De nasleep van de brand in de Grenfell Tower in Londen |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hogeschool Rotterdam sluit gebouw in verband met brandgevaar gevelplaten»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorganger bij de beantwoording van mondelinge vragen op 13 juli 2017 heeft toegezegd lessen te trekken op basis van het Engelse onderzoek?
Ja.
Kent u de tussenrapportage naar aanleiding van de Grenfell Tower-brand, die in december is uitgekomen?2
Ja.
Is het waar dat volgens het rapport het gebruik van goedkopere materialen dan oorspronkelijk gepland een rol speelt in onveiligheid van gebouwen, met als gruwelijk voorbeeld de brand in de Grenfell Tower? Zo ja, in hoeverre kan dit ook in Nederland voorkomen?
Uit het rapport volgt dat in het Verenigd Koninkrijk gebouwen niet altijd gebouwd worden volgens het oorspronkelijk ontwerp en dat dit gebeurt zonder toestemming of beoordeling. Het rapport doet geen uitspraken over de brand in de Grenfell Tower.
Ook in Nederland kan het voorkomen dat er gebouwd wordt in afwijking van het ontwerp of verleende omgevingsvergunning zonder toestemming of beoordeling. Dit ondanks de inspanningen van het gemeentelijke bouwtoezicht. Ik heb echter geen aanwijzingen dat dit op grote schaal plaatsvindt als gaat om de brandveiligheid van gevels. Om de borging van de bouwkwaliteit, waaronder de brandveiligheid, te verbeteren, is door mijn ambtsvoorgangers ingezet op nieuwe regelgeving. Dit heeft geresulteerd in het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen3 dat uitgaat van een beoordeling van het gerede bouwwerk in plaats van alleen een beoordeling van het ontworpen bouwwerk. Een onafhankelijke kwaliteitsborger moet deze beoordeling uitvoeren en verklaren dat het gerede gebouw voldoet aan de bouwvoorschriften (Bouwbesluit 2012).
Hoe is in Nederland gewaarborgd dat de brandbaarheid van bouwmaterialen voldoende wordt meegenomen bij de beoordeling van de brandveiligheid van het ontwerp van gebouwen?
In Nederland is de brandveiligheid van gebouwen geregeld in het Bouwbesluit 2012. De bouwende partijen dienen er voor te zorgen dat het ontwerp van een gebouw, waaronder de toegepaste bouwmaterialen, in overeenstemming is met de brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012. Het is vervolgens aan de gemeente (B&W) om het ontworpen gebouw te toetsen aan het Bouwbesluit 2012 in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Op welke manier wordt in Nederland geborgd dat er volgens van te voren vastgelegde specificaties wordt gebouwd, en er geen veiligheidsproblemen kunnen ontstaan door het gebruik van goedkopere, inferieure materialen?
In Nederland dienen de bouwende partijen te borgen dat (veilige) materialen worden toegepast in overeenstemming met het Bouwbesluit 2012 en de verleende vergunning. Gemeenten kunnen toezicht houden op het bouwen en bij afwijkingen handhavend optreden.
De recente geweldsgolf in Breda en de roep om extra rechercheurs |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de recente geweldsgolf in Breda?1 Begrijpt u de grote zorgen hierover?
Ja, ik begrijp de zorgen naar aanleiding van de ernstige incidenten van de afgelopen periode. De situatie in Breda heeft de volle aandacht van de politie en de gezagen.
Hoe reageert u op de oproep van de burgemeester van Breda dat er in de regio Zeeland West-Brabant zeker 250 extra rechercheurs nodig zijn om de zware criminaliteit de kop in te drukken?
De behoefte aan meer politie is van alle tijden. In de afgelopen jaren en ook onder dit kabinet is bij voortduring geïnvesteerd in de versterking van de politiefunctie. Op dit moment, zo heb ik uw Kamer onlangs nog bericht, ben ik met de korpschef en de gezagen in gesprek om op verantwoorde wijze, zo snel als mogelijk uitvoering te geven aan het Regeerakkoord.2 De eerste 100 miljoen uit het Regeerakkoord is op mijn instignatie nu al vrijgemaakt. Dat geld wordt geïnvesteerd in agenten en rechercheurs en ten behoeve van investeringen in ICT en andere middelen.3 De investeringen in de politie zijn gericht op vergroting van de capaciteit, een politie organisatie die nog efficiënter kan werken en een betere bereikbaarheid.
Zoals uit de bijgevoegde4 cijfers moge blijken, is bij de inrichting in 2013 geprobeerd om een, naar rato zo effectief mogelijke toedeling van sterkte over de diverse politietaken uit te voeren. Ik bekijk met de politie en gezagen of een actualisering van die verdeling van de inzet van de politie over de eenheden wenselijk en noodzakelijk is. Daarnaast werk ik met de politie, gezagen en de vakbeweging aan een flexibiliseringsagenda. Doel daarbij is om onnodige knelpunten weg te nemen zodat meer kan met de nu en straks beschikbare politiecapaciteit. In het AO Politie van 21 december 2017 heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover nader te informeren.
Vindt u het uit te leggen dat door gebrek aan capaciteit nu zware zaken soms jarenlang op de plank blijven liggen en dat bijvoorbeeld zelfs een schietpartij rond een snelweg niet onderzocht kon worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om tegemoet te komen aan de grote zorgen hierover en het huidige gebrek aan capaciteit? Kunt u daarbij ook reageren op de opmerking van de burgemeester van Breda dat het budget dat hiervoor nu wordt uitgetrokken onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat jagers in 2018 wasberen mogen afschieten |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jagers mogen ongewenste wasberen vanaf volgend jaar afschieten»?1
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welk onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek de kwalificatie «ongewenst» berust?
De wasbeer is, na een Europese wetenschappelijke risicobeoordeling, geplaatst op de door de Europese Commissie vastgestelde Unielijst2 voor invasieve uitheemse soorten. Sinds 3 augustus 2016 geldt een Europees verbod op bezit, handel, kweek, transport en import van de wasbeer. Daarnaast geldt voor lidstaten van de Europese Unie de plicht om maatregelen te nemen tegen in de natuur aanwezige populaties. De wasbeer was onder de toenmalige Flora- en faunawet in de Regeling beheer en schadebestrijding dieren reeds aangewezen als diersoort ten aanzien waarvan gedeputeerde staten van provincies konden besluiten de stand te beperken ter voorkoming van schade aan de landbouw of flora en fauna en in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid. Wasberen kunnen een nadelig effect hebben op de biodiversiteit; niet alleen grondgebonden soorten zoals hagedissen en insecten worden gegeten, maar omdat wasberen goede klimmers zijn lopen ook nesten van (zang)vogels een risico. Vooral voor bedreigde soorten kan predatie een rol van betekenis spelen. Daarnaast kunnen wasberen schade veroorzaken aan de landbouw, en kunnen zij drager zijn van voor mensen en dieren schadelijke parasieten.
Waarom krijgen jagers een vrijbrief om de kwalificatie «ongewenst» naar eigen inzicht in te vullen en te hanteren?
De Europese Unie bepaalt op grond van wetenschappelijke risico-analyses samen met de Lidstaten welke uitheemse soorten als invasief worden bestempeld en dus ongewenst zijn. De Lidstaten bepalen vervolgens hoe deze soorten bestreden worden, waarbij afschot één van de beheersmaatregelen kan zijn.
Faunabeheereenheid Gelderland en de provincie Gelderland zijn hierover in gesprek. Van een vrijbrief voor jagers is geen sprake.
Kunt u onderbouwen welke grote problemen te verwachten zijn wanneer de wasbeer, waarvan er naar schatting hooguit twintig rondlopen in de regio Gelderland, niet bejaagd wordt in relatie tot het feit dat er in Duitsland miljoenen wasberen leven?
Ervaring leert dat bestrijding van invasieve exoten met name effectief is in een vroeg stadium van vestiging wanneer er nog weinig exemplaren aanwezig zijn. Uit onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit3 kan worden opgemaakt dat na vestiging van een populatie de aantallen wasberen sterk kunnen toenemen. In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op de nadelige effecten die wasberen kunnen hebben op de biodiversiteit.
Kunt u aangeven op welk onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek de gedachte gebaseerd is dat de populatie wasberen in Nederland gedecimeerd of zelfs tot nul zou kunnen worden teruggebracht via afschot?
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de Europese Verordening invasieve uitheemse soorten de lidstaten verplicht om uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen te treffen voor soorten die op de Unielijst zijn geplaatst.
De provincie Gelderland en de Faunabeheereenheid, waarin naast jagers ook natuurbeschermers, grondeigenaren en landbouwers zijn vertegenwoordigd, zijn thans in gesprek om een plan van aanpak voor de wasberen die in Gelderland voorkomen, op te stellen, waarmee invulling wordt gegeven aan de Europese verplichting.
Waarom zou vrij verkeer binnen de Europese Unie zich moeten beperken tot personen en goederen en niet gelden voor dieren?
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verbiedt belemmeringen van het vrije verkeer van personen, diensten, goederen en kapitaal. Deze vier vrijheden zijn naar hun aard niet van toepassing op in het wild levende dieren.
Hoe beoordeelt u het voorgenomen afschotbeleid ten aanzien van wasberen in relatie tot andere vanuit het buitenland komende dieren zoals de wolf?
De wasbeer is een soort die niet van nature voorkomt in Europa, en is opgenomen op de Europese Unielijst van invasieve uitheemse soorten.
De wolf is een soort die van nature voorkomt in Europa, en die beschermd is uit hoofde van opname op bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn 92/43/EEG.
Ik zie dat als twee verschillende situaties.
Bent u bereid met de provincie Gelderland in overleg te treden teneinde het afschot van wasberen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik ben als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de bevoegde instantie om de verordening uit te voeren en belast met de uitvoering van de uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen. Thans is een wijziging van de Regeling natuurbescherming in voorbereiding waarmee, met instemming van gedeputeerde staten van de provincies, de provincies worden belast met de uitvoering van uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen ten aanzien van invasieve uitheemse soorten op hun provinciale grondgebied.
Zodra de Regeling natuurbescherming is gewijzigd, is het aan de provincies om zelf invulling te geven aan hun verantwoordelijkheid ten aanzien van prioritering of aard van de genoemde maatregelen. Ik zie daarom ook geen aanleiding om hierover in overleg te treden.
Het bericht dat een keuringarts is gezwicht onder gemeentelijke druk |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat een keuringarts een medisch rapport heeft aangepast onder druk van de gemeente Lingewaard?1
De gemeente Lingewaard heeft mij geïnformeerd dat naar aanleiding van deze zaak een bestuursrechtelijke procedure en een tuchtzaak lopen. Het is aan de bestuursrechter om te beoordelen of het door de gemeente genomen besluit tot afwijzing van de aangevraagde maatwerkvoorzieningen rechtmatig is en het is aan de tuchtrechter om vast te stellen of de keuringsarts juist heeft gehandeld.
Vindt u het wenselijk dat een gemeente druk zet op een keuringsarts om kosten te drukken en een noodzakelijke zorgvoorziening niet te verstrekken?
Nee. Iedere gemeente heeft te handelen volgens de wettelijke regels en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op basis van de Wmo 2015 heeft een cliënt recht op maatschappelijke ondersteuning ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperking naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk kan verminderen of wegnemen. De voorziening moet in dat geval een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven. Niet de kosten, maar de passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie van de betreffende cliënt zijn doorslaggevend bij het verstrekken van maatschappelijke ondersteuning. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over de berichten dat de gemeente Lingewaard naar eigen zeggen geen partij in deze zaak is, omdat het om een medische tuchtzaak gaat?
In de tuchtzaak is de gemeente inderdaad juridisch geen partij. Het betreft hier een zaak tussen de betrokken patiënt als klager en de keuringsarts als beklaagde. De gemeente kan eventueel wel als getuige opgeroepen worden in deze tuchtzaak.
Deelt u de mening dat juist de gemeente verantwoordelijk is voor deze wanpraktijk omdat zij een indicatieproces beïnvloed hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor de antwoorden op vraag 1 en 2.
Is u bekend of het vaker voorkomt dat indicaties of medische rapporten worden aangepast onder druk van de gemeente? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dat is mij niet bekend. Op basis van de informatie die mij thans ter beschikking staat, heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten zich op meer dan mogelijk incidentele basis schuldig maken aan de beïnvloeding van keuringsartsen. Een nader onderzoek lijkt mij om die reden dan ook niet aan de orde. Zie ook de antwoorden op vraag 1, 2 en 4.
Deelt u de mening dat niet de gemeente een indicatie hoort te stellen maar juist onafhankelijke zorgprofessionals die de expertise en ervaring in huis hebben en die de specifieke omstandigheden van mensen kennen? Kan er sprake zijn van dubbele petten als gemeenten zowel betalen voor de zorg alsook bepalen wie welke zorg krijgt? Zo ja, bent u voornemens het indicatieproces voor de Wet maatschappelijke ondersteuning te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Nee, in de Wmo is de verantwoordelijkheid voor toekenning van algemene en maatwerkvoorzieningen belegd bij het college van burgemeester en Wethouders. Het voorgaande laat natuurlijk onverlet dat het college zich daarbij doorgaans laat adviseren door (zorg) professionals over bijvoorbeeld de beperkingen van een cliënt. Op basis van artikel 2.6.3 Wmo 2015 kan het college er ook voor kiezen de vaststelling van rechten en plichten te mandateren aan een aanbieder. Ik heb overigens van het college van de gemeente Lingewaard vernomen dat de gemeenteraad in deze zaak een eigen onderzoek naar de gang van zaken heeft ingesteld.
Het bericht dat aardbevingsdemonstranten politiebezoek kregen voorafgaand aan een geplande protestactie |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het politiebezoek dat enkele demonstranten mochten ontvangen, voorafgaand aan een protestactie tegen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?1
Ja.
Klopt het dat de agenten in kwestie aan de hand van een Facebook-eventlijst deze bezoeken hebben afgelegd? Zijn er meer mensen die naar aanleiding van het betreffende Facebook-bericht de politie op de stoep hebben gehad?
Wie heeft opdracht gegeven tot deze politieactie?
Waar worden deze mensen van verdacht? Als er geen sprake is van een verdenking, met welk doel kan de politie mensen die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in een demonstratie thuis lastig vallen?
Kunt u reageren op de uitspraak van één van de agenten, namelijk dat «Big Brother is watching you», aan het adres van een demonstrant?2 Kunt u toelichten in hoeverre met deze vorm van intimidatie het recht op demonstratie wordt geschonden?
Deelt u de mening dat het buiten alle proportie is dat deze mensen die zich aan geen enkel strafbaar feit schuldig hebben gemaakt en ook nergens van worden verdacht, thuis worden bezocht door de politie? Hoe gaat u deze praktijken in de toekomst voorkomen en wordt er opgetreden tegen de betreffende agenten?
De uitzettingen van afgewezen asielzoekers naar Soedan |
|
Maarten Groothuizen (D66), Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Is het onderzoek dat de Belgische regering heeft ingesteld naar de berichten dat uitgezette Soedanese asielzoekers bij terugkeer in Soedan met marteling of onmenselijke behandeling te maken hebben gekregen voor u aanleiding om zelf ook onderzoek te laten doen naar het lot van Soedanese asielzoekers die door Nederland zijn uitgezet, zoals bijvoorbeeld de Soedanees die in december is teruggestuurd?1 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Tot slot is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in elk geval tot de resultaten van uw eigen onderzoek dan wel het Belgische onderzoek bekend zijn, tijdelijk geen Soedanezen gedwongen naar Soedan uit te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol hebben Soedanese diplomaten of andere functionarissen gehad bij het voorbereiden van de uitzetting van afgewezen Soedanese asielzoekers?
In algemene zin zijn werkafspraken gemaakt over terugkeer met de Sudanese ministeries van binnenlandse en buitenlandse zaken. In individuele zaken verstrekt de Sudanese ambassade in Nederland, wanneer een vreemdeling geen geldig paspoort heeft, vervangende reisdocumenten ten behoeve van terugkeer.
Is het waar dat een of meer Soedanese diplomaten in Nederland informatie hebben verzameld of verzamelen over Soedanese asielzoekers die hier aanwezig zijn?
Mij is hierover niets bekend.
Zijn er gevallen bekend dat een diplomaat of diplomaten van de Soedanese ambassade ook contact zoeken met Soedanese asielzoekers hier? Zo ja, acht u dit aanvaardbaar en welke gevolgen heeft dit gehad?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebruik van uit het wild gevangen beschermde dieren in een dierexperiment |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijksuniversiteit Groningen zet wilde vogels in voor dierproeven en is daarmee mogelijk in overtreding»?1
Ja.
Klopt het dat bij deze experimenten honderden spreeuwen en kauwen uit het wild worden gevangen om ze te gebruiken in experimenten, waarna de dieren worden gedood?
Voor dit onderzoek in Groningen zullen over een periode van 5 jaar in totaal 220 tot 250 spreeuwen en 40 tot 50 kauwen worden gebruikt in dierproeven. Na afloop van het experiment worden de dieren gedood.
Klopt het dat de kauw en de spreeuw inheemse en beschermde vogelsoorten zijn en dat met name het aantal spreeuwen de afgelopen jaren dramatisch is afgenomen?
Alle inheemse vogels in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook voor de spreeuw en de kauw. Bij de kauw is de populatie gedurende de laatste decennia stabiel en omvat volgens Stichting Vogelonderzoek Nederland (SOVON) 200.000 paren. Bij de spreeuw is er sprake van een forse achteruitgang in aantallen sinds de laatste 25 jaar. Desondanks komt er nog steeds een grote populatie spreeuwen in Nederland voor die tenminste 600.000 paren omvat.
Deelt u de mening dat het gebruik van uit het wild gevangen beschermde en bedreigde diersoorten voor experimenten ten principale zeer onwenselijk is en daarom dient te worden afgewezen?2
Uit het wild gevangen, beschermde dieren mogen in principe niet in dierproeven gebruikt worden. Hiervan kan worden afgeweken indien door middel van een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt met een dier dat voor gebruik in een dierproef is gefokt.
Op basis van welke argumenten heeft de Dierexperimentencommissie besloten het vangen van bedreigde en beschermde vogels toe te staan om ze vervolgens te gebruiken in een dierproef en ze na afloop te doden?
Onder de Wet natuurbescherming (voorheen Flora- en faunawet) is het verboden om beschermde inheemse dieren te vangen en/of te doden. De Rijksuniversiteit Groningen beschikt over een ontheffing van dit verbod voor het vangen en doden van vogels voor wetenschappelijk onderzoek. Deze ontheffing is in 2015 verleend.
De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) is een zelfstandige, onafhankelijke commissie die dierproefprojecten beoordeelt. Bij dit dierproefproject heeft de CCD geconcludeerd dat de doeleinden het gebruik van de dieren rechtvaardigt.
Welke andere ethische commissies keken naar de aanvraag van dit experiment?
De CCD kan als enige instantie in Nederland besluiten om vergunningen voor dierproeven te verlenen. Daarbij wordt de CCD geadviseerd door erkende Dierexperimentencommissies (DEC's). De DEC-RUG heeft op 10 november 2015 de CCD positief geadviseerd over dit dierproefproject. De advisering van de DEC is beschikbaar op de website van de CCD.
Bent u bereid om de overwegingen en de conclusies van deze ethische commissies openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een ethische toets in principe openbaar zou moeten zijn aangezien een ethische toets gaat over wat aanvaardbaar is binnen de samenleving en dat deze overwegingen niet geheim gehouden zouden mogen worden?
Transparantie over dierproeven staat bij mij voorop. Zo wordt van ieder vergunde dierproefproject een niet-technische samenvatting gepubliceerd op de website van de CCD. Daarmee kan iedereen zich informeren voor welke doeleinden dierproeven in Nederland worden uitgevoerd, hoeveel dieren hiervoor worden gebruikt en met welke mate van ongerief. Op basis van deze informatie beoordeelt de CCD dierproefprojecten en maakt daarbij gebruik van een ethisch afwegingskader. Het ethische afwegingskader, dat zowel door de DEC’s als de CCD wordt gebruikt, is eveneens publiek beschikbaar op de website van de CCD.
Bent u bereid om de Rijksuniversiteit Groningen te sommeren om deze dierproef met beschermde en bedreigde dieren te staken en de gevangen vogels de vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiervoor zie ik geen aanleiding. De CCD heeft, na een zorgvuldige afweging, een vergunning afgegeven voor dit dierproefproject van de Rijksuniversiteit Groningen.
Het bericht dat vier Marokkaanse Nederlanders onderwerp van een arrestatiebevel zijn van het Marokkaanse openbaar ministerie |
|
Farid Azarkan (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arrestatiebevel Marokko tegen Nederlandse Marokkanen»?1
Ja.
Kent u het bericht «Marokkaanse Nederlanders betrokken bij rechtszaak protestbeweging Rif»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat er een aanhoudingsbevel bestaat tegen vier Marokkaanse Nederlanders die betrokken zouden zijn bij protesten in het Rifgbied?
Zoals is aangegeven in reactie op vraag 2 op de vragen terzake van het lid Karabulut (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1302), heeft de Nederlandse ambassade in Rabat naar aanleiding van de berichten in de media navraag gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten, die aangaven dat er geen sprake zou zijn van arrestatiebevelen, maar dat het zou gaan om oproepen om te getuigen.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse autoriteiten en de Marokkaanse autoriteiten over een mogelijk arrestatiebevel van Marokkaanse Nederlanders die betrokken zouden zijn bij protesten in het Rifgebied? Zo ja, wat is er besproken en wat was de reactie van de Nederlandse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om opheldering te vragen bij uw Marokkaanse collega’s over de situatie van de vier Marokkaanse Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat er meer Marokkaanse Nederlanders worden gezocht of waarvan door het Marokkaanse openbare ministerie om uitlevering wordt verzocht? Zo ja, waarop baseert u deze informatie?
De regering kan zich slechts uitspreken over de situatie zoals die haar op basis van het onder vraag 5 genoemde bekend is.
Hoe garandeert u dat de Nederlandse strafrechtspleging niet zal meewerken aan de tenuitvoerlegging van ongerechtvaardigde Marokkaanse justitiële verzoeken?
Rechtshulp- en uitleveringsverzoeken worden altijd per geval en met inachtneming van de Nederlandse wet en internationale verdragen beoordeeld. Bij deze beoordeling wordt ook gekeken of de uitvoering van een rechtshulp- of uitleveringsverzoek strijdig is met de verplichtingen van Nederland die voortvloeien uit het EVRM, waaronder het recht op persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. De gevraagde garantie ligt daarin besloten.
Kunt u in algemene zin aangeven hoe in Nederland omgegaan wordt met Marokkaanse verzoeken tot arrestatie van personen, die in Marokko veroordeeld zijn voor zaken die in een rechtsstaat onder de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zouden vallen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat de Nederlandse regering nemen om garant te staan voor de rechten van Marokkaanse Nederlanders die om hun opvattingen vervolgd worden of dreigen vervolgd te worden?
Nederland hecht, wereldwijd, groot belang aan de vrijheid van meningsuiting en zet zich in voor de bescherming van deze fundamentele vrijheid. Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 3 van het lid Karabulut, heeft de voormalige Minister van Buitenlandse Zaken op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de behandeling van demonstranten die zijn opgepakt in relatie tot de protesten in Al Hoceima en de regio. Op 5 oktober jl. vroeg ook de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie al aandacht hiervoor bij de Marokkaanse Minister van Justitie.
De toekomst van de vestiging Siemens in Hengelo (Overijssel) |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «laatste hoop weg: locatie Hengelo niet door onder Siemens-vlag», waarin verslag gedaan wordt van een grote personeelsbijeenkomst van Siemens Hengelo waarop de baas van de olie- en gasdivisie van Siemens duidelijk heeft gemaakt dat de vestiging van Siemens in Hengelo niet open zal blijven als Siemens-vestiging?1
Ja.
Heeft u overleg gehad met Siemens in Duitsland? Is Siemens Duitsland gevoelig gebleken voor uw argumenten om de vestiging open te houden of ten minste de banen te behouden?
Ja. Het Ministerie van EZK en ook ikzelf hebben geregeld overleg met de directies van Siemens AG en Siemens NL. Uit dit overleg is gebleken dat Siemens zich wil inzetten voor het behouden van de banen, Siemens voelt zich verantwoordelijk voor het personeel. Siemens AG stelt alles in het werk om de gevolgen voor het personeel zo beperkt mogelijk te houden.
Op welke wijze zet u zich steeds maximaal in om het bedrijf onder een andere naam te behouden? Welke vorderingen zijn daarbij gemaakt?
De directie van Siemens is in gesprek met diverse belangstellenden over verschillende scenario’s. Waar nodig en mogelijk ondersteunt de overheid daarbij. In het belang van dit proces is het niet mogelijk daar verdere mededelingen over te doen.
Klopt het bericht dat er belangstelling is voor een overname door een of meerdere (andere) partijen en hier over maximaal zes weken meer duidelijkheid komt? Zo nee, binnen welke termijn kan de Kamer dan nadere berichten verwachten?
Ja, het klopt dat er concrete, serieuze belangstelling is voor een overname door twee verschillende partijen. Deze partijen zijn actief in industriële groeimarkten. Partijen streven ernaar op korte termijn overeenstemming te bereiken. Zie het antwoord op vraag 3. Overigens spreken wij elkaar hierover ook tijdens het AO Bedrijfslevenbeleid op 7 februari.
Is deze belangstelling voor het geheel van de vestiging (in huidige opzet) of voor een gedeelte?
De inzet van betrokken partijen is om de werkgelegenheid in de regio zoveel als mogelijk in stand te houden en de activiteiten te behouden.
Kunt u deze schriftelijke vragen een voor een en uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
De aanstaande sluiting van Siemens Hengelo |
|
Maarten Hijink |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe effectief vindt u de «stille diplomatie» die u tijdens het mondelinge vragenuur van 21 november 2017 toezegde te zullen bedrijven nu blijkt dat de Siemens-vestiging in Hengelo gaat sluiten?1
Op dit moment vinden nog gesprekken plaats over verschillende mogelijkheden en scenario’s. Het is dus nog te vroeg om een oordeel over de effectiviteit daarvan te vellen.
Kunt u een overzicht geven van wat u heeft gedaan om Siemens te bewegen de vestiging open te houden? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is om de mogelijkheden te onderzoeken om werkgelegenheid en activiteiten van Siemens in Hengelo te behouden. Daarom volg ik de ontwikkelingen op de voet. Ik sta in nauw contact met de directie van Siemens Nederland. Ik heb daarnaast de Raad van Bestuur van Siemens AG om opheldering gevraagd en om medewerking voor behoud van werkgelegenheid. Naar aanleiding van het antwoord heb ik gesprekken gevoerd – ook zeer recent – met Siemens AG over de vervolgstappen die zij overwegen. Daarnaast worden regelmatig gesprekken gevoerd met de gemeente Hengelo, provincie Overijssel en Siemens Hengelo over de situatie en de mogelijkheden die er zijn om de vestiging open te houden. Daarbij worden verschillende mogelijkheden voor behoud van de hoogwaardige technische werkgelegenheid voor de regio Hengelo actief bekeken. Zodra er een zinvolle rol is voor de overheid ben ik bereid die te vervullen binnen de mogelijkheden die ik heb.
Hoe verklaart u dat deze vestiging sluit ondanks dat de vestiging voldoende orders heeft en recent nog een grote order kreeg?
Zoals u in het nieuws kunt vernemen gaat het om een divisie die te maken heeft met een krimpende markt. Het is de visie van Siemens AG voor het voortbestaan van de divisie van belang dat de werkzaamheden worden gecentraliseerd. Dat besluit is genomen met het oog op de lange termijn positie van Siemens AG en staat los van de goede orderportefeuille van Siemens Hengelo.
Welke investeringen hebben de rijksoverheid en medeoverheden gedaan in bijvoorbeeld infrastructuur om Siemens in Hengelo te faciliteren?
De afgelopen jaren is door de overheden (provincie Overijssel, gemeente Hengelo, regio Twente, Rijk, Europa), ROC van Twente en private partijen geïnvesteerd om in het gebied rond het station van Hengelo een aantrekkelijke stedelijke omgeving te creëren. Overheden hebben 134 miljoen euro geïnvesteerd in het gebied om wonen, werken, recreëren, warmtevoorziening, naar school gaan en nieuwe vormen van maakindustrie mogelijk te maken. Als onderdeel van de gebiedsontwikkeling is in Hart van Zuid een aantal voorzieningen gerealiseerd waar ook Siemens gebruik van maakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om een nieuwe verbinding van het centrum naar de A35, warmte- en gasleidingen en het verbeteren van de binnenhaven van Hengelo. Mede vanwege de gedane investeringen heeft de regio een goede uitgangspositie om werkgelegenheid op peil te houden, ook in geval van sluiting Siemens Hengelo.
Welke mogelijkheden zijn er om deze investeringen in de Siemens-fabriek te verhalen op Siemens? Bent u bereid deze kosten te verhalen op Siemens indien de investeringen met het sluiten van de fabriek nutteloos blijken? Zo nee, waarom niet?
De investeringen zijn in de gebiedsontwikkeling gedaan. Ze zijn niet uitsluitend voor Siemens aangelegd, want ook andere bedrijven maken er gebruik van.
Gaat u met medewerkers van Siemens Hengelo in gesprek naar aanleiding van de brief van FNV Metaal? Zo nee, waarom niet?2
Met het doel om werkgelegenheid te behouden op de locatie in Hengelo verkent de directie van Siemens twee serieuze opties. Ik sta hierover in nauw contact met Siemens AG en Siemens NL en andere betrokken partijen waaronder de provincie en gemeente Hengelo. Ik heb begrip voor de onzekere situatie waarin de werknemers van Siemens Hengelo zich bevinden en voor de onzekerheid over het behoud van banen. Ik zet me daarom in voor het behoud van zoveel mogelijk banen, binnen de rol die de overheid hierin heeft. Ik heb de vakbondsleden op dit moment weinig nieuws te melden en vind dat het door FNV Metaal voorgestelde gesprek daarom geen toegevoegde waarde heeft.
Wat gaat u nu doen om de werkgelegenheid in Hengelo te behouden? Gaat u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2. Dit is de informatie die ik op dit moment aan de Kamer kan geven.
Achterstanden bij de digitalisering van de rechtspraak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Digitale rechtspraak kost kapitalen extra» en met de Voortgangsrapportage programma Kwaliteit en Innovatie van de Raad voor de rechtspraak?1 2
Ja.
Hoeveel tijd gaat de digitalisering van de rechtspraak meer kosten dan oorspronkelijk was gepland en op welke onderdelen van de rechtspraak is een overschrijding van toepassing? Wat zijn hiervan de gevolgen voor een meer toegankelijke, snelle en begrijpelijke geschillenbeslechting voor burgers?
Hoeveel extra tijd met de digitalisering gemoeid is, kan niet in het algemeen worden aangegeven en verschilt per proceduresoort. Aanvankelijk is ervan uitgegaan dat de implementatie in 2020 voltooid zou zijn. Op dit moment is niet te zeggen hoeveel tijd extra nodig zal zijn voor de digitalisering helemaal is geïmplementeerd. Voor de asiel- en bewaringszaken waarvoor de wetgeving op 12 juni 2017 in werking is getreden, is de vertraging beperkt tot ongeveer één jaar.3 Voor de civiele handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging is de wetgeving op 1 september 2017 in werking getreden voor zaken bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland en streeft de Raad voor de rechtspraak (de Raad) naar landelijke inwerkingtreding eind 2018.
In lijn met de oorspronkelijke planning vindt de communicatie met curatoren in faillissementen sinds 2015 grotendeels digitaal plaats. In november 2017, ongeveer anderhalf jaar later dan verwacht, is in alle rechtbanken digitaal toezicht in bewindszaken mogelijk geworden. Sinds 2014 worden vrijwel alle enkelvoudige strafzaken digitaal aangebracht. Het digitaal aanbrengen van strafzaken voor de meervoudige kamer kan reeds op beperkte schaal. Landelijke implementatie zal naar verwachting in 2018 plaats vinden. Zoals de Raad in de eigen voortgangsrapportage KEI heeft gemeld, ligt de komende twee jaar de prioriteit bij civiele handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging, vreemdelingen regulier en de Wet Schuldsanering Natuurlijk Personen.4
De Raad werkt aan een heroriëntatie op het vervolg van de digitalisering. Op basis daarvan zullen vervolgstappen worden bepaald. Dat betekent, zoals in de rapportage van de Raad voor de rechtspraak gemeld, in ieder geval een verdere vertraging voor de nog volgende releases, zoals kanton, hoger beroep en bestuursrecht regulier. Aan de hand van deze heroriëntatie verwacht ik meer zicht te hebben op hoeveel tijd er extra nodig zal zijn.
De vertraging betekent tevens dat de doelen van de KEI-wetgeving, zoals vereenvoudiging en versnelling van de procedure en vergroten van de toegankelijkheid van de rechtspraak, deels pas later kunnen worden gerealiseerd.
Hoe vaak is al eerder sprake geweest van een herziening van de planning van het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) en de financiering daarvan? Wat was de kern van die herzieningen?
Het is belangrijk dat waar nodig in een programma zoals KEI kan worden bijgestuurd. Dat is ook regelmatig gebeurd. De Raad heeft dit op de eigen website gecommuniceerd met een tijdlijn voor implementatie die regelmatig is geactualiseerd. In eerste instantie is de planning afgestemd op de benodigde wetgeving. De wetgeving is uiteindelijk een jaar later dan gepland, juli 2016, in het Staatsblad gepubliceerd.5 Over grotere herzieningen van de planning met gevolgen voor de ketenpartijen is uw Kamer (onder meer) geïnformeerd bij brieven van 18 februari 2016, 29 november 2016 en 15 mei 2017.6 De herzieningen hielden verband met een andere volgorde van implementatie, gereedheid van de systemen en de zorgvuldigheid van de implementatie. Voor de financiering van KEI is aanvankelijk uitgegaan van een globale eerste schatting van de kosten in 2013. Die is eind 2014 geactualiseerd met een business-case. Met extra middelen beschikbaar gekomen bij het Prijsakkoord 2014–2016, bij nota van wijziging bij de begroting 2016, en bij het Prijsakkoord 2017–2019 zijn de toegenomen kosten toen gedekt.7
Deelt u de analyse van de Raad voor de rechtspraak als het gaat om de oorzaken voor de opgelopen vertraging? Zo nee, waarom niet en wat zijn volgens u dan wel de oorzaken?
De Raad heeft als verantwoordelijk opdrachtgever onderzoek laten doen naar de oorzaken van de vertraging en heeft dit in de voortgangsrapportage toegelicht.8 De Raad noemt als hoofdoorzaak een incomplete en te optimistische inschatting van de omvang van het werkpakket in 2014, bestaande uit vier factoren:
Daarnaast zijn de productiviteit van de IT-voortbrenging lager en de kosten per medewerker hoger dan verwacht. Ik beschik niet over feitelijke informatie die op andere oorzaken wijst. Mochten aan hand van de heroriëntatie op de digitalisering andere oorzaken aan het licht komen, dan zal ik uw Kamer daarover informeren.
Ziet u naast de door de Raad voor de rechtspraak genoemde oorzaken voor de vertraging nog andere oorzaken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de oplossingen die de Raad voor de rechtspraak voor ogen heeft de problemen met de digitalisering van de rechtspraak afdoende kunnen wegnemen? Zo nee, waarom niet en aan welke (extra) oplossingen denkt u dan wel?
De Raad heeft een kerngroep ingericht die adviseert over de verdere vormgeving van de digitalisering. Ik zal me nader laten informeren over de wijze waarop de Raad de governance wil inrichten van de verdere aanpak van de digitalisering en de overige maatregelen die de Raad ter invulling van zijn wettelijke taak zal treffen. De Raad heeft ook al een aantal maatregelen getroffen om de IT-voortbrenging en sturing ingrijpend te verbeteren. Belangrijk daarin is dat vanaf begin dit jaar alle aspecten van de informatievoorziening (o.a. ICT ontwikkeling en beheer) zijn samengebracht in een integrale InformatieVoorzieningsOrganisatie (IVO). Versnippering als gevolg van verschillende programma’s en verantwoordelijkheden wordt daarmee voorkomen. De leidinggevende van deze organisatie is de ambtelijk CIO die rechtstreeks aan de Raad rapporteert.
Ik verwacht in het voorjaar een eerste oordeel te kunnen geven over de verdere vormgeving van de digitalisering. Daarbij neem ik als uitgangspunt dat de digitalisering van de rechtspraak een onontkoombare ontwikkeling is, die maatschappelijk zeer gewenst is en die adequaat en tegen aanvaardbare kosten moet worden gerealiseerd.
Kunnen de extra voorziene kosten voor de digitalisering van de rechtspraak betekenen dat u uw bijdrage aan de financiering van de rechtspraak moet verhogen? Zo ja, aan welke bedragen denkt u? Zo nee, waarom niet?
De vertraging leidt naar verwachting tot extra kosten en een latere realisatie van de beoogde besparingen. Dit kan voor het jaar 2018 naar verwachting worden opgelost door de inzet van reserves. Gelet op de wettelijke positionering van de Raad voor de rechtspraak ligt de primaire verantwoordelijkheid voor een oplossing voor de langere termijn bij de rechtspraak zelf. Ik ben daarover in gesprek met de Rechtspraak. Ik verwacht na de heroriëntatie van de Raad in het voorjaar meer zicht te hebben op de implementatie van KEI op de langere termijn en de daarmee verband houdende financiële situatie van de rechtspraak. Zoals toegezegd in mijn brief van 30 januari 2018 zal ik uw Kamer hierover nader informeren.9
Mogelijke arrestatiebevelen tegen Nederlandse Marokkanen |
|
Sadet Karabulut |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse Marokkanen betrokken bij rechtszaak protestbeweging Rif»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Marokkaanse Openbaar Ministerie overweegt om tegen ten minste vier Nederlandse Marokkanen die betrokken waren bij de Rif protesten in Marokko arrestatiebevelen uit te vaardigen? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse ambassade in Rabat heeft naar aanleiding van de berichten in de media navraag gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten, die aangaven dat er geen sprake zou zijn van arrestatiebevelen, maar dat het zou gaan om oproepen om te getuigen.
Deelt u de grote zorgen van Amnesty International over het optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen vreedzame demonstranten in de Rif, die ten onrechte opgesloten zijn?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 januari 2018 in reactie op de gewijzigde motie van het lid Karabulut met betrekking tot de demonstranten die zijn opgepakt in het noordelijke Rif-gebied, wordt de behandeling van gearresteerde en vervolgde demonstranten en journalisten nauw gevolgd door de Nederlandse, EU en andere gelijkgezinde ambassades in Rabat. De voormalige Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de behandeling van demonstranten die zijn opgepakt in relatie tot de protesten in Al Hoceima en de regio. Op 5 oktober jl. vroeg ook de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie al aandacht hiervoor bij de Marokkaanse Minister van Justitie.
Deelt u de mening dat onder de huidige omstandigheden, waarin er geen garantie op een eerlijk proces lijkt te zijn, uitlevering van demonstranten aan Marokko niet aan de orde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder 2 is aangegeven, zijn er geen aanwijzingen dat de Marokkaanse autoriteiten van plan zouden zijn om uitlevering te vragen van genoemde personen.
Het bericht dat farmaceut Pfizer stopt met onderzoek naar medicatie voor Parkinson en Alzheimer |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat farmaceut Pfizer stopt met onderzoek naar medicatie voor Parkinson en Alzheimer?1
Ja, ik heb begrepen dat Pfizer haar huidige neurowetenschappelijk onderzoekscentrum van Pfizer zal sluiten. Dit centrum werkte aan meerdere studies op het gebied van Parkinson en Alzheimer.
Ik heb van Pfizer begrepen dat neurowetenschappelijk onderzoek voor dit bedrijf belangrijk blijft. Pfizer heeft aangegeven een investeringsfonds op te richten voor het ondersteunen van nieuw neurowetenschappelijk onderzoek. Dit fonds kan gebruikt worden voor andere (kleinere) geneesmiddelbedrijven voor de ontwikkeling van nieuwe, kansrijke geneesmiddelen.
Wat vindt u ervan dat farmaceut Pfizer stopt met het onderzoek, terwijl wereldwijd het aantal patiënten toeneemt?2
Pfizer beslist over de eigen onderzoeksportfolio. Daar ga ik niet over.
In algemene zin kan ik wel aangeven dat het doen van onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe innovatieve geneesmiddelen een tijdrovende zaak is waar grote financiële belangen aan hangen. Bedrijven evalueren daarom of hun investering in onderzoek wel de goede kant opgaat.
Tijdens het geneesmiddelontwikkelproces vinden dergelijke evaluaties regelmatig plaats. Een resultaat kan dan zijn dat een bedrijf stopt met de onderzoekslijn of op een andere manier doorgaat met het werken aan een bepaalde aandoening en zo ruimte vrijmaakt om te investeren in zaken die naar verwachting meer resultaat opleveren.
Is u bekend wat de beweegredenen zijn van farmaceut Pfizer om te stoppen met het betreffende onderzoek?
De beweegredenen zijn door Pfizer weergegeven op hun website3. Ik beschik niet over andere informatie.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de beslissing van Pfizer om te stoppen met onderzoek voor de ontwikkeling van medicatie voor Parkinson en Alzheimer? Kunt u dit toelichten?
Het gevolg is dat Pfizer nu zelf geen onderzoek en ontwikkeling van geneesmiddelen doet op deze indicatie gebieden. Er zijn meerdere onderzoeksgroepen en bedrijven actief op dit thema. Vaak zijn nieuwe kleinere bedrijven succesvol om doorbraken te vinden. Als een klein bedrijf succesvol is in de eerste fase van het klinische onderzoek dan leert de ervaring dat het alsnog door Pfizer of een ander bedrijf worden opgekocht, waarna dit bedrijf de dure late fase van het klinisch onderzoek voor zijn rekening neemt. Het recente advies van de Raad van Volksgezondheid en Samenleving over de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen beschrijft deze gang van zaken. Ik heb dit advies op 16 november 2017 aan de Kamer gestuurd, tezamen met mijn reactie op het advies4. Andere bedrijven en onderzoeksgroepen blijven wel actief op onderzoek en ontwikkeling van geneesmiddelen op deze indicatie indicatie gebieden.
Kunt u een overzicht geven van farmaceuten die op dit moment nog wel bezig zijn met onderzoek naar Alzheimer en Parkinson medicatie?
Er zijn meerdere bedrijven zijn die onderzoekslijnen op het gebied van Alzheimer en Parkinson medicatie hebben. Voor een overzicht van studies die wereldwijd gedaan worden verwijs ik u naar https://clinicaltrials.gov/.
Wat vindt u ervan dat we in Nederland voor onze medicijnontwikkeling afhankelijk zijn van de prioriteiten van de farmaceutische industrie?
De industrie heeft ons vele goede geneesmiddelen opgeleverd en ik verwacht dat ook in de toekomst nog vele goede geneesmiddelen ontwikkeld worden en voor Nederlandse patiënten beschikbaar komen.
Het is een internationale competitieve industrie. Als er één bedrijf niet in slaagt om een goed geneesmiddel te ontwikkelen, kan een ander daar soms wel in slagen. Dat Pfizer nu stopt met eigen onderzoekslijnen op het gebied van Alzheimer en Parkinson, betekent niet dat al het onderzoek naar de behandeling van deze complexe ziektes stil ligt.
Het is ook niet alleen de farmaceutische industrie die bijdraagt aan geneesmiddelen ontwikkeling. Bij geneesmiddelenontwikkeling is er sprake van een complexe publiek-private agendering, samenwerking en financiering. Het is dus niet zo dat we als Nederland alleen maar afhankelijk zijn van de prioriteiten van de industrie.
Erkent u dat Pfizer aantoont dat farmaceuten slechts investeren in medicijnen, waarmee zoveel mogelijk winst gegenereerd kan worden? Wat vindt u hiervan?
Door de hoge prevalentie en de hoge ziektelast zijn Alzheimer en Parkinson ziektes waarvoor farmaceuten in principe winstgevend kunnen produceren. Maar dan is wel een goed en werkzaam middel nodig. De beslissing van Pfizer toont in ieder geval aan dat het erg moeilijk is om een dergelijk goed geneesmiddel te ontwikkelen en dat lang niet iedere onderzoekslijn tot succes leidt.
Deelt u de mening dat de prioriteiten voor medicijnontwikkeling niet langer moeten worden gesteld door de industrie, maar moeten worden vastgesteld op basis van maatschappelijke toegevoegde waarde, via een onafhankelijk nationaal fonds voor geneneesmiddelenonderzoek? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik hierboven heb aangegeven deel ik uw mening niet dat de prioriteiten voor medicijnontwikkeling uitsluitend door de industrie worden vastgesteld. Wel ben ik met u van mening dat de maatschappelijke toegevoegde waarde van nieuwe geneesmiddelen belangrijk is.
Een onafhankelijk nationaal fonds geneesmiddelenonderzoek oprichten om zelf geneesmiddelen te laten ontwikkelen en naar de markt te laten brengen zal ik niet gaan doen. Nederland draagt bij aan onderzoek dat ten goede komt aan de ontwikkeling van geneesmiddelen. Hier zal ik op blijven inzetten, ook in Europees verband. In mijn reactie op de initiatiefnota «big pharma niet gezond», die ik heb toegezegd om voor 1 april 2018 naar uw kamer te sturen, zal ik op dit onderwerp terugkomen.
Het ontwikkelen van een nieuw innovatief geneesmiddel is complex, kostbaar (al snel meerdere honderden miljoenen euro’s) en risicovol.
Zoals ik ook in mijn reactie op het al eerder genoemde advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving heb geschreven zal ik met zowel publiek als private partijen, die alternatieve manieren van geneesmiddelenontwikkeling verkennen, de dialoog blijven zoeken om samen met hen belangrijke geneesmiddelen sneller bij de patiënt te laten komen tegen een maatschappelijk aanvaardbare prijs.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een onafhankelijk nationaal fonds geneesmiddelenonderzoek komt en op welke termijn ziet u dit gerealiseerd? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat onderzoek naar Parkinson en Alzheimer medicatie stagneert? Kunt u dit toelichten?
Zoals hierboven toegelicht verwacht ik niet dat het wereldwijde onderzoek naar medicatie voor Parkinson en Alzheimer zal stagneren. Er zijn andere farmaceuten die investeren in onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen voor deze aandoeningen. En voor beide aandoeningen vindt ook binnen Nederland wetenschappelijk onderzoek plaats, die een bijdrage kunnen hebben in de kennis om uiteindelijk een succesvolle behandeling te krijgen voor deze complexe ziektes.
Het bericht ‘NAM waarschuwt voor aardbevingen in Overijssel’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM waarschuwt voor aardbevingen in Overijssel»?1
Ja.
Heeft er een informatiebijeenkomst in Hardenberg plaatsgevonden over het nieuwe gaswinningsplan? Zo nee, waarom niet?
Voor de behandeling van een vergunningsaanvraag voor mijnbouwactiviteiten hecht ik aan een open en transparante communicatie met de omgeving. Informatieavonden zijn een belangrijk onderdeel hiervan. In Hardenberg heeft nog geen informatiebijeenkomst plaatsgevonden over het nieuwe winningsplan, omdat de procedure nog niet in deze fase is. Er is namelijk nog geen ontwerpinstemmingsbesluit voor het winningsplan. Aan dit ontwerpinstemmingsbesluit gaat een zorgvuldige traject vooraf waarin ik meerdere adviseurs betrek – waaronder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de decentrale overheden. Momenteel heb ik nog adviesvragen uitstaan bij Tcbb en bij de gemeente, provincie en het waterschap. Daarna vraag ik nog advies aan de Mijnraad, voordat ik een ontwerpinstemmingsbesluit opstel.
Naar verwachting kan ik het ontwerpinstemmingsbesluit voor de gaswinning in Hardenberg voor de zomer van 2018 publiceren. Het ontwerpinstemmingsbesluit wordt vervolgens zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze zes weken wordt in Hardenberg een informatiebijeenkomst gehouden, die het karakter heeft van een open inloopavond. Tijdens deze informatiebijeenkomst kan iedereen informatie krijgen over de plannen rondom de gaswinning, over de wijze waarop het ministerie heeft getoetst aan de veiligheid en de bodembeweging en hoe de verdere procedure er uitziet. Op deze avond is ook gelegenheid om zienswijzen in te dienen. Op een dergelijke informatieavond zijn medewerkers van mijn ministerie, TNO, het mijnbouwbedrijf en zo mogelijk ook het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aanwezig om in gesprek te gaan met de bezoekers en om hun vragen te beantwoorden.
Wat was de reden dat de informatiebijeenkomst over de winningsplannen in Hardenberg gepland destijds afgelast was?
Het is mij onbekend over welke informatiebijeenkomst het hier gaat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het organiseren van een informatiebijeenkomst nog niet aan de orde. Er zijn ook geen andere overleggen over het winningsplan die ik afgelast heb.
Hoe kan het dat de gemeente Hardenberg aangeeft dat zij niet op de hoogte was van dit nieuwe winningsplan en dat de gemeente niet in een vroeger stadium betrokken bij dit proces? Hoe kan het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aangeeft te willen gaan fracken, terwijl de gemeenteraad Hardenberg heeft uitgeroepen tot frackingvrije gemeente?
Op 10 oktober 2017 heeft NAM een geactualiseerd winningsplan ingediend voor de sinds 1987 bestaande gaswinning Hardenberg. Conform de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet vraag ik op dit winningsplan advies aan SodM en aan de betrokken gemeente, provincie en waterschap. Verder vraag ik ook advies aan de Tcbb en de Mijnraad. De volgorde waarin een adviseur om advies gevraagd wordt, is tussen eind 2016 en begin 2017 onderwerp van overleg geweest met de adviseurs. De decentrale overheden hebben destijds aangegeven graag over het advies van SodM te beschikken, en zo mogelijk ook al over het advies van de Tcbb, alvorens zij hun advies kunnen uitbrengen.
Om deze reden is ook voor het winningsplan Hardenberg eerst advies gevraagd aan SodM en daarna pas aan de decentrale overheden. Het adviesverzoek op het winningsplan Hardenberg is op 4 januari 2018 aan de decentrale overheden gestuurd.
Het winningsplan Hardenberg bevat inderdaad het voornemen van NAM om hydraulisch stimulatie (fracken) uit te voeren. Hydraulisch stimuleren is een techniek die op zeer uiteenlopende manieren uitgevoerd kan worden. De manier waarop het wordt ingezet bij schaliegaswinning verschilt op cruciale punten van de in Nederland reguliere stimulatiewerkzaamheden (die al sinds de jaren ’50 worden toegepast). De belangrijkste verschillen zijn dat reguliere stimulatiewerkzaamheden (zoals bij Hardenberg) voor wat betreft het te injecteren volume, de gehanteerde druk en de kwantiteit vele malen kleiner zijn dan de frackwerkzaamheden die worden toegepast bij schaliegaswinning. Daarbij concludeert SodM in haar inventarisatierapport (Kamerstuk 32 849, nr. 46) van maart 2016 dat, voor zover SodM bekend, er als gevolg van al deze werkzaamheden geen nadelige gevolgen voor mens en milieu zijn opgetreden. De toezichthouder concludeert verder dat de toepassing van hydraulisch stimuleren ten behoeve van conventionele gaswinning op een verantwoorde manier kan plaatsvinden. Toestemming om hydraulisch te stimuleren is onderdeel van een eventueel instemmingsbesluit bij het winningsplan.
Krijgen de provincie, de gemeente en het waterschap alsnog de gelegenheid om een advies te geven, zoals afgesproken is met de invoering van de nieuwe Mijnbouwwet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze worden de fracking-chemicaliën en het afvalwater opgevangen en afgevoerd zodat beide niet in het milieu terechtkomen? Als de gebruikte chemicaliën naar een verwerkingsbedrijf worden afgevoerd, in welk bedrijf is dat in het verleden verwerkt?
Zoals eerder aangegeven bevindt het winningsplan Hardenberg zich in de eerste fase van de procedure om te komen tot een instemmingsbesluit. Er is dus nog geen sprake van een winningsplan waar ik mee heb ingestemd. Ik kan aan mijn instemming ook voorwaarden verbinden, zoals aan de manier waarop chemicaliën dienen te worden opgeslagen.
In het door NAM ingediende winningsplan is opgenomen dat de voorraadvaten met chemicaliën op locatie geplaatst worden in aparte lekbakken en dat de locatie voorzien is van een vloeistofdichte vloer en een systeem om vloeistoffen en hemelwater op te vangen. Hierdoor kan stimulatievloeistof de locatie niet ongecontroleerd verlaten. Tevens staat er in het winningsplan dat na de stimulatie de stimulatievloeistof wordt teruggeproduceerd via een tijdelijke productie-installatie. De vloeistof en chemicaliën worden opgevangen in gesloten tanks waarna de tanks worden afgevoerd naar erkende verwerkers. Ik maak de gehele tekst van het winningsplan openbaar op het moment dat het ontwerpinstemmingsbesluit ter inzage ligt.
Wat is de stand van zaken in het conflict tussen de NAM en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over de overschrijding van de gaswinning in Hardenberg?
SodM heeft in augustus 2017 een voorgenomen last onder dwangsom aan NAM aangekondigd voor de gaswinning Hardenberg-Oost. SodM stelt dat er meer geproduceerd is dan toegestaan in de vigerende winningsplan. NAM heeft inmiddels een zienswijze ingediend waarin het betwist dat het teveel gas heeft geproduceerd. De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft mij laten weten dat hij van plan is medio februari 2018 een beslissing te nemen op over de voorgenomen last onder dwangsom Hardenberg-Oost.
Geldt voor Overijssel de omgekeerde bewijslast, zoals in Groningen? Zo nee, waarom is dat onderscheid er?
Nee, het bewijsvermoeden geldt alleen voor fysieke schade aan gebouwen en werken die redelijkerwijs toegeschreven kunnen worden aan bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. Dit geldt dus niet voor gaswinning onder Overijssel.
Het bewijsvermoeden is een wettelijke afwijking van de hoofdregel dat degene die stelt ook het bewijs moet leveren. De Raad van State heeft in 2015 geadviseerd dat voor deze wettelijke uitzondering een dragende motivering en heldere afbakening nodig zijn. Voor een bewijsvermoeden moet vaststaan dat van een groot aantal gelijksoortige schadegevallen verreweg het grootste deel aan een bepaalde oorzaak toegeschreven kan worden (zoals bodembeweging als gevolg van gaswinning). Het aantal schadegevallen in Groningen en de gelijksoortigheid hiervan zijn de reden voor het wettelijke bewijsvermoeden. Bij de gaswinning uit kleine velden (zoals die in Overijssel) doen zich geen vergelijkbare problemen op dezelfde schaal voor. Het wettelijke bewijsvermoeden geldt hier dus niet.
Wanneer er echter als gevolg van een mijnbouwactiviteiten toch schade optreedt, zal het mijnbouwbedrijf deze schade gewoon moeten vergoeden. Hierop zijn de reguliere regels ten aanzien van bewijsverdeling van toepassing.
Bent u bereid een nulmeting te laten uitvoeren voor alle gebouwen in het omringende gebied als de gaswinning doorgaat? Hoe kijkt u aan tegen een schadefonds en een onafhankelijke schaderegeling voor de gaswinning in Overijssel?
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens het plenaire debat Groningen van 11 juli 2017 in de Tweede Kamer de toezegging gedaan dat bij nieuwe of gewijzigde winningsplannen een representatieve nulmeting het uitgangspunt is. Dit betekent dat er een zorgvuldig gekozen representatieve selectie wordt gemaakt van voor bodembeweging gevoelige gebouwen. Bij deze representatieve selectie wordt een nulmeting gedaan. Bij het maken van de selectie kan onder andere de leeftijd, de bouwkundige constructie van een bouwwerk evenals de status van gemeentelijk of Rijksmonument een rol spelen. De representativiteit is gelegen in het feit dat de meetresultaten ook bruikbaar dienen te zijn voor het beter kunnen vaststellen van eventuele mijnbouwschade gedurende de gaswinning aan bouwwerken in het invloedsgebied waarbij geen bouwkundige vooropname heeft plaatsgevonden.
Daarnaast verkent de Tcbb momenteel op mijn verzoek de optie om voor heel Nederland te komen tot een generieke, landelijke aanpak voor een onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade, met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt, tegen de achtergrond van het onlangs vastgestelde schadeprotocol Groningen. De Tcbb zal mij waarschijnlijk nog eind februari 2018 hierover adviseren. Ik vind het van belang dat er – ook voor de kleine gasvelden – duidelijkheid komt over de schadebeoordeling en -afhandeling.
Het bericht ‘Verbod op spieringvisserij in IJsselmeer’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verbod op spieringvisserij in IJsselmeer»?1
Ja.
Klopt het dat vissers al sinds 2012 niet meer op spiering mogen vissen in het IJsselmeer?
Nee, vissers mogen sinds 2009 niet meer op spiering vissen op het IJsselmeer. Er is sinds 2009 ofwel geen vrijstelling van het verbod verleend, danwel geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna: WNB-vergunning) aan de vissers verleend, waardoor geen gebruik van de vrijstelling van het verbod gemaakt kon worden.
Op basis van welke onderdelen van de Wet natuurbescherming en de Visserijwet is besloten dat een totaalverbod op de vangst van spiering is afgegeven?
Op grond van artikel 29, eerste lid, onderdelen a en b, van de Uitvoeringsregeling visserij mag gedurende de daarin vastgestelde periode niet gevist worden op het IJsselmeer met de grote fuik en de schietfuik binnenvisserij. Bovendien is het op grond van artikel 4, derde lid, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, verboden aalfuiken te gebruiken met een maaswijdte kleiner dan in het artikel genoemde aantal millimeters. Deze verboden zijn gebaseerd op artikel 16, eerste lid, van de Visserijwet 1963, op basis waarvan de Minister regels kan stellen ten aanzien van het vissen in binnenwateren in het belang van de visserij in die wateren. De doelmatigheid is daar onderdeel van. De Minister heeft de mogelijkheid om een vrijstelling te verlenen van het verbod op spieringvisserij gedurende een jaarlijks vast te stellen periode. Het betreft een discretionaire bevoegdheid, waarvan alleen gebruik gemaakt wordt indien spieringvisserij verantwoord is. De periode waarin de spieringvisserij kan plaatsvinden, wordt dan bepaald door het «proefvissen». Voor het proefvissen kunnen vissers een ontheffing aanvragen bij de Minister cf. artikel 11 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985. Voor het vissen op spiering hebben vissers eveneens een WNB-vergunning nodig op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. Voor deze visserij wordt uitsluitend een vergunning verleend indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat de visserij de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten (artikel 2.8, derde lid van de Wet natuurbescherming).
Bent u bekend met het rapport uit 2013 dat in het artikel wordt aangehaald? Zo ja, klopt de bewering uit het artikel dat er geen opvolging gegeven is aan de uitkomsten van dit rapport?
Het rapport uit 2013 (Imares, C177/13, 28 november 2013) is door mijn ministerie aan de producentenorganisatie IJsselmeer, de koepel van de IJsselmeervissers, toegezonden op 28 november 2013. Dit met als doel dat de de ondernemers in kwestie met het oog op eventuele investeringsbeslissingen rekening kunnen houden met de bevindingen in dit rapport. In het rapport werd geadviseerd de visserij in de jaren 2014 en 2015 onder de Visserijwet 1963 niet toe te staan en tevens werd geconcludeerd dat bij de geldende instandhoudingsdoelstellingen voor de visetende watervogels onder de toenmalige Natuurbeschermingswet een vergunningsaanvraag niet voldoende onderbouwd kon worden. Deze conclusie is opnieuw bevestigd in een nieuw rapport, genaamd «Ontwikkeling spieringstand», dat door Wageningen Marine Research (WMR) in december 2017 is opgesteld (rapport C101/17). Het rapport is bijgevoegd.
Tevens heeft Imares in het rapport uit 2013 geconcludeerd dat, om de dynamiek in het spieringbestand goed te kunnen beschrijven, er een ecosysteemmodel nodig is, waarvoor destijds geconcludeerd werd dat de beschikbare gegevens niet toereikend waren. Ik verwijs hierbij tevens naar de antwoorden die op 20 maart 2017 aan uw Kamer zijn gezonden (Aanhangsel van de Handelingen 2016/17, nr. 1553, 4 april 2017). Daarin is aangegeven dat een onderzoek met een meer pragmatische benadering in voorbereiding was. Dit is het hierboven genoemde rapport C101/17.
Is bekend hoeveel spiering zich op dit moment in het IJsselmeer bevindt?
Ik verwijs hiervoor naar hoofdstuk 4 uit bovengenoemd rapport «Ontwikkeling spieringstand», waarin de trends in biomassa spiering sinds 1966 (figuur 4–1, kg/ha) en in aantallen (figuur 4–2, aantal/ha) sinds 1989, is weergegeven.
In het IJsselmeer fluctueerde de biomassa in de periode 1966 tot en met 1991 tussen 15 kg/ha en 100 kg/ha en in de periode 1992 tot en met heden tussen de 5 kg/ha en 20 kg/ha. In aantallen was de stand van 1989 tot en met 1991 ca. 9.000/ha en van 1992 tot en met heden varieert dit tussen 6.000/ha tot nagenoeg geen. Hieruit blijkt dat de hoeveelheid spiering vóór 1992 is beduidend meer is dan in de periode ná 1992. WMR noemt als mogelijke oorzaken de afname in aanvoer van nutriënten, een stijgende watertemperatuur, en helderder water. Het is onbekend, mede vanwege deze ecologische verschuivingen, wat de normale omvang van het spieringbestand in het IJsselmeer en Markermeer zou moeten zijn. Op het Markermeer is ook een afnemende trend van spiering zichtbaar, maar zijn de hoeveelheden en fluctuaties geringer.
Klopt het dat ook wanneer er veel spiering in het IJsselmeer zit, er niet op gevist mag worden?
Uit bovengenoemd rapport «Herziening Spieringadvisering»2 van WMR blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen onder Natura2000 niet worden gehaald. Daarin wordt gestelddat de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende visetende watervogels niet zijn bereikt en voor het visdiefje in het bijzonder het broedsucces nog onvoldoende is. Daarom is een afdoende onderbouwing van de aanvraag niet mogelijk is en wordt een vergunning door de provincies op dit moment niet verstrekt. Om op spiering te mogen vissen dient een visser over een Wnb-vergunning te beschikken en moet de vrijstelling onder de Visserijwet 1963 gepubliceerd zijn.
Voor het afgeven van een Wnb-vergunning geldt dat het vissen op spiering de instandhoudingsdoelstellingen onder Natura2000 niet in gevaar mag brengen. Wat betreft de vrijstelling onder de Visserijwet 1963 stelt WMR dat, naast de omvang van de spiering, ook gekeken moet worden naar meerjarige «robuustheid en veerkracht» van het visbestand.
Wat betreft de Visserijwet 1963 stelt het rapport dat het afwegingskader wetenschappelijk niet meer verantwoord is. Het oordeel is dat door de geringe omvang en veerkracht (periode waarin het bestand zich herstelt) het huidige afwegingskader niet meer toereikend is. Ik laat daartom naar de mogelijkheden van een nieuw afwegingskader onderzoek doen. Daarover zal ik de vissers dit jaar informeren. Daarnaast adviseert WMR om vanuit het «voorzorgsbeginsel» de visserij op de paaiende spiering niet meer toe te staan.
Kunt u inzicht geven in de populatie (en de gesteldheid hiervan) van visetende watervogels rondom het IJsselmeer (bijvoorbeeld op de eilanden De Kreupel en de Marker Wadden)?
Ik verwijs hiervoor naar de hoofdstukken 8 «Aantallen, trends en visconsumptie van visetende watervogels» en 9 «Visdieven IJsselmeer: aantallen en reproductie», uit het rapport C101/17. De aantallen aalscholvers en visdieven (broedvogels) zijn sinds de jaren tachtig toegenomen en vervolgens recentelijk weer licht gedaald. Sinds de jaren tachtig zijn de visetende watervogels fuut, nonnetje en zwarte stern in aantal afgenomen terwijl aalscholvers en stormmeeuwen in aantal toenamen. Fuut, zwarte stern en grote zaagbek komen in lagere aantallen voor dan het instandhoudingsdoel voor de Natura 2000-gebieden. Het broedsucces van visdieven bijvoorbeeld op de Kreupel, is te laag om de populatie in stand te houden.
Is bij u bekend hoeveel vissers nadelige effecten ondervinden van het verbod op de vangst van spiering?
Dit betreft in potentie 65 (van de ca. 70) vergunninghouders. De spieringvisserij mag, mits vrijstelling is verleend van het verbod (zie vraag 3), worden uitgeoefend door vissers die beschikking hebben over schietfuiken, grote fuiken en/of speciale spieringfuiken.
Is er de afgelopen tijd met de desbetreffende vissers gesproken over eventuele nadelige effecten en eventuele oplossingen?
Op 15 november 2017 is een informatiebijeenkomst voor alle vissers georganiseerd waar de conceptversie van het bovengenoemde rapport (C101/17) is toegelicht en de mogelijkheid is geboden commentaar en reacties toe te zenden aan WMR.
Hoe kijkt u aan tegen het standpunt van de vissers met betrekking tot het afkopen van rechten en materialen?
Ik verwijs hiervoor naar bijgevoegde brief aan uw Kamer van 13 juni 2014 (Aanhangsel van de Handelingen 2013/14, 29 664, nr. 120). Daarin is toegelicht waarom uitkoop met publieke middelen gelet op de staatssteunregels en het risico op precedentwerking momenteel onhaalbaar is.
Hierbij wil ik ook benadrukken dat deze visserij al sinds 2009 niet meer mogelijk is en vissers sinds 2013 ook konden veronderstellen dat deze visserij over langere periode niet meer toegestaan zou zijn.
Is reeds bekend wanneer u alternatieven voor spieringvisserij presenteert?
Hiervoor verwijs ik u naar de voornoemde aanbiedingsbrief van 19 december 2017 aan de betreffende vissers, waarin is aangegeven dat over een eventueel alternatief afwegingskader dit jaar nadere informatie zal volgen.
Het bericht ‘Duitsland vreest oprukkende zwijnenpest’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitsland vreest oprukkende zwijnenpest»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe ver de Afrikaanse varkenspest is opgerukt? Zijn er alleen uitbraken in Tsjechië en Polen of zijn ook in andere Europese landen uitbraken van de Afrikaanse varkenspest bekend?
Afrikaanse varkenspest komt sinds 2014 voor in de drie Baltische Staten en in Polen, zowel bij gehouden varkens als bij wilde zwijnen. In 2017 zijn ook besmette wilde zwijnen in Tsjechië aangetroffen. In Roemenië zijn in 2017 twee varkenshouderijen en in 2018 eveneens twee houderijen besmet verklaard. De ziekte komt ook voor in Wit Rusland, Oekraïne, Moldavië en de Russische Federatie. Afrikaanse varkenspest is al decennia aanwezig op Sardinië.
Kunt u aangeven of er in Duitsland (extra) hygiënemaatregelen genomen worden om uitbraak van de varkenspest in Duitsland te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen?
Er zijn door de Duitse overheid geen officiële hygiënemaatregelen ingesteld. Er zijn wel campagnes gericht op jagers en dierenartsen, met daarin de oproep alert te zijn.
Op de Europese high level-conferentie over de Afrikaanse varkenspest op 8 en 9 november 2017 hebben de verschillende EU-lidstaten het belang van internationale samenwerking onderstreept; heeft u al contact gehad met uw Duitse collega?2
Op de Landbouw- en Visserijraad in december jl. is de situatie besproken en is door diverse lidstaten, waaronder Nederland, steun betuigd aan een Deens voorstel voor meer onderzoek en intensivering van de samenwerking tussen lidstaten. Ook op bijeenkomsten van Chief Veterinary Officers van de Europese Unie en in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (Scopaff) wordt geregeld gesproken over de situatie, de aanpak, de handel en de communicatie. Daar worden ook ervaringen gedeeld en kennis uitgewisseld. Tijdens deze bijeenkomsten is nauw contact met alle lidstaten, waaronder ook Duitsland. De European Food Safety Authority (EFSA) publiceert op verzoek van de Europese Commissie geregeld analyses van de situatie en doet aanbevelingen voor de bestrijding.
Eurocommissaris Andriukaitis heeft op 10 januari jl. de ministers van Landbouw van de lidstaten van de Europese Unie verzocht om controles op het meebrengen van persoonlijke goederen door reizigers uit landen met uitbraken op te voeren. In Nederland wordt de controle van reizigers op het meenemen van riskante producten door de douane uitgevoerd, mede op basis van regelmatig door de NVWA uitgevoerde risicobeoordelingen van de dierziektesituatie wereldwijd.
Hoe groot schat u de kans in dat de varkenspest ook Nederland zal bereiken?
Volgens deskundigen is de kans op introductie vanuit de besmette lidstaten in Nederland op dit moment niet hoog. De huidige Europese regelgeving is er op gericht spreiding van de ziekte naar andere lidstaten te voorkomen. Het probleem van Afrikaanse varkenspest in de wilde zwijnenpopulaties is gelokaliseerd en het besmette gebied lijkt zich niet uit te breiden. Er zijn geen indicaties dat zonder menselijk handelen spreiding over lange afstanden plaatsvindt. Met hygiënemaatregelen, toegepast door varkenshouders, transporteurs en jagers, wordt de kans op introductie van virus in Nederland zo klein mogelijk gemaakt. Zie ook mijn antwoord op vraag 7 en 8.
Kunt u bevestigen dat een uitbraak van Afrikaanse varkenspest enorme gevolgen kan hebben voor varkensboeren en tot grote economische schade kan leiden, maar ook dat vanuit het oogpunt van dierenwelzijn een uitbraak drastische gevolgen kan hebben?
Dat kan ik bevestigen. De ziekte is bestrijdingsplichtig vanwege Europese regelgeving. De reden daarvoor is dat het een ernstige ziekte is bij varkens die met ernstige verschijnselen en aantasting van dierenwelzijn gepaard gaat en vaak leidt tot de dood van het besmette varken. Een uitbraak leidt tot veel economische schade, onder andere door de bestrijding en door handelsbeperkingen. In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) is Afrikaanse varkenspest aangewezen als besmettelijke dierziekte. De ziekte wordt door de Nederlandse overheid bestreden. In de draaiboeken van mijn ministerie en van de NVWA staan de maatregelen beschreven die worden genomen om de ziekte te bestrijden.
Is het gezien de grote rol van menselijk handelen bij de verspreiding van de Afrikaanse varkenspest noodzakelijk/gewenst om in Nederland nu al voorzorgsmaatregelen te nemen, zodat een uitbraak in Nederland voorkomen kan worden of op het moment van uitbraak zo snel mogelijk kan worden bestreden? Zo nee, waarom is dat niet noodzakelijk? Zo ja, welke maatregelen zijn dan gewenst?
In november 2017 heb ik richting uw Kamer aangegeven dat Nederland doet wat mogelijk is binnen de Europese regelgeving (Kamerstuk 21 501–32 nr. 1069). Er is strenge Europese regelgeving die moet voorkomen dat de ziekte door middel van transporten wordt verspreid. Het is bijvoorbeeld verboden om varkens uit de besmette gebieden te transporteren. Daarbovenop geldt in Nederland de verplichting van een extra reiniging en desinfectie op een erkende reinigings- en ontsmettingsplaats van vervoermiddelen die terugkeren uit landen met uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens. De NVWA voert daarop een administratieve controle uit.
Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen in EU-lidstaten is de sector opnieuw gewezen op de risico’s van transporten en op hun verantwoordelijkheid wat betreft het nemen van passende bio veiligheidsmaatregelen en op het verbod van het voederen van keukenafval aan varkens. Ook jagers zijn geïnformeerd over de risico's van jagen in besmette gebieden en op het belang van het nemen van hygiënemaatregelen. Ook vindt er monitoring van wilde zwijnen plaats.
De NVWA heeft waakvlamcontracten met bedrijven afgesloten om materiaal en menskracht te leveren bij de bestrijding. In het beleids- en uitvoeringsdraaiboek Afrikaanse varkenspest staan de beleidslijnen, de bestrijdingsmaatregelen en de uitvoering ervan in detail beschreven.
Is het noodzakelijk/gewenst in Nederland voorzorgsmaatregelen te nemen op het moment dat een uitbraak van Afrikaanse varkenspest in Duitsland is geconstateerd, zodat een uitbraak in Nederland voorkomen kan worden of op het moment van uitbraak zo snel mogelijk kan worden bestreden? Zo nee, waarom is dit niet noodzakelijk? Zo ja, welke maatregelen zijn dan gewenst?
Zie antwoord vraag 7.
Op de Europese bijeenkomst sprak onder andere Nederland steun uit voor het Deense voorstel om Afrikaanse varkenspest uit te roeien (inzetten op controles, maatregelen verdere verspreiding via vervoer tegen te gaan, bioveiligheidscampagnes in getroffen regio’s en meer onderzoek); kunt u aangeven hoe ver het staat het met de uitvoering van deze voorstellen? Wordt er al ingezet op controles? Zo ja, waar vinden deze controles plaats? Welke maatregelen zijn genomen om verdere verspreiding via vervoer tegen te gaan?
Eurocommissaris Andriukaitis heeft een overzicht gegeven van alle acties die de Europese Commissie tot nog toe heeft ondernomen om landen te ondersteunen bij de bestrijding van de ziekte. De maatregelen voor de bestrijding worden uitgevoerd door de overheden van besmette lidstaten, conform de Europese regelgeving. Zij nemen daarin hun verantwoordelijkheid: de maatregelen worden direct opgelegd, er wordt gecontroleerd en gecommuniceerd met lidstaten en de Europese Commissie. Bestrijding van de ziekte in wilde zwijnenpopulaties is echter moeilijk. Door de aanwezigheid van de ziekte in deze populaties lopen de varkenshouderijen in de besmette lidstaten een risico op besmetting vanuit die wilde zwijnen.
De Europese Commissie en de lidstaten zijn op dit moment de strategie voor bestrijding van Afrikaanse varkenspest aan het herzien, ervan uitgaande dat de ziekte in de wilde zwijnenpopulatie niet eenvoudig is uit te roeien en waarschijnlijk nog lang aanwezig zal zijn. Er wordt bij bijeenkomsten van de Europese Commissie en de lidstaten gewezen op het belang van het nemen van bioveiligheidsmaatregelen door varkenshouders, transporteurs en jagers, voor controles op vervoermiddelen en reizigers en voor communicatie met stakeholders en burgers om ze te wijzen op de risico’s van verspreiding door menselijk handelen. Dit handelen is vaak verantwoordelijk voor verspreiding, zeker over grote afstanden. Mensen kunnen dus veel doen om verspreiding van het virus te voorkomen.
Ik steun de initiatieven van de Europese Commissie voor de aanpak, maar ik onderken ook de problemen met de bestrijding ervan in de wilde zwijnen. Ik ondersteun ook het initiatief tot een evaluatie van de lange termijnstrategie en het Deense voorstel voor meer onderzoek en intensievere samenwerking.
In Nederland worden wilde zwijnen onderzocht op aanwezigheid van de ziekte, vindt een extra reiniging en desinfectie plaats van vrachtwagens plaats en worden de sectoren geïnformeerd. Op dit moment is er voor mij geen reden onze strategie wat betreft het voorkomen van introductie te wijzigen.
Bent u van mening dat de voorgestelde maatregelen snel genoeg worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 9.
Nu de Afrikaanse varkenspest verder op lijkt te rukken en in meer landen een uitbraak plaatsvindt, blijft u het Deense voorstel volgen of wijzigt u uw strategie?
Zie antwoord vraag 9.
Wilde zwijnen vormen een risico voor insleep en verspreiding van de Afrikaanse varkenspest en andere besmettelijke varkensziekten; bent u van mening dat het risicobeheer voor wilde zwijnen in Nederland moet worden aangescherpt, bijvoorbeeld in de vorm van het stringent handhaven van de nulstand voor de wilde zwijnenpopulaties in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Wilde zwijnen in Nederland vormen op dit moment geen groot risico, omdat er geen contact is met populaties in besmette landen. De verspreiding van de ziekte over grotere afstanden, zoals naar Tsjechië, is naar alle waarschijnlijkheid te wijten aan menselijk handelen. Jagers, veehouders en andere personen worden geregeld gewezen op de risico’s van het achterlaten van producten van varkens of wilde zwijnen afkomstig uit besmette landen in natuurgebieden in Nederland en ook op het verbod op het voeren van keukenafval aan varkens of wilde zwijnen. Ook worden ze gewezen op het belang van het nemen van passende hygiënemaatregelen. Het beheer van zwijnenpopulaties is de verantwoordelijkheid van de provincies.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Landbouw en- Visserijraad op 24 januari aanstaande beantwoorden?
Ja.
Het uitstel van de Nota Mobiele Communicatie |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in andere landen, zoals de Verenigde Staten, de verwachting is dat in bepaalde steden al in 2018 gebruik kan worden gemaakt van 5G?
Ik ben bekend met recente persberichten van onder meer AT&T en Verizon, waarin zij stellen in de loop van 2018 5G uit te rollen in een select aantal steden in de Verenigde Staten. De informatie die AT&T verstrekt is echter zodanig beperkt dat de berichtgeving moeilijk op waarde is te schatten.1 Verizon is duidelijker en stelt van plan te zijn om 5G-technologie in te zetten voor het leveren van breedbandinternet aan bewoners van drie tot vijf steden, als alternatief voor breedbandinternet over koper of kabel.2 Deze toepassing is vergelijkbaar met het huidige gebruik van de 3,5 GHz-band in bijvoorbeeld het buitengebied van Zeeland voor het leveren van breedbandinternet aan bewoners daar door middel van een zeer geavanceerde vorm van 4G.3 Verder zijn Zuid-Koreaanse mobiele telecomaanbieders van plan om demonstraties van 5G-technologie te tonen tijdens de Olympische Winterspelen van Pyeongchang.
In Nederland en andere EU-lidstaten wordt aan vergelijkbare initiatieven gewerkt rond EURO2020, terwijl Japan werkt aan initiatieven rond de Olympische Zomerspelen van 2020.
Deelt u de mening dat Nederland op dit punt absoluut niet achter kan blijven en dat de uitrol van 5G zo snel mogelijk moet plaatsvinden omdat anders innovatie wordt geremd en nieuwe kansen voor CO2-reductie onbenut dreigen te blijven?
De snelle uitrol van 5G speelt een belangrijke rol bij het mogelijk maken van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten. Samen met andere technologieën, zoals LoRaWAN en ITS-5G wordt zo de communicatie-infrastructuur ontwikkeld voor innovatie in allerlei sectoren.4 De visie voor 5G is dat mobiele netwerken straks ook diensten kunnen leveren waar op dit moment nog «dedicated» netwerken voor bestaan, zoals portofoonnetwerken die onder meer worden gebruikt in de evenementen-, beveiligings- en mediasector. Verder moet 5G diensten en dienstverleningsconcepten mogelijk maken die op dit moment in ontwikkeling zijn, zoals inspecties op afstand, monitoring door middel van grote hoeveelheden sensoren, en zelfrijdende auto’s. Afhankelijk van de precieze toepassing kan dit ook een bijdrage leveren aan CO2-reductie. Later dit jaar kom ik met een Actieplan Digitale Connectiviteit. Daarin zal ik acties aankondigen ten behoeve van de juiste randvoorwaarden voor verdere uitrol van vaste en mobiele netwerken in Nederland, waaronder dus ook 5G.
Voor de uitrol van 5G in Nederland is beschikbaarstelling van diverse frequenties van belang. Zo wordt voor de 700 MHz-, 3,5 GHz- en de 26 GHz-banden 5G technologie ontwikkeld. Ik werk reeds aan het landelijk beschikbaar stellen van de 700 MHz-band per 2020. Tevens bereid ik het beschikbaar stellen van de 26 GHz-band voor om na EU-besluitvorming over die band – naar verwachting later dit jaar – de inzet van 5G met die frequenties mogelijk te maken in heel Nederland.
Daarnaast en daaropvolgend zal 5G naar verwachting ook worden uitgerold in de frequentiebanden waar vandaag de dag 2G, 3G, en 4G mee worden aangeboden (800 MHz, 900 MHz, 1.800 MHz, 2.100 MHz en 2.600 MHz).
Bent u in gesprek met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over mogelijke manieren om het door u aangekondigde uitstel van de Nota Mobiele Communicatie1 en de mede daarop te baseren besluitvorming rondom de frequentieveilingen alsnog zo min mogelijk vertraging te laten oplopen?
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom dit uitstel nodig is, of het echt onvermijdelijk is en uiteenzetten wat voor u de uiterste datum is waarop betrokken partijen én de Kamer geïnformeerd dienen te zijn over op zijn minst de voorgenomen opzet van de frequentieveilingen?
Door de aangekondigde overname van Tele2 door T-Mobile is onzeker hoe de markt er over een aantal maanden uit ziet en daarmee of, en zo ja welke maatregelen er getroffen moeten worden om een effectief concurrerende markt te waarborgen. Bij de inrichting van een frequentieveiling is het van het grootste belang om te weten hoe de concurrentiesituatie in de markt is, en welke voorwaarden er eventueel moeten worden gesteld om een effectief concurrerende markt te waarborgen of verbeteren. De Nota Mobiele Communicatie zet uiteen hoe ik dat bij de aankomende frequentieveilingen ga doen. Frequentieveilingen zijn namelijk bij uitstek vormende momenten voor de concurrentiesituatie in de (mobiele) telecommarkt. Ze bepalen de verhoudingen tussen de diverse marktpartijen. Immers, meer frequenties hebben dan je concurrent betekent dat je meer capaciteit in je netwerk hebt. Dat vertaalt zich onder meer in de mogelijkheid om hogere snelheden en grotere databundels aan klanten te kunnen bieden, en de prijs die een marktpartij daarvoor moet rekenen.
De ACM heeft laten weten dat zij mij pas van advies kan voorzien zodra een besluit is genomen over de aangekondigde overname van Tele2. Om deze reden kan ik nog geen datum geven, ook niet een uiterste. Ik streef er naar om ongewenste vertragingen te voorkomen. De frequentiebanden die geveild worden, komen beschikbaar vanaf 2020 en ik streef ernaar dat vanaf die datum ook daadwerkelijk gebruik kan worden gemaakt van deze belangrijke frequenties. Tegelijkertijd geldt wel dat de voorbereiding van de veiling een zorgvuldig proces behoeft, met betrokkenheid van belanghebbende partijen en uw Kamer, waardoor het nog spannend kan worden om de veiling tijdig te realiseren en uit te voeren. Bij beantwoording van de motie Weverling c.s. zal ik de Tweede Kamer verder informeren over mijn planning.6
Bent u bereid om ook een andere optie te overwegen, namelijk door nu versneld twee scenario’s uit te werken: een scenario waarin er sprake is van een goedkeuring van Nederlandse en Europese mededingingsautoriteiten voor de overname van Tele2 door T-Mobile Nederland en een scenario waarin dat niet het geval is? Bent u bereid om op basis van deze twee scenario’s toch al de Nota Mobiele Communicatie uit te brengen en twee verschillende opzetten voor de frequentieveilingen te publiceren, zodat er niet nodeloos tijd verloren gaat, partijen tijdig geïnformeerd worden en – niet op de laatste plaats – voorkomen wordt dat de Kamer vanwege tijdsdruk voor (bijna) voldongen feiten wordt geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de scenario’s die u noemt. Goedkeuring van de overname kan echter onder tal van verplichtingen en/of voorwaarden worden verleend, en sommige daarvan raken rechtstreeks aan de vormgeving van de aanstaande veiling. Er zijn dus nog tal van sub-scenario’s denkbaar. Ik wijs bijvoorbeeld op de voorwaarde die de Europese Commissie stelde aan haar goedkeuring voor de fusie tussen Hutchison3G en Orange in Oostenrijk. Hierbij werd goedkeuring enkel verleend onder de voorwaarde dat de Oostenrijkse toezichthouder bij de eerstvolgende frequentieveiling vergunningen reserveerde voor een nieuwe partij.7 Het is onwenselijk om voor alle mogelijke (sub)scenario’s de opzet van de veiling uit te werken en te publiceren. Door te speculeren over de mogelijke besluitvorming van de Europese Commissie en/of de ACM zou ik hun besluitvormingsproces frustreren. Voorts zouden derden de indruk kunnen krijgen dat ik op basis van voorkennis bepaalde scenario’s wel of niet beschouw. Dat kan onder meer van invloed zijn op beurskoersen waardoor aandeelhouders onnodig worden geschaad, of op besluiten van financiers om al dan niet kapitaal te verschaffen aan Tele2, T-Mobile, of hun concurrenten.
Is er inmiddels al zicht op een concrete oplossing voor het satellietgrondstation in Burum en wanneer kan de Kamer daarover nadere informatie tegemoet zien?
Ik ben op dit moment in gesprek met de Ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die beide belang hebben bij de activiteiten in Burum om te onderzoeken welke oplossingsmogelijkheden ter hand kunnen worden genomen. Zoals gevraagd in de motie Weverling c.s. zal uw Kamer uiterlijk voor de Voorjaarsnota op de hoogte worden gebracht van de eerste voortgang hierin.
Bent u nu al in staat en bereid de garantie af te geven dat deze kwestie geen vertraging zal opleveren voor de uitrol van 5G in Nederland (boven de lijn Amsterdam–Zwolle)?
Voor wat betreft de uitrol van 5G in de 3,5 GHz band in heel Nederland kan een dergelijke garantie alleen bij volledig inzicht in de consequenties van de uitrol voor het grondstation worden gegeven. Zoals gezegd is daarvoor eerst grondig onderzoek noodzakelijk.
Het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Soedan |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland zet illegale, bedreigde Soedanees wel uit»?1
Ja.
Kunt u nader motiveren waarom volgens een woordvoerder van het Ministerie van Justitie en Veiligheid de regering geen aanleiding ziet het landenbeleid ten aanzien van Soedan te wijzigen in het licht van het voorval dat een door België uitgezette Soedanees bij terugkomst is gemarteld door de veiligheidsdiensten?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Over welke informatie beschikt u met betrekking tot de activiteit van de Soedanese veiligheidsdiensten over terugkerende vluchtelingen?
Ik kan een als in vraag 4 beschreven behandeling van vreemdelingen na terugkeer voor geen enkel land volledig uitsluiten, maar de Nederlandse asielprocedure is er op ingericht terugkeer enkel aan de orde te laten zijn, wanneer er geen reëel risico bestaat op een dergelijke behandeling. In de Nederlandse asielprocedure wordt het asielrelaas van vreemdelingen zorgvuldig beoordeeld in het licht van algemene bekende informatie, waaronder informatie uit het ambtsbericht of nadien verschenen openbare bronnen. Onderdeel van deze beoordeling is of vreemdelingen bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM lopen. Mij is niet bekend welke rol de Sudanese veiligheidsdiensten spelen bij de terugkeer van individuele vreemdelingen. Dat neemt niet weg dat ik bij Sudan, noch enig ander land, uitsluit dat veiligheidsdiensten zicht hebben op terugkerende onderdanen, evenzeer als dat Nederlandse veiligheidsdiensten dat hebben op terugkeerders naar Nederland. Het vorig jaar verschenen ambtsbericht over Sudan geeft in ieder geval geen aanleiding om te oordelen dat Sudanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om die reden in de bijzondere aandacht van de Sudanese autoriteiten, waaronder de Sudanese veiligheidsdiensten, staan.
Kunt u op basis van de bij u momenteel beschikbare informatie informatie uitsluiten dat in Soedan terugkerende vluchtelingen worden onderworpen aan mishandeling en/of marteling door de Soedanese veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u niet over afdoende informatie beschikt om zorgvuldig te kunnen beoordelen of naar Soedan terugkerende asielzoekers worden blootgesteld aan mishandeling en/of marteling, bent u dan bereid dit nader te (laten) onderzoeken, eventueel in samenwerking met België en relevante internationale organisaties? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik thans over voldoende informatie om asielaanvragen van Sudanese vreemdelingen zorgvuldig te kunnen beoordelen. Daarnaast is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in afwachting van een dergelijk onderzoek een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Soedan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De Open Doors ranglijst christenvervolging 2018 |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Geweld tegen christenen in Pakistan en India neemt schrikbarende vormen aan»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van Open Doors die in haar ranglijst christenvervolging de toename van religieus nationalisme in veel Aziatische landen noemt als belangrijke trend in 2017? Klopt het dat met name de trend van religieus nationalisme in Azië doorzet richting 2018?
Ja. De toename van religieus nationalisme is een belangrijke trend in veel Aziatische landen. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het verloop van deze trend in 2018.
Wat doet Nederland om de godsdienstvrijheid te promoten in Pakistan, een land met de maximale score voor geweld tegen christenen?
In het antwoord op vragen van de leden Van der Staaij, De Roon en Voordewind d.d. 19 december 2017, over een zelfmoordaanslag op een kerk in Pakistan heeft het kabinet aangegeven dat vrijheid van religie en levensovertuiging een van de centrale thema’s in het Nederlandse mensenrechtenbeleid is. Tijdens het meest recente bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Pakistan, in april 2017, is vrijheid van religie en levensovertuiging onderwerp van gesprek geweest bij zijn ontmoetingen met Pakistaanse autoriteiten en religieuze leiders en heeft de ambassadeur de situatie van christenen ter sprake gebracht. Ook tijdens het jaarlijkse bilaterale overleg op hoogambtelijk niveau tussen Nederland en Pakistan en in andere contacten met vertegenwoordigers van de Pakistaanse overheid wordt dit onderwerp aan de orde gesteld.
Vanuit het Mensenrechtenfonds worden verscheidene programma’s in Pakistan gefinancierd die gericht zijn op vrijheid van religie en levensovertuiging, en het verhogen van onderling begrip en tolerantie. De programma’s richten zich op het creëren en versterken van netwerken van activisten, waaronder van minderheden en lokale NGO’s, het stimuleren van dialoog tussen verschillende religieuze en sociale groepen, en het direct beschermen van bedreigde (christelijke) minderheden door het verlenen van juridische ondersteuning en noodopvang.
Ook in EU-verband is vrijheid van religie en levensovertuiging een centraal thema. De EU ondersteunt diverse projecten op dit gebied. Van 10 tot 16 december 2017 bezocht Ján Figel, de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor vrijheid van religie en levensovertuiging, Pakistan. Hij heeft met leden van de overheid, politici, academici, scholen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld gesproken. Tijdens zijn bezoek, maar ook tijdens de regelmatige contacten tussen EU-vertegenwoordigers en de Pakistaanse regering, wordt consequent aandacht besteed aan dit belangrijke onderwerp.
Welke directe of indirecte mogelijkheden heeft Nederland om zich in te zetten voor godsdienstvrijheid in Noord-Korea als land dat voor de zeventiende keer bovenaan de ranglijst staat en onder meer 50.000 christengevangenen in strafkampen gezet heeft?
Het kabinet kan het exacte aantal Noord-Koreaanse christenen in strafkampen niet eigenstandig bevestigen, maar onderschrijft wel de bevindingen van de VN-onderzoekscommissie naar mensenrechten in Noord-Korea, die in haar rapport de vervolging van christenen als een van de mensenrechtenschendingen in Noord-Korea benoemt.
Nederland komt op voor de mensenrechten van alle Noord-Koreanen, waaronder het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen die een verhoogd risico lopen op vervolging, zoals Noord-Koreaanse christenen. Gezien de zeer beperkte mogelijkheden om in Noord-Korea projecten te ontplooien, ligt daarbij de nadruk op het documenteren van misstanden met als doel de schuldigen te zijner tijd verantwoordelijk te kunnen houden voor hun misdaden. Hiertoe worden onder andere projecten gefinancierd vanuit het Mensenrechtenfonds in Zuid-Korea.
Deelt u de zorgen van de indieners over de gestaag afnemende godsdienstvrijheid en het recordaantal geweldsincidenten tegen christenen in India; een land dat in vijf jaar tijd steeg van plaats 28 naar plaats 11 op de Open Doors Ranglijst Christenvervolging?
Het kabinet deelt de zorgen over gestaag afnemende godsdienstvrijheid in India. De bewering dat de Indiase overheid wil dat alle niet-hindoes bekeerd zijn voor 30 december 2021 klopt niet. Dit is een uitspraak van een radicale politicus en geen overheidsbeleid. De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan New Delhi op 22 en 23 november 2017 aandacht besteed aan het onderwerp godsdienstvrijheid en de wetten die in een aantal Indiase staten zijn aangenomen die veranderen van geloof bemoeilijken.
Klopt de bewering dat de Indiase overheid wil dat alle niet-hindoes voor 30 december 2021 bekeerd zijn tot het hindoeïsme? Zo ja, bent u bereid dit onderwerp concreet aan te kaarten in gesprekken met de Indiase regering?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland in het afgelopen jaar, via de beschikbare bilaterale en multilaterale kanalen en vanuit het Mensenrechtenfonds, bijzondere aandacht heeft besteed aan de zorgwekkende situatie van christelijke minderheidsgroepen in Azië, het Midden-Oosten, en delen van Afrika?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland komt op voor het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging wereldwijd. Het kabinet maakt van verschillende mogelijkheden gebruik om deze mensenrechten aan de orde te stellen. Via bilaterale kanalen onderhouden diverse ambassades nauw contact met religieuze leiders en wordt in externe contacten aandacht gevraagd voor de situatie van minderheidsgroepen, waaronder christenen. Ook de mensenrechtenambassadeur brengt de situatie van christenen onder de aandacht. Dit heeft hij o.a. gedaan tijdens zijn recente reizen naar China, Pakistan, Indonesië en Irak.
Via het Mensenrechtenfonds wordt een aantal projecten gesteund met ook aandacht voor kwetsbare christelijke minderheidsgroepen. Zo steunt de Nederlandse ambassade in Caïro bijvoorbeeld de interreligieuze dialoog door middel van projecten over godsdienstvrijheid en uitwisselingen tussen imams en priesters die zijn gericht op het kweken van tolerantie en begrip. In Libanon wordt een project gesteund dat zich richt op vredesopbouw en sociale cohesie onder gemengde gemeenschappen, waaronder christelijke, in de Bekaa vallei. In India steunt Nederland een project met als doel capaciteitsopbouw bij religieuze minderheden, m.n. christenen, mede ter adressering van sektarisch geweld. Voorts wordt een meerjarig project ondersteund in Pakistan, Indonesië en Kenia dat zich richt op religieuze tolerantie, mede ter verbetering van de situatie van christenen in deze landen.
Ook binnen de EU en VN staat het thema hoog op de agenda. Langs multilaterale weg wordt waar mogelijk opgetreden met de EU om demarches uit te voeren en gezamenlijke verklaringen af te geven.
Is het kabinet bereid om zich ook in 2018, via bilaterale en multilaterale kanalen, in te zetten voor godsdienstvrijheid voor christelijke minderheden wereldwijd en daarbij bijzondere aandacht te hebben voor christenen in India en in de landen in de top 10 van de Open Doors ranglijst christenvervolging 2018 zoals Noord-Korea, Pakistan, Afghanistan en Jemen?
Ja. Het kabinet zal zich ook in 2018 via bilaterale en multilaterale kanalen blijven inzetten voor vrijheid van religie en levensovertuiging voor christelijke en andere religieuze en niet religieuze minderheden daar waar mogelijk.
Is dit kabinet bereid om godsdienstvrijheid niet alleen een speerpunt te maken binnen het buitenlandbeleid maar ook binnen het vluchtelingen- en asielbeleid met het oog op de asielmogelijkheden voor christenasielzoekers?
Het bieden van asielbescherming aan personen die vanwege hun geloofsovertuiging vrezen voor vervolging is reeds lange tijd een belangrijk uitgangspunt van het Nederlands asielbeleid. Dit uitgangspunt is ook verankerd in het Vluchtelingenverdrag en in het toepasselijke EU-acquis. Bij die asielbeoordeling, zo is in het Nederlandse beleid vastgelegd, zal nimmer van een vreemdeling worden verlangd dat deze bij terugkeer uitingen van zijn godsdienst verborgen zou moeten houden. Ook zal niet van de vreemdeling worden verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren. Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft de Staatssecretaris voorts aangegeven een onderzoek te starten over de vraag of de geloofwaardigheidsbeoordeling van gestelde bekering in asielzaken verder kan worden verbeterd.
Gezien deze bestaande uitgangs- en aandachtspunten binnen het Nederlandse asielbeleid ziet het kabinet geen reden om de asielmogelijkheden van christenasielzoekers nog verder als speerpunt te benoemen.
De strijd tegen seksuele uitbuiting van minderjarigen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de diverse (media)berichten van 9 januari 2018 over de inzet van onder meer Terre des Hommes, Fier en het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel om pedoseksuelen te ontmaskeren die op zoek zijn naar (webcam)seks met kinderen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat seksuele uitbuiting van minderjarige puberjongens nauwelijks «op de kaart» staat? Is dit waar? Welke inzet pleegt u c.q. wat gaat u doen om (seksueel) misbruik van deze doelgroep tegen te gaan?
Omdat er een behoefte bestaat aan meer zicht op de problematiek van seksuele uitbuiting bij jongens, heeft onderzoeksbureau Regioplan hier samen met Shop (hulpverlener voor sekswerkers en slachtoffers van mensenhandel) in 2016 in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) onderzoek naar gedaan. Dit onderzoek is op 8 mei 2017 naar uw Kamer verzonden.2 Het onderzoek was gericht op jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting en mensenhandel in de leeftijd tot 23 jaar. Uit het onderzoek is gebleken dat de onderzoekers veel moeite hebben moeten doen om jongensslachtoffers te vinden. Dit komt omdat deze problematiek, meer nog dan bij meisjes het geval is, onzichtbaar lijkt te zijn.
Uit het onderzoek is gebleken dat professionals bij meisjes eerder alert zijn op seksueel grensoverschrijdend gedrag dan bij jongens. Seksueel gedrag wordt bij jongens minder snel als grensoverschrijdend gezien, waardoor slachtofferschap bij jongens minder snel wordt herkend. Stereotype beelden over genderrollen zijn hiervoor een belangrijke oorzaak. Daar komt bij dat jongens zichzelf ook niet snel als slachtoffer zien. Uit het onderzoek is gebleken dat het creëren van bekendheid voor deze doelgroep van belang is. Om deze reden is er vorig jaar op initiatief van het Ministerie van VWS een bijeenkomst georganiseerd met professionals uit de zorg, politie en OM om de uitkomsten van dit onderzoek te delen en te bespreken wat er verder nodig is om deze problematiek goed aan te pakken en jongens de juiste hulp en ondersteuning te bieden. Een belangrijke conclusie van deze bijeenkomst was dat er moet worden geïnvesteerd in kennisoverdracht over signalering, opsporing en zorgverlening. Om de problematiek goed in zicht te krijgen en zo de opsporing en hulpverlening te verbeteren, is een outreachende aanpak in de regio’s en gemeenten noodzakelijk. Dit betekent dat er actief ingezet moet worden op het leggen van contact met de doelgroep, het onderzoeken van de vragen en het verwijzen van de doelgroep naar vormen van hulpverlening. In het kader van de aanpak van mensenhandel, waaronder seksuele uitbuiting van jongens valt, wordt momenteel gewerkt aan de ontwikkeling van een interdepartementaal plan van aanpak om de brede aanpak te versterken. In de gesprekken die in dit kader met partijen uit het veld gevoerd worden, zal bekeken worden welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om misbruik van jongeren in de prostitutie (zowel jongens als meisjes) tegen te gaan en beter zicht te krijgen op deze problematiek.
In hoeverre deelt u de zorgen van genoemde organisaties dat misschien wel duizenden jongens seksueel uitgebuit zouden worden? Neemt dit aantal toe? Zo ja, hoe verklaart zich dat? En -belangrijker nog – wat gaat u hier tegen doen?
Volgens cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur) zijn er in 2016 in totaal drie minderjarige jongens gemeld als vermoedelijk slachtoffer van seksuele uitbuiting. Daarnaast zijn er nog eens tien jongens in de leeftijd van 18 t/m 22 jaren gemeld als vermoedelijk slachtoffer van seksuele uitbuiting. Het totaal aantal mannen dat in 2016 is gemeld als vermoedelijk slachtoffer van seksuele uitbuiting was 38, terwijl in 2012 dit aantal nog op 46 lag. Op basis van de voorhanden zijnde gegevens is dus geen duidelijke stijging van het aantal slachtoffers van seksuele uitbuiting zichtbaar. Hoewel aangenomen kan worden dat lang niet alle gevallen bekend zijn, herken ik daarom het beeld dat duizenden jongens seksueel uitgebuit zouden worden niet.
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 4, is er vorig jaar vanuit het Ministerie van VWS een bijeenkomst georganiseerd om meer kennis en bewustwording te genereren over jongens die slachtoffer worden van seksuele uitbuiting.
In hoeverre hebben organisatie als jeugdzorg en de politie in voldoende mate zicht op jongensprostitutie?
Zie antwoord vraag 2.
Staat het een organisatie als jeugdzorg vrij informatie met de politie te delen in het kader van opsporing en vervolging van volwassenen die minderjarigen seksueel misbruiken? Zijn beperkingen in informatiedeling weggenomen?
Op zorgprofessionals van jeugdhulpinstellingen rust het zogenaamde beroepsgeheim. Hetgeen een jeugdige cq. slachtoffer met een zorgprofessional in vertrouwen bespreekt, dient dan ook vertrouwelijk te blijven. Het delen van informatie of persoonsgegevens van een jeugdige met de politie of het OM mag dus niet zonder meer. De geheimhoudingsplicht kan echter doorbroken worden indien de jeugdige toestemming heeft verleend informatie over hem of haar aan derden te verstrekken (of in het geval van een minderjarige onder de 16 jaren, indien de ouders/voogd toestemming hebben gegeven).
De zorgprofessional kan echter ook, ingeval er geen toestemming wordt verleend, bij conflict van plichten alsnog informatie delen. In een dergelijk geval zal het doorbreken van het beroepsgeheim en het delen van informatie altijd gericht moeten zijn op het afwenden van ernstige schade voor de betrokken jeugdige of een ander en moet vrijwel zeker zijn dat die schade door de doorbreking van het beroepsgeheim kan worden voorkomen of beperkt. Voorts kan er sprake zijn van een meldrecht. Dit doet zich voor bij acuut gevaar voor de veiligheid of het leven van een kind in het geval van huiselijk geweld of als er acuut gevaar dreigt voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van een volwassene. In een dergelijk geval moet de zorgprofessional onmiddellijk contact opnemen met de politie.
Gelet op het voorgaande is het van belang dat jeugdhulpinstellingen en politie elkaar goed weten te vinden. In de Handreiking «Hoe zorg je voor goede samenwerking met politie en OM» voor jeugdhulpinstellingen zijn tips opgenomen voor een goede samenwerking met de politie.3
Daarnaast is het van belang dat slachtoffers zelf aangifte doen. Jeugdhulpmedewerkers kunnen hier een belangrijke informerende rol in spelen. Ook hier is aandacht aan besteed in de hiervoor genoemde handreiking.
Wordt het gegeven de omvang van het probleem en de toenemende digitalisering niet tijd dat u een actieplan opzet om misbruik van kinderen tegen te gaan? Bent u hiertoe bereid? Wat mogen we in dit kader van u verwachten? Hoe betrekt u hier organisaties als jeugdzorg en de politie bij? Indien u hiertoe onverhoopt niet bereid bent, kunt u aangeven waarom u meent dat hier geen reden toe zou zijn?
Zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 2 en 4, wordt er momenteel gewerkt aan de ontwikkeling van een interdepartementaal plan van aanpak. In de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 28 november 20174 is aangekondigd dat hierin ook specifiek aandacht zal worden besteed aan minderjarige slachtoffers. Dit plan van aanpak wordt samen met de Ministeries van VWS, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Buitenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ontwikkeld. Hierbij wordt ook een groot aantal partijen van buiten de rijksoverheid betrokken. Naast politie en Jeugdzorg, gaat het daarbij in ieder geval om de (overige) leden van de taskforce Mensenhandel en verschillende NGO’s en opvanginstellingen voor slachtoffers. Er wordt naar gestreefd dit plan van aanpak dit voorjaar aan uw Kamer te sturen.
De toenemende digitalisering heeft niet alleen invloed op seksuele uitbuiting en mensenhandel maar ook op seksueel misbruik en kinderporno. Ik heb uw Kamer bij brief van 7 februari jl.5 geïnformeerd over een hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik. In deze aanpak worden zowel publiek-private als preventieve acties toegevoegd aan de bestaande strafrechtelijke aanpak. Bij de vormgeving en uitvoering van die aanpak is de politie (evenals het OM) direct betrokken.
Bent u bereid Terre des Hommes te steunen bij de inzet van een al dan niet virtuele lokpuber om zo mannen op te sporen die minderjarigen de prostitutie in duwen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Zijn overigens de eventuele juridische beletselen ten aanzien van deze inzet inmiddels weggenomen? Zo nee, welke inspanning mag op dit punt van u worden verwacht?
Bij de inzet van een lokpuber door Terre des Hommes is geen sprake van een opsporingsmiddel dat door of vanwege politie of justitie wordt ingezet. De opsporing en vervolging van daders van strafbare feiten zijn taken voor politie, bijzondere opsporingsdiensten en het OM. Opsporingsambtenaren zijn voor de opsporing van strafbare feiten opgeleid. De opsporing en vervolging dient met waarborgen omkleed te zijn en is aan wettelijke regels gebonden om burgers te beschermen tegen ongerechtvaardigde inbreuken op hun recht op privacy en het recht op een eerlijk proces. Opsporingsambtenaren zijn onder voorwaarden bevoegd tot het inzetten van lokmiddelen. Als iemand door het gebruik van lokmiddelen is bewogen tot anders handelen dan waarop zijn opzet reeds is gericht (Tallon-criterium), is sprake van ongeoorloofde uitlokking en onrechtmatig verkregen bewijs.
In het verleden heeft het OM zo’n 20 zaken aangeleverd gekregen van Terre des Hommes waarbij gebruik was gemaakt van een virtuele kindcreatie om in contact te komen met mensen die via de webcam deze kindcreatie seksuele handelingen wilden laten verrichten. In geen van de zaken kon vervolging worden ingesteld, omdat telkens sprake was van ongeoorloofde uitlokking, onrechtmatig verkregen bewijs of in strafrechtelijke procedures onbruikbaar bewijs.
Zoals aangekondigd in de voortgangsbrief politie van 20 december 20176, zullen politie en OM dit jaar een aantal proeftuinen starten in het kader van de versterking van de opsporing, waarbij ook de mogelijkheden en rechtsstatelijke grenzen van het betrekken van burgers nader worden verkend.
Voor zover politie en OM momenteel juridische beletselen ervaren bij de inzet van een lokpuber bij de opsporing van misdrijven als grooming en verleiding van een minderjarige, omdat in de rechtspraak is geoordeeld dat een verdachte die contact heeft met een persoon die in werkelijkheid zestien jaar of ouder is niet strafbaar is op grond van de huidige delictsomschrijvingen, worden deze opgelost in het Wetsvoorstel computercriminaliteit III7, dat op dit moment bij de Eerste Kamer aanhangig is. Indien in de toekomst in de opsporingspraktijk gebruik gemaakt gaat worden van bewegende animaties, zal dan ook de grens van geoorloofde uitlokking in acht moeten worden genomen.
Op welke opvolging door politie en Openbaar Ministerie mag door de kinderrechtenorganisaties worden gerekend bij het delen van aangetroffen informatie? Worden mensenhandelaren en klanten van minderjarigen nadien ook opgespoord en vervolgd?
(Vermoedens van) seksuele uitbuiting van minderjarigen kunnen te allen tijde worden gemeld bij de politie. Dit geldt zowel voor meldingen van burgers als voor informatie van kinderrechtenorganisaties. Mensenhandel, waaronder seksuele uitbuiting van minderjarigen, is een ernstig strafbaar feit dat de voortdurende aandacht heeft van politie en OM. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zal hiernaar door politie en OM strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. De afgelopen jaren zijn er veel klanten van minderjarige prostituées met succes vervolgd door het OM, zoals in de Valkenburgse zedenzaken en de Schiedammer zedenzaken.8 Ook kan er anoniem gemeld worden via Meld Misdaad Anoniem. Meld Misdaad Anoniem zet de meldingen door naar de politie. Tot slot kan ook contact worden opgenomen met de helpdesk van het Coördinatiecentrum Mensenhandel (hierna: CoMensha). Dit kan bijvoorbeeld voor hulpverleners een laagdrempelige eerste stap zijn indien zij vermoedens hebben dat er sprake is van seksuele uitbuiting. De adviseurs van CoMensha kunnen advies geven over de te volgen stappen.
Welke (specialistische) hulp is aanwezig voor de jongens en meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld en seksuele uitbuiting? Is deze hulp toereikend? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om hier een verbetering te bewerkstelligen?
Voor minderjarige vrouwelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting (loverboyproblematiek) zijn er diverse (specialistische) opvangmogelijkheden. Gemeenten zijn hier met de decentralisatie van de jeugdhulp verantwoordelijk voor. Door de Commissie Azough is alle kennis over specialistische opvang vergaard en aan de jeugdhulpinstellingen beschikbaar gesteld. Dit heeft ertoe geleid dat naast de twee hulpaanbieders die opgenomen zijn in het landelijk transitiearrangement jeugd ook andere jeugdhulpaanbieders werken aan een specifiek aanbod voor slachtoffers van loverboys. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (i.o.) is in 2017 gestart met het onderzoeken van jeugdhulpaanbieders die gespecialiseerde residentiële jeugdhulp bieden aan vermoedelijke en werkelijke slachtoffers van loverboys. Tijdens deze inspectie wordt getoetst aan het kwaliteitskader Verantwoorde hulp bij jeugd en wordt nagegaan in hoeverre de kernelementen uit het kwaliteitskader van de Commissie Azough aantoonbaar aanwezig zijn binnen de geboden hulp. Het rapport van de inspectie verschijnt naar verwachting in het voorjaar.
Het behandelaanbod voor jongens die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting is beperkter dan voor meisjes. In zes steden (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Delft, Tilburg en Zwolle) wordt opvang aangeboden aan mannen die slachtoffer zijn van geweld in afhankelijkheidsrelaties. De doelgroep bestaat uit mannen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, van eergerelateerd geweld of van mensenhandel. Voor meerderjarige buitenlandse slachtoffers in de bedenktijd is er de Categorale Opvang voor Slachtoffers van mensenhandel (hierna: COSM). De COSM wordt uitgevoerd door drie instellingen. Mannelijke slachtoffers worden in één van die drie instellingen opgevangen.
Zoals eerder genoemd in het antwoord op de vragen 2 en 4 heeft Regioplan onderzoek gedaan naar jongens die slachtoffers zijn van seksuele uitbuiting en het zorgaanbod voor deze slachtoffers. Reguliere voorzieningen zoals de jeugdhulpvoorzieningen bieden opvang en begeleiding aan jongeren met allerhande problematiek, waaronder jongens die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting. In sommige regio’s bieden organisaties voor maatschappelijke opvang en Prostitutie Maatschappelijk Werk ook hulp aan deze jongens. Fier! heeft aangekondigd in 2018 te willen starten met opvang- en behandelgroepen voor jongens die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting.
De Ministeries van VWS en Justitie en Veiligheid hebben een ronde langs meerdere gemeenten gedaan om de verschillende aanpakken en knelpunten op te halen rondom loverboyproblematiek. Tijdens gesprekken met hulpverleners is naar voren gekomen dat de aandacht voor jongensslachtoffers toeneemt. Het onderzoek naar jongensprostitutie in de regio Eindhoven door welzijnsorganisatie Lumens is hier een goed voorbeeld van.
Waar en hoe kunnen (vermoedens van) seksuele uitbuiting van minderjarigen worden gemeld? Tot welke actie leidt dit?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is overigens de stand van zaken van de reeds aangekondigde modernisering van de zedenwetgeving? Doet u de toezegging van uw ambtsvoorganger gestand dat nog begin dit jaar het wetsvoorstel in consultatie wordt gegeven?
Bij brief van 2 februari 20189 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het bijgestelde tijdpad van de modernisering van de zedenwetgeving. Gelet op het feit dat het deskundigenoverleg over het wetsvoorstel nog gaande is en in het voorjaar van 2018 wordt afgerond, zal naar verwachting rond de zomer van 2018 een wetsvoorstel tot modernisering van de zedenwetgeving in consultatie kunnen worden gegeven.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg (aanpak) Kinderporno en kindermisbruik op 15 februari aanstaande?
Ja.