GGZ, ervaringsdeskundigen of met behulp van e-health. Een van de onderdelen van de afspraken wachttijden is ook dat er werk gemaakt wordt van de inzet van e-health om zo mensen die op de wachtlijst staan beter te helpen. Daarnaast is er in de regionale aanpak veel aandacht voor samenwerking tussen verschillende zorgaanbieders waardoor patiënten niet tussen wal en schip vallen. Ook heb ik met zorgaanbieders afgesproken dat zij hun wachtlijsten actueel houden door wachtenden te benaderen en hen actief te informeren over de mogelijkheid tot zorgbemiddeling door de verzekeraar.
Kunt u specifiek aangeven waarom er bij autisme, persoonlijkheidsstoornissen en de doelgroep adolescenten sprake is van wachtlijsten? Wat is daar de oorzaak van? En hoeveel procent is dat van het totaal aantal wachtenden op de wachtlijst?
Uit de marktscan van de NZa blijkt inderdaad dat de wachttijden bij autismespectrumstoornissen en persoonlijkheidstoornissen lang zijn. De doelgroep adolescenten komt daar niet specifiek uit naar voren. De NZa geeft in de marktscan niet specifiek aan waarom de wachttijden bij deze doelgroepen lang zijn. Dit wordt momenteel uitgediept in een aantal taskforces. In de marktscan geeft de NZa al wel aan wat partijen kunnen doen om de wachttijden, zeker voor deze doelgroepen, terug te dringen. Daarbij valt te denken aan betere screening en verwijzing, tijdige en goede afronding van behandelingen, het verbeteren van processen binnen instellingen, het maken van specifieke contractafspraken over deze doelgroepen, het beter benutten van de capaciteit van de vrijgevestigde ggz-aanbieder en het stimuleren van behandeling conform richtlijnen. Voor deze punten is aandacht in de regionale taskforces en in de inkoop van zorgverzekeraars. Ik heb geen inzicht in welk percentage de hierboven genoemde specifieke groepen vormen van het totaal aantal wachtenden.
In hoeverre wordt er bij de wachtlijstaanpak actief op ingezet om voor deze specifieke groepen een oplossing te vinden? En hoe staat het hier nu mee?
In haar voortgangsrapportage van december schrijft de NZa dat er in de regionale taskforces nog onvoldoende aandacht was voor de specifieke doelgroepen voor wie de wachttijden het langst zijn. In december heb ik daarom met partijen afgesproken dat deze doelgroepen alsnog expliciet belegd zullen worden in de regionale taskforces. Dat gebeurt op dit moment.
Wat vindt u van de stellingname dat het al achttien jaar niet lukt om met de verschillende partijen in de zorg het ggz wachtlijstprobleem op te lossen?
De wachttijdproblematiek in de ggz is niet nieuw. Het gaat hier dan ook om een complex probleem dat geen eenvoudige oplossing kent. Ik heb er desondanks vertrouwen in dat de samenwerking die momenteel plaatsvindt tot goede resultaten zal leiden.
Herinnert u zich uw reactie op dit onderzoek, waarbij aangaf vast te houden aan de datum van 1 juli 2018 om de wachtlijsten binnen de treeknormen te brengen, terwijl professionals stellen dat deze termijn niet gehaald gaat worden? Kunt u nader toelichten waarom u deze termijn wel reëel acht?
Partijen hebben mij in december aangegeven zich hiervoor onverminderd te willen inzetten. Daaraan wil ik vasthouden. Het gaat hier immers om kwetsbare mensen die soms te lang moeten wachten op zorg. De cijfers over de ontwikkeling van de wachttijden, die ik in april van de NZa ontvang, zullen zeer relevante informatie verschaffen over de voortgang van de afspraken.
Op welk moment dit voorjaar bent u voornemens om een voortgangsbericht richting de Kamer te sturen met een actualisering van de wachttijden in de ggz? Is het mogelijk om hierin een overzicht te geven van de acties die in de komende maanden worden ondernomen om per 1 juli 2018 binnen de ggz weer aan de treeknormen te voldoen?
Ik zal de Kamer in april de kwantitatieve voortgangsrapportage van de NZa sturen waarin de laatste stand van de wachttijden zal worden vermeld. Voor een overzicht van alle acties verwijs ik u naar de voortgangsrapportage van de NZa van december en bijbehorende Kamerbrief (Kamerstuk 25 424, nr. 385). Als er in april nieuwe acties zijn gestart of worden ingezet, zal ik de Kamer hier ook over informeren. Een volledig overzicht van de resultaten van de oorspronkelijke afspraken en aanvullende acties volgt in de rapportage van de NZa die zij in de zomer van 2018 zal opleveren.
Dieren die verdrinken in hun eigen mest |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hebt u er kennis van genomen dat er in een varkensbedrijf in Wilp 22 dieren door de roosters zijn gezakt waar ze op stonden, in de gierkelder zijn beland en daar zijn verdronken in hun eigen uitwerpselen?1
Ja.
Deelt u de mening dat verdrinken in de eigen mest een gruwelijke dood is voor de getroffen dieren?
Ja.
Kunt u duidelijk maken hoeveel dieren het betreffende bedrijf mag houden op basis van de vergunningen en dierrechten?
In het kader van privacy acht ik het niet gepast en correct om de bedrijfsgegevens in dit individuele geval openbaar te maken. Op het betreffende bedrijf was geen sprake van het schenden van regels die het dierenwelzijn beschermen.
Wanneer is dit bedrijf voor het laatst gecontroleerd op de vergunningsvoorwaarden, het aantal dierrechten en de wettelijke eisen op het gebied van dierenwelzijn?
Het controleren van het bedrijf op de vergunningsvoorwaarden van de omgevingsvergunning is de bevoegdheid van de gemeente. Naar aanleiding van dit incident heeft de NVWA een controle op de naleving van dierenwelzijnsvoorschriften uitgevoerd op 19 februari jongstleden. De NVWA heeft bij het bedrijf geen controles op de dierrechten uitgevoerd.
Kunt u achterhalen hoeveel dieren zich daadwerkelijk bevonden in de stal op het moment dat er 22 varkens door het rooster zakten? Zo nee, wat zegt dat over uw zicht op de sector en de mate waarin de regels worden nageleefd, vergunningsvoorwaarden worden gerespecteerd en het aantal dierrechten niet wordt overschreden door meer dieren te houden dan is toegestaan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u uiteenzetten welke handhavingstaak de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft met betrekking tot de deugdelijkheid van roosters en vloeren in de veehouderij? Kunt u inzichtelijk maken in hoeverre daar daadwerkelijk op wordt gehandhaafd? Kunt u daarbij ingaan op de vraag hoe groot de kans is dat een veehouderijbedrijf wordt gecontroleerd door de NVWA?
De NVWA heeft geen handhavingstaak als het gaat om bouwtechnische zaken, waaronder de bouwtechnische kwaliteit van roostervloeren. De NVWA heeft wel een taak als het gaat om de huisvesting van de dieren. In het Besluit houders van dieren zijn normen opgenomen ten aanzien van de huisvesting van dieren. Daarin zijn onder meer normen opgenomen met betrekking tot de stalinrichting, verlichting en ventilatie. Ook mag de behuizing geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan het dier zich kan verwonden. De NVWA houdt toezicht op de naleving van deze normen. In 2016 waren er 4440 varkenshouderijen, daarop hebben 486 inspecties ten aanzien van dierenwelzijn plaatsgevonden. Daarnaast controleert de NVWA ook op andere aspecten zoals wetgeving m.b.t. diergeneesmiddelen, mest en cross-compliance. Deze inspecties zijn niet in het genoemde getal meegenomen. Het interventiebeleid van de NVWA voor het Besluit houders van dieren is te raadplegen op:
Bestuurlijke boetes kunnen variëren in de hoogte. In de regel geldt bij een eerste overtreding € 1.500, maar er kan aanleiding zijn dit te matigen of juist te verhogen.
In het voorliggende geval ging het om een constructiefout. Er was geen aanleiding om een maatregel op te leggen.
Welke sanctie staat er op het hebben van ondeugdelijke roostervloeren? Kunt u inzichtelijk maken of en hoe vaak er vervolging is ingesteld en hoe vaak er sancties zijn uitgedeeld voor dergelijke gevaarlijke situaties voor dieren? Waar bestonden de opgelegde sancties uit?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Zal er vervolging worden ingesteld tegen de veehouder uit Wilp? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft gemeld geen vervolging in te stellen. De houder voortvarend heeft gehandeld en extra bouwtechnische maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen.
Kunt u duidelijk maken hoe vaak het precies voorkomt dat dieren in de Nederlandse veehouderij in de gierkelder belanden? Kunt u bevestigen dat dit regelmatig gebeurt, ook in kalvermesterijenen en in de melkveehouderij waar vorig jaar een drachtige koe zelfs moest bevallen in de gierkelder?2 3 4 5 6
Nee. Ik beschik niet over deze informatie. Mijn beeld is dat het om zeer incidentele gevallen gaat.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat nog meer dieren in de Nederlandse veehouderij het droeve lot ten deel valt om in gierkelders te belanden en te verdrinken (of bijna te verdrinken) in hun eigen uitwerpselen?
Ik zal in de gesprekken met de sector dit onderwerp onder de aandacht brengen.
Mag ervan uit worden gegaan dat u als verantwoordelijk Minister voor dierenwelzijn de vijf vrijheden van dieren, zoals geformuleerd door de commissie Brambell in 1965, onderschrijft, waaronder de vrijheid van dieren om een natuurlijk soorteigen gedragspatroon te kunnen hebben?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat varkens zeer zindelijke dieren zijn die van nature ver van hun lig- en eetplek hun uitwerpselen deponeren?
Ja.
Deelt u de mening dat het voor dieren in het algemeen zeer onwenselijk en onnatuurlijk is om 24 uur per dag boven hun eigen uitwerpselen te moeten staan en om structureel te moeten leven in hun eigen mestdampen? Kunt u bevestigen dat dit toch de omstandigheden zijn waarin verreweg het grootste deel van de dieren in de Nederlandse veehouderij gedwongen wordt te leven, getuige ook de verstikkingsdood die dieren vinden als de ventilatie uitvalt in hun stal?7 8 9 10
Door onvoldoende te ventileren kunnen ongewenste concentraties van ongewenste stoffen in de stallucht voorkomen. Daarom mag volgens het Besluit houders van dieren mag de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier en dient er, in geval het welzijn van een dier afhankelijk is van een kunstmatig ventilatiesysteem, ook een passende noodvoorziening te zijn. In 2018 is de NVWA gestart met controles op stalklimaat. Hiervoor verwijs ik u naar: https://www.nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2018/01/04/nvwa-controleert-stalklimaat-varkens.
Daarnaast wordt onderzoek uitgevoerd naar nieuwe stalsystemen, waarin de mest regelmatig uit de stal wordt afgevoerd of waarbij mest en urine bij de bron worden gescheiden.
Bent u bereid in de nota die u gaat schrijven over dierenwelzijn in te gaan op deze structurele aantasting van het recht van dieren op een normale leefomgeving, een omgeving die past bij hun vanzelfsprekende, natuurlijke behoeften? Zo nee, waarom niet?
In de Wet dieren en in het Besluit houders van dieren zijn normen opgenomen die zijn gericht op (de bescherming van) het welzijn van dieren. Daarin ligt de basis voor de normering van het houden van dieren. Het oppakken van de aangegeven problematiek is daarmee niet gebonden aan het wel of niet meenemen in een beleidsbrief.
Chinese gevangenen die kleding voor westerse modemerken produceren |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Kleding C&A, H&M komt van dwangarbeid Chinese gevangenissen»?1
Ja. In het artikel staan zorgelijke berichten over dwangarbeid in Chinese gevangenissen. Volgens de International Labour Organization (ILO) is gevangenisarbeid niet bij voorbaat ongeoorloofd. Maar het vergt allerlei waarborgen, vooral om vast te stellen dat er sprake is van vrije keuze door de gevangene, ten einde uitbuiting en dwangarbeid te voorkomen. Indien er sprake is van dwangarbeid, is dit onacceptabel. Dit staat ook in de richtlijnen voor multinationale onderneming van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen).
Hoe zou u de invulling van de ketenverantwoordelijkheid van deze bedrijven het liefst zien? Hoe bestempelt u in dat licht de reactie van C&A, waarin zij stelt de 273 Chinese fabrieken tenminste één keer per jaar te bezoeken?
Het kabinet verwacht van bedrijven zoals H&M en C&A dat ze zich aan de verplichtingen voor gepaste zorgvuldigheid (due diligence) van de OESO-richtlijnen houden. Dat betekent dat de bedrijven risico’s in hun keten in kaart moeten brengen en geïdentificeerde risico’s zoals dwangarbeid moeten mitigeren of aanpakken.
Voor bedrijven onder het Nederlandse textielconvenant, waaronder C&A, ziet het SER-secretariaat toe op de naleving van de afspraken met betrekking tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. Hierbij horen ook afspraken over het bezoeken van de productielocaties. De SER hanteert voor de naleving van de afspraken een beoordelingskader in gesprekken met afzonderlijke bedrijven. De overheid bespreekt in de stuurgroep van het convenant de hoofdlijnen van dit kader. De SER rapporteert jaarlijks over de voortgang van de uitvoering van de afspraken in het convenant. Berichten over risico’s als dwangarbeid, zoals het bericht over gevangenisarbeid in China, worden door het secretariaat standaard met alle convenantsbedrijven gedeeld, zodat zij – indien nodig – actie kunnen ondernemen. Zo deelde het SER-secretariaat naar aanleiding van het krantenbericht over gevangenisarbeid in China rapporten van Amnesty en Human Rights Watch over dit onderwerp met de convenantbedrijven. In dit kader waarschuwt het secretariaat bedrijven die producten tegen onwaarschijnlijk lage kosten aangeboden krijgen voor het risico van dwangarbeid dieper in de keten.
C&A heeft naar aanleiding van het bericht over gevangenisarbeid publiekelijk laten weten dat het bedrijf de signalen serieus neemt en nader onderzoekt. C&A meldde dat het bedrijf in geval van dwangarbeid in hun keten onmiddellijk de relatie met de betreffende producent beëindigt.
Welke stappen gaat u richting C&A als ondertekenaar van het IMVO-convenant (waarin afspraken staan over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het buitenland) zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om te onderzoeken of er in meerdere Chinese gevangenissen sprake is van dwangarbeid waarbij aannemelijk is dat de betreffende producten op de Europese markt worden verhandeld?
Het kabinet beschouwt het in eerste instantie als een verantwoordelijkheid voor kledingbedrijven als C&A om te onderzoeken of er sprake is van dwangarbeid in hun keten. Kledingbedrijven worden geacht hierbij kennis te nemen van rapporten van Amnesty en Human Rights Watch over gevangenisarbeid in China.
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met zowel de Chinese overheid als de genoemde bedrijven om deze mensenrechtenschending te stoppen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Indien zou blijken uit de signalen van kledingbedrijven en mensenrechtenorganisaties dat er sprake is van systematische arbeidsuitbuiting van gevangenen in China, zal het kabinet dit met urgentie onder de aandacht van de ILO en de EU brengen. Het kabinet verwacht dat deze organisaties dergelijke mensenrechtenschendingen bij de Chinese overheid aan de orde stellen.
Nederland besteedt ook aandacht aan mensenrechten en bedrijfsleven in de bilaterale relatie met China. De mensenrechtenambassadeur bracht het onderwerp in 2017 tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog in China ter sprake. Als vervolg op de dialoog bracht een delegatie Chinese ambtenaren en diplomaten een bezoek aan Nederland voor een cursus over maatschappelijk verantwoord ondernemen, met daarbij specifieke aandacht voor het Nederlandse textielconvenant.
Arresten van de Hoge Raad in de Valkenburgse zedenzaak |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arresten van de Hoge Raad d.d. 20 februari 2018 waaruit volgt dat de wet toestaat dat van het zogenaamde «taakstrafverbod» kan worden afgeweken als naast de taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van slechts één dag wordt opgelegd?1
Ja.
Deelt u het standpunt dat een celstraf van maximaal één dag een wel erg summiere straf is afgezet tegen de inbreuk op de seksuele integriteit van een minderjarige?
De rechter beoordeelt in Nederland welke straf of combinatie van straffen in een individuele zaak wordt opgelegd en doet dat binnen de kaders van de wet. Het past mij niet om over de in een individuele zaak opgelegde straf een oordeel te vellen. Bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 ga ik in op de wijze waarop ik eventuele aanpassing van het wettelijk kader in overweging zal nemen.
Kunt u uitleggen wat de meerwaarde van een taakstraf kan zijn bij een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf? Bent u bereid de wet aan te passen in die zin dat een taakstraf niet langer tot de mogelijkheden behoort bij dergelijke ernstige schendingen? Zo ja, wanneer kunnen op dit punt stappen van u worden verwacht?
De taakstraf heeft een belangrijke positie binnen het Nederlandse sanctiestelsel. Voor bepaalde feiten is de taakstraf een effectief alternatief voor bijvoorbeeld een korte gevangenisstraf. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat justitiabelen na een taakstraf minder recidiveren dan na een gevangenisstraf (zie de Factsheet Recidive onder justitiabelen in Nederland (2017–5) van het WODC). Voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven is het opleggen van alleen een taakstraf echter geen adequate bestraffing. Daarom is in 2012 het Wetboek van Strafrecht gewijzigd, waardoor de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstig zeden- of geweldsmisdrijven werden beperkt. Sindsdien staat de wet niet toe dat voor ernstige zeden- of geweldsmisdrijven, zoals omschreven in artikel 22b Sr, een taakstraf wordt opgelegd, tenzij deze wordt gecombineerd met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Daarbij is, zoals ook blijkt uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel (Handelingen TK 2010/2011, nr. 65, item 10, blz. 48), het opleggen van een gevangenisstraf van enkele dagen toegestaan en is de wettelijke minimumduur van de naast een taakstraf op te leggen gevangenisstraf één dag (artikel 10, tweede lid, Sr), zoals de Hoge Raad nu heeft bevestigd.
Hoewel de wet dus toestaat dat naast een taakstraf onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één of enkele dagen wordt opgelegd, kan de vraag worden gesteld of het bestaande wettelijk kader in alle gevallen een adequate bestraffing mogelijk maakt. Bij brief van 22 januari 2018 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over het onderzoeksrapport van de evaluatie van de wetswijziging van 2012 (Kamerstuk 29 279, nr. 404). In het algemeen merken de onderzoekers op dat het OM en de rechters, binnen de ruimte die de wetgever biedt, steeds een nauwgezette afweging maken van strafmodaliteiten en hun werking. Op basis van de bevindingen van de evaluatie doen de onderzoekers een concrete aanbeveling voor aanpassing van het wettelijk kader. De bevindingen worden met relevante actoren in de strafrechtspleging besproken. Ik streef ernaar mijn beleidsreactie op het rapport voor de zomer van 2018 aan de Tweede Kamer te zenden. In die beleidsreactie zal ik ook ingaan op de wenselijkheid van eventuele wijzigingen van artikel 22b Sr.
Zo nee, geeft het arrest u dan wel aanleiding artikel 22b Wetboek van Strafrecht zodanig aan te scherpen dat tenminste een substantiële celstraf opgelegd dient te worden bij een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, zodanig dat niet meer kan worden volstaan met gevangenisstraf van slechts één dag?
Zie antwoord vraag 3.
Het nieuws dat een kippenschuur voor de tweede keer in acht maanden tijd is afgebrand |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht dat 30.000 kippen zijn omgekomen bij een brand in Woudenberg?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in diezelfde stal afgelopen juli ook al een brand woedde, waarbij 80.000 kippen stierven?
Nee. Het betrof een andere stal op hetzelfde bedrijf.
Wat waren de conclusies van de veiligheidsdiensten over de oorzaak van de eerste stalbrand ten aanzien van de technische staat van het bedrijf? Ging het hierbij om een oude stal?
De vermoedelijke oorzaak van de eerste brand was kortsluiting. In 2009 is de vergunning verleend voor de bouw van deze stal.
Hoe is het mogelijk dat de betreffende ondernemer zijn bedrijf ondanks de fatale eerste brand voort heeft kunnen zetten zonder dat de veiligheid van het pluimvee eerst is gegarandeerd?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de afgifte van deze vergunningen. Daarnaast heeft de tweede brand plaatsgevonden in een andere stal.
Hoe ver is het kabinet gevorderd met de aangekondigde vervolgstappen uit het actieplan stalbranden?2
LTO Nederland, Dierenbescherming, de Brandweer Nederland het Verbond van Verzekeraars, de vier grote veesectoren varkens, kalveren en pluimvee, rundvee en KNMvD, werken samen aan een nieuw actieplan brandveiligere veestallen.
De verwachting is dat dit actieplan voor de zomer 2018 gereed is. De doorlooptijd van het actieplan is van 2018–2022. Vanuit de overheid zijn BZK en LNV betrokken. Inmiddels is de verkenning gestart naar de mogelijkheid om voor bestaande stallen in het Bouwbesluit aanvullende eisen op te nemen op het gebied van brandpreventie. De resultaten van deze verkenning zal ik uw Kamer
in de tweede helft van 2018 toesturen, zoals ik heb toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling op 7 december jl.
Bent u bereid om te becijferen hoeveel uren de brandweer jaarlijks kwijt is voor de bestrijding van stalbranden?
Het is voor de Nederlandse Brandweer niet mogelijk om inzicht te geven in de hoeveelheid uren die jaarlijks besteed wordt aan de bestrijding van de stalbranden. Wel wordt sinds 2014 systematisch data bijgehouden over de oorzaken van stalbranden door de Nederlandse Brandweer in samenwerking met het Verbond van Verzekeraars. Daarmee is het inzicht in de verschillende oorzaken van stalbranden toegenomen.
Het informeren van de Kamer |
|
Bart Snels (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken over het tijdig en zorgvuldig informeren van de Tweede Kamer naar aanleiding van de leugen van Zijlstra en dat de Tweede Kamer eerder dient te worden geïnformeerd dan de media?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat journalisten van Trouw eerder inzicht kregen in het rapport van het Ministerie van Financiën over de belastingrulings dan de Tweede Kamer, zodat de krant daar maandagochtend 19 februari 2018 over kon publiceren, inclusief een interview met de Staatssecretaris van Financiën?1
Een zorgvuldige informatievoorziening van beide Kamers is in het licht van artikel 68 Grondwet essentieel in de verhouding tussen de regering en Kamers. Daarbij hoort dat de regering de Kamers zo snel als redelijkerwijs mogelijk informeert over relevante zaken. Op deze wijze is het voor leden mogelijk zich op basis van officiële stukken een goed oordeel te vormen. Voornoemde beginselen zijn leidend voor alle leden van het kabinet.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Algemeen Dagblad op maandagochtend 19 februari 2018 het bericht kon publiceren dat het kabinet 117 mln. extra euro uittrekt om het kernafval van Petten op te ruimen en de betreffende brief pas diezelfde maandag naar de Kamer werd gestuurd?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat binnen een week na uw uitspraken naar aanleiding van Zijlstra dat de Tweede Kamer eerder dan de media moeten worden geïnformeerd, er zo weer twee voorbeelden zijn waarbij de informatie de omgekeerde route neemt, te weten eerst journalisten en daarna de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit neigt naar minachting van het parlement en dat dit niet op deze wijze zou moeten gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in het kabinet hier aandacht voor vragen en maatregelen nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de Kamer informeren over de wijze waarop u dit gesprek in het kabinet voert en hoe u tegemoet gaat komen aan de regel dat eerst de Kamer en daarna pas de media worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Kerncijfers Asiel en Migratie' |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat veel Syriërs niet naar Turkije worden teruggestuurd ingevolge de methodiek van de Turkije-deal, maar nog steeds rustig naar Nederland kunnen reizen om hier vervolgens ook nog een verblijfsvergunning in ontvangst te nemen?1
De methodiek van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart 2016 heeft direct bijgedragen aan een significante daling van het aantal mensen dat de levensgevaarlijke oversteek vanuit Turkije naar de Griekse eilanden maakt. Voor wat betreft de Syrische asielzoekers die nog wel op de Griekse eilanden aankomen geldt dat zij de asielprocedure dienen te doorlopen, in plaats van door te reizen naar andere lidstaten. Over de uitvoering en toepassing van de EU-Turkije Verklaring wordt uw kamer geïnformeerd middels de voortgangsrapportages van de Europese Commissie en de kabinetsappreciaties daarvan die zijn opgenomen in de geannoteerde agenda’s en verslagen van de JBZ-raad. Daarin worden ook uitgebreid de uitdagingen beschreven die te maken hebben met de bezwaar- en beroepsprocedures in Griekenland, o.a. van Syrische asielzoekers wier asielaanvragen niet ontvankelijk zijn verklaard en waarvoor terugkeer naar Turkije aan de orde zou moeten zijn. Het is aan de Griekse autoriteiten om hier stappen in te zetten. Gelijktijdig verwacht het kabinet dat Griekenland zich inspant om te voorkomen dat Syrische asielzoekers alsnog doorreizen naar andere Europese lidstaten.
Kunt u, gelet op het feit dat honderdduizenden Syriërs terugkeren naar huis omdat het er weer veilig is, stoppen met het afgeven van verblijfsvergunningen aan Syriërs en alle tijdelijke asielvergunningen van hier te lande verblijvende Syriërs intrekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in antwoord op vergelijkbare vragen van het lid Fritsma wil ik de beoordeling of de veiligheidssituatie in Syrië zodanig is verbeterd dat het asielbeleid kan worden aangepast baseren op de feiten over die situatie. Daarom heeft mijn ministerie aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd daarover een ambtsbericht op te stellen. Dit zal naar verwachting worden opgeleverd in de zomer van 2018.
Vindt u dat het asielbeleid opschiet door enerzijds asielzoekers op grond van een gebrekkige deal terug te (willen) sturen naar Turkije, om vervolgens 73% van de uit datzelfde land afkomstige asielzoekers op een Nederlandse verblijfsvergunning te trakteren? Zo ja, kunt u dit uitleggen?
Ik herken mij niet in de wijze waarop in de vragen de actuele situatie wordt gekwalificeerd. Evenmin is voor mij helder wat bedoeld wordt met de vraag of het «asielbeleid opschiet». Wel kan ik aangeven dat asielbescherming enkel wordt geboden wanneer in een zorgvuldige procedure is vastgesteld dat deze bescherming vereist is. De IND betrekt relevante informatie over de Gülenbeweging bij haar asielbeoordelingen.
Waarom geeft u aan vrijwel iedere Turkse Gülen-aanhanger die in Nederland asiel aanvraagt een verblijfsvergunning? Bent u ervan op de hoogte dat de Gülenbeweging een anti-westerse organisatie is die heimelijk streeft naar de islamisering van de samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
Is het inwilligingspercentage van Turkse asielverzoeken in andere Europese landen ook zo hoog of is Nederland wederom de gekke-Henkie van Europa door met zoveel verblijfsvergunningen te strooien?
Het inwilligingspercentage van aanvragen van Turkse asielzoekers waarop in 2017 is beslist, was in Nederland hoger dan gemiddeld in de EU. Voor zover kan worden nagegaan zijn er geen belangrijke verschillen in wijze van beoordeling ten opzichte van de ons omringende landen. Mogelijk kan het verschil in inwilligingspercentage worden verklaard door een andere samenstelling van de instroom.
Hoeveel immigranten uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gehanteerde lijst van «islamitische landen» zijn in 2016 en 2017 tot Nederland toegelaten, uitgesplitst in inwilligingen van aanvragen asiel en regulier, zoals ook door u is becijferd over de jaren 2010 t/m 2015?
Desgevraagd laat het CBS weten dat zij geen lijst van «islamitische landen» hanteert. Ook in de migratieketen bestaat geen lijst gebaseerd op een dergelijke definitie. Deze vraag kan derhalve als zodanig niet worden beantwoord.
Hoeveel partner- en gezinsmigranten zijn in 2016 en 2017 tot Nederland toegelaten, waarbij de door het CBS gebruikte methodiek wordt toegepast waarmee ook de betreffende cijfers tot 2015 zijn berekend?2
Ik kan uw vraag op dit moment niet beantwoorden. Het CBS geeft aan dat de nieuwe cijfers tot en met 2016 in het tweede kwartaal van 2018 beschikbaar komen.
Bent u gelet op alle voortdurende problemen bereid om eindelijk over te gaan op een totale asielstop en om geen immigranten uit islamitische landen meer toe te laten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben hiertoe niet bereid en verwijs naar de vele antwoorden waarmee dezelfde of vergelijkbare vragen van het lid Fritsma of andere leden van de PVV-fractie zijn beantwoord.
Het bericht dat illegalen in Nederland te lang worden opgesloten in detentiecentra |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat vreemdelingendetentie in Nederland op gespannen voet staat met mensenrechten?1
Ja.
Kunt u concreet uiteenzetten wat er sinds 2008 is veranderd aan het Nederlandse beleid en praktijk met betrekking tot vreemdelingendetentie? Acht u dit voldoende? Zo nee, wat zou er volgens u nog meer verbeterd moeten worden?
Deze vragen overlappen met het verzoek van de vaste commissie voor JenV om de Tweede Kamer voor het algemeen overleg over opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring op 22 maart een reactie op de rapporten van Amnesty International te doen toekomen. Ik zal de beantwoording van deze vragen dan ook betrekken bij die reactie.
Volledigheidshalve wil ik benadrukken dat het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring dat momenteel in uw Kamer ligt, een nieuw stelsel voor vreemdelingenbewaring in het leven roept. De nota naar aanleiding van het nader verslag wordt op korte termijn aan uw Kamer gezonden. De discussie over dit nieuwe stelsel voer ik graag in het kader van dit wetsvoorstel. Vooruitlopend hierop ga ik thans uiteraard in op de vragen die het wetsvoorstel raken.
Hoe kan het dat er in tien jaar weinig vooruitgang is geboekt met het Nederlandse beleid en praktijk met betrekking tot vreemdelingendetentie?
Ik deel de veronderstelling in deze vraag niet, hetgeen ook blijkt uit de beleidsreactie op de rapporten van Amnesty International over vreemdelingenbewaring.
Wat is uw reactie op het rapport «Het recht op vrijheid» van Amnesty International?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het 42 dagen kan duren voordat een vreemdeling in bewaring voor het eerst een rechter ziet? Klopt het ook dat de advocaat in veel gevallen bij het eerste gehoor ontbreekt? Deelt u de mening dat dit moeilijk te verenigen valt met het recht op goede en effectieve rechtsbescherming?
Ik ben van mening dat de rechtsbescherming van vreemdelingen in vreemdelingenbewaring adequaat is geborgd.
Zij hebben recht op gratis rechtsbijstand en worden voorafgaand aan een in bewaringstelling gehoord. Tijdens dit gehoor kan de vreemdeling zich laten bijstaan door een advocaat. Indien de vreemdeling dit wil dan wordt zijn voorkeursadvocaat of – bij afwezigheid of tijdgebrek – een piketadvocaat verzocht om bij het gehoor aanwezig te zijn. Als een advocaat niet aanwezig kan zijn bestaat er overigens eveneens de mogelijkheid om het gehoor telefonisch voor te bespreken met de vreemdeling en/of de in bewaringstellende ambtenaar. Het kan voorkomen dat een advocaat niet aanwezig is omdat de vreemdeling heeft aangegeven hier geen behoefte aan te hebben.
In het rapport geeft Amnesty niet aan in hoeveel gevallen door de vreemdeling werd gevraagd om een advocaat bij het gehoor. Evenmin wordt inzicht geboden in de redenen waarom de advocaat niet bij het gehoor aanwezig was.
Na het opleggen van een bewaringsmaatregel kan de vreemdeling via zijn advocaat hiertegen in beroep gaan, wat in de regel ook gebeurt en waarna de zaak binnen twee weken door een rechter op zitting wordt behandeld. Ook als een vreemdeling niet (direct) in beroep gaat tegen de maatregel, is ons systeem zo ingericht dat de maatregel wordt getoetst door de rechter. Dit gebeurt dan binnen 6 weken. Dit is de termijn van 42 dagen waar Amnesty International op doelt. Tegen een eventuele ongegrondverklaring kan de vreemdeling vervolgens hoger beroep instellen. Daarna kan een vreemdeling zo vaak als hij wil via zijn advocaat verzoeken om een toetsing door de rechter, waarna door de rechter zal worden getoetst of het nog evenredig is dat de bewaring voortduurt.
Hoe verenigt u het feit dat alternatieven voor detentie pas in beeld komen als de vreemdeling actief meewerkt aan vertrek met het ultimum remedium beginsel dat stelt dat bewaring slechts mag worden opgelegd als minder dwingende middelen niet volstaan? Deelt u de mening dat als mensen actief meewerken aan vertrek, detentie of alternatieven daarvoor überhaupt niet aan de orde zouden moeten zijn?
Om het vertrek van vreemdelingen die niet (langer) in Nederland mogen blijven te bewerkstelligen en hen daartoe in beeld te houden, kent het beleid verschillende maatregelen die opgelegd kunnen worden. Vreemdelingenbewaring is hierbij een ultimum remedium. Minder dwingende terugkeermaatregelen kunnen een alternatief voor bewaring zijn, maar moeten vooral gezien worden als op zichzelf staande maatregelen om terugkeer van de vreemdeling te realiseren. Welke terugkeermaatregel kan worden ingezet is met name afhankelijk van de vraag of de vreemdeling in kwestie bereid is actief te werken aan terugkeer en zich hier ook daadwerkelijk voor wil inzetten. Ik deel niet de mening dat, als mensen actief meewerken aan vertrek, bewaring of alternatieven daarvoor überhaupt niet aan de orde moeten zijn. Bewaring en minder dwingende terugkeermaatregelen kunnen ook worden toegepast indien er een risico is op onttrekking aan toezicht. Dit is in lijn met Europese regelgeving. Hierbij geldt wel dat gebruik moet worden gemaakt van minder dwingende maatregelen als deze effectief kunnen worden toegepast. Pas als dat niet het geval is, ligt vreemdelingenbewaring in de rede. Er dient dan tevens sprake te zijn van een daadwerkelijk zicht op uitzetting. Vanuit dit perspectief wordt in elk individueel geval gekeken welke maatregel het meest passend is. Daarbij wordt door de rechter de motivatie omtrent het al dan niet toepassen van een minder dwingende maatregel meegewogen.
Klopt het dat ook de medewerking aan vertrek tijdens lopende procedures wordt meegenomen in het bepalen of iemand al dan niet gedwongen moet worden uitgezet? Is het waar dat de medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) tijdens vertrekgesprekken dreigen met detentie nog voordat bepaald is of iemand gedwongen of vrijwillig kan vertrekken? Zo ja, bent u bereid de DT&V hierop aan te spreken?
Tijdens een lopende (herhaalde) asielprocedure is vertrek niet aan de orde. Pas als de asielaanvraag door de Immigratie-en Naturalisatiedienst is afgewezen, wordt de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) in kennis gesteld van dit besluit en wordt de persoon uitgenodigd voor vertrekgesprekken.
De DT&V respecteert in alle gevallen (rechterlijke) verblijfsrechtelijke besluiten die maken dat de persoon de rechtsmiddelen tegen een afwijzing van een verzoek in Nederland mag afwachten. In dat geval kunnen er wel gesprekken plaatsvinden, maar zullen er geen onomkeerbare vertrekhandelingen verricht worden. Veelal zijn vreemdelingen ongedocumenteerd (of stellen dat nochtans te zijn) en wordt tijdig gestart met het achterhalen van de juiste nationaliteit en/of identiteit, met name ten behoeve van het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument.
In de vertrekgesprekken bespreekt de regievoerder van de DT&V samen met de vreemdeling diens perspectief, en de reële kans dat terugkeer op enig moment aan de orde is. Er wordt daarbij samen bezien wat er nodig is om terugkeer te realiseren, en welke mogelijke belemmeringen er zijn. De focus ligt daarbij in alle gevallen op zelfstandige terugkeer. Er wordt echter ook op gewezen dat, indien men niet zelfstandig vertrekt, gedwongen terugkeer uiteindelijk aan de orde kan zijn. Gelet op het belang van het volledig informeren van betreffende vreemdelingen vind ik dit een juiste aanpak.
Deelt u de mening dat de eis van zicht op uitzetting betekent dat er daadwerkelijk en concreet in dat individuele geval zicht is op uitzetting en dat dit vooral streng getoetst moet worden bij vreemdelingen uit landen die zelden LPs verstrekken als mensen niet zelf willen terugkeren?
De vraag of er zicht is op uitzetting moet in ieder individueel geval zorgvuldig worden getoetst. Als een vreemdeling afkomstig is uit een land dat zelden LP’s verstrekt betekent dit echter niet per definitie dat de vreemdeling niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land waar de toegang is geborgd of dat hij niet aan zijn aan zijn vertrek hoeft te werken. De verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van een reisdocument ligt immers in eerste instantie bij de vreemdeling zelf. Vreemdelingenbewaring is dan ook in die situatie niet op voorhand uitgesloten.
Waarom acht u het acceptabel dat de totale duur van de cumulatieve vreemdelingendetentie het absolute maximum van achttien maanden uit de Terugkeerrichtlijn overschrijdt?
De inbewaringstelling is een uiterst middel om vertrek van de vreemdeling die niet (langer) in Nederland mag blijven te realiseren. Het komt voor dat de inbewaringstelling moet worden opgeheven voordat de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. Wanneer nieuwe feiten en omstandigheden blijken of een ruime periode sinds de eerder opgeheven inbewaringstelling is verstreken kan herhaalde inbewaringstelling gerechtvaardigd zijn. Uit de tekst van de EU Terugkeerrichtlijn noch de huidige jurisprudentie van de nationale rechter en het EU Hof van Justitie volgt dat bij de herhaalde inbewaringstelling uitgegaan moet worden van een optelling van de maximale termijn van 18 maanden van de Terugkeerrichtlijn (artikel 15, vijfde en zesde lid). Onder de in deze beantwoording genoemde voorwaarden acht ik het dan ook acceptabel dat de termijn van achttien maanden overschreden wordt. In de praktijk komt dit overigens hoogst zelden voor. De duur van de bewaringsmaatregel is gemiddeld 43 dagen.
Hoe worden bijzondere en persoonlijke omstandigheden meegewogen die detentie mogelijk een disproportioneel middel maken? Hoe wordt daarin de gezondheidsschade die detentie teweeg kan brengen meegenomen?
Bij het nemen van een besluit tot inbewaringstelling wordt altijd aan de vreemdeling gevraagd of er in zijn of haar situatie sprake is van bijzondere (medische) omstandigheden die de bewaring onredelijk bezwarend zouden maken. Deze omstandigheden, bijvoorbeeld of een vreemdeling onder medische behandeling staat, worden meegenomen in de beoordeling of een lichter middel dan bewaring aan de orde is.
De inbewaringstellende ambtenaar kan in dit verband een arts raadplegen om te beoordelen of een vreemdeling detentiegeschikt is. Daarbij wordt in bewaring medische zorg geboden die vergelijkbaar is met de zorg die beschikbaar is in de samenleving.
Gedurende bewaring kan ook een detentiegeschiktheidstoets worden aangevraagd. Kernvraag van deze toets is of binnen de omstandigheden van bewaring en de in dat verband beschikbare faciliteiten de zorg geleverd kan worden die de persoon nodig heeft.
Dit is een medische en individuele beoordeling die betrekking heeft op onder andere vragen over de zorgbehoefte van de vreemdeling en in hoeverre deze binnen de bewaringsomstandigheden ondervangen kan worden.
Acht u het gerechtvaardigd dat een vreemdeling zonder strafblad of kwade bedoelingen makkelijk hetzelfde aantal maanden vast kan komen te zitten als een crimineel die een gewapende overval heeft gepleegd? Waarom?
Ik vind het niet rechtvaardig dat een vreemdeling die vertrekplichtig is en die op basis van een gerechtelijke uitspraak niet langer in Nederland mag blijven geen gehoor geeft aan zijn of haar vertrekplicht.
Vreemdelingenbewaring kan in een dergelijk geval als ultimum remedium worden toegepast als de vreemdeling zijn of haar vertrek blijft tegenwerken of als er een reëel risico is dat hij of zij zich aan het overheidstoezicht onttrekt. Dit zijn aspecten waar een vreemdeling zelf invloed op heeft en waarmee hij of zij dus ook invloed heeft op het al dan niet opgelegd krijgen van een bewaringsmaatregel en het continueren daarvan.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Het recht op vrijheid» op bladzijde 31 en 32 aangeven of u van plan bent die aanbeveling op te volgen en zo ja, hoe en wanneer?3 Kunt u ook aangeven indien u een aanbeveling niet wilt opvolgen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het rapport «Geen cellen en handboeien» van Amnesty International?4
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling dat het feit dat voor vreemdelingendetentie dezelfde gebouwen worden gebruikt als voor strafrechtelijke detentie in strijd is met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn die stelt dat gebouwen die voor vreemdelingendetentie worden gebruikt niet «prisonlike» mogen zijn?
De wijze waarop vreemdelingenbewaring wordt uitgevoerd voldoet aan de normen zoals neergelegd in Europese wet- en regelgeving, waaronder de EU Terugkeerrichtlijn.
Ik vind het daarbij relevant om te benadrukken dat elke vorm van vrijheidsontneming nu eenmaal bepaalde veiligheids- en beheersmaatregelen met zich meebrengt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de doelgroep die er verblijft. Dit werkt ook door in de inrichting van de gebouwen, de omgeving en het regime. Er wordt naar gestreefd om de uitstraling van inrichtingen voor vreemdelingenbewaring minder penitentiair te laten zijn. Zo zijn de ramen van de inrichting voor vreemdelingenbewaring in Rotterdam niet voorzien van tralies, maar zijn deze uitgerust met veiligheidsglas.
Deelt u de mening dat vreemdelingen zonder strafblad die op bestuursrechtelijke grond gedetineerd worden aan zo min mogelijk beperkingen onderworpen dienen te worden? Zo ja, acht u de gesloten gezinsvoorziening (GGV) in Zeist dan een goed voorbeeld voor op den duur alle vreemdelingendetentiecentra? Zo ja, waarom vindt u dat? Zo nee, waarom gaat u voorbij aan het feit dat zowel de ingeslotenen als het personeel minder spanning en problemen ervaren in een setting zoals in Zeist?
Gelet op de kwetsbare positie van minderjarige kinderen en hun familie is destijds besloten om voor deze groep een gesloten gezinsvoorziening te ontwikkelen. De doelgroep die hier wordt geplaatst, verschilt van de doelgroep die verblijft in de reguliere bewaringscentra. Het afgelopen jaar is dit ook regelmatig gebleken, met name door incidenten die werden veroorzaakt door vreemdelingen afkomstig uit veilige landen. Dit vereist specifieke eisen aan de beheersbaarheid, om de veiligheid van zowel personeel als overige vreemdelingen te kunnen borgen. Daarbij ben ik van mening dat met de huidige reguliere centra van bewaring een goede balans is gevonden tussen enerzijds het voorzien in een verantwoorde bewaringsomgeving, in lijn met internationale wet- en regelgeving en met oog voor noodzakelijke beheers- en veiligheidsmaatregelen, en anderzijds het realiseren van een kosteneffectieve tenuitvoerlegging hiervan.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Geen cellen en handboeien» op bladzijde 21 en 22 aangeven of u van plan bent die aanbeveling op te volgen en zo ja, hoe en wanneer?5 Kunt u ook aangeven indien u een aanbeveling niet wilt opvolgen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring op 22 maart 2018?
Ja.
Het bericht ‘Mogelijk één kraamafdeling voor drie Treant-ziekenhuizen’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mogelijk één kraamafdeling voor drie Treant-ziekenhuizen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in de ziekenhuizen in Stadskanaal en Hoogeveen mogelijk geen bevallingen meer kunnen plaatsvinden?
In december 2017 heeft Treant, waar de ziekenhuislocaties Bethesda (Hoogeveen), Refaja (Stadskanaal) en Scheper (Emmen) onderdeel van uitmaken, de verloskunde op de locatie Scheper in Emmen tijdelijk moeten sluiten vanwege een tekort aan kinderartsen. Treant heeft mij laten weten dat de kinderartsen die op de afdelingen voor acute verloskunde en kindergeneeskunde op locaties Bethesda en Refaja staan, onder een hoge werkdruk staan. Treant onderzoekt momenteel, samen met onder meer de zorgverzekeraars in de regio, alle mogelijke scenario’s. Als Treant voldoende nieuwe kinderartsen vindt wordt verloskunde weer op alle drie de locaties aangeboden. Als dat niet lukt, is concentratie van deze zorg op één of twee locaties noodzakelijk.
Treant heeft mij laten weten te begrijpen dat alleen al het onderzoeken van alternatieve scenario’s vragen oplevert in de omgeving. Besluiten zijn nog niet genomen, dat verwacht Treant dit voorjaar te doen. Ondertussen blijft het ziekenhuis zoeken naar nieuwe kinderartsen, aldus Treant.
De organisatie van de zorg in een regio is primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Voorop staat daarbij dat zorgverzekeraars ervoor moeten zorgen dat er voor hun verzekerden voldoende en tijdige zorg beschikbaar is («zorgplicht»). Omdat voor acute zorg meer dan voor andere zorg de bereikbaarheid en tijdigheid van belang is, gelden hiervoor expliciete normen. Deze normen maken onderdeel uit van de zorgplicht van zorgverzekeraars.
Voor ziekenhuisafdelingen acute verloskunde geldt de zogenaamde «45 minuten-norm» op grond waarvan bepaalde afdelingen niet mogen sluiten. Het gaat daarbij om die afdelingen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten op zo’n afdeling kan komen, niet toeneemt. In het kader van de verkenning van Treant heb ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om te onderzoeken of de concentratie van acute verloskunde op twee dan wel één van de locaties in Stadskanaal, Emmen of Hoogeveen in strijd zou zijn met de 45 minuten-norm. Dat is niet het geval. Het RIVM heeft daarbij laten weten dat sluiting van de afdeling acute verloskunde op locatie Emmen voor de bereikbaarheid van deze zorg in de regio het minst voordelig zou zijn, en zou betekenen dat de afdeling acute verloskunde van het Röpcke Zweers ziekenhuis in Hardenberg niet zou mogen sluiten.
Ik heb Treant van de bevindingen van het RIVM op de hoogte gebracht. Ook heb ik Treant verzocht om het feit dat sluiting van de locatie Emmen (waar sinds december 2017 reeds tijdelijk sprake van is) voor de bereikbaarheid van deze zorg voor de inwoners uit de omgeving het minst voordelig is en betekent dat de acute verloskunde in Hardenberg niet mag sluiten, als belangrijke factor mee te wegen in de definitieve besluitvorming. Tot slot heb ik richting Treant benadrukt dat ik goede communicatie over de situatie rondom de acute verloskunde met alle partijen in de regio, waaronder het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), met de gemeenten en zeker ook de inwoners uit de omgeving, en waar relevant ook met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis in Hardenberg, van groot belang vind.
In het bericht van RTV Drenthe wordt overigens gesproken over de invoering van een volumenorm van 1000 bevallingen in een ziekenhuis. Naar mijn weten is hier echter geen sprake van, en ook het Zorginstituut heeft mij laten weten dat het op dit gebied geen volumenormen heeft gesteld of aangescherpt.
Deelt u de mening dat de concentratie van zorg nooit mag leiden tot te lange reistijden bij spoedgevallen?
Die mening deel ik. Dat is de reden waarom op de spreiding van afdelingen voor acute verloskunde de 45 minuten-norm van toepassing is (zie mijn antwoord op vraag 2).
Kunt u garanderen dat de bevallingszorg voor vrouwen in Drenthe niet in gevaar komt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Treant-ziekenhuizen over de bevallingszorg in Drenthe? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
In welke andere regio’s in Nederland dreigt een verschraling van de zorg doordat er onvoldoende artsen beschikbaar zijn?
Landelijk gezien worden voor vrijwel alle specialismen voldoende artsen opgeleid, maar voor enkele specifieke beroepsgroepen is het wel al langer een uitdaging om voldoende geïnteresseerde kandidaten te vinden. Een voorbeeld daarvan is het specialisme ouderengeneeskunde.
Ik heb geen concrete gegevens die erop wijzen dat sprake is van regionale tekorten wat betreft artsen, maar krijg hier wel signalen over uit sommige regio’s. Hierover ben ik met het veld in gesprek. Zo wordt naar aanleiding van de motie Wolbert / Rutte (Kamerstuk 33 578, nr. 39) met de sector gesproken over de regionale mobiliteit en binding van medisch-specialisten. Ook heb ik met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) afgesproken dat onderzoek wordt gedaan om beter zicht te krijgen op de factoren die bepalend zijn voor huisartsen om zich wel of niet te vestigen in een bepaald gebied. Naar aanleiding van dat onderzoek kunnen we gezamenlijk inzetten op gerichte oplossingen om de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk te houden.
Ziet u mogelijkheden om te bespoedigen dat er voldoende kinderartsen zijn? Zo ja, welke?
Uit het Capaciteitsplan 2016 (Kamerstuk 29 282, nr. 251) blijkt dat er landelijk gezien geen sprake is van een tekort aan kinderartsen. Het Capaciteitsorgaan merkt op dat de doelgroep (de patiëntenpopulatie) voor kindergeneeskunde iets krimpt en dat er nauwelijks sprake is van onvervulde vraag. Over regionale en lokale tekorten laat het Capaciteitsorgaan zich niet uit.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat een vierjarige alleen wordt uitgezet naar Liberia |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van plan is een vierjarige alleen naar Liberia uit te zetten omdat haar overgrootmoeder de verkeerde procedure zou hebben gevolgd?1
Ja, inmiddels is aan de minderjarige een verblijfsvergunning verleend.
Wat is het beleid ten aanzien van het uitzetten van kleuters?
Indien een minderjarige in Nederland wil verblijven bij een ouder of familielid die hier al rechtmatig verblijf heeft, dan kan hiervoor een reguliere aanvraag worden ingediend. Een van de voorwaarden is dat degene die zich in Nederland wil vestigen in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV). Indien de betrokkene reeds in Nederland is en niet in het bezit is van een MVV, dan dient deze in het land van herkomst te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, tenzij er vanwege bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat om van dit MVV-vereiste af te wijken.
Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 3 waarin ik een toelichting geef op het algemene terugkeerbeleid (voor minderjarigen).
Deelt u de mening dat een kleuter niet alleen mag worden uitgezet, welke fouten er ook gemaakt zijn?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat wanneer een vreemdeling geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, hij of zij Nederland moet verlaten. Dit geldt ook voor minderjarige kinderen, zowel voor kinderen in gezinnen als alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Het vertrek uit Nederland betreft een eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Om die reden staat vrijwillige of zelfstandige terugkeer voorop. De Nederlandse overheid ondersteunt het gezin of de amv hierbij met diverse maatregelen waarin, naast de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en een groot aantal ngo’s een belangrijke rol spelen om te ondersteunen en te begeleiden bij terugkeer. Wanneer een vreemdeling, ondanks de inzet op vrijwillig vertrek en de gesprekken die de DT&V met dat oogmerk voert, niet bereid is aan zijn terugkeer te werken, kan een traject van gedwongen vertrek aan de orde komen. Wanneer er sprake is van een gezin met kinderen, wordt daarbij zoveel mogelijk ingezet op terugkeer van het complete gezin. Voor amv’s geldt dat zij alleen terug kunnen keren als er sprake is van adequate opvang in het land van herkomst of in een land waar zij eerder verblijf hadden.
Bent u bereid dit zo snel mogelijk recht te zetten? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Anders dan weergegeven in het bericht is er geen sprake geweest van een plan om de minderjarige alleen naar Liberia uit te zetten. Zoals gezegd is inmiddels aan de minderjarige een verblijfsvergunning verleend.
Het onderzoek van het CPB 'Eenverdieners onder druk' |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de Centraal Planbureau (CPB) Policy Brief 2018/03 «Eenverdieners onder druk» en van het bijbehorende CPB Achtergronddocument «De belastingdruk van een- en tweeverdieners vanaf 2005. Een intertemporele en internationale analyse van de belastingdruk voor paren in Nederland»?1 Wat is uw eerste reactie op dit onderzoek?
Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de Policy Brief «Eenverdieners onder druk» van het CPB. De beleidsonderzoeken van het CPB en de inzichten die hierin worden geboden, waardeert het kabinet altijd zeer. De positie van de eenverdiener heeft ook de belangstelling en aandacht van het kabinet.
De belastingdruk op huishoudniveau bij een gelijk huishoudinkomen is hoger voor een eenverdienershuishouden dan voor een tweeverdienershuishouden. Dit is het gevolg van de combinatie van belastingheffing op het niveau van het individu en de progressiviteit van het belastingstelsel. Hierdoor wordt een huishoudinkomen dat door twee personen wordt verdiend tegen een lager (marginaal) tarief belast dan hetzelfde inkomen dat door slechts één persoon wordt verdiend.
Belastingheffing op het individueel inkomen heeft als doel de emancipatie, economische zelfstandigheid en arbeidsparticipatie te bevorderen. Een gevolg van het individuele stelsel is dat bij de vergelijking van de belastingdruk tussen huishoudens, gekeken moet worden naar huishoudens waarbij de individuen hetzelfde inkomen hebben. Als de vergelijking op huishoudniveau wordt gemaakt, kan het zijn dat een huishouden waarin twee partners acht of tien dagen moeten werken voor een inkomen worden vergeleken met een eenverdiener die hetzelfde bedrag in vier of vijf dagen verdient. Het individuele stelsel zorgt er voor dat werkenden niet geconfronteerd worden met een hogere marginale druk doordat de partner een (relatief hoog) inkomen heeft.
Het CPB concludeert dat het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners met kinderen de grenzen van doelmatigheid verkent.
De analyse van het CPB is statisch, waardoor geen rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld een terugval in inkomen en daarmee het eventuele verlies van economische zelfstandigheid na een scheiding. Bij de afweging over de belastingdruk zal altijd een afweging gemaakt moeten worden tussen arbeidsparticipatie, het streven naar een evenwichtige inkomensverdeling en gezonde overheidsfinanciën, nu en in de toekomst. Daarnaast moet belastingheffing rechtvaardig en doelmatig zijn. Deze doelen kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Het bewaren van deze balans is een continue afweging voor elk kabinet.
Het verschil in belastingdruk tussen eenverdieners en tweeverdieners neemt volgens het CPB in de toekomst toe. Dit concludeert het CPB door de situatie in 2017 te vergelijken met de structurele situatie, waarin personen geboren voor 1963 – die op dit moment zijn uitgezonderd voor beperking van de overdraagbare algemene heffingskorting – met pensioen zijn. Door het vervallen van deze uitzondering, neemt de gemiddelde belastingdruk in de groep eenverdieners toe. Voor individuele huishoudens geldt dat dit kabinet, voor het eerst sinds jaren, maatregelen neemt die de (gemiddelde) belastingdruk van eenverdieners verlagen. Zo profiteren eenverdieners van de invoering van het tweeschijvenstelsel en hebben zij profijt van het verhogen van de afbouwgrens in het kindgebondenbudget voor paren en het verhogen van de zorgtoeslag voor paren. De maatregelen van het kabinet zorgen ervoor dat eenverdieners er in doorsnee evenveel in koopkracht op vooruit gaan als tweeverdieners.3
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal daarnaast in de begroting 2019, die op Prinsjesdag aan uw Kamer wordt aangeboden, rapporteren over het verschil in belastingdruk tussen huishoudens. In deze rapportage zal recht worden gedaan aan de motie van de leden Bruins en Omtzigt bij de behandeling van het pakket Belastingplan 2018, waarin het kabinet wordt verzocht om jaarlijks op gestandaardiseerde wijze te rapporteren over het verschil in en de ontwikkeling van de belastingdruk tussen eenverdieners en tweeverdieners en dit te analyseren.4 Het kabinet blijft aandacht houden voor de positie van de eenverdiener en zal daarbij de ontwikkeling van de belastingdruk en de koopkracht van eenverdieners in het oog houden.
Hoe apprecieert u het feit dat in Nederland internationaal gezien het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners het grootst is? Welke lessen trekt u hieruit?
Zoals ook benoemd in het gezamenlijke antwoord op vraag 2, 6 en 9 speelt bij de inkomstenbelasting, naast de doelstelling van het ophalen van geld, altijd de afweging tussen verschillende doelstellingen zoals het bewerkstellingen van een evenwichtige inkomensverdeling en het stimuleren van de arbeidsparticipatie. Deze afweging en daarmee ook de keuzes binnen het stelsel van de inkomstenbelasting zal voor ieder land anders zijn.
Het kabinet herkent zich niet in de conclusie dat de arbeidsparticipatie in Duitsland hoger is dan in Nederland. Volgens de OECD is de arbeidsparticipatie (als percentage van de beroepsgeschikte bevolking) in Duitsland in 2016 78,0 procent, terwijl de arbeidsparticipatie in Nederland in 2016 gelijk is aan 79,7 procent.5 De arbeidsparticipatie van vrouwen – veelal de niet werkende partner in een eenverdienershuishouden – ligt in Nederland (75,0% in 2016) bovendien hoger dan de arbeidsparticipatie van vrouwen in Duitsland (73,6% in 2016).
Opgemerkt moet worden dat de internationale vergelijking van het CPB gebaseerd is op een model waarin wel pensioenpremies zijn meegenomen, maar niet het hoger aanvullend pensioen op latere leeftijd dat hiervan het gevolg is. Deze keuze is in lijn met de vergelijking die het CPB voor Nederland hanteert en derhalve ook toepast in internationaal verband. Een gevolg hiervan is dat eenverdieners bij gelijk huishoudinkomen meer pensioenpremie betalen dan tweeverdieners, omdat voor tweeverdieners twee keer de franchise geldt waarover geen pensioenpremie wordt betaald. Het verschil in betaalde pensioenpremie bedraagt circa € 500 voor een anderhalfverdienersgezin en kan oplopen tot € 1.000 als beide partners voltijd werken. Deze extra premie kan niet in alle gevallen tot de totale (belasting)druk worden gerekend, omdat er een voordeel tegenover staat in de vorm van een hoger aanvullend pensioen op latere leeftijd.
Een vergelijking tussen een- en tweeverdieners waarin de pensioenpremies buiten beschouwing worden gelaten (of het voordeel op latere leeftijd meegenomen wordt) zou derhalve een completer beeld opleveren van het internationale perspectief, ondanks dat ook in dat geval een verschil blijft bestaan in de belastingdruk tussen eenverdieners en tweeverdieners6.
Hoe apprecieert u dit feit (uit vraag 3) in vergelijking met Duitsland, waar de arbeidsdeelname hoger is dan in Nederland en waar men nota bene een splitsingsstelsel heeft met een in vergelijking met tweeverdieners relatief veel lagere belastingdruk voor eenverdieners dan in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Constaterende dat via met name inkomensafhankelijke heffingskortingen (AK, IACK) enerzijds het arbeidsaanbod wordt geprikkeld en anderzijds met steeds meer fiscale kunstgrepen een evenwichtige koopkrachtontwikkeling wordt nagestreefd (waaronder met de inkomensafhankelijk gemaakte AHK), in hoeverre acht u het verstandig deze fiscale overinstrumentalisering in met name de inkomstenbelasting te verminderen? Zou de geloofwaardigheid van het belastingstelsel er niet mee gediend zijn als op termijn de genoemde inkomensafhankelijke heffingskortingen zouden worden getemperd en in ruil daarvoor de belastingtarieven over de hele linie zouden worden verlaagd?
Het kabinet streeft ondermeer zowel een evenwichtige inkomensverdeling als het bevorderen van de arbeidsparticipatie na. De inkomstenbelasting kent een aantal specifieke instrumenten die gericht aangrijpen op de arbeidsparticipatie en/of inkomensontwikkeling van specifieke groepen huishoudens. Deze instrumenten pakken niet per definitie slecht uit voor eenverdieners. Een voorbeeld hiervan is het verhogen van de afbouwgrens in het kindgebondenbudget voor paren en het verhogen van de zorgtoeslag voor paren.
Door de voorgenomen invoering van het tweeschijvenstelsel met een basis- en toptarief worden de belastingtarieven grotendeels verlaagd en meer op een lijn gebracht, waardoor de lasten voor burgers dalen.
Constaterende dat de beleidsopties die het CPB presenteert om het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners te verminderen spiegelbeeldig zijn aan de beleidsopties vanuit het perspectief van «kansrijk arbeidsmarktbeleid».2 en het duidelijk is dat de afgelopen jaren de het «arbeidsparticipatieperspectief» dominant is geweest, is dat perspectief wat u betreft te dominant geweest? In hoeverre is wat u betreft grotere terughoudendheid gewenst in de draagkrachtbelastingen met betrekking tot arbeidsparticipatiebevorderende prikkels?
Zie antwoord vraag 2.
Constaterende dat de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting op gespannen voet staat met de gezinsdraagkracht en bovendien de afbouw van de overdraagbaarheid ontweken kan worden door inkomsten uit vermogen toe te rekenen aan de niet-/minstverdienende partner, hoeveel eenverdieners/welk aandeel kunnen/kan de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (deels) ontlopen door toerekening van het inkomen uit vermogen aan de niet-/minstverdienende partner? Hoe beoordeelt u gegeven het antwoord op de voorgaande vraag vanuit rechtvaardigheidsperspectief de volledige afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting?
Er zijn in 2018 naar schatting circa 335.000 eenverdienergezinnen. Om ten minste een deel van de algemene heffingskorting te verzilveren via box 3, dient de rendementsgrondslag in box 3 groter te zijn dan twee keer het heffingsvrij vermogen. Dit is het geval voor circa 95.000 eenverdienergezinnen (28%). Om de algemene heffingskorting in 2018 volledig te verzilveren via box 3, is een rendementsgrondslag van minimaal € 272.136 nodig. Er zijn circa 25.000 eenverdienergezinnen (7%) met een dergelijke rendementsgrondslag; in deze gezinnen kan de niet-verdienende partner de algemene heffingskorting volledig verzilveren als het inkomen uit vermogen aan deze partner toegerekend wordt. Het afbouwen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting draagt bij aan stimulering van de arbeidsparticipatie.
Constaterende dat tweeverdieners onder hoogopgeleiden volstrekt normaal is, daarentegen van de laagstopgeleiden slechts een kwart tweeverdiener is en het verschil tussen een- en tweeverdieners daarmee niet alleen een verhaal van toenemende verschillen in belastingdruk is maar ook van toenemende verschillen in gezinsinkomens c.q. een verhaal van toenemende sociale ongelijkheid, welke mogelijkheden ziet u om enerzijds het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners te verkleinen zonder dat dit (in MICSIM. (3)) dan wel in de werkelijkheid) ten koste gaat van de arbeidsparticipatie van de laagopgeleide minstverdienende partner?
De groep lageropgeleiden bevat relatief meer alleenstaanden en alleenstaande ouders en niet zozeer meer eenverdieners.7 Voor deze groepen kan het participatie instrumentarium bijdragen aan het verwerven van een betere positie op de inkomensladder. Het tegengaan van sociale ongelijkheid en gelijke kansen voor iedereen is voor het kabinet een belangrijk aandachtspunt. Het kabinet beziet sociale ongelijkheid hierbij in breder perspectief dan alleen de inkomensverdeling. In deze brede afweging neemt het kabinet naast de inkomensverdeling ook andere aspecten mee, zoals toegang tot goede zorg, economische onafhankelijkheid, kansen in het onderwijs of de woningmarkt.
Welke mogelijkheden ziet u om de structureel groeiende kloof in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners tot staan te brengen? Welke mogelijkheden ziet u om – in de woorden van professor Stevens – «de geloofwaardigheid van het belastingstelsel» structureel verder te herstellen? Welke verantwoordelijkheid ziet u om te voorkomen dat de belastingdruk van eenverdieners met lagere inkomens hoger wordt dan die van tweeverdieners met significant hogere inkomens?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Agent na geweld steeds vaker in de kou’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agent na geweld steeds vaker in de kou»?1
Ja.
Herkent u deze signalen? Klopt het dat er steeds minder casemanagers beschikbaar zijn?
Personen met een publieke taak moeten in een veilige omgeving hun werk kunnen uitvoeren. Helaas gebeurt het regelmatig dat medewerkers met een publieke taak geconfronteerd worden met geweld en agressie.2 Dit is onaanvaardbaar. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Ik acht het daarom van groot belang dat tegen de geweldplegers hard, eenduidig, effectief en snel wordt opgetreden. Dit gebeurt door deze zaken met prioriteit te behandelen, eenduidig te registreren, zoveel mogelijk lik op stuk toe te passen, doordat een zwaardere/hogere straf wordt geëist en de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders.3
Daarnaast moeten politieagenten die te maken hebben gehad met werkgerelateerd geweld erop kunnen vertrouwen dat zij goed begeleid en opgevangen worden door het politiekorps. In alle eenheden is daarom een casemanager belast met de ondersteuning en begeleiding bij GTPA. Naast de voorzieningen voor gespecialiseerde deskundige begeleiding hebben ook leidinggevenden een belangrijke rol in het ondersteunen en begeleiden van medewerkers die te maken hebben gehad met geweld tijdens het werk.
Er is sprake van rond de 9.000 incidenten op jaarbasis. Dit vraagt om betrokkenheid en ondersteuning van de casemanager. Gebleken is dat met de huidige capaciteit niet in alle gevallen de gewenste ondersteuning geboden wordt. Het belang om dit op orde te brengen, wordt zowel door mij als de korpschef onderkend. Om die reden wordt in de eenheden met tijdelijke extra capaciteit uit de politieorganisatie zoveel mogelijk voorzien in de nodige begeleiding en ondersteuning van politieagenten. Ondertussen wordt gewerkt aan een structurele oplossing.
Hoe vaak moet een casemanager ingezet worden? Is de huidige sterkte daarvoor voldoende? Zo nee, wat gaat u daaraan doen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een verband tussen de verminderde inzet van casemanagers en het blijvend hoge verzuim bij de politie? Neemt u een adequate inzet van casemanagers mee bij uw plannen voor het terugdringen van ziekteverzuim (in lijn met motie Van Oosten c.s.)?2
Uit de Wet bescherming persoonsgegevens vloeit voort dat een werkgever in de verzuimregistratie niet mag vastleggen wat de oorzaak van de ziekte van werknemers is. Om die reden is niet vast te stellen of de verminderde inzet van casemanagers GTPA bijdraagt aan het verzuim bij de politie. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Het is van groot belang dat hij of zij daarbij door het politiekorps wordt begeleid en ondersteund. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat Parijs een strenger en sneller asielbeleid wil |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Parijs wil strenger en sneller asielbeleid»?1
Ja.
Hoe verhouden de voorgenomen Franse plannen zich tot het Nederlandse asielbeleid?
Het voorstel voor de nieuwe Franse asielwetgeving heeft ten doel de asielprocedures te versnellen, sterker op te treden tegen illegale migratie en de opvang en integratie te verbeteren. Hiermee beoogt de Franse overheid om het Franse asielbeleid strenger en rechtvaardiger te maken. De situatie voor asielzoekers die recht hebben op asiel zal volgens de Franse overheid hiermee naar verwachting verbeteren, terwijl het beleid strenger zal worden voor migranten die geen recht hebben op asiel.
Door middel van een integrale aanpak beoogt ook het Nederlandse asielbeleid bescherming te bieden aan degenen die dat echt nodig hebben en degenen voor wie dat niet geldt snel terug te kunnen sturen.
Bent u bereid in EU-verband op te trekken met de Fransen om verdere intensivering van vreemdelingenbewaring mogelijk te maken en ziet de Staatssecretaris ook aanleiding om al binnen de EU-regelgeving vreemdelingenbewaring in Nederland verder aan te scherpen, gelet op het feit dat Frankrijk in haar plannen onder andere aangeeft vreemdelingendetentie te intensiveren, bijvoorbeeld voor mensen die in strijd met de openbare orde hebben gehandeld?
Het Franse voorstel bevat een aantal maatregelen met betrekking tot de intensivering van vreemdelingenbewaring. Onderdeel hiervan is het verlengen van de maximale duur van bewaring tot 90 dagen. Voorts wordt voorgesteld om, als iemand vlak voor zijn geplande uitzetting redenen aangeeft waarom de uitzetting niet zou kunnen plaatsvinden, de termijn met maximaal 15 dagen te verlengen.
In Nederland is de bewaringstermijn reeds gelijk aan het maximum onder de Europese regelgeving, wat betekent dat de bewaringstermijn 6 maanden is met de mogelijkheid deze termijn, onder strikte voorwaarden, te verlengen met nog eens 12 maanden. Ook het nieuwe Franse voorstel benut dus niet de maximale termijnen die de Europese regelgeving toelaat. Dat deze wijziging toch als een verscherping kan worden gepresenteerd kan verklaard worden doordat de Franse wet tot nu toe een nog kortere termijn verbindt aan de inbewaringstelling van vreemdelingen.
Voor wat betreft de mogelijkheid om asielzoekers in bewaring te stellen als hun aanwezigheid een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, geldt dat ook deze mogelijkheid in Nederland al bestaat. De EU Opvangrichtlijn maakt dit mogelijk. Daarbij moet worden onderbouwd dat sprake is van een actuele bedreiging van een wezenlijk belang van de samenleving. Het verwijzen naar in het verleden gepleegde feiten volstaat niet.
Voor uitgeprocedeerde asielzoekers of illegale vreemdelingen geldt in beginsel de Terugkeerrichtlijn. De uitleg die door de Afdeling bestuursrechtspraak is gegeven aan een uitspraak van het Europese hof in Luxemburg2 brengt mee dat door een vreemdeling gepleegde strafbare feiten niet kunnen worden betrokken bij het opleggen van de maatregel van bewaring voor vreemdelingen die onder de terugkeerrichtlijn vallen. In afstemming met een aantal andere lidstaten onderzoek ik of verbreding van de mogelijkheden hiertoe, met inachtneming van Europese regelgeving en jurisprudentie, mogelijk is.
In welke mate ziet u mogelijkheden tot verdere aanscherping van het Nederlandse asielbeleid ter voorkoming van het stapelen van procedures op het punt zoals in de plannen van Frankrijk valt te lezen dat zij niet langer een nieuwe mogelijkheid willen bieden om een verblijfsvergunning aan te vragen wanneer deze op asielgronden reeds is afgewezen?
Ik lees in de plannen van de Franse regering niet dat de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen zou komen te vervallen. Dat zou ook niet in overeenstemming zijn met de Europese regelgeving, die zegt dat nieuwe aanvragen kunnen worden ingediend, maar dat deze ook versneld kunnen worden afgedaan.
Met betrekking tot het Nederlandse asielbeleid merk ik op dat momenteel wordt gewerkt aan het realiseren van de maatregelen die zijn aangekondigd in het Regeerakkoord. Voor wat betreft vervolgaanvragen gaat het om het achterwege laten van het gehoor als op basis van de stukken blijkt dat deze aanvraag geen kans van slagen heeft en om het realiseren van de ééndagstoets binnen twee dagen.
Ziet u naar aanleiding van de voorgenomen maatregel van de Fransen om irreguliere (Schengen)grensoverschrijding strafbaar te stellen mogelijkheden om dit in Nederland eveneens strafbaar te stellen?
De eerdere versie van het wetsvoorstel die aan de Conseil d’État (Franse Raad van State) werd gestuurd, bevatte een maatregel om het illegaal overschrijden van een Schengen buitengrens strafbaar te stellen. Indien Frankrijk via een buitengrens word binnengekomen zonder melding gedurende de openingsuren bij een officiële grenspost, zou dit worden bestraft met een jaar gevangenisstraf en een boete van € 3.750. Deze straf zou tevens toepasbaar zijn in geval van het herstel van controles aan de (Franse) binnengrenzen, indien een binnengrens overschreden wordt zonder melding bij een officiële grenspost. Omdat Frankrijk de interne grenscontroles sinds 13 november 2015 in het kader van de noodtoestand heeft heringevoerd, en onlangs tot 30 april 2018 heeft verlengd, zouden de aangehouden personen die via welke Franse grens dan ook illegaal binnenkomen in voorlopige hechtenis kunnen worden geplaatst (en op deze gronden door de Franse justitie kunnen worden vervolgd). Zo zouden deze personen beschikbaar blijven voor de Franse autoriteiten, die dan vervolgens de tijd hebben om hun terugkeer te organiseren.
Echter, de Conseil d’État heeft nadien besloten deze maatregel uit het wetsvoorstel te halen. Het valt niet uit te sluiten dat de genoemde maatregel tijdens de behandeling van het wetsvoorstel toch weer naar voren wordt gebracht. Eind maart wordt het wetsvoorstel door de Assemblée Nationale (Franse Tweede Kamer) behandeld en in de week van 16 april wordt het door de Sénat (Franse Eerste Kamer) behandeld. De wijze waarop bij herinvoering van de binnengrenscontroles het toezicht moet worden uitgelegd, is ook onderwerp van een procedure bij het Europese Hof van Justitie, met kenmerk C-444/17 (Arib).
In Nederland is het op basis van de huidige regelgeving al mogelijk om sancties te verbinden aan irreguliere buitengrensoverschrijding.
In hoeverre ziet u – nu de Fransen hun asielbeleid willen aanscherpen – kansen samen op te trekken in EU-verband teneinde het gemeenschappelijk Europees asielbeleid verder aan te scherpen en irreguliere migratie richting Europa tegen te gaan door afspraken te maken met derde landen?
Het kabinet trekt tijdens de onderhandelingen over het nieuwe Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel op met lidstaten wanneer dat opportuun is gezien de gedeelde inzet op bepaalde punten. Daar waar Nederland en Frankrijk beide een aanscherping voorstaan, is dit reden om daarin zo mogelijk samen op te trekken. Frankrijk is, net als Nederland, zeer actief richting derde landen. Waar mogelijk treken Nederland en Frankrijk, maar ook met andere lidstaten en de Commissie, samen op richting deze landen. Onder andere via hoog-ambtelijke en politieke bezoeken, zoals het gezamenlijke bezoek van de Minister-President met President Macron aan Ghana, maar ook rond internationale bijeenkomsten zoals recent bij de G5-Sahel top in Brussel en de EU-AU top in Abidjan. Op deze wijze wordt de EU inzet om te komen tot brede migratiepartnerschappen met landen van herkomst ondersteund.
Het bericht ‘Raad van Cultuur adviseert quotum om theatersector minder wit te maken en diverser publiek te trekken’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Raad van Cultuur adviseert quotum om theatersector minder wit te maken en diverser publiek te trekken»?1
Ja.
Wat vindt u van het onderdeel van het sectoradvies theater, waarin staat dat de Nederlandse overheid een quotum moet overwegen om diversiteit in het theater moet bevorderen?
De Raad adviseert in het sectoradvies theater de effectiviteit te onderzoeken van een quotum voor culturele diversiteit bij theaterorganisaties. Het sectoradvies maakt deel uit van een reeks adviezen die de Raad voor Cultuur tot de zomer uitbrengt over het cultuurbeleid vanaf 2021. Ik weeg de adviezen daarna integraal af. Mijn uitgangspunten voor het nieuwe cultuurstelsel presenteer ik in 2019.
Vindt u het stimuleren van diversiteit noodzakelijk in de theaterwereld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het stimuleren van diversiteit in de gehele cultuursector belangrijk. Onze samenleving is heel divers, onder meer in de culturele achtergrond van haar bewoners, en dus ook van haar makers, cultuurbeoefenaars en -liefhebbers. Ik heb in mijn brief «Cultuur in een open samenleving» dan ook maatregelen genoemd die hierop inspelen, zoals het stimuleren van talentontwikkeling en diversiteit via de publieke cultuurfondsen.
Ik vind het goed dat binnen de cultuursector zelf verschillende initiatieven zijn ondernomen om diversiteit te stimuleren. De Federatie Cultuur zet zich bijvoorbeeld in voor een inclusieve cultuursector en naleving van de Code Culturele Diversiteit via trainingen en een prijsuitreiking. Ik steun deze campagne. Het jeugdtheater maakt werk van diversiteit, het heeft een sterke reputatie als het gaat om een confrontatie met een andere zienswijze. En de theatergezelschappen uit de BIS hebben de handen ineengeslagen om werk te maken van het naleven van de Code Culturele Diversiteit. Ik juich deze initiatieven toe.
Deelt u de mening dat talent zou horen te prevaleren boven huidskleur? Zo ja, vindt u dan ook dat positieve discriminatie niet aan de orde mag zijn? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het belangrijk dat organisaties werken met competente mensen. Er zijn voldoende competente mensen van alle huidskleuren. Desalniettemin is gebleken dat in de cultuursector nog te weinig sprake is van diversiteit, waaronder culturele diversiteit. Diversiteit draagt bij aan de kwaliteit. Ik vind het daarom goed wanneer een organisatie de samenstelling van een team meeweegt bij de selectie van kandidaten. Dat zie ik niet als positieve discriminatie maar als het bevorderen van gelijke behandeling en als het versterken van de organisatie.
Jihadpreken in Nederlandse moskeeën |
|
Jasper van Dijk (SP), Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat er tenminste in één van de circa 150 Diyanet-moskeeën in Nederland «Jihadpreken» worden gehouden?1
Ja.
Deelt u de mening dat de inhoud van deze preek, waarin onder meer «de overwinning van ons glorieuze leger» op de Koerden in Afrin wordt bepleit en fragmenten voorkomen als «iedere zoon van ons land die in de kracht van zijn leven de zoete nectar van het martelaarschap drinkt, schreeuwt ons dit toe» en «degene die sterft op de weg van Allah, noem die nooit dood, maar noem die levend», schadelijk is voor de integratie van Turkse Nederlanders?
In Nederland geldt vrijheid van godsdienst. In de Diyanet-moskeeën in Nederland wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) worden opgesteld voor gebruik in Nederland. In Hoorn is er voor zover bekend eenmalig gebruik gemaakt van delen van een Turkse preek die voor gebruik in Turkije was opgesteld.
De in Hoorn gebruikte preek is door de lokale driehoek beoordeeld. Uit de informatie die ik heb ontvangen over de zaak in Hoorn blijkt dat er géén sprake is van een verdenking van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld het oproepen tot geweld. Vanuit integratieperspectief geef ik er de voorkeur aan dat preken vormkrijgen met oog voor de Nederlandse samenleving. Ik beschouw het als onwenselijk als er sprake zou zijn van vermenging van politiek en religie, met name als het gaat om het onvrijwillig steunen van de politiek van ander land.
Deelt u de mening dat de Diyanet-preek van 16 februari 2018 de analyse van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in haar meest recente publicatie «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland», waarin wordt gewezen op de groei van salafistische tendensen onder Turkse Nederlanders met als mogelijke oorzaak de meer islamistische koers die Diyanet-moskeeën zijn gaan varen, bevestigt?2
Mijn zorgen richten zich vooral op de eventuele vermenging van politiek en religie terwijl de zorgen die in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) zijn verwoord zien op de groei van salafistische tendensen. Het DTN is overigens een product van de NCTV en niet van de AIVD.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlanders naar preken luisteren die zijn geschreven door het door Erdogan gestuurde Turkse Directoraat voor Religieuze Zaken (Diyanet)?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging in het Kamerdebat van 7 februari 2018 om niet meer in overleg te treden met Diyanet in het kader van integratiebeleid, maar wel op andere gebieden? Deelt u de mening dat het überhaupt vreemd is dat een Nederlandse Minister over zijn Nederlandse burgers praat met een buitenlands Directoraat voor Religieuze Zaken?
Ik heb in Uw Kamer aangegeven dat ik géén directe of indirecte rol zie voor de Turks Religieuze Organisaties en Stromingen (TRSO’s) bij het integratiebeleid. Ook heb ik aangegeven dat ik met iedereen praat en overleg. Dat geldt dus ook voor de TRSO’s.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat Turks-Nederlandse jongeren, geïnspireerd door preken, de »Turkse jihad» gaan voeren, zoals door u aangegeven in het artikel «Jihadpreek in Hoorn»?
Op grond van de vrijheid van godsdienst gaat de overheid niet over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan.
Wat gaat u ondernemen tegen moskeeën waar zogenaamde Jihadpreken worden gehouden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u ondernemen tegen de invloed van Diyanet in Nederland?
Ik vind het belangrijk dat ISN in staat is om zelfstandig invulling te geven aan haar werkzaamheden in Nederland en niet fungeert als politiek instrument van Turkije. ISN werkt momenteel aan het opzetten van een nieuwe governance structuur.
Het artikel ‘Campina en Unilever willen bereikbaar zijn in Wageningen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Campina en Unilever willen bereikbaar zijn in Wageningen»?1
Ja.
Welk belang hecht u aan de internationale positie van de Wageningen Universiteit? Hoe kijkt de rest van de wereld aan tegen de Wageningse Universiteit en waar blijkt dat uit?
Ik vind het met u van groot belang dat Wageningen goed bereikbaar is. Wageningen heeft immers een nationaal en internationaal befaamde universiteit en is als opleidingsinstituut en kenniscentrum van groot belang voor Wageningse economie en haar omgeving.
De belangrijke internationale positie van de Wageningse universiteit blijkt – behalve uit de wetenschappelijke literatuur op landbouw- en voedselgebied – ook uit het feit dat afgestudeerde «Wageningers» in de hele wereld opereren op het gebied van duurzame landbouwbevordering.
Is het feit dat het regeerakkoord stelt dat aansluiting op het hoofdwegennet en het onderliggend wegennet wordt verbeterd via afspraken met provincies en gemeenten hier relevant?
Bij onderzoek naar mogelijke knelpunten op het hoofdwegennet wordt altijd gekeken naar de relatie hoofdwegennet/onderliggend wegennet, bijvoorbeeld of het onderliggend wegennet het verkeer wel aan kan als de hoofdweg verbreed wordt. Indien nodig wordt daar samen met de andere wegbeheerders een oplossing voor uitgewerkt. Dat is hier echter niet aan de orde, zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid per auto van Wageningen al jaren onder druk staat? Klopt het dat dit het geval is vanuit het noorden (A12 afslag Ede via de N781), het zuiden en westen (via A15 Rijnbrug/Rhenen N233 en via doorgaande N225) en het oosten? Heeft u hier relevante cijfers van?
Voor wat betreft de autobereikbaarheid is het Rijk verantwoordelijk voor de rijkswegen rondom Wageningen: de A12, de A15 en de A50. Deze wegen rondom Wageningen functioneren voldoende op het gebied van doorstroming. De betreffende wegvakken zijn – ook in de recente Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse van 2017 – geen knelpunt.
Hoe belangrijk is bereikbaarheid voor bedrijven en werknemers? Kan het zijn dat bedrijven als Friesland-Campina, TNO en Unilever de dupe worden van een mindere bereikbaarheid?
Ik ben het met u eens dat Friesland-Campina, TNO en Unilever belangrijke bedrijven zijn in de regio Wageningen en ook dat die goed bereikbaar moeten zijn. Echter de verantwoordelijkheid daarvoor – voor zover het gaat om het onderliggend wegennet – ligt bij de gemeente en de provincie. Voor wat betreft het hoofdwegennet is de bereikbaarheid op orde.
De herziening van het beloningsstelsel bij de verzekeraar ASR |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten dat het bestuur van verzekeraar ASR op initiatief van de raad van commissarissen een salarisverhoging ontvangt?1
Ja.
Bent u het eens met de woordvoerder van ASR dat «het aan je referentiekader ligt of twee ton veel geld is»? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3 Erkent u dat de verhoging voor de bestuurderssalarissen met 40% in schril contrast staat tot de loonsverhoging van de medewerkers? Zo ja, vindt u dit ook neigen naar zelfverrijking en nepotisme? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de aanpassing van de beloning opvallend en zeer fors, zeker gezien het feit dat a.s.r. tot voor kort in handen van de staat was. Op 14 september 2017 zijn de laatste aandelen a.s.r. verkocht door de staat. Daarmee is a.s.r. volledig zelfstandig geworden. Omdat de staat geen aandeelhouder meer is, ga ik niet over de hoogte van de beloning van de raad van bestuur van a.s.r. Het is aan de rvc van a.s.r. en de nieuwe aandeelhouders om te beoordelen welke beloning passend is, maar ik vind het wel belangrijk dat de rvc rekening houdt met de maatschappelijke functie van de onderneming. Overigens zijn verzekeraars, ondanks de maatschappelijke functie en anders dan banken, in het algemeen niet systeemrelevant. In dit verband wordt opgemerkt dat op dit moment het wetsvoorstel herstel en afwikkeling van verzekeraars bij de Tweede Kamer in behandeling is, waardoor in financiële problemen geraakte verzekeraars in de toekomst beter kunnen worden afgewikkeld, zonder overheidsbijdrage.
Deelt u de mening dat dit een klap in het gezicht is van de Nederlandse belastingbetaler, die 128 miljoen euro publiek geld naar deze verzekeraar zag wegvloeien toen zij gered moest worden in de financiële crisis?4
Uit het persbericht van a.s.r. begrijp ik dat alle medewerkers met de inwerkingtreding van een eigen cao per 1 januari 2018 een loonsverhoging van 2% hebben ontvangen. De aanpassing van de beloning van de raad van bestuur is opvallend en zeer fors, zeker gezien het feit dat a.s.r. tot voor kort in handen van de staat was. Omdat ik geen aandeelhouder meer ben, hoeft een verhoging niet met mij te worden afgestemd. Het is aan de nieuwe aandeelhouders van a.s.r. om de beloningsverhoging te beoordelen.
Erkent u dat het van weinig besef getuigt dat deze verzekeraar, die nog maar net uit de staatssteunfase is, om binnen de kortste tijd weer met exorbitante beloningen voor de top te komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de Angelsaksische grootaandeelhouders, die bestuurders van de Nederlandse verzekeraar ASR dwingen aandelen van ASR te kopen zodat ze een persoonlijk strategisch belang ontwikkelen voor het creëren van alsmaar meer aandeelhouderswaarde? Erkent u dat dit ongezonde belangen organiseert om enkel winstgedreven te opereren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw afkeuring uit te spreken over het gedrag van ASR? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze afkeuring overbrengen?
Op uitgevende instellingen die een Nederlandse rechtspersoon zijn, waaronder a.s.r., zijn de bepalingen over bestuur en toezicht in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet op het financieel toezicht en de Nederlandse Corporate Governance Code van toepassing. Deze instrumenten belichamen het Rijnlandse corporate governance model, dat zich kenmerkt doordat niet enkel de belangen van de aandeelhouders, maar de belangen van alle stakeholders, waaronder schuldeisers en werknemers, worden meegewogen. Bestuurders van Nederlandse beursvennootschappen dienen zich te richten op het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Uitgevende instellingen die een buitenlandse rechtsvorm hebben, dienen zich in te richten volgens de normen van dat rechtsstelsel. Het staat bestuurders van Nederlandse uitgevende instellingen vrij om zelf aandelen in de eigen vennootschap te verwerven. De onderneming kan hierover afspraken maken met bestuurders. Een verzekeraar, ongeacht of die een uitgevende instelling is of niet, dient op basis van Europese regelgeving te beschikken over procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van privébelangen van (onder meer) de bestuurders van de verzekeraars.