Het bericht ‘het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties’ |
|
Leendert de Lange (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over het bericht over het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties1?
Ja
Welk deel van de maandelijkse lasten zijn de woonlasten voor mensen die te maken hebben met schuldhulp of schuldsanering? Kunt u enkele voorbeelden geven van deze woonlasten voor verschillende soorten huishoudens en verschillende soorten sociale huurwoningen, bijvoorbeeld van € 300, € 500 en € 700 per maand?
De door u gevraagde informatie is helaas niet beschikbaar. Wel beschikbaar zijn de gemiddelde woonquotes van een aantal huishoudtypen bij de genoemde huurprijzen. Deze zijn in onderstaande tabel opgenomen.
huishouden
huur per maand
tot 300
300–500
500–700
eenpersoons
29%
37%
43%
paar zonder kinderen
–
27%
31%
paar met kinderen
–
24%
27%
1-ouder
–
29%
33%
Bron: WoON2015. Voor huren tot € 300 per maand zijn niet voldoende casussen om tot betrouwbare uitspraken over de woonquote te komen.
In het onderzoek Profielschets beslagene (uitgevoerd in het kader van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet, https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/armoede-en-schulden/documenten/rapporten/2016/12/12/profielschets-beslagenen) zijn wel indicaties opgenomen over huishoudens die met loonbeslag te maken hebben. Hierin is onder meer opgenomen dat de meeste huurders met loonbeslag tussen de € 400 en € 710 aan huur betalen. Huishoudens die uit meerdere personen bestaan, betalen gemiddeld genomen meer huur. Alleenstaanden met kinderen en samenwonenden zonder kinderen betalen ongeveer evenveel huur per maand.
Kunt u een indicatie geven hoeveel mensen, die te maken hebben met schuldhulp of schuldsanering, kiezen voor een verhuizing naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning?
De door u gevraagde informatie is niet beschikbaar omdat de aanpak van de schulden maatwerk is waarvan landelijk geen cijfers worden bijgehouden.
Eerder heb ik op antwoorden van Kamervragen van de leden Koerhuis en De Lange (beiden VVD, Kamerstukken II, 2017–2018, 2018Z12625) over het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties aangegeven dat aan het ontstaan van problematische schulden dikwijls verschillende oorzaken ten grondslag liggen. Het is belangrijk om bij het oplossen van de financiële problemen daarvoor aandacht te hebben en de oorzaken zo mogelijk weg te nemen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor (integrale) schuldhulpverlening. Zij verlenen maatwerk om samen met de schuldenaar naar een structurele oplossing te zoeken om zijn of haar financiële problemen op te lossen. In dat kader kan het noodzakelijk zijn dat de woonlasten worden verlaagd. Per situatie kan een gemeente bij uitstek beoordelen hoe dat voor deze betreffende schuldenaar kan worden bewerkstelligd. Verhuizing naar een goedkopere woning kan in principe tot de mogelijkheid behoren.
Kunt u een indicatie geven voor hoeveel mensen in de schuldhulp of schuldsanering de corporaties meewerken aan het beschikbaar stellen van de goedkoopste sociale huurwoningen?
In 2017 hebben zich 94.200 mensen aangemeld bij de gemeentelijke schuldhulpverlening2. Gemeenten kijken bij elke schuldenaar op welke wijze de schulden het best zouden kunnen worden opgelost. Voor sommige schuldenaren kan onderdeel van de integrale oplossing zijn dat deze verhuist naar een goedkopere sociale huurwoning. In dat geval zal de gemeente hiervoor contact opnemen met de betrokken corporatie. Omdat het hier lokaal maatwerk betreft worden hierover geen landelijke gegevens bijgehouden. Ook Aedes, vereniging van woningcorporaties, heeft aangegeven hierover geen gegevens bij te houden.
Hoe gaan de landen om ons heen om met het verhuizen naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning voor mensen in de schuldhulpverlening? Zijn er «best-practices» die in Nederland overgenomen kunnen worden?
De hulpverlening aan mensen met problematische schulden is zeer divers georganiseerd in de landen om ons heen. Ook het geldende rechtssysteem en de woningmarkten zijn niet goed vergelijkbaar. Dat betekent dat mogelijke voorbeelden niet zonder meer toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie. Over de Nederlandse situatie kan wel worden aangegeven dat corporaties veel doen om te voorkomen dat huurders met schulden in een problematische situatie terecht komen. Dat kan in de vorm van het passend toewijzen waardoor de te betalen huur en het inkomen in verhouding zijn, het vroegtijdig signaleren van huurachterstanden, en het bieden van maatwerk voor het oplossen hiervan.
De gemeentelijke schuldhulpverlening biedt voldoende ruimte om iemand met (dreigende) problematische schulden een passende oplossing te bieden. Daarvoor is het noodzakelijk dat partijen kijken op welke wijze de schuldhulpverlening het beste kan worden vormgegeven. Daarvoor is het niet per definitie nodig dat iemand naar een andere woning verhuist.
Deelt u de mening dat het verhuizen naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning helpt om minder woonlasten te hebben en zo een bijdrage kan leveren aan het voorkomen en oplossen van schulden en huurachterstanden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 4 heb geantwoord, liggen aan problematische schulden dikwijls verschillende oorzaken ten grondslag. De aanpak vereist dan ook maatwerk. In dat kader kan het noodzakelijk zijn dat de woonlasten worden verlaagd. Verhuizing naar een woning met een lagere huur kan in principe tot de mogelijkheid behoren. Ook helpt hierbij dat woningcorporaties op grotere schaal dan in het verleden huurverlagingen toepassen.
Bent u bereid om met gemeenten en corporaties in overleg te gaan over oplossingen die een bijdrage leveren aan het voorkomen en oplossen van schulden en huurachterstanden?
Gemeenten en woningcorporaties kunnen belangrijke bijdragen leveren als het om het voorkomen van schulden en huisuitzettingen gaat. Huisuitzettingen, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn, moeten zo veel mogelijk worden voorkomen. Dat vraagt dat gemeenten en woningcorporaties goede afspraken maken. Zoals in de brief over de brede schuldenaanpak (Kamerstuk 24 515, nr. 431) is aangegeven zal in de uitwerking van de afspraken met gemeenten ook aandacht zijn voor het voorkomen van huisuitzettingen.
Overigens doen corporaties al heel veel om huisuitzettingen te voorkomen. Al een paar jaar neemt het aantal huisuitzettingen uit corporatiewoningen af.
2006
7.500
2007
8.550
2008
7.650
2009
5.900
2010
5.900
2011
6.000
2012
6.480
2013
6.980
2014
5.900
2015
5.550
2016
4.800
2017
3.700
Woningcorporaties blijven op verschillende manieren alles doen om huisuitzettingen te voorkomen, ook al is er sprake van schulden. Zo hebben corporaties nog meer inspanningen en middelen ingezet om het snel oplopen van huurschuld te voorkomen.
De samenwerking met gemeenten (wijkteams) en schuldhulpverlening bij het vroeg signaleren van schulden is bijvoorbeeld versterkt door het afsluiten van convenanten en het maken van prestatieafspraken hierover. Daarnaast nemen corporaties zelf steeds meer maatregelen. Uit onderzoek is gebleken dat het goed werkt om bij de eerste signalen van huurachterstanden zo snel mogelijk persoonlijk contact op te nemen, hetzij via de telefoon hetzij met een huisbezoek. Corporaties maken steeds meer gebruik van andere middelen om oplopende huurachterstand te voorkomen. Ook na een gerechtelijk vonnis blijven corporaties zoeken naar manieren om huisuitzetting te voorkomen.
Gemeenten en corporaties doen alles wat in hun vermogen ligt om huurachterstanden te voorkomen en schulden zoveel mogelijk tegen te gaan. Aanvullend overleg over dit onderwerp acht ik op dit moment dan ook niet nodig.
De berichten ‘Twaalf schapen afgeslacht in Overijssels weiland: was het een wolf?’, ‘Dit wil je niet nog een keer meemaken’ en ‘Wolf maakt mogelijk slachtoffers bij Aldtsjerk’ |
|
Helma Lodders (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Twaalf schapen afgeslacht in Overijssels weiland: was het een wolf?», «Dit wil je niet nog een keer meemaken» en «Wolf maakt mogelijk slachtoffers bij Aldtsjerk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat boeren moeten vrezen voor het welzijn van hun dieren door de terugkeer van de wolf in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De wolf is een beschermde diersoort en bescherming van vee tegen predatie door wilde dieren, en huisdieren zoals honden, is een verantwoordelijkheid van dierhouders zelf. De provincie houdt de situatie goed in de gaten en ik laat mij op de hoogte stellen over de ontwikkelingen van het aantal wolven en de gevolgen die de opkomst van de wolf heeft.
Verder verwijs ik ook naar de website van BIJ12 van de provincies, waar voorbeelden staan van goede voorzorgsmaatregelen die de risico’s op schade door de wolf kunnen reduceren. Deze website kunt u vinden via de volgende link: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/faunaschade-preventiekit-fpk/module-wolven-vossen-en-marterachtigen/
Kunt u een overzicht geven van recente incidenten waarbij (landbouw)huisdieren gewond raakten of gedood werden door toedoen van een of meerdere wolven en van incidenten waarbij er een sterk vermoeden is dat er een wolf bij betrokken was?
De provincies houden bij in welke gevallen schade wordt veroorzaakt door wolven en ook in welke gevallen het blijkt te gaan om vossen of honden. Sinds maart 2015 is een 40-tal bevestigde meldingen van door wolven doodgebeten of verwonde schapen ingediend bij het provinciale uitvoeringsorgaan BIJ12.
Voor een overzicht daarvan verwijs ik u naar de website van BIJ12: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/faunaschade-informatie-per-diersoort/wolf/. Ik wijs er in dit verband op dat recent onderzoek heeft geïndiceerd dat er landelijk (zonder wolf) jaarlijks 4.000 tot 13.000 schapen worden gedood of verwond door honden en vossen.
Welke mogelijkheden biedt de overheid (landelijk of provinciaal) aan boeren om hun vee beter te beschermen tegen wolven?
Zie antwoord vraag 2.
Is recentelijk door provincies contact met u opgenomen om problematiek rondom wolven te bespreken en samen te kijken welke oplossingen mogelijk zijn?
De provincies hebben niet recent contact opgenomen met mijn departement, maar er is wel regelmatig contact met een provinciale werkgroep waarin de provincies gezamenlijk het wolvenbeleid afstemmen. Dit heeft onder andere geleid tot het operationeel draaiboek wolf, waarin ingegaan wordt op de consequenties van eventuele permanente vestiging van wolven in Nederland. Onderdelen daarvan zijn de wettelijke bescherming van wolven, mogelijkheden voor schadepreventie en intensieve monitoring.
Kunt u toelichten hoe de schadeafwikkeling bij aanvallen op dieren door een wolf op dit moment wordt uitgevoerd?
De provincies zijn in voorkomende gevallen verantwoordelijk voor de afhandeling van faunaschade. Een verzoek daartoe kan worden ingediend bij het BIJ12/Faunafonds. Daarbij wordt bepaald of de schade werkelijk door wolven is veroorzaakt en wordt een taxatie gemaakt van de hoogte van de schade. In het geval van bevestigde schade door wolven wordt deze schade – in tegenstelling tot faunaschade door andere soorten – volledig vergoed.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om de wolf te verjagen of te bestrijden, zeker met het oog op de beschermde status van deze diersoort?
De wolf is een beschermde diersoort. Verjaging, vangen of doden is derhalve bij wet niet toegestaan. In het operationeel draaiboek wolf is voorzien in situaties waarin van deze bescherming kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als er sprake is van afwijkend gedrag van een wolf door hondsdolheid.
Acht u het wenselijk dat op termijn meer mogelijkheden beschikbaar komen voor het verjagen of bestrijden van wolven, zeker in het geval dat de volksgezondheid in gevaar komt? Zo ja, aan welke maatregelen valt te denken? Zo nee, waarom niet?
De provincies hebben nu ook de mogelijkheid om over te gaan tot het vangen of doden van een wolf, als de noodzaak daartoe bestaat, bijvoorbeeld in het geval van een zieke wolf die gevaar voor mensen oplevert.
Bent u ervan op de hoogte dat in Duitsland een brede coalitie (met onder andere de Deutscher Bauernverband en de Deutsche Landwirtschafts-Gesellschaft) een plan heeft gepresenteerd waarbij de bescherming van mensen en landbouwhuisdieren centraal staat?2
Ja.
Acht u het wenselijk dat in Nederland ook een soortgelijk plan wordt ontwikkeld om conflicten met wolven te voorkomen? Zo ja, bent u bereid dit vorm te geven met provincies, boeren en belangenorganisaties, bijvoorbeeld door het aanpassen van het «operationeel draaiboek wolf»? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat de provincies op dit moment bezig zijn met het aanpassen van het operationeel draaiboek wolf. Het lijkt mij wenselijk dat buitenlandse voorbeelden, zoals die in Duitsland, bij deze aanpassing worden meegewogen. Daarbij worden maatschappelijke organisaties zoals landbouworganisaties, natuurterreinbeheerders en dierenwelzijnorganisaties betrokken.
Ik heb er vertrouwen in dat deze samenwerking leidt tot een verantwoord beleid ten aanzien van het omgaan met wolven in Nederland.
Het plan om brievenbussen weg te halen in Gorinchem |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Acht brievenbussen weg in Gorinchem: «onbegrijpelijk»»?1
Ja.
Wat is de reden dat zeker twee brievenbussen die volgens de Stichting Gorinchems Platform voor Gehandicaptenbeleid (SGPG) op onmisbare plekken staan mogelijk worden weggehaald?
Met de wijziging van de Postwet 2009 tot modernisering en flexibilisering van de universele postdienstverlening in 2016 heeft PostNL de ruimte gekregen om het aantal brievenbussen en postvestigingen te verminderen. Dit proces wordt gefaseerd uitgevoerd. In het kader van de herinrichting van haar locatienetwerk hanteert PostNL het zogenaamde «Locatiebeleid» (van december 2015), waarvan de uitgangspunten zijn afgestemd met koepelorganisaties als de ouderenbonden, Ieder(in), vertegenwoordigers van VNG, het RIVM en de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen. Drie factoren zijn van belang bij de keuze voor de locatie van brievenbussen en dienstverleningspunten: het wettelijk kader waaraan PostNL moet voldoen, de klantbehoefte, en tot slot het daadwerkelijke gebruik van het netwerk. PostNL meet systematisch het gebruik van brievenbussen. Deze cijfers geven een betrouwbaar beeld van het gebruik van brievenbussen, inclusief seizoensinvloeden. Daarmee ontstaat gedegen informatie voor de optimale inrichting van het netwerk en voor de keuze tussen brievenbussen op lokaal niveau. Indien de benuttingsgraad onder een bepaald minimum komt, kost het in stand houden van de brievenbus meer dan dat het oplevert. PostNL heeft een sterke prikkel om haar netwerk zo kostenefficiënt mogelijk in te richten. Het optimaliseren van de benuttingsgraad van een brievenbus kan in dat verband leiden tot het opheffen of herplaatsen van een brievenbus op een andere locatie. Ook geografische en demografische factoren als een nieuwe wijk, toegangswegen, ontsluiting van OV-punten, winkelcentra of de nabijheid van een zorginstelling spelen daarbij een rol.
Voorafgaand aan een voorgenomen wijziging van het aantal brievenbussen start PostNL een adviesproces. In dat kader ontvangt een gemeente een informatieve brief over de voorgenomen herplaatsing van brievenbussen met de uitnodiging om belangenorganisaties aan te dragen. Lokaal vindt het adviesproces met lokale belangenverenigingen en plaatselijke afdelingen van landelijke organisaties voor kwetsbare gebruikers plaats. Dit overleg is bedoeld om PostNL in staat te stellen zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Deze inbreng wordt meegenomen bij de herplaatsingsplannen, waarna PostNL tot uitvoering overgaat. Het is aan PostNL om uiteindelijk een definitieve afweging te maken binnen de wettelijke kaders. Als er daarna toch nog nieuwe klachten binnenkomen, doet PostNL zo nodig nieuw onderzoek. Als daar aanleiding voor bestaat, kan dat bijvoorbeeld leiden tot herplaatsing van een brievenbus. Ik begrijp van PostNL dat in het geval van Gorinchem de werkzaamheden nog niet zijn gestart.
Kunt u aangeven of PostNL de adviezen van de SGPG (deels) niet heeft overgenomen? Zo ja, wat was hiervan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat veel gebruikte brievenbussen moeten verdwijnen en veel minder «populaire» bussen blijven staan? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aan PostNL te vragen of zij bereid is om opnieuw met de betreffende welzijnsorganisatie(s) en de gemeente Gorinchem in overleg te treden om te bezien op welke wijze de brievenbussen in Gorinchem voldoende toegankelijk kunnen blijven voor kwetsbare groepen, zoals senioren die minder goed ter been zijn en inwoners met een beperking?
De huidige wet- en regelgeving, tezamen met het door PostNL in samenspraak met belangenorganisaties ingerichte adviesproces zoals beschreven in het «Locatiebeleid», biedt reeds meer dan voldoende basis voor adequate afstemming tussen PostNL en lokale behoeften en wensen. Naar mijn stellige overtuiging doorloopt PostNL dit proces uitermate zorgvuldig, verzorgt zij tijdige communicatie met betrokken lokale vertegenwoordigers en bestuurders en tracht zij reeds zoveel mogelijk maatwerk te leveren. De ACM is verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van de regelgeving ten aanzien van de universele postdienst. Ik heb van de ACM geen signalen ontvangen die voor mij aanleiding zijn mij hierin te mengen.
Het asielbeleid voor LHBTI’s |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «LHBTI-asielbeleid is gebaseerd op ondeugdelijke stereotypen»1 en het onderliggende onderzoeksrapport «Trots of schaamte?»van het COC?2
Ja.
Deelt u de mening dat het door de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) gehanteerde criterium dat de asielzoeker een zogenaamd proces van bewustwording en zelfacceptatie van de seksuele identiteit heeft doorgemaakt, geen wetenschappelijk onderbouwing kent? Zo ja, waarom wordt dit criterium dan toch gebruikt voor de beoordeling van asielaanvragen door LHBTI’s? Zo nee, uit welk wetenschappelijk onderzoek blijkt dan dat er wel sprake is van een deugdelijk criterium?
In de brief aan uw Kamer over de beoordeling van de geloofwaardigheid van lbhti’s en bekeerlingen blijkt dat in de werkinstructie van de IND de nadruk bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van lhbti’s niet langer zal liggen op de termen bewustwording en zelfacceptatie.
Deelt u de mening dat het genoemde criterium ook voor de asielzoeker in kwestie onduidelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waar blijkt uit dat het wel duidelijk zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een asielzoeker ook LHBTI kan zijn zonder het genoemde proces van bewustwording en zelfacceptatie en wel om de eenvoudige reden dat dat proces in veel gevallen niet nodig is om je seksuele identiteit te leren kennen? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat veruit de meeste asielverzoeken van personen die vanwege hun seksuele identiteit asiel aanvragen afgewezen wordt op grond van het genoemde criterium? Zo nee, op grond van welke andere criteria beoordeelt de IND of een asielzoeker LHBTI is en in hoeveel gevallen leidt dat tot afwijzing van een asielverzoek?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden. De IND registreert niet of een asielverzoek wordt afgewezen op grond van (ongeloofwaardigheid van) seksuele gerichtheid.
Waarom worden andere bewijsmiddelen dat iemand een bepaalde seksuele identiteit heeft, waaronder getuigenverklaringen en foto’s, door de IND niet of minder zwaar meegewogen dan in het geval mensen een verblijfsvergunning vragen voor verblijf bij hun partner?
In genoemde brief aan uw Kamer over de geloofwaardigheidsbeoordeling van bekeerlingen en lhbti’s wordt aangegeven dat, hoewel seksueel getint beeldmateriaal door de IND niet mag worden gebruikt als bewijs, ander beeldmateriaal wel kan worden betrokken bij de beoordeling. De Vreemdelingencirculaire zal hierop worden aangepast.
Uit de brief blijkt tevens dat bij de beoordeling van asielverzoeken van lbhti’s de nadruk nog meer zal komen te liggen op het stellen van open vragen en op het authentieke, persoonlijke verhaal van de vreemdeling. Voor een meer uitgebreide toelichting verwijs ik u naar mijn brief.
Gaat u de vaste criteria of gronden, waarvan nu de seksuele identiteit van een asielzoeker wordt vastgesteld, loslaten en voortaan ieder asielverzoek van een LHBTI op zijn merites en zonder stereotypering vast laten stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De steun van de Nederlandse regering aan de rebellen in Zuid-Syrië |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in maart 2018 aan de Kamer schreef dat u de oppositie in het Zuiden van Syrië blijft steunen met Non Lethal Assistance?1
Ja.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef dat u op dat moment alleen groepen van het Vrije Syrische Leger steunde?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat president Donald Trump al halverwege 2017 besloot om de steun aan het Vrije Syrische Leger te beëindigen?2
Ja.
Welke andere landen geven publiekelijk toe dat zij rebellen in Zuid-Syrië steunen in 2018?
Naast Nederland stelt ook de VS publiekelijk dat het de gematigde gewapende oppositie in Zuid-Syrië in 2018 heeft gesteund.
Welke andere landen steunen verder nog rebellen in Zuid-Syrië in 2018?
Naast de VS is bij het kabinet bekend dat een andere EU-lidstaat steun heeft gegeven aan de gematigde gewapende oppositie in Zuid-Syrië in 2018. Of andere landen steun verlenen aan de gematigde oppositie maken landen niet bekend omdat het programma’s betreft die hoge risico’s dragen voor betrokken partijen waaronder de uitvoerders en gesteunde groepen. Van Jordanië is bekend dat het altijd steun heeft uitgesproken, maar behalve het faciliteren van steun van derden is onbekend of, en wat, Jordanië zelf hebben bijgedragen.
Met welke landen werkt Nederland samen om de oppositie in Zuid-Syrië te steunen?
Nederland leverde in Zuid-Syrië een bijdrage aan het NLA programma dat werd uitgevoerd door een andere EU-lidstaat (referte het verslag van het Schriftelijk Overleg van 11 mei 2018 Kamerstuk 32 623, nr. 219). Uitvoering van het programma werd afgestemd met Jordanië.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Syrië en Rusland met een offensief bezig zijn in Zuid-Syrië en dat de Amerikanen aan de oppositie hebben aangeven dat zij niet op steun hoeven te rekenen?3
Ja.
Herinnert u zich dat u met de Nederlandse steun aan rebellen in Noord-Syrië stopte nadat het Vrije Syrische Leger daar massaal samenwerkte met het Turkse leger?
De kamer is per brief op 23 januari 2018 vertrouwelijk geïnformeerd over de redenen van het stopzetten van een deel van de NLA in Noord-Syrië.
Kort daarna is besloten ook de resterende delen van het NLA programma in Noord-Syrië te beëindigen (waaronder in Idlib), zoals vermeld in de kamerbrief van 14 maart jl.
Zijn de rebellen in Zuid-Syrië, die door Nederland uitgerust zijn, overgelopen, hebben zij zich overgegeven of vechten zij nog steeds?
Op dit moment is er geen indicatie dat door Nederland eerder gesteunde gematigde gewapende groepen zijn overgelopen. Een aantal van de groepen bevindt zich in gebied waar gevochten wordt, andere groepen bevinden zich in gebieden waar niet wordt gevochten.
Welke concrete resultaten heeft het steunen van rebellen in Zuid-Syrië opgeleverd?
Steun aan de gewapende oppositie via Non-Lethal Assistance (NLA) was de afgelopen jaren onderdeel van geïntegreerd Nederlands beleid op Syrië. De kamer is gedurende de loop van het programma regelmatig via kamerbrieven en -antwoorden op schriftelijke vragen geïnformeerd over het NLA-programma, de Nederlandse bijdragen en resultaten. De belangrijkste doelen van het programma waren het bieden van een alternatief voor extremistische groeperingen en te voorkomen dat de gematigde oppositie in verdrukking zou raken tussen het Assad-regime en extremistische groeperingen. Hiermee werd zorg gedragen voor enige voet aan de grond voor de oppositie ter ondersteuning van het politiek proces onder leiding van speciaal VN-gezant Staffan de Mistura. Daarnaast beoogde steun aan de gematigde gewapende oppositie gunstigere voorwaarden voor gematigd bestuur en stabilisatie-projecten in Syrië te creëren. Deze doelen zijn gedurende het NLA programma overeind gebleven. Het programma in Zuid-Syrië heeft bovendien bijgedragen aan stabiliteit van Jordanië en Israël die beiden baat hebben bij een stabiel grensgebied. Zo hebben groepen aan de grens smokkel en illegale oversteek van ISIS-strijders tegengehouden.
Is het verstandig geweest om met Nederlands belastinggeld rebellen in Zuid-Syrië uit te rusten met zaken als medicijnen en voertuigen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u van plan de steun aan rebellen in Syrië nog steeds voort te zetten?
Eind maart 2018 waren alle leveringen in Zuid-Syrië reeds afgerond, op één levering na die is aangehouden (het gaat om een veldhospitaal). Voor het veldhospitaal wordt een passende bestemming gezocht. Met het stopzetten van het NLA programma in Noord-Syrië, zoals vermeld in de kamerbrief van 14 maart jl. (zie antwoord op vraag 8), is daarmee het gehele NLA programma in Syrië beëindigd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Meer dan 100 Nederlandse studenten die hun kamer moeten verlaten voor internationale studenten |
|
Harry van der Molen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: UvA’er Robin: «Lullig dat ik eruit moet voor een internationale student» en het nieuwsbericht van de Universiteit van Amsterdam (UvA) «UvA realiseert 220 extra tijdelijke studentenkamers»?1 2
Ja.
In hoeverre is dit een uitkomst van gesprekken tussen huisvesters, instellingen en gemeenten zoals u aangeeft in uw internationaliseringsbrief van 4 juni jl.?
De huisvesting van internationale studenten is niet het gevolg van mijn brief over internationalisering in het hoger onderwijs, maar hangt wel samen met de problematiek rondom de huisvesting van (internationale) studenten die wij al vaker in uw Kamer besproken hebben en waarover mijn collega van BZK en ik onlangs ook een brief hebben gestuurd naar gemeenten, onderwijsinstellingen en huisvesters. De aanvang van de gesprekken tussen alle betrokken partijen bij de huisvesting van studenten in de Bijlmerbajes, te weten de eigenaar (AM), leegstandsbeheerder (Alvast) en de UvA/HvA/VU om internationale studenten vanaf augustus te huisvesten dateert van eind 2017. Dit initiatief was dus al genomen voor het verschijnen van de internationaliseringsbrief van 4 juni jl.
Wat is de reden dat in het nieuwsbericht van de Universiteit van Amsterdam van 7 juni jl. wordt aangegeven dat de extra kamers bovenop het al bestaande aanbod komen en uit het artikel van 22 juni jl. blijkt dat Nederlandse studenten uit hun kamer gezet worden voor internationale studenten?
Het beschikbare contingent studentenwoningen voor internationale studenten van UvA Student Housing bestaat momenteel uit 3.250 woningen. Dit betreft woningen van de huisvestingspartners van de UvA, die voor de middellange termijn beschikbaar zijn voor UvA en HvA studenten. In verband met de toegenomen vraag naar huisvesting heeft de UvA zich ingespannen om voor het academisch jaar 2018–2019 een aantal tijdelijke oplossingen aan het voornoemde contingent toe te voegen, één daarvan is op de locatie Bijlmerbajes. Op deze locatie wordt door de UvA en de VU gezamenlijk tijdelijke huisvesting voor internationale studenten gerealiseerd. Pas op het moment dat deze locatie geschikt is gemaakt voor internationale studenten, tellen de kamers als extra capaciteit op het bestaande aanbod.
Voorafgaand aan het geschikt maken van de kamers voor de tijdelijke huisvesting van internationale studenten, verbleef een mix van Nederlandse- en buitenlandse studenten via een anti-kraak constructie tijdelijk in de Bijlmerbajes. Een dergelijke anti-kraak constructie wordt vaak getroffen in het kader van leegstandsbeheer en is per definitie tijdelijk, maar behoort niet tot het bestaand aanbod van studentenhuisvesting. Aan betreffende studenten is op voorhand duidelijk gemaakt dat hun verblijf slechts tijdelijk zou zijn en zij zekerheid zouden hebben tot augustus 2018. Hopelijk vinden deze studenten snel alternatieve huisvesting. De betreffende leegstandsbeheerder beziet ook of hiervoor mogelijkheden zijn (zie ook vraag 6).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat ruim 100 Nederlandse studenten hun kamer moeten verlaten voor internationale studenten en dat het gebouwen betreft die op de lijst staan om in februari 2019 te worden gesloopt?
Nee die mening delen wij niet, om twee redenen.
Er wordt door de gemeente, onderwijsinstellingen en huisvesters gezocht naar oplossingen om het kamertekort voor studenten het hoofd te bieden. De transformatie van de Bijlmerbajes is niet de enige nieuwe ontwikkeling op het gebied van studentenhuisvesting in Amsterdam. Dat, naast het zoeken naar structurele oplossingen, ook gezocht wordt naar tijdelijke oplossingen, zoals het tijdelijk benutten van leegstaande gebouwen, is in een zo’n krappe woningmarkt als Amsterdam alleen maar te begrijpen.
De tweede reden is dat er geen sprake is van verdringing, zoals de vraagstelling suggereert. De Bijlmerbajes wordt tot aan de sloop in 2019 geschikt gemaakt voor de tijdelijke huisvesting van internationale studenten. Ook daar is grote behoefte aan. Bovendien is de doelgroep van internationale studenten bij uitstek geschikt om tijdelijk te huisvesten omdat veel internationale studenten ook maar voor een deel van hun studie in Nederland verblijven.
Door de eigenaar en leegstandsbeheerder is besloten om, totdat de woningen voor internationale studenten gereed zijn, een anti-kraakwacht in de woningen te huisvesten. De leegstandsbeheerder heeft aan de huidige bewoners duidelijk gemaakt dat het om een anti-kraak gebruikersovereenkomst tegen een lage vergoeding gaat, waarbij gebruikers gewezen zijn op de opzegtermijn van 28 dagen. Ook is bij het aangaan van het contract aangegeven dat er zekerheid was tot augustus 2018.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor internationale studenten niet toeneemt onder Nederlandse studenten als studenten aangeven «het voelt alsof ik minder belangrijk ben dan internationale studenten»? Wat wilt u doen om dit tegen te gaan? Was het voor de integratie niet beter geweest als Nederlandse en internationale studenten hier gemengd zouden gaan wonen?
De onjuiste beeldvorming die is ontstaan over deze situatie helpt inderdaad niet mee, waar het gaat om het draagvlak voor internationale studenten. Zoals u weet werken mijn collega en ik aan een nieuw actieplan studentenhuisvesting. Dit zal in het najaar gereed komen. Daarin zal lokaal maatwerk het uitgangspunt zijn. Uitgaande van de situatie in Amsterdam zien we dat kennisinstellingen, gemeenten en huisvesters samen naar oplossingen zoeken om de beschikbaarheid van studentenwoningen voor alle studenten, Nederlandse en internationale, te vergroten. Wat betreft de tijdelijke woonruimte op de locatie Bijlmerbajes is gekozen voor het huisvesten van internationale studenten om de druk op de Amsterdamse studentenwoningmarkt tijdelijk te verlichten. Het gaat hier ook echt om tijdelijke huisvesting, tot aan de sloop van de panden in 2019. Internationale studenten zijn hiervoor, zoals ook aangegeven bij vraag 4, een goede doelgroep, omdat zij ook vaak maar tijdelijk in Nederland verblijven.
Bent u bereid om er bij de UvA op aan te dringen dat zij ook voor de getroffen studenten huisvesting vinden?
De studenten die van te voren wisten dat hun verblijf in de Bijlmerbajes tijdelijk zou zijn, zullen op zoek moeten gaan naar een alternatieve oplossing voor de periode na augustus 2018. Via de UvA begrijpen we dat de betreffende leegstandsbeheerder hierbij behulpzaam wil zijn. De brief die ik samen met de Minister van BZK onlangs heb gestuurd naar alle gemeenten, onderwijsinstellingen en huisvesters in de studentensteden, roept deze partijen op om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken voor alle studenten.
Welke situaties zijn er nog meer bekend, waarin Nederlandse studenten hun kamer moeten verlaten voor internationale studenten?
Die zijn ons niet bekend.
Het afschaffen van het vrijwillig eigen risico |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de analyse van de bestuursvoorzitter van zorgverzekeraar DSW dat het eigen risico omlaag kan als gestopt wordt met het geven van kortingen aan gezonde mensen via het vrijwillige eigen risico? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Uit cijfers van Vektis2 blijkt dat in 2018 12,6 procent van de verzekerden heeft gekozen voor een vrijwillig eigen risico.
De analyse van de bestuursvoorzitter van zorgverzekeraar DSW deel ik niet. De inkomsten van het verplicht eigen risico vallen onder het Uitgavenplafond Zorg (UPZ). De premiekortingen en extra inkomsten uit het vrijwillig eigen risico vallen neer in de private bedrijfsvoering van de zorgverzekeraar. Daarmee heeft het afschaffen van het vrijwillig eigen risico geen invloed op het UPZ, behalve dat er dan potentieel een stijging van zorguitgaven te verwachten valt als gevolg van een verminderd remgeldeffect. Hierdoor zal er derhalve geen budgettaire ruimte ontstaan om het verplicht eigen risico te verlagen.
Deelt u de mening van de bestuursvoorzitter DSW dat het afschaffen van de korting van het vrijwillige eigen risico enkel een verschuiving van de lasten is en dat daarmee de verdeling tussen ziek en gezond eerlijker wordt verdeeld? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Verzekerden met een vrijwillig eigen risico ontvangen een premiekorting, omdat zij meer financieel risico accepteren en een groter deel van de kosten zelf moeten betalen wanneer ze zorg gebruiken.
Het meest recente onderzoek van het CPB (zie Kamerstuk 29 689, nr. 783) laat zien dat er geen duidelijk bewijs is dat het vrijwillig eigen risico in de periode 2010–2013 de risicosolidariteit in het zorgstelsel heeft aangetast. Het CPB vindt een kleine verschuiving (van 5 euro) van verzekerden zonder vrijwillig eigen risico naar verzekerden met een vrijwillig eigen risico. Dit bedrag valt echter binnen de onzekerheidsmarges van het onderzoek. Daarnaast geven zorgverzekeraars de winsten die zij behalen op de verzekerden met een vrijwillig eigen risico niet geheel via de premiekorting terug aan deze verzekerden. De NZa heeft eerder aangegeven dat zorgverzekeraars de winsten inzetten om premiestijgingen van verliesgevende polissen te beperken (zie Kamerstuk 29 689, nr. 769).
Deelt u de mening dat het vrijwillig eigen risico de solidariteit ondergraaft, omdat verzekerden zonder vrijwillig eigen risico de premiekorting van verzekerden met vrijwillig eigen risico moeten opbrengen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid verzekeraars te vragen inzicht te geven in hoeveel mensen gebruik maken van het vrijwillig eigen risico en hoeveel het wettelijk eigen risico omlaag zou kunnen als zij het vrijwillige deel niet meer zouden hanteren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met een voorstel te komen om het vrijwillige eigen risico af te schaffen, zodat voor iedereen het wettelijk eigen risico omlaag kan? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen reden om het vrijwillig eigen risico af te schaffen. Het vrijwillig eigen risico maakt verzekerden bewust van de kosten van zorg en biedt hen een keuzemogelijkheid. Deze keuzemogelijkheid is van belang voor het draagvlak van gezonde verzekerden voor ons zeer solidaire zorgstelsel. Tot slot merk ik graag op dat zorgverzekeraars niet verplicht zijn een vrijwillig eigen risico aan te bieden.
Het bericht 'Het no cure no pay-verbod binnen de advocatuur moet worden opgeheven' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het no cure no pay-verbod binnen de advocatuur moet worden opgeheven»?1 Wat is uw reactie op dit artikel?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Ik merk op dat hierin geen melding wordt gemaakt van het thans binnen de advocatuur lopende experiment met resultaat gerelateerd belonen.
In hoeverre kan «no cure no pay» in de advocatuur gunstige gevolgen hebben voor de kosten van de advocatuur en voor de toegang tot het recht?
In 2014 is een experiment gestart met resultaat gerelateerde beloning in letsel- en overlijdensschade zaken. Na zorgvuldige afweging is een wijziging in de verordening op de praktijkuitoefening (onderdeel resultaat gerelateerde beloning) vastgesteld waarin strikte voorwaarden zijn neergelegd waarbinnen resultaat gerelateerde beloning in dit experiment kan worden beproefd. Het doel van het experiment is het vergroten van de toegang tot het recht van cliënten die niet voor een toevoeging in aanmerking komen, maar voor wie rechtsbijstand door een advocaat toch een te hoge financiële drempel zou betekenen om hun recht te halen bij letselschadezaken. Momenteel wordt door de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) geëvalueerd of en in welke mate dit doel ook is bereikt.
Kunt u een overzicht geven van andere Europese landen die geen verbod op «no cure no pay» hebben? Wat zijn de effecten in die landen op de kosten van de advocatuur en de toegang tot het recht?
Ik heb geen overzicht van andere Europese landen die geen verbod op «no cure no pay» hebben, noch van de effecten in die landen op de kosten van de advocatuur en de toegang tot het recht. Op basis van de evaluatie van het experiment met resultaat gerelateerde beloning zal ik bezien of het opstellen van een dergelijk overzicht meerwaarde heeft.
Hoe verloopt de proef die momenteel loopt over «no cure no pay» bij letselschade- en overlijdensschadezaken? Klopt het dat deze proef per 1 januari 2019 stopt? Bent u bereid de proef voort te zetten?
De proef met resultaat gerelateerde beloning in letsel- en overlijdensschadezaken die in 2014 is gestart loopt inderdaad eind dit jaar af. Momenteel wordt de proef door de NOvA geëvalueerd. De uitkomsten zijn nog niet bekend. Een besluit over het al dan niet voortzetten van de regeling is mede afhankelijk van de uitkomsten van deze evaluatie. Voor het einde van dit jaar neemt de NOvA een beslissing over het al dan niet voortzetten van de proef met resultaat gerelateerde beloning in letsel- en overlijdensschadezaken.
Zou «no cure no pay» ook bij andere rechtsgebieden nuttig kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
In 2014 is bewust gekozen om het experiment te beperken tot letsel- en overlijdensschadezaken omdat dit rechtsgebied zich vanwege specifieke kenmerken leent voor een dergelijk experiment. Zo worden in letselschadezaken vaak lange procedures gevoerd en kunnen de kosten hoog oplopen. Of resultaat gerelateerde beloning ook bij andere rechtsgebieden nuttig zou kunnen zijn moet afzonderlijk worden bezien en is mede afhankelijk van de uitkomsten van het lopende experiment.
Het bericht dat Noord-Holland opheldering eist over uitspraken Wiebes over Pallas-reactor |
|
Maurits von Martels (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Noord-Holland eist opheldering over uitspraken Wiebes over Pallas-reactor»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de stichting Voorbereiding Pallas-reactor moet wachten of het laatste gedeelte van de beloofde lening van 40 miljoen euro van de provincie Noord-Holland wel komt?
Ik verwacht op korte termijn tot besluitvorming inzake de go/no-go te kunnen komen. Ik ben niet verantwoordelijk voor de besluitvorming van de provincie Noord-Holland. Ik ga ervan uit dat de provincie Noord-Holland zorgvuldig handelt en zo beoordeelt of het laatste gedeelte van de lening ook overgemaakt kan worden naar de stichting Voorbereiding Pallas-reactor.
Deelt u de mening dat in het belang van patiënten die medische isotopen nodig hebben geen vertraging moet ontstaan in het tijdschema van PALLAS?
Zoals ook in de brief2 over de vervolgonderzoeken van de Hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap aan uw Kamer in dit voorjaar is aangegeven bereidt de stichting Voorbereiding Pallas-reactor een reactor voor die na 2025 de huidige Hoge Flux Reactor beoogt te vervangen.
Ik vind voorzieningszekerheid van medische isotopen voor de patiënten ook voor de volgende decennia essentieel. Dat is ook de reden dat het Rijk ook een lening aan de stichting Voorbereiding Pallas-reactor heeft verstrekt.
In welke mate beïnvloedt de opstelling van gedeputeerde staten van Noord-Holland uw besluit om tot 2020 te wachten met het besluit om al dan niet verder te gaan met Pallas en/ of Lighthouse?
Het is van belang dat de komende periode voortgang wordt gemaakt met beide initiatieven, daarom is een tijdig go/no-besluit voor Pallas van belang. De status van Ligthouse is nog te prematuur om van invloed te zijn op de huidige besluitvorming omtrent Pallas. Zoals in de eerder genoemde brief3 aan uw Kamer is beschreven, is er overlap tussen Pallas en Lighthouse, maar er zijn ook verschillen. Zo zal Pallas een breed arsenaal aan medische isotopen kunnen gaan produceren die in de gezondheidszorg gebruikt worden. Lighthouse richt zich voornamelijk op één diagnostische isotoop, Mobybdeen-99.
Het overmaken van het restant van de lening van de provincie Noord-Holland is van belang zodat de stichting Voorbereiding Pallas-reactor door kan gaan met de voorbereidingen voor de bouw van de reactor na 2020. Uitgangspunt daarbij is dat de bouw van de nieuwe Pallas reactor privaat gefinancierd zal worden.
Voor de goede orde, ook voor Lighthouse geldt dat dit privaat gefinancierd zal worden.
Bent u bereid het overleg met de provincie Noord-Holland op zeer korte termijn op te starten, zodat een gemeenschappelijk besluit over de derde tranche binnen twee weken genomen kan worden en voorkomen wordt dat PALLAS niet aan haar verplichtingen kan voldoen?
Er is intensief contact met de provincie Noord-Holland.
Het gebruik van de vierde baan op Schiphol |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de flight-tracking website Casper Flight Tracking?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in de vijf tijdslots op 9 mei 2018 waarin sprake is geweest van een vierde baangebruik, er niet meer dan 80 vliegtuigbewegingen zijn geweest?
De voor de beantwoording van deze vragen benodigde informatie wordt momenteel uitgezocht naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam de dato 17 april 2018 en ten behoeve van een nog lopende bezwaarprocedure naar aanleiding van een handhavingsverzoek. Er moet nog een besluit worden genomen in deze bezwaarprocedure, daarom kan ik u geen informatie verstrekken die van belang is voor deze bezwaarprocedure. Op het moment dat het besluit op bezwaar is genomen, zal ik de Kamer hierover inlichten. Dat zal begin september zijn.
Kunt u aangeven hoeveel vliegtuigbewegingen er geweest zijn tijdens de vijf tijdslots waarin sprake is geweest van een vierde baangebruik? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u sprake geweest van omstandigheden waardoor de regel van het gebruik van de vierde baan niet van toepassing zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u voor het jaar 2016 en 2017 per dag aangeven wat het aantal uren vierde baangebruik betrof en wat het aantal vliegtuigbewegingen was voor die die dagen op de vierde baan waarop het aantal van 80 werd overschreden? Kunt u telkens aangeven wat de reden was van de overschrijding, al dan niet vallend onder de omstandigheden waardoor de regel van het gebruik van de vierde baan niet van toepassing zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u voor het jaar 2017 aangeven hoeveel van de zakelijke vliegtuigbewegingen vallend onder «general aviation» (exclusief helikoptergebruik) een slot nodig hadden? Zo nee, waarom niet?
Wat de beantwoording van de vragen 6 en 7 betreft merk ik op dat de informatie afkomstig is van de Nederlandse slotcoördinator. De slotcoördinator is verantwoordelijk voor de allocatie en monitoring van de slots op de gecoördineerde Nederlandse luchthavens, waaronder Schiphol.
Onder General Aviation (GA) wordt door de Nederlandse slotcoördinator alle luchtvaart verstaan met uitzondering van het commerciële verkeer, waaronder maar niet beperkt tot Business Aviation, taxi-vluchten en technische vluchten. De GA-slots tellen niet mee voor de afgesproken planningslimiet van 500.000 vliegtuigbewegingen op jaarbasis omdat deze betrekking heeft op het commerciële verkeer.
De Nederlandse slotcoördinator heeft aangegeven dat in het IATA winter- en zomerseizoen 2016/2017 in totaal 10.789 GA-slots zijn gealloceerd; 3.609 slots in het winter- en 7.180 slots in het zomerseizoen. Helikopter verkeer is niet slot-plichtig en maakt derhalve geen onderdeel uit van de gepresenteerde aantallen. Volgens de Nederlandse slotcoördinator zijn in het lopende IATA winter- en zomerseizoen 2017/2018 in de winter in totaal 4.493 GA-slots gealloceerd. In het zomerseizoen zijn er tot 26 juni jl. 3.960 slots gealloceerd voor General Aviation. Dat aantal zal nog verder oplopen omdat het seizoen nog loopt. In Schiphol gebruiksjaar 2017 (1 november 2016 tot en met 31 oktober 2017) zijn er 10.789 slots toegekend aan General Aviation (exclusief helikoptergebruik).
Kunt u aangeven hoeveel slots voor het lopende gebruiksjaar 2018 voor de zakelijke vliegtuigbewegingen zijn uitgegeven, daar het totaal aantal van 500.000 slots voor dit jaar al een tijd geleden is uitgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De niet nagekomen beloftes van de regering van Malta |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de commentaren die Jason Macallef, de directeur van culturele hoofdstad Valetta (Malta), gemaakt heeft over de vermoorde journaliste Daphne Caruana Galizia?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat velen daarop geschokt gereageerd hebben en zijn optreden veroordeeld hebben, waaronder tientallen schrijvers en de Europese Commissie?1 2
Ik heb kennis genomen van deze berichtgeving.
Heeft u gezien dat culturele hoofdstad Leeuwarden Fryslân 2018 daarop veel uitwisselingen heeft afgezegd en Minister Owen Bonnici van Malta beloofde uitleg te komen geven?3
Leeuwarden Fryslân 2018 heeft op 26 april jl. bekend gemaakt voorlopig geen officiële vertegenwoordigers naar Valletta af te vaardigen en geen officiële uitnodigingen naar de organisatie Malta-Valletta2018 te sturen. De projecten binnen het samenwerkingsprogramma Valletta2018 worden blijvend ondersteund. In reactie daarop heeft de Maltese Minister van Cultuur, Owen Bonnici, bekend gemaakt een bezoek aan Friesland te willen brengen.
Heeft u kennis genomen van het feit dat Minister Bonnici helemaal geen uitleg wil geven?
De Maltese Minister van Cultuur, dhr. Owen Bonnici, heeft aangekondigd op korte termijn een bezoek te zullen brengen aan Friesland.
Bent u bereid om contact op te nemen met de regering van Malta en er op aan te dringen dat zij wel publiek en meer specifiek Leeuwarden Fryslân opheldering verschaffing?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat drie leden van het Europees parlement onderzoek gedaan hebben en dat hun conclusies over het onderzoek schokkend zijn? Namelijk: «The investigation on the assassination of Daphne Caruana Galizia is stalling».4
Ik heb kennisgenomen van de bevindingen van de delegatie van drie Europarlementariërs, Mw. Ana Gomes, Mr. Sven Giegold en Mr. David Casa, aan Malta.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Europol van mening is dat er ruimte is voor verbetering in de samenwerking bij het onderzoek?5
Ja.
Kunt u aangeven welke rol de Nederlandse politie en forensische experts gespeeld hebben bij het onderzoek? Hoe lang zijn zij in Malta geweest en hoe lang hebben zij aan de zaak gewerkt?6
Op verzoek van de Maltese autoriteiten is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) assistentie verleend aan de Maltese politie bij hun onderzoek naar de moord. Dit verzoek is gebaseerd op een Memorandum van Overeenstemming uit 2016 tussen het Nederlandse Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Maltese Ministerie van Sociale Dialoog, Consumentenzaken en Burgervrijheden op het terrein van forensische samenwerking. Het team, bestaande uit de drie forensisch deskundigen van het NFI en de forensisch deskundige van de politie, is op donderdag 19 oktober 2017 afgereisd naar Malta en is op zondag 22 oktober 2017 huiswaarts gekeerd. De sporen die het NFI heeft ontvangen, en die mogelijk resten van het gebruikte explosief bevatten, zijn onderzocht en geanalyseerd door het NFI. Het NFI werkte drie weken aan dit explosievenonderzoek, inclusief rapportage. De conservering van een item ten behoeve van digitaal onderzoek duurde vier dagen, inclusief rapportage.
Welke acties onderneemt u, als Nederland of in Europees verband, om er bij Malta op aan te dringen dat de onderste steen boven komt en degenen die opdracht gegeven hebben voor deze aanslag worden gestraft?
De Maltese autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het onderzoek naar de moord op journaliste Daphne Caruana Galizia en het opsporen en berechten van de daders. In Europees verband worden de Maltese autoriteiten daar ook op gewezen, onder andere door Commisaris Jourova tijdens haar bezoek aan Malta op 15 juni jl. (zie ook: http://europa.eu/rapid/press-release_SPEECH-18–4182_en.htm). Daarnaast is er in het kader van de Raad van Europa veel aandacht voor deze zaak. In bilateraal kader heeft Nederland het belang van het oplossen van de moord aan de orde gesteld.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rijbewijs vanaf 4 juni met toepassing inloggen DigiD’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, «Rijbewijs vanaf 4 juni met toepassing inloggen DigiD»?1
Ja.
Is het waar dat vanaf 26 mei 2018 rijbewijzen zijn uitgereikt met een nieuwe chip?
Ja. Dit is conform de aankondiging in mijn voortgangsbrief eID van 31 januari jl. (Kamerstuk 26 643, nr. 514) waarin ik heb opgemerkt dat volgens planning in het tweede kwartaal van dit jaar zal worden gestart met de uitgifte van rijbewijzen met een nieuwe chip op het hoogste DigiD betrouwbaarheidsniveau.
Is het waar dat de rijbewijzen vanaf 4 juni 2018 ook worden voorzien van de nieuwe functie om in de toekomst in te kunnen loggen via DigiD en rijbewijs op websites van overheid, zorg en pensioenfondsen? Zo ja, wat is er tussen 26 mei en 4 juni veranderd?
Ja. Dit is mogelijk gemaakt bij wijziging van de «Regeling vaststelling modellen rijbewijzen« (IENW/BSK-2018/96488, 2 juni 2018)2. Sinds 26 mei 2018 zijn rijbewijzen van een nieuwe chip voorzien. Sinds 4 juni 2018 staat op deze nieuwe chip de nieuwe e-functie (DigiD op het hoogste betrouwbaarheidsniveau).
Is het waar dat de burger de nieuwe inlogfunctie niet kan gebruiken, totdat de Wet digitale overheid zal zijn ingevoerd?
In mijn voortgangsrapportage programma eID (Kamerstuk 26 643, nr. 550) heb ik onder meer aangegeven dat er een pilot (met ongeveer 200 deelnemers) is gehouden met rijbewijzen met een nieuwe chip om daarmee in te loggen op websites van overheidsdienstverleners op het hoogste Europese betrouwbaarheidsniveau. De uitkomsten ervan worden momenteel verwerkt.
Bij een succesvolle uitkomst van de pilot kunnen burgers vanaf een nog nader te bepalen moment inloggen met gebruikmaking van de chip op het rijbewijs. Dit tijdstip wordt onder andere bepaald door het moment waarop de benodigde functionaliteit in productie is genomen en de vereiste onderdelen van de Wet digitale overheid in werking zijn getreden.
Een en ander wordt uitgewerkt in het implementatieplan zoals aangegeven in mijn voortgangsrapportage programma eID (Kamerstuk 26 643, nr. 550).
Sinds 4 juni worden rijbewijzen met deze nieuwe chip uitgegeven. Burgers kunnen tot het hierboven genoemde nader te bepalen moment ervoor kiezen de nieuwe inlogfunctie niet op het rijbewijs te laten plaatsen. Hiertoe zijn tot op heden geen verzoeken ontvangen.
Burgers die wel beschikken over de nieuwe inlogfunctie, worden actief geïnformeerd over het moment waarop met de nieuwe inlogfunctie kan worden ingelogd en kunnen online de pincode aanvragen om de nieuwe functionaliteit te activeren.
Wanneer zal de Wet digitale overheid naar verwachting in werking kunnen treden?
Het voorstel voor de Wet digitale overheid is op 19 juni ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 972). Afhankelijk van de voortgang van de behandeling door de beide Kamers zal inwerkingtreding naar verwachting in 2019 kunnen plaatsvinden.
De wet zal overigens gefaseerd worden ingevoerd, afhankelijk van de mate waarin de uitvoerende organisaties in staat zijn te voldoen aan de gestelde eisen en gebruikers beschikken over de inlogmiddelen.
Een aantal artikelen, zoals die betreffende het rijbewijs, de grondslag voor het heffen van leges voor rijbewijzen met een nieuwe chip op het hoogste betrouwbaarheidsniveau en de grondslag voor het bij algemene maatregel van bestuur verplichten van standaarden, zal – zo is het voorstel – meteen na plaatsing in het Staatsblad in werking treden.
Hoeveel rijbewijzen met een inlogfunctionaliteit worden er uitgegeven tot de verwachte inwerkingtreding van de Wet digitale overheid?
Naar verwachting worden er tot aan 1 januari 2019 ruim 1 miljoen rijbewijzen uitgegeven. In 2019 worden er gemiddeld een half miljoen rijbewijzen per kwartaal uitgegeven.
Is het waar dat de burger de inlogfunctionaliteit van het nieuwe rijbewijs alleen kan activeren door tussenkomst van de gemeente? Zo ja, welke administratieve lasten brengt dit met zich mee voor de burger en voor de gemeenten?
Nee. De burger activeert zelf online de nieuwe inlogfunctie (het zgn. e-Rijbewijs), zonder hiervoor eerst weer naar de gemeente te gaan. De burger kan hierbij worden ondersteund door de helpdesk.
Vanaf het moment dat de nieuwe inlogfunctie kan worden gebruikt (zie antwoord op vraag 4) ontvangen burgers de pincode, waarmee zij op de DigiD website het e-rijbewijs kunnen activeren.
De burgers die vóór dat moment een rijbewijs met de nieuwe inlogfunctie hebben verkregen, kunnen vanaf dat moment de behorende pincode zelf aanvragen. De burger wordt hierover actief geïnformeerd en ontzorgd.
De initiële pin wordt op een dusdanig beveiligde wijze verstrekt dat die enkel bruikbaar is door de burger voor wie die initiële pin is bedoeld. Op de DigiD website kan de burger daarmee het e-Rijbewijs activeren en een zelfgekozen pin instellen.
Waarom verschilt het nieuwe beeldmerk op de achterkant van het rijbewijs (uitgegeven vanaf 4 juni 2018), dat aangeeft dat het rijbewijs een inlogfunctionaliteit heeft, van DigiD? Deelt u de mening dat dit verwarrend kan zijn voor de burger?
Die mening deel ik niet.
Het beeldmerk voor de nieuwe inlogfunctie op het rijbewijs geeft aan dat het een inlogmiddel is waarmee op het hoogste Europese betrouwbaarheidsniveau toegang gekregen kan worden tot digitale diensten. De burger kan zelf vaststellen of het rijbewijs, waarover de burger beschikt, daarvoor geschikt is.
Rijbewijzen met de nieuwe chip en inlogfunctie zijn daarmee geschikt gemaakt om via de DigiD app en NFC lezer op het mobiele device of aan de computer in te loggen bij websites van de overheidsdienstverleners op het hoogste Europese betrouwbaarheidsniveau. In dit geval vervult DigiD de rol van authenticatiedienst.
Verschillende beeldmerken maken het verschil tussen beide rollen, namelijk inlogmiddel versus authenticatiedienst, helder.
Daarnaast gaat een goede herkenbaarheid, namelijk dat het rijbewijs voor het hoogste Europese betrouwbaarheidsniveau geschikt is, straks helpen in de communicatie.
Het bericht ‘Kustwacht Bonaire niet versterkt’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kustwacht Bonaire niet versterkt»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat gezaghebber Edison Rijna precies aan het kabinet heeft verzocht?
De gezaghebber van Bonaire stuurde op 25 augustus 2017 een brief aan de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin hij zijn zorgen uitte over de veiligheid van Bonaire vanwege de toenemende onrust in Venezuela. Specifiek waren de zorgen van de heer Rijna gericht op de inzet en de aanwezigheid van de Kustwacht in (de wateren rondom) Bonaire. Hierop vroeg de gezaghebber van Bonaire de Minister van BZK zijn zorgen over te brengen aan het presidium van de Kustwachtcommissie met het verzoek om de presentie van de Kustwacht in (de wateren rondom) Bonaire uit te breiden.
Het presidium van de Kustwachtcommissie heeft in twee van zijn vergaderingen over de brief van de gezaghebber gesproken en geconcludeerd dat extra inzet thans niet aan de orde is. Het beeld is dat de behoefte en noodzaak van Kustwachtinzet als gevolg van de toenemende onrust in Venezuela het grootst is bij Curaçao en Aruba en in mindere mate bij Bonaire. Indien er nieuwe gegevens of gegronde redenen naar voren zouden komen, zou dat aanleiding kunnen zijn tot bijstelling van de inzet. Deze conclusie is het afgelopen voorjaar door de Staatssecretaris van BZK overgebracht aan de gezaghebber van Bonaire. Desbetreffende boodschap is eveneens herhaald door de Minister van Defensie tijdens het Algemeen Overleg Kustwacht van 4 juli jl.
Welke problemen die Bonaire zou ondervinden van Venezolaanse migranten worden bedoeld? Kunt u bij de toelichting de conclusies van het genoemde verslag van de Raad van de Rechtshandhaving over het jaar 2017 betrekken?
In het rapport «Staat van de Rechtshandhaving Caribisch Nederland 2017»2 van de Raad van de Rechtshandhaving (hierna de Raad) stelt de Raad dat er problemen worden ondervonden op de Benedenwindse eilanden door de toestroom van Venezolanen, die hetzij illegaal het land binnenkomen, dan wel legaal binnenkomen maar langer dan de toegestane termijn verblijven («overstayers»). De Raad vraagt in deze context om een evenredige inzet van de Kustwacht bij Bonaire en bredere bestuurlijke aandacht voor de geschetste problematiek op Bonaire. Over mijn reactie op de bevindingen van de Raad heb ik uw Kamer bij brief van 19 juni 20183 geïnformeerd.
Klopt de bewering dat de kustwacht voor de kust van Bonaire meer vaaruren zou maken? Betreft het preventieve patrouilles of zijn er meer vaartuigen met Venezolaanse migranten voor de kust van Bonaire gesignaleerd? Zo ja, hoeveel?
Ja, dit klopt. De Kustwacht is sinds 2017 permanent met vaar-/presentiedagen aanwezig bij Bonaire. Blijkens het Jaarverslag van 2017 zijn hiervan 309 dagen gerealiseerd terwijl de norm in 2016 nog 10 dagen per maand was. Patrouilles vinden waar mogelijk plaats op basis van tevoren verzamelde informatie en analyses (informatie-gestuurd optreden) maar hebben evenzeer een preventieve werking. In de eerste zes maanden van 2018 zijn er 99 illegale immigranten door de Kustwacht onderschept bij de Benedenwindse eilanden.
Zijn er schattingen over het aantal Venezolanen dat nu op Bonaire – en dus in het Caribische deel van Nederland – verblijft?
Inzake de beschikbare officiële cijfers kan ik het volgende melden. Op Bonaire is de afdeling Burgerzaken van het Openbaar Lichaam Bonaire verantwoordelijk voor de «Basisadministratie persoonsgegevens». Uit haar gegevens blijkt dat er momenteel 791 personen met de Venezolaanse nationaliteit zijn ingeschreven op Bonaire. Hoeveel illegale Venezolanen zich op Bonaire bevinden is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat problemen ten gevolge van de Venezolaanse crisis in en rondom Bonaire extra aandacht verdienen, aangezien deze Nederland direct raken? Zo ja, hoe geeft het kabinet hier invulling aan?
Ja. Voor Bonaire draagt Nederland immers een bijzondere verantwoordelijkheid. Bij een grote toestroom van om bescherming vragende migranten heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met het Openbaar Lichaam Bonaire, de uitvoeringsorganisaties (o.a. Koninklijke Marechaussee, Korps Politie Caribisch Nederland en de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland) en Defensie een noodplan ontwikkeld. Nederland monitort de situatie in Caribisch Nederland nauwgezet en zal passende maatregelen nemen als de situatie daarom vraagt.
Het bericht dat één op de acht universitaire opleidingen hbo-studenten weert |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot het stapelen van opleidingen essentieel is in ons onderwijsstelsel, waarin scholieren jong een keuze moeten maken voor hun vervolgopleiding?1 Zo ja, deelt u ook de mening dat schakelprogramma’s daarin een belangrijk element zijn?
Ja.
Zo ja, waarom worden deze programma’s in het wetenschappelijk onderwijs niet bekostigd door de overheid?
Het klopt dat schakeltrajecten niet één op één zijn terug te vinden in de parameters van de bekostiging. Instellingen dienen schakeltrajecten uit hun lumpsum te financieren net zoals ze daaruit ook andere wettelijke taken financieren. Zoals ik in het sectorakkoord met de VSNU heb afgesproken neem ik de schakeltrajecten mee in het nadenken over de bekostigingsherziening in het hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat het gebrek aan bekostiging leidt tot een verkeerde prikkel voor instellingen, omdat het ruimhartig aanbieden van schakelprogramma’s ten koste gaat van de bestaande onderwijsbudgetten, die toch al onder druk staan? Zo ja, bent u bereid dit op te pakken en in overleg met uw collega van Financiën aanvullende middelen hiervoor vrij te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vallen de schakeltrajecten onder de wettelijke taken waar de instellingen financiering in hun lumpsum voor ontvangen. Ik ga er vanuit dat ook de instellingen het beste voorhebben met studenten en hen ondersteunen wanneer zij redelijkerwijs en binnen een redelijke termijn bepaalde deficiënties kunnen wegwerken en daarmee aan het instroomniveau van de gewenste master voldoen. Uit eerder onderzoek van ResearchNed (Kamerstuk 31 288 nr. 580) blijkt dat de instellingen hun taak serieus oppakken. Hieruit kwam naar voren dat alle universiteiten en het merendeel van hogescholen schakeltrajecten aanbieden. Ongeveer 16 procent van de wo-masterinstroom heeft een schakeltraject gevolgd, zijnde ongeveer 7000 studenten.
Het bericht op de website van de belastingdienst getiteld ‘Wat betekent de vergoeding voor aardbevingsschade voor mijn toeslagen?’ |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat het ontvangen van schadeloosstelling voor schade door gaswinning geen invloed mag hebben op de te ontvangen zorgtoeslag en kindgebonden budget?1 Kunt u dit toelichten?
Ik deel de mening dat de financiële positie van een persoon na schadeloosstelling hetzelfde (of in elk geval niet slechter) zou moeten zijn als in de situatie waarin die schade niet zou hebben plaatsgevonden. Een schadeloosstelling is bedoeld om alle schade te compenseren die uit een voorval, bijvoorbeeld gaswinning, voortvloeit. Een vergoeding voor gaswinningschade zal in de meeste gevallen niet van invloed zijn op de te ontvangen toeslagen (zie hierna de toelichting). In geval een vergoeding voor gaswinningschade wel tot verlies aan toeslagen leidt, kan dit worden aangemerkt als zogenoemde gevolgschade. Gevolgschade kan bij de TCMG worden geclaimd. Ik licht dit hieronder nader toe.
De vergoeding voor aardbevingsschade is bedoeld voor het materiële herstel van ontstane schade als gevolg van een aardbeving of aardbevingen. De ontvangen vergoeding kan – afhankelijk van de aanwending – op 1 januari (de peildatum) van de kalenderjaren na het jaar van ontvangst van de vergoeding, deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. Dit geldt ook voor eventuele subsidies in het kader van de Waardevermeerderingsregeling, waar het lid Beckerman in een recent debat mij naar heeft gevraagd.
Daarnaast kan ook het recht op een schadevergoeding op die datum tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren. Indien de rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen in box 3 (in 2018 € 30.000 voor een alleenstaande, € 60.000 voor fiscaal partners), dan is het forfaitaire rendement op het vermogen onderdeel van het verzamelinkomen. Via het verzamelinkomen en de rendementsgrondslag van box 3 werkt dit door naar de inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen (inkomenstoets en vermogenstoets).
De hiervoor beschreven (wettelijke) grondslag voor het berekenen/vaststellen van het verzamelinkomen kan ertoe leiden dat het recht op een schadevergoeding wegens aardbevingsschade impact heeft op inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen. Dit is aan de orde onder de volgende specifieke omstandigheden:
De inschatting op basis van bovenstaande criteria is dat voor een zeer beperkt aantal gevallen het ontvangen van een schadevergoeding negatieve invloed heeft op de hoogte van de toeslagen. In deze gevallen gaat het om gevolgschade als gevolg van bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg. Deze gevolgschade valt onder het Besluit Mijnbouwschade Groningen en wordt door de TCMG vergoed. Ik vraag de TCMG hier actief over te informeren en kijk met hen hoe dit uitvoeringstechnisch het beste kan worden geregeld. De eventuele herberekening van toeslagen als gevolg van de waardevermeerderingsregeling waar mevrouw Beckerman in het genoemde debat naar vroeg geldt niet als gevolgschade, omdat dit een subsidie is en geen schadevergoeding.
Deelt u de mening dat gedupeerden met gaswinningsschade hierdoor dubbel getroffen worden, eerst door schade en vervolgens doordat ze minder toeslagen ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de financiële gevolgen voor gedupeerden kunnen zijn?
De financiële gevolgen bij belastingen en toeslagen zijn afhankelijk van de persoonlijke situatie van betrokkenen. Als het totale vermogen op de peildatum voor box 3 (1 januari) onder het bedrag van het heffingsvrije vermogen blijft zijn er geen gevolgen. Als het recht op schadevergoeding na 1 januari is vastgesteld en uitbetaald en vóór de volgende 1 januari al is besteed zijn er ook geen gevolgen.
Het recht op een schadevergoeding voor materiële schade van € 10.000 voor particulieren met meer vermogen dan € 30.000 (fiscale partners € 60.000) leidt mogelijk tot € 36 per jaar2 minder recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget. De extra belasting per jaar in box 3 bedraagt voor dit hypothetische voorbeeld € 603. In uitzonderlijke gevallen kan de toeslaggerechtigde door de vergoeding precies door de vermogensgrens stijgen (€ 113.415 voor een alleenstaande, € 143.415 voor een partnerschap), waarboven het recht op toeslag geheel vervalt.
Klopt het dat de uitkering van schadeloosstelling aan gedupeerden ook van invloed kan zijn op het recht op en de hoogte van uitkeringen (zoals bijstand en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IAOZ)) van deze gedupeerden?2 Kunt u toelichten welke invloed schadeloosstelling op verschillende uitkeringen kan hebben?
In de Participatiewet is bepaald wat middelen zijn en wanneer een middel inkomen of vermogen is of juist wanneer niet. Zo worden in artikel 7 van de «ministeriële regeling Participatiewet» uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade genoemd die in ieder geval niet als middelen worden aangemerkt. Op een aantal punten kent de Participatiewet5 in dit kader een beleidsvrijheid aan gemeenten toe. Giften en vergoedingen voor materiële en immateriële schade die niet onder de genoemde ministeriële regeling vallen, kunnen worden vrijgelaten voor zover deze naar het oordeel van het College van Burgemeesters en wethouders uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Het betreft hier een uitdrukkelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. Het vaststellen van het inkomen en vermogen voor uitkeringen (zoals bijstand, IOAW en IOAZ) door gemeenten, staat dus los van de hierboven geschetste vaststelling van het verzamelinkomen door de Belastingdienst. Bij de regelingen IOAW en IOAZ heeft de ontvangst van schadevergoedingen geen gevolgen voor het recht op uitkering.
Kunt u, gelet op het feit dat de Belastingdienst de mogelijkheid biedt om «bijzonder vermogen» niet mee te laten tellen voor de zorgtoeslag of kindgebonden budget, ervoor zorgen dat schadeloosstelling voor gaswinningsschade, net zoals dat kan voor wat betreft een persoonsgebonden budget (PGB), aangemerkt wordt als bijzonder vermogen?3
In de eerdere antwoorden op vragen van het lid Nijboer hierover7 is de Kamer al meegedeeld dat het kabinet niet voornemens is om specifiek fiscaal beleid te treffen voor de gevolgen van deze schadeloosstellingen, omdat dit de uitvoering zeer compliceert. Dat geldt ook als het gaat om het aanmerken van de schadeloosstellingen als «bijzonder vermogen» voor de toepassing van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Voor wat betreft het voor deze vermogenstoetsen in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij het vermogen dat behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. De vergoedingen aan gedupeerden door aardbevingen zijn bedoeld als vergoeding van materiële schade en hebben als oogmerk om uit te worden gegeven aan bouwtechnisch herstel van de woningen. Om die reden is de vergoeding vergelijkbaar met bijvoorbeeld uitkeringen na brand.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 en 2 kan een gedupeerde eventuele misgelopen of lagere toeslagen melden bij de TCMG als gevolgschade.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen dat de dader (Shell) een deal heeft gesloten met de belastingdienst en daardoor minder (dividend)belasting hoefde te betalen en de slachtoffers nu door diezelfde belastingdienst worden aangeslagen?
Op de vraag hoe wordt omgegaan met het vergoeden van schade aan gedupeerden van de gaswinning, inclusief gevolgschade, ben ik hiervoor al in gegaan. Vanwege artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen mededelingen doen over fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de Belastingdienst geen «deals» sluit. De Belastingdienst geeft desgevraagd wel zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van voorgenomen rechtshandelingen. Zekerheid vooraf wordt alleen gegeven binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie.
Deelt u de mening dat de gedupeerden met schade door gaswinning eveneens recht hebben op een belastingdeal en er niet op achteruit mogen gaan doordat ze schadeloosstelling hebben ontvangen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 3 juli 2018 beantwoorden?
Nee, dat is niet gelukt.
Het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Waarom is voor Amsterdam CS gekozen voor negen sporen en niet voor tien of de tussenvariant van negen en een half waarbij het meest noordelijke spoor voor internationale verbindingen zou kunnen blijven bestaan?1
Samen met de regio ben ik voor over de infrastructuur in Amsterdam tot keuzes gekomen. Hierover heb ik uw Kamer op 18 juni 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 32 404, nr. 86). Met de samenhangende keuze voor negen sporen op Amsterdam Centraal en zes sporen op Amsterdam Zuid kan een robuuste en hoogfrequente dienstregeling worden gereden. De westelijke sporen (westtak) in Amsterdam kunnen hiermee worden vrijgespeeld, waardoor een hoogfrequente OV-verbinding op het spoor tussen Schiphol en Amsterdam Centraal mogelijk wordt. Het vrijmaken van de westtak leidt tot een robuustere treindienst, omdat het lokaal en internationaal treinverkeer bij Schiphol ontvlochten wordt. Het creëert ruimte voor een hoogfrequente stedelijke OV-verbinding in combinatie met woningbouw langs de verbinding Schiphol – Amsterdam Centraal. Hiermee kan een bijdrage worden geleverd aan de oplossing van de forse woningbouwopgave. Om die reden is er vanuit de regio een nadrukkelijke wens voor het realiseren van een vijfde en zesde spoor op Amsterdam Zuid.
Een variant met tien sporen op Amsterdam Centraal is naar verwachting circa € 100 miljoen duurder. Vanuit vervoersvraag zie ik op dit moment geen reden voor een extra investering. Met het besluit wordt wel ruimte gelaten om hierover later een besluit te nemen om in te kunnen spelen op eventuele gewijzigde inzichten. Dit geldt ook voor een variant waarbij het tiende spoor niet met volledige functionaliteit kan worden gebruikt (een zogenaamde negen-en-een-half variant).
Wat is nodig om in de toekomst, als daar behoefte aan blijkt, alsnog een extra spoor toe te kunnen voegen? Wat zijn de meerkosten van een tiende spoor als daar nu al (bouwkundig) rekening mee wordt gehouden voor de toekomst ten opzichte van het nu alvast behouden?
Voor het volledig kunnen gebruiken van tien sporen in een nieuwe situatie zijn aanpassingen nodig aan een tweetal perrons. Daarnaast is verbreden dan nodig op de plek waar nu het busstation is gelegen. Nu meenemen van deze maatregelen is geraamd op circa € 100 miljoen extra. Bovendien waarschuwt ProRail voor extra risico’s die gepaard gaan met het realiseren van tien sporen. Uitstel is niet duurder. De inschatting is dat uitbreiding van negen naar tien sporen in de periode na 2030 vergelijkbare kosten met zich mee zal brengen als de huidige meerkosten van een tiensporig Amsterdam Centraal.
Hoe toekomstbestendig is de nu gekozen variant van negen en zes sporen?
De reizigersstromen die in 2030 verwacht worden kunnen worden verwerkt. Ook voor richting 2040 is de verwachting dat de keuze voor negen en zes sporen voldoet. In aanloop naar de besluitvorming is door ProRail aangetoond dat deze variant flexibel is voor meer treinen dan nu binnen het programma hoogfrequent spoorvervoer voorzien. Er is dus ruimte voor enige groei. Daarnaast wordt latere aanleg van een tiende spoor niet onmogelijk gemaakt als na 2030 nieuwe inzichten vragen om andere netwerkkeuzes.
Hoe wordt de toenemende reizigersstroom van en naar Amsterdam Zuid afgewikkeld? Is er met de komst van de Noord/Zuidlijn voldoende capaciteit?
Amsterdam Zuid wordt met het project Zuidasdok geheel verbouwd. Daarbij is natuurlijk ook plek voor de Noord/Zuidlijn die vanaf deze zomer gaat rijden. In de huidige plannen voor Amsterdam Zuid en bij de Noord/Zuidlijn is reeds rekening gehouden met aanzienlijke groei van het spoorvervoer, de nieuwe positie die Zuid inneemt en het te verwachten gebruik van de metro.
Is bij de keus voor Amsterdam Zuid als primair station voor internationale treinen ook gekeken naar de behoeften en bestemmingen van internationale reizigers of alleen naar de infrastructurele aspecten? Is rekening gehouden met de mogelijkheid dat op meer Europese bestemmingen de trein in plaats van het vliegtuig gekozen wordt?
Amsterdam Centraal is voor de meeste internationale reizigers geen eindbestemming. Veelal wordt gebruik gemaakt van vervolgtransport om op de gewenste locatie te komen om te werken of verblijven. Dit vergroot de drukte op Amsterdam CS waar al een grote reizigersgroei verwacht wordt. Op de Zuidas zijn veel internationaal georiënteerde bedrijven gevestigd en vanaf Amsterdam Zuid is onder andere het centrum van Amsterdam goed bereikbaar via de Noord/Zuidlijn.
Een negensporig Amsterdam Centraal brengt met zich mee dat de Thalys, Eurostar, IC-direct en IC-Brussel afgeleid worden naar Amsterdam Zuid. Internationale treinen van en naar Duitsland kunnen op Amsterdam Centraal blijven aanlanden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport?
Ja.
Het gesprek met Shell |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom een Staatssecretaris van Financiën een gesprek voert met de grootste multinational van ons land (Shell)?1
Bewindspersonen van het kabinet voeren met enige regelmaat gesprekken met maatschappelijke organisaties, belangengroeperingen en individuele bedrijven. Het voeren van dergelijke gesprekken levert een bijdrage aan de beoordeling van de maatschappelijke impact van voorgenomen kabinetsbeleid. Deze gesprekken geven ook inzicht in relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Ook ikzelf voer om die reden zulke gesprekken, waaronder mijn kennismakingsgesprek van 15 maart jl. met mevrouw Van Loon, President-Directeur Shell Nederland. Ik hecht eraan op te merken dat ik bij mijn gesprekken streef naar een zeker evenwicht in de keuze van mijn gesprekspartners en dat ik niet alleen gesprekken voer met multinationals. Verder beoog ik transparantie over dergelijke gesprekken door openbaarmaking van mijn agenda.2 Mijn gesprek met Shell heb ik eveneens op deze wijze publiek bekendgemaakt.
Wie nam het initiatief tot dit gesprek dat op 15 maart 2018 plaatsvond?
Het voorstel voor een gesprek is gekomen van Shell.
Met wie voerde u dit gesprek?
Dit gesprek is gevoerd met mevrouw Van Loon. Zij heeft zich daarbij laten vergezellen door twee van haar medewerkers. Ikzelf ben bij dit gesprek bijgestaan door twee ambtenaren van mijn departement.
Wat waren de onderwerpen tijdens dit gesprek?
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad, zoals notities, memo’s en gespreksverslagen geen onderwerp te maken van het politieke debat. Voor het goed functioneren is noodzakelijk dat mogelijk is om in vertrouwelijke sfeer van gedachten te wisselen. Desgevraagd geef ik wel de relevante informatie uit de gevraagde documenten in geobjectiveerde vorm aan uw Kamer. Tijdens het gesprek stonden als onderwerpen geagendeerd: de fiscale beleidsvoornemens van het kabinet zoals verwoord in het regeerakkoord en de impact van internationale ontwikkelingen als de belastingherziening in de Verenigde Staten en de EU-voorstellen voor een grondslagharmonisatie in de vennootschapsbelasting (CCTB en CCCTB). In de notitie is ten behoeve van mijn eigen gedachtevorming (achtergrond)informatie verstrekt over openbare uitlatingen die ik reeds had gedaan over enkele in het regeerakkoord verwoorde fiscale beleidsvoornemens, de CCTB en de CCCTB, de Amerikaanse belastingherziening, dat partijen die als belanghebbenden worden aangemerkt bij een Wob-verzoek de gelegenheid hebben een zienswijze te geven, en de stand van zaken rondom het Groningengas.
Is er een gespreksverslag of notulen gemaakt van dit gesprek? Kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u op grond van artikel 68 van de Grondwet de voorbereidende memo’s en/of notities ten behoeve van het gesprek, alsmede eventuele memo’s en/of notities naar aanleiding van het gesprek openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de dividendbelasting van 26 juni 2018?
Ja.
Het MH17 strafproces te voeren in de zittingslocatie Schiphol |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de nabestaanden of organisaties of personen die opkomen voor de nabestaanden, tevoren geraadpleegd over het voeren van het strafproces op Schiphol?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, met wie heeft u gesproken?
Bij het zoeken naar een geschikte locatie hebben verschillende aspecten een rol gespeeld. Het internationale karakter van een MH17-strafproces maakt dat er veel eisen worden gesteld aan de zittingslocatie. Het openbaar ministerie (OM) en de rechtspraak hebben een programma van eisen opgesteld waaraan een zittingslocatie zou moeten voldoen. De positie van nabestaanden is een belangrijk element dat nadrukkelijk in dit programma van eisen is opgenomen. Alle nabestaanden, die afkomstig zijn uit 17 verschillende landen, dienen een plek te krijgen binnen het strafproces, zowel juridisch als eventueel fysiek. Daarnaast valt te denken aan tijdige beschikbaarheid, voldoende ruimte voor de media, de mate waarin veiligheidsrisico’s kunnen worden ondervangen en voldoende kantoorruimte.
Het JCS beschikt over de benodigde faciliteiten voor een proces van dit karakter en deze omvang en voldoet daarmee het meest als geschikte locatie voor een strafrechtelijk MH17-proces.
Wat heeft u doen besluiten niet te kiezen voor de stad Den Haag, die door de Nederlandse regering vaak wordt neergezet als de internationale hoofdstad van recht?
Op 6 september 2017 (Kamerstukken II 2016/2017, 33 997 nr. 110) heeft mijn ambtsvoorganger tijdens het plenair debat over MH17 al aangegeven dat de Rechtbank Den Haag een zaak zal behandelen. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, hebben het OM en de rechtspraak een programma van eisen opgesteld waaraan een zittingslocatie zou moeten voldoen. Er was in Den Haag geen locatie beschikbaar die aan de gestelde eisen voldeed. Het JCS beschikt wel over de benodigde faciliteiten voor een proces van dit karakter en deze omvang en voldoet daarmee het meest als geschikte locatie voor een strafrechtelijk MH17-proces.
Op welke wijze heeft u zich er rekenschap van gegeven, dat het voor nabestaanden bezwarend kan zijn naar Schiphol, waar de laatste vlucht MH17 vertrok en waar zij afscheid namen van hun geliefden, te komen voor het bijwonen van het strafproces? Wat heeft u doen besluiten desondanks voor Schiphol als zittingsplaats te kiezen?
Het kabinet is zich ervan bewust dat Schiphol voor sommige nabestaanden een beladen plek kan zijn. Maar Schiphol is ook de plek waar vandaan hun dierbaren onbevangen zijn vertrokken. Het kan daarmee een plek zijn die nauw verbonden is met de nagedachtenis van de slachtoffers.
Bent u bereid de keuze te heroverwegen, als blijkt dat nabestaanden moeite hebben met deze zittingsplaats? Zo nee, waarom niet?
Het besluit over de zittingslocatie is zorgvuldig voorbereid en gemaakt. Zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 2 al is aangegeven hebben het OM en de rechtspraak een programma van eisen opgesteld waaraan een zittingslocatie zou moeten voldoen. In dit programma van eisen is de positie van nabestaanden nadrukkelijk meegenomen. Het JCS beschikt over de benodigde faciliteiten voor een proces van dit karakter en deze omvang en voldoet daarmee het meest als geschikte locatie voor een strafrechtelijk MH17-proces.
Ziet u mogelijkheden nabestaanden tegemoet te komen, die wel het strafproces of delen daarvan willen bijwonen, zonder dat dat op Schiphol zou moeten gebeuren?
De nabestaanden van de 298 slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 komen uit 17 verschillende landen. Er wordt naar gestreefd dat nabestaanden over de hele wereld ook via een live stream het zittingsproces kunnen volgen. Nabestaanden kunnen er dan ook voor kiezen om in een zelf gekozen omgeving een MH17-strafproces te volgen.
Het bericht ‘Nergens in Europa wordt meer xtc geslikt dan in Nederland’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de door het Europees drugsagentschap European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA) gepresenteerde cijfers in zijn jaarrapport van 2018, waaruit blijkt dat nergens meer xtc geslikt wordt dan in Nederland?1
Uit het op 7 juni gepubliceerde European Drug Report 2018 blijkt dat Nederlanders de grootste gebruikers zijn van ecstasy en amfetamine in Europa. De Nederlandse gegevens zijn gebaseerd op de door het Trimbos-instituut uitgevoerde Nationale Drugs Monitor 20172. De normalisering van het ecstasy- en amfetaminegebruik baart mij zorgen.
Wat is uw verklaring van het feit dat de Nederlandse score van xtc-gebruik meer dan vier keer zo hoog is dan het Europese gemiddelde van 1,8 procent?
Het is lastig te achterhalen waarom Nederland hoger scoort dan andere landen. Een mogelijke verklaring is dat we in Nederland al jaren lang drugsgebruik meten. Het voorkomen van drugsgebruik staat voorop, maar wanneer wordt gebruikt is het belangrijk dat het bespreekbaar blijft en gezondheidsschade voorkomen wordt. Wellicht zijn Nederlanders daarom opener over drugsgebruik en daardoor ook eerlijker tijdens het onderzoek.
In de door Trimbos-instituut uitgevoerde Strategische Verkenning Uitgaansdrugs 2015 zijn jongeren die uitgaansdrugs gebruiken en deskundigen bevraagd over de populariteit van uitgaansdrugs onder de huidige generatie3. De volgende verklaringen werden veel genoemd voor de populariteit:
Het is aannemelijk dat deze ontwikkelingen mede verklaring bieden voor het hoge gebruik van uitgaansdrugs. Ook de gemakkelijke verkrijgbaarheid en lage prijs van uitgaansdrugs, in het bijzonder ecstasy, zorgen daarnaast voor weinig belemmeringen om drugs aan te schaffen. Of er daadwerkelijk sprake is van een causale relatie blijft in veel gevallen onduidelijk, stelt het Trimbos-instituut.
Klopt het dat de consumptie van partydrugs zoals xtc en amfetamine in Nederland toeneemt? Kunt u deze ontwikkeling cijfermatig onderbouwen?
Op welke wijze wordt op dit moment ingezet op het ontmoedigen van xtc-gebruik onder jongeren en jongvolwassenen? Heeft dit volgens u voldoende effect? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen kunt u zetten om hierin wel voldoende effectief te zijn?
Uit de gebruikerscijfers blijkt dat het belangrijk is om in te blijven zetten op denormalisering. Mijn ambtsvoorganger heeft eind 2015 een aantal extra maatregelen aangekondigd om drugsgebruik tijdens het uitgaan en het dernormaliseren daarvan tegen te gaan5. Zo is er bijvoorbeeld een website en Facebook campagne waarmee aan ouders tools worden gegeven om het gesprek aan te gaan met hun kinderen over uitgaansdrugs (www.uwkindenuitgaansdrugs.nl). Ik zal doorgaan met het extra inzetten op preventie. Ook zal ik de extra inzet laten evalueren en zal op basis daarvan in het najaar de inzet zo nodig aanscherpen of uitbreiden.
Ziet u een rol weggelegd voor de organisaties van feesten en festivals om het gebruik van stimulerende middelen tegen te gaan? Zo ja, welke?
Klopt het dat in 2016 in Nederland tien drugslaboratoria ontmanteld zijn, oftewel meer dan twee keer zoveel als in 2015? Hoe beoordeelt u deze cijfers? Is dit het gevolg van een betere handhaving?
Nee, uit de cijfers van de politie blijkt dat het totale aantal ontmantelde productieplaatsen voor synthetische drugs in 2016 lag op 61, in vergelijking met 59 het jaar daarvoor. In dit opzicht is dus geen sprake van een verdubbeling. Voor wat betreft de handhaving geldt dat de aanpak van de productie van en handel in synthetische drugs een prioriteit is en blijft. Onder meer het melden van dumpingen door verschillende (bestuurlijke) instanties, opsporingsdiensten, burgers en bedrijven leidt tot opsporingsonderzoeken en eventueel ontmanteling van productieplaatsen.
Is inmiddels met het Trimbos-instituut gesproken om te onderzoeken wat de precieze oorzaak is van de verdubbeling van het aantal drugsdoden? Zo ja, is deze stijging inmiddels beter te verklaren?
Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de Doodsoorzaken statistiek niet is toegerust om de drugssterfte precies in kaart te brengen (2018Z12167). De gesprekken met het Trimbos-instituut hierover zijn nog gaande. Zodra hier meer over bekend is zal ik uw Kamer informeren.
Kunt u al meer melden over eventuele vervolgstappen naar aanleiding van het rapport «Langdurige klachten na ecstasy-gebruik», waaruit blijkt dat mensen die ooit xtc hebben gebruikt zich vaker melden met perceptie- en depersonalisatie-stoornissen?2
Uit dit rapport blijkt dat het belangrijk blijft om te voorkomen dat mensen ecstasy gebruiken en als het gebruikt wordt dat er zo min mogelijk gezondheidsklachten ontstaan. Informatie over de langdurige klachten na ectasy-gebruik is ook verwerkt in het informatiefilmpje voor ouders over ecstasy7. Met de uitkomsten van het persona onderzoek brengen we op langere termijn verder maatwerk aan in preventie interventies. Hierover bent u geïnformeerd met de Kamerbrief drugbeleid van 23 april 20188.
De privatisering van het patiëntencontact door bedrijven die geld verdienen aan het informeren van kankerpatiënten |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bedrijf Medical Navigator dat kankerpatiënten tegen betaling van honderden euro’s advies geeft in de voorbereiding op een gesprek met de oncoloog?1
Goed geïnformeerd worden door je zorgverlener over je aandoening en de behandelmogelijkheden is onderdeel van reguliere zorg. In het basispakket is opgenomen dat patiënten met hun vragen terecht kunnen bij hun zorgverlener. Daarnaast is in de Wet op de Geneeskundige Behandel Overeenkomst (wgbo) het zogenoemde «informed consent» vastgelegd. Dat houdt in dat zorgverleners de patiënt goed moeten informeren over de behandeling. Patiënten kunnen dan goed geïnformeerd al dan niet toestemming voor de behandeling geven.
Wanneer het samen beslissen over een behandeling door arts en patiënt substantieel meer tijd in beslag neemt dan een standaard consult, kunnen zorgverleners aanvullend een nieuwe registratiecode gebruiken. Die code is per 1 januari 2018 beschikbaar gekomen. Ook hiervoor is dus ruimte in de bekostiging.
Patiënten kunnen, naast de informatie die ze ontvangen van de zorgverlener, kosteloos terecht bij patiëntenorganisaties, om bijvoorbeeld te sparren over goede vragen. En op onder andere de website kanker.nl kunnen patiënten gratis digitaal hun vragen stellen aan deskundigen. Daarnaast kunnen verzekeraars patiënten informeren over de verschillende behandelopties van verschillende zorgaanbieders en meedenken ter voorbereiding van het gesprek met de arts. Er zijn keuzehulpen beschikbaar die de verschillende behandelopties in beeld brengen en patiënten ondersteunen bij de voorbereiding voor een gesprek.
Kortom, geïnformeerd zijn en goede voorbereiding voor een gesprek met een arts hoeft voor de patiënt geen extra kosten met zich mee te brengen. Wanneer patiënten naast alle bestaande mogelijkheden om zich te informeren ook nog aan een bedrijf vragen mee te denken, staat hen dat vrij. Ook kankerpatiënten die een hele kwetsbare en moeilijke periode in gaan, mogen, als ze dat zelf willen, gebruik maken van extra betaalde ondersteuning. Het is niet aan mij om hen daarin te beperken. Dat artsen een vergoeding ontvangen voor werk lijkt mij niet in strijd met de artseneed.
Vindt u het wenselijk dat bedrijven geld verdienen aan kankerpatiënten die een heel kwetsbare en moeilijke periode ingaan? In hoeverre zijn dergelijke praktijken strijdig met de eed die artsen zweren om niet het eigenbelang maar altijd »het belang van de patiënt» voorop te stellen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre gaan dergelijke aanbieders op de stoel van de behandelend arts zitten? Is het niet juist zaak dat artsen en verpleegkundigen in het ziekenhuis voldoende tijd en ruimte hebben om uitgebreid met patiënten dergelijke gesprekken te voeren?
Het is inderdaad van belang dat zorgverleners voldoende tijd hebben om de patiënt te informeren. Dat is reguliere zorg en in het basispakket is dus ook opgenomen dat patiënten met vragen terecht kunnen bij hun zorgverlener. Aan het toerusten van patiënten om het goede gesprek te voeren, kunnen zoals vermeld ook andere partijen (kosteloos) bijdragen. Dat betekent niet dat ze op de stoel van de arts gaan zitten. Ze rusten patiënten toe om goed geïnformeerd het goede gesprek te kunnen voeren.
Liefst komen patiënt en arts, op basis van een bespreking van de voorkeuren van patiënten en de expertise van de arts, gezamenlijk tot een beslissing voor de optimale behandeling voor de patiënt (samen beslissen). Daar zet ik op in met de ontwikkeling «Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022» die ik recentelijk aan uw Kamer heb toegestuurd.3 Daarmee wil ik de beweging gericht op de optimale zorg voor de individuele patiënt ondersteunen en waar nodig patiënten en zorgverleners verder equiperen.
Daarnaast zie ik dat ziekenhuizen de gesprekken met patiënten verschillend organiseren. Sommige ziekenhuizen richten hun zorgprocessen zo in dat een patiënt bijvoorbeeld altijd terug kan komen voor een tweede gesprek met de arts. Dat is vooraf al ingeregeld in het zorgproces. Op andere plekken wordt een verpleegkundig specialist ingezet om vragen van patiënten buiten het consult met de arts te beantwoorden. Weer ergens anders worden patiënten door gerichte apps met persoonlijke vragen voorbereid op het consult bij de arts. Of patiënten kunnen bijvoorbeeld een training krijgen om de goede vragen te stellen. In de Kamerbrief over de ontwikkeling «Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022» beschrijf ik hoe ik ziekenhuizen en andere zorgaanbieders wil stimuleren om hierin van elkaar te leren.
Vindt u het acceptabel dat door dergelijke praktijken een deel van het patiëntencontact wordt geprivatiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een kankerpatiënt voor zijn of haar vragen altijd terecht moet kunnen bij zijn/haar eigen ziekenhuis en eigen behandelend arts? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Vragen stellen over de behandeling is onderdeel van reguliere zorg en opgenomen in het basispakket.
Bent u van mening dat op dit moment in ziekenhuizen te weinig tijd en ruimte is om het gesprek met kankerpatiënten te voeren? Welke signalen ontvangt u dat hier sprake van zou zijn? Is het wenselijk dat een eventueel tekort aan capaciteit door commerciële partijen opgevuld wordt? Leidt dit niet tot een ongewenste tweedeling in aanbod van zorg tussen mensen die dit wel en mensen die dit niet kunnen betalen?
Ik hoor vooral dat patiënten in de heftige tijd dat een ernstige ziekte zoals kanker wordt geconstateerd, behoefte hebben aan steun en helderheid. Zoals ik aangaf kunnen zorgaanbieders daar op uiteenlopende manieren in voorzien. Behalve de directe naasten van de patiënt en artsen, zorgverleners en de verzekeraar, kunnen mensen een beroep doen op de verschillende genoemde kosteloze initiatieven, zoals patiëntorganisaties, digitale ondersteuning en keuzehulpen.
Ik vind het daarnaast van belang dat mensen beseffen dat de arts er is om hen te helpen. En dat ze tijdens een gesprek met een arts geen vragen of opmerkingen achterwege laten omdat ze zich schamen of onzeker voelen. Dat is nu nog regelmatig het geval. Daarom vind ik de beweging naar het echt samen beslissen belangrijk. Met de ontwikkeling «Uitkomstgerichte zorg 2018–2022» ondersteun ik patiënten, artsen en zorgaanbieders binnen de reguliere zorg om nog beter toegerust het goede gesprek te voeren over de beste behandeling. Zie ook antwoord vraag 1,2 en 4.
Welke wettelijke stappen kunt u zetten om te zorgen dat praktijken zoals Medical Navigator onmogelijk worden gemaakt? En, als u niet bereid bent stappen te zetten, welke maatregelen neemt u niet om dit te stoppen die u wel zou kunnen nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd: indien patiënten behoeften hebben aan een extra aanvullend advies en bereid zijn daarvoor te betalen, kan dat. Ik zie geen aanleiding een wet aan te passen om patiënten hierin te beperken. Zie ook antwoord vraag 1, 2 en 4.