Het lage-inkomensvoordeel |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Enneüs Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u nader aangeven hoe hoog de nadere stijging van de kosten zal zijn die begin 2018 bekend zou worden?1. Kunt u deze stijging onderbouwen?
Op het ICT-dashboard (rijksictdashboard.nl) is voor het project Wtl aangegeven dat begin 2018 de kosteninschatting zal stijgen vanwege te maken kosten voor de processen beleidsinformatie en ketenmonitoring en een nog te ontvangen claim van de Belastingdienst. De binnen de begroting van SZW gedekte incidentele kosten voor beleidsinformatie en ketenmonitoring in 2018 zijn eenmalig 1,1 mln. De structurele kosten voor de processen beleidsinformatie en ketenmonitoring zullen 0,08 mln. bedragen met ingang van 2019.
Kunt u aangeven hoe het versturen van de voorlopige beschikkingen verlopen is?
Het versturen van de voorlopige berekeningen is succesvol verlopen. Alle circa 93.500 werkgevers hebben tijdig, voor 15 maart 2018, de voorlopige berekening LIV ontvangen ten behoeve van circa 400.000 werknemers.
Ligt de implementatie van de ICT-systemen op koers?
UWV en Belastingdienst geven aan dat de implementatie van de ICT-systemen van plateau 2, waarbij de processen «beschikken», «betalen» en «bezwaar» voor het LIV worden ingeregeld, op schema liggen om de (wettelijke) termijnen te kunnen realiseren.
Kunt u de huidige planning geven van de implementatie van de ICT-systemen?
De huidige mijlpalenplanning voor dit jaar is als volgt:
De beschikkingen en uitbetalingen zullen, conform de wettelijke termijnen, respectievelijk voor 1 augustus en 14 september a.s. worden gerealiseerd. Het bijbehorende implementatieplan en het productiedraaiboek zijn gereed.
Indien een werkgever een fout maakt in zijn loonadministratie, waardoor een werknemer in aanmerking komt voor het lage-inkomensvoordeel (LIV) en deze fout na de peildatum van de definitieve beschikking (1 mei) herstelt, moet de werkgever de LIV dan terugbetalen?
De werkgever kan gemaakte fouten in de loonaangifte corrigeren voor 1 mei van elk kalenderjaar volgend op het jaar waarover de berekening is gemaakt. Indien achteraf blijkt dat de toekenning is geschied op basis van onjuiste gegevens, kan op basis van artikel 4.3 van de Wtl de beschikking worden herzien ten nadele van de werkgever of gewezen werkgever. Een herziening is uitsluitend mogelijk indien de onjuistheid van de beschikking een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of de werkgever of de gewezen werkgever redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. Daarnaast kan op basis van artikel 4.7 van de Wtl een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Herinnert u zich dat u schreef dat 7% van het LIV terecht komt bij de uitzendsector, ofwel ongeveer 35 miljoen euro per jaar?
Ja. In mijn brief van 13 februari jl. heb ik uw Kamer een overzicht gezonden van de verdeling van de LIV-gelden over de sectoren, waaronder de uitzendsector.
Heeft u enige indicatie dat de lagere loonkosten door het LIV door de uitzendbureaus ook omgezet worden in lagere uurtarieven voor werkgevers? Zo nee, gaat u dat wel onderzoeken?
Ik heb daar geen signalen over ontvangen. De wet beoogt dat het LIV aan de werkgever wordt toegekend. Het is aan die werkgever om te besluiten of en hoe hij het LIV verder inzet. De wet stelt daar verder geen eisen aan. Ik zie dan ook geen reden daar onderzoek naar te doen.
Kunt u, naar aanleiding van uw opmerking over Extra Territoriale kosten, ook bijhouden hoeveel van de LIV-gerechtigden tijdelijke werknemers zijn uit andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
In het AO Arbeidsmarktbeleid van 14 februari jl. heb ik toegezegd de vinger aan de pols te houden met betrekking tot samenloop van LIV en de ET-regeling en uw Kamer daarover voor het einde van dit jaar te informeren. Daarbij gaat het per definitie om tijdelijke werknemers uit andere landen. Ik zal UWV daarbij vragen of het mogelijk is om inzicht te krijgen in hoeveel LIV-gerechtigde werknemers, werknemers zijn uit EU-lidstaten.
Vindt u het wenselijk dat een loonkostensubsidie verschaft wordt door de Nederlandse fiscus aan tijdelijke werknemers van buiten Nederland?
Het lage-inkomensvoordeel wordt uitbetaald aan werkgevers en niet aan de werknemers. Daarnaast is het vrije verkeer van personen één van de belangrijkste pijlers van een verenigd Europa. Dat betekent dat nationale wetgeving niet discriminerend mag uitwerken voor Europese werknemers die in Nederland komen werken. In dit licht mag het lage-inkomensvoordeel werknemers uit andere Europese landen die hier komen werken niet worden onthouden.
Hoe gaat u beoordelen of het LIV (en straks het jeugd-LIV) ook echt leiden tot extra banen en werkgelegenheid?
Ik zal conform artikel 6.2 van de Wtl binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet of onderdelen daarvan, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de tegemoetkomingen doen toekomen. In de evaluatie zal ik aandacht besteden aan de werkgelegenheidseffecten van de tegemoetkomingen LIV en jeugd-LIV door gebruik te maken van de nulmeting, die ik aan UWV heb gevraagd.
Kunt u aangeven hoeveel van het LIV en het jeugd-LIV terecht gaat komen bij supermarkten en op welke wijze dat bij supermarkten gaat leiden tot ook maar een extra baan?
Supermarkten maken deels onderdeel uit van sector 17 (Detailhandel en ambachten). Voorts maken sommige supermarkten deel uit van sector 19 (Grootwinkelbedrijf). In mijn brief van 13 februari 2018 heb ik aangegeven dat circa 12% van de LIV-gelden terecht komt in sector 17 en circa 4% in sector 19. Deze sectoren zijn echter breder dan alleen supermarkten.
Het LIV beoogt het met een gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken om mensen met een loon tussen 100% en 125% van het minimumloon in dienst te nemen en te houden. Op deze manier worden de lasten op arbeid lager en nemen de kansen op werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt toe zonder dat dit ten koste gaat van de inkomenszekerheid van werknemers. Dit geldt zeker ook voor de detailhandel en grootwinkelbedrijf (waaronder supermarkten), waar de marges vaak klein zijn en de loonkosten een relatief groot onderdeel uitmaken van de totale bedrijfskosten.
Hoeveel geld zullen het LIV en het jeugd-LIV kosten? Kunt u een aantal voorbeelden geven waar deze subsidie aantoonbaar geleid heeft tot meer (vaste) banen?
Het budgettair beslag van het LIV en het jeugd-LIV bedraagt respectievelijk 500 mln. en 85 mln. structureel. Op de gerealiseerde werkgelegenheidseffecten kan ik nog niet vooruitlopen aangezien de regeling recent is ingevoerd. Er is bovendien op dit moment nog niets uitgekeerd. De eerste betaling van het LIV zal uiterlijk medio september 2018 zijn en voor het jeugd-LIV een jaar later.
Herinnert u zich dat het CPB schreef: «Gezien de onzekerheid over het werkgelegenheidseffect verdient het aanbeveling om na de beleidswijziging de ontwikkeling op de arbeidsmarkt goed te monitoren en zorgvuldig te evalueren. Een stapsgewijze verhoging die voortdurend wordt gemonitord en zorgvuldig geëvalueerd kan helpen om werkgelegenheidsverliezen te voorkomen»?2
Ja. Arbeidsmarktontwikkelingen worden voortdurend gemonitord. De jeugdwerkloosheid heeft het afgelopen jaar een dalende trend laten zien en bevindt zich sinds januari 2018 op een lager niveau dan voor de crisis. In de Wet op het minimumloon is opgenomen dat de verhoging van het wettelijk minimum jeugdloon gefaseerd in twee stappen plaatsvindt, en dat het effect van de eerste stap per 1 juli 2017 tussentijds wordt geëvalueerd (zie ook vraag 14).
Op welke wijze gaat u deze monitoring vormgeven gaat u kijken of het jeugd-LIV de gewenste effecten heeft of niet? Is die monitoring al begonnen, nu de eerste verhogingen al hebben plaatsgevonden?
De jeugd-LIV is bedoeld om werkgevers te compenseren voor de verhoging van het minimumjeugdloon. De eerste verhoging heeft namelijk plaatsgevonden op 1 juli 2017. In de memorie van toelichting op de Wet op wettelijk minimumloon is toegezegd dat medio augustus 2018, op basis van cijfers over vier kwartalen van de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid, er tussentijds kan worden geëvalueerd. Daarom wordt deze zomer een evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de eerste verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2017. De uitkomsten hiervan zal ik voorzien van een reactie naar verwachting voor het einde van het jaar aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u zo spoedig mogelijk een grondige evaluatie van het LIV en het jeugd-LIV starten en de onderzoeksvragen eerst aan de Kamer voorleggen?
Ik zal conform artikel 6.2 van de Wtl binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet of onderdelen daarvan, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de tegemoetkomingen doen toekomen en zal uw Kamer bij de onderzoeksvragen betrekken.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet mogelijk binnen de gestelde termijn van drie weken omdat de beantwoording diende te worden afgestemd met het Ministerie van Financiën, UWV en de Belastingdienst.
Het gelekte water uit kernreactor Doel 1 dat radioactief kan zijn |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meiler Doel 1: Wasser könnte radioaktiv sein», waaruit blijkt dat het water dat vorige week is gelekt uit de Belgische kenrector Doel 1 radioactief kan zijn?1
Ja.
Bent u door de Belgische autoriteiten op de hoogte gebracht van dit nieuws? Zo ja, wanneer?
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) heeft op 23 april 2018 contact gezocht met het Federaal Agentschap Nucleaire Controle (FANC) naar aanleiding van de berichtgeving over deze kwestie in de media. Door een administratieve vergissing was de ANVS, tegen de afspraken in, niet actief door de Belgische autoriteiten geïnformeerd over het opgetreden lek in de kerncentrale Doel-1. Het FANC gaf aan dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid van de installatie of de omgeving en de bevolking in Nederland.
Doordat er geen melding is gedaan aan de ANVS, heeft de melding mij op dat moment niet bereikt.
Zijn tegelijkertijd ook de lokale autoriteiten op de hoogte gebracht? Zijn zij tevreden over hoe de communicatie heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De veiligheidsregio’s Zeeland en Midden- en West-Brabant hebben volgens staande afspraak op 23 april ter informatie een melding over de gebeurtenis ontvangen van de regionale meldkamer in België.
Vanaf 23 april is juist en consequent door alle betrokkenen meegedeeld dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid. Daar zijn betrokkenen tevreden over. De veiligheidsregio’s Zeeland en Midden- en West-Brabant achten de eerste communicatie naar het publiek echter, en mijns inziens terecht, onvoldoende, nu daarbij geen duidelijkheid is betracht over de aard en de locatie van het lek. Hierover is vervolgens beroering ontstaan, die wellicht te vermijden was geweest bij adequatere informatievoorziening aan publiek en (regionaal en lokaal) bestuur. De bestaande afspraken hierover zullen door alle betrokken partijen worden bezien.
Kunt u uitleggen waarom pas na een week in een Duitse krant is te lezen dat het gelekte water mogelijk radioactief is? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan het vertrouwen in de communicatie van de betreffende energiemaatschappij en de autoriteiten? Zo ja, wat kunt u hier zelf aan verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ziet u redenen om na deze lekkage in de kernreactor de communicatie naar omwonenden en de samenwerking met buurlanden en lokale autoriteiten aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Is inmiddels bekend of het gelekte water werkelijk radioactief is? Zo ja, wat zijn de gevolgen hiervan voor mens, dier en milieu? Zo nee, waarom nog niet?
Het gelekte water is licht radioactief. Er zijn geen gevolgen voor mens, dier en milieu omdat het water opgevangen is in een daarvoor ontworpen en gesloten systeem binnen de centrale zelf. Het opgevangen water wordt verder op dezelfde wijze behandeld en gerecycled als de rest van het water in de kringloop waarin zich het lek bevindt. Dit vindt allemaal plaats binnen in de reactorgebouwen, er is geen sprake van radioactief water dat vrijkomt in de omgeving, ook niet bij dit incident. Het was belangrijk geweest, dit meteen voor alle omwonenden helder te maken.
Deelt u de mening van het voormalig hoofd van de Duitse Nuclear Regulatory Authority dat het lek in het nood- en onderkoelsysteem absoluut abnormaal is en dat dit lek betekent dat het kwaliteitsmanagement bij Engie-Electrabel aanzienlijke tekorten vertoont? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek moet uitwijzen wat de oorzaak is van het lek. Daarna pas kunnen er door het FANC als toezichthouder conclusies worden getrokken. Vooralsnog heeft het FANC de gebeurtenis ingeschaald als INES-0, dat wil zeggen dat het een afwijking was zonder impact op de veiligheid.
Bent u bereid om u, in het belang van de veiligheid van inwoners en in het belang van het milieu, uit te spreken tegen de levensduurverlenging van de kerncentrales in Doel en Tihange? Zo nee, waarom niet?
Levensduurverlenging van de Belgische kerncentrales en keuzes op het gebied van het Belgische energiebeleid zijn beslissingen die vallen onder de bevoegdheid van de Belgische overheid. Dat neemt niet weg dat ik de besluitvorming over levensduurverlenging van de kerncentrales in België, waartoe onlangs een principebesluit is genomen door het Belgische kabinet, de komende tijd nauwlettend zal volgen en mij zal laten informeren over de veiligheidsaspecten hiervan, voor zover gerelateerd aan de veiligheid van de bevolking in Nederland. Daarbij vormen verouderingsaspecten een bijzonder aandachtspunt, zoals ik hierboven eerder heb aangegeven. Indien hierover twijfel zal ontstaan zal ik niet aarzelen hierover in overleg te treden met de regering van België. Op dit moment vindt een Europese peer review-sessie plaats in Luxemburg door de Europese toezichthouders, specifiek gericht op veroudering in kernreactoren. Nederland zal hierbij specifiek aandacht besteden aan de presentatie en toelichting van België hieromtrent.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen Overleg Nucleaire Veiligheid, dat plaats vindt op 17 mei 2018?
Ja.
Het bericht ‘Hoornse Zedenzaak: Somalische verkrachter nog in Nederland’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoornse Zedenzaak: Somalische verkrachter nog in Nederland»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van uw voorganger de heer Dijkhoff en zijn voornemen de dader in de «Hoornse zedendzaak» Nederland uit te zetten?2
Ja.
Klopt het artikel waarin staat dat de veroordeelde dader elk moment vrij kan komen en dat de dader tijdens zijn straf uitgezet zou worden uit Nederland? Kunt u uitleggen waarom deze dader Nederland nog niet is uitgezet?
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 mei het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei 2018 is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
In een strafzaak ontvangen slachtoffers standaardformulieren waarin wordt gevraagd of zij op de hoogte willen worden gehouden tijdens de strafrechtelijke procedure. In strafzaken met een grote impact op het slachtoffer en de maatschappij wordt een zaakcoördinator aan de zaak toegevoegd, die het slachtoffer gedurende de strafzaak begeleidt en informeert. Daarnaast kan de zaaksofficier van justitie in een gesprek met het slachtoffer een toelichting geven over de strafzaak zoals de stand van zaken of de strafeis. Ook in het onderhavige geval heeft de zaaksofficier van justitie meerdere malen contact gehad met het slachtoffer, ook ten aanzien van de invrijheidsstelling van de veroordeelde.
Kunt u aangeven wat u voornemens bent te doen teneinde ervoor te zorgen dat deze dader wel het land wordt uitgezet, precies zoals uw voorganger voor ogen had? Wanneer kan deze dader uitgezet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze dader vast blijft laten zitten in de gevangenis tot hij het land kan worden uitgezet? Indien u deze mening niet deelt, hoe denkt u deze dader dan te gaan opsporen en hem vervolgens het land uit te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat volgens het artikel het slachtoffer niet op de hoogte is gebracht over het niet-uitzetten van deze man en dat zij daar zelf achter moest komen? Deelt u de mening dat dat een onwenselijk situatie is? Kunt u aangeven hoe u van plan bent het slachtoffer te informeren over de vorderingen in deze zaak? Hoe bent u van plan slachtoffers in een meer algemene zin te informeren over de vorderingen in een strafzaak?
Zie antwoord vraag 3.
Gebrekkige veiligheid in gevangenissen door bezuinigingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «FNV wil snel structurele afspraken over veiligheid gevangenissen»1, en de wens van de FNV met de Overheid en de hoofddirecteur Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) snel om tafel te gaan en extra afspraken te maken ten behoeve van de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen? Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de genoemde berichten en oproep. Ik neem de bevindingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) zeer serieus net zoals de eerdere signalen van de medewerkers, de Centrale Ondernemingsraad (COR) en de FNV. De bestuurder van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de COR en de vakbonden hebben eind vorig jaar een convenant gesloten waarin afspraken zijn opgenomen ten behoeve van de personele bezetting, de veiligheid en de werkzekerheid. Ook zijn afspraken gemaakt over het investeren in het vakmanschap van de medewerkers. Over dit convenant heb ik u bij brief van 28 november 2017 bericht.3
In mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Uit Balans» heb ik u geinformeerd over aanvullende maatregelen. 4 Zo wordt een onderzoek naar de kwaliteit van de taakuitvoering in zes locaties binnen het Gevangeniswezen uitgevoerd. Verder heb ik aangegeven dat onder meer de wervingscampagne wordt voortgezet, de toename in PAS- en ouderschapsverlof wordt gecompenseerd en voor de bestrijding van contrabande experimenten en onderzoeken naar het gebruik van nieuwe technologie worden uitgevoerd.
Herinnert u zich dat op 2 februari jl. ook al aandacht is gevraagd aangaande de oproep van de FNV voor meer geld voor het gevangeniswezen teneinde de veiligheid te garanderen2 Hoe vaak moeten FNV, werknemers en de Centrale Ondernemingsraad nog de noodklok luiden voordat u concrete maatregelen gaat treffen teneinde de veiligheid in gevangenissen te waarborgen?
Zie antwoord vraag 1.
U schrijft in uw reactie op het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid: «Uit Balans», dat u het door de inspectie geconstateerde zeer serieus neemt, welke serieuze maatregelen gaat u per direct nemen teneinde de geconstateerde, ernstige problemen structureel het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 1.
Personeel klaagt al langer dat er te veel bezuinigd zou zijn en dat daardoor de veiligheid in de gevangenissen achteruit ging, erkent u dat het personeel gelijk had? Zo ja, had er dan wellicht niet eerder ingegrepen kunnen dan wel moeten worden?
De onzekerheid rondom de aanpak van de dalende behoefte aan capaciteit en de aantrekkende economie hebben geleid tot een versnelde uitstroom van personeel. Op het moment dat duidelijk werd dat krapte in het personeelsbestand ontstond en daarmee de veiligheid in sommige inrichtingen onder druk kwam te staan, is meteen ingegrepen. U bent hierover geïnformeerd per brief van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 mei 2017.5 Deze druk was niet het gevolg van bezuinigingen.
Heeft het hoge ziekteverzuim onder het personeel volgens u te maken met de hoge werkdruk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete, structurele maatregelen mag het personeel op dit vlak van u verwachten?
Het ziekteverzuim wordt beïnvloed door verschillende factoren, die per inrichting kunnen verschillen. Belangrijke factoren die van invloed zijn op het ziekteverzuimpercentage zijn onder meer de leeftijdsopbouw van het personeel, de zwaarte van de doelgroep, maar ook externe omstandigheden zoals een griepgolf. Daarnaast kunnen incidenten, baanonzekerheid en werkdruk van invloed zijn op het ziekteverzuim Het ziekteverzuim binnen DJI schommelt rond de 7% en is meerjarig gezien stabiel. In 2017 was sprake van een lichte stijging naar 7,4%. Voor de cijfers en de structurele aanpak van ziekteverzuim verwijs ik uw Kamer naar de brief van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 24 oktober 2016 en de antwoorden op de Kamervragen het lid Van Nispen van 25 oktober 2017.6
Klopt het dat u in uw reactie op het rapport «Uit Balans» schrijft u dat op dit moment met de bonden en de Centrale Ondernemingsraad overlegd wordt hoe de afspraken in het convenant over Netto Personele Inzet kunnen worden geconcretiseerd en welke financiële middelen vanuit het convenant hiervoor beschikbaar zijn? Geeft u daarmee aan dat er reeds een bedrag gekoppeld is aan het convenant? Hoe is dit bedrag tot stand gekomen en kan de hoogte van dit bedrag nog aangepast worden?
Voor de uitvoering van het convenant is voor vier jaren een bedrag van € 100 miljoen in totaal vrijgemaakt. Hierover heb ik uw Kamer bij eerdergenoemde brief van 28 november 2017 geïnformeerd. Het bedrag is gebaseerd op een inschatting van de extra investeringen die op relatief korte termijn nodig zijn om de werkdruk te verlichten, voor invulling van het programma Vakmanschap en ten behoeve van het vergroten van de veiligheid. Het in november 2017 beschikbaar gestelde bedrag staat vast en op dit moment bestaat geen aanleiding om dit bedrag te verhogen. Hierbij is van belang dat maatregelen ten behoeve van een solide personeelsplan, dan wel het bevorderen van de veiligheid in detentie die niet zijn opgenomen in het convenant maar wel worden genomen, niet door middel van extra geld hoeven te worden gefinancierd. Gedacht kan hierbij worden aan het ondersteunen van inrichtingen in een goede sturing op het plan- en roosterproces in hun inrichtingen.
Bent u van mening dat, naar aanleiding van het rapport «Uit Balans», de afgesproken maatregelen in het DJI convenant 2018–2021 voldoende zijn of moet er meer geld beschikbaar gesteld worden vanuit uw ministerie en moeten er dus aanvullende maatregelen getroffen worden?
Zie antwoord vraag 6.
De daling van het aantal uitzettingen |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitzetting stokt: duizenden afgewezen immigranten gaan niet weg»?1
Ja.
Waarom laat u afgewezen vreemdelingen vrij in onze samenleving rondlopen, zelfs als ze bijvoorbeeld jarenlang als krakersbende door de hoofdstad trekken?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van uzelf en het lid Kops, die op 25 april 2018 naar de Kamer zijn verzonden (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel van de Handelingen 1940).
Realiseert u zich dat u het illegalenprobleem door dit laffe gedoogbeleid niet oplost maar erger maakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alle illegalen eindelijk van straat te halen, vast te zetten en uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid landen van herkomst die niet meewerken aan uitzettingen eindelijk eens te sanctioneren? Zo nee, waarom niet?
Landen zijn op basis van internationaal recht verplicht hun onderdanen terug te nemen. Dit gebeurt in onvoldoende mate ten aanzien van een aantal landen. Hierin ligt de noodzaak voor een brede aanpak van positieve en negatieve prikkels om die landen tot betere samenwerking te bewegen. Dit staat dit kabinet ook voor. Ook op EU-niveau zet ik mij in voor het behalen van betere terugkeerresultaten. Voor de EU is terugkeer een beleidsprioriteit, waarbij een «more for more» en «less for less»-aanpak wordt gehanteerd. De (onder meer door Nederland gesteunde) aankondiging van mogelijke maatregelen op het terrein van het visumbeleid door de EU heeft geleid tot verbetering van de terugkeersamenwerking met Bangladesh. Met gezamenlijk optreden van de EU kunnen dus resultaten op terugkeer worden bereikt. Net als bij alle maatregelen binnen de strategische landenbenadering is de inzet maatwerk, waarbij steeds moet worden gekeken naar effectiviteit en proportionaliteit. Er zal bij het inzetten van negatieve prikkels altijd oog moeten worden gehouden voor mogelijke repercussies in de bilaterale relaties van zowel NL als van de EU.
Deelt u de mening dat degenen die (nog) niet gedwongen kunnen worden uitgezet ook moeten worden vastgezet totdat ze zelfstandig uit ons land vertrekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De aanwezigheid van een zicht op uitzetting is een uit artikel 5 van het EVRM volgende voorwaarde voor vreemdelingenbewaring. Zonder zicht op uitzetting is bewaring in strijd met dat verdrag. Wel kan een vreemdeling worden vastgehouden als aan zijn uitzetting gewerkt wordt, en er wordt voldaan aan de overige criteria die worden gesteld aan bewaring. Zoals opgenomen in het regeerakkoord zet het kabinet in op het vergroten van de mogelijkheden om vreemdelingen in bewaring te kunnen stellen maar dit vindt vanzelfsprekend zijn grens in de fundamentele waarborgen van het EVRM.
Kunt u Nederland in plaats van een illegalenparadijs niet beter een paradijs voor Nederlanders laten zijn?
Ik kan mij in de omschrijving van Nederland als een illegalenparadijs niet vinden.
De uitnodiging voor een Defensie Iftar op donderdag 24 mei 2018 |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitnodiging door Defensie voor een Defensie Iftar op 24 mei in de Marinekazerne Den Helder?1
Ja.
Deelt u de mening dat de islam een totalitaire ideologie is, die haaks staat op de normen en waarden waar wij als samenleving voor staan en die wij met onze militairen wereldwijd ook proberen uit te dragen? Zo nee, waarom niet?
De vrijheid van godsdienst of levensovertuiging is één van de klassieke grondrechten die eenieder in Nederland heeft behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Deze vrijheid beschouw ik als een kernwaarde van de Nederlandse samenleving.
De Nederlandse krijgsmacht kent al meer dan 100 jaar een in de krijgsmacht geïntegreerde Diensten Geestelijke Verzorging (DGV). Deze organisatie bestaat uit zes diensten van verschillende religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen.2
De Diensten Geestelijke Verzorging dragen bij aan het (geestelijk) welbevinden van militairen, veteranen, het thuisfront en overig defensiepersoneel. De kerntaken van de DGV zijn het organiseren van bijeenkomsten en activiteiten en het bieden van een vertrouwelijke plaats voor defensiepersoneel om hun verhaal te doen.
Zou het niet beter zijn om in plaats van deze totalitaire ideologie, die vrouwenhaat, Jodenhaat, homohaat en discriminatie voorstaat, te bestrijden in plaats van daarvoor te capituleren en binnen Defensie te faciliteren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om dit door de belastingbetaler betaalde bewieroken van een gewelddadige ideologie per direct af te blazen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er binnen onze seculiere krijgsmacht geen plaats is voor extremistische uitingen, zoals die van een totalitaire ideologie zoals de islam dat is? Zo nee, waarom niet?
Binnen de krijgsmacht is geen plaats voor extremistische uitingen op welke grond dan ook. Verder wijs ik u naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Veiligheidshuizen en het delen van informatie tussen de ketenpartners |
|
Leendert de Lange (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van opnamewet naar behandelwet»?1
Ja.
Klopt het dat het Veiligheidshuis geen eigen wettelijke taak heeft, waardoor geen rechtsgrond bestaat gegevens te delen die nodig zijn bij de besluitvorming over verplichte zorg, juist ten behoeve van de bescherming van de samenleving? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Een zorg- en veiligheidshuis is een samenwerkingsverband van verschillende partijen uit het zorg- en veiligheidsdomein. Een zorg- en veiligheidshuis heeft geen eigenstandige wettelijke basis om persoonsgegevens te verwerken. De partijen die deelnemen aan het samenwerkingsverband hebben wel ieder separate rechtsgronden voor de verwerking van persoonsgegevens, op basis waarvan ook gegevens kunnen worden gedeeld. Op deze wijze kunnen er door partijen gegevens worden gedeeld over verplichte zorg ten behoeve van de bescherming van de samenleving.
Voor een rechtmatige gegevensdeling moet aan een aantal juridische randvoorwaarden zijn voldaan. Deze zijn door alle samenwerkende partijen in het zorg- en veiligheidsdomein uitgewerkt in het handvat gegevensuitwisseling in het zorg- en veiligheidsdomein2. Uitgangspunt is dat het zorg- en veiligheidshuis de juridische basis om gegevens te verwerken en uit te vragen bij ketenpartners uitsluitend kan ontlenen aan de bevoegdheid van de ketenpartner die de casus aanbrengt.
Binnenkort gaat het wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden in consultatie. Dit wetsvoorstel heeft tot doel de mogelijkheden te verbeteren tot gezamenlijke verwerking van persoonsgegevens binnen samenwerkingsverbanden.
Voor wat betreft de verplichte geestelijke gezondheidszorg biedt de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die op 1 januari 2020 in werking treedt, mogelijkheden voor ketenpartners om gegevens te delen ten behoeve van de besluitvorming over verplichte zorg. In de Wvggz zijn voor alle voorzienbare noodzakelijke gegevensverstrekkingen grondslagen in de wet opgenomen die aangeven welke informatie onder welke voorwaarden mag worden uitgewisseld.
Voor ons staat centraal dat de praktijk met het genoemde handvat uit te voeten moet kunnen en professionals gegevens delen die nodig zijn om de samenleving te beschermen. Het genoemde handvat en de trainingen die momenteel aan professionals worden gegeven moeten hierbij helpen.
Om in kaart te brengen welke belemmerende dan wel onnodig complicerende wet- en regelgeving aangepast moet worden lopen verschillende trajecten, bijvoorbeeld in het kader van het programma Sociaal Domein3. Er worden binnen dit programma momenteel drie complexe vraagstukken uitgewerkt waar het mogelijk ontbreken van wettelijke grondslagen centraal staat: 1. gemeentelijke regie, 2. vroegsignalering en 3. integraal werken. Op basis van de uitwerking wordt bezien of en welke wet- en regelgeving moet worden aangepast.
Bent u voornemens een wettelijke grondslag voor het Veiligheidshuis te creëren zodat het uitwisselen van informatie tussen alle cruciale ketenpartners bij het bieden van verplichte zorg mogelijk wordt? In het bijzonder ter bescherming van de samenleving en ter voorkoming van slachtoffers? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens een wetsvoorstel hiervoor in te dienen? Zo nee, waarom niet? Is het mogelijk hetzelfde resultaat te bereiken zonder wetswijziging? Kunt u dat uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat het medisch beroepsgeheim als reden opgevoerd kan worden teneinde cruciale informatie, die nodig is om adequate inschattingen te maken betreffende noodzakelijk ingrijpen, niet te delen met ketenpartners?
Van belang is voor ogen te houden dat het medisch beroepsgeheim cq. de zwijgplicht van de arts cruciaal is voor de toegankelijkheid van de zorg: een ieder moet ervan uit kunnen gaan dat hetgeen hij deelt met zijn arts ook tussen de arts en patiënt blijft. De hoofdregel is dat informatie gedeeld in de behandelrelatie tussen arts en patiënt alleen met toestemming van de patiënt met anderen gedeeld kan worden. Op die hoofdregel zijn wel uitzonderingen. In bepaalde gevallen mag een zorgverlener – ook zonder toestemming van de patiënt – informatie met anderen delen. Dit is het geval als er sprake is van een wettelijk(e) meldplicht of meldrecht of er een conflict van plichten bestaat. Een dergelijk conflict van plichten kan een rechtvaardiging bieden om de zwijgplicht te doorbreken en informatie over een patiënt te verstrekken aan derden, zoals betrokkenen in een zorg- en veiligheidshuis.
Van een conflict van plichten is sprake als het niet doorbreken van de zwijgplicht, voor de patiënt of cliënt zelf of voor een ander ernstige schade oplevert en de hulpverlener in gewetensnood verkeert door het handhaven van de zwijgplicht. Er geldt een aantal voorwaarden: zo moet geprobeerd zijn om toestemming van de betrokkene te verkrijgen, is het doorbreken van het beroepsgeheim de enige mogelijkheid en moet het duidelijk zijn dat de ernstige schade voorkomen kan worden door het doorbreken van het beroepsgeheim. Of aan deze voorwaarden voldaan is, is een afweging die alleen de betrokken zorgprofessional kan maken op grond van de situatie. Binnen de regels van het medisch beroepsgeheim zijn er dus – zeker als het gaat om cruciale informatie – mogelijkheden om die informatie te delen.
In hoeverre verandert de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming iets aan de uitwisseling van informatie tussen ketenpartners in dit kader?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geeft aan dat bij gezamenlijke gegevensverwerkingen, zoals bij de zorg- en veiligheidshuizen, de partijen duidelijke en transparante afspraken moeten maken over wie invulling geeft aan diverse rechten en plichten die voortvloeien uit de AVG. Om hier goed aan te kunnen voldoen zijn op landelijk niveau recentelijk een modelconvenant en een protocol voor de zorg- en veiligheidshuizen opgesteld4.
Het bericht ‘Proefverlof ophanden voor vader die zijn zes kinderen de dood injoeg.’ |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Proefverlof ophanden voor vader die zijn zes kinderen de dood injoeg»? Zo nee, waarom niet?1
Ja.
Deelt u de mening dat een man die zes kinderen in 2002 heeft vermoord en volgens het vonnis nu in tbs had moeten zitten, geen proefverlof mag krijgen?
De rechter heeft de verdachte in deze zaak in 2003 een gevangenisstraf van 15 jaar en tbs met verpleging opgelegd. De tbs-maatregel is erop gericht mensen veilig terug te laten keren in de samenleving. Het proefverlof is een cruciaal onderdeel van de resocialisatie van tbs-gestelden en de laatste fase van een stapsgewijze uitbreiding van vrijheden binnen de behandeling. Voordat een tbs-gestelde met proefverlof kan moet hij eerst de stappen van begeleid verlof, onbegeleid en transmuraal verlof (betrokkene verblijft buiten de tbs-kliniek in een instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) of een psychiatrische instelling) succesvol hebben doorlopen. Hierdoor wordt op een verantwoorde wijze toegewerkt naar terugkeer van de tbs-gestelde in de samenleving.
De verlofprocedure vindt zorgvuldig plaats en is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling door verschillende partijen, waaronder het onafhankelijke Adviescollege verloftoetsing tbs (Avt). Ook een slachtofferonderzoek, waarin een analyse van mogelijke gevolgen en veiligheidsrisico’s van het verlenen van verlof voor het slachtoffer of zijn of haar omgeving wordt gemaakt, maakt onderdeel uit van de verlofaanvraag.
Proefverlof betekent overigens niet dat de tbs-maatregel eindigt. Bij proefverlof houdt de reclassering toezicht en blijft de tbs-kliniek verantwoordelijk voor de tbs-gestelde. Na deze laatste verloffase kan de rechter de tbs voorwaardelijk beëindigen. Tijdens de voorwaardelijke beëindiging houdt de reclassering toezicht. De rechter kan de voorwaardelijke beëindiging telkens met één of twee jaar verlengen, zolang hij dit nodig acht.
Deelt u de mening dat van het jarenlang in de watten leggen van deze gruwelijke crimineel, die zijn zes kinderen heeft vermoord, geen enkel afschrikwekkend effect uit gaat? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te bepalen welke straf en/of maatregel past bij het gepleegde delict. De rechter houdt daarbij onder andere rekening met de aard en de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden van het individuele geval en het advies van gedragswetenschappers. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de strafmaat in deze zaak.
Wanneer gaat u eens logisch nadenken en komt u tot het heldere inzicht dat het invoeren van hoge minimumstraffen voor dit soort misdaden de enige oplossing is om criminelen ècht rechtvaardig te straffen?
Met het aantreden van het vorige kabinet in 2012 is het wetsvoorstel omtrent het invoeren van minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven ingetrokken. Uw Kamer is hierover bij brief van 12 februari 20132 op de hoogte gesteld. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor de invoering van minimumstraffen.
Bent u bereid gebruik te maken van de mogelijkheid dit proefverlof tegen te houden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dit aan de (nabestaanden van) de slachtoffers uitleggen?
Verloven van tbs-gestelden kunnen als ingrijpend worden ervaren door slachtoffers en nabestaanden. Ik hecht er dan ook aan dat slachtoffers en nabestaanden tijdig geïnformeerd worden over verloven en dat de slachtofferbelangen worden meegewogen bij de verlofaanvraag, zoals ook als vereiste is gesteld in de Verlofregeling tbs. Slachtoffers en nabestaanden worden over verlof geïnformeerd door het Informatiepunt Detentieverloop van het OM.3
Ik ga hier niet verder in op de besluitvorming en de details van deze specifieke zaak.
Een lek in het nucleaire gedeelte van kernreactor Doel 1 |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belgische kernreactor Doel 1 ligt stil tot oktober», waaruit blijkt dat de reactor van de kerncentrale Doel 1 is stilgelegd vanwege een lek in het nucleaire gedeelte?1
Ja.
Kunt u aangeven wanneer u door de Belgische autoriteiten op de hoogte bent gebracht van deze lekkage en met welke risicobeoordeling? Bent u tevreden over de communicatie? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) heeft op 23 april 2018 contact gezocht met het Federaal Agentschap Nucleaire Controle (FANC) naar aanleiding van de berichtgeving over deze kwestie in de media. Door een administratieve vergissing was de ANVS, tegen de afspraken in, niet actief door de Belgische autoriteiten geïnformeerd over het opgetreden lek in de kerncentrale Doel-1. Het FANC gaf aan dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid van de installatie of de omgeving en de bevolking in Nederland.
Nu er naar het oordeel van FANC geen gevolgen waren voor veiligheid en milieu heeft de melding mij op dat moment niet bereikt. Dit is wel gebeurd naar aanleiding van vragen vanuit de regio en aandacht in de media, op 28 april 2018.
De voorlopige INES-inschaling als INES-0 (geen impact voor de veiligheid) is door het FANC op 2 mei 2018 vastgesteld en gecommuniceerd. Vanaf 23 april 2018 is juist en consequent door alle betrokkenen meegedeeld dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid. Dat is goed gegaan. Waar ik niet tevreden over ben is dat de ANVS niet meteen is geïnformeerd. Ook constateer ik dat uit de eerste publiekscommunicatie vanuit ENGIE onvoldoende duidelijk was wat de aard en locatie van de gebeurtenis was.
Kunt u beoordelen of de Belgische autoriteiten adequaat hebben gereageerd op de lekkage? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
Het FANC heeft bevestigd dat de vergunninghouder ENGIE (als primair verantwoordelijke) de juiste acties heeft ondernomen in reactie op de constatering van de lekkage zoals deze zijn vastgelegd in de technische specificaties van de installatie. Er was dus tijdens het voorval geen noodzaak voor het FANC om vanuit zijn rol als toezichthouder in te grijpen. Wel is geconstateerd dat de Belgische autoriteiten ten onrechte de ANVS niet hebben geïnformeerd.
Ook heeft Minister Jambon aangegeven dat ENGIE 5 dagen te laat (op 30 april 2018) pas een voorstel heeft ingediend voor een INES-inschaling van de gebeurtenis. Het FANC heeft op 2 mei 2018 deze gebeurtenis voorlopig vastgesteld als INES-0, een afwijking zonder gevolgen voor de veiligheid, en deze gecommuniceerd. Het FANC geeft aan dat dit incident geen enkele impact heeft op de veiligheid van de personeelsleden, de bevolking of het leefmilieu.
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse burgers gevaar hebben gelopen? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of het lek te maken heeft met de ouderdom van de kerncentrale? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek moet uitwijzen wat de oorzaak is van het lek. Daarna pas kunnen er door het FANC als toezichthouder conclusies worden getrokken. Vooralsnog heeft het FANC de gebeurtenis ingeschaald als INES-0. Dat wil zeggen dat het een afwijking was zonder impact op de veiligheid, maar ik vind het belangrijk dat er bij het onderzoeken van dit incident, maar ook in het algemeen, wordt gekeken naar risico’s door veroudering.
Bent u bereid om u, in het belang van de veiligheid van inwoners en in het belang van het milieu, uit te spreken tegen de levensduurverlenging van de kerncentrales in Doel en Tihange? Zo nee, waarom niet?
Levensduurverlenging van de Belgische kerncentrales en keuzes op het gebied van het Belgische energiebeleid zijn beslissingen die vallen onder de bevoegdheid van de Belgische overheid. Dat neemt niet weg dat ik de besluitvorming over levensduurverlenging van de kerncentrales in België, waartoe onlangs een principebesluit is genomen door het Belgische kabinet, de komende tijd nauwlettend zal volgen en mij zal laten informeren over de veiligheidsaspecten hiervan, voor zover gerelateerd aan de veiligheid van de bevolking in Nederland. Daarbij vormen verouderingsaspecten een bijzonder aandachtspunt, zoals ik hierboven eerder heb aangegeven. Indien hierover twijfel zal ontstaan zal ik niet aarzelen hierover in overleg te treden met de regering van België. Op dit moment vindt een Europese peer review-sessie plaats in Luxemburg door de Europese toezichthouders, specifiek gericht op veroudering in kernreactoren. Nederland zal hierbij specifiek aandacht besteden aan de presentatie en toelichting van België hieromtrent.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Nucleaire Veiligheid, dat plaatsvindt op 17 mei 2018?
Ja.
Het bericht “Veiligheid schiet tekort bij veel munitiedepots” |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veiligheid schiet tekort bij veel munitiedepots»?1
Ja.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de tekortkomingen bij de munitiedepots, wat er inmiddels is gedaan om de veiligheid te herstellen en hoe u gaat voorkomen dat dit in de toekomst niet meer zal voorvallen? Kunt u een overzicht geven, uitgesplitst naar locatie, situatie, veiligheidsrisico’s, ondernomen acties en te ondernemen acties met tijdspad?
De geconstateerde tekortkomingen betreffen voornamelijk infrastructurele voorzieningen, keuringen van gereedschappen en apparatuur, aanwezige kennis van regelgeving en correcte opslag. De belangrijkste geconstateerde tekortkoming betreft de bliksembeveiligingsinstallaties.
De tekortkomingen die de lokale verantwoordelijken van Defensie zelf konden aanpakken zijn opgelost. Zo zijn reparaties uitgevoerd aan luchtbehandelingsinstallaties, markeringsborden vervangen of geplaatst, drempelplaten voorzien van aardkabels en is een calamiteitencentrum verplaatst. Voor het oplossen van de infrastructurele tekortkomingen op onder meer keuringen en bliksembeveiliging (overspanningsbeveiliging) is Defensie afhankelijk van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). De aanpassing van de bliksembeveiliging betreft een groot aantal oude bunkers waarvan de complexe bliksembeveiligingsinstallaties moeten worden aangepast of vervangen. Dit vereist ingrijpende verbouwingen die zorgvuldig moeten worden uitgevoerd. Op dit moment wordt hiervoor, in nauwe samenwerking met het RVB, een plan van aanpak opgesteld en voorgelegd aan de I-SZW.
Daarnaast inventariseert het RVB momenteel of de tekortkomingen in de bliksembeveiliging zich ook op andere munitiecomplexen voordoen. Deze inventarisatie zal naar verwachting in juli 2018 worden voltooid. Tot die tijd worden, in nauw overleg met I-SZW, voorzorgs- en herstelmaatregelen genomen, zodat het werk op een veilige manier kan worden uitgevoerd. Dit uitgangspunt staat uiteraard altijd voorop.
Naast de verbetertrajecten per locatie wordt een defensiebreed verbetertraject opgestart die zich onder meer richt op regelgeving, opleidingen en kennis. Gezien de omvang van dit traject zal dit enige tijd in beslag nemen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste brevet van onvermogen is van de Defensie Materieel Organisatie, om de veiligheid van ons defensiepersoneel en omwonenden te garanderen, en dat het hoog tijd is om de bezem grondig door deze organisatie te halen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Om Defensie een organisatie te laten zijn waar veiligheid de norm is, is de gezamenlijke inzet van alle medewerkers, zowel militairen als burgers, op elk niveau nodig. Zoals verwoord in het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» dat op 28 maart 2018 is verzonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 919, nr. 4) is het veiliger maken van de werkomgeving een topprioriteit voor de komende jaren.
Het lot van Nederlandse IS-kinderen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coalitie oneens over ophalen IS-kinderen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de actuele verblijfplaats van de naar schatting 175 Nederlandse kinderen die in voormalig IS-gebied verblijven of hebt u daar tenminste een indicatie van? Zo ja, waar verblijven deze kinderen? Zo nee, waarom bent u hiervan niet op de hoogte?
Op dit moment verblijven er ten minste 145 kinderen met een Nederlandse link in het overgebleven strijdgebied in Syrië en Irak. Daarnaast bevinden zich ten minste 30 kinderen met een Nederlandse link (in de regio) buiten het strijdgebied, waaronder in de opvangkampen in Noord-Syrië. Het gaat om kinderen met de Nederlandse nationaliteit of kinderen die hierop aanspraak kunnen maken.
Beschikt u over signalen dat er kinderen van relatief veilige Koerdische gebieden naar IS-gebieden worden overgebracht? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, komt dat omdat u geen actueel beeld hebt van de verblijfplaats van deze kinderen of zijn er andere redenen waarom u dat niet weet?
Deze berichten zijn vanuit meerdere kanalen tot mij gekomen, onder meer vanuit familieleden van uitreizigers. Hen bereikte het bericht dat men mogelijk bezig zou zijn om vrouwen en kinderen uit een vluchtelingenkamp terug naar IS gebied te brengen. Vooralsnog kunnen deze berichten niet bevestigd worden.
Heeft u actief contact gezocht met de autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio of gaat Nederland dat nog doen, om u op de hoogte te stellen van de situatie waarin de Nederlandse IS-kinderen zich bevinden en of er sprake is van een verplaatsing naar IS-gebied? Zo ja, wat is de uitkomst van dat contact? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft, via haar Consulaat Generaal in Erbil, structureel contact met de autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio in Irak over uiteenlopende onderwerpen. In Noord Syrië is er geen formeel contact met de lokale groepering die de leiding hebben over de kampen, zoals de Syrian Democratic Forces/ Partiya Yekîtiya Demokrat. Wel hebben er recentelijk in Nederland met medewerkers van het Ministerie van BZ en JenV gesprekken plaatsgevonden met deze groepering.
Deelt u de mening dat als blijkt dat er Nederlandse kinderen naar IS-gebied worden overgebracht, dat een groter gevaar voor die kinderen oplevert en er ook toe kan leiden dat zij nog verder van de Nederlandse samenleving komen af te staan? Zo ja, wat verandert dat aan het kabinetsstandpunt ten aanzien van het naar Nederland terugbrengen van IS-kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in mijn reactie op het standpunt van de Kinderombudsman die tegelijkertijd met deze beantwoording naar uw Kamer is gezonden, zie ik deze kinderen in de eerste plaats als slachtoffer van de door hun ouders gemaakte, gevaarlijke keuzes en de als gevolg daarvan ontstane victimisatie. In de belangenafweging worden naast de belangen van de kinderen, diplomatieke verhoudingen, de veiligheid van de betrokkene en nationale veiligheidsbelangen afgewogen. Deze weging leidt ertoe dat dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië en Irak. Dit laat onverlet dat de situatie voortdurend wordt gemonitord.
De opties rond de verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne te Doorn |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u nauwkeurig laten berekenen wat het annuleren van het besluit tot verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne te Doorn naar Vlissingen zou kosten en de resultaten hiervan aan de Kamer doen toekomen?1 Zo nee, waarom niet?
Ter voorbereiding van de bouw van de marinierskazerne in Vlissingen zijn de volgende kosten gemaakt:
Deze posten bedragen in totaal € 36,8 miljoen. Daarnaast is het mogelijk dat, in het geval van het stopzetten van het aanbestedingsproces, de drie consortia die aan de dialoog deelnemen een vergoeding vragen voor de daadwerkelijk gemaakte kosten. Ik houd er rekening mee dat er in het geval van het annuleren van het besluit nog meer claims voor kostenverrekening worden ingediend en dit zal resulteren in hogere kosten voor Defensie. Bij het annuleren van het besluit tot verhuizing geldt nog steeds dat er een oplossing zal moeten worden gezocht voor de huidige verouderde huisvesting in Doorn.
Bent u bereid scenario's te onderzoeken waarbij de Van Braam Houckgeestkazerne na renovatie als volwaardige marinierskazerne in gebruik blijft en er in Vlissingen een nieuwe multidisciplinaire (voor onderhoud aan schepen, oefenplek etc.) kazerne wordt gebouwd met faciliteiten die momenteel in de rest van het land ontbreken? Zo nee, waarom niet?
In het verleden zijn verschillende scenario’s ten aanzien van de mogelijkheden in Doorn, Vlissingen, De Peel en Budel verkend. Zoals blijkt uit de Kamerbrief van 10 april 2012 (Kamerstuk 32 733, nr. 59) en uit de brief van 22 juni 2012 met antwoorden op schriftelijke vragen (Kamerstuk 32 733, nr. 70) is de businesscasevan de gemeente Utrechtse Heuvelrug indertijd bestudeerd. In een uitvoerige bijlage 3) bij deze antwoorden ontving de Kamer het Onderzoek naar volledigheid financiële onderbouwing businesscase VBHKAZ en rapport Zeeland.
De realiteit is dat er in 2012 een besluit is genomen dat niet zonder consequenties kan worden teruggedraaid. Naar aanleiding van de signalen van vertrekkende mariniers wordt nu wel een analyse van de cijfers van de irreguliere uitstroom gemaakt. Hierbij wordt gekeken naar de eerste zes maanden van dit jaar.
Deelt u de constatering dat bij herbestemming van het beoogde kazerneterrein in Vlissingen ten behoeve van een multifunctionele kazerne voor het Rijk niet alle tot op heden gemaakte kosten voor niets waren? Zo nee, waarom niet? Welke kosten waren dan wel voor niets?
Zie antwoord vraag 2.
Van welke totale kosten voor de bouw van de nieuwe marinierskazerne in Vlissingen gaat u momenteel uit? Hoe verhoudt die raming zich tot de oorspronkelijke raming voor een «state of the art» kazerne zoals door uw ministerie gemaakt in 2012?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de commercieel vertrouwelijke bijlage bij deze brief. Dit antwoord gaat in op de bouwkosten. Daarnaast houdt Defensie in de financiering van het project rekening met exploitatiekosten. Uw Kamer wordt zoals gebruikelijk voorafgaand aan de gunning geïnformeerd over het te sluiten contract en de totale kosten.
Kunt u uw eerdere stellingname in antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1932), dat het annuleren van het verhuisbesluit «tientallen miljoenen euro's» zou kosten, financieel onderbouwen? Zo nee, waarom niet? Waaruit bestaan bijvoorbeeld de kosten á 13,8 miljoen euro, waarvan de provincie Zeeland zelf zegt dit uit te hebben gegeven aan de kazerne, terwijl er nog geen schep in de grond is gegaan?
Voor de berekening van de kosten die Defensie kwijt zou zijn in geval de aanbesteding wordt afgebroken verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
In de voortgangsrapportage van de provincie aan provinciale staten van eind maart 2018 over het project MARKAZ staat, dat van het beschikbare budget van ruim € 18 miljoen (€ 15 miljoen van de provincie en ruim € 3 miljoen van de gemeente Vlissingen) nog ca. € 4,2 miljoen resteert. De provincie en de gemeente hebben tot nu toe € 13,8 miljoen besteed aan onderzoek en planvorming, grondverwerving, sloopkosten, explosievenruiming, engineering en aanleg van nutsvoorzieningen, een afkoopsom voor bouwrijp maken, communicatie en promotie.
Welke financiële risico’s zitten er aan de bouw en aan de exploitatie van de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen? Wat is de financiële omvang van deze risico's? Zijn deze risico’s groter door de gekozen DBFMO-constructie?
De financiële risico’s gedurende de bouw en de exploitatie van de kazerne zijn op geld gewaardeerd in de commercieel vertrouwelijke Public Sector Comparator(PSC). De PSC maakt onderdeel uit van de DBFMO-constructie. Voor deze waardering verwijs ik u graag naar de commercieel vertrouwelijke bijlage bij deze brief.
In de DBFMO-overeenkomst betaalt Defensie een prestatie-gerelateerde vergoeding. Daarmee liggen deze risico’s bij het consortium, dat deze risico’s het beste kan mitigeren. Tot die tijd bestaan de financiële risico’s voor Defensie uit mogelijke gevolgen van de ontwerpkeuze, algemene marktrisico’s zoals rente en inflatie, het aanbestedingsresultaat en prijsontwikkelingen in de vastgoedsector.
In hoeverre is de inrichting van de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen vergelijkbaar met de raming in 2012? Klopt het bijvoorbeeld dat de geplande schietbanen bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen maar half zo groot zijn als door de mariniers was gevraagd, en dat hierdoor slechts met zes mariniers tegelijk kan worden getraind in plaats van de vaste aanvalsteams van zestien personen, en dat er niet of beperkt geschoten kan worden? Zo ja, bent u voornemens een alternatieve faciliteit in gebruik te nemen voor oefeningen met zestien mariniers waar geen schietbeperkingen zijn en wat zijn daarvan de meerkosten?
Sinds 2012 is de behoeftestelling op onderdelen aangepast. Er is bijvoorbeeld nu voorzien in de huisvesting van marechaussees en van de NATRES op het terrein, en in de opslag van Viking rupsvoertuigen. Daarnaast is het aantal parkeerplaatsen voor civiele personenauto’s conform normering naar beneden bijgesteld.
Het aantal schietpunten van een reguliere schietbaan, zoals op de kazerne in Vlissingen is voorzien, wordt bepaald op basis van gebruiksintensiteit per jaar. De in de huidige ontwerpspecificatie opgenomen schietfaciliteiten zijn op basis van de hierbij horende capaciteitsberekening nog steeds afdoende. Door het treffen van geluidwerende maatregelen, hetgeen onderdeel is van de uitvraag bij de consortia, voldoet het gehele operationele gebied aan de wet- en regelgeving en zijn er geen schietbeperkingen.
Ten aanzien van een aantal onderdelen in de behoeftestelling en bijbehorende outputspecificatie, waaronder onder andere het aantal schietpunten, overkappingen voor het stallen van militaire voertuigen en havenfaciliteiten, heeft de medezeggenschap aangegeven dat zij de huidige outputspecificatieniet vinden voldoen. Hierover is Defensie intern nog in gesprek.
Klopt het dat niet alle gewenste helikoptertrainingen bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen uitgevoerd kunnen worden en dat voor bepaalde trainingen uitgeweken gaat moeten worden naar andere locaties? Zo ja, wat zijn daarvan de meerkosten?
Net als nu in Doorn zijn de mariniers na de verhuizing naar Vlissingen voor helikoptertrainingen aangewezen op trainingslocaties zoals de vliegbases Gilze-Rijen en Deelen, en op laagvlieggebieden op een aantal locaties waar ook geïntegreerd geoefend wordt (dit betreft de Oirschotse heide, Leusderheide, Weerter- en Budelerheide, Ederheide en de Marnewaard). Daarnaast zullen de mariniers jaarlijks oefeningen houden op terreinen als ISK Harskamp, ASK Oldebroek en op Texel. Voor het bereiken van deze terreinen is de kazerne in Doorn gunstiger gelegen.
Bij verhuizing naar Vlissingen kan in de toekomst voor het trainingsprogramma van de mariniers ook gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die de in Zeeland aangeboden terreinen bieden. Momenteel is Defensie in gesprek met terreineigenaren, gemeenten en de provincie Zeeland over het medegebruik van verschillende terreinen. Voor een aantal terreinen is al een contract afgesloten.
De meerkosten van de verhuizing naar Vlissingen betreffen voornamelijk reis- en verblijfkosten. In 2012 zijn de hieruit voortkomende exploitatiekosten op enkele honderdduizenden euro’s geraamd. Deze kosten zijn echter afhankelijk van een aantal factoren, zoals de oefen- en trainingsschema’s van de mariniers en dienstreizen ten behoeve van opleidingen en bedrijfsvoeringactiviteiten. Dit zijn factoren die nog niet vastliggen en per marinier zullen verschillen. Het is daarom niet mogelijk om deze kosten exact te duiden.
Klopt het dat bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen geen oefeningen uitgevoerd kunnen worden tijdens het broed- en strandseizoen? Moet hier een alternatief voor worden gezocht? Zo ja, wat zijn daarvan de meerkosten?
Net als op de oefenterreinen van Defensie elders in Nederland wordt in Zeeland rekening gehouden met natuurwaarden. Voor de oefen- en trainingsfaciliteiten op de kazerne leveren het broed- en het strandseizoen geen beperkingen op. Op twee gebieden buiten de kazerne, namelijk de Kop van Schouwen en Krammer-Volkerak, gelden beperkingen gedurende het broedseizoen. Hiermee kan rekening worden gehouden in de planning en hiervoor zijn zodoende geen alternatieven nodig.
Voor het medegebruik van terreinen van Staatsbosbeheer en North Sea Port zal Defensie, zoals gebruikelijk bij dit soort terreinen, rekening houden met recreatieve medegebruikers.
Welke kosten gaan gepaard met de extra reistijd en reiskosten die gemaakt moeten worden voor de veel grotere afstand die mariniers moeten afleggen vanuit Vlissingen ten opzichte van Doorn om bij andere militaire bases te komen, zoals bijvoorbeeld Den Helder, Gilze-Rijen en de Harskamp?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 8 en 10.
Gedurende hoeveel jaren verwacht u dat extra accommodatie nodig is voor personeel dat niet verhuist en daardoor op de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen moet worden gehuisvest? Wat zijn de financiële consequenties als deze verwachting niet uitkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de behoeftestelling is ervan uitgegaan dat gedurende tien jaar extra behoefte aan legering bestaat. Als er gedurende een langere tijd extra legering nodig is, gaat dit gepaard met extra exploitatiekosten. De hoogte hiervan is sterk afhankelijk van de invulling van een contract met een consortium. Deze kosten kunnen daarom nu nog niet worden berekend.
Klopt het dat de gemeente Utrechtse Heuvelrug inmiddels een nabij de Van Braam Houckgeestkazerne gelegen golfbaan heeft opgekocht, terwijl het niet kunnen aankopen van deze golfbaan een struikelblok was voor eventuele uitbreiding van de kazerne?
De gemeenteraad heeft op 14 maart jl. bepaald dat Utrechtse Heuvelrug het perceel zal overnemen. Indertijd heeft Defensie gepoogd dit perceel te kopen, om het bij de kazerne te kunnen trekken. Dit is toen niet gelukt.
Bent u bereid met de gemeente Utrechtse Heuvelrug in gesprek te gaan om te bezien wat de mogelijkheden op het moment zijn en welke oplossingen eventueel kunnen worden gevonden voor de plannen die de gemeente inmiddels heeft voor het terrein van de Van Braam Houckgeestkazerne? Zo nee, waarom niet?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 2, 3, 13 en 14.
Bent u, mede gelet op de uitlating van voormalig Minister Hans Hillen dat hij een scenario van instandhouding van de Van Braam Houckgeestkazerne nooit serieus heeft genomen2, bereid nauwkeurig en serieus te laten onderzoeken welke besparingen ten opzichte van het huidige besluit kunnen worden bereikt met het in stand houden van de Van Braam Houckgeestkazerne, zoals bijvoorbeeld besparingen op het gebied van verhuiskosten en het aantal boordplaatsers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Welke besluiten met betrekking tot het vastgoed van Defensie zijn sinds 2012 teruggedraaid of aangepast? Wat waren hier de financiële consequenties van?
In de nota «In het belang van Nederland» van 17 september 2013 was onder meer besloten tot de sluiting en afstoting van de Van Ghentkazerne in Rotterdam en de Johan Willem Frisokazerne in Assen. Deze maatregelen zijn in de maanden daarna teruggedraaid. Civiel medegebruik maakte voor deze kazernes kostenverdeling en een meer optimale bezetting mogelijk.
Onlangs is in de Defensienota 2018 aangekondigd dat een aantal defensielocaties openblijft: het Complex Brasserskade in Den Haag, het munitiecomplex in Alphen, de Korporaal van Oudheusdenkazerne in Hilversum, de Joost Dourleinkazerne op Texel, Kamp Nieuw Milligen in Uddel en de Koningin Wilhelminakazerne in Ossendrecht. Enkele andere locaties worden nog onderzocht.
Dit leidt tot een verhoogde exploitatie en in voorkomend geval het wegvallen van geraamde verkoopopbrengsten. Daarnaast zijn op bepaalde locaties investeringen benodigd. Defensie actualiseert de Vastgoedportefeuille Strategie. De daar uit volgende stand van zaken en de financiële gevolgen van de defensielocaties die open zijn, open blijven, en in de toekomst nog open zullen gaan, zullen worden verwerkt in het Materieel Projecten Overzicht, de begroting en het jaarverslag.
Deelt u de mening dat in onze moderne samenleving het werk van de partner even belangrijk is als dat van de marinier en het weinig emancipatoir is van hem of haar te verlangen dat hij/zij zijn/haar werk, familie en sociaal leven achterlaat om met de marinier mee te verhuizen? Bent u bereid bij uw onderzoek naar de oorzaken van de verhoogde uitstroom bij het Korps Mariniers de consequenties voor partners en kinderen expliciet te onderzoeken en mee te laten wegen? Zo nee, waarom niet?
Defensie kent naast de mariniers veel meer uitgezonden militairen van wie velen niet wonen in de nabijheid van hun kazerne, vliegbasis of de marinehaven in Den Helder. De beslissing over het al dan niet meeverhuizen van gezinsleden is altijd aan de individuele militair geweest. Ik ben me er terdege van bewust dat een verhuizing naar Vlissingen invloed zal hebben op de privésituatie van de mariniers, zeker als partners van de mariniers momenteel in de omgeving van Doorn werkzaam zijn.
Het rapport van de Externe begeleidingscommissie beheer Oostvaardersplassen |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het rapport dat de Externe begeleidingscommissie beheer Oostvaardersplassen (Commissie-Van Geel) op 25 april jl. heeft uitgebracht in opdracht van het college van gedeputeerde staten van Flevoland?1
Ja.
Bent u bereid om een reactie te geven op de adviezen van de Commissie-Van Geel?
Het rapport «Advies Beheer Oostvaardersplassen» is opgesteld in opdracht van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland. Besluitvorming door provinciale staten over het advies wordt in juli 2018 verwacht en ik vind het niet aan mij om nu op het rapport te reageren.
Welke rol ziet uw kabinet voor zich weggelegd in het ondersteunen van de provincie bij het verbeteren van het gebied?
Over de Oostvaardersplassen is de afgelopen tijd veel te doen geweest en veel mensen voelen zich betrokken bij dit gebied. Er is lang uitgekeken naar het rapport van de Commissie-Van Geel.
Ik wil echter niet vooruitlopen op de besluitvorming van provinciale staten over de adviezen van de Commissie-Van Geel. Als de besluitvorming leidt tot uitvoeringsacties waarvoor mijn medewerking nodig is, dan ga ik daarover graag in gesprek met de provincie. Daarbij neem ik uiteraard de verantwoordelijkheidsverdeling zoals die tussen Rijk en provincie is vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van het Natura 2000-beheerplan en het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen als uitgangspunt. Indien de provincie komt met voorstellen voor aanpassing van het beleid, zoals afgesproken is in de Overeenkomst Dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen, dan zal ik die toetsen aan de toepasselijke wet- en regelgeving (in het bijzonder de Wet natuurbescherming). Ik vind het belangrijk dat alle betrokken partners met de adviezen van de Commissie-Van Geel tot een toekomstig maatschappelijk gedragen beheer van het Oostvaardersplassengebied komen.
Deelt u de opvatting van de Commissie-Van Geel dat gezocht moet worden naar andere natuurgebieden binnen Nederland of elders in Europa teneinde de dierenaantallen te reduceren om hongersterfte zoveel mogelijk te voorkomen?
Voor de beantwoording zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat transport naar andere natuurgebieden met afstand de voorkeur verdient boven afschot?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u – indien in Nederland geen geschikt alternatief gevonden kan worden – bereid om vanuit uw rol als bewindspersoon uw collega’s van andere EU-lidstaten te benaderen voor het vinden van natuurgebieden waar de uit te plaatsen grazers kunnen worden ondergebracht? Zo ja, heeft u hiervoor al gebieden op het oog en bent u bereid om dierenwelzijnsaspecten, zoals het kunnen vertonen van natuurlijk gedrag, mee te wegen in uw zoektocht zodat de dieren niet van de regen in de drup terechtkomen?
Zie antwoord vraag 4.
De voorgenomen sluiting van HOVO in Limburg per 1 mei 2018 |
|
Dennis Wiersma (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aankondiging van Hogeschool Zuyd dat zij per 1 mei 2018 haar activiteiten op het gebied van hoger onderwijs voor ouderen (HOVO) beëindigt?
Ja.
Deelt u de mening dat HOVO van belang is in het bewerkstelligen van een leercultuur, je leven lang? Hoe kunt u deze beweging onder ouderen steunen en stimuleren?
Voor het bewerkstelligen van een breed gedragen leercultuur zijn alle vormen van leren, in alle fasen van leven en werken, van belang. Mijn verantwoordelijkheid betreft het formele onderwijs, maar ook non-formeel onderwijs (waar ook het aanbod van HOVO toe hoort) en informeel leren (onder meer door werkervaring) zijn van belang voor de leercultuur. Diverse universiteiten en hogescholen bieden onder de noemer HOVO een eigen cursusprogramma aan voor iedereen vanaf vijftig jaar. Het gaat hierbij met name om cursussen over kunst, cultuur, filosofie, geschiedenis en psychologie, zonder studieverplichting en verplichte tentamens. Het is prima dat instellingen voor hoger onderwijs dit type onderwijs verzorgen, mits zij dit kostendekkend doen en zich houden aan de spelregels die gelden voor private activiteiten van publieke onderwijsinstellingen.
Kunt u inzicht verschaffen in de wijze waarop financiering van de HOVO’s in Nederland plaatsvindt? Op welke wijze verschilt de financiering van de HOVO in Limburg met die in andere provincies? Hoe bestendig zijn de HOVO’s?
De kosten worden gedragen door de instellingen die betrokken zijn bij de HOVO leslocaties. Het gaat om niet door het Rijk bekostigde activiteiten van bekostigde instellingen hoger onderwijs. Dat betekent dat de instellingen voor deze activiteiten, net als voor andere contractactiviteiten, de integrale kostprijs in rekening moeten brengen. Op structurele basis moeten zij deze activiteiten kostendekkend uitvoeren; het structureel aanwenden van middelen uit de Rijksbekostiging voor dergelijke activiteiten geldt als ondoelmatige besteding van de Rijksbekostiging. Die is immers bestemd voor bekostigde formele opleidingen hoger onderwijs leidend tot een graad (ad, ba of ma).
Deze voorwaarden wat betreft financiering zijn in het hele land gelijk. Mij is niets bekend over verschillen in de financiering van HOVO in Limburg met die in andere provincies.
Hoe beoordeelt u de constatering van Hogeschool Zuyd dat er in de provincie Limburg «geen bereidheid is om hoger onderwijs voor ouderen gezamenlijk in de lucht te houden»?1 Kunt u inzicht verschaffen in de knelpunten?
Zuyd Hogeschool heeft besloten de activiteiten in HOVO Limburg stop te zetten omdat zij er niet in konden slagen de activiteiten kostendekkend uit te voeren. Eerder waren Open Universiteit, Universiteit Maastricht en Fontys Hogescholen ook betrokken bij HOVO Limburg. Nadat deze partners in de loop van de jaren gestopt waren met hun activiteiten en bijdragen, besloot Zuyd in 2013 HOVO Limburg alleen voort te zetten, met als opdracht de activiteiten van HOVO Limburg kostendekkend uit te voeren. Na enkele jaren niet geslaagd te zijn in de opdracht het kostendekkend uit te voeren, zag men geen mogelijkheden meer tot verdere kostenvermindering. Aanvullende financiering van andere onderwijsinstellingen en/of provincie is niet mogelijk gebleken en men zag ook geen andere mogelijkheden de inkomsten te vergroten. En dat heeft geleid tot het besluit per 1 mei 2018 te stoppen met HOVO Limburg.
Op welke wijze zijn HOVO, Studium Generale en de Open Universiteit al dan niet vergelijkbaar in hun rol in laagdrempelig hoger onderwijs voor ouderen?
Het zijn in aard en doelgroep verschillende vormen van onderwijsaanbod. Studium Generale biedt vooral lezingen, die toegankelijk zijn voor iedereen. HOVO richt zich, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, op het verzorgen van cursussen voor de doelgroep van 50+.
De Open Universiteit biedt – met een verankering in de WHW – formeel bachelor- en masteronderwijs – in de vorm van afstandsonderwijs – aan. Het onderwijs van de Open Universiteit is toegankelijk voor iedereen van 18 jaar en ouder.
In hoeverre stemmen HOVO, Studium Generale en de Open Universiteit hun onderwijsaanbod af op behoeften van enerzijds potentiële studenten en anderzijds arbeidsmarktontwikkelingen?
De Open Universiteit verzorgt formele opleidingen hoger onderwijs leidend tot een graad (ba, ma). Voor de opleidingen van de Open Universiteit geldt dat daar de landelijke beleidskaders inzake macrodoelmatigheid en accreditatie op van toepassing zijn. Daarbij vindt ook een toetsing plaats op de relevantie van de opleidingen voor het werkveld. Voor de lezingen van Studium Generale en de cursussen van HOVO gelden deze beleidskaders niet. Het is aan de instellingen zelf om te bepalen welk aanbod zij in het kader van Studium Generale en/of HOVO verzorgen, waar zij denken dat de belangstelling naar uit zal gaan.
Hoeveel ouderen in Limburg hebben de afgelopen jaren gebruik gemaakt van het aanbod van HOVO, Studium Generale en de Open Universiteit? In hoeverre wijken Limburgse cijfers af van dergelijke cijfers in andere provincies?
In de jaren 2014 t/m 2017 hebben gemiddeld ongeveer 1.100 mensen deelgenomen aan cursussen van HOVO Nederland. In diezelfde periode namen gemiddeld per jaar ruim 100 mensen ouder dan 50 jaar afkomstig uit de provincie Limburg deel aan opleidingen van de Open Universiteit. Dergelijke deelnamecijfers naar provincie van de doelgroep 50+ aan Studium Generale zijn niet bekend.
Inwoners van de provincie Limburg en personen in de leeftijdscategorie 50+ zijn overigens geen specifieke doelgroep voor de Open Universiteit; zij richten zich op alle inwoners van Nederland in alle leeftijdscategorieën.
In totaal nemen per jaar bijna 25.000 mensen deel aan cursussen van HOVO’s. Deelnamecijfers per HOVO locatie lopen sterk uiteen (zie bijlage)2. Uiteraard hangt dit ook samen met verschillen in grootte van het verzorgingsgebied, en qua omvang en samenstelling van de bevolking in de regio. En wat betreft Limburg speelt ook het cursusaanbod voor ouderen kort over de grens in België een rol volgens betrokkenen bij HOVO Limburg.
Over welke beïnvloedingsmogelijkheden beschikt u voor het bewerkstelligen van een leercultuur onder ouderen, het borgen van onderwijsmogelijkheden op latere leeftijd en het organiseren van een zeker regionaal dekkend aanbod?
In de brief over leven lang ontwikkelen die u voor het zomerreces ontvangt zal onder meer worden ingegaan op het versterken van de leercultuur en de wijze waarop de regering daar samen met sociale partners aan werkt.
Ik ben verantwoordelijk voor het formele onderwijs (mbo, hbo en universiteiten) en voor de kwaliteit en toegankelijkheid daarvan. Het is voor iedereen, dus ook voor ouderen, mogelijk om deel te nemen aan bekostigde opleidingen. In het mbo gelden daarbij geen restricties, in het hoger onderwijs geldt het «één bachelor, één masterprincipe». De toegankelijkheid van het formele onderwijs is daarmee wat betreft bekostiging gewaarborgd en ondertussen wordt hard gewerkt aan het versterken van de flexibiliteit van het formele onderwijs voor volwassenen.
Ik ben niet verantwoordelijk voor het cursorisch aanbod en de zorg voor een regionaal dekkend cursusaanbod voor ouderen of andere doelgroepen. Dit non-formele onderwijs wordt niet door de overheid gereguleerd. In de genoemde brief over leven lang ontwikkelen zal ook worden ingegaan op de uitwerking van de individuele leerrekening en de mogelijkheden om scholingsmiddelen te besteden aan zowel formeel als non-formeel onderwijs.
Financiering van Nederlands islamitische instellingen vanuit Golfstaten |
|
Sadet Karabulut , Gert-Jan Segers (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente uitzendingen van Nieuwsuur en de artikelen in NRC Handelsblad over financiering van Nederlands islamitische instellingen vanuit Golfstaten?1
Ja.
Bent u bekend met de stellingname van de onderzoeker van RAND ten aanzien van het al dan niet inzage geven in de lijsten met financieringsaanvragen?2
Ja.
Herinnert u zich dat u in uw brief3 aan de Kamer van 26 april 2018 over het in 2015 door RAND uitgevoerde onderzoek naar genoemde buitenlandse financiering schrijft: «de indruk is ontstaan dat WODC en RAND (die in opdracht van WODC werkte) geen kans is geboden tot vertrouwelijke inzage in de lijsten met financieringsaanvragen»? Herinnert u zich dat u vervolgens in uw brief erop wijst dat RAND wel degelijk toegang heeft gekregen tot vertrouwelijke informatie? Hoe rijmt u dit met het feit dat de onderzoeker van RAND heeft gesteld dat hij deze lijsten nooit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft gekregen, maar dat hij deze lijst(en) van een andere bron kreeg?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft naar eer en geweten tijdens de uitvoering van het onderzoek eind 2014 volledige medewerking verleend aan RAND om in alle vrijheid onderzoek te doen. Er is geen sprake geweest van het bewust achterhouden van stukken. Zoals ik in mijn brief 26 april jl. aan uw Kamer aangaf, beschikte het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het moment dat het onderzoek plaatsvond over één overzicht met (18) namen van organisaties, op basis van informatie ontvangen van de ambassade van Saoedi-Arabië in de periode 2010 t/m 2013. Het kabinet (in dit geval het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) heeft dit overzicht al op 12 december 2013 gedeeld met het WODC ten behoeve van het onderzoek dat door RAND zou worden uitgevoerd. Met andere woorden: Sinds 12 december 2013 beschikte WODC als opdrachtgever van RAND over de lijst die de op dat moment beschikbare informatie bevatte. De email terzake hebben we kunnen achterhalen.
Als de onderzoeker van RAND inderdaad deze lijsten niet van het Ministerie van Buitenlandse Zaken kreeg, waarom hebben uw ambtsvoorgangers de keus gemaakt om deze informatie niet te verstrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Koeweitse overheid sinds 2013 informatie over financiering van islamitische instellingen deelt met onze regering? Is deze informatie door uw ambtsvoorgangers beschikbaar gesteld aan de onderzoeker van RAND? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ook Koeweit informatie met Nederland is gaan delen. Voor zover ik dat heb kunnen achterhalen heeft Koeweit in de periode 3 maart 2015 en 20 juni 2016 driemaal informatie over een financieringsaanvraag uit Nederland gedeeld. Deze informatie is in november 2016 vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat uw ministerie destijds de onderzoekers heeft ontraden dan wel verboden contact te zoeken met instanties in en/of overheidsvertegenwoordigers van Golfstaten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heefteind 2014, in goed overleg met RAND, de vragen van RAND actief onder de aandacht gebracht van de Nederlandse ambassades in de Golfregio. Op het moment dat het onderzoek werd uitgevoerd speelden de ambassades in de Golfstaten een zeer beperkte rol op het gebied van het tegengaan van ongewenste buitenlandse financiering, vanuit de gedachte dat buitenlandse financiering is toegestaan en Nederland vrijheid van godsdienst kent. Ambassades konden met de vragen van de onderzoekers niet goed uit de voeten omdat zij op dat moment niet over relevante informatie en kennis terzake beschikten.
Klopt het dat uw ministerie het verzoek om contact met Nederlandse ambassadeurs in Golfstaten niet heeft ingewilligd dan wel dat pogingen tot dergelijk contact vanuit de onderzoekers onbeantwoord zijn gebleven? Hoe rijmt u dat met het belang dat de Kamer hechtte aan dit onderzoek en het belang dat het vorig kabinet zei te hechten aan dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid bij een nieuw onderzoek alle op de ministeries beschikbare informatie wel te delen met de onderzoekers die zo’n nieuw onderzoek ter hand nemen?
Omdat de onderzoekers inzage hebben gehad in alle relevante gegevens verwacht het kabinet niet dat een nieuw onderzoek, dat ook gebaseerd is op later ontvangen informatie (zoals reeds ter vertrouwelijke inzage met de Kamer is gedeeld) tot nieuwe inzichten zal leiden. Het kabinet richt zich nu op de uitwerking van de verkenningen naar mogelijke wettelijke maatregelen, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 29 maart jl.
Waarom is informatie van de overheden van Koeweit en Saudi-Arabië aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken over financiering van moskeeorganisaties vertrouwelijk en niet openbaar? Is daartoe door die landen verzocht? Hoe verhoudt het geheim houden van informatie over financiering van Nederlandse islamitische instellingen vanuit Golfstaten zich tot uw inzet om buitenlandse financiering aan te pakken door transparantie? Graag een toelichting.
Saoedi-Arabië en Koeweit zijn uit eigen beweging en op vertrouwelijke basis via diplomatiek verkeer begonnen met het informeren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over aanvragen om financiering van Nederlandse organisaties. De informatie was beperkt en ging in de meeste gevallen niet over het daadwerkelijk toekennen van financiering. De informatie is vertrouwelijk gehouden om deze informatiestroom niet in gevaar te brengen. De informatie werd niet geheimgehouden, maar gedeeld met andere overheidsinstanties. In eerste instantie vooral met de AIVD, vanaf 2016 ook structureel met andere overheidsinstanties zoals het Ministerie van SZW en de NCTV. Hierdoor ontstond binnen de overheid meer transparantie omtrent aanvragen voor financiering van Nederlandse organisaties.
Nederland heeft ook aan de VAE en Qatar voorstellen gedaan om transparantie rondom geldstromen te vergroten. Vertegenwoordigers van deze landen hebben begrip voor de Nederlandse wens daartoe. De VAE en Qatar delen weliswaar niet op dezelfde manier als Saoedi-Arabië en Koeweit informatie met Nederland, maar hebben tijdens diplomatieke contacten ook duidelijk gemaakt dat zij geen organisaties zullen financieren als Nederland dat niet wil.
Waarom berichten Koeweit en Saudi-Arabië het Ministerie van Buitenlandse Zaken vertrouwelijk over financiering van moskeeorganisaties en andere Golfstaten niet? Weigeren die landen informatie te verstrekken of is dat niet verzocht?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om de bij u bekende informatie over financiering van islamitische instellingen door Golfstaten vrij te geven? Zo nee, bent u bereid hierover in contact te treden met desbetreffende landen teneinde deze informatie openbaar te maken? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw uitlatingen dat deze landen de financieringsinformatie verstrekken teneinde radicalisering te bestrijden? Is bij het recente bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Saudi-Arabië de ongewenste financiering van gebedshuizen vanuit Golfstaten door de Minister aan de orde gesteld? Zo ja, wat is de uitkomst van deze gesprekken geweest? Zo nee, waarom niet? Welke afspraken zijn gemaakt tijdens het laatste bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Saudi-Arabië? Bent u inmiddels bereid het Memorandum of Understanding openbaar te maken?
Alle informatie die is ontvangen is al eerder vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeeld. Zoals toegezegd tijdens het vragenuurtje op 24 april jl. ben ik bereid om de informatie ook openbaar met de Kamer te delen. Gevolg kan wel zijn dat deze landen in de toekomst minder bereid zullen zijn informatie met ons te delen. Ik heb mijn voornemen om de informatie publiekelijk te delen op 20 mei meegedeeld aan mijn Saoedische collega en zal dat z.s.m. doen aan mijn Koeweiti collega.
Zoals gesteld in de Kamerbrief met het verslag van het bezoek van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken mw. Kaag aan Saoedi-Arabië, Oman en Iran (34 775-V-78 van 30 april jl.) heeft de Minister in Saoedi-Arabië inderdaad gesproken over ongewenste financiering van organisaties in Nederland en heeft ze het belang van transparantie omtrent geldstromen benadrukt. Saoedi-Arabië heeft duidelijk gesteld dat het staand beleid is dat geen organisaties in het buitenland gefinancierd worden zonder dat overheden in die landen vooraf geïnformeerd worden. Sinds 2015 heeft Nederland geen informatie ontvangen over voorgenomen financiering vanuit Saoedi-Arabië.
Het Memorandum of Understanding (MoU) dat tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Saoedi-Arabië is getekend behelst een afspraak om periodiek consultaties te houden over alle onderwerpen die beide landen aangaan. Hierin zijn geen specifieke afspraken gemaakt over financiering van organisaties in Nederland. Dat onderwerp zal uiteraard in dergelijke consultaties wel aan de orde komen. U bent inmiddels separaat geïnformeerd over mijn besluit om de tekst van het MoU, die eerder wel vertrouwelijk met de Kamer is gedeeld, niet openbaar te maken, omdat de Saoedische autoriteiten niet instemmen met het openbaar maken van dit MoU.
Wat is uw reactie op het bericht dat de As Soennah-moskee spreekt met gespleten tong en geld zou krijgen van een Koeweitse instelling die ook jihadisten in Syrië steunt? Wat is uw reactie op de hatelijke (online) preken, het preken van lijfstraffen, jihad en de doodstraf op afvalligheid, jihad tegen andersgelovigen en geweld en onderdrukking van vrouwen? Welke stappen gaat u ondernemen om deze financiering en hatelijke preken te stoppen? Is er (strafrechtelijk) onderzoek verricht naar deze praktijken en betrokken personen? Zo nee, waarom niet en bent u hiertoe alsnog bereid? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten verwachten? Heeft de Koeweitse instelling, die salafisme en jihadisme in Syrië zou ondersteunen, alle vrijheid in Nederland of is die hier verboden? Kunt u dit toelichten?4
De maatschappelijke en politieke discussie over buitenlandse beïnvloeding via financieringsstromen en religieuze sprekers die met hun preken anti-integratieve en antidemocratische en onderdrukkende denkbeelden verspreiden loopt al geruime tijd. Er zijn zorgen over gedragingen die op gespannen voet staan met de vrijheden van groepen, de democratische rechtsorde, of die als antidemocratisch en anti-integratief beschouwd kunnen worden. Het kabinet deelt de zorgen en is er alles aan gelegen om de vrijheden van personen of groepen te beschermen en, daar waar dat nodig is, sprekers die anti-integratieve, antidemocratische en onderdrukkende boodschappen verkondigen te beletten deze ideeën te verspreiden.
Om onwenselijke invloed tegen te gaan zet het kabinet in op het transparant maken van financieringsstromen. Het kabinet heeft bij brief van 29 maart 2018 uw Kamer geïnformeerd over de verkenning van een wettelijke regeling ter bevordering van transparantie over geldstromen naar maatschappelijke organisaties.5 Een voorstel wordt rond de zomer in consultatie gebracht. In aanvulling hierop wordt verkend of financieringsstromen uit zogenaamde onvrije landen, waarbij misbruik wordt gemaakt van de vrijheden die we kennen in Nederland, beperkt kunnen worden. Ook zal het kabinet, zoals verzocht door uw Kamer in het vragenuur van 27 maart en het Dertigledendebat op 3 april 2018, een overzicht van de maatregelen geven die beschikbaar zijn voor de aanpak van extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed en de rol die het strafrecht in deze aanpak speelt. Zoals u weet is de afweging over het al dan niet instellen van strafrechtelijk onderzoek of vervolging een die is weggelegd aan het Openbaar Ministerie. Het past mij derhalve als Minister niet daar uitspraken over te doen.
Hoe kan het dat gemeenten zoals Geleen en Dordrecht niet door uw ministerie zijn geïnformeerd over salafistische moskeeën en financiering van deze religieuze instellingen vanuit Golfstaten, waardoor lokale gemeenschappen zich in de steek gelaten voelen? Hoe vaak en welke gemeenten zijn de afgelopen jaren wel door u geïnformeerd over financiering van religieuze instellingen door Golfstaten, met welk resultaat?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de verkregen informatie over moskeefinanciering zoveel mogelijk in de periode van september tot en met november 2017 vertrouwelijk met betreffende gemeenten gedeeld. In een enkel geval is door toedoen van het Ministerie van SZW de informatiedeling niet optimaal verlopen. Naast deze officiële informatieronde was er in meerdere gevallen al langer contact tussen het ministerie en gemeenten over specifieke casussen.
Op basis waarvan kunnen op dit moment buitenlandse geldstromen richting moskeeorganisaties worden beperkt? Biedt dat aanknopingspunten om financiering vanuit Golfstaten aan banden te leggen of is daarvoor nieuwe wetgeving nodig? Heeft u nieuwe wetten en regels in voorbereiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Buitenlandse financiering van Nederlandse organisaties is toegestaan. Er kan op dit moment alleen worden opgetreden indien er strafbare feiten geconstateerd worden. Zoals aangegeven in de Kamerbrief die de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Rechtsbescherming op 29 maart jl. hebben verstuurd (Kamerstuk 29 614, nr. 71) verkent het kabinet op dit moment een aantal wettelijke maatregelen. U zult na de zomer over de uitkomsten van deze verkenningen geïnformeerd worden.
De uitzetting van de in de Hoornze zedenzaak voor verkrachting veroordeelde Mohamed M. |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het bericht «Dijkhoff: Somalische aanrander uitzetten»1 en kent u het bericht «Slachtoffer Sylvia geschokt: aanrander nog steeds hier»2?
Ja.
Is er begonnen met de procedure teneinde de verblijfsvergunning van Mohamed M. in te trekken en hem vervolgens uit te zetten? Zo ja, wanneer is er met die procedure begonnen en wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom niet?
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechter heeft aan deze straf een proeftijd verbonden van 2 jaar. In deze twee jaar mag de verdachte zich niet schuldig maken aan een misdrijf. Daarnaast moet de verdachte zich houden aan de voorwaarden van de reclassering en mag hij geen (in)direct contact opnemen dan wel zoeken met het slachtoffer.
Na het onherroepelijk worden van de strafrechtelijke veroordeling van de vreemdeling is de IND op 15 augustus 2017 met de intrekkingsprocedure begonnen. Het besluit om de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken is op 9 november 2017 aan de vreemdeling bekendgemaakt. Tegen het besluit tot intrekking is door de vreemdeling geen beroep ingesteld, waardoor het intrekkingsbesluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 mei 2018 het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei 2018 is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
Heeft de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) Mohamed M. al tot ongewenst vreemdeling verklaard? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In situaties als deze is ongewenstverklaring juridisch niet mogelijk. Conform de huidige wet- en regelgeving heeft de vreemdeling een vergelijkbare maatregel, te weten een inreisverbod opgelegd gekregen voor de duur van 10 jaar. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende deze periode geen toegang heeft tot Nederland, andere landen van de Europese Unie/ de Europese Economische Ruimte en Zwitserland. De duur van het inreisverbod is gestart op de dag van uitzetting, dus 25 mei 2018.
Bevindt Mohamad M. zich momenteel in vreemdeligendetentie? Zo nee, waarom niet en is bij de justitiële autoriteiten of de IND bekend wat de verblijfplaats van Mohamed M. is? Zo nee, waarom niet en hoe kan dan voor zijn uitzetting worden gezorgd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er gedaan teneinde te voorkomen dat Mohamed M. in de buurt van zijn slachtoffer komt of nieuwe slachtoffers kan maken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitzetting van Mohamed M.? Zijn er belemmeringen teneinde hem uit te zetten? Zo ja, wat zijn die en hoe kunnen die worden weggenomen? Zo nee, waarom is Mohamed M. dan nog niet uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Misstanden in de Wmo |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de voorbeelden in de radiouitzending van mensen die zorg en voorzieningen nodig hadden vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar waarbij de gemeente het advies van de keuringarts beïnvloedde?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat mensen moeten procederen tegen gemeenten wanneer deze gemeenten noodzakelijke voorzieningen simpelweg niet verstrekken, aanvragen beïnvloeden of te weinig zorg en voorzieningen afgeven?
Ik vind het wenselijk dat gemeenten in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning overeenkomstig artikel 2.3.2 Wmo 2015 en met in achtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een zorgvuldig onderzoek uitvoeren en op basis daarvan de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning beoordelen. Gemeenten dienen daarnaast de cliënt te ondersteunen in het formuleren van de juiste hulpvraag en hem actief te informeren over de mogelijkheid van (onafhankelijke) cliëntondersteuning.
Het is aan de cliënt om op verzoek en op eigen initiatief die feiten en omstandigheden aan te dragen die relevant zijn voor het onderzoek. Dat kan ook een verklaring van een arts zijn.
In vervolg daarop moeten de gemeenten de te nemen beslissing adequaat motiveren. Uitgangspunt en doel is dat aan de cliënt de noodzakelijke en passende ondersteuning wordt verstrekt.
Herinnert u uw uitspraak in antwoord op eerdere Kamervragen dat u niet over informatie beschikt dat gemeenten zich schuldig maken aan de beïnvloeding van keuringsartsen en dat nader onderzoek niet nodig is? Hoe oordeelt u over het feit dat er wél steeds meer signalen boven tafel komen en dat deze problemen dus op grotere schaal voorkomen?2
Ja. Ik heb op basis van de mij thans ter beschikking staande informatie nog steeds geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten zich meer dan mogelijk op incidentele basis schuldig maken aan de beïnvloeding van keuringsartsen. Indien dit zich in een individueel geval onverhoopt voordoet is de rechtspositie van de cliënt in de Wmo 2015 adequaat geregeld.
Bent u nu wel bereid nader onderzoek onder gemeenten in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten zorg moeten indiceren, terwijl zij deze ook financieren en dat ze zorg moeten laten uitvoeren terwijl ze deze uitvoering ook zelf toetsen? Deelt u de mening dat de gemeenten op deze manier meerdere dubbele petten hebben?
In de Wmo 2015 is de inhoud van het onderzoek dat een gemeente – als medeoverheid – moet uitvoeren om de behoefte van een cliënt aan maatschappelijke ondersteuning te kunnen beoordelen in artikel 2.3.2 Wmo 2015 gedetailleerd vastgelegd. Tijdens het proces dat volgt op een melding kan de cliënt zich laten bijstaan door bijvoorbeeld een onafhankelijk cliëntondersteuner of een mantelzorger. De jurisprudentie over de Wmo 2015 duidt erop dat de rechter – zoals met de wet wordt beoogd – het grote belang van een zorgvuldig onderzoek naar de individuele situatie van de cliënt, voorafgaand aan een beslissing over een de toekenning van een voorziening, centraal stelt.
Daarnaast is in de Wmo 2015 duidelijk vastgelegd dat een cliënt recht heeft op een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. Deze maatwerkvoorziening moet, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De cliënt heeft los van financiële overwegingen recht op passende ondersteuning. Tegen de beslissing van het college staat bezwaar en beroep open. Daarnaast legt het college van burgemeester en wethouders verantwoording af aan de gemeenteraad over de uitvoering van de Wmo 2015.
Op basis van het voorgaande ben ik van mening dat de rechtspositie van de cliënt in de Wmo 2015 adequaat is geregeld.
Hoeveel signalen en rechtszaken moeten volgens u nog komen, voordat u de noodzaak inziet om druk en beïnvloeding van indicaties weg te nemen? Is het niet logischer om zorgverleners de indicatie te laten stellen aangezien zij een zorginhoudelijke in plaats van een financiële afweging maken?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 5 ben ik van mening dat de rechtspositie van de cliënt in de Wmo 2015 adequaat is geregeld en er dus voldoende waarborgen bestaan om te voorkomen dat ongewenste druk en beïnvloeding van indicaties op plaatsvindt. Indien ongewenste druk en beïnvloeding in een incidenteel geval toch plaats vindt kan de cliënt in bezwaar en beroep.
De suggestie om zorgverleners de indicatie te laten stellen gaat er naar mijn mening ten onrechte vanuit dat de beoordeling van passende ondersteuning van een cliënt alleen een zaak is van medische professionals. Deze zullen daar waar relevant zeker betrokken moeten worden bij de beoordeling van passende ondersteuning, maar deze beoordeling zal zeker niet uitsluitend door medische professionals kunnen plaatsvinden. Immers de dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning moet zoveel mogelijk een integraal karakter hebben en is dus veel breder dan uitsluitend medische hulp. Dit laatste was nu juist een belangrijke aanleiding voor de regering om de gemeentelijke verantwoordelijkheid te verruimen.
Het bericht ‘Binnen vijf jaar nieuw ziekenhuis’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u at is de conceptregiovisie van de Treant Zorggroep?1
Ja.
Wat vindt u van de plannen, zoals beschreven in de conceptregiovisie van Treant om de acute, complexe en klinische zorg in de toekomst te concentreren in een interventiecentrum in het hart van de regio?
Zoals u weet is de organisatie van de zorg in de regio primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het is dus niet aan mij om te bepalen of Treant wel of niet over zou moeten gaan tot de bouw van een nieuw interventiecentrum. Wel vind ik het uiteraard belangrijk dat Treant alle betrokken partijen goed betrekt bij zijn plannen met betrekking tot het zorgaanbod in de regio en hier goed over communiceert.
Treant heeft mij laten weten dat het voornemen om een interventiecentrum te bouwen te maken heeft met het feit dat het ziekenhuis zorg verleent in een regio waarin sprake is van bevolkingsdaling, ontgroening en vergrijzing. Oost-Groningen en Oost-Drenthe zijn zogenaamde krimp- en anticipeerregio’s waarin ten gevolge van de genoemde veranderingen in de bevolkingssamenstelling de zorgvraag sterker verandert dan in andere regio’s. Treant is van oordeel dat concentratie van acute, complexe klinische zorg een manier is om deze zorg toch in een dunbevolkt gebied te kunnen behouden. Ook hoopt Treant op deze manier een aantrekkelijke werkgever te blijven voor medisch-specialisten en andere zorgprofessionals.
Naar mijn mening is het, meer nog dan in andere regio’s, belangrijk dat zorginstellingen en zorgverzekeraars in krimp- en anticipeerregio’s tijdig nadenken over de consequenties van deze veranderingen in de bevolkingssamenstelling voor de zorgvraag van de toekomst, en dat zij proberen het zorgaanbod in de regio hier zo goed als mogelijk op aan te passen.
Wat is uw reactie op de twee opmerkingen in de Regiovisie «voor de spoedeisende zorg en intensive care verandert er wat Treant betreft niets» en «een belangrijke kanttekening is dat nieuwe landelijke veldnormen samen met een chronisch tekort aan medisch specialisten in Noord-Nederland gevolgen kunnen hebben voor volledig behoud van de Spoedeisende Hulp afdelingen op alle drie de ziekenhuislocaties van Treant»? Deelt u de mening dat dit weinig zekerheid geeft over het openblijven van de Spoedeisende hulpen op alle drie de locaties in de toekomst?
De concept regiovisie van Treant is niet alleen een concept document, maar ook een visiedocument. Er is nog geen sprake van definitieve besluitvorming over alle onderdelen van deze visie, hiervoor moet nog een besluitvormingsproces worden doorlopen. Daar wil ik niet op vooruit lopen. Wat de spoedeisende zorg betreft moet overigens hoe dan ook aan de 45 minuten-norm voor de spreiding en beschikbaarheid van deze zorg worden voldaan.
Gezien in de conceptregiovisie staat aangegeven dat over de afdelingen verloskunde en kindergeneeskunde later een besluit wordt genomen, deelt u de mening dat deze afdelingen essentieel zijn voor (het behoud van) een volwaardig (basis)ziekenhuis en dat concentratie van deze zorg onwenselijk is en een voorbode tot het sluiten van andere afdelingen van een ziekenhuis?
Inmiddels heeft Treant zijn voorgenomen besluit met betrekking tot de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde bij Treant gepubliceerd. Daarin heeft Treant aangegeven het voornemen te hebben om deze zorg te concentreren op de locatie Emmen.
Tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen stuur ik ook een brief aan de Tweede Kamer met betrekking tot dit voorgenomen besluit van Treant, waar ik graag naar verwijs voor mijn standpunt over dit voorgenomen besluit en de acties die onder meer de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. en de Nederlandse Zorgautoriteit naar aanleiding hiervan namens mij hebben genomen.
Ervan uitgaande dat over de concept regiovisie zal worden gesproken met belanghebbenden in de regio, waaronder huisartsen, patiëntenorganisaties en inwoners, hoe wordt gegarandeerd dat de meningen van deze groepen belanghebbenden serieus worden geworden en worden meegenomen in de uiteindelijke definitieve regiovisie? Hoe wordt gegarandeerd dat deze groepen belanghebbenden niet eigenlijk voor een al voldongen feit worden gesteld?
Treant heeft laten weten sinds begin 2017 zeer regelmatig met de betrokken partijen binnen het ziekenhuis en in de regio overleg te hebben gevoerd, en zich ervan bewust te zijn dat dit soort veranderingen alleen verantwoord door te voeren is in goede dialoog met alle relevante partijen. De kunst is iedereen te betrekken en een stem te geven. Daartoe organiseert Treant in juni bijvoorbeeld ook een bijeenkomst met verschillende stakeholders.
Dat laat onverlet dat het uiteindelijk aan Treant is om (in overleg met de zorgverzekeraars en andere partijen in de regio) een besluit te nemen over het zorgaanbod, en dat er bij veranderingen altijd partijen zullen zijn die niet tevreden zullen zijn.
Vindt u het realistisch om nog voor de zomer te komen met een definitieve regiovisie waarin alle belangen van alle partijen zijn gewogen en zijn meegenomen, terwijl buiten het ziekenhuis tot op heden niemand betrokken is bij de ontwikkeling van de conceptregiovisie van Treant?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3. Ik vind het juist heel positief dat Treant een concept visie heeft ontwikkeld op de ziekenhuiszorg in de regio en hierover tijdig het gesprek aangaat met alle betrokken partijen.
Waarom is er al een keuze gemaakt voor één van de drie geformuleerde scenario’s in de concept regiovisie voordat er met partijen buiten het ziekenhuis gesproken wordt? Was het volgens u niet netter geweest om andere partijen ook een stem te geven in deze ingrijpende beslissing?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat Treant aangeeft 15 miljoen euro te moeten bezuinigen en daardoor veel verpleegkundigen te moeten ontslaan (er zullen 93 banen verdwijnen) maar dat Treant tegelijkertijd wel een nieuw interventiecentrum wil gaan bouwen? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de opmerking uit de concept regiovisie: «goede zorg kun je alleen blijven bieden als je voldoende gekwalificeerd personeel in dienst hebt. De gevolgen van de krappe arbeidsmarkt ervaren we nu al en wordt de komende jaren alleen maar groter»? Is het niet verstandiger om voldoende personeel te behouden dan een nieuw gebouw neer te laten zetten? Is daarbij al enig inzicht in de kosten die de bouw van een dergelijk nieuw interventiecentrum met zich mee zal brengen?2
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Treant heeft mij laten weten dat het verdwijnen van 93 van de circa 3000 arbeidsplaatsen binnen de ziekenhuisgroep niet te maken heeft met de bouw van een nieuw interventiecentrum, maar met de ombuigingsmaatregelen die het ziekenhuis moet nemen om weer een financieel gezonde organisatie te worden. Hierop is een sociaal plan van toepassing, waarin staat beschreven dat er geen gedwongen ontslagen zullen vallen. Treant zet in op zoveel mogelijk behoud van medewerkers door tijdelijke contracten niet te verlengen, en waar mogelijk een nieuwe functie binnen Treant care aan te bieden.
Verder heeft Treant mij laten weten de plannen met betrekking tot (onder meer) de bouw van een interventiecentrum eerst intern en extern te willen bespreken en pas daarna, samen met het Wilhelmina Ziekenhuis Assen, de haalbaarheid van het interventiecentrum te willen onderzoeken.
Vindt u het logisch dat Treant pleit voor een nieuw interventiecentrum maar de haalbaarheid hiervan nog niet heeft onderzocht? Wie zal dit haalbaarheidsonderzoek (onafhankelijk) gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u de wens van de bestuursvoorzitter van Treant om het nieuwe interventiecentrum binnen drie tot vijf jaar te realiseren ook niet erg ambitieus?3
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat Treant haar belofte schendt dat er drie volwaardige ziekenhuizen in Emmen, Stadskanaal en Hoogeveen zouden blijven bestaan.4 5
Het is mij niet duidelijk naar welke uitspraken u verwijst. Treant was voornemens om in de jaren 2015–2020 (aldus het beleidskader waarnaar u verwijst) op alle drie de locaties onder meer klinische verloskunde aan te bieden. Op dit moment, dus enkele jaren na het uitbrengen van het beleidskader 2015–2020, heeft Treant naar eigen zeggen echter onvoldoende kinderartsen om op alle drie de locaties goede klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde te kunnen waarborgen. Voor mijn reactie op het voorgenomen besluit van Treant om deze zorg op één locatie te concentreren verwijs ik u graag naar de brief hierover die ik vandaag, tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen, naar de Tweede Kamer stuur.
Het bericht ‘Gaswinning Woerden verliesgevend’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Gaswinning Woerden verliesgevend»?1
Erkent u dat mijnbouwactiviteiten maatschappelijke kosten met zich meebrengen, waaronder de kosten van emissies van broeikasgassen, schade als gevolg van bodemdaling en waardevermindering van onroerend goed? Hoe hoog schat u de maatschappelijke kosten van mijnbouwactiviteiten in het Papekopveld over de gehele looptijd en ook daarna op basis van de wettelijke aansprakelijkheid? Kunt u bevestigen dat het winnen van aardgas uit het Papekopveld onder Woerden verliesgevend zal zijn als alle maatschappelijke kosten (waaronder de stijgende kosten van CO2-uitstoot richting 2030) worden meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Toetst u naast de algemene risico’s van bodemdaling, trillingen en milieuschade ook locatiespecifieke risico’s bij het Papekopveld? Kunt u hier een overzicht van geven?
Welke eisen stelt u bij het verstrekken van vergunningen voor mijnbouwactiviteiten aan ondernemingen om nu en in de toekomst financiële zekerheid te bieden om alle maatschappelijke kosten te kunnen dekken, bijvoorbeeld voor schade aan woningen en infrastructuur en waardedaling van woningen? Maakt u op dit moment actief gebruik van de mogelijkheid in de Mijnbouwwet om extra financiële zekerheid te verlangen van ondernemingen om deze kosten te kunnen dekken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van de recent wederom bevestigde «BB-»-credit rating (Standard & Poor’s) van moedermaatschappij Vermilion Energy? Wat vindt u van de opmerking in het jaarverslag over 2017 van Vermilion Energy: «there can be no assurance that the Company will be able to satisfy its actual future environmental and reclamation obligations», mede in relatie tot hetgeen vermeld staat bij «Operational matters»: «Costs incurred to repair such damage or pay such liabilities may impair Vermilion's ability to satisfy its debt obligations»?2
Deelt u de mening dat extra financiële zekerheid van Vermilion noodzakelijk is om mogelijke toekomstige «environmental and reclamation obligations» te kunnen dekken, bijvoorbeeld in de vorm van inleg in een fonds? Welke extra financiële zekerheid verlangt u op basis van de Mijnbouwwet van Vermilion bij eventuele mijnbouwactiviteiten in het Papekopveld en op andere plekken in Nederland?
Kunt u ingaan op de bezwaren van de provincie Utrecht over fossiele winning onder de wijk Molenvliet, bijvoorbeeld het bezwaar dat het gasveld onder een grondwaterbeschermingsgebied ligt, onder een woonwijk en in een gebied dat toch al te maken heeft met bodemdaling als gevolg van inklinkend veen? Hoe weegt u het standpunt van de provincie Utrecht om mijnbouwactiviteiten in het Papekopveld niet toe te staan mee in de besluitvorming?3
Het bericht dat de ouderbijdrage in het basis- en voortgezet onderwijs steeds hoger wordt en daardoor de ongelijkheid tussen leerlingen groeit |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat ouders de afgelopen vijf jaar tientallen miljoen euro’s meer aan vrijwillige ouderbijdragen zijn gaan betalen aan basis- en middelbare scholen?1
Dit beeld herken ik niet uit de laatste onderzoeken die ik tot mijn beschikking heb. Deze gaan over de jaren 2013–204 (po) en 2015–2016 (vo). Om een recenter beeld te kunnen hebben wordt op dit moment wederom onafhankelijk onderzoek naar de schoolkosten uitgevoerd. Het eindrapport van de Schoolkostenmonitor po, vo en mbo verwacht ik eind 2018. Over de resultaten informeer ik uw Kamer begin 2019.
Het AD heeft een andere bron gebruikt dan de bovengenoemde onderzoeken. Uit de bron van het AD is niet op te maken welke ouderbijdragen zijn meegenomen, maar na raadpleging van de websites van enkele uitschieters is gebleken dat bijdragen voor bijvoorbeeld kinderopvang, buitenschoolse opvang of bijdragen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs (IGBO) in de data zijn verwerkt. Op basis van deze cijfers kunnen dan ook geen conclusies worden getrokken over de toename of afname van de vrijwillige ouderbijdrage.
Klopt het dat ouders met kinderen op de basisschool 37 procent meer kwijt zijn aan de vrijwillige ouderbijdrage en ouders met kinderen op de middelbare school 27 procent?
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de verschillen tussen scholen groot zijn, zoals in het artikel wordt gesteld? Zo ja, waar ziet u dan verschillen? Ziet u verschillen per regio, niveau, denominatie of een combinatie daarvan?
Ja. Uit de laatste Schoolkostenmonitor blijkt dat de spreiding van de totale schoolkosten in het voortgezet onderwijs tussen scholen, maar ook per niveau groot is2. Voor een grafiek die deze spreiding weergeeft, verwijs ik u graag naar de bron in de voetnoot.
Uit een rapport van de Inspectie van het Onderwijs over de jaren 2013–20143 blijkt dat de verschillen ook in het primair onderwijs significant zijn. Ik heb echter geen informatie over de verschillen per regio, niveau, denominatie of een combinatie daarvan.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in zowel het basis- als voortgezet onderwijs sinds 2010 gestegen? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Uit de schoolkostenmonitor 2015–2016 blijkt dat de gemiddelde totale schoolkosten in het voortgezet onderwijs in het schooljaar 2015/2016 lager zijn dan de gemiddelde totale schoolkosten in het schooljaar 2012/20134. Voor een grafiek die deze spreiding per niveau weergeeft, verwijs ik u graag naar de bron in de voetnoot.
Uit het onderzoek van het de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat de gemiddelde hoogte voor het primair onderwijs met € 12 is toegenomen in de periode 2009 – 2014.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in zowel het basis- als voortgezet onderwijs gestegen per denominatie vanaf 2010? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Ik monitor de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage per denominatie niet.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in zowel het basis- als voortgezet onderwijs gestegen in de verschillende regio’s in Nederland? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Ik monitor de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage per regio niet.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in het voortgezet onderwijs gestegen per onderwijsniveau vanaf 2010? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de PO-Raad die in het artikel stelt dat «dit duidelijk maakt dat de ouderbijdrage een bittere noodzaak is, omdat de basisbekostiging tekort schiet»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel dit niet. Ik ben van mening dat de bekostiging sober, maar toereikend is. De financiële staat van het primair onderwijs is positief. De afgelopen jaren zijn het eigen vermogen, de liquiditeit en de solvabiliteit toegenomen en waren de financiële resultaten voornamelijk positief.
Bovendien mogen scholen alleen een vrijwillige ouderbijdrage vragen voor «extraatjes» en zijn er veel scholen die geen vrijwillige of een lage ouderbijdrage vragen. Het blijkt zeker mogelijk te zijn om kinderen kwalitatief goed onderwijs zonder geldelijke bijdrage van ouders te bieden.
Wat is de status van de duidelijke afspraken die de PO-Raad en VO-raad gaan maken om incidenten op scholen waar leerlingen worden buitengesloten als hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen, te voorkomen? Zijn er al afspraken gemaakt? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, wanneer kunnen de Kamer deze afspraken verwachten?2
Zoals ik in mijn brief van maart 2018 heb aangegeven zijn de PO-Raad en de VO-raad momenteel aan zet in het maken van afspraken over de vrijwillige ouderbijdrage. De PO-Raad en de VO-raad hebben aangegeven dat ze in gesprek zijn met hun achterban en dat de afspraken er aan het eind van dit jaar zullen liggen. Mochten er geen of onbevredigende afspraken komen, dan zal ik bezien of het nodig is de wet aan te passen.