De capaciteit ten behoeve van het oplossen van cold cases |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Argos (15 september 2018) over cold cases?1
Ja.
Weet u hoeveel cold cases er landelijk en per regio zijn, in hoeveel gevallen dit geleid heeft tot het vinden van een verdachte en tot een onherroepelijke veroordeling? Zo ja, wat betreffen die cijfers? Zo nee, deelt u dan de mening dat er geen zicht is op de aard en omvang van de problematiek van cold cases en hoe gaat u dit oplossen?
Een onopgelost levensdelict (moord of doodslag) of een ander zeer ernstig delict waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld kan drie jaar na de pleegdatum het kenmerk «cold case» krijgen, als de rechercheofficier van het Openbaar Ministerie (OM) samen met de eenheidsleiding van de politie daartoe besluiten. Het gaat dan om een afgesloten en uitgerechercheerd dossier. Een cold case wordt meestal opgepakt als er aanwijzingen zijn die alsnog kunnen leiden tot het opsporen van de dader of daders.
Sinds de vorming van de nationale politie zijn de cold case teams bezig met het inventariseren van alle cold cases in hun eenheid. Binnen deze inventarisatie zijn inmiddels ruim 1700 zaken als cold case aangemerkt. Dit aantal is een indicatie, nu de teams nog steeds oude zaken tegenkomen die als cold case kunnen worden aangemerkt, bijvoorbeeld omdat sommige dossiers niet volledig zijn gedigitaliseerd. Voorts is de inventarisatielijst aan verandering onderhevig, omdat nieuwe zaken die onopgelost zijn met een pleegdatum van drie jaar geleden, als cold case kunnen worden aangemerkt en vervolgens aan de lijst worden toegevoegd. Daarnaast gaan zaken die worden opgelost van de lijst af.
Onderstaand overzicht van de politie geeft het aantal niet opgeloste cold cases per regionale eenheid weer per begin oktober 2018:
Amsterdam
Den Haag
Limburg
Midden-Nederland
Noord-Holland
Noord-Nederland
Oost-Brabant
Oost-Nederland
Rotterdam
Zeeland/West-Brabant
653
150
50
130
88
31
40
217
330
85
Op basis van een handmatige verdere uitsplitsing van deze cijfers blijkt dat per jaar in enkele tientallen cold cases onderzoekshandelingen worden verricht. Een kleiner aantal, maar nog steeds enkele tientallen, betreft zaken die daadwerkelijk in onderzoek zijn. In een aantal gevallen heeft een dergelijk onderzoek geleid tot een veroordeling.
Deelt u de mening dat de aanpak waarop per regio cold cases worden opgepakt, niet afhankelijk mag zijn de capaciteit per regio? Zo ja, waarom deelt u die mening en wat gaat u doen om de regionale verschillen op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Het is onmogelijk gelet op de beschikbare capaciteit bij politie om alle cold cases tegelijk op te pakken. Het prioriteren van het oppakken van opsporingsonderzoeken, waaronder cold cases, is voorbehouden aan het lokale bevoegd gezag, het Openbaar Ministerie, in afstemming met de politie. Het is onvermijdelijk dat daarbij keuzes moeten worden gemaakt.
Verder wordt de beschikbare politiesterkte per regionale eenheid conform artikel 39 van de Politiewet door de burgemeesters van de gemeenten en de hoofdofficier van justitie verdeeld over de onderdelen van die regionale eenheid. Ten behoeve van het onderzoek naar cold cases is binnen elke politie-eenheid een structurele voorziening ingericht bestaande uit ten minste 3 FTE’s. Deze cold case teams voeren regie op het onderzoek naar cold cases. De teams verschillen in omvang van 3,75 tot 23 fte2 en werkwijze. Grotere teams opereren zelfstandig en onderzoeken de cold cases in hun eenheid zelf. Kleinere teams voeren vooral de regie en dragen zaken aan bij reguliere opsporingsteams die het daadwerkelijke onderzoek oppakken.
Waarom zijn er rechercheurs zowel aangewezen voor cold cases als ook vermissingen? Heeft dit tot gevolg dat actuele vermissingen voor cold cases gaan en er dus niet aan cold cases wordt toegekomen? Zo ja, acht u dit acceptabel? Zo nee, waarom niet? Uit hoeveel fte bestaat het Landelijk Bureau Vermiste Personen?
Vermissingen vallen in het reguliere proces vermissingen. Als een (vermissings)zaak voldoet aan de criteria voor cold cases, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een ernstig vermoeden van een zeer ernstig delict, dan kan deze worden aangemerkt als een cold case.
De vaste bezetting van het Landelijke Bureau Vermiste Personen (LBVP) bestaat uit 3 fte. Daarnaast zijn eenzelfde aantal tijdelijke medewerkers parttime voor het LBVP werkzaam. Zoals vermeld in mijn Kamerbrief van 6 april 2018, ligt de verantwoordelijkheid voor cold cases bij de regionale eenheden.3 Het LBVP heeft geen zelfstandige taak op het gebied van cold cases, maar ondersteunt – indien gevraagd – als er bepaalde expertise nodig is en die vanuit het LBVP gegeven kan worden.
Deelt u de mening dat voor cold cases niet alleen genoeg maar ook gespecialiseerde rechercheurs nodig zijn? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De teams die het vooronderzoek of het opsporingsonderzoek naar een cold case uitvoeren, beschikken volgens de politie over de juiste kwaliteit, expertise en capaciteiten. Hierbij wordt door de politie gestuurd op de samenstelling van teams. Als er zeer gespecialiseerde kennis nodig is voor een specifieke zaak, die niet beschikbaar is in het team, kan het team worden bijgestaan door analisten, forensisch en digitaal specialisten, of gedragsdeskundigen. Daarnaast wordt bezien wat derden hierin zouden kunnen betekenen.4
Acht u het mogelijk en wenselijk een landelijk opererend cold cases team te doen oprichten met daarin afdoende capaciteit en kwaliteit voor het oplossen van cold cases? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar ernstige delicten als moord, doodslag en verkrachting behoort tot de kernactiviteiten van elke politie-eenheid, ongeacht of deze delicten zijn aan te merken als cold case of niet. Verbinding met de lokale gemeenschap en prioriteitsstelling op lokaal niveau is daarbij van belang. Een landelijk team acht ik dan ook niet wenselijk.
Het bericht 'Geef leraar onbeperkt toegang tot onderzoek’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geef leraar onbeperkt toegang tot onderzoek», waarin diverse betrokkenen bij het onderwijs in Amsterdam ervoor pleiten leerkrachten gratis toegang te verschaffen tot wetenschappelijke publicaties?1
Ja.
Deelt u de mening dat gratis toegang tot wetenschappelijke publicaties kan bijdragen aan de verbetering van bijvoorbeeld lessen of examens en de professionele ontwikkeling van docenten?
Toegang tot inzichten uit wetenschappelijk onderzoek kan bijdragen aan de verbetering van onderwijs en aan de professionalisering van leraren. Hierbij kunnen wetenschappelijke publicaties helpen, maar deze zijn niet altijd direct bruikbaar voor de onderwijspraktijk. Daarom is het bundelen en toegankelijk maken van de inzichten uit deze publicaties in een voor het onderwijs werkbare vorm minstens zo belangrijk.
Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn alle docenten in ons land kosteloos toegang te verschaffen tot wetenschappelijke publicaties? Zo nee, waarom niet? Bent u het met de ondertekenaars van het pleidooi eens dat wachten op het effect van het «open access» beleid teveel tijd zou kosten?
Leraren spelen een essentiële rol in de kennisoverdracht. Daarbij is het van groot belang dat zij zelf ook hun eigen kennis actueel houden. Zeker in een tijd waarin de snelheid van kenniscirculatie toeneemt. Juist in deze context is het dus van belang dat docenten toegang hebben tot nieuwe inzichten, in hun vakgebied of in nieuwe lesmethoden en tot alternatieve vormen van kennisoverdracht. Helaas is deze kennis nog niet vrij beschikbaar. Daarom span ik me in om die vrije toegang daadwerkelijk te realiseren. Hiervoor is momenteel veel momentum, in Nederland, in Europa, en ook daarbuiten.
In het Regeerakkoord zijn «open science» en «open access» als norm gesteld. Met open access worden wetenschappelijke publicaties, die met publieke middelen tot stand zijn gekomen, kosteloos toegankelijk voor iedereen, ook voor leraren. De EU-Lidstaten hebben zich onder het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 gecommitteerd aan 100% open access publiceren in 2020. Het veld heeft zich tevens gecommitteerd aan 100% open access publiceren in 2020. Dit is vastgelegd in het Nationaal Plan Open Science. Veel partijen, waaronder leraren, maar bijvoorbeeld ook patiënten en bedrijven, zullen profiteren wanneer ze laagdrempelige toegang krijgen tot wetenschappelijke gegevens.
De ambitie is te komen volledig open access in 2020 voor iedereen. Daarbij past het niet om het bestaande systeem in stand te houden door voor bepaalde groepen zoals leraren nogmaals te betalen voor onderzoek dat reeds met publieke middelen is verricht. Wij willen daar juist verandering in brengen.
Tegelijkertijd zijn er al initiatieven voor betere toegang voor leraren tot wetenschappelijke kennis. Daarbij is het uitgangspunt dat beschikbaarheid alleen niet genoeg is. Het is minstens zo belangrijk dat inzichten uit wetenschappelijke artikelen worden gebundeld en op een voor het onderwijs toegankelijke manier beschikbaar zijn. Er is inmiddels ook al een aantal diensten ontwikkeld die zich hier op richten en waar leraren gebruik van kunnen maken. Zo biedt het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) via www.nro.nl/toegangtotliteratuur vele tips en hulpmiddelen waarvan leraren gebruik kunnen maken om aan gewenste wetenschappelijke informatie te komen. Daarnaast biedt het NRO bijvoorbeeld de Kennisrotonde, een online loket voor de snelle beantwoording van vragen uit het onderwijs met kennis uit onderzoek. Leraren die hun vragen stellen aan de Kennisrotonde krijgen vervolgens een op wetenschappelijk literatuuronderzoek gebaseerd antwoord. Deze antwoorden zijn ook online beschikbaar en worden reeds door duizenden onderwijsprofessionals gelezen.
De Koninklijke Bibliotheek (KB) biedt tegen een gering bedrag (€ 15,– per jaar) een abonnement dat burgers toegang geeft tot vele publicaties. Ook leraren kunnen hiervan gebruik maken. De KB organiseert bovendien workshops «Vind je weg in het digitale wetenschappelijke informatielandschap».
Het staat uitgevers uiteraard vrij om vooruitlopend op open access voor iedereen, aan leraren en scholen alvast de mogelijkheid te bieden tot gratis toegang. Daarnaast staat het scholen vrij om individuele leraren die behoefte hebben aan een abonnement bij de Koninklijke Bibliotheek daarin te ondersteunen.
Welke kosten zijn er volgens u gemoeid met het kosteloos toegang verschaffen tot wetenschappelijke publicaties? Welke mogelijkheden ziet u om een verbinding te maken met staand beleid van het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke partners ziet u in het onderwijsveld die behulpzaam kunnen zijn bij het realiseren van de kosteloze toegang tot wetenschappelijke publicaties? Hoe ziet u eventuele samenwerking voor zich?
Er zijn reeds verschillende partners betrokken bij het realiseren van kosteloze toegang tot wetenschappelijke publicaties. In de eerste plaats zijn dat de samenwerkende partijen in het Nationaal Platform Open Science die hard werken aan 100% open access voor iedereen. Ook de KB en het NRO zetten zich via dienstverlening in voor toegang voor leraren tot wetenschappelijke publicaties. Verder hebben de PO-Raad, VO-Raad, MBO-Raad, Vereniging Hogescholen en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten zich op 21 juni verbonden aan de realisatie van een kennisinfrastructuur voor het onderwijs. Hiermee is vanuit de Raden een eerste stap gezet om de kwaliteit van het onderwijs verder te verbeteren met behulp van onderzoek en kennisintensieve innovatie. Daarmee willen zij gezamenlijk de werelden van onderwijsonderzoek en de dagelijkse onderwijspraktijk nauwer met elkaar verbinden. Zij hebben afgesproken om in het voorjaar van 2019 een plan van aanpak voor de kennisinfrastructuur voor het onderwijs te presenteren.
Het bericht ‘Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek waaruit blijkt dat mensen stimuleren om in hun omgeving om hulp te vragen in de praktijk niet blijkt te werken?
Eén van de doelstellingen van de in 2015 ingezette vernieuwing van de langdurige zorg en ondersteuning is een samenleving die (meer) oog heeft voor elkaar. De bereidheid van mensen om voor elkaar te zorgen is al zeker aanwezig; in Nederland geven jaarlijks 4,4 miljoen volwassenen mantelzorg aan hun partner, familie, vriend of buur. Het SCP stelt – in de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning – dat mensen het steeds normaler gaan vinden om te zorgen voor een ander. Dat is een positieve, hoopvolle ontwikkeling.
De Wmo 2015 beoogt de zorg en ondersteuning dichter bij de mensen te organiseren. Het vorige kabinet heeft met de hervorming van de zorg en de decentralisaties het voortouw bij gemeenten gelegd om deze vernieuwing tot stand te brengen. Ik constateer dat deze vernieuwing langzaam maar zeker vorm krijgt. De bevindingen uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek bevestigen dit.
Uit het onderzoek van de Universiteiten van Amsterdam en Humanistiek (N=64), blijkt dat het netwerk van familie en vrienden niet altijd uitkomst biedt. Dat kan zijn omdat de mogelijkheden ontbreken of beperkt zijn, of omdat het netwerk niet kan voorzien in de juiste hulp. Dat is geen nieuw inzicht en is ook geen reden om de doelstellingen rondom de hervorming te herzien. De Wmo is er voor iedereen die ondersteuning nodig heeft bij participeren in de samenleving. Er moet sprake zijn van passende zorg en ondersteuning, afgestemd op de specifieke ondersteuningsvraag en de situatie van betrokkene. Als die potentie er is, kan in goed overleg verkend worden of inzet van naasten (mede) kan worden benut.
Gemeenten en de professionals in de uitvoering zijn aan zet om deze in gang gezette ontwikkeling een passend vervolg te geven. Op landelijk niveau zal dit vervolg van stimulansen worden voorzien, zoals met het programma Langer Thuis2.
In het programma Langer Thuis wordt langs allerlei wegen (onder meer) ingezet op:
In vele gemeenten zie ik buurtinitiatieven die kunnen bijdragen aan een versterking van de sociale basis, met als resultaat een (laagdrempelige) verbreding van het eigen netwerk van bewoners. Het is van groot belang dat gemeenten deze potentie ook stimuleren en benutten. Daarnaast zijn er al diverse platforms die de hulpvraag koppelen aan mensen die ondersteuning willen bieden. Mooie voorbeelden daarvan zijn «We Helpen», «Mijn Buurtje» en «NL voor Elkaar».
Klopt het dat slechts in drie van de onderzochte 64 keukentafelgesprekken het daadwerkelijk lukt om hulp te verkrijgen uit de omgeving van ouderen en chronisch zieken?
Ja.
Is dit van invloed op het kabinetsstandpunt dat chronisch zieken en ouderen zoveel mogelijk hun eigen netwerk moeten inschakelen als ze hulp nodig hebben?
Het beleid sluit aan op de praktijk, waar mensen zo lang als mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving oud willen worden. Het vertrekpunt blijft dat eerst wordt bezien welke ondersteuning op vrijwillige basis door de omgeving kan worden geboden. Is die ondersteuning niet mogelijk of onvoldoende, dan zal er altijd de mogelijkheid zijn om een beroep te doen op professionele zorg en ondersteuning.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Wordt er tijdens het keukentafelgesprek een onderscheid gemaakt in mantelzorgtaken die een intiem karakter hebben en taken die dat niet hebben? Zo ja, is hierin een duidelijk verschil te zien in het aantal mantelzorgers dat deze zorg geeft? Zo nee, waarom niet?
Het keukentafelgesprek is een gezamenlijke verkenning naar ondersteuningsmogelijkheden. Er wordt daarbij niet alleen gekeken naar wat mogelijk is, maar ook waar zowel de mantelzorger als de zorgvrager zich comfortabel bij voelen. Soms zal het door betrokkenen gewenst zijn om ondersteuning met een intiem karakter door een naaste te laten verrichten en in andere gevallen juist niet. Het uitgangspunt bij mantelzorg is en blijft het vrijwillige karakter. Daarbij vraagt ook aandacht dat veel mantelzorgers het als vanzelfsprekend zien om voor een naaste te zorgen en het niet als een keuze ervaren. Het gesprek kan leiden tot ondersteuning door een beroepskracht, door een vrijwilliger of naasten en een combinatie daarvan. Daarnaast is er ook oog voor de kwaliteit van de te verlenen zorg en ondersteuning.
Klopt het dat er veel minder mantelzorg door de omgeving kan worden verleend dan waar vooraf bij de decentralisatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 rekening mee is gehouden?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om het aantal mantelzorgers waar een beroep op kan worden gedaan te laten toenemen?
Het doel van het beleid is niet om het aantal mantelzorgers te laten toenemen. Het beleid is gericht op goede zorg en ondersteuning die zo veel mogelijk aansluit bij de wensen en behoeften van betrokkenen. Indien er sprake kan zijn van «zorgen voor elkaar»wordt dat gestimuleerd, bijvoorbeeld door het ondersteunen van mantelzorgers.
Onderzoek van het PBL3 toont evenwel aan dat naar verwachting het aantal mantelzorgers dat beschikbaar zal zijn voor een kwetsbare oudere met een hulpvraag langzaam afneemt in de toekomst. De bevolking in Nederland vergrijst in de komende decennia. Het aantal 85 plussers in Nederland neemt naar verwachting toe van 344.000 in 2015 naar 854.000 in 20404. Het onderzoek laat zien dat er grote regionale verschillen zijn in het aantal beschikbare mantelzorgers ten opzichte van het aantal 85-plussers. Nu staan nog 15 potentiële mantelzorgers voor elke 85-plusser klaar, maar in 2040 loopt dit terug naar 6. Vooral in sterk vergrijzende regio’s zoals Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen wordt de verhouding ongunstiger.
Gemeenten zijn zich bewust van hun bevolkingssamenstelling en houden daar bij de uitvoering van de Wmo rekening mee. Het is primair een verantwoordelijkheid van de gemeenten om zorg en ondersteuning in het kader van de Wmo goed te regelen, ook in deze regio’s. Acties in het programma Langer Thuis, zoals de aanjager respijtzorg, ondersteunen dit.
Welke concrete acties nemen gemeenten of gaan ze nemen op het terrein van respijtzorg en dagopvang om mantelzorgers te ondersteunen?
Gemeenten zijn zicht bewust van de noodzaak om mantelzorgers goed te ondersteunen en geven ook invulling aan deze verantwoordelijkheid. Met name op het terrein van respijtzorg en dagopvang is er echter ruimte voor verbetering, blijkt onder meer uit onderzoeken van het SCP en signalen van Mezzo. De aanjager respijtzorg, die ik in het kader van het programma Langer Thuis aanstel, zal dit najaar van start gaan. De aanjager zal het huidige aanbod goed in beeld krijgen. Zijn inzet is om – waar nodig – in samenwerking met alle betrokken partijen te komen tot een goed en gevarieerd laagdrempelig aanbod, met ruimte voor maatwerk, zodat er goede aansluiting is op de wensen van zowel de mantelzorger als zijn naaste. Het is daarbij belangrijk om niet alleen aandacht te schenken aan het aanbod, maar ook om rekening te houden met de ervaren drempel bij zowel mantelzorger als naaste om de zorg (volledig) uit handen te geven.
Hoeveel gemeenten kennen een locatie die respijtzorg aanbiedt?
Uit onderzoek van het SCP5 blijkt dat 98% van de gemeenten advies, ondersteuning en begeleiding bieden. In 97% van de gemeenten wordt respijtzorg aangeboden. De aanjager respijtzorg zal het huidige aanbod goed in beeld krijgen. Daarbij is van belang dat respijtzorg een veelheid aan vormen kan hebben, als het maar adempauze biedt aan de mantelzorger. Het kan bijvoorbeeld gaan om het tijdelijk volledig overnemen van de zorg op een specifieke locatie voor respijtzorg, maar het kan ook passend zijn om thuisopvang, dagopvang of door beroepskrachten of vrijwilligers te bieden.
Klopt het dat de meeste gemeenten mantelzorgers alleen compenseren wanneer ze wonen in dezelfde plaats als de hulpbehoevende en niet wanneer de hulpbehoevende in een andere gemeente woont?
Mantelzorgers kunnen altijd een beroep doen op hun gemeente voor ondersteuning. Het is daarbij niet van belang of de naaste voor wie wordt gezorgd in dezelfde gemeenten woont.
Hoeveel bijstandsgerechtigden en werkzoekenden hebben een ontheffing van sollicitatieplicht omdat zij mantelzorg verlenen?
Het is juist dat een ontheffing van de sollicitatieplicht mogelijk is. De ontheffing is in principe tijdelijk, tot maximaal een half jaar, zodat in de tussentijd naar een andere oplossing gezocht kan worden. In bijzondere situaties kan de ontheffing worden verlengd. Ik heb geen inzicht in aantallen vrijstellingen van de sollicitatieplicht vanwege mantelzorg.
Deelt u de waarschuwing van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek met betrekking tot de grote nadruk op zelfredzaamheid en het aansturen op zoveel mogelijk informele zorg niet het hart van het sociale overheidsbeleid kan en moet zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De stakingen van postbezorgers bij PostNL |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw mening over de staking van PostNL-medewerkers op 20 september 2018?
Bij voorkeur worden meningsverschillen tussen werkgevers en werknemers besproken aan de overlegtafel. Werknemers hebben echter het recht om ook op andere manieren hun stem te laten horen.
Herkent u het beeld dat de invoering van de combibundel een voorbeeld is van «ideeën van mensen die op kantoor werken en niet in de praktijk»?1 Ziet u parallellen met de invoering van een nieuw sorteersysteem bij PostNL ten tijde van de drukke Kerstdagen van 2017?2
Ik heb in uw Kamer tijdens het debat over de toekomst van de postbezorging op 12 september jl. benadrukt dat ik mij hard wil maken voor de belangen van de werknemers in de postsector. In het antwoord hierboven staat op welke wijze werknemers zijn beschermd. Daarnaast is de regelgeving gericht op een kostenefficiënte uitvoering van de postdienst door de verlener van de Universele Postdienst (UPD). Daarbij komt dat uit eerdere onderzoeken die ik heb laten uitvoeren uitdrukkelijk blijkt dat structurele wijzigingen nodig zijn om de financierbaarheid van de UPD op de langere termijn te borgen. PostNL is verantwoordelijk voor het vinden van een adequate balans tussen deze verschillende belangen. Het is niet aan mij om me te bemoeien met het interne bedrijfsproces van een marktpartij en de keuzes die deze daarbij maakt.
Deelt u de mening dat een fundamentele verandering van werkwijze zoals de invoering van de combibundel bij PostNL met instemming van medewerkers moet worden gedaan? Zo nee, waarom niet?3
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te beoordelen welke arbeidsrisico’s een veranderde werkwijze met zich brengt. Op basis van de Arbowet is het de taak van de werkgever om – met instemming van werknemers – in een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) vast te leggen welke risico’s het werk met zich brengt en welke maatregelen zijn genomen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.
Wanneer sprake is van een belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden bij een bedrijf dan moet de ondernemingsraad in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen over het voorgenomen besluit. Ik heb begrepen dat dit in het onderhavige geval is gebeurd. Als het betreffende bedrijf het advies van de ondernemingsraad niet opvolgt, kan de ondernemingsraad beroep instellen tegen het besluit bij de Ondernemingskamer van de Rechtbank te Amsterdam. Naar ik begrijp heeft de OR van PostNL geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Het is mogelijk dat een verandering van werkwijze leidt tot een dermate fundamentele wijziging in takenpakketten van betrokken werknemers dat de in een cao opgenomen functieomschrijvingen aanpassing behoeven en deze aanpassing mogelijk ook leidt tot een andere waardering van deze functies. Het is primair aan cao-partijen om uit te maken of dat aan de orde is en om daar bij een mogelijk verschil van inzicht in onderling overleg uit te komen.
Bent u bereid PostNL op te roepen de reorganisaties en de invoering van de combibundel uit te stellen, mede in het licht van de aankomende veranderingen als gevolg van de uitkomsten van de Postdialoog?
Zie antwoord vraag 2.
Een algemeen jachtverbod op wilde zwijnen om het risico op verspreiding van de Afrikaanse varkenspest tegen te gaan |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Geen algemeen afschot Belgische zwijnen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten.
Kent u het bericht «Dood aan het everzwijn!, klinkt het in Polen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Limburg wil bewegingsjacht op everzwijnen om pest»?3
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Afrikaanse varkenspest in ons land gevolg van import van honderden wilde zwijnen voor rijke jagers»?4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de overtuiging dat, zoals blijkt uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken en de Europese strategie, een algeheel landelijk jachtverbod op wilde zwijnen de beste remedie is om Afrikaanse varkenspest (AVP) in Nederland te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds in mijn brief van 24 september jl. heb gemeld (Kamerstuk 29 683, nr. 244), adviseert de deskundigengroep Dierziekten om in geval van een besmetting onder wilde zwijnen in het door mij aan te wijzen besmette gebied niet te jagen. Om een besmet gebied zal door mij een buffergebied worden aangewezen waarin het aantal zwijnen zoveel mogelijk wordt gereduceerd, met als doel de kans op verspreiding door migratie van wilde zwijnen uit het besmette gebied zo klein mogelijk te maken. Het door u genoemde algeheel jachtverbod is niet in lijn met de opvatting van onder andere de deskundigengroep dierziekten. Deze opvatting is dat reductie van het aantal wilde zwijnen de kans op introductie van de ziekte in Nederland verlaagt.
Deelt u de mening van de Poolse hoogleraar en bioloog Andrzej Elzanowski dat «het echte probleem is (...) «een beschavingsprobleem». We produceren voedsel door dieren te houden, maar zijn niet in staat om dat te beheersen. En als de mens er een bende van maakt, geeft hij anderen de schuld. Het everzwijn is de zondebok»? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ziekten bij dieren zijn van alle tijden, zowel bij gehouden dieren als bij de wilde fauna. Het is een gegeven dat ziekten, in dit geval Afrikaanse varkenspest, bij varkens voorkomen en ook bij wilde zwijnen. Dat door menselijk handelen wilde zwijnen besmet kunnen worden is een feit, evenals de risico’s van overdracht door contact tussen varkens en wilde zwijnen. De wilde fauna krijgt niet de schuld van verspreiding van ziekten naar gehouden dieren.
In de afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt met preventie van dierziekten, onder andere door het nemen van bioveiligheidsmaatregelen.
De provincies en ik nemen passende maatregelen om kans op introductie zo veel mogelijk te verkleinen, ten behoeve van de varkenshouderij en ook om populaties wilde zwijnen te beschermen tegen deze ernstige ziekte. Daarover heb ik de Tweede Kamer in de brief van 24 september jl. geïnformeerd en dat doe ik ook in de brief die ik uw Kamer vandaag separaat toestuur.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de provincie Limburg pleit om de illegale bewegingsjacht (met meerdere drijvers) opnieuw in te voeren, aangezien wetenschappelijke onderzoeken uitwijzen dat bewegingsjacht juist een groot risico vormt voor de verspreiding van AVP? Zo ja welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Het doden van wilde zwijnen in besmet gebied wordt ontraden door de deskundigengroep Dierziekten, in verband met mogelijke verspreiding van besmette wilde zwijnen (zie ook antwoord op vraag 5). Ik volg dit advies op. Indien Afrikaanse varkenspest niet in Nederland voorkomt bij de wilde zwijnen, levert actief populatiebeheer geen groter risico op verspreiding op en draagt zij juist bij aan preventie. Uit het advies van de deskundigengroep dierziekten blijkt dat een verlaging van het aantal wilde zwijnen voor een verminderde kans op introductie van Afrikaanse varkenspest zorgt, omdat de kans dat een wild zwijn in contact komt met door de mens achtergelaten besmette voedselresten (swill) afneemt als er minder zwijnen zijn. Het is dus zaak in gebieden de wilde zwijnendichtheid te verlagen en laag te houden. Dit geldt in het bijzonder voor de provincies Limburg, Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel.
Het verzoek van de provincie Limburg om de zogeheten bewegingsmethode toe te staan heb ik in beraad. Belangrijk voor mij hierbij is dat de toe te passen methode kan bijdragen aan een effectieve preventie, zonder dat er sprake is van de bezwaren die aan de drijfmethode kleven en die destijds de reden vormden tot een verbod (verstoringen, niet-selectieve werking en een aanmerkelijke kans op verwonding). Ik verwijs u verder naar de brief over Afrikaanse varkenspest, die uw Kamer vandaag separaat ontvangt.
Deelt u de mening dat gastjagers uit het buitenland, evenals jagers die gaan jagen in het buitenland, een extra risico zijn ten aanzien van de verspreiding van AVP? Zo ja, bent u bereid om per ommegaande het afgeven van gastaktes een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Buitenlandse jagers die in Nederland willen jagen, dienen in het bezit te zijn van een logeerakte. Jagen met een logeerakte kan enkel in gezelschap van ten minste één Nederlandse jager met jachtakte. Jachtaktehouders zijn geïnformeerd over de risico’s van Afrikaanse varkenspest en verzocht om bepaalde hygiënische voorzorgsmaatregelen te nemen. Als zij zich hieraan houden, is er geen extra risico op verspreiding van Afrikaanse varkenspest. Dit laatste geldt ook voor Nederlandse jagers die in het buitenland gaan jagen.
Heeft u zicht op de hoeveelheid gastaktes die jaarlijks verstrekt worden? Zo nee waarom niet? Zo ja kunt u deze cijfers overleggen?
Jaarlijks worden door de korpschef van de politie enkele honderden logeeraktes verstrekt aan buitenlandse jagers. Ik beschik niet over exacte cijfers.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat provincies meer inzetten op diervriendelijke preventie van onder meer (landbouw)schade en het aantal aanrijdingen met wilde zwijnen, zoals bijvoorbeeld dubbele omheining, wildsignaleringssystemen, het invoeren van een verlaging van de maximum snelheid en het aanleggen van faunapassagemogelijkheden, mede gezien het verhoogde risico op verspreiding van AVP via bloedsporen?
In samenspraak met de provincies, de faunabeheereenheden en de varkenssector wordt maximaal ingezet op preventieve maatregelen.
Kunt u cijfers van de afgelopen drie jaar en het lopende jaar overleggen over hoeveel en welke provincies hun preventiebudgetten jaarlijks niet uitputten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u deze cijfers?
De begroting, uitgaven en eventuele onderuitputting van budgetten van de provincies is de verantwoordelijkheid van de provincies. De provincies hebben hierin een eigen politieke verantwoording via provinciale staten.
Ik ben in overleg met de provincies over een plan van aanpak voor de bestrijding van de ziekte in wilde zwijnen. In de brief aan uw Kamer wordt hier nader op ingegaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer provincies hun preventiebudgetten niet uitputten? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er in België jaarlijks honderden wilde zwijnen worden geïmporteerd en uitgezet, mede gezien het risico op verspreiding van de AVP in België en over de grens? Zo nee, waarom niet?
Import van wilde zwijnen uit besmette landen verhoogt het risico. Wilde zwijnen mogen niet worden geïmporteerd uit een aangewezen gebied zoals vermeld in Beschikking 2014/709. Ook aan vlees zijn voorwaarden verbonden.
Op grond van artikel 2.29 van de regeling handel levende dieren en levende producten mag een levend wild dier uit een regio, opgenomen in de bijlage bij het besluit, niet op Nederlands grondgebied worden gebracht. Het uitzetten van wilde zwijnen in de Nederlandse natuur is verboden.
Heeft u aanwijzingen dat dergelijke praktijken ook in Nederland aan de gang zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan?
In het verleden zijn er enkele wilde zwijnen illegaal uitgezet in ons land. Ik heb geen signalen dat dit nu nog het geval is.
Bent u zich ervan bewust dat een nulstand onmogelijk haalbaar is, mede omdat wilde zwijnen territoriale dieren zijn en nieuwe, wellicht uit de buurlanden afkomstige, wilde zwijnen het leeggekomen territorium zullen innemen? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in overleg met de provincies om te bezien welke maatregelen aanvullend nodig zijn om het risico op introductie en verspreiding van het virus zo klein mogelijk te laten zijn.
Welke wetenschappelijke onderzoeken zijn er gebruikt bij de totstandkoming van het huidige preventiebeleid met betrekking tot de AVP? Kunt u toelichten hoe de conclusies uit deze onderzoeken in de praktijk uitgevoerd worden?
Er zijn diverse publicaties verschenen over preventie en over bestrijding en verspreiding van AVP. Ik baseer mijn beleid op de adviezen van de European Food Safety Authority (EFSA), experts van de Europese Commissie en de deskundigengroep dierziekten. Zij hebben de juiste kennis en zijn op de hoogte van de wetenschappelijke literatuur. Het advies van de deskundigengroep is gepubliceerd op hun website.
De veterinaire adviezen zijn helder, ik maak een afweging van de maatregelen op basis van de haalbaarheid, wenselijkheid, proportionaliteit en effectiviteit.
Heeft u behalve met vertegenwoordigers uit de veehouderij ook recent overleg gehad met vertegenwoordigers van organisaties die opkomen voor de belangen van in het wild levende dieren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Samen met de provincies heb ik overleg gehad met Faunabeheereenheden. In het bestuur van de faunabeheerseenheden zitten ook natuurorganisaties. Ik zal verder met enkele andere organisaties in gesprek gaan, waaronder enkele terreinbeheerders.
Heeft u daarnaast ook recent overleg gehad met onafhankelijke wetenschappers over de beste remedie om verspreiding van de AVP te voorkomen? Zo ja, met welke wetenschappers en met welke remedies kwamen zij? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 16.
Misstanden op de World Dog Show 2018 |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van Dier & Recht, «Misstanden World Dog Show 2018» van 11 september 2018?1
Ja.
Hoe verklaart u dat honden die onmiskenbaar ziek zijn, niet gediskwalificeerd zijn voor de show en, sterker nog, in de prijzen vielen, zoals de mopshond met de volledig afgesloten neusgaten (Best of Breed prijs) en de Pekinees met eveneens afgesloten neusgaten en met een extreem hoog inteeltpercentage (hoofdprijs FCI groep 9)?2 3 Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat honden met ongezonde raskenmerken zoals een extreem korte snuit, afgesloten neusgaten, en/of een hoog inteeltpercentage, op een podium gehesen worden, omdat het juist de winnende honden zijn die populair zijn om mee verder te fokken, en hierdoor een groot aantal ongezonde nakomelingen ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Voor het plezier van de mens zijn door het fokken op extreme vormen en eigenschappen en beperkte genetische spreiding flinke gezondheids- en welzijnsproblemen ontstaan bij diverse soorten gezelschapsdieren. Dit toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier. Ik betreur het dat dergelijke misstanden nog steeds voorkomen.
De Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (RvB) heeft met het Fairfok-programma deze problematiek voor honden de afgelopen jaren opgepakt in samenwerking met onder andere de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde en wetenschappers van de Faculteit Diergeneeskunde en de WUR. In dit programma zijn ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen. Zo kan ambitie 7, waarbij een team van onafhankelijke dierenartsen bij aandachtsrassen de winnaar van het ras op gezondheid beoordeelt, voorkomen dat dieren die niet gezond zijn winnen. Alhoewel er in de rashondenfokkerij een omslag in denken in gang lijkt te zijn gezet is Fairfok nog lang niet voltooid. Ik ga daarom in gesprek met de Raad van Beheer over de resultaten van Fairfok en over de verdere noodzakelijke stappen om de fokkerij gezonder te maken in de komende jaren.
Het kunnen optreden tegen overtredingen op het terrein van de fokkerij is essentieel. Ik werk op dit moment aan een efficiëntere en effectievere handhaving van de dierenwelzijnsbepalingen over fokkerij in het Besluit houders van dieren. Tot slot zal ik mij extra inzetten voor het verspreiden van kennis waarmee wordt bijgedragen aan een gezondere fokkerij. Dit gebeurt onder andere via het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG).
Constaterende dat het fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld, verboden is volgens het Besluit houders van dieren artikel 3.4, hoe verklaart u dat honden met ernstige erfelijke afwijkingen meedoen en zelfs in de prijzen vallen tijdens de World Dog Show 2018?4
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat de deelnemende showhonden niet worden gecontroleerd op gezondheid door een onafhankelijke dierenarts, maar slechts door keurmeesters aangesteld door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (RvB) en dat hierbij de medische geschiedenis van het dier niet gecontroleerd wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid en deskundigheid van deze keurmeesters, aangezien velen van hen zelf fokkers zijn en hun honden vaak ook meedoen aan de hondenshows?
Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers dat zij meedoen met gezonde dieren. Ik acht het gewenst dat bij een wedstrijd de winnende hond, als die behoort tot een van de aandachtsrassen, beoordeeld wordt door een team van onafhankelijke dierenartsen, zoals in ambitie 7 van het Fairfok-programma is opgenomen. Ik zal er bij de RvB op aandringen dat op korte termijn invulling wordt gegeven aan deze ambitie.
Vindt u het wenselijk dat ambitie zeven uit de voortgangsrapportage Fairfok van de RvB in 2016, namelijk dat op «shows/tentoonstellingen bij circa 40 aandachtrassen de beste van het ras beoordeeld worden door een team van onafhankelijke dierenartsen […] juist de beste [van het ras] geen overdreven, welzijnsbeperkende uiterlijke kenmerken of afwijkend gedrag hoort te vertonen», nog altijd niet gehaald is? Zo ja, bent u bereid hier gevolg aan te geven? Zo nee, waarom niet?5 6
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan.
Constaterende dat de honden, zoals te lezen valt in het rapport van Dier & Recht, te lang en te vaak in te kleine kooien lagen, te lang op de trimtafel stonden, vaak waren ingepakt met allerlei hulpmiddelen (zoals trekkende verbanden en elastieken) om ze «mooi» te laten zijn, te weinig uitgelaten werden en vaak onvoldoende drinkwater tot hun beschikking hadden, deelt u de mening dat het welzijn van de showhonden op de World Dog Show onder de maat was? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat hiermee artikel 1.3 van de Wet dieren wordt overtreden, waarin de intrinsieke waarde van het dier wordt erkend en dieren vrij behoren te zijn van fysiek en fysiologisch ongerief, vrij behoren te zijn van angst en chronische stress en niet beperkt worden in hun natuurlijke gedrag? Zo nee, waarom niet?
Ik heb van de RvB begrepen dat er op de World Dog Show een gezondheidsteam actief was, dat waar dit noodzakelijk was heeft ingegrepen. Op basis van de waarnemingen van Dier&Recht kan ik geen uitspraak doen of de regelgeving overtreden is.
Welke acties verbindt u aan het feit dat het zerotolerancebeleid van het door de RvB opgerichte welzijnsteam tijdens de World Dog Show, niet werd gehandhaafd, aangezien is gebleken dat de op 9 augustus jl. uit auto’s geredde honden, op 10 augustus weer terug te vinden waren bij de keuringsring voor teckels, terwijl dit in strijd is met de door de RvB opgestelde regel dat uit auto’s geredde honden gediskwalificeerd zouden worden voor de gehele, vier dagen durende show?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat, om het welzijn van de honden te kunnen monitoren en handhaven, de RvB op zijn minst richtlijnen zou moeten opstellen en het welzijnsteam van de RvB deze richtlijnen zou moeten handhaven, specifiek met betrekking tot de maximale duur van opsluiting in een kooi; hoe lang een hond zonder water mag zitten; hoe lang een hond op een trimtafel mag staan; hoe lang een hond op transport mag zijn voor de reis naar de World Dog Show, indachtig bovengenoemd artikel 1.3 van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
De RvB heeft aangegeven dat dit bij enkele honden door een miscommunicatie op de eerste dag heeft kunnen plaatsvinden. Daarna is dit niet meer voorgekomen en zijn honden die uit auto’s zijn bevrijd niet meer toegelaten tot de show.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het rapport, te weten «hondenshows stimuleren het fokken van zieke, misvormde honden en dragen bij aan een verkleining van de genenpool – met inteelt en erfelijke ziektes tot gevolg»?
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan.
Constaterende dat hondenshows als de World Dog Show een perverse prikkel vormen om honden te fokken met zieke uiterlijke kenmerken, constaterende dat de RvB dramatisch welzijnsbeleid en handhaving voerde, en constaterende het feit dat de honden door de aard van de show (druk, lawaaierig, heel veel andere honden aanwezig) en wat er van de honden gevraagd wordt (waardoor de honden zeer belemmerd worden in het vertonen van natuurlijk gedrag), deelt u de mening dat het aan hondenshows inherent is dat zij niet bijdragen aan het welzijn van het dier en vooral een «feestje» zijn voor de mens? Zo nee waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Bent u bereid om dientengevolge hondenshows te verbieden? Zo ja, wanneer gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Veel honden vinden het leuk om iets met hun baas te ondernemen. Het is aan de eigenaar om een goede balans te vinden in de activiteiten. Ik overweeg daarom geen verbod op hondenshows. Wel ga ik, zoals aangegeven in mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4 vol inzetten op een gezonder fokbeleid. Hier is een start mee gemaakt, maar de druk op deze sector blijft nodig om de komende jaren te komen tot een gezondere fokkerij.
Indien u niet bereid bent om een landelijk verbod op hondenshows af te vaardigen, bent u dan bereid om in te gaan op de wens van onder andere het Amsterdamse College van Burgermeester & Wethouders en 35 andere gemeenten, om hen de bevoegdheid te geven in een algemene plaatselijke verordening (APV) evenementen met dieren te kunnen weren?7
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat krabben en kreeften maandenlang lijden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schokkend! Lijdensweg van krabben en kreeften kan tot zelfs maanden duren»?1
Ja.
Bent u bekend met de wijze waarop krabben en kreeften gevangen worden?
Ja. Krabben en kreeften worden bijvoorbeeld met kooien of sleeptuigen gevangen.
Wordt daarbij, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, waar is er volgens u verbetering nodig en bent u bereid om daarop actie te ondernemen?
Over het welzijn van deze schaaldieren is niet veel bekend. Het onderzoek hierover staat internationaal in de kinderschoenen. Onderzoek naar welke hersendelen functioneren als emotionele structuren is niet of nagenoeg niet gedaan. Het is daarom niet te zeggen of deze dieren een emotionele gewaarwording hebben. Dit betekent niet dat er niet respectvol met die dieren moet worden omgegaan. Als de NVWA zaken tegenkomt waarbij de dieren niet fatsoenlijk worden behandeld wordt op grond van artikel 2.1 van de Wet dieren, dat over mishandeling van dieren gaat, hiertegen opgetreden. Het veroorzaken van pijn of letsel of het benadelen van de gezondheid of welzijn van de dieren zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen nodig is om dat doel te bereiken is immers verboden.
Bent u bekend met het feit dat krabben en kreeften van het moment van vangst tot het moment van consumptie, soms meerdere maanden, geen voedsel krijgen en dus lange tijd honger lijden? Wat is uw mening daarover?
Over het welzijn van deze dieren is niet veel bekend. Dit laat onverlet dat respectvol met de dieren moet worden omgegaan.
Deze dieren zijn koudbloedig. Het is niet te veronderstellen dat het langdurig voedsel onthouden hetzelfde effect heeft als bij bijvoorbeeld zoogdieren.
Dat wil niet zeggen dat de dieren maanden lang voedsel onthouden moet worden.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, bent u bereid om daar actie op te ondernemen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de vervoerswijze (zie bijlage) waarbij kreeften werkelijk geen enkele bewegingsruimte hebben? Wat is uw mening daarover?
Ik ben bekend met de wijze van transport van kreeften. De beperking van de bewegingsruimte is vooral bedoeld om verwondingen te voorkomen.
Er zijn geen gegevens beschikbaar van overleving tijdens en na het transport.
De kreeften zijn duur en worden geïmporteerd met als doel te worden geconsumeerd. Importeurs van levende kreeften hebben er dus alle belang bij dat de dieren in goede conditie worden gehouden en dat ze dus op een goede manier worden behandeld. Zie voorts ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, bent u bereid om daarop actie te ondernemen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel kreeften gemiddeld het transport overleven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel kreeften er op andere momenten in de keten, van vangst tot consumptie, overlijden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de wettelijke regels omtrent het vervoer van levende krabben en kreeften?
Voor het vervoer van levende krabben en kreeften zijn geen specifieke regels vastgesteld.
Kunt u een vergelijking maken tussen de regelgeving voor pluimvee, levend vee (varkens en koeien) en kreeften voor wat betreft de minimale bewegingsruimte per dier, maximale transporttijden, water- en voedingsvoorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Voor het vervoer van pluimvee en levend vee zijn in Verordening (EG) nr. 1/2005 voorschriften opgenomen ten aanzien van de minimale bewegingsruimte per dier, maximale transporttijden, water- en voedingsvoorzieningen. Voor het vervoer van kreeften zijn dergelijke voorschriften niet vastgesteld.
Klopt het dat kreeften gedurende de vaartocht van Canada naar Nederland (+/- 12 dagen) opgesloten zitten in zeer smalle compartimenten? Wat is uw mening daarover?
Voor zover bekend worden er geen geïmporteerde kreeften en krabben over zee naar Nederland getransporteerd. Krabben kunnen wel aangeland worden bij afslagen in Nederland. Deze komen dan echter uit de Noordzee. Levende krabben en kreeften komen voornamelijk via Schiphol binnen, ze worden gekoeld getransporteerd. Er worden geen dieren in quarantaine geplaatst. Op Schiphol worden de dieren gehouden op een temperatuur van 2–6 graden Celsius, wat overeenkomt met het natuurlijke habitat. De dieren worden zo snel mogelijk door de bedrijven opgehaald en in tanks met schoon water en zuurstof gezet. Importeurs van levende kreeften hebben er alle belang bij dat de dieren in leven blijven en dat zij dus op een goede manier worden behandeld. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen om dergelijke dierenwelzijnsmisstanden te voorkomen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat levende dieren die aankomen op Schiphol altijd in quarantaine genomen worden?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat levende kreeften als versproduct en niet als levende dieren gezien worden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom levende kreeften op gelijke voet gesteld worden met fruit en snijbloemen?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre kan het dierenwelzijn voor levende kreeften in deze situatie gewaarborgd worden?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de levende kreeften tot ze afgehaald worden op Schiphol in de koeling geplaatst worden en kunt u aangeven hoelang kreeften daarin staan (maximale voorgekomen verblijfsduur) en bij welke temperatuur?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u dit beantwoorden aan de vereisten voor dierenwelzijn? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen om dergelijke dierenwelzijnsmisstanden te voorkomen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u zich, naast de misstanden qua dierenwelzijn, ook bewust van de gevaren voor de volksgezondheid als gevolg van de manier waarop levende kreeften vervoerd worden?
Bij aanlanden en import van de dieren wordt gecontroleerd of de dieren nog leven. Krabben en kreeften moeten levend zijn om te kunnen worden verhandeld. Kreeften en krabben worden in Nederland alleen gekookt gegeten. Daardoor worden eventueel bij de levende dieren aanwezige ziekteverwekkers gedood. Koken is een effectieve methode. De NVWA controleert daarom niet op de aanwezigheid van ziekteverwekkers in gekookte kreeften en krabben. Er is geen aanleiding tot herziening van deze aanpak.
Worden er bacteriële steekproeven genomen om te controleren op de aanwezigheid van gevaarlijke bacteriën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Klopt het dat er geen controle plaatsvindt of kreeften nog leven bij aankomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 19.
Wat is het gevaar voor de volksgezondheid van overleden en levende kreeften die zo lang zo dicht op elkaar zitten? Deelt u de mening dat het dierenwelzijn ernstig in het geding is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 19.
Acht u het waarschijnlijk dat er een verband is tussen het feit dat schaaldieren uit het buitenland bekend staan vanwege de hoge kans op voedselvergiftiging en de wijze van transport?2
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u met zekerheid stellen dat er op dit dossier voldoende aandacht is voor de voedselveiligheid? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bekend met de wijze waarop dieren gehouden worden op de verschillende verkooplocaties?
De dieren worden veelal gehouden in tanks met schoon water die van zuurstof worden voorzien. Het is aan te raden om uitdroging en sterke temperatuurovergangen te vermijden. Het is aan de detailhandel om onnodige stress te voorkomen en te laten zien dat ze zorgvuldig met de dieren omgaan. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat levende kreeften in glazen bakken gehouden worden met teveel licht, te weinig schuilruimte en soms zelfs overleden soortgenoten?
Zie antwoord vraag 25.
Wat vindt u ervan dat levende kreeften op de markt, in de zon, op ijs tussen ledematen van soortgenoten uitgespreid worden?
Zie antwoord vraag 25.
Kan in deze praktijkvoorbeelden voldaan zijn aan de eisen van dierenwelzijn? Zo ja, hoe dan? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 25.
Klopt het dat krabbenvlees en krabbenscharen, te koop in Nederland, verkregen worden door het aftrekken van de scharen bij levende kreeften? Wat is uw mening daarover?
Voor het in de EU in de handel brengen geldt dat alleen hele Noordzeekrabben in de handel gebracht mogen worden, met uitsluiting van vrouwelijke krabben met eitjes en krabben met zacht pantser (Verordening (EG) Nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten). Echter, in netten of korven kunnen scharen loskomen van de krabben bijvoorbeeld doordat ze in de netten blijven hangen. Daarom wordt het in de Verordening(EG) Nr. 850/98 «voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen» toegestaan om een bepaalde hoeveelheid scharen aan te landen. Voorts verwijs ik u voor het antwoord op vraag 30 naar het antwoord vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 29.
Is naar uw mening het vastbinden van scharen in lijn met de te respecteren intrinsieke waarde van het dier en de vijf vrijheden van Brambell waarmee de aanwezigheid en de mate van dierenwelzijn aan afgemeten kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijze waarop omgegaan wordt met kreeften op geen enkele wijze in lijn is met dierenwelzijnsprincipes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u van mening dat dit dierenleed acceptabel is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u bekend met onderzoek van Motivaction waaruit blijkt dat meer dan de helft van de Nederlanders tegen het levend koken van krabben en kreeften is en bijna de helft van de mensen vindt dat kreeften en krabben, zodra ze gevangen zijn, verdoofd geslacht moeten worden? Wat is uw reactie daarop?3
Ja. Zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 875, 848 en 849) blijkt uit de studie van het toenmalige Imares-WUR, waarin alle beschikbare literatuur is meegenomen, dat niet te concluderen is dat het ervaren van pijn door kreeften en krabben mogelijk of juist onmogelijk is. De studie maakt ook duidelijk dat kennis van één soort niet zomaar kan worden geëxtrapoleerd naar andere soorten. Ik blijf bij mijn standpunt dat ik me vooral wil richten op soorten die voor Nederland van aanzienlijk belang zijn. Dit mede gezien de relatief beperkte hoeveelheden krabben en kreeften die in Nederland worden gevangen.
Wat voor actie bent u in het algemeen bereid te nemen om dierenleed bij krabben en kreeften tot een einde te brengen?
Zie antwoord vraag 34.
Het bericht dat financiële bijsluiters niet geschikt zijn voor consumenten |
|
Erik Ronnes (CDA), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek RUG: Financiële bijsluiters niet geschikt voor consumenten»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, in het bericht wordt gesteld dat financiële bijsluiters bij ingewikkelde financiële producten hun doel voorbij schieten. Ook wordt gesteld dat financiële bijsluiters vaak niet begrijpelijk zijn vanwege te veel technische termen, lange zinnen en moeilijke woorden. Het promotieonderzoek waar het artikel naar verwijst pleit overigens niet voor afschaffing van informatiedocumenten.2 Deze documenten worden door (een beperkte groep) consumenten gebruikt om tot een geïnformeerde beslissing te komen over een aan te schaffen financieel product (zie ook de beantwoording van vraag 3). Het is van belang dat de informatie op een zo effectief mogelijke manier wordt verstrekt.
De financiële bijsluiter is per 1 januari 2018 vervangen door een nieuw Europees informatiedocument, het KID (Key Information Document).3 Doelstelling van het KID is om de transparantie van gecombineerde financiële producten te verbeteren. In het KID moet op duidelijke en begrijpelijke wijze essentiële productinformatie aan de consument worden verstrekt. De informatie die in het KID moet worden opgenomen is uitgebreider dan de informatie die in de financiële bijsluiter opgenomen diende te worden. Zo dient bijvoorbeeld in het KID een beschrijving opgenomen te worden van de groep van consumenten, waarop de beleggingsproducten worden gericht wanneer ze op de markt komen, waarbij met name dient te worden ingegaan op het vermogen om beleggingsverlies te dragen en op de beleggingshorizon. Dergelijke informatie maakte geen onderdeel uit van de financiële bijsluiter.
Om de leesbaarheid van het KID te vergroten, moet het KID een op zichzelf staand document zijn en mag het geen verwijzingen bevatten naar marketingmateriaal. Om de leesbaarheid van het KID verder te vergroten, wordt in het KID deels gebruik gemaakt van voorgeschreven teksten of figuren die verplicht in het document moeten worden opgenomen. Ten slotte dient het KID, anders dan bij de financiële bijsluiter het geval was, aan de consument te worden verstrekt vóórdat deze consument door een overeenkomst of aanbod met betrekking tot dat product is gebonden. Hiermee wordt beoogd de consument tijd te geven om een beter inzicht te krijgen in de risico’s, kosten en het beoogd rendement.
Transparante en begrijpelijke informatiedocumenten blijven van belang om consumenten te helpen een weloverwogen beslissing te nemen over hun belegging. Er zijn door middel van het KID stappen gezet om informatie over financiële producten begrijpelijker te maken.
Deelt u de mening dat financiële bijsluiters voor klanten vaak moeilijk te begrijpen zijn onder meer door technisch taalgebruik?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de aanbeveling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in haar rapport «Samenleving en Financiële sector in evenwicht»2 om de financiële weerbaarheid van afnemers van financiële producten te verbeteren, omdat de financiële sector door haar expertise en specialisatie een grote informatievoorsprong ten opzichte van de klant heeft? Zo ja, kunt u aangeven welke verbeteringen sindsdien zijn doorgevoerd om deze verhouding gelijkwaardiger te maken?
Ja, de onderhandelingspositie van afnemers van financiële diensten moet volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) worden versterkt. De positie van consumenten, maar ook van (klein)zakelijke klanten wordt sterk beïnvloed door de kennisvoorsprong die financiële instellingen doorgaans hebben. Dit is ook het uitgangspunt achter de bescherming die de wet bij financiële dienstverlening biedt aan consumenten en in sommige gevallen aan (klein)zakelijke klanten. Naast wettelijke bescherming om de onderhandelingspositie te verbeteren is van belang dat verantwoord financieel gedrag van consumenten wordt bevorderd. Hiertoe worden initiatieven genomen door Wijzer in Geldzaken.
Complementaire maatregelen om de positie van consumenten te versterken naast informatieverstrekking zijn van belang. De WRR noemt in dit verband standaardproducten in aanvulling op het bestaande aanbod. Onderzoek naar het effect van deze vorm van standaardproducten op het keuzegedrag van consumenten heeft laten zien dat het gewenste effect niet wordt bereikt.5 In vervolg op dit onderzoek wordt gezocht naar alternatieven om consumenten te helpen bij het maken van keuzes en de positie van consumenten te versterken. Daarnaast zijn met het provisieverbod voor financiële dienstverleners, de algemene zorgplicht en het toezicht op het productontwikkelingsproces de laatste jaren belangrijke stappen gezet om consumenten beter te beschermen.
Door het provisieverbod worden de financiële banden tussen banken en verzekeraars enerzijds en adviseurs en bemiddelaars anderzijds doorgeknipt en kan de adviseur en bemiddelaar zich op het belang van de consument richten. De beloning van de financiële dienstverleners door de aanbieders was een prikkel voor adviseurs en bemiddelaars om producten aan klanten te adviseren die niet altijd in het belang van de klant waren. Verder ben ik naar aanleiding van de evaluatie van het provisieverbod, waaruit bleek dat het dienstverleningsdocument niet effectief is, een onderzoek gestart waarin ik bezie hoe de informatie uit het dienstverleningsdocument beter kan aansluiten op wat klanten nodig hebben om vormen van dienstverlening en verschillende dienstverleners te vergelijken.
De zorgplicht verplicht financiële dienstverleners om op een zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument in acht te nemen. Ook toezicht op het productontwikkelingsproces introduceert waarborgen tegen de niet passende verkoop van financiële producten aan consumenten. Het productontwikkelingsproces dient er toe te leiden dat bij de ontwikkeling van producten op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument, bijvoorbeeld door duidelijk doelgroepen te definiëren voor producten en producten ook alleen aan die doelgroep te verkopen.
Deelt u de mening dat de financiële bijsluiter het Key Information Document (KID) een cruciale rol speelt in het versterken van de positie van de klant ten opzicht van financiële instellingen? Zo ja, in welke mate is het KID succesvol in het voldoen aan deze doelstelling?
Het KID is per 1 januari 2018 geïntroduceerd. De Europese Commissie zal de werking van het KID evalueren. De evaluatie van de Commissie zal zich onder andere richten op de praktische toepassing van de in de PRIIPS’s-Verordening vastgestelde regels. In de evaluatie zal worden onderzocht of het begrip dat de gemiddelde consument heeft van gecombineerde financiële producten door de ingevoerde maatregelen is verbeterd en of de gecombineerde financiële producten beter vergelijkbaar zijn geworden. De Verordening bepaalt dat de evaluatie voor 31 december 2018 heeft plaatsgevonden. De evaluatie is in tegenstelling tot de verplichting uit de Verordening nog niet gestart. Ik zal mij inzetten om in Europees verband een snelle evaluatie te bepleiten en benadrukken dat in de evaluatie oog is voor de gebruiksvriendelijkheid en de effectiviteit van het KID voor consumentenkeuzes.
Bent u bereid te onderzoeken of mensen via het KID een correct en begrijpelijk beeld krijgen van de risico’s van complexe financiële producten en de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 4.
De voorbereiding van Nederland op een keiharde Brexit |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Drama in Salzburg stort brexit in een ongekende crisis», over de Europese top waar u zelf aanwezig was en waar harde woorden over de Brexit gevallen zijn?1
Ja
Herinnert u zich dat de Brexit-rapporteurs in november 2017 waarschuwden voor een Brexit zonder afspraken en de regering vroegen daarvoor voorbereidingen te treffen?2
Ja
Deelt u de mening dat het «no deal»-scenario helaas veel waarschijnlijker geworden is?
Het risico dat de Eruopese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) geen overeenstemming bereiken over een terugtrekkingsakkoord blijft reëel en geeft onverminderd reden tot voorbereiding op een no deal scenario, ook wel het cliff-edge scenario genoemd, door de rijksoverheid en het bedrijfsleven. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat zowel de EU als het VK de intentie en het belang hebben om een cliff-edgescenario per 29 maart 2019 te vermijden.
Herinnert u zich dat u in de Voorjaarsnota (juni 2018) fors extra middelen beschikbaar gesteld heeft aan de douane, de NVWA maar ook aan justitie als voorbereiding op een harde Brexit?
Ja, voor de Douane en NVWA zijn middelen beschikbaar gesteld door de Minister van Financiën. Daarnaast zijn op de begroting van Justitie en Veiligheid kosten ingepast naar aanleiding van de terugtrekking van het VK uit de EU.
Kunt u aangeven hoeveel van 928 extra douaniers en 143 extra medewerkers bij de NVWA en welk deel van de benodigde capaciteit bij justitie operationeel zal zijn op 29 maart 2019?
Binnen het beleidsterrein Justitie en Veiligheid bereiden verschillende diensten zich voor op de terugtrekking van het VK uit de EU, door middel van capaciteitsuitbreiding en de aanpassing van systemen dan wel werkprocessen. Over de voortgang van deze voorbereidingen is uw Kamer op 7 september jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 23 987, nr. 261), alsmede tijdens het plenaire debat van 13 september jl. ter voorbereiding van de informele Europese Raad van 21 en 22 september jl. Niet alle ongunstige gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU zullen door Nederland volledig kunnen worden opgevangen, zoals langere wachtrijen voor Britse burgers en andere «derdelanders» aan de grens. Voornoemde voorbereidingen zijn er evenwel op gericht om vanaf 30 maart 2019 processen zoals de politiële en justitiële samenwerking met het VK en de grenscontroleprocessen zo ordelijk en veilig mogelijk te laten verlopen.
De 143 fte extra medewerkers bij de NVWA zijn (met de huidige handelsstromen) nodig bij het meest ongunstige scenario, het cliff-edge scenario, waarin bij de handel met het VK als derde land wordt teruggevallen op het WTO-regime. Het grootste deel hiervan, ongeveer 100fte, betreft toezichthoudende dierenartsen (waarvan 20 fte voor import en 80 fte voor export) en ruim 40 medewerkers die worden ingezet voor aansturing en ondersteuning. De prognose is dat deze laatste groep van ruim 40 fte voor 30 maart 2019 operationeel zal zijn. Ook voor de import controles is de verwachting dat de benodigde 20 extra dierenartsen op 30 maart operationeel kunnen zijn. Voor de export certificering is het niet mogelijk om alle 80 extra dierenartsen voor 30 maart 2019 geworven en opgeleid te hebben; verwacht wordt dat de NVWA op dat moment nog een tijdelijk tekort zal hebben van ongeveer 50 fte voor exportcertificering. Voor deze groep geldt overigens de grootste onzekerheidsmarge aan de daadwerkelijke behoefte van capaciteit. Indien de importeisen van het Verenigd Koninkrijk het Export Kanalisatie Systeem, dat voor vrijwel alle andere derde landen waar Nederland naar exporteert de standaard is, mogelijk maken, dan scheelt dit bijvoorbeeld al tussen de 20 en 25 dierenartsen.
Zoals het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) vermeldt, is de verwachting dat er eind maart 2019 ruim 300 douaniers extra inzetbaar zijn t.b.v. de terugtrekking van het VK uit de EU. Daarna loopt de werving door, zodat binnen afzienbare tijd het volledige extra aantal van 928 fte in de douaneorganisatie aan het werk is.
Indien we nog ver verwijderd zijn van het aantal aan te nemen mensen, wat is daarvan de reden? Konden er niet voldoende mensen gevonden worden of is de werving bewust vertraagd?
Door de krapte op de arbeidsmarkt voor Nederlandstalige dierenartsen heeft de NVWA al jaren moeite met het vervullen van haar vacatures voor toezichthoudend dierenarts. Uw Kamer is hier de afgelopen jaren met regelmaat over geïnformeerd. De onzekerheid over de omvang van de werkzaamheden als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU maakt bovendien dat de NVWA dierenartsen niet op voorhand voor langere tijd kan binden. Om die reden heeft de NVWA bij de werving ten behoeve van het opvangen van de terugtrekking van het VK uit de EU, behalve naar de Nederlandse markt, ook nadrukkelijk naar dierenartsen in de rest van Europa gekeken. Voor de import controles is daarbij met name gezocht naar Vlaamse dierenartsen, omdat de taalbarrière daar slechts een marginale rol speelt; dat is ook de reden waarom het voor de import controles mogelijk is om de benodigde extra capaciteit beschikbaar te krijgen. Voor de niet-Nederlandstalige dierenartsen is gekozen om, voorafgaand aan de interne NVWA opleiding tot toezichthoudend dierenarts, een intensieve taalopleiding aan te bieden, zodat zij straks op voldoende niveau met de bedrijven en collega’s kunnen communiceren. Dit maakt echter wel dat het traject van werven tot opleiden een langere doorlooptijd kent. De werving zal gecontinueerd worden totdat de NVWA voldoende dierenartsen heeft om haar taken uit te kunnen voeren.
In het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) is aangegeven dat en waarom gefaseerd wordt geworven. De belangrijkste overweging is dat het totale aantal extra douaniers dat als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU zal worden geworven een dusdanige omvang (928 FTE) heeft, dat een gefaseerde instroom noodzakelijk is. Dit teneinde een zorgvuldige werving- en selectieprocedure alsmede het daarbij behorende opleidingstraject binnen de staande organisatie te realiseren.
Om nieuwe medewerkers tijdig beschikbaar te hebben op 30 maart 2019, is naast de reguliere douaneopleiding een traject opgestart om voor een aantal gerelateerde processen aan de terugtrekking van het VK uit de EU meer taakgericht op te leiden. Dit verkort het opleidingstraject en versnelt de beschikbaarheid van nieuwe medewerkers aanzienlijk. Inmiddels zijn de eerste drie wervingsrondes nagenoeg afgerond. Door met verschillende wervingsrondes te werken, wordt een bredere groep van potentieel geïnteresseerde kandidaten bereikt.
Ondanks de krappe arbeidsmarkt slaagt de Douane er vooralsnog goed in nieuwe douaniers aan te trekken. De vacatures uit de eerste en tweede wervingsronde zijn grotendeels vervuld. In de derde wervingsronde zijn er voldoende geïnteresseerden, waaronder naar het beeld van de Douane voldoende geschikte kandidaten, om de opgestelde vacatures te kunnen vervullen. Ook de respons op de vierde wervingsronde, die is gestart in september, is positief.
Kunt u aangeven of elk van deze diensten een harde Brexit kan opvangen en operationeel gereed zal zijn op 29 maart 2019?
Welke risico’s loopt Nederland door het feit dat de capaciteit van deze diensten nog niet voldoende is op 29 maart 2019?
Wanneer op 30 maart 2019 daadwerkelijk de volledige extra capaciteit nodig is, zal dit resulteren in verplaatsen van exportkeuringen naar een later tijdstip op de dag of naar het verschuiven naar de volgende werkdag. Het bestaande planningskader biedt deze mogelijkheid. Voor de bedrijven die exportkeuringen aanvragen betekent dit echter wel een tijdelijke verlaging van het niveau van dienstverlening van de NVWA.
De Douane handhaaft risicogericht. Dat betekent dat keuzes worden gemaakt waarbij de capaciteit ingezet wordt daar waar de risico’s het grootst zijn. Doordat nog niet alle benodigde douaniers inzetbaar zijn, zullen als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU scherpere keuzes moeten worden gemaakt bij het afdekken van de handhavingsrisico’s.
Welke andere extra maatregelen moet u nog meer treffen en kunt u aangeven of daar voldoende voorzieningen voor getroffen zijn?
De departementen nemen zelf de benodigde mitigerende maatregelen op hun beleidsterreinen, de Minister van Buitenlandse Zaken heeft hierbij een coördinerende rol. Met de Voorjaarsnota 2018 en in de Rijksbegroting 2019 zijn de voorzienbare budgettaire gevolgen van de departementale voorbereidingen op de terugtrekking van het VK uit de EU verwerkt. Financiering van eventuele extra maatregelen zal in principe uit de lopende de begrotingen van de betrokken ministeries moeten komen.
Over de laatste stand van zaken van de voorbereidingen op een scenario waarbij het VK de EU verlaat zonder terugtredingsakkoord (cliff-edge) is uw Kamer op 7 september jl. geïnformeerd (Kamerstukken II 2017–2018, 23 987, nr.261). Tijdens de technische briefing op 10 oktober aanstaande ontvangt de vaste commissie voor Europese Zaken nader informatie over de extra te treffen maatregelen en voorzieningen. Dit betreft een vertrouwelijke briefing.
Hoewel het kabinet zich tot het uiterste inspant om alle voorzienbare negatieve gevolgen te minimaliseren, is het onvermijdelijk dat het cliff-edge scenario gepaard zal gaan met verstoringen en problemen. Het is dan ook van belang dat medeoverheden, burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zich bewust blijven van de eigen verantwoordelijkheden om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op alle mogelijke scenario's; niet alle oplossingen ten aanzien van contingency planning en preparedness kunnen van de overheid komen.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 1 oktober 2018, de maandag voor de Algemene Financiële Beschouwingen, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat VNO-NCW is aangesloten bij een machtige lobbygroep die het verhogen van de Europese klimaatambitie actief tegenwerkt |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Strategie bedrijven tegen klimaatactie onthuld»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse werkgeversorganisatie VNO-NCW is aangesloten bij de invloedrijke lobbygroep Business Europe?2
Ja, VNO-NCW is net als 39 andere ondernemersorganisaties uit de Europese landen lid van Business Europe.
Kent u de recent uitgelekte notitie van Business Europe waarin hun lobbystrategie uit de doeken wordt gedaan om een verhoging van de Europese klimaatambitie tegen te werken?3
Ik ben bekend met de notitie waarin Business Europe een standpunt inneemt ten aanzien van de verhoging van de Europese klimaatambitie. Het is van groot belang dat de klimaatambities en bijbehorende nationale en Europese doelstellingen breed worden gedragen door de samenleving. De doelstelling kan immers alleen succesvol worden gerealiseerd als bedrijfsleven, overheden en maatschappelijke organisaties hier gezamenlijk de schouders onder zetten. In Nederland werkt het kabinet met vele partijen, waaronder VNO-NCW, constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Erkent u dat het tegenwerken van een verhoogde Europese klimaatambitie (van 40% naar 45% CO2-reductie in 2030) haaks staat op het in het regeerakkoord benoemde voornemen om op Europees niveau het voortouw te nemen het CO2-reductiedoel op 55% in 2030 te krijgen?4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw inzet tot nu toe geweest om het in het regeerakkoord genoemde pleidooi voor 55% CO2-reductie in 2030 in de praktijk te brengen?
Zoals aangegeven in het regeerakkoord, wil dit kabinet in de EU het voortouw nemen om het reductiedoel voor 2030 te verhogen van 40% naar 55% ten opzichte van 1990. Besluitvorming over deze verhoging moet plaatsvinden op basis van unanimiteit. Dit betekent dat we uiteindelijk het gesprek met alle lidstaten aangaan. Insteek daarbij is om uiterlijk in 2020 – als onderdeel van de mondiale ambitiecyclus – te komen tot een meer ambitieuze bijdrage vanuit de EU aan de doelen van het Akkoord van Parijs.
De klimaatonderhandelingen die eind dit jaar in Polen plaatsvinden zijn een eerste stap in dit traject. De faciliterende dialoog die daar zal plaatsvinden (Talanoa-dialoog) is het eerste formele moment om naar de collectieve inzet en die van de EU te kijken.
In 2019 wil ik op basis van het voorstel van de Europese Commissie voor een langetermijnstrategie voor Klimaat een discussie starten over het broeikasgasreductiedoel voor 2030. In mijn streven voor het ophogen van de EU klimaatambities werk ik nauw samen met Frankrijk, Zweden, Finland, Spanje, Portugal en Luxemburg. Nederland wil deze coalitie uitbreiden en zet zich hiervoor in.
Erkent u dat het blokkeren van een verhoging van de Europese klimaatambitie vervolgens door diezelfde tegenkrachten van ambitieus klimaatbeleid gebruikt kan worden als argument om hier in Nederland op de rem te trappen bij het tot stand brengen van Nederlands klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor internationaal concurrerende bedrijven zijn de concurrentieverhoudingen met bedrijven in andere lidstaten van belang. Zij zijn daarom gebaat bij een gedeelde Europese ambitie en een gelijk speelveld. Een gedeelde Europese ambitie die in lijn is met het akkoord van Parijs draagt ook bij aan effectief klimaatbeleid. Daarom zet het kabinet zich in voor 55% broeikasgasreductie in 2030. We werken hierin nauw samen met andere lidstaten die zich hier ook voor willen inzetten. Zoals ook bij het antwoord op de vragen 3 en 4 vermeld, werkt het kabinet in Nederland met vele partijen constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Wat is uw boodschap aan de Europese Unie met betrekking tot de door Business Europe gebezigde strategie om de Europese klimaatambitie niet eens naar 45% te tillen? Deelt u de mening dat het juist nu belangrijk is om publiekelijk afstand te nemen van deze doelstelling van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse klimaatboodschap aan de Europese Unie is helder: verhoog het 2030-broeikasgasreductiedoel naar 55%.
Hoe beoordeelt u de woordkeuze van Business Europe zoals het gebruik maken van de «gebruikelijke argumenten» om het proces tegen te werken en «het belang van extra ambitie te minimaliseren»?5
De woordkeuze past niet bij de ambities van het Nederlandse kabinet. Zowel in Nederland als in Europa streeft dit kabinet naar een ambitieus klimaatbeleid.
Is het waar dat Unilever in 2014 uit deze klimaatonvriendelijke lobbygroep is gestapt omdat het zelf voorstander is van strenger klimaatbeleid? Zo nee, hoe zit het dan?
Unilever is een bedrijf dat eigenstandig haar afwegingen maakt om al of niet lid te zijn van een belangenorganisatie. Ik verwijs u voor de beantwoording van deze vraag dus ook naar Unilever zelf.
Kunt u uitsluiten dat VNO-NCW bij de totstandkoming van de hoofdlijnen van het voorlopige Nederlandse Klimaatakkoord gehandeld heeft in lijn met de recent uitgelekte notitie van Business Europe? Zo nee, bent u bereid de specifieke inbreng van VNO-NCW na te gaan? Zo ja, kunt u dat toelichten?
VNO-NCW is een constructief lid aan de klimaattafels. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie vraagt het kabinet alle partijen aan de tafels in de tweede ronde om tot een akkoord te komen om nadrukkelijker in beeld te brengen welke aanvullende maatregelen nog mogelijk zijn. Dit geldt dus ook voor VNO-NCW. De aanvullende maatregelen zijn van belang zodat we goed zijn voorbereid als de Europese doelstelling wordt aangescherpt. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
Bent u bereid om de onderhandelaars van het Klimaatakkoord te waarschuwen voor dergelijke tegenkrachten door hen te wijzen op het specifieke voorbeeld van de genoemde lobbystrategie van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
Zowel overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW als de partijen aan de Industrietafel zijn zich bewust van de internationale context waarbinnen de industrie opereert. Over tal van onderwerpen op nationaal en internationaal niveau wordt een lobby gevoerd door diverse maatschappelijke- en belangenorganisaties om invloed uit te oefenen op beleidsvorming.
Bent u bereid om ook alle overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW te wijzen op dergelijke tegenkrachten? Zo nee, waarom mag overheidspersoneel niet worden geïnformeerd over strategieën die niet alleen haaks staan op ambitieus klimaatbeleid, maar zelfs de bescheiden klimaatambitie in het regeerakkoord ondermijnen?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Politiebureau Leidschenveen-Ypenburg sluit voor onbepaalde tijd’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politiebureau Leidschenveen-Ypenburg sluit voor onbepaalde tijd»?1
Ja.
Klopt het dat het politiebureau op de Brigantijnlaan in ’s-Gravenhage wordt gesloten? Zo ja, kunt u aangeven waarom en wanneer het politiebureau gesloten wordt?
Er is geen sprake van definitieve sluiting van het bureau.
Zoals uw Kamer met de brief van 23 februari 2015 is geïnformeerd, maakt het bureau aan de Brigantijnlaan te ’s-Gravenhage deel uit van de huisvestingslocaties van de politie eind 2025. Met het oog op de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden in het pand waarin het politiebureau is gevestigd, bestaat het voornemen het pand te renoveren. In de besluitvorming over de renovatie van het pand wordt tevens bekeken hoe de politiezorg voor het gebied tijdens de renovatie geborgd kan worden en waar de betrokken politieonderdelen tijdelijk elders kunnen worden gehuisvest. De definitieve datum voor de aanvang van de renovatiewerkzaamheden is nog niet vastgesteld.
Bent u bekend met de brief die uw voorganger op 23 februari 2015 aan de Kamer heeft gestuurd, met in die brief (onder andere) een overzicht van de huisvestingslocaties van de Nationale Politie in 2025.2 Deelt u de observatie dat het bureau op de Brigantijnlaan te ’s-Gravenhage in dit overzicht staat en dus niet kan worden gesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is af te wijken van deze locatielijst en dat het verder sluiten van politiebureaus nu niet aan de orde kan zijn? Deelt u de opvatting dat het sluiten van meer of andere politiebureaus dan in de brief verwoord, alleen kan plaatsvinden nadat u dit voornemen hebt gedeeld met de Kamer zodat zij in de gelegenheid is hierover een standpunt in te nemen?
In het Strategisch Huisvestingsplan Politie – dat na afstemming met het lokaal gezag is vastgesteld – zijn de kaders en uitgangspunten voor de huisvesting van de politie opgenomen, om te komen tot betere en efficiëntere huisvesting. Afwijken van de lijst met locaties kan alleen binnen de gestelde kaders en na afstemming met het lokaal gezag.
In afstemming met het lokaal gezag wordt gezocht naar een zo goed mogelijk gebruik van de locaties, waarbij de kwaliteit van de dienstverlening voortdurend wordt gemonitord.
Bent u bekend met de bij de begrotingsbehandeling ingediende motie-Van Dam3 die oproept tot politiebeleid dat gericht is op het zo snel mogelijk aangifte kunnen doen alsmede uw reactie hierop per brief van 27 juni 2018?4 Klopt het dat «laagdrempelig contact» de essentie is van het huidige serviceconcept van onze politie?
Ik ben bekend met deze stukken. Zoals is gemeld in de brief van 27 juni 2018 wil de politie een moderne, effectieve en benaderbare organisatie zijn, waarbij wordt gewerkt vanuit een nieuwe visie op burgercontact. Het doel van deze visie is om de dienstverlening persoonlijker te maken, waarbij de keuze voor de wijze van contact – tijdstip en kanaal – is afgestemd op de wens van de burger.
Het burgercontact van de politie is altijd gericht op het zo snel en laagdrempelig mogelijk kunnen doen van een melding of aangifte, bijvoorbeeld tijdens een wijkagentspreekuur of eventueel bij de burger thuis. De politie onderzoekt doorlopend naar nieuwe mogelijkheden om in contact te zijn met burgers. Enkele initiatieven van de politie om op een laagdrempelige manier in contact te komen met burgers zijn via steunpunten in gemeentekantoren, pop-up politiebureaus of de pilot webcare. Door laagdrempelig contact en bekendheid met politie wordt de stap om meldingen te maken en zo nodig aangifte te doen kleiner gemaakt.
Klopt het dat de inwoners van de wijken Ypenburg-Leidschenveen na de sluiting van het bureau aan de Brigantlijn worden verwezen naar het politiebureau aan de Slachthuislaan in Den Haag? Deelt u de opvatting dat de afstand tussen enerzijds de wijken Ypenburg en Leidschenveen en anderzijds het bureau aan de Slachthuislaan onaanvaardbaar groot is en per definitie niet kan passen in het nieuwe serviceconcept? Kunt u zich voorstellen dat deze oplossing voor de inwoners van de wijken Ypenburg-Leidschenveen niets met «laagdrempelig contact» te maken heeft?
Vooruitlopend op de besluitvorming over de renovatie van het bureau aan de Brigantijnlaan wordt bekeken hoe de politiezorg voor het gebied tijdens de renovatie van het bureau geborgd zal worden. Hierbij zijn de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de politie cruciaal. Eén van de opties die wordt verkend, is om deels vanuit bureau Laak aan de Slachthuislaan te werken en daarnaast te zorgen voor een passend bureau met een publieksfunctie in de wijk Ypenburg-Leidschenveen zelf. Deze optie wordt meegenomen in de besluitvorming.
Om aansluiting te houden met de samenleving is het van belang dat de politie meegaat met in de ontwikkelingen in de maatschappij. Dit noopt tot aanpassingen binnen de politieorganisatie. Voor de gebiedsgebonden politiezorg (GGP) is hiervoor de ontwikkelagenda GGP opgesteld. Het verder invulling geven aan moderne nabijheid in de wijk met aandacht voor de lokale context, maakt hier onderdeel van uit.
Het beëindigen van regionale inkoop jeugdzorg in Brabant |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat 21 regiogemeenten in Brabant stoppen met het samen inkopen van ambulante jeugdhulp?1
Ja
Klopt het dat de aanleiding voor het beëindigen van de gezamenlijke inkoop gevonden moet worden in de oplopende tekorten in de jeugdzorg en het feit dat de gemeente Eindhoven budgetplafonds gaat invoeren? Zo ja, wat van vindt u hiervan?
De regio Zuidoost-Brabant bestaat uit 21 gemeenten. Sinds de invoering van de decentralisaties in 2015 is er in deze regio met vier inkooporganisaties gewerkt, waarbij voor de inkoop van jeugdbescherming/jeugdreclassering, JeugdzorgPlus, Spoedeisende zorg en Veilig Thuis regionaal wordt ingekocht. Vanaf 2017 is ook op de inkoop van bepaalde vormen van specialistische jeugdhulp door deze vier organisaties nauw samengewerkt.
In de raadsinformatiebrief van de gemeente Helmond van 5 september jl.2 – die naar alle 21 gemeenten is verzonden – en tijdens ambtelijk contact met de gemeente Eindhoven is aangeven dat het lastig is om met 21 gemeenten te komen tot eenduidige inkoopafspraken en -financiële- beheersmaatregelen. Voor de slagkracht en het sturend vermogen is geoordeeld dat het beter is om met twee inkoopregio’s verder te gaan voor taken die niet wettelijk in regionaal verband georganiseerd hoeven te worden. Jeugdbescherming, jeugdreclassering, Veilig Thuis, Spoedeisende zorg en JeugdzorgPlus blijven wel als één inkoopregio ingekocht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze regiobrede inkoop versnipperd raakt? Zo nee, waarom niet?
Kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders zijn gebaat bij rust en orde rond regionale samenwerking. Om dit voor elkaar te krijgen, hebben we stabiele regio’s nodig die efficiënt samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt daarbij voor de hand dat regio’s eenzelfde samenstelling behouden.
De regio Zuidoost-Brabant heeft mij laten weten dat de continuïteit en bestaande kwaliteit van het jeugdhulpaanbod binnen de regio Zuidoost-Brabant voorop staat. Jeugdbescherming, jeugdreclassering, Veilig Thuis, Spoedeisende zorg en JeugdzorgPlus blijven als één inkoopregio ingekocht. Voor overige taken heeft deze regio besloten verder te gaan met twee inkoopregio’s, omdat in de afgelopen jaren gebleken is dat de regionale inkoop voor 21 gemeenten te groot was om zaken efficiënt op te pakken.
De ambassadeur van het programma Zorglandschap Jeugd van VNG/Rijk is betrokken geweest en heeft de betreffende gemeenten ondersteund bij het komen tot een oplossing. Ik volg als stelselverantwoordelijke deze ontwikkelingen en houd een «vinger aan de pols». In het geval de beschikbaarheid van jeugdhulp in het gedrang komt, zal ik die stappen zetten die nodig zijn om alsnog de beschikbaarheid te borgen.
Zou het wetsvoorstel in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten tot samenwerking te verplichten (Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten in uitzonderingsgevallen tot samenwerking te verplichten en in verband met het verminderen van uitvoeringslasten (34 857)) u in staat stellen om dergelijke regionale inkoop van ambulant jeugdzorg af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Het genoemde wetsvoorstelheeft als doel dat ik een stok achter de deur heb om in te grijpen als blijkt dat de continuïteit van zorg in het geding is als gevolg van gebrekkige regionale samenwerking. Op basis van de huidige informatie is dat vooralsnog niet aan de orde.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de betrokken gemeenten om te bespreken wat nodig is om de gezamenlijke inkoop van ambulante jeugdzorg in stand te houden?
Ik heb me laten informeren over het voornemen van de regio en volg de ontwikkelingen nauwlettend. Op dit moment zie ik geen aanleiding om nader het gesprek aan te gaan. Ambtelijk is er contact geweest met de VNG en met hen is afgesproken dat het belangrijk is om goed te blijven volgen wat er gebeurt in deze regio.
Kerksluitingen in China |
|
Sven Koopmans (VVD), Joël Voordewind (CU), Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «China outlaws large underground Protestant church in Beijing»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Sionkerk in Beijing is gesloten door de Chinese overheid? Beaamt u dat deze kerksluiting symptomatisch is voor de toegenomen overheidsrepressie jegens religieuze minderheden in China, zoals christenen en Oeigoeren?
Uit openbare bronnen blijkt dat de kerk inderdaad is afgesloten. Het verbod op en de sluiting van de Sionkerk past in een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging in China.
Hoe waardeert u de in juli uitgebrachte gezamenlijke verklaring van meer dan 30 ondergrondse protestantse kerken over «constante inmenging» en «aanvallen en belemmering» door de Chinese overheden?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 ziet het kabinet in China een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit is een zorgwekkende ontwikkeling en de gezamenlijke verklaring laat zien dat het huidige beleid van de Chinese regering in de Chinese samenleving op ernstige bezwaren stuit.
Kunt u een overzicht geven van de bestuurlijke en juridische maatregelen die de Chinese overheid de laatste jaren nam waarmee Chinese kerken en christenen steeds verder onder druk gezet worden en de vrije uitoefening van hun godsdienstvrijheid belemmerd wordt?
In China bepaalt de overheid welke vorm van religie is toegestaan en welke niet. De Chinese overheid erkent vijf godsdiensten (protestantisme, katholicisme, boeddhisme, taoïsme en de islam) die elk onder toezicht staan van een door de overheid gecontroleerde Patriotic Religious Association. Hierbuiten zijn religieuze activiteiten in theorie verboden en kunnen er boetes worden uitgeschreven voor illegale religieuze bijeenkomsten. In de praktijk is er vaak nog wel ruimte, maar de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging staat de laatste jaren meer onder druk dan voorheen.
In februari jl. ging een aantal maatregelen van kracht om ongeautoriseerde activiteiten van religieuze groepen harder aan te pakken en de toch al grote mate van controle ten aanzien van christelijke en moslimgemeenschappen en andere religieuze groepen aan te scherpen. De Chinese autoriteiten maken daarbij gebruik van een clausule waarin een volledig verbod wordt opgelegd op het aannemen van religieuze donaties en organiseren van religieuze activiteiten door niet-geregistreerde religieuze organisaties. Daarnaast geldt er een verbod voor religieuze groeperingen om buitenlands geld aan te nemen en mogen ongeregistreerde religieuze groepen – die al een verbod hadden tot het stichten van gebedshuizen – nu ook geen onderwijs meer geven.
Kunt u aangeven hoe deze maatregelen zich verhouden tot de relevante Chinese grondwettelijke bepalingen (waaronder artikel 36 van de Chinese Grondwet) en tot internationaalrechtelijke verdragen over de waarborging van godsdienstvrijheid?
De Chinese Grondwet staat garant voor religieuze vrijheden. Wel bevat artikel 36 van de Chinese Grondwet kwalificaties, zoals bijvoorbeeld dat de Chinese staat «garant staat voor normale religieuze activiteiten», dat «niemand religie mag gebruiken om activiteiten te ontplooien die de openbare orde verstoren, de gezondheid van burgers in het geding brengen of een belemmering zijn voor het nationale onderwijssysteem», en dat «religieuze organisaties of zaken niet onder invloed mogen staan van buitenlandse krachten».
Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens garandeert het recht van ieder mens op vrijheid van religie. Artikel 18 lid 3 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten – een verdrag dat China wel heeft getekend maar nog niet heeft geratificeerd – bepaalt dat alleen de bescherming van de publieke veiligheid, orde, gezondheid, moraal of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen aanleiding kunnen zijn voor wettelijke beperkingen op vrijheid van religie.
In hoeverre heeft het aankaarten van godsdienstvrijheid door de mensenrechtenambassadeur, door uw ambtsvoorganger Zijlstra in februari 2018, en door premier Rutte in april 2018 iets bij kunnen dragen aan de waarborging van godsdienstvrijheid, en bent u voornemens dit thema te blijven aankaarten bij de Chinese overheid?
Ik kan niet aantonen dat de bovenstaande Nederlandse interventies direct effect – in positieve maar ook niet in negatieve zin – hebben gesorteerd. We mogen echter aannemen dat met name interventies in EU-verband ervoor zorgen dat China zich bewust is van de internationale reputatieschade als gevolg van mensenrechtenschendingen in eigen land. Het aan de orde stellen van mensenrechtenschendingen blijft volgens dit kabinet noodzakelijk, al is het enkel om China te ontmoedigen met die schendingen door te gaan. Om die reden zal dit kabinet het thema blijven aankaarten en zich tevens inzetten voor eensgezind optreden door de EU. Dat laatste heeft uiteindelijk het meeste effect.
Is de godsdienstvrijheid in China onderwerp van gesprek tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, en zo niet, is Nederland bereid zich in te spannen voor een verklaring waarin de schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China veroordeeld worden?
Mede dankzij de Nederlandse inzet deed de EU in de VN Mensenrechtenraad van september jl. een oproep aan China om de vrijheid van religie en levensovertuiging te respecteren. Tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zet Nederland zich binnen de EU in voor een algemene resolutie over het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging. Daarnaast spant Nederland zich in voor een oproep van de EU aan China om de mensenrechten in Xinjiang, waar de vrijheid van religie een levensovertuiging onder zware druk staat, te respecteren.
Maatregelen van Duitsland, Frankrijk en het VK om Amerikaanse secundaire sancties te omzeilen |
|
Erik Ronnes (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «EU will US-Sanktionen gegen Iran umgehen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de plannen van de ministers van financiën van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk (VK) om een faciliteit op te richten om Amerikaanse secundaire sancties te om zeilen? Zo nee, kunt u hiernaar informeren en de Kamer daarover inlichten?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het nieuwe instituut geen bank moet zijn, maar de juridische vorm moet hebben van een zogenaamd «special purpose vehicle»? Kunt u toelichten welke status deze organisatie heeft in zowel het Nederlands recht als internationaal of Europees recht?
Een «Special Purpose Vehicle» (SPV) is geen bijzondere juridische vorm, maar kan elke «gewone» rechtspersoon zijn, die is opgericht voor het uitvoeren van specifieke activiteiten. Het is niet ongebruikelijk dat bedrijven bepaalde activiteiten onderbrengen in een dochtermaatschappij, bijvoorbeeld in een bv. Zo’n dochtermaatschappij vervult dan de functie van een SPV.
In dit verband is de term «Special Purpose Vehicle» een werktitel voor een instelling met een specifieke taak, namelijk het uitvoeren of faciliteren van het betalingsverkeer tussen Europa en Iran.
Gaat u Nederlandse bedrijven aanraden om zich aan te sluiten bij deze nieuwe faciliteit, aangezien de nieuwe faciliteit open staat voor bedrijven uit alle lidstaten van de Europese Unie (EU)?
Nederland blijft gecommitteerd aan het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA) en de daarbij behorende economische voordelen voor Iran als zij zich aan het nucleaire akkoord blijven houden. Over de Nederlandse inzet hiertoe wordt het bedrijfsleven in reguliere bijeenkomsten en via RVO.nl geïnformeerd. Het is aan bedrijven zelf om een afweging te maken of zij van deze eventuele faciliteit gebruik willen gaan maken.
Is dit volgens u een effectieve manier om secundaire sancties te omzeilen?
Zie antwoord vragen 10 en 11.
Zal Nederland zich aansluiten bij dit initiatief van Duitsland, Frankrijk en het VK en zo meebeslissen over hoe deze faciliteit er uit moet komen te zien?
Sinds juni 2018 wordt er door de Europese Unie en de lidstaten gewerkt aan maatregelen om het verlies aan economische kansen te kunnen compenseren ten gevolge van de Amerikaanse terugtrekking uit het JCPOA. Nederland ondersteunt deze maatregelen.
Onderdeel van deze maatregelen is het onderzoeken van mogelijkheden voor een Special Purpose Vehicle (SPV) om het betalingsverkeer met Iran in stand te kunnen houden, ondanks het vertrek van de VS uit het JCPOA en de herintroductie van Amerikaanse sancties tegen Iran. De E3 (Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk) hebben hier een leidende rol, en ook Nederland levert een bijdrage met expertise vanuit het Ministerie van Financiën.
De SPV heeft tot doel om transacties ten behoeve van handel met Iran te helpen faciliteren, omdat dit vanwege de ongewenste extraterritoriale werking van de Amerikaanse sancties via het reguliere bancaire verkeer moeilijker zal worden. Op dit moment zijn de gesprekken over nadere invulling van de SPV nog gaande. Nederland zal deelnemen aan een, door de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) op te zetten technische werkgroep. Via deze werkgroep ondersteunt Nederland de E3 in hun leidende rol om de tegenmaatregelen uit te werken. Indien goed uitgewerkt zal Nederland t.z.t. participeren in de op te zetten SPV.
Er volgt een separate brief aan de Tweede Kamer waarin wordt ingegaan op de gevolgen van de terugtrekking van de VS uit het JCPOA voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Heeft Nederland inmiddels zelf actie ondernomen om het eigen bedrijfsleven te beschermen tegen de Amerikaanse secundaire sancties?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u betrokken bij gesprekken tussen Europese ministers om een manier te vinden waarop EU-bedrijven Amerikaanse sancties tegen Iran kunnen omzeilen? Heeft u hierover contact gehad met uw Duitse collega?
Zie antwoord vraag 6.
Staan de Brexit-onderhandelingen samenwerking met het VK op dit dossier in de weg?
Nee.
Hoe effectief acht u deze maatregelen, gezien het geringe effect dat deze faciliteit heeft op bedrijven die ook zaken doen binnen de Amerikaanse markt? Hoe gaat u bedrijven beschermen die zowel in Iran als op de Amerikaanse markt zaken doen?
Voor Europese bedrijven die actief zijn in Iran kan een SPV een uitkomst bieden om transacties van en naar Iran mogelijk te maken. Het betalingsverkeer is al meerdere jaren een knelpunt in de handelsbetrekkingen.
Europese bedrijven die zowel in Iran als de VS actief zijn, kunnen voor zover het hun activiteiten in de VS betreft, door de VS gedwongen worden te voldoen aan Amerikaanse regelgeving, inclusief de sancties. De SPV is daarvoor geen oplossing. Hiervoor zijn andere maatregelen zoals de antiboycotverordening opgezet.
In hoeverre zou deze faciliteit in ieder geval nuttig kunnen zijn voor het Nederlandse midden- en kleinbedrijf om de Amerikaanse sancties te ontlopen?
Zie antwoord vraag 10.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen waarin u aangeeft dat er in samenwerking met EU-landen gezocht moet worden naar mogelijkheden om het betalingsverkeer met Iran te blijven faciliteren?2 Is dit een dergelijke mogelijkheid? Zo niet, welke andere mogelijkheden heeft u inmiddels gevonden?
Ja. Zie antwoord vragen 6, 7 en 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg RBZ/Handel op 3 oktober 2018?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen»1, waarin staat dat de windsector waarschuwt voor teveel optimisme rondom subsidieloze veilingen?
Ja.
Deelt u de mening dat de gerealiseerde kostenreductie bij windenergie op zee niet tot overmoed moet leiden? Deelt u de zorgen van de windenergiesector over een te optimistische inschatting van de energiemarkt, waardoor windparken mogelijk niet gerealiseerd worden of bestaande windparken mogelijk stil komen te liggen? Zo nee, op basis waarvan schat u dit anders in?
In een bieding is het aan de marktpartij zelf om een inschatting te maken van de energiemarkt; niet de overheid. Het is aan de marktpartijen om zodanige biedingen te doen dat het windpark wordt gerealiseerd. Dat is in een situatie zonder subsidie niet anders dan in een situatie met subsidie.
Deelt u de mening dat om te voorkomen dat windparken niet worden gerealiseerd of stil komen te liggen het nodig is dat bepaalde overheidsgaranties worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. De procedure met subsidieverlening, zoals toegepast in de eerste twee tenders, is al een systeem met bepaalde overheidsgaranties. Deze procedure met subsidieverlening, in dit geval de SDE+, blijft in de wet.
De uitslag van de derde tender (Kamerstuk 33 561, nr. 41) heeft laten zien dat er vier gerenommeerde partijen bereid waren het windpark zonder overheidsgaranties te bouwen. Ook in Duitsland worden windparken gebouwd zonder subsidie. Het is niet altijd nodig de procedure met subsidieverlening toe te passen om overheidsgaranties te geven, zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten waarom de opties Contract for Difference en veilen met een gegarandeerde ondergrens van de stroomprijs niet in de wet worden opgenomen, waarbij niet is gezegd dat deze opties daadwerkelijk gebruikt hoeven te worden maar wel mogelijke opties voor de toekomst zijn zodat de wet toekomstbestendig is? Wat is uw appreciatie van deze opties?
De optie van veilen met een gegarandeerde ondergrens van de stroomprijs kan niet in de wet worden opgenomen, omdat een subsidie of garantie alleen verleend kan worden voor iets dat zonder die subsidie of garantie niet zou gebeuren. Het is ook niet logisch om standaard een subsidie of garantie te bieden, als onzeker is of dat nodig is om het windpark te bouwen en exploiteren. Daarom werkt het voorgestelde systeem als volgt.
Indien er een of meer marktpartijen zijn die aan alle strenge voorwaarden voldoen en bereid zijn het windpark zonder overheidssubsidie of garantie te bouwen en exploiteren, wordt de vergunning aan een van deze marktpartijen verleend.
Indien er geen marktpartij bereid is het windpark zonder overheidssubsidie of garantie te bouwen en exploiteren, dan kan via de procedure met subsidieverlening de vergunning alsnog direct worden verleend aan de marktpartij die aan alle strenge voorwaarden voldoet en de minste subsidie of overheidsgarantie vraagt.
De procedure met subsidieverlening maakt momenteel gebruik van de SDE+. De SDE+ wordt ook wel een «one-way contract for difference» genoemd. Er is op dit moment geen aanleiding het huidige systeem van de SDE+ te herzien. Omdat de SDE+ al sterk lijkt op een «contract for difference» en de procedure met subsidieverlening in de wet blijft, is de wet toekomstbestendig.
Kunt u bevestigen dat het primaire doel van het beleid rondom windenergie op zee de stimulering van duurzame energie is en dat, hoewel kosteneffectiviteit belangrijk is, het niet het doel is van de overheid om te verdienen aan de uitrol van windenergie op zee?
Het doel van het beleid voor windenergie op zee is inderdaad gericht op meer duurzame energie. Het wetsvoorstel geeft de overheid instrumenten om het doel te verwezenlijken. Naast veilen, blijven ook de vergelijkende toets en subsidie onderdeel van de wet. Dus als geen van de marktpartijen een windpark wil bouwen zonder overheidssubsidie of garantie, dan kan een subsidietender worden uitgeschreven.
Hoewel windenergie op zee niet bedoeld is als verdienmodel is het wel redelijk om, indien en inzoverre een exclusief recht een bepaalde waarde vertegenwoordigt, van een private partij die dit recht van de overheid krijgt een vergoeding te ontvangen.
Klopt het dat voor de andere projecten in het kader van de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+) ook geld gereserveerd moet worden op de begroting? Zo ja, waarom geldt dat bezwaar voor deze optie niet terwijl u dit wel als argument gebruikt om Contract for Difference als optie af te wijzen?
Ja. De SDE+ leidt, net als «contract for difference», tot reserveringen op de begroting. Hierover heb ik uw Kamer op 13 september 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 31 239, nr. 291). Tegelijk zijn in het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) in de hoofdlijnen van de sectortafel Elektriciteit hoge ambities voor kostenreductie opgenomen met subsidieloos na 2025 als perspectief.
Bent u bereid om de Wet Wind op Zee pas aan de Kamer aan te bieden nadat het klimaatakkoord is afgesloten?
Nee. Allereerst gaan de besprekingen in het Klimaatakkoord niet over «contract for difference». Het wetsvoorstel bevat ook een aantal andere verbeteringen dat voor de tender in 2019 van belang is, waardoor spoedige voortgang van het wetsvoorstel belangrijk is.
Gebrek aan handhaving door de NVWA |
|
Frank Futselaar |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Gevaarlijk wondermedicijn mag toch blijvend worden verkocht»1 en «Levensgevaarlijke springkussens te huur en te koop»2? Wat is in het algemeen uw reactie op beide casussen?
Ja, beide berichten zijn mij bekend. Ik betreur elk incident ten gevolge van een onveilig product. Dit neemt niet weg dat leveranciers van producten verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit en veiligheid van deze producten. De NVWA houdt daar toezicht op.
Is het waar dat wanneer de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) constateert dat een gevaarlijk product als medicijn wordt verkocht, zoals in het geval van het product MMS, de NVWA een mogelijkheid tot herstel biedt, zoals in dit geval het aanpassen van de gebruiksaanwijzing, in plaats van direct te handhaven?
Wanneer de NVWA constateert dat een levensmiddel, dat (ook) als medicijn wordt verkocht, gevaarlijk is en een bedreiging vormt voor de volksgezondheid, dan mag dit per direct niet meer worden verkocht en dan moeten afnemers van het product worden gewaarschuwd. Er is dan geen sprake van mogelijkheid tot herstel. Daarnaast krijgt het betreffende bedrijf een bestuurlijke boete.
In het geval van MMS was meer informatie nodig over de schadelijkheid van dit product, aldus de NVWA. Daarom is door de NVWA een risicobeoordeling aan het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) gevraagd. Op basis hiervan wordt nu handhavend opgetreden tegen het aanbieden van MMS als voedingssupplement.
Deelt u de mening dat het gebruik van MMS als medicijn een bedreiging is voor de volksgezondheid? Deelt u de mening dat in dit geval stevige handhaving, op zijn minst het uitschrijven van boetes, gerechtvaardigd is? Indien formeel aan de juiste procedures is voldaan, is dat dan niet aanleiding om deze aan te passen, in ieder geval als het gaat om zaken die als medicijn of voedselproduct worden verkocht?
MMS is een risicovol product dat tot gezondheidsklachten kan leiden, zo heeft de NVWA vastgesteld. Daarom heeft de NVWA de afgelopen jaren consumenten verschillende keren gewaarschuwd voor het gebruik van MMS-producten. Op basis van het begin dit jaar door het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) uitgebrachte advies, treedt de NVWA nu op tegen het aanbieden van MMS als voedingssupplement, op basis van artikel 14 van de Algemene levensmiddelen Verordening.
Dat vind ik gerechtvaardigd. Ik zie geen aanleiding om de procedures aan te passen.
Is het waar dat, hoewel de NVWA onlangs na een langdurige procedure aansprakelijkheid heeft erkend in een ongeval met een onveilig springkussen uit 2013, er honderden exemplaren van hetzelfde kussen verkocht zijn en dat de NVWA en de fabrikant hebben verzuimd deze uit de markt te halen?
De NVWA heeft op 3 september 2018 aansprakelijkheid erkend voor een ongeluk waarbij een 4-jarige jongen van een speeltoestel in een indoorspeelhal is gevallen en een paar dagen daarna is overleden. Het ging in dat geval (31 december 2015) om een ander speeltoestel dan het speeltoestel Multiplay waar RTL Nieuws onlangs over heeft bericht. Naar aanleiding daarvan heeft de NVWA onderzoek uitgevoerd. De uitkomst van dit onderzoek is dat de NVWA op 3 oktober jl. bekend heeft gemaakt dat een van de typen van het speeltoestel, de zogenoemde Multiplay Piraat, buiten gebruik gesteld wordt vanwege het ontbreken van een geldig certificaat van goedkeuring. Van dit type speeltoestel is in Nederland een klein aantal in gebruik. De NVWA heeft de bij haar bekende leveranciers van Multiplay speeltoestellen op 28 september 2018 per brief gewezen op hun plicht om (ver)huurders en eigenaren op de voorwaarden voor veilig gebruik te wijzen.
Deelt u de mening van hoogleraar veiligheidskunde Pieter van Gelder van de TU Delft dat in dit geval terugroeping zeker gerechtvaardigd was? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Recent zijn in de media berichten verschenen over twee ongevallen met het speeltoestel Multiplay. Uit onderzoek door de NVWA is gebleken dat voor het type Multiplay Piraat (in de maten Normaal, XL en XXL) geen goedkeuringscertificaat was afgegeven. De importeur heeft zijn afnemers gesommeerd deze toestellen direct buiten gebruik te stellen. Uit een eerste check door de NVWA blijkt dat hieraan gehoor is gegeven. Het toestel van het type Multiplay Krokodil is na een ongeval buiten gebruik gesteld door de NVWA en daarna opnieuw beoordeeld door een Aangewezen Keuringsinstantie. Uit die herbeoordeling bleek dat het toestel veiligheidsverbeteringen behoeft, waaronder valdemping en instructies voor veilig gebruik. Deze gebreken zijn niet zodanig dat dit type toestel als onveilig is beoordeeld. Terugroeping of buiten gebruik stelling van dit type is derhalve niet aan de orde.
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar Ben Ale dat strenge aanpak van de NVWA uitblijft wegens angst voor juridische stappen en stappen naar de media door ondernemingen?
Ondernemingen zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van speeltoestellen. Zij moeten een speeltoestel voordat het in gebruik wordt genomen laten keuren door een aangewezen keuringsinstelling. Ook moeten zij er voor zorgen dat er valdempende maatregelen worden getroffen en er permanent toezicht door volwassenen is tijdens het gebruik van een speeltoestel. Als daarvan geen sprake is treedt de NVWA direct handhavend op. De vraag of juridische stappen kunnen worden ondernomen jegens de NVWA speelt daarbij geen rol.
Deelt u de mening dat gebrek aan handhaving bij producten die een direct gevaar vormen voor de volksgezondheid dit niet alleen onwenselijk is vanuit volksgezondheidaspecten, maar ook voor het vertrouwen in de NVWA als instantie?
Zie antwoord vraag 6.
De berichten ‘Oproep aan ouders en personeel Arduin: spreek je samen uit.’ en ‘Arduin is in nood, maar raad van toezicht verhoogt eigen beloning flink’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Oproep aan ouders en personeel Arduin: spreek je samen uit» en «Arduin is in nood, maar raad van toezicht verhoogt eigen beloning flink»?1 2
Ja
Herkent u, bijvoorbeeld uit andere signalen, de angstcultuur waarvan bij Arduin sprake lijkt? Zo ja, wat vindt u daarvan en ziet u mogelijkheden daaraan iets te doen? Zo nee, bent u dan bereid daarnaar onderzoek te laten verrichten?
De cultuur binnen zorginstellingen is belangrijk voor het werkplezier van medewerkers, maar ook voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Op de kwaliteit van zorg houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht. De IGJ volgt de ontwikkelingen bij Arduin intensief en legt waar nodig maatregelen op die moeten leiden tot goede zorg.
Wat vindt u van het feit dat werknemers van Arduin die zich over de zorgelijke situatie uitspreken, blijkbaar worden ontslagen?
Ontslag op grond van het je uitspreken over een zorgelijke situatie is in algemene zin niet wenselijk en kan ook niet volgens het arbeidsrecht. Indien een dergelijke situatie zich voordoet, kan de werknemer juridische stappen ondernemen.
Over het concrete geval kan ik niet oordelen. Wel heb ik begrepen dat de Ondernemingsraad van Arduin zich niet in deze signalen herkent.
Vindt u het, los van de formele aspecten van een een ander, verstandig van de Raad van Toezicht om zichzelf een fors hogere vergoeding toe te kennen? Vindt u een dergelijk besluit, afgezet tegen de al langer durende onrust binnen en rondom Arduin, getuigen van voldoende inzicht over hoe een en ander bij bijvoorbeeld ouders, werknemers en anderen overkomt? Bent u bereid (minstens) een moreel appèl op de leden van de Raad van Toezicht te doen om af te zien van bedoelde forse verhoging? Zo nee, waarom niet?
Instellingen moeten zich aan de regels moeten houden. Over individuele afwegingen kan ik me – bij gebrek aan alle relevante informatie – niet uitspreken. Ik heb het agentschap CIBG gevraagd te onderzoeken of in dit geval sprake is van een overtreding van de Wet Normering Topinkomens. Indien dat het geval is zal het CIBG handhavend optreden. Los daarvan had het verstandiger geweest dit besluit niet te nemen gegeven de situatie waarin Arduin zich bevindt.
Vindt u, net als de bestuurder van Arduin, dat de problemen bij Arduin vooral voortvoeien uit de krappe arbeidsmarkt in Zeeland? Zo ja, zijn andere instellingen in de zorg in Zeeland of andere regio's met een krappe arbeidsmarkt dan ook zo stevig door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op vingers getikt? Zo nee, vindt u dan ook dat het mede juist de perikelen bij Arduin zijn die het lastiger maken om nieuwe medewerkers aan te trekken?
De krappe arbeidsmarkt stelt alle zorginstellingen voor een uitdaging. Daartoe is het brede Actieprogramma «Werken in de Zorg» ingericht. Individuele instellingen hebben daarnaast te maken met de eigen specifieke omstandigheden. Deze omstandigheden kunnen en moeten de instellingen zo goed mogelijk beïnvloeden om een aantrekkelijke werkgever te kunnen zijn. Aangezien de negatieve publiciteit van de laatste tijd niet helpt is het voor Arduin extra belangrijk om zich te bewijzen als goede en aantrekkelijke werkgever.
Wanneer is voor u de grens bereikt als het gaat om de handhaafbaarheid van de bestuurder van Arduin, die de problemen eerst bagatelliseerde en de oorzaken ervan vervolgens bij alles en iedereen behalve bij zichzelf neerlegt?
Dit is een zaak van de verantwoordelijken bij Arduin zelf. Ik constateer dat de Raad van Toezicht van Arduin onlangs heeft besloten een tweede bestuurder aan te stellen die zorg moet dragen voor verbetering van de kwaliteit van zorg en voor het oplossen van de HR-problematiek. De bestuurder van Arduin heeft recent bekend gemaakt uiterlijk 1 januari 2019 terug te treden. Deze termijn biedt voldoende tijd om de tweede bestuurder in te werken.
Kunt u de verontruste ouders van cliënten van Arduin geruststellen?
Arduin heeft 20 september familieleden, verwanten en cliënten geïnformeerd over de huidige situatie bij Arduin en over voorziene acties om de situatie te verbeteren. Arduin is inmiddels in gesprek met regionale en landelijke zorginstellingen. Doel van deze gesprekken is om Arduin te helpen bij invoering van de door de IGJ opgedragen verbetermaatregelen.
Over de bredere zorgen over de kwaliteit en veiligheid van de algehele zorg bij Arduin, is de inspectie in gesprek met Arduin. De inspectie volgt de situatie intensief en legt waar nodig maatregelen op die moeten leiden tot goede zorg. Zij maakt hierbij periodieke afwegingen of en welke maatregelen hierbij het meest effectief zijn.
Het bericht ‘Ernstige zorgen over Brussels gemorrel aan boekhoudregels’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ernstige zorgen over Brussels gemorrel aan boekhoudregels»?1
Ja
Voor welk probleem acht de Europese Commissie de in het bericht beschreven nieuwe boekhoudregels een oplossing? Is bekend op welke punten de Commissie wil afwijken van de International Financial Reporting Standards (IFRS)? Zo ja, heeft de Commissie haar kennelijke zorgen in enigerlei vorm ook naar voren gebracht bij de International Accounting Standards Board (IASB)? Zo nee, waarom wil de Commissie überhaupt zeggenschap over de boekhoudregels?
De International Accounting Standards Board (IASB) is verantwoordelijk voor het vaststellen van de internationale verslaggevingsstandaarden (International Financial Reporting Standards, IFRS) voor meer dan 100 landen. Vervolgens gaat de Europese Commissie over het goedkeuren van die standaarden voor het gebruik in de Europese Unie via een in de IAS-Verordening2 opgenomen procedure. Tegen deze achtergrond heeft de Europese Commissie via een internetconsultatie de aanbieders, gebruikers en controleurs van financiële en niet-financiële verslaglegging geraadpleegd. Hiermee onderzoekt de Commissie of het kader van de jaarlijkse rapportage- en publicatievereisten nog steeds aan de doelstellingen voldoet en is toegerust op toekomstige uitdagingen zoals duurzaamheid en digitalisering. De Commissie wil verder onderzoeken of het rapportagekader op EU-niveau waarde toevoegt, effectief en consistent is, niet te veel lasten oplevert en aansluit bij andere beleidsterreinen. Ook wordt een aantal specifieke aspecten van de huidige EU-regelgeving geëvalueerd. In de consultatie heeft de Commissie tientallen vragen voorgelegd, waaronder de vraag of het nog steeds passend is dat de voornoemde IAS-Verordening wijzigingen in de inhoud van de IFRS-regels niet toestaat.
Tussen 21 maart 2018 en 31 juli 2018 hebben 338 respondenten hun zienswijze gedeeld. De Commissie verwacht medio oktober een samenvatting van de uitkomsten en in het tweede kwartaal van 2019 een definitief rapport te publiceren. Zij weegt de reacties mee bij het bepalen van stappen in de toekomst. Het zal naar verwachting aan de nieuwe Commissie (mei 2019 zijn er Europese Parlementsverkiezingen) worden overgelaten om naar aanleiding van de uitkomsten van de consultatie eventueel nieuwe beleidslijnen te ontwikkelen. Het gaat dus om een brede consultatie en niet om een formeel voorstel.3
Wat zijn de verschillen tussen de IFRS-regels en het voorstel van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn daarvan de gevolgen? Kunnen hierbij enkele voorbeelden worden genoemd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van VNO-NCW en Eumedion, een vereniging van institutionele beleggers, over een eenduidige presentatie van jaarcijfers?
Nederland hecht aan een goede internationale vergelijkbaarheid van de financiële positie van beursgenoteerde ondernemingen. Door aan te sluiten bij de IFRS worden de jaarrekeningen van de beursgenoteerde ondernemingen bijna wereldwijd aanvaard. Daardoor kunnen die ondernemingen eenvoudiger kapitaal aantrekken en in verschillende landen beursgenoteerd zijn zonder verschillende jaarrekeningen te moeten opstellen. Eventuele aanpassing van de internationale boekhoudregels op Europees niveau zou hier haaks op staan en zou het vertrouwen van internationale beleggers in Europese bedrijven ondermijnen.4
Vragen over Franse standpunten kan ik niet beantwoorden, aangezien ik standpunten die andere lidstaten in EU-vergaderingen innemen, niet naar buiten kan brengen. Ten algemene kan ik over de waardering van bezittingen tegen marktwaarde door banken en verzekeraars het volgende opmerken. Op grond van de huidige IFRS dienen onder meer beleggingen in aandelen op de balans op marktwaarde te worden gewaardeerd, ook door banken en verzekeraars. De recente prijzen van werkelijke transacties op financiële markten bepalen dus de boekwaarde van bezittingen zoals aandelen.5 Een door de Europese Commissie aangestelde deskundigengroep voor duurzame financiering heeft eerder aangegeven dat deze regels in de weg kunnen staan als het gaat om langetermijnbeleggingen. In het actieplan duurzame financiering heeft de Europese Commissie vervolgens aangekondigd dit te gaan onderzoeken. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Toepassing van marktwaardewaardering voor liquide beleggingen, zoals aandelenbeleggingen, geeft wat het kabinet betreft juist een goed inzicht, omdat die waardering geschiedt op basis van alle informatie die beschikbaar is.6
Klopt het dat de Franse regering een groot voorstander is van aanpassingen van de IFRS-regels? Wat zijn de Franse opvattingen rond soevereiniteit, waarover in het artikel gesproken wordt? Waarom wil Frankrijk invloed op de boekhoudregels zoals vastgesteld door IASB? Wat zijn de «bepaalde bezittingen» die Franse banken en verzekeraars volgens dit artikel tegen marktwaarde op hun balans moeten zetten?
Zie antwoord vraag 2.
In welk stadium bevindt dit voorstel zich? Hoe verloopt het verdere proces?
De Commissie heeft de voornoemde consultatie en de resultaten aangekondigd in het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging (Accounting Regulatory Committee, ARC). De raadpleging richtte zich vooral op aanbieders, controleurs en gebruikers van financiële en niet-financiële verslaglegging. Het Ministerie van Financiën heeft Nederlandse marktpartijen op de hoogte gebracht van de consultatie.
Is dit (concept-) voorstel reeds in een gremium of document door Nederland van commentaar voorzien? Zo ja, wat was de Nederlandse inbreng?
Ik verwijs naar het eerste deel van het antwoord op vraag 5.
Bent u het ermee eens dat het voor Europese en Nederlandse bedrijven erg onpraktisch is wanneer zij in verschillende jurisdicties aan verschillende boekhoudregels moeten voldoen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat eenduidigheid juist de toegevoegde waarde is van de IFRS-standaarden?
Het is van belang dat de Europese Commissie de regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) streng handhaaft. Dit benadrukt Nederland vaker.7
Zoals ik in mijn brief van 6 juli 2018 heb aangegeven, kan een betere weging van staatsobligaties op bankbalansen worden bewerkstelligd door middel van risicogewichten en concentratielimieten in het prudentiële raamwerk.8 Ik vind het van belang dat deze discussie in Europees verband opnieuw wordt opgepakt.
Bent u het ermee eens dat de Commissie haar aandacht beter kan richten op het handhaven van de «boekhoudregels» uit het Stabiliteits- en Groeipact en het hervormen van de «boekhoudregels» rond de weging van staatsobligaties op bankbalansen?
‘designer dogs’ en ‘designer cats’ |
|
Arne Weverling (VVD), Maurits von Martels (CDA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de door de Stichting Dier & Recht aan u en de Kamer aangeboden petitie met de titel «Stop het fokken van designer cats»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de eerder dit jaar in het Europees parlement georganiseerde conferentie «Animal Health and Welfare: Breeding for extremes in dogs and cats», een initiatief van de EU Dog and Cat Alliance, de Federation of Veterinarians of Europe (FVE) en de Federation of European Companion Animal Veterinary Associations (FECAVA)?2
Ja.
Bent u op de hoogte van kenmerken van honden en katten veroorzaakt door een bepaalde manier van fokken, zoals platte gezichten, vernauwde neusgaten, extreme huidplooien en uitpuilende ogen? Bent u daarnaast op de hoogte van gezondheidsrisico’s voor dieren die hieruit kunnen voortvloeien, zoals moeite met ademen, huidinfecties, oogziekten en neurologische problemen?
Ja.
Deelt u de mening dat bovenstaande praktijken absoluut onwenselijk en onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van oud-staatssecretaris van Economische Zaken Bleker, die het fokken van erfelijk gehandicapte gezelschapsdieren «van God los» noemde? Is dit ook uw mening? Zo nee, waarom niet?3
Het creëren van (nieuwe) rassen voor het plezier van de mens, zonder inachtneming van de consequenties voor het dier, zoals korte pootjes, naakte katten etc. toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier.
Kunt u inzicht geven hoe groot het probleem van het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen, zoals «designer dogs» en «designer cats» in Nederland is? Zo nee, waarom niet?
Eind november 2016 heeft de Faculteit Diergeneeskunde in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek naar erfelijke gebreken afgerond. In de brief van 17 mei 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 909) is uw Kamer op de hoogte gebracht van de resultaten. Het rapport geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren, wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Deze aanvullende data zullen meer inzicht geven in de soort en het aantal erfelijke aandoeningen.
Wat wordt er op dit moment al gedaan wordt om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen in Nederland tegen te gaan?
Allereerst is er wet- en regelgeving. In artikel 3.4 van het «Besluit houders van dieren» is bepaald dat fokkers zo moeten fokken dat het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen niet benadeeld wordt. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 11.
Daarnaast zet ik in op het faciliteren van het Fairfok-programma van de sector. In dit programma zijn onder de regie van de Raad van Beheer op kynologisch gebied ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen.
Is artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren naar uw mening ook van toepassingen op het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wordt er op dit moment gehandhaafd om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen tegen te gaan? Zo ja, hoe vaak wordt hierop gehandhaafd?
Er zijn door de NVWA tot op heden tien inspecties uitgevoerd met betrekking tot artikel 3.4. Besluit houders van dieren. In vier gevallen is er bij deze inspecties handhavend opgetreden in verband met erfelijke aandoeningen. Daarnaast zijn hercontroles uitgevoerd en is aan één houder een last onder dwangsom opgelegd.
Deelt u de mening dat de praktijken rondom het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen strenger moeten worden aangepakt zodat de risico’s omtrent de gezondheid van dieren zoals honden en katten in Nederland kunnen worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord naar de passage over de fokkerij van gezelschapsdieren en het houdverbod op blz. t10 van mijn beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
Komt u op korte termijn met regelgeving waarin ook specifiek aandacht wordt gegeven aan maatregelen tegen het fokken met dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, is de huidige regelgeving en handhaving naar uw mening voldoende?
Artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren beoogt schadelijke gevolgen van fokken tegen te gaan. Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, blijkt in een aantal opzichten de beoordeling complex of de fokkers hun inspanningsverplichtingen op grond van het Besluit voldoende nakomen, omdat het hier om een open norm gaat. Ik heb onderzoek uitgezet om dit beter handhaafbaar te maken. Dit onderzoek bevindt zich in de afrondende fase en is voor het eind van dit jaar klaar.
Op de voornoemde conferentie is opgeroepen de aanpak van «designer dogs» en «designer cats» op Europees niveau aan te pakken. Deelt u deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit in Europa te agenderen?
Ja. In het kader van de subwerkgroep over het welzijn van honden, voorgezeten door Nederland en georganiseerd binnen het kader van het EU-platform Dierenwelzijn, wordt geïnventariseerd welke best practices er in de lidstaten zijn op het terrein van de fokkerij teneinde deze te kunnen delen en van elkaar te kunnen leren.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van organisaties die huisdieren houden dan wel fokken, brancheorganisaties van dierenartsen en organisaties die opkomen voor dierenwelzijn in overleg te treden om een samenhangende aanpak te ontwikkelen om het fokken op erfelijke eigenschappen die de gezondheid en het welzijn van dieren schaden tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met deze organisaties in overleg. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7 over het Fairfokprogramma.
De vestiging van een fabriek voor bio kerosine |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Primeur: Nederland krijgt fabriek voor schone kerosine»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er binnenkort een definitieve beslissing zal vallen inzake de vestiging van een fabriek voor kerosine? Zo ja, op welk moment wordt de Kamer daarover geïnformeerd en welke rol speelt de Kamer bij die besluitvorming?
De vestiging van een fabriek voor duurzame biokerosine in Nederland is een private investeringsbeslissing. Ik kan dus geen uitspraken doen over of en wanneer er een definitieve beslissing zal vallen inzake de fabriek voor biokerosine. Het is wel duidelijk dat biokerosine een belangrijke rol speelt in de verduurzaming van de luchtvaart. Ik kan daarom elk initiatief gericht op de productie van duurzame biokerosine in Nederland alleen maar toejuichen.
Wanneer kan de Kamer een concreet plan en implementatie verwachten zoals gevraagd in de motie-Amhaouch/Paternotte?2
Ik heb toegezegd de Kamer per brief te informeren over de ontwikkelingen op het gebied van verduurzaming van de luchtvaartsector. Hierin zal ik ook de voortgang en vervolgstappen schetsen over de inzet om duurzame biokerosine beschikbaar te maken op Schiphol vanaf uiterlijk 2022.
Heeft u kennisgenomen van het rapport van CE Delft «Overheidsmaatregelen biokerosine» en de hierin genoemde mogelijkheden om de vraag naar biokerosine te stimuleren en de effecten hiervan op de luchtvaart en de economie?3 Zo ja, hoe heeft u dit rapport beoordeeld en wat gaat u er concreet mee doen? Welke aanbevelingen wilt u overnemen en/of verder bestuderen uitwerken? Op welke wijze zijn de (lokale) overheden hierbij betrokken? Is er ook sprake van financiële betrokkenheid?
De studie van CE Delft «Overheidsmaatregelen biokerosine» is 12 juli 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd. CE Delft heeft in dit rapport geconcludeerd dat het niet mogelijk is een eenduidige aanbeveling te geven over de wenselijkheid van overheidsbeleid om het gebruik van biokerosine te stimuleren. Er wordt wel gewezen op het belang van duurzame biokerosine als belangrijke maatregel om de emissies van de luchtvaartsector zelf te reduceren. Daarnaast onderstreept het rapport dat Nederland dankzij de combinatie van chemische industrie, (lucht) havens en kennisinstellingen, alle ingrediënten in huis heeft om een belangrijke speler op de markt voor biokerosine te worden en daarmee onderdeel kan worden van een bredere grootschalige omzetting van biomassa in hoogwaardige producten.
Mede in het kader hiervan wordt biokerosine ook uitvoerig besproken in de Duurzame Luchtvaarttafel onder de Mobiliteitstafel van het Klimaatakkoord. In dit traject zijn diverse stakeholders uit de sector betrokken die willen toewerken naar structurele productie en afname van duurzame biokerosine in Nederland. Daarnaast zal de Rijksbrede toetreding tot het KLM Corporate Biofuel Programme een additionele impuls geven aan de afname van duurzame biokerosine in Nederland.
Kunt u aangeven op welke termijn de fabriek voor biokerosine feitelijk gereed zal zijn en kan functioneren? Tot hoeveel werkgelegenheid zal de fabriek leiden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven op welke locatie de fabriek komt, wat daarbij de overwegingen zijn en wat de kosten van transport zijn bij een locatie die ver van Schiphol/Lelystad is gesitueerd?
Zie antwoord vraag 5.