Het bericht dat cyberoorlog zich ook op zee afspeelt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat cyberoorlog zich ook op zee afspeelt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de NAVO heeft aangeven dat «recent een toename is van «inmenging» in het GPS-signaal en andere onderdelen in het elektromagnetische spectrum?» Zo nee, waarom niet?
Elektronische oorlogsvoering, waarbij signalen in het elektromagnetisch spectrum worden gebruikt om informatie te verkrijgen over wapensystemen en om signalen van tegenstanders te verstoren, wordt al sinds lange tijd toegepast. Door technologische ontwikkelingen nemen de mogelijkheden toe. De Nederlandse marine heeft te maken met «jamming» en «spoofing» van telecommunicatie en met GPS-verstoring. Hierover wordt gerapporteerd aan de MIVD of de NAVO. Over de precieze aard van deze activiteiten kan ik, net als de NAVO, geen gedetailleerde mededelingen doen, omwille van de vertrouwelijkheid en het inzicht dat dat zou geven in de capaciteiten van de krijgsmacht.
Kunt u aangeven of de Nederlandse marine te maken heeft gehad met «jamming» of «spoofing»? Zo nee, is het bekend dat andere NAVO-bond genoten hier last van hebben gehad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze gevallen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de staat is van de cyberbeveiliging van de marine en de marineschepen? Zo nee, waarom niet?
De gehele defensieorganisatie moet zijn voorbereid op cyberdreigingen en zich hiertegen kunnen beschermen. Dit behelst onder andere het monitoren en het analyseren van dataverkeer, het onderkennen van digitale aanvallen en de reactie hierop. Defensie moet daartoe bekend zijn met de mogelijke dreigingen in het digitale domein en de kwetsbaarheden van haar eigen netwerken en systemen. Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik hierop niet specifieker ingaan.
Deelt u de mening dat alleen de NAVO, en niet de Europese Unie, ook op zee zorgt voor vrede en veiligheid? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft een belangrijke rol in het bewaren en bevorderen van vrede en veiligheid op het Europese continent. Dit geldt evenzeer op zee. Zo is de EU actief op de Middellandse Zee in het terugdringen van mensensmokkel en de uitvoering van het wapenembargo richting Libië. Ook draagt de Europese Unie bij aan het waarborgen van vrije wereldhandel middels de anti-piraterijmissie voor de kust van Somalië
Het bericht ‘Aantal euthanasiegevallen daalt voor het eerst in jaren’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Aantal euthanasiegevallen daalt voor het eerst in jaren»?1
Ja.
Krijgt u signalen dat artsen inderdaad terughoudender worden om tegemoet te komen aan euthanasieverzoeken? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De zorg dat artsen terughoudender worden om tegemoet te komen aan euthanasieverzoeken is mij bekend. Of dit feitelijk ook zo is, is niet onderzocht. Het aantal euthanasiegevallen is de laatste jaren juist gestegen. Dit gaf aanleiding voor het kabinet om in de Nota medische ethiek van 6 juli jl. een onderzoek aan te kondigen naar deze stijging. De KNMG heeft mij laten weten dat ze zich kunnen voorstellen dat artsen zijn geschrokken door de strafrechtelijke onderzoeken die het OM uitvoert, en dat de impact van een onderzoek door het OM ingrijpend is voor een arts. Ik hecht er tegelijkertijd aan te benadrukken dat euthanasie alleen straffeloos is als door de arts aan de zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding wordt voldaan en de arts de euthanasie heeft gemeld. Het OM heeft de eigenstandige taak om de strafrechtelijke norm van de artikelen 293 en 294 Sr te handhaven. Dit kan ertoe leiden dat een strafrechtelijk onderzoek wordt opgestart in zaken waarin niet aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Dit is onderdeel van het systeem waarmee een zorgvuldige uitvoering van de euthanasiewet wordt gewaarborgd. Artsen zijn nooit verplicht om mee te werken aan een euthanasieverzoek en als zij twijfelen of in een bepaalde situatie is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet, kunnen zij al vroeg in het afwegingsproces contact opnemen met een SCEN-arts om hen te ondersteunen en van advies te voorzien. Artsen kunnen hiervoor ook terecht bij de Levenseindekliniek. Uiteindelijk kan een arts alleen de euthanasie uitvoeren indien hij overtuigd is dat aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan en hij daarbij een onafhankelijk arts heeft geconsulteerd.
Deelt u de mening dat het een onwenselijke ontwikkeling is als huisartsen door dreiging van vervolging terughoudender worden bij (ingewikkelde) euthanasieverzoeken? Wat gaat u doen om deze angst en dreiging weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het de verwachting dat de terughoudendheid van artsen leidt tot meer euthanasieverzoeken bij de Levenseindekliniek? Zo ja, hoe zit het met de capaciteit van de Levenseindekliniek?
De Levenseindekliniek heeft mij laten weten dat de kliniek in 2018 geen grote toename ziet van het aantal euthanasieverzoeken. Er is slechts sprake van een marginale toename, waardoor er eerder sprake is van een stabilisatie vergeleken met de ontwikkeling in voorgaande jaren. In het afgelopen jaar heeft de Levenseindekliniek uitgebreid geworven voor extra medewerkers. Hiermee is de capaciteit aan zorgverleners op orde voor het huidige aanbod aan hulpvragen, met uitzondering van het aantal psychiaters. Voor een euthanasieverzoek bij somatisch lijden is er geen noemenswaardige wachttijd. Bij euthanasieverzoeken gebaseerd op psychisch lijden (25–30% van de hulpvragen) zijn er wachttijden van soms enkele maanden, ondanks dat er sinds 2015 extra psychiaters bij de Levenseindekliniek zijn komen werken.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de wachtlijsten bij de Levenseindekliniek?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel mensen met een euthanasieverzoek de eerste negen maanden van 2018 mogelijk niet geholpen zijn als gevolg van terughoudendheid bij artsen?
De berichten van half oktober betroffen het aantal meldingen van euthanasie dat de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie tot nu toe in 2018 hebben ontvangen. Het gaat dus om voorlopige cijfers. Ik wil dan ook niet op deze cijfers vooruitlopen noch op een eventuele verklaring daarvoor, juist om te voorkomen dat we over eventuele oorzaken gaan speculeren. Hiervoor wacht ik de officiële cijfers over 2018 af. Er zijn overigens geen cijfers bekend over het aantal niet ingewilligde euthanasieverzoeken, omdat dit cijfer niet geregistreerd wordt.
Hebben alle huisartsen inmiddels de EuthanasieCode ontvangen? Wat gaat u, mede gezien mijn vragen hierover tijdens het algemeen overleg medische ethiek, concreet doen om de kennis over en de (on)mogelijkheden van de euthanasiewet bij artsen te vergroten?
In augustus is de herziene Euthanasiecode van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie via Medisch Contact gestuurd aan 12.000 artsen.
Zoals ik heb aangekondigd in de Nota medische ethiek van 6 juli jl., ga ik me richten op het vergroten van de kennis van artsen én burgers over euthanasie. De website van de rijksoverheid zal fungeren als een centraal informatiepunt op het gebied van euthanasie, door waar relevant te verwijzen naar richtlijnen, brochures of andere bronnen van informatie van betrokken organisaties en beroepsgroepen.
Deze informatie zal zich niet alleen richten op euthanasie, maar breder op het tijdig spreken met de arts over wensen en keuzes in de laatste levensfase.
Indien dit gesprek tijdig(er) plaatsvindt tussen beide partijen, heeft de arts ook de mogelijkheid om tijdig(er) te communiceren over de bereidheid mee te werken aan de voorgestelde keuzes en wensen, en om, indien gewenst, de patiënt door te verwijzen naar een andere arts.
Ook de beroepsgroepen geven aan stappen te ondernemen om artsen en burgers op passende wijze te informeren over euthanasie en andere thema’s rondom het levenseinde. Over de wijze waarop de informatievoorziening verder verbeterd kan worden ben ik in gesprek met de NHG, LHV, Verenso, NVvP, KNMG en de Levenseindekliniek. In oktober was hiervan de aftrap. Op basis van dit gesprek ga ik bij de NFU inventariseren in hoeverre informatie over euthanasie terugkomt in de geneeskundeopleiding en de vervolgopleidingen.
Welke mogelijkheden ziet u om artsen duidelijker te laten communiceren aan hun patiënten over hun bereidheid om mee te werken aan euthanasieverzoeken?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer kunt u het onderzoek over de stijging van het aantal euthanasiegevallen tussen 2003 en 2017 aan de Kamer doen toekomen? Kunt u de beschreven daling in ieder geval gedurende de eerste negen maanden van 2018 nog meenemen in dit onderzoek?
Het onderzoek naar de stijging van het aantal euthanasiegevallen wordt op dit moment opgestart. De cijfers over 2018 zullen hierin meegenomen worden. Ik verwacht de resultaten in het voorjaar van 2020 aan uw Kamer aan te kunnen bieden.
Het stopzetten van het Bangladesh Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh |
|
Mahir Alkaya , Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Door dit akkoord werden duizenden kledingfabrieken veiliger, nu gaat er een streep door»?1
Ja.
Waarop baseert u de aanname, zoals door u verwoord tijdens het Vragenuur van 16 oktober 2018, dat het Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh (hierna Akkoord) door zal kunnen gaan tot 2020?2
Dit heb ik niet zo verwoord. Ik heb verwezen naar een voorstel, te weten het Transitieplan, dat het Akkoord op verzoek van de overheid van Bangladesh heeft opgesteld en dat met instemming van de ILO op 18 september aan de overheid is aangeboden. Het is niet mijn aanname dat het Akkoord door zal kunnen gaan tot 2020, maar het is wel mijn wens dat het langer operationeel blijft.
Hoe verhoudt volgens u de rechterlijke uitspraak die verzoekt om het vertrek van het Akkoord op 30 november 2018 zich tot de overeenkomst/het compromis waar u tijdens het eerder genoemde Vragenuur aan refereerde? Kunt u daarbij toelichten of bij het blijven bestaan van de rechterlijke afspraak het Akkoord nog steeds doorgang kan vinden tot 2020?
De diplomatieke inspanningen zijn gericht op het aanspreken van de overheid ten behoeve van continuering van de werkzaamheden van het Akkoord. Ik verwijs naar de brief die de ambassadeurs van de EU, VS en Canada mede namens Nederland, op 23 oktober naar de overheid van Bangladesh hebben gestuurd. Onmiddellijk na de uitspraak van het Hooggerechtshof in mei 2018 hebben de ambassadeurs de overheid reeds aangeschreven, met als gevolg het uitstel met zes maanden tot 30 november. De brief van 23 oktober pleit opnieuw voor het langer operationeel houden van het Bangladesh Akkoord, zodat de activiteiten van het Akkoord ordelijk overgedragen kunnen worden aan de Remediation Coordination Cell. Dit is het brand- en bouwveiligheidsprogramma van de textielsector binnen de Arbeidsinspectie van de overheid. In de brief wordt verwezen naar het Transitie Plan van het Akkoord en wordt de overheid opgeroepen «alle noodzakelijke stappen, inclusief juridische stappen, te nemen ten einde het Akkoord te laten opereren na 30 november.»
Ik zal mij hier persoonlijk voor inzetten bij de overheid van Bangladesh, zowel voorafgaand aan als tijdens mijn reis naar Bangladesh in november. Dit signaal is reeds afgegeven aan de ambassadeur van Bangladesh in Nederland.
Klopt het dat alleen de overheid van Bangladesh de rechterlijke uitspraak, welke verzoekt om vertrek van het Akkoord, teniet kan doen? Zo ja, op welke wijze zet u zich in om de overheid daartoe te bewegen? Zo nee, op welke wijze kan deze uitspraak volgens u teniet worden gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om de overheid van Bangladesh ertoe te bewegen om het Akkoord haar werk tot 2020 af te laten maken? Welke plannen heeft u om na 2020 ervoor te zorgen dat de veiligheid in fabrieken op orde is en bent u bereid om aan te sturen op een vervolg op het Akkoord?
Zoals ook in het vorige antwoord beschreven zijn de inspanningen van het kabinet erop gericht het Akkoord langer operationeel te houden. Om ervoor te zorgen dat de veiligheid in fabrieken in de toekomst op orde blijft, is het zaak dat de overheid de inspectie op enig moment volledig kan overnemen. Nederland draagt hieraan bij met een groot programma van de ILO, gericht op versterking van de arbeidsinspectie van de overheid, inclusief inspectie van fabrieken die niet onder het Akkoord vallen. Op dit moment verkeert de overheidsinspectie nog in de opbouwfase. Het ILO programma loopt tot 2023. Een plotseling einde aan de werkzaamheden van het Akkoord kan leiden tot ongewenste overbelasting van de overheidsinspectie en kan de brand- en bouwveiligheid van de textielfabrieken in gevaar brengen.
Het Transitie Plan van het Akkoord voorziet in een geleidelijke overdracht van taken aan de overheid van Bangladesh. Na afronding van die overdracht en voltooiing van het ILO programma moet de overheid de inspectietaken op eigen kracht kunnen uitvoeren.
Deelt u de mening dat het in Bangladesh inkopend bedrijfsleven binnen de textielsector een stevig signaal moet afgeven aan Bangladesh om het Akkoord tot 2020 te behouden? Zo ja, hoe gaat u een dergelijk signaal stimuleren, zowel vanuit het Nederlandse textielconvenant als vanuit grote Europese merken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening. Daartoe heeft het kabinet inmiddels met de partijen van het Convenant voor duurzame Kleding en Textiel afgesproken dat ook het convenant een brief stuurt naar de overheid van Bangladesh. Desgewenst kunnen de bij het Akkoord aangesloten bedrijven ook een gezamenlijke brief sturen.
Welke mogelijkheden, naast het textielconvenant, ziet u voor de Nederlandse textielsector om haar verantwoordelijkheden te nemen in de arbeidsomstandigheden in de Bengaalse textielindustrie?
Het kabinet verwacht dat de Nederlandse textielsector, zowel binnen als buiten het textielconvenant, haar verantwoordelijkheid neemt voor risico’s in de productieketen, zoals het risico op slechte arbeidsomstandigheden, conform OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit betekent dat Nederlandse bedrijven risico’s identificeren en aanpakken en hierover verantwoording afleggen.
Het Bangladesh Akkoord heeft bedrijven hierbij ondersteund voor het risico op brand en bouwveiligheid. Bedrijven hebben ook zelf een verantwoordelijkheid druk te zetten op het verbeterproces bij hun productiefabrieken, zeker indien onverhoopt het Akkoord vroegtijdig moet stoppen.
Wat betekent het eventuele vertrek van het Akkoord voor de vakbondsvrijheid in Bangladesh? Deelt u de zorgen omtrent het achterblijven van vakbondsvrijheid en wat doet u eraan deze te waarborgen?
Het verlengde Akkoord spant zich sinds mei 2018 ook in voor vakbondsvrijheid. Dat heeft in Bangladesh weerstand opgeroepen, omdat overheid en werkgevers dit een zaak van de ILO vinden. Een voortijdig einde van het Akkoord in Bangladesh zal naar verwachting een negatieve invloed hebben op monitoring van vakbondsvrijheid op fabrieksniveau. De aangesloten merken bij het Akkoord zullen zich dan zelf op grond van de OESO richtlijnen nog meer moeten inspannen voor de naleving van vakbondsvrijheid. Het Nederlandse textielconvenant en het partnerschap met Fair Wear Foundation ondersteunen met hulp van FNV en CNV bedrijven bij het voeren van dit gesprek over vakbondsvrijheid, niet alleen in Bangladesh, maar ook in andere productielanden.
Nederland heeft, samen met de diplomatieke gemeenschap in Bangladesh, de overheid en de werkgeversorganisaties aangesproken op de grove schendingen van vakbondsvrijheid in 2016. Nederland blijft de ontwikkelingen op de voet volgen en zal ook haar donorpositie in het ILO project benutten om vakbondsvrijheid te waarborgen.
Het bericht ‘Amsterdamse school ruilt Paasontbijt voor Suikerfeest’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Amsterdamse school ruilt Paasontbijt voor Suikerfeest»?1
Ja.
Is het waar dat de school een brief aan ouders heeft gestuurd dat het Paasontbijt dit jaar wordt verruild voor de viering van het Suikerfeest?
Via de nieuwsbrief van 15 oktober 2018 heeft de directie van de school aan de ouders laten weten dat de school het Paasontbijt dit jaar zal overslaan en iets leuks wil doen tijdens het Suikerfeest. Voor de groepen 1–2 zal op een nader te bepalen datum een voorjaarsontbijt worden ingepland. Voorts wil de school in de lessen meer aandacht besteden aan de verschillende gebruiken binnen verschillende culturen en met de leerlingen stilstaan bij uiteenlopende feestdagen.
Is u bekend of de school dit besluit van tevoren heeft voorgelegd aan de ouders en/of de medezeggenschapsraad daarmee heeft ingestemd en zo nee, wil u dit alsnog nagaan?
De directeur van de school heeft – ook in een nadere toelichting op de website van de school – aangegeven dat het overslaan van het Paasontbijt vooral te maken heeft met de jaarplanning en het jaarrooster. Bij telefonische navraag bleek dat eerder in de medezeggenschapsraad is besproken dat de school in de lessen meer aandacht wil besteden aan verschillende geestelijke stromingen, zoals bedoeld in de kerndoelen voor het basisonderwijs, omdat ze vinden dat dit nog onvoldoende het geval is. De school organiseert, samen met de ouders, ook activiteiten om kinderen vertrouwder te maken met de feesten en gebruiken van verschillende geestelijke stromingen. Naast het christendom en de islam worden ook het jodendom, het hindoeïsme en het humanisme onder de loep genomen. Bij dit alles staat het openbare karakter van de school voorop.
Is het onderwerp «vieringen» op een school überhaupt een onderwerp dat voorgelegd moet worden aan de medezeggenschapsraad en/of een plek verdient in het schoolplan, zodat ouders en leraren erover kunnen meebeslissen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Basisscholen bepalen zelf welke feesten, vieringen of herdenkingen op school plaatsvinden. Het is aan de school om hier in overleg met de ouders en de leerkrachten een passende invulling aan te geven. De medezeggenschapsraad moet instemmen met het onderwijskundig beleid op school.
Deelt u de mening dat er niets mis is met het besteden van aandacht aan tradities uit andere religies en culturen zoals het Suikerfeest, maar dat een school dit niet zomaar ten koste zou moeten laten gaan van de aandacht voor Nederlandse tradities?
Het bijbrengen van kennis en respect voor de Nederlandse waarden en tradities behoort tot de maatschappelijke opdracht van de school. Zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs is burgerschap een verplicht onderdeel van het curriculum. De kerndoelen die raken aan burgerschap schrijven voor dat leerlingen leren over de hoofdzaken van de Nederlandse staatsinrichting, dat ze zich leren te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en dat ze kennismaken met de geestelijke stromingen die in Nederland een belangrijke rol spelen. Leerlingen leren over verschillen in opvattingen tussen mensen en hoe ze daar met respect mee om kunnen gaan. Scholen kunnen zelf bepalen hoe ze dit vormgeven.
Hoe borgt u in het kader van de burgerschapsopdracht en de kerndoelen «burgerschap» voor het onderwijs dat een Nederlandse school in elk geval voldoende aandacht blijft besteden aan Nederlandse tradities en de achtergrond daarvan?
De huidige burgerschapsopdracht verplicht scholen om zich in hun onderwijs te richten op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, op het leren over de pluriforme samenleving en op kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Tevens zijn alle scholen verplicht om de inhoud van de kerndoelen, waaronder de kerndoelen die bijdragen aan burgerschap, op zodanige wijze aan te bieden dat verwacht mag worden dat de leerlingen de doelen zullen halen. Dit zijn wettelijke verplichtingen voor iedere school waar de inspectie op toeziet.
Daarbij hebben we met elkaar vastgesteld dat een verduidelijking van de huidige burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs en een stevigere verankering van dit onderwijs in het curriculum kan bijdragen aan een versterking van het burgerschapsonderwijs. U ontvangt het wetsvoorstel ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht en de bouwstenen voor de herziening van het curriculum in het voorjaar van 2019.
Het vergoeden van de hersteloperatie na vrouwelijke genitale mutilatie |
|
Rens Raemakers (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Kamervragen uit 2014 naar aanleiding van het bericht «Besneden vrouw betaalt hersteloperatie zelf»?1
Ja.
Bent u bekend met de beantwoording van toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Minister Schippers) waarin zij aangeeft dat de hersteloperatie vergoed zou moeten worden vanuit de basisverzekering en dat een werkgroep zich hierover zou buigen?2
Ja. Ik teken hierbij aan dat in de in vraag 2 genoemde beantwoording van de Kamervragen is aangegeven dat hersteloperaties onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) zouden kunnen worden gebracht, zodra de (wetenschappelijke verenigingen van) plastisch chirurgen en van gynaecologen het toen voorliggende Modelprotocol Reconstructieve chirurgie na vrouwelijke genitale verminking (VGV) zouden hebben afgerond. Hierbij was de aanname dat het modelprotocol aanwijzingen voor de effectiviteit van de reconstructieve chirurgie zou bevatten.
Dit modelprotocol had specifiek betrekking op reconstructie van de bij VGV verwijderde externe genitaliën; dit is in die beantwoording bedoeld met een hersteloperatie.
Deze definitieve vaststelling van het modelprotocol door de (wetenschappelijke verenigingen van) plastisch chirurgen en van gynaecologen heeft niet plaatsgevonden. Plastisch chirurgen en gynaecologen konden toentertijd geen overeenstemming bereiken omdat er onduidelijkheid en gebrek aan wetenschappelijk bewijs bestond over effectiviteit en gevolgen van deze hersteloperaties. Zo heeft bijv. de Britse vereniging van gynaecologen in 2015 reconstructieve chirurgie na VGV afgeraden omdat er aanwijzingen zijn voor onaanvaardbare complicaties zonder dat er doorslaggevend bewijs bestaat voor de effectiviteit van deze ingreep.
De in de antwoorden van april 2014 bedoelde werkgroep die het hiervoor genoemde modelprotocol heeft opgesteld, heeft zich niet over eventuele vergoeding uit de Zvw gebogen maar enkel over de medische aspecten van reconstructieve chirurgie.
Deze werkgroep bestaat niet meer. Zij was opgezet door de plastisch chirurgen en de gynaecologen, niet door de voormalig Minister van VWS. Mijn voorganger heeft ook geen vragen aan deze werkgroep gesteld.
De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) heeft in 2016 een nieuwe werkgroep ingesteld om het NVOG-modelprotocol «Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking» uit 2010 te herzien en om te zetten in een multidisciplinaire leidraad. Deze nieuwe werkgroep heeft de concept Leidraad bedoeld in de vragen 8 t/m 10 en 12 opgesteld.
Bent u bekend met de gezondheidsrisico’s van de verschillende varianten van vrouwelijke genitale verminking (VGV)?
Ja.
Deelt u de mening van uw voorganger dat de hersteloperatie van vrouwelijke genitale verminking vergoed moet worden uit het basispakket?
Sinds de beantwoording door mijn voorganger is gebleken dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de effectiviteit van hersteloperaties na VGV; ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2 en 7. Zolang zoveel onduidelijkheid en gebrek aan wetenschappelijk bewijs bestaat over de effectiviteit en de gevolgen van deze hersteloperaties ben ik van mening dat deze niet in het Zvw-pakket kunnen worden opgenomen.
Klopt het dat tot op de dag van vandaag niet is geregeld dat de hersteloperatie als gevolg van vrouwelijke genitale mutilatie vergoed wordt vanuit de basisverzekering?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de klachten van fysieke en mentale gevolgen van vrouwelijke genitale verminking wel gedekt worden onder de basisverzekering (bijvoorbeeld problemen bij het plassen, menstruatieproblemen, infecties en fertiliteitsproblemen)? Hoe rijmt u dit met het gegeven dat de hersteloperatie zelf niet vergoed wordt op dit moment?
Medisch noodzakelijke zorg na VGV, gericht op functioneel herstel en wegnemen van klachten, wordt vergoed uit de Zvw. In het antwoord op vragen 4 en 5 heb ik vermeld waarom hersteloperaties niet uit de Zvw worden vergoed.
Kunt u aangeven in hoeverre de werkgroep, zoals genoemd door uw voorganger, bestaande uit gynaecologen en plastisch chirurgen, aan de slag is gegaan met de vraag in hoeverre het mogelijk is de hersteloperatie van VGV te vergoeden binnen het basispakket? Hoe ver is de werkgroep op dit moment met de beantwoording van de vragen zoals geformuleerd door de voormalig Minister?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de conceptleidraad (versie mei 2018) van de werkgroep waarin wordt gesproken over reconstructieve operaties?3
Ja.
Is het waar dat indien deze werkgroep tot een nieuwe leidraad komt, deze het modelprotocol van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) uit 2010 zou kunnen vervangen? Kunt u aangeven wat het scenario is indien de werkgroep niet tot een eensluidend antwoord komt? Zo ja, welke stappen zouden er in dit scenario zitten?
In de Concept Leidraad is in Hoofdstuk 1 expliciet opgenomen dat deze leidraad na autorisatie het NVOG-modelprotocol «Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking» uit 2010 zal vervangen. De geldigheidsduur van dit NVOG-modelprotocol is inmiddels verlopen.
Ik heb van de voorzitter van de werkgroep die de concept-leidraad heeft opgesteld en die het ingebrachte commentaar verwerkt, vernomen dat de organisaties die aan deze werkgroep deelnemen een eensluidende opvatting over de concept-leidraad hebben.
Wat vindt u ervan dat in de concept leidraad niet gesproken wordt over de vergoeding vanuit het basispakket? Klopt het ook dat een aanbeveling om dit te verankeren in de zorgverzekeringswet ontbreekt in de concept leidraad? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit?
Het doel van deze (concept-)leidraad is om alle zorgverleners die in contact kunnen komen met vrouwen en meisjes met een VGV te voorzien van een landelijk door de relevante beroepsverenigingen gedragen leidraad met betrekking tot het voorkomen en het behandelen van meisjes en vrouwen met een genitale verminking. Deze (concept-)leidraad voorziet, waar mogelijk, in de meest recente «evidence based» informatie met betrekking tot het onderwerp VGV. Deze (concept-)leidraad gaat niet in op eventuele vergoeding van hersteloperaties uit de Zvw.
In de (concept-)leidraad geven de beroepsgroepen aan dat de beschikbare literatuur m.b.t. wat reconstructie is, wat het doel is en wat de mogelijkheden zijn, zeer gering is. Er is behoefte aan klinische trials van goede kwaliteit om de veiligheid en effectiviteit van reconstructie te onderzoeken.
Nu de beroepsgroepen dit zelf aangeven, kan op basis van deze (concept-)leidraad niet worden gesteld dat de beschreven interventies in aanmerking komen voor vergoeding uit de Zorgverzekeringswet.
De planning is dat de nieuwe leidraad eind dit jaar wordt geautoriseerd en gepubliceerd, onder meer op site van de NVOG. Zoals ik op 18 oktober jl. tijdens de behandeling van de ontwerpbegroting VWS voor 2019 heb aangegeven, zal het Zorginstituut zodra de Leidraad is geautoriseerd, een standpunt voorbereiden over een eventuele vergoeding van hersteloperaties uit de Zvw. Ik zal het Zorginstituut verzoeken om de hiervoor noodzakelijke procedure snel uit te voeren.
Heeft u zicht op de tijdsplanning voor een definitieve leidraad? Zo nee, waarom heeft u dit niet? Zo ja, welke consequenties voor mogelijke vergoeding in het basispakket heeft deze tijdsplanning?
Zie antwoord vraag 10.
Indien een finale versie van de nieuwe leidraad nog enige tijd op zich laat wachten (en beantwoording van de vragen over vergoeding in het basispakket) welke stappen onderneemt u dan zelf om over te gaan tot vergoeding in het basispakket?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat niet alle verzekeringen een vergoeding aanbieden? Zo ja, op welke wijze wordt inzichtelijk gemaakt voor vrouwen welke verzekering wel vergoedingen voor hersteloperatie voor vrouwelijke genitale mutilatie aanbieden?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat het onnavolgbaar is dat in Nederland de hersteloperatie van vrouwelijke genitale verminking, een praktijk die geen enkele gezondheidsvoordelen oplevert alleen maar (levensbedreigende) risico’s, niet vergoed wordt in het basispakket?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat met directe ingang de hersteloperatie voor de tientallen vrouwen die jaarlijks in Nederland in de risico groep vallen in het basispakket moeten vallen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit zo snel mogelijk realiseren?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5 en op de vragen 10, 11 en 12.
De penitentiaire inrichting Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving over de penitentiaire inrichting Sint Maarten?1 Kloppen de bevindingen dat de gevangenis detentieongeschikt, inhumaan en onder meer met het oog op brandgevaar zeer onveilig is?
Ik ken het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving (hierna: de Raad) over de penitentiaire inrichting Sint Maarten. Ik herken de conclusies dat de penitentiaire inrichting Sint Maarten niet naar behoren functioneert en dat (basale) zaken die onmisbaar zijn voor een gesloten setting van een gevangenis al geruime tijd ontbreken of niet door Sint Maarten op orde worden gebracht. De Raad constateert opnieuw dat Sint Maarten stelselmatig zijn aanbevelingen en de aanbevelingen van het CPT niet opvolgt. Ook dit patroon herken ik. Natuurlijk is de situatie complexer geworden, doordat de gevangenis ruim een jaar geleden getroffen werd door de orkaan Irma. Desalniettemin laat de Raad laat zien dat het overgrote deel van deze problematiek dateert van vóór Irma. Het is aan het land Sint Maarten om de veiligheidsrisico’s voor de samenleving te minimaliseren, bijvoorbeeld door te investeren in resocialisatie. Door verdere herstelwerkzaamheden aan het gebouw uit te voeren en de personele bezetting op orde te brengen, kan vervolgens een basisdagprogramma worden ingevoerd.
Nederland heeft na orkaan Irma bijstand verleend voor de gevangenis vanuit de wederopbouwmiddelen. Hieraan waren afspraken verbonden. Ik heb het afgelopen jaar meerdere malen bij Sint Maarten aangedrongen op het nakomen van deze afspraken. Op basis van correspondentie met Sint Maarten en een Ministerieel Overleg op 4 september jl. moest ik opnieuw vaststellen dat Sint Maarten deze afspraken niet, dan wel niet volledig, en niet binnen de gestelde termijn nakwam. Op initiatief van de Minister voor Rechtsbescherming en mijzelf vond er sinds 28 september een aantal overleggen plaats met de regering van Sint Maarten, hetgeen heeft geleid tot de ondertekening van een overeenkomst tussen de regering van Sint Maarten en de Minister voor Rechtsbescherming en ondergetekende op 19 oktober 2018. Er is afgesproken dat Sint Maarten nu op korte termijn een serie van verbetermaatregelen zal doorvoeren om de staat van Point Blanche significant te verbeteren. Sint Maarten heeft aangegeven dat het zelf ruimte op de begroting reserveert om de betreffende verbetermaatregelen te bekostigen. Het is aan Sint Maarten om deze afspraken om te zetten in aantoonbare acties en daarvan verslag te doen. Dit is voorwaardelijk voor eventuele verdere Nederlandse technische assistentie.
Wat vindt u van de oproep van de Raad dat de Nederlandse regering niet kan blijven wegkijken van de onhoudbare situatie waarin de Point Blanchegevangenis op Sint Maarten verkeert? Wat vindt u van de constatering dat de aanbevelingen van het CPT stelselmatig worden genegeerd en dat de veiligheidsrisico’s voor de samenleving onverantwoord hoog zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de Raad eens dat vanuit het Koninkrijk moet worden gezorgd dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Het detentiewezen is een landsaangelegenheid van Sint Maarten. Sint Maarten is dan ook zelf verantwoordelijk voor naleving van geldende wet- en regelgeving. De inzet van de waarborgfunctie is een ultimum remedium. Slechts wanneer in Sint Maarten geen redres mogelijk blijkt te zijn van een ontoelaatbare toestand ten aanzien van de handhaving van de mensenrechten, de rechtszekerheid of de deugdelijkheid van bestuur, en alle mindere zware mogelijkheden tot het nemen van maatregelen geen of onvoldoende resultaat hebben opgeleverd, kan de waarborgtaak van het Koninkrijk aan de orde komen. Dit is op dit moment niet het geval. Immers, Sint Maarten heeft op 19 oktober jl. met de Minister voor Rechtsbescherming en mij een overeenkomst gesloten om een serie van verbetermaatregelen door te voeren in het detentiewezen. Hier heeft de Raad van Ministers van Sint Maarten inmiddels mee ingestemd. Deze verbetermaatregelen voor de korte termijn komen onder andere voort uit een plan van aanpak sanctietoepassing dat medio september – op verzoek van Sint Maarten en bekostigd vanuit wederopbouwmiddelen – door een expertteam van de Dienst Justitiële Inrichtingen is opgeleverd. Dit plan van aanpak is vervolgens op 25 september jl. door de Raad van Ministers van Sint Maarten vastgesteld. Voor de uitvoering van dit plan van aanpak zal Sint Maarten wijzigingen in de begroting doorvoeren.
Wat vindt u van de constatering van de Raad dat de staatsrechtelijke systematiek van controle, toezicht en waarborging binnen het Land en het Koninkrijk niet functioneert? Deelt u de mening dat de waarborgfunctie ex artikel 43 Statuut voor het Koninkrijk in dit geval geëffectueerd moet worden? Zo ja, bent u bereid daartoe de nodige stappen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u het bericht «Gulalai Ismail released on bail»?1
Ja.
Hoe duidt u het feit dat Gulalai Ismail haar paspoort niet terugkrijgt van de Pakistaanse autoriteiten en het land niet mag verlaten, omdat ze zich inzet voor ongelovigen in Pakistan?
Voor zover bekend, hebben de Pakistaanse autoriteiten een onderzoek naar Gulalai Ismail ingesteld op basis van een aanklacht van het politiebureau in Swabi, Khyber Pakhtunkwa. Deze betreft de activiteiten van 19 leiders van de protestbeweging «Pashtun Tahafez Movement» (PTM), waaronder Gulalai Ismail, tijdens een bijeenkomst in Swabi. Dit wordt ook door Gulalai Ismail bevestigd.
In Pakistan is het mogelijk dat een persoon op verzoek van de betrokken autoriteiten of een rechter op de zogenaamde «Exit Control List» geplaatst kan worden, als er een strafrechtelijk onderzoek naar een persoon loopt (volgend op een zogenaamd «First Information Report» (FIR)). Wanneer een dergelijk onderzoek is afgerond, of tot het moment dat een rechter besluit dat de plaatsing op de «Exit Control List» onrechtmatig is, is het de persoon niet toegestaan het land te verlaten. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de Exit Control List ligt bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Bent u bereid zich in te zetten voor het herstel van de geschonden rechten? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit tot uitvoering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich bilateraal en in EU verband in voor bescherming van mensenrechtenverdedigers in Pakistan. In de dialoog met de Pakistaanse autoriteiten wordt onder andere gesproken over het belang van een zuivere rechtsgang, waarbij ook de burger en politieke rechten van Pakistaanse inwoners worden beschermd zoals vastgelegd in de Pakistaanse Grondwet en verschillende internationale mensenrechtenverdragen die Pakistan heeft ondertekend. Tegelijkertijd is het niet aan derde landen om de rechtsgang in een soevereine staat te beïnvloeden, en moet deze rechtsgang worden gerespecteerd. Vooralsnog is er geen aanleiding aan te nemen dat de rechten van Gulalai Ismail volgens Pakistaans recht zijn geschonden.
Misstanden in het Europese wegtransport |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Vrachtwagens in de race naar beneden»?1
Ja.
Bestaat er een verschil in het aanvragen van chauffeursattesten in Europese landen? Klopt het dat chauffeursattesten in bepaalde Europese landen zeer eenvoudig te verkrijgen zijn? Zo ja, zijn de verzwaarde eisen voor het Nederlandse chauffeursattest in vergelijking met andere Europese landen nadelig voor Nederlandse vrachtwagenchauffeurs?
De voorwaarden voor de afgifte van een bestuurdersattest zijn nader neergelegd in artikel 5 van verordening 1072/2009 van de Europese wet- en regelgeving, waaraan alle lidstaten zich dienen te houden. In Nederland is er daarnaast een nadere bepaling opgenomen in de Wet Wegvervoer Goederen en de Wegenverkeerswet. Nederland stelt onder meer als eis dat de niet-EU-chauffeur in het bezit moet zijn van een geldig Nederlands of EU-rijbewijs C, voorzien van de code vakbekwaamheid (code 95). Ik ben niet bekend met de aanvraagprocedure in andere landen. Er is, voor zover ik heb kunnen nagaan, geen vergelijkend onderzoek gedaan naar de eisen die in de verschillende lidstaten worden gesteld aan aanvragen van attesten. Ik heb dan ook geen inzicht of bestuurdersattesten in bepaalde Europese landen eenvoudiger te verkrijgen zijn.
Als er al zwaardere eisen zouden gelden voor het verkrijgen van een bestuurdersattest in Nederland is dit niet nadelig voor de Nederlandse vrachtwagenchauffeur. Een Nederlandse chauffeur heeft namelijk geen bestuurdersattest nodig; het bestuurdersattest geldt alleen voor niet-EU-chauffeurs in dienst van een in een lidstaat gevestigde onderneming.
Is het correct dat er een «explosie» van aanvragen in Polen voor chauffeursattesten is? Klopt het dat de Poolse weginstantie (GITD) slechts twintig procent van de chauffeursattesten kan controleren? Bent u niet bevreesd dat door het gebrek aan controle er levensgevaarlijke situaties kunnen ontstaan, ook op de Nederlandse wegen, doordat niet-gekwalificeerde vrachtwagenchauffeurs op de Nederlandse wegen rijden?
Op basis van informele contacten tussen de NIWO en GITD rijst een soortgelijk beeld. Dit zal nog formeel worden bevestigd. Bij de afgifte van het bestuurdersattest dient door de bevoegde autoriteiten te worden gecontroleerd of voldaan is aan de Europese verplichtingen ten aanzien van vakbekwaamheid van beroepschauffeurs. In Nederland is die taak belegd bij de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie. Onvoldoende controle bij de afgifte draagt het risico in zich dat voor niet-gekwalificeerde chauffeurs een attest wordt verstrekt. Indien deze chauffeurs worden ingezet voor internationaal vervoer kan dit in potentie negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid opleveren. Overigens is er in Nederland geen sprake van een significante stijging van het aantal aangevraagde attesten.
Heeft u zicht op het aantal chauffeurs van buiten de Europese Unie op de Nederlandse wegen, zoals onder meer Moldaven, Wit-Russen, Oekraïners en Filipijnen? Hoeveel Nederlandse transportfirma’s hebben een dochteronderneming in Oost-Europa, waarmee zij de Nederlandse wet- en regelgeving kunnen omzeilen? Hoe beoordeelt u de zeer slechte leefomstandigheden van deze vrachtwagenchauffeurs, maar ook die vanuit Midden- en Oost-Europa, die onder contract staan van onder andere Nederlandse transportfirma’s?
Ik heb geen zicht op het aantal chauffeurs van buiten de Europese Unie dat gebruik maakt van de Nederlandse wegen. Houders van een bestuurdersattest kunnen zich net zo vrij door de Europese Unie bewegen als hun collega’s uit EU-landen. Gegevens over buitenlandse vrachtwagens in Nederland zijn wel voorhanden; deze bieden echter geen beeld van de nationaliteit van de chauffeur.
Er zijn geen CBS-cijfers over het aantal Nederlandse transportbedrijven met een dochteronderneming in het buitenland. TLN schat dat circa 100 Nederlandse transportbedrijven een vestiging in Oost-Europa hebben.
Ik ben van mening dat chauffeurs, ongeacht hun land van herkomst, onder fatsoenlijke omstandigheden moeten kunnen werken. Het uitgangspunt voor Nederland is daarbij in principe gelijk loon voor gelijk werk.
Hoe vaak heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) al opgetreden tegen de slechte leefomstandigheden? Hoe vaak vinden er controles plaats op overnachten in vrachtwagens en hoeveel boetes of waarschuwingen zijn er uitgedeeld? Vindt u het bovendien ook onwenselijk dat de Europese regels rond rij- en rusttijden en tachograaffraude massaal worden overtreden? Wat gaat u doen om de pakkans op nationaal en Europees niveau te verhogen?
Vanaf februari 2018 heeft de ILT in totaal 724 chauffeurs gecontroleerd en 165 boeterapporten opgesteld, omdat chauffeurs hun verplichte normale wekelijkse rust in de vrachtauto hebben doorgebracht.
Het overtreden van de Europese regels rond rij- en rusttijden en fraude met tachografen kan de veiligheid, gezondheid en het welzijn van chauffeurs én de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar brengen. Dit is onwenselijk en ernstig, daarom treedt de overheid hiertegen op. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) werken nauw samen bij wegcontroles (objectinspecties) en bedrijfscontroles (administratie inspecties) om eerlijk, gezond en veilig werk in de Transportsector te bevorderen. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever en de chauffeur om te voldoen aan wet- en regelgeving van de rij- en rusttijden en het juist gebruik van de rijtijdenkaart en tachograaf.
Met omringende landen wordt over zowel het boetebeleid als de handhavingspraktijk afgestemd, met als doel de hoogte van de boete en de pakkans in lijn te brengen. De handhaving van de rij- en rusttijden is een van de onderwerpen waarover Nederland regelmatig in overleg is met andere lidstaten, waaronder Duitsland en België. Dit onderwerp wordt besproken in Euro Control Route (ECR) en in de Confederation of Organisations in Road Transport Enforcement (CORTE). Nederland werkt binnen EU-verband actief mee aan regelgeving rondom de tachograaf, onder andere gericht op het verminderen van de fraudegevoeligheid ervan.
In hoeverre zijn autofabrikanten en de voedings- en retailsector, als grootverbruikers van het internationale wegvervoer, verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van vrachtwagenchauffeurs? Deelt u de mening dat deze bedrijven medeverantwoordelijk zijn op grond van de Wet ketenaansprakelijkheid en de Wet aanpak schijnconstructies voor uitbuiting en onderbetaling van vrachtwagenchauffeurs? Zo ja, in hoeverre zult u deze bedrijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid en zo nodig handhaven?
In het kader van de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid zoals opgenomen in de Wet aanpak Schijnconstructies, zijn in beginsel alle schakels die betrokken zijn binnen een keten, aansprakelijk te stellen voor de voldoening van het loon. Per 1 januari 2017 geldt de ketenaansprakelijkheid voor loon ook voor vervoersovereenkomsten betreffende goederenvervoer over de weg. Hier wordt geregeld dat een werknemer die werkzaam is in de sector goederenvervoer over de weg niet alleen zijn directe werkgever kan aanspreken voor de voldoening van het loon, maar ook diens directe opdrachtgever en hogere schakels in de keten. Uiteindelijk kan de hoofdopdrachtgever worden aangesproken. Het gaat om een civielrechtelijke aansprakelijkheid, wat wil zeggen dat een werknemer zelf zijn loon moet opeisen. De ILT en de Inspectie SZW hebben hierin geen toezichthoudende rol. Overigens zal de goede opdrachtgever de kans op succesvolle loonvorderingen aanzienlijk kunnen verkleinen door bijvoorbeeld zelf waarborgen in te bouwen door middel van afspraken met de opdrachtnemers over de naleving van arbeidsvoorwaarden. Ook achteraf, bij geconstateerde misstanden, kan de opdrachtgever navraag doen bij de werkgever van de chauffeur, controle uitvoeren en eventueel bemiddelen. Op deze wijze zou hij niet alleen kunnen bijdragen aan betere arbeidsvoorwaarden op het gebied van beloning, maar ook op andere gebieden.
Hoe staat het met de uitvoering van de moties van Gijs van Dijk en Jasper van Dijk om gelijk loon voor gelijk werk te bewerkstelligen en oneerlijke concurrentie in Europa tussen vrachtwagenchauffeurs tegen te gaan en de transportsector ook onder de detacheringsrichtlijn (96/71/EG) te laten vallen?2 3 Ziet u ook het grote risico dat de oneerlijke concurrentie voor Nederlandse vrachtwagenchauffeurs blijft bestaan zolang er geen goede regeling is en er bovendien veel buitenlandse vrachtwagenchauffeurs in slechte arbeidsomstandigheden aan het werk moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is volop bezig met deze problematiek: op dit moment is in Europa het Mobility Package onderwerp van bespreking. Met dit pakket wordt onder andere beoogd te verhelderen welke regels op vrachtwagenchauffeurs van toepassing zijn. Uitgangspunt voor Nederland is daarbij in principe gelijk loon voor gelijk werk, ook bij de toepassing van de Detacheringsrichtlijn op het wegtransport. Belangrijk is daarbij dat enerzijds de sociale bescherming van chauffeurs wordt bevorderd, en dat anderzijds het bedrijfsleven niet wordt geconfronteerd met onnodige administratieve lasten. Daarnaast zet Nederland in op een gelijk speelveld voor Nederlandse chauffeurs en bedrijven en is de handhaafbaarheid van de regels een belangrijk aandachtspunt.
Hoe beoordeelt u het enorme verschil in minimumloon tussen Nederlandse chauffeurs en vrachtwagenchauffeurs uit Midden- en Oost-Europa? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat zij voor 250 tot 300 euro per maand in Nederland rondrijden? Vindt u het acceptabel dat belastingvrije dagpremies, dus zonder sociaal vangnet, worden misbruikt om vrachtwagenchauffeurs uit Midden- en Oost-Europa een iets hoger inkomen te geven? Vreest u niet dat Nederlandse vrachtwagenchauffeurs hierdoor volledig uit de markt worden geprijsd? Bent u bereid om dit enorme verschil in salaris op Europees niveau aan te kaarten en op te lossen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de eenvoudigste oplossing voor de grootschalige problemen van rampzalige leefomstandigheden en de zeer slechte arbeidsvoorwaarden bestaat uit het toepassen van de nationale arbeids- en loonvoorwaarden van de plaats waar de chauffeurs werkelijk hun transportopdrachten uitvoeren? Zo nee, waarom kan een vrachtwagenchauffeur van buiten de Europese Unie dan wel in Polen onder contract staan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen een voor een en voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat te beantwoorden?
Het streven is deze vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden, zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat.
Het bericht ‘Jongerenreis naar radicale prediker’ |
|
Jasper van Dijk (SP), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag of het waar is dat Milli Görüş tientallen jongeren heeft meegenomen naar Turkije voor onderwijs door een radicale imam en of u van dit feit op de hoogte was in plaats van te verwijzen naar een persbericht van Milli Görüş zelf?1 Zo nee, waarom niet?
Het is geen taak van de overheid om reizen van organisaties te monitoren. Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van Kamerleden Becker (VVD) op 20 augustus 2018 en Jasper van Dijk (SP) op 21 augustus 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden met Milli Görüş. Milli Görüş heeft aangegeven van 2014 tot 2016 reizen te hebben georganiseerd voor jongeren van 16 tot 22 jaar naar Turkije voor identiteitsontwikkeling en kennisvergaring. Inmiddels vinden de studiereizen niet meer plaats. De reizen richtten zich zowel op de stad Istanbul, waarbij o.a. culturele hoogtepunten en het stadsbestuur werden bezocht. Ook werden meerdere geestelijken bezocht, waaronder dhr. Yildiz.
Kunt u uitsluiten dat tijdens de reizen van Milli Görüş Nederlandse jongeren geënthousiasmeerd zijn voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd? Zo nee, bent u bereid nader onderzoek te doen, aangezien u stelt dat de overheid in voorkomende gevallen kan optreden?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Hierop wordt door de overheid geen toezicht gehouden. Het houden van preventief toezicht schuurt met de terughoudendheid die de overheid betracht als het om de vrijheid van godsdienst gaat.
In het algemeen is het zo dat indien personen of organisaties door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, de AIVD daar onderzoek naar doet. Hierover kan geen informatie in het openbaar gedeeld worden.
Tijdens de gesprekken die het Ministerie van SZW met Milli Görüş over de georganiseerde jongerenreizen heeft gevoerd, heeft het Ministerie van SZW aangegeven het onwenselijk te vinden wanneer Nederlandse jongeren doelbewust in aanraking worden gebracht met denkbeelden die haaks staan op de Nederlandse normen en waarden en de Nederlandse wetgeving. Milli Görüş stelde hier alert op te zijn, en indien nodig tegen op te treden.
Welke mogelijkheden heeft u om na te gaan of jongeren doelbewust geënthousiasmeerd worden voor dergelijke denkbeelden en op te treden wanneer dat het geval is?
Zie antwoord vraag 2.
Geldt de vrijheid van maatschappelijke en religieuze organisaties om buitenlandse reizen te organiseren – ook als het gaat om reizen met minderjarige kinderen naar onvrije landen – of bent u bereid enige vorm van toezicht te houden om de vrijheid van deze kinderen en de veiligheid van alle Nederlanders te beschermen, ook nu is gebleken dat er is onderwezen door een radicale imam?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het recente persbericht van Milli Görüş, waarin staat dat het bezoek aan Nureddin Yildiz (die banden heeft met de jihadistische strijdgroep Ahrar al-Sham) een onderdeel van het programma was en dat de uitspraak van Yildiz, dat trouwen met een 6 jarig kind is toegestaan en dat mannen vrouwen mogen slaan, volgens Milli Görüş al enkele jaren uit de context worden gehaald?2
Het is onwenselijk als jongeren worden blootgesteld aan radicale ideeën. Bepaalde uitspraken en denkbeelden van dhr. Yildiz zijn aanstootgevend en verwerpelijk. Milli Görüş heeft aangegeven afstand te nemen van alle uitspraken en handelingen die in strijd zijn met de Nederlandse Grondwet.
Net zoals bij iedere andere organisatie, kan door de overheid actie ondernomen worden indien wettelijke grenzen worden overtreden.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat Milli Görüş geen afstand neemt van Yildiz, noch van zijn uitspraken en de reizen alleen tijdelijk staakt vanwege maatschappelijke commotie? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat ook Milli Görüş maatregelen neemt om te voorkomen dat jongeren onder invloed komen van predikers met radicale boodschappen? Welke mogelijkheden heeft u wanneer blijkt dat organisaties zelf onvoldoende maatregelen treffen om dit te voorkomen, anders dan het voeren van een gesprek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u onderzoeken of Milli Görüş vandaag de dag daadwerkelijk een onafhankelijke organisatie is zonder stevige banden, beïnvloeding en financiering vanuit Turkije? Bent u bereid daarbij samen te werken met uw Belgische collega, nu ook de Belgische inlichtingendienst gaat uitzoeken welke verenigingen en geldstromen schuilgaan achter de organisatie Milli Görüş?3
In 2017 heeft RadarAdvies in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als uitvoering van motie Karabulut/Potters onderzoek gedaan naar Turkse organisaties en stromingen in Nederland (TRSO’s). Uit dit onderzoek blijkt dat wat Milli Görüş in Nederland betreft, er geen sprake is van aantoonbare beïnvloeding vanuit een Turkse Milli Görüş organisatie. Na een breuk in 1996 tussen de Milli Görüş-beweging binnen en buiten Turkije, heeft die laatste een hoofdkantoor geopend in het Duitse Kerpen, nabij Keulen.
Milli Görüş Noord-Nederland heeft jaren geleden één keer een projectsubsidie gekregen van de Turkse overheid, ter waarde van € 15.000,-. Milli Görüş Zuid-Nederland heeft nooit dergelijke subsidies gekregen. Er zijn volgens eigen zeggen geen actuele inkomsten van de Turkse overheid. De onderzoekers van RadarAdvies achtten het aannemelijk dat de Turkse overheid de twee Nederlandse federaties inderdaad niet financiert.
De onderzoekers van RadarAdvies stellen dat er geen aantoonbaar strakke aansturing van de organisaties vanuit Turkije plaatsvindt.
Gezien dit recent uitgevoerde onderzoek ben ik van mening dat het niet noodzakelijk is om over te gaan tot een nieuw onderzoek.
Kent u het bericht in NRC dat gemeentebesturen, waar Milli Görüş actief is, in hun maag zitten met de band tussen de moskeeorganisatie en de Turkse prediker?4 Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag of gemeenten op de hoogte waren van deze reizen? Heeft u contact (gehad) met gemeenten waar vanuit deze reizen zijn georganiseerd? Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog contact met hen te hebben over hun zorgen?
Uit mijn contacten met gemeenten blijkt niet dat gemeenten van de reizen op de hoogte waren.
Hoe en op welke termijn wordt de interdepartementale samenwerking versterkt zodat lokale en landelijke informatie bijeen wordt gebracht om gezamenlijk te kunnen acteren bij zorgelijke signalen?5
Op korte termijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Herinnert u zich dat u heeft aangeven dat als in de toekomst blijkt dat Milli Görüş in haar imamopleiding wettelijke grenzen overtreedt, de overheid in actie kan komen? Hoe komt u daar achter zonder toezicht? Zou u willen overwegen om onderwijs, dat mede wordt aangeboden door organisaties gefinancierd en/of gelieerd aan onvrije landen en/of waarvan bekend is dat in het verleden onvoldoende is gedaan om te voorkomen dat jongeren worden geënthousiasmeerd voor eerdergenoemde onwenselijke denkbeelden, onder een vorm van toezicht te plaatsen?
Zoals gezegd is de opleiding van Milli Görüş geen erkende opleiding binnen het hoger onderwijs bestel en houdt de overheid daar geen toezicht op.
Indien organisaties aanleiding geven tot vermoedens van ernstige overschrijding van wettelijke grenzen dan zullen daar de bevoegde overheden onderzoek naar doen. Deze overheden zijn belast met toezicht houden en optreden tegen strafbare feiten.
Kan de Kamer de brief over de uitkomsten van uw gesprekken met moskeekoepelorganisaties, zoals toegezegd in het algemeen overleg Preventie radicalisering van 20 juni 2018, spoedig tegemoet zien?
Er is tijdens het algemeen overleg Preventie radicalisering van 20 juni 2018 geen aparte brief toegezegd over uitkomsten van gesprekken met moskeekoepelorganisaties. We blijven met de koepels in gesprek over onderwerpen als radicalisering, problematisch gedrag en de veiligheid rondom moskeeën. Daarover wordt uw Kamer doorlopend geïnformeerd in de daarvoor relevante Kamerstukken.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden met het oog op het in te plannen plenaire debat over Turkse beïnvloeding in Nederland?
Ja.
Gevaarlijke vluchtroutes in Griekenland |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er weer 11 vluchtelingen zijn overleden in Griekenland op de Noordoost route via de Evros rivier vanuit Turkije?1
Dit is een treurige gebeurtenis. Deze berichtgeving toont weer aan dat er blijvende aandacht nodig is voor de aanpak van irreguliere migratie.
Is het feit dat er tweemaal zoveel vluchtelingen deze route hebben gekozen een gevolg van de Turkijedeal? Zo nee, hoe verklaart u de toename?
Het kabinet acht het niet waarschijnlijk dat de betreffende toename een gevolg is van de EU-Turkije Verklaring. Deze is immers al tweeëneenhalf jaar in werking. Bovendien is de samenstelling van de instroom veranderd. Weliswaar kende de toename van het aantal migranten via de Evros regio een piek in april jl. van met name Syriërs. Maar sindsdien is de instroom van deze groep weer afgenomen tot een stabiel niveau vergelijkbaar met dat in voorgaande jaren. De structurele verhoging van de instroom via de Evros regio komt vooral van migranten met de Turkse nationaliteit. De verklaring van deze trends is te herleiden tot diverse omstandigheden, zoals gebeurtenissen in Turkije en andere derde landen, alsmede seizoenomstandigheden en de continue veranderende modus operandi van mensensmokkelaars.
Deelt u de mening dat het enkel sluiten van routes ertoe leidt dat vluchtelingen gevaarlijker routes kiezen als er niet tegelijkertijd wordt ingezet op legale routes?
Zoals is beschreven in de Integrale Migratieagenda2 dient legale migratie beter te worden benut om de bredere migratiesamenwerking met derde landen vorm te geven. Verbeterde terugkeersamenwerking is hiervoor een belangrijke voorwaarde. Ook de Kamer heeft hierover een duidelijk standpunt ingenomen, waar het kabinet uiteraard rekening mee houdt. Zoals uw Kamer bekend, heeft het kabinet het aantal mogelijkheden voor hervestiging – als legale, veilige route voor vluchtelingen – vergroot. Daarnaast zal het beurzenprogramma worden uitgebreid. Kennisontwikkeling door uitwisseling en studie van jonge mensen in het buitenland kan de ontwikkeling van de desbetreffende landen ten goede komen. Deze vormen van legale en tijdelijke migratie kunnen bijdragen aan de versterking van de bilaterale migratiesamenwerking tussen Nederland en het desbetreffende land.
Wat is uw reactie op de oproep van de UNHCR die vraagt om veilige en legale routes voor vluchtelingen om de Europese Unie te bereiken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat tientallen Haagse basisscholen Shell-festival Generation Discover boycotten |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht »38 basisscholen niet naar Shell-festival Generation Discover»?1 2
Ja.
Wat vindt u van de beslissing van Gerard van Drielen (bestuursvoorzitter van Stichting Christelijk Onderwijs Haaglanden) om zijn leerlingen te beschermen tegen de «greenwashing» van Shell?
Het onderwijs leert onze leerlingen om zelf kritisch naar hun omgeving te kijken, daar zijn onze leraren en docenten ook expert in. Dit doen ze door zelf te bepalen hoe zij hun onderwijs inrichten en welke evenementen daarbij wel of niet bezocht worden. Het is niet aan de regering om het wel of niet bezoeken van een evenement te beoordelen.
Bent u bereid om ook alle andere Nederlandse scholen op te roepen om niet af te reizen naar het greenwashfestival van Shell, aangezien het winstmodel van Shell is gebaseerd op het tot in de verre toekomst gebruiken van fossiele brandstoffen, waarmee de belangen van kinderen rechtstreeks worden geschaad? Zo nee, waarom niet?
Nee. Elke school in Nederland is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en de invulling van het onderwijs. Daarbij geldt ook dat scholen verantwoordelijk zijn voor het maken van afwegingen in het onderhouden van banden met het bedrijfsleven of maatschappelijke organisaties. Ik laat het aan de scholen zelf om een inschatting te maken of het Generation Discover Festival ten goede komt aan het leer- en ontwikkelproces van de leerlingen.
Kent u, behalve de turbulente discussie in de Haagse gemeenteraad over de toewijzing van subsidie aan Generation Discover3, ook het bericht «gemeente Den Haag steunt het scholierenfestival van Shell niet langer»?4 5
Ja.
Klopt het dat de secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aanwezig zal zijn bij de opening van het Generation Discover Festival?6
Ja.
Erkent u dat het een tegenstrijdig beeld oplevert dat de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW aanwezig is bij de opening van een greenwashfestival van Shell, waar de gemeente Den Haag en tientallen Haagse basisscholen zich inmiddels van hebben gedistantieerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland schreeuwt om goed technisch personeel. Gezamenlijk met het bedrijfsleven probeer ik zoveel mogelijk leerlingen enthousiast te maken voor een toekomst in de techniek. Dit doet dit kabinet door jaarlijks 100 miljoen euro te investeren in het techniekonderwijs in het vmbo, maar ook tijdens een festival van het bedrijfsleven. Jongeren zijn vaak minder bekend met bètavakken of welke carrièremogelijkheden er in de techniek zijn. Met het Generation Discover Festival dragen meerdere betrokken partijen bij aan de ontwikkeling van jong talent en het enthousiasmeren van onze leerlingen voor de techniek.
Bent u bereid om de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW op te dragen om vriendelijk te bedanken voor de openingsceremonie van Generation Discover? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet meer aan de orde omdat het evenement ondertussen al plaats heeft gevonden.
Is het Ministerie van OCW ook op andere wijze nog betrokken bij het greenwashfestival Generation Discover 2018? Zo ja, kunt u dat uitgebreid toelichten?
Tijdens het Generation Discover Festival heeft het jaarlijkse CEO overleg in het kader van het Techniekpact plaats gevonden. Dit CEO overleg is in 2016 gestart door mijn voorganger Staatssecretaris Dekker. Tijdens dit overleg spreekt OCW met de 10 CEO’s van de grote techniekbedrijven (Siemens, ASML, IBM, Thales, Tata Steel, Shell, Philips, AkzoNobel, DSM en Unilever) over onderwerpen zoals hoe enthousiasmeren we onze leerlingen én leerkrachten voor een carrière in de techniek.
De mensenrechtensituatie in Egypte |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het oordeel van Amnesty International en Human Right Watch over massale mensenrechtenschendingen in Egypte en straffeloosheid voor daders?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat honderden demonstranten in oneerlijke massaprocessen, waarbij op grote schaal en op systematische wijze marteling wordt ingezet om schuldbekentenissen te verkrijgen, tot jarenlange gevangenisstraffen en zelfs de doodstraf zijn veroordeeld?
Voor het standpunt van het Kabinet ten aanzien van de uitspraken in de Raba’a sit-in dispersalzaak verwijs ik u graag naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuzu (DENK), d.d. 12 oktober 2018. Daarin stelde het Kabinet ondermeer dat het met zorg kennis heeft genomen van de vonnissen, dat Nederland de zaak de afgelopen jaren nauwlettend heeft gevolgd (o.m. door het bijwonen van zittingen door de Nederlandse ambassade), dat het Kabinet principieel tegenstander is van de doodstraf, dat – mede op aandringen van Nederland – de woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini haar zorgen uitte over de procesgang en vonnissen en dat ik mijn zorgen over de procesgang en vonnissen heb aangekaart tijdens mijn ontmoeting met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken in de marges van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september jl.
Klopt het dat naast demonstranten ook journalisten en zelfs kinderen zijn veroordeeld in deze massaprocessen?
Eén van de veroordeelden is fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan. Hij werd in augustus 2013 gearresteerd tijdens de ontruiming van het Raba’a al-Aadawiyyaplein in Caïro, waar zitprotesten gaande waren. Hij was daar om foto’s te nemen van de demonstratie voor persbureau Demotix. Er zijn daarnaast 22 minderjarige verdachten veroordeeld tot tien jaar jeugddetentie.
Kunt u bevestigen dat niet één lid van de veiligheidsdiensten door de Egyptische autoriteiten is veroordeeld voor de massamoord waarbij vele honderden demonstranten vijf jaar geleden om het leven kwamen? Wat vindt u hiervan?
Sinds het vertrek van president Morsi in 2013 voert de Egyptische regering een campagne tegen het inmiddels verboden Moslimbroederschap. Bij verschillende demonstraties zijn leden van het Moslimbroederschap om het leven gekomen, onder meer op 14 augustus 2013 tijdens de ontruiming van de zitprotesten op het Raba’a al-Adawiyya plein toen er onder aanhangers van president Morsi en Egyptische veiligheidstroepen honderden mensen om het leven zijn gekomen.
Voor het optreden tijdens deze ontruiming zijn geen leden van de veiligheidsdiensten veroordeeld. Wel zijn er vier officieren veroordeeld voor een incident waarbij een traangasgranaat in een arrestantenbus werd gegooid en meerdere arrestanten de dood vonden. De door de regering ingestelde mensenrechtenraad (National Council for Human Rights) kwalificeerde de ontruiming van de zitprotesten in een rapport van 20 maart 2014 als «legaal», maar tekende daar bij wel aan dat er te snel geweld is ingezet volgend op de waarschuwing, waardoor de demonstranten onvoldoende tijd hadden om vrijwillig de locatie te verlaten. Het Kabinet acht het tegengaan van straffeloosheid van groot belang. Dit vormt een belangrijk thema in onze dialoog met Egypte.
In hoeverre is immuniteit van strafvervolging voor leden van veiligheidsdiensten in de Egyptische wet vastgelegd?
Immuniteit voor de veiligheidsdiensten is niet in de Egyptische wet vastgelegd. In de praktijk vindt echter zelden vervolging plaats. In juli 2018 nam het Egyptische parlement de «Law concerning the Treatment of Some Senior Officers of the Armed Forces» aan. Artikel vijf van deze wet verbiedt het openen van een onderzoek tegen door de president aangewezen officieren voor handelingen begaan in hun officiële hoedanigheid in de periode tussen 3 juli 2013 en 10 januari 2016, de periode tussen het vertrek van president Morsi en het aantreden van het nieuwe parlement.
Deelt u de analyse dat de massamoord in augustus 2013, in de plaats Rab’a, waarschijnlijk aan te merken is als een misdaad tegen de menselijkheid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet erkent de legitieme veiligheidsbehoefte van de Egyptische autoriteiten, maar is tegelijkertijd van mening dat deze hand in hand moet gaan met respect voor de mensenrechten. Egyptenaren moeten vreedzaam kunnen demonstreren en zich kunnen verenigen. Mensenrechten zoals de vrijheid van vergadering, de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid vormen belangrijke randvoorwaarden voor een stabiele samenleving. Tot op heden hebben internationale gerechts- en strafhoven de gebeurtenissen in Raba’a niet als misdaad tegen de menselijkheid bestempeld.
Deelt u de mening dat de mensenrechtensituatie in Egypte geen ruimte laat voor nauwere betrekkingen tussen Nederland en de Europese Unie (EU) met Egypte? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet hecht aan het onderhouden van goede betrekkingen met de buurlanden van de Europese Unie, waaronder Egypte. Leidraad bij de betrekkingen tussen de EU en Egypte zijn het EU-associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde Partnerschapsprioriteiten. De steun voor democratisering en sociaaleconomische ontwikkeling zijn hier onderdeel van. Het Kabinet vindt het belangrijk dat binnen de relatie met Egypte ruimte is om zorgpunten, waaronder de mensenrechtensituatie, te bespreken. Een stabiel en welvarend Egypte is een rechtstreek belang voor Europa en Nederland. Door goede betrekkingen te onderhouden, waarin ruimte is voor stevige dialoog en kritiek, kan een positieve bijdrage worden geleverd aan het verbeteren van de situatie in Egypte, waaronder ook de mensenrechtensituatie.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Egyptische collega, eventueel in EU-verband, om aan te dringen op nieuwe, eerlijke processen, het niet uitvoeren van de opgelegde doodstraffen en het vervolgen van daders van de massamoord tegen demonstranten in 2013? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt bilateraal en in EU-kader aan een constructieve dialoog met de Egyptische autoriteiten waarbij de nadruk ligt op het belang een balans te vinden tussen legitieme anti-terrorismemaatregelen van de Egyptische regering en het garanderen van fundamentele vrijheden en respect voor mensenrechten. In mijn gesprek met mijn Egyptische ambtsgenoot Shoukry in de marges van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York deelde ik onder andere mijn zorgen over de uitspraak in de Raba’a sit-in dispersalzaak.
Het kabinet zet zich in bredere zin, bilateraal en in EU-verband, in voor het tegengaan van straffeloosheid. Nederland heeft de rechtszaak over de Raba’a sit-in dispersalzaak gemonitord, samen met Duitsland, Canada, Noorwegen, Frankrijk, de Verenigde Staten en België. Daarnaast heeft het kabinet zorgen over deze zaak herhaaldelijk aangekaart bij de Egyptische autoriteiten. Voorts staat het kabinet achter de verklaring van de woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini, waarin zorgen worden geuit over de terdoodveroordelingen en de procesgang.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 5 november 2018, wanneer een notaoverleg over mensenrechten staat gepland?
Ja.
De staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen en wateroverlast Sluiskil |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Mag de gemeente inwoners Sluiskil laten zwemmen» en «Wateroverlast Sluiskil; Terneuzen wil wel adviseren, maar niet betalen»?1 2
Ja, deze berichten ken ik.
Kunt u de Kamer informeren over de vervolgacties inzake de staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen die genomen zijn sinds de leden Van den Berg en Van Helvert (beiden CDA) daar schriftelijke vragen over gesteld hebben (Documentnummer 2017Z10380, 14 juli 2017)?
In mijn antwoord op genoemde Kamervragen d.d. 14 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2473), heb ik meerdere acties inzake de staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen opgenomen. De stand van zaken van deze acties zet ik onderstaand uiteen:
Wat is volgens u de oorzaak van de vochtoverlast die men in de woningen in Sluiskil ervaart?
Rijkswaterstaat heeft samen met North Sea Port en gemeente Terneuzen in 2017 een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar de oorzaken van de grondwateroverlast in Sluiskil. Hieruit komt naar voren dat er verspreid over Sluiskil structureel hoge grondwaterstanden voorkomen. Deze hoge grondwaterstanden zorgen voor vochtoverlast in woningen die niet bestand zijn tegen vocht. Deze woningen (bouwjaar 1940 en ouder) dateren van voor het Bouwbesluit, waarin voor wateroverlast is bepaald dat verblijfruimtes waterdicht moeten zijn.
Deelt u de visie dat Rijkswaterstaat, de gemeente en North Sea Port een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de vochtproblemen die ontstaan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daar dan de consequenties van?
Nee, Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het peilbeheer van het kanaal, welke al sinds de jaren 60 van de vorige eeuw gehandhaafd wordt. Daarnaast is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van een deel van de waterkerende damwanden, de waterbodem en waterkeringen. Hier aan zijn geen wijzigingen doorgevoerd.
Is er een oplossing die de vochtoverlast in alle betreffende woningen volledig kan verhelpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar een inschatting van geven?
Er is niet één oplossing die de vochtoverlast in alle betreffende woningen volledig kan verhelpen. Met bouwkundige oplossingen – het vochtresistent maken van woningen – kan de bebouwing worden aangepast aan wateroverlast ten gevolge van hoge grondwaterstanden en vochtoverlast worden tegengegaan. Naast aanpassen kan ook worden gekeken naar de hoge grondwaterstand. Uit het onderzoek komt naar voren dat met het verlagen van het grondwaterpeil de grondwateroverlast maar ten dele wordt voorkomen en nieuwe schades door scheurvorming in woningen kunnen ontstaan.
Bent u bereid in overleg te treden met de betrokken partijen opdat spoedig maatregelen worden genomen die definitief een einde maken aan deze problematiek?
Rijkswaterstaat heeft met North Sea Port en gemeente Terneuzen afgesproken dat de gemeente contact onderhoudt met betrokkenen. Binnen die afspraak zal Rijkswaterstaat niet rechtstreeks in overleg treden met betrokken partijen. Dit weerhoudt Rijkswaterstaat er niet van om, indien in de toekomst weer onderhoudsmaatregelen moeten worden uitgevoerd, mee te zoeken naar een ontwerp wat helpt bij vermindering van de grondwaterproblematiek.
Het bericht dat veel amateurtrainers niet weten hoe ze met een groep moeten omgaan en het tekort aan vrijwilligers bij sportverenigingen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Veel amateurtrainers hebben geen idee wat ze met een groep moeten»1 en «Sportcoach wil hulp bij overlast ouders en sporters»?2
Ja
Deelt u de mening dat het van belang is dat trainers goed worden voorbereid en begeleid zowel voor als tijdens de periode dat ze trainer zijn?
Ja, zie ook antwoord 3
Hoe komt het dat bijna de helft van de coaches aangeeft dat meer begeleiding nodig is? Vindt u dat sportverenigingen voldoende begeleiding aanbieden?
Uit de verenigingsmonitor 2016 van het Mulier Instituut blijkt dat 40% van de sportverenigingen een tekort aan trainers heeft en dat een derde van alle verenigingen (38%) beschikt over trainers/coaches/instructeurs die voldoende gekwalificeerd of opgeleid zijn. Een trainer is een belangrijke factor bij de afweging om te stoppen of door te gaan met sport en kan een rolmodel zijn voor de jeugd. Dit zijn veelal ouders of andere enthousiaste vrijwilligers die weinig ervaring hebben op pedagogisch of sporttechnisch gebied. Ik vind het versterken van trainers en coaches belangrijk en zet daar in het Sportakkoord (deelakkoord vitale sportaanbieders) actief op in.
Bent u bereid om met sportverenigingen en gemeenten om tafel te gaan zitten om te bespreken wat er nodig is om amateurtrainers meer begeleiding te bieden? Wilt u sportverenigingen en gemeenten hierin ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
In het deelakkoord Vitale sportaanbieders wordt ingezet op het succesvol opleiden en begeleiden van deze grote groep trainers, door trainers laagdrempelig toegang te bieden tot trainerscursussen en online opleidingsaanbod. Zo krijgen trainers op een laagdrempelige wijze de basisprincipes (sporttechnisch en pedagogisch) van trainen en coachen aangeleerd. Daarnaast wordt ingezet op de individuele begeleiding van trainers in de praktijk door het aanbieden van bijvoorbeeld een clubkadercoach. De samenwerkende partners van het sportakkoord werken op dit moment een gezamenlijk plan uit om de ambities op dit thema verder te concretiseren.
Wat kunt u doen om te zorgen dat elke trainer een opleiding of cursus kan volgen, aangezien een op de drie amateurtrainers geeft aan geen enkele opleiding voor trainer te hebben gevolgd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te kijken hoe de buurtsportcoaches (waarover in het sportakkoord is afgesproken dat er meer van komen), tijdelijk kunnen worden ingezet om trainers te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De uitbreiding van de buurtsportcoachregeling in het Sportakkoord moet leiden tot meer buurtsportcoaches die specifiek ingezet kunnen worden bij de ondersteuning van sportaanbieders. Bijvoorbeeld door het begeleiden van trainers en coaches zonder formele opleiding op het gebied van pedagogische vaardigheden.
Kent u het bericht «Sportclubs schreeuwen om meer vrijwilligers»?3 Is bekend of de problemen bij de Gelderse sportclubs in dezelfde mate spelen in de rest van het land? Zo nee, wilt u dit onderzoeken? Zo ja, is het aanleiding om meer maatregelen te nemen – buiten de plannen die in het regeerakkoord staan – om vrijwilligers te werven?
Ik heb kennis genomen van het bericht. Er bestaan terecht enige zorgen, maar een nuancering van de geschetste situatie is wel op zijn plaats. Onderzoek van het SCP toont aan dat het aantal vrijwilligers de laatste jaren redelijk stabiel is. Niet zozeer het aantal vrijwilligers bij een sportvereniging loopt terug. Wel zijn steeds minder mensen bereid om zich langdurig aan een vrijwilligersfunctie te verbinden.
De Sportaanbiedersmonitor van NOC*NSF 2016 laat duidelijk een tweedeling zien bij sportclubs en sportverenigingen. De helft van het aantal clubs in Nederland krimpt en de andere helft groeit juist. Ook de vaak genoemde problemen lijnen hiermee uit. Of clubs hebben te kampen met een opeenstapeling van problemen (ledendaling, vrijwilligerstekort, weglopende sponsoren en tekort aan bestuurders) of clubs doen het juist goed (toename van leden, voldoende vrijwilligers, groeiende sponsor portefeuille en voldoende bestuurders). Deze laatste categorie is ook significanter meer «open en vitaal» dan de eerste categorie.
Het is zaak om te leren van de reden waarom de ene helft van de sportclubs het relatief goed doet en de andere helft niet. De sleutel blijkt te liggen in een capabel en divers bestuur. Daar waar bestuurders gezamenlijk een duidelijke visie hebben, vrijwillig kader begeleiden en waarderen, openstaan voor de behoefte van de gehele achterban inclusief de silent majority en willen verbinden aan de buurt, daar is de lokale sportsituatie eerder florerend dan zorgwekkend.
In het deelakkoord Vitale aanbieders van het Sportakkoord wordt ingezet op maatregelen om het (vrijwillig) kader (trainers, coaches, bestuurders) in de sport te versterken, de verenigingsondersteuning te professionaliseren en op impulsen om sportaanbieders te helpen zich te ontwikkelen richting vitale/open aanbieders.
Vitale/open sportaanbieders zijn aanbieders, die hun organisatorische- en financiële basis op orde hebben en daarnaast de ambitie en mogelijkheden hebben om hun maatschappelijke rol te verbreden met meer sport -en beweegactiviteiten.
De samenwerkende partners van het sportakkoord werken op dit moment een gezamenlijk plan uit om de ambities op dit thema verder te concretiseren. Ik zal de Kamer voor het kerstreces hier nader over informeren.
Denkt u dat het aanbieden van opleidingen en cursussen verenigingen kan helpen om meer vrijwilligers aan te trekken?
Ja, het opleiden en begeleiden van vrijwilligers kan helpen. Maar om meer vrijwilligers aan te trekken zijn ook andere randvoorwaarden belangrijk, zoals een goed opgezet vrijwilligersbeleid en een positief vrijwilligersklimaat waarin vrijwilligers zich gewaardeerd voelen.
Het bericht dat er een schaderegeling komt voor ondernemers die te maken hebben met diefstal door asielzoekers uit veilige landen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat er een fonds komt voor schade na diefstal door asielzoekers uit veilige landen?1
Zoals ik tijdens de recente JenV begrotingsbehandeling en in verschillende brieven aan uw Kamer3 heb aangegeven vind ik het onacceptabel dat een beperkte groep asielzoekers zorgt voor overlast op COA-locaties, maar ook daarbuiten. Signalen over winkeliers die (veelvuldig) te maken hebben met diefstal door bewoners van een azc zijn daarbij een punt van zorg. Naast dat dit onwenselijke gevolgen meebrengt voor de betreffende winkeliers, heeft dit ook een negatief effect op het draagvlak voor de opvang van asielzoekers.
In geval van winkeldiefstal moet het uitgangspunt zijn dat de mogelijkheden die winkeliers hebben om schade te verhalen op ingezetenen van Nederland ook toepasbaar zijn bij asielzoekers. Het is niet wenselijk dat die mogelijkheden beperkter zijn, maar het ligt ook niet voor de hand dat er meer mogelijkheden bestaan in die gevallen. Voor een specifiek hiervoor in het leven geroepen schadefonds bestaat dan ook niet meteen aanleiding.
In geval van criminele gedragingen, zoals bij winkeldiefstal, dient de aanpak primair via het strafrecht te verlopen. Hiertoe is het van belang dat er aangifte wordt gedaan bij de politie en er opvolging wordt gegeven door de politie en het OM.
Daarnaast is het ook belangrijk dat de getroffen winkeliers zo optimaal mogelijk gebruik kunnen maken van bestaande compensatieregelingen, zoals via de Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA). Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 15 november jl. zijn SODA en het COA momenteel in gesprek over op welke manier het COA hier ondersteuning bij kan bieden.4
Deelt u de mening dat de daders moeten opdraaien voor de schade in plaats van anderen die een fonds oprichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kunnen gedupeerde ondernemers de kosten van diefstal alsnog verhalen op mensen zonder vaste woon- en verblijfplaats? Waarom is het niet mogelijk de boete te versturen aan het asielzoekerscentrum waar zij verblijven?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het om circa 65.000 euro per jaar gaat? Zo nee, hoe groot is de omvang van de schade dan wel? Hoe heeft dit bedrag zich in de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 1.
Spelen dergelijke problemen ook op andere plekken in Nederland? Zo ja, hoe gaan anderen om met dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het fonds wordt gefinancierd door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)? Zo nee, hoe dan wel?
Zie antwoord vraag 1.
Worden de onkosten uiteindelijk wel betaald door de daders? Zo nee, deelt u de mening dat dit nogal onrechtvaardig is alsmede slecht voor het draagvlak voor opvang van vluchtelingen?2
Zie antwoord vraag 1.
Het gebruik van SyRI in Capelle aan den IJssel |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «High risk citizens»?1 Zo ja, klopt het dat van de 113 onderzochte risicomeldingen in het Systeem Risico Indicatie (SyRI)-onderzoek in Capelle aan den IJssel er in 62 gevallen geen enkele overtreding is vastgesteld? Kunt u aangeven hoeveel risicomeldingen in totaal door het SyRI-systeem zijn gegenereerd, in hoeveel gevallen onderzoek is ingesteld, welke onderzoeksbevoegdheden en -instrumenten daarbij zijn gehanteerd en in hoeveel gevallen daadwerkelijk moedwillige overtredingen zijn vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er lopen hier twee zaken door elkaar. Het klopt dat er in het project dat in Capelle aan den IJssel is uitgevoerd, 113 dossiers betreffende risicoadressen, zijn onderzocht en dat er in 62 van de onderzochte dossiers geen overtredingen zijn geconstateerd. Echter, deze dossiers zijn niet via SyRI geselecteerd, maar in een samenwerkingsverband tussen UWV, SVB, gemeenten, Belastingdienst en Inspectie SZW op basis van artikel 64 SUWI.
Daarnaast heeft er in Capelle aan den IJssel een SyRI-project plaatsgevonden waarbij 137 risicomeldingen op natuurlijke personen zijn gegenereerd. Dit heeft geleid tot de aanlevering van 41 risicoadressen aan het projectteam. De gegevens van het SyRI-project Capelle aan den IJssel zijn inmiddels vernietigd conform artikel 5a.3, 5e lid, van het Besluit SUWI. Hierdoor is het niet meer mogelijk de gehele procedure te reconstrueren.
De onderzoeksbevoegdheden en – instrumenten die in dit project zijn gehanteerd, zijn de bevoegdheden die met betrekking tot het toezicht in de Algemene wet bestuursrecht en de voor de betreffende bestuursorganen geldende specifieke regelgeving zijn opgenomen.
Kunt u uitsluiten dat onderzoeksbevoegdheden zijn aangewend ten aanzien van burgers tegen wie geen vermoedens van betrokkenheid bij een overtreding bestonden? Zo nee, welke maatregelen denkt u te nemen om te voorkomen dat op basis van SyRI-onderzoeken onderzoeksbevoegdheden worden ingezet tegen burgers voor wie geen verdenking voorligt van enig strafbaar feit?
Ja, in die zin dat SyRI een systeem is dat risicomeldingen kan doen op basis van datavergelijking met een risicomodel ter bestrijding van onder meer het onrechtmatig gebruik van overheidsvoorzieningen. Het systeem is zo opgezet dat alleen onderzoeksbevoegdheden worden ingezet ten aanzien van personen waarover een risicomelding is gedaan. Dat zal ik toelichten.
Voordat datavergelijking plaatsvindt, worden de persoonsgegevens gepseudonimiseerd. Dit betekent dat aan elk persoonsgegeven een code wordt toegekend, zodat tijdens de vergelijking niet bekend is aan wie de gegevens toebehoren.
De gepseudonimiseerde data wordt vergeleken met het risicomodel dat potentiele hits genereert als uit de datavergelijking veel verschillen naar boven komen die op basis van bekende feiten en de geldende wet- en regelgeving opvallend te noemen zijn. Door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt vervolgens gecontroleerd of deze opvallende verschillen niet te verklaren zijn. Alleen indien dit niet het geval is, wordt over de persoon met veel opvallende verschillen een risicomelding gedaan. Daarbij worden de codes weer omgezet in herleidbare persoonsgegevens.
Alleen die gegevens waarbij opvallende risico-signalen zijn geconstateerd worden tot persoonsgegevens herleid en beschikbaar gesteld aan de Inspectie SZW voor analyse t.b.v. het opstellen van risicomeldingen. Deze risicomeldingen worden doorgegeven aan de bestuursorganen die aan het project deelnemen.
Ik hecht eraan te benadrukken dat een risicomelding geen concreet bewijs van een overtreding is en geen zelfstandige grond voor handhaving kan vormen; een risicomelding kan alleen dienen als aanleiding om in het concrete geval verder onderzoek te doen. Op basis van het resultaat van dat nader onderzoek beoordeelt het betrokken bestuursorgaan of er aanleiding is om een maatregel te nemen. Met SyRI worden bestanden met bestaande feitelijke gegevens met elkaar vergeleken met behulp van een eenvoudige beslisboom. Er wordt beoordeeld of er opvallende verschillen tussen de verschillende gegevens zijn. Indien dit tot een risicomelding leidt, wordt door het bestuursorgaan dat het betreft, de bevoegdheden ingezet waarover zij op grond van de wet beschikken. Alleen op basis van de bevindingen uit het onderzoek kunnen zo nodig sancties opgelegd worden, waartegen een burger bezwaar en beroep kan aantekenen.
De gecodeerde data van personen die geen opvallende verschillen opgeleverd hebben, worden vernietigd. Deze personen blijven dus onbekend. Op deze manier wordt voorkomen dat onderzoeksbevoegdheden ten aanzien van burgers worden ingezet zonder dat er signalen zijn voor onrechtmatig gebruik van een uitkering of toeslag. Bij navraag is mij helaas gebleken dat het Inlichtingenbureau de bij de koppeling van de projecten «GALOP II Eindhoven» en «Kwetsbare buurten Capelle aan den IJssel» gebruikte bron- en versleutelde bestanden niet tijdig heeft vernietigd. Deze gegevens moeten worden vernietigd binnen vier weken nadat het Inlichtingenbureau het bestand van potentiële signalen aan de Inspectie SZW heeft geleverd. De bestanden zijn echter bijna anderhalf jaar te laat vernietigd. De gegevens zijn in de periode tot aan de vernietiging in een beveiligde omgeving bewaard waartoe alléén medewerkers van het Inlichtingenbureau die waren geautoriseerd om met SyRI te werken, toegang hadden. Om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals gebeurt, heb ik het Inlichtingenbureau hierop aangesproken en de bestaande afspraken hierover opnieuw bevestigd.
De gegevens die hebben geleid tot risicomeldingen, worden conform de wet- en regelgeving na uiterlijk 2 jaar vernietigd.
Bent u naar aanleiding van deze resultaten bereid het door u gecommuniceerde standpunt2 omtrent de in juni 2018 aangehouden motie-Verhoeven en Buitenweg over de werkwijze van SyRI te herzien?3 Zo nee, waarom niet?
Ik blijf van mening dat gebruikte databestanden en analysemethoden van SyRI niet openbaar moeten worden gemaakt. Met de openbaarmaking van de gevraagde informatie zou de «modus operandi» worden vrijgegeven, zodat (potentiële) overtreders hun gedrag hierop kunnen afstemmen. Het belang van het ongehinderd kunnen opsporen en vervolgen van strafbare feiten en het belang van toezicht en handhaving, weegt zwaarder dan het (algemene) belang van openbaarheid. Fraude met uitkeringen is onacceptabel. Het ondermijnt het draagvlak van ons sociale zekerheidsstelsel. Een stelsel dat erop gericht is om mensen te onderstgeunen die in een kwetsbare positie verkeren.
Bent u bereid om technische en organisatorische maatregelen te nemen om informatie met betrekking tot aanleiding, vraagstelling, doel en uitvoering van SyRI-onderzoeken, samen met de logging van data-invoer en uitkomst-data, op zodanige wijze vast te leggen dat verifieerbaar kan worden onderzocht op welke wijze SyRI-onderzoek is gestart en uitgevoerd alsook of de inzet van onderzoeksbevoegdheden gerechtvaardigd en legitiem heeft plaatsgevonden?
Het gebruik van SyRI wordt reeds gedocumenteerd. De aanleiding en de doelstellingen van een onderzoek waarin SyRI wordt gebruikt, zijn beschreven in het projectvoorstel en het verzoek om toepassing van SyRI dat bij de Minister van SZW wordt ingediend. De startdatum van een onderzoek waarin SyRI wordt gebruikt, wordt, met toelichting, in de Staatscourant gepubliceerd.
De in SyRI-onderzoeken gebruikte gegevens worden binnen de daarvoor in de wet gestelde termijnen vernietigd.
Bent u bereid om te voorzien in een jaarlijkse SyRI-rapportage? Zo nee, waarom niet?
Het aantal projecten waarin SyRI is toegepast, is klein en deze projecten worden in de regel niet binnen een kalenderjaar gestart en afgerond. De toepassing van SyRI wordt aan de Minister van SZW verantwoord. Ik zal in de volgende halfjaarlijkse brief aan de Kamer over de stand van de uitvoering opnemen of, en zo ja welke, SyRI-projecten er in het voorafgaande half jaar zijn gestart en rondom welk onderwerp.
Het bericht dat kinderen hun lunch soms niet op krijgen omdat er op school maar 15 minuten de tijd voor is |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Hebt u het Jeugdjournaal gezien op 9 oktober 2018 met daarin de reportage over de korte lunchpauze als gevolg van het continurooster op basisscholen?
Ja.
Hebt u ook gezien dat op scholen met een continurooster kinderen vaak maar 15 minuten de tijd krijgen om hun lunch te eten? Wat vindt u daarvan?
Scholen bepalen, in samenspraak met de ouders, hoe zij de onderwijstijd indelen en welke schooltijden daarbij horen. Steeds vaker kiezen scholen voor een continurooster. Bij een dergelijk rooster blijven alle leerlingen tussen de middag op school en is de middagpauze onderdeel van de schooldag. Dit betekent dat de schooldag vroeger eindigt dan op scholen met een langere middagpauze. Dit kan leiden tot een betere aansluiting met de buitenschoolse opvang, of tot meer tijd voor leerkrachten om ’s middags andere taken te verrichten.
Bij een continurooster zijn de leerkrachten in de regel verantwoordelijk voor het begeleiden van de leerlingen tijdens de middagpauze. Meestal worden geen overblijfkrachten ingezet. Er wordt dan een relatief korte middagpauze ingepland, waarin de leerlingen hun boterhammen eten en ook nog even kunnen spelen.
Een middagpauze is bedoeld om rustig je boterhammen te kunnen eten en tevens als onderbreking van de schooldag. Ik vind het daarom belangrijk dat – ook op scholen waar met een continurooster wordt gewerkt − scholen en ouders zich realiseren dat de indeling van de onderwijstijd consequenties heeft voor het leren en het welbevinden van de kinderen, en dat zij dus met elkaar het gesprek voeren over een passende lengte van de middagpauze.
Deelt u de mening dat snel eten niet gezond is?
Ik verwacht van scholen dat zij hun leerlingen tussen de middag voldoende tijd gunnen om te pauzeren en rustig te eten.
Deelt u de mening dat samen een maaltijd gebruiken een belangrijke sociale bezigheid is en dat kinderen met een lunchpauze van 15 minuten niet meer kunnen kletsen tijdens het eten, omdat ze dan krijgen hun brood niet op krijgen?
Kinderen leren op school vooral in groepsverband. Zij werken en spelen samen. En ze leren om met elkaar samen te werken. Samen lunchen kan rust brengen in het dagritme van de leerlingen. Als er voldoende tijd wordt ingeruimd om tussen de middag ook even buiten te spelen, of ter ontspanning iets anders te doen dan leren, dan kan een relatief korte lunchpauze voldoende zijn. Ik heb er alle vertrouwen in dat leraren en schoolleiders hier op een verantwoorde manier mee omgaan en dat zij rekening houden met verschillen tussen leerlingen.
Zijn er regels te bedenken of (liever!) regels te schrappen, waardoor iedereen wat ontspannener hiermee kan omgaan? Is het nodig dat alles zo op de minuut wordt geklokt?
Een van de uitgangspunten van de Wet op het primair onderwijs is een evenwichtige verdeling van de onderwijsactiviteiten over de dag. Het is aan de school om, in overleg met de ouders, te kijken welke pauzetijden het best passen bij de leerlingen en bij de werkwijze van de eigen school. Het is ook aan de school om hier vervolgens invulling aan te geven. De Inspectie van het Onderwijs biedt scholen en ouders informatie die kan helpen bij het maken van afwegingen over een eventueel continurooster en de inzet van lunchtijd als onderwijstijd.1
In de Wet medezeggenschap op scholen is geregeld dat, voorafgaand aan de overgang naar een andere indeling van de onderwijstijd, alle ouders worden geraadpleegd.2 Op basis daarvan maakt de school al of niet een voorstel voor nieuwe schooltijden. De schooltijden kunnen pas worden ingevoerd, nadat de ouders in de medezeggenschapsraad hebben ingestemd en alle ouders hierover zijn geïnformeerd in de schoolgids. Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat scholen hebben veel vrijheid om zelf hun onderwijs in te richten en is het streven om dat zo te houden? Kunt u iets slims bedenken om leraren, ouders en leerlingen te helpen van de lunch een gezonde, gezellige activiteit te maken?
Ja. Ik denk dat schoolteams heel goed in staat zijn om van de lunch op hun school een gezonde en gezellige activiteit te maken, eventueel ook met behulp van ouders of andere ondersteuners.
Het bericht ‘Jihad-opruier Mounim A. komt vrij’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Jihad-opruier Mounim A. komt vrij»?1
Ja.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat naïeve rechters niet langer gevaarlijke jihadisten als «kwetsbaar en onwetend» kunnen wegzetten en met een meldingsplicht bij de Reclassering de samenleving in kunnen sturen? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke rechter beslist over het al dan niet schorsen of opheffen van de voorlopige hechtenis. Hierbij worden alle omstandigheden van het individuele geval betrokken en maakt de rechter een afweging van de betrokken belangen, inclusief die van de samenleving. Als de rechter oordeelt dat er geen grond is om iemands vrijheid te benemen, dient de verdachte – al dan niet voorwaardelijk – in vrijheid te worden gesteld.
Bent u bereid de Hoge Raad aan te sporen de rechters die verantwoordelijk zijn voor deze beslissing per direct te schorsen omdat zij met deze beslissing de veiligheid van de Nederlandse samenleving ernstig in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Hoge Raad is een onafhankelijke rechterlijke instantie en het past mij als Minister niet om invloed uit te oefenen op rechterlijke beslissingen in individuele zaken.
Beseft u dat de enige manier om te bewerkstelligen dat deze jihadist, andere jihadisten en jihadsympathisanten niet opnieuw kunnen toeslaan, dan wel andere gevaarlijke activiteiten kunnen ontplooien, is door ze in administratieve detentie te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u administratieve detentie invoeren?
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, is geen gerechtvaardigde vrijheidsontneming. Dit volgt uit de rechtspraak en verdragsrechtelijke verplichtingen.
Indien een vermoeden bestaat dat er strafbare feiten worden gepleegd, dan kan door politie en het Openbaar Ministerie hiernaar onderzoek worden gedaan. Deze strafrechtelijke aanpak is onlangs versterkt met de inwerking getreden wet Versterking strafrechtelijke aanpak terrorisme. Deze wet ziet onder andere op verlenging van voorlopige hechtenis zonder ernstige bezwaren bij verdenking terroristische misdrijven. Naast het strafrecht bestaan er vreemdelingrechtelijke en andere bestuursrechtelijke maatregelen, zoals de tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die de overheid kan nemen.
Gesjoemel met energie-indexen |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gesjoemel met energie-indexen in Groningen scheelt huurders honderden euro’s per maand»?1
Ja.
Waar kan een huurder terecht als deze denkt dat de energie-index van de gehuurde woning niet klopt?
Als een huurder denkt dat aan zijn woning een verkeerde energie-index is toegekend met een effect op zijn huurprijs, dan zal hij dit eerst moeten melden bij de verhuurder. Als er een verschil van mening blijft, kunnen huurders hun bezwaar voorleggen aan de Huurcommissie in het kader van een huurprijsprocedure. Voor huurders met een geliberaliseerde huurprijs geldt dat zij zich tot de Huurcommissie kunnen wenden gedurende de eerste zes maanden van de huurovereenkomst.
De Huurcommissie toetst de juistheid van de gevraagde huur. De huurder moet dan met argumenten de energie-index aanvechten en daarbij laten zien dat de maximale huurprijs op grond van de aangepaste energie-index lager uitkomt dan de betwiste huurprijs. De Huurcommissie kan vervolgens een «Eigen Oordeel» zetten tegenover het oordeel van de medewerker van het bedrijf dat de energie-index heeft bepaald. De Huurcommissie kan dan een lagere maximale huurprijs vaststellen op grond van een slechtere energie-index. Bij een geliberaliseerde huur zal dit het geval zijn indien de huurprijs lager uitvalt dan de liberalisatiegrens.
Indien de huurder bij de Huurcommissie niet in het gelijk wordt gesteld, kan hij zich vervolgens wenden tot de rechter. Uit het in vraag 1 aangehaalde artikel maak ik op dat de huurder dit inmiddels heeft gedaan. De juistheid van de energie-index kan in die procedure opnieuw aan de orde worden gesteld.
Beide mogelijkheden, een uitspraak van de Huurcommissie of van de rechter, kunnen vervolgens leiden tot het terugvorderen van te veel betaalde huur.
Hoe kan het dat ingetrokken energie-indexen toch nog als rechtsgeldig in het register staan?
De energie-indexen van de certificaathouder uit het bericht van vraag 1 zijn op verzoek van de certificatie-instelling verwijderd uit de databank van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Voor een deel van de betreffende woningen is inmiddels opnieuw een energie-index afgemeld in de databank. Deze energie-indexen zijn afgemeld door een andere certificaathouder, die aangesloten is bij een andere certificatie-instelling.
Hoe vaak en op welke wijze wordt het werk van EPA-adviseurs door certificerende instanties gecontroleerd?
Om EPA-W adviseur te worden moet het CITO examen Energieprestatiecertificaat voor woningen gehaald worden. EPA-W adviseurs voeren opdrachten uit voor een gecertificeerd bedrijf, de certificaathouder. De certificaathouder controleert het werk van zijn EPA-W adviseurs. Voordat een bedrijf gecertificeerd wordt, vindt een toelatingsonderzoek plaats door een certificatie-instelling. Vervolgens vindt er jaarlijks een bedrijfsbezoek plaats bij de certificaathouder, waarbij onder andere wordt gekeken naar de interne kwaliteitsborging. De certificatie-instelling controleert daarnaast steekproefsgewijs minimaal 2% van de energie-indexen die jaarlijks in de databank van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland worden afgemeld. Daarnaast controleren de certificatie-instellingen eens in de drie jaar iedere EPA-W adviseur.
Hoe worden Energie Prestatie Advies (EPA)-adviseurs die de fout in gaan gestraft? En hoe wordt voorkomen dat zij zich onder een andere naam of bij een andere certificerende instantie opnieuw inschrijven en zo weer foute energie-indexen kunnen verstrekken?
Wanneer er bij de in antwoord 4 beschreven controles (al dan niet bewust gemaakte) fouten worden ontdekt, dan wordt de certificaathouder daarop aangesproken. Van de certificaathouder wordt verwacht dat hij hierop de oorzaak en de omvang van de geconstateerde fouten analyseert. De certificaathouder krijgt de mogelijkheid om verbeteringen door te voeren. Wanneer dit naar mening van de certificatie-instelling niet voldoende gebeurt, kan de certificaathouder geschorst worden. Als vervolgens nog geen afdoende maatregelen worden getroffen door de certificaathouder, wordt het certificaat ingetrokken. Klachten of meldingen van fraude zijn redenen voor extra onderzoek.
Als de eigenaar van het bedrijf zich vervolgens onder een andere naam weer meldt op de markt, kan het lastig zijn om erachter te komen dat van zijn vorige bedrijf het certificaat is ingetrokken. Een nieuw bedrijf dat gecertificeerd wil worden, wordt uiteraard aan het toelatingsonderzoek onderworpen.
Wat zijn de instrumenten die de Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland (KVINL), de instantie die de certificerende instanties controleert, heeft om certificerende instanties zoals EPG en SKGIBOP tot de orde te roepen?
Certificatie-instellingen, zoals EPG en SKG-IKOB, staan onder toezicht van de Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie voert audits uit bij de certificatie-instellingen. Als uit hun controles blijkt dat de certificatie-instelling tekortschiet, trekt de Raad voor Accreditatie de accreditatie in en kan Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland (KvINL) de certificatie-overeenkomst ontbinden.
Hoe wordt het werk van certificerende instanties gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel partijen zijn de afgelopen jaren aangeklaagd en veroordeeld voor fraude met energie-indexen, een economisch delict?
Uit de jaarlijkse monitoringsrapportage van KvINL blijkt dat in 2017 bij vier certificaathouders de certificaten zijn ingetrokken conform de reglementen voor certificering. Het is mij niet bekend of partijen zijn aangeklaagd voor het afgeven van of fraude met onjuiste energie-indexen.
Hoe wordt de controle van het systeem van energie-indexen meegenomen in de nieuwe systematiek die wordt opgezet in verband met de (Bijna Energieneutrale Gebouwen) BENG-eisen?
In de nieuwe systematiek wordt niet meer uitgegaan van energie-indexen maar wordt de indicator voor de energieprestatie van woningen uitgedrukt in kWh/m2/jaar. De kwaliteitsborging zal hierop worden aangepast. Aandachtspunten uit een eerdere evaluatie van de huidige kwaliteitsborging worden hierbij meegenomen. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan het weren van malafide certificaathouders uit de markt; het afdichten van de procedures en het verzwaren van de sancties.
Chaotische toestanden bij gevangenissen vanwege de op handen zijnde sluiting van vier inrichtingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Telegraaf «Chaos door sluiting van gevangenissen»? Herkent u het beeld dat wordt geschetst?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Het beeld dat het een chaos is door de sluitingen herken ik niet.
Wat zegt het feit dat er nu zoveel mis lijkt te gaan in het proces van het sluiten van goed draaiende penitentiaire inrichtingen (PI) over de totstandkoming van dit besluit en het proces? Waarom lijkt de door u gekozen snelheid ten koste van de zorgvuldigheid te gaan?
Het verplaatsen van de medewerkers en de gedetineerden uit de vier te sluiten locaties, te weten Almere, Zwaag, Zeist en Zoetermeer gebeurt zeer zorgvuldig. Er is door DJI een transitieplan uitgewerkt voor het gefaseerd verplaatsen van gedetineerden en personeel. Dit plan beslaat een periode van zes maanden. Dit geeft genoeg tijd voor een zorgvuldige transitie, terwijl ook de nodige snelheid in het proces wordt behouden. Ik vind het belangrijk dat medewerkers die hun baan verliezen door de sluitingen zo spoedig mogelijk zekerheid krijgen over hun nieuwe werkplek. Ook wil ik voorkomen dat ervaren collega's in verband met onzekerheid of in verband met langdurige tijdelijke oplossingen kiezen voor een loopbaan buiten DJI. Voor de veiligheid binnen de inrichtingen is het bovendien van belang dat op alle locaties die open blijven zo spoedig mogelijk de teams compleet zijn en in deze nieuwe teams weer vastigheden en routines kunnen worden opgebouwd.
Er zijn geen aanwijzingen dat de invoer en aanwezigheid van contrabande een gevolg is van de transitie. De invoer van contrabande in JC Zaanstad, zoals in genoemd bericht naar buiten wordt gebracht, vind ik onacceptabel. In de afgelopen periode zijn in JC Zaanstad extra spitacties uitgevoerd met behulp van een vliegende brigade en heeft de inrichting de eigen veiligheidsprocessen aangescherpt.
Klopt het dat inrichtingen die moeten sluiten de afgelopen tijd toch weer extra gedetineerden moesten opnemen omdat de operationele capaciteit in andere inrichtingen te laag is?
De transitie is een ingewikkeld proces. Hiervoor is een transitieplan gemaakt voor een periode van zes maanden. Daarbij is ook een plan gemaakt voor de verplaatsing van het Huis van Bewaring (HvB) uit PI Zwaag naar (vooral) het Justitieel Centrum Schiphol. Om de verplaatsing zo eenvoudig mogelijk te laten verlopen is onder andere een opnamestop doorgevoerd op het HvB in PI Zwaag.
In de praktijk bleek het niet mogelijk om de opnamestop op alle momenten te handhaven waardoor er toch gedetineerden moesten instromen in PI Zwaag op de nog openstaande afdelingen. Het transitieplan is tot nu toe in hoofdlijnen uitgevoerd zoals gepland. Ik begrijp dat die extra instroom voor personeel en gedetineerden soms lastig en onvoorspelbaar is. Goed overleg van leidinggevenden met en communicatie naar het personeel is hiervoor van belang.
Klopt het dat de PI Lelystad halsoverkop Huis van Bewaring-plekken heeft moeten creëren omdat de PI Almere anders niet leeg kan stromen? Snapt u dat dit overkomt als een chaotische situatie voor de betrokken werknemers?
In het transitieplan is opgenomen dat in Lelystad een afdeling tijdelijk is omgezet naar Huis van Bewaring om te zorgen dat er tijdens de transitie genoeg van deze capaciteit beschikbaar is. De transitie is een proces waarbij enige verschuiving en aanpassing onvermijdbaar is. De veiligheid in de inrichtingen staat te allen tijde voorop.
Klopt het dat persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals alarmpiepers en sleutels, wel besteld zijn voor nieuwe medewerkers maar niet op tijd geleverd kunnen worden? Klopt het dat medewerkers die vanuit sluitende inrichtingen overgeplaatst worden naar hun nieuwe inrichting dus niet de juiste apparatuur (zullen) hebben om hun veiligheid te waarborgen?
Nee, dit is niet juist. Elke medewerker beschikt over een alarmpieper en sleutels. Tijdens de kennismakingsperiode of inwerktijd was dat incidenteel nog niet beschikbaar. In die gevallen loopt een medewerker samen met een collega. Alle medewerkers op de werkvloer beschikken over de benodigde beschermingsmiddelen. Waarborging van de veiligheid staat altijd voorop.
Kunt u garanderen dat medewerkers in hun nieuwe inrichting de tijd gaan krijgen om rustig ingewerkt te worden? Hoe gaat u dit monitoren?
In het transitieplan wordt ervan uitgegaan dat voordat een afdeling met gedetineerden wordt verplaatst naar een andere inrichting, het personeel zich daarop twee weken van tevoren kan voorbereiden. Voor nieuwe medewerkers is een kennismakingsprogramma voorbereid met de PI. De voortgang van de transitie wordt tweewekelijks besproken in een transitieoverleg van alle betrokken directeuren.
Klopt het dat een gedeelte van de gedetineerden uit de te sluiten inrichtingen overgeplaatst zal worden naar de PI Schiphol? Klopt het dat de PI Schiphol nu al niet aan het recht op arbeid voor Huis van Bewaring-gedetineerden kan voldoen, waardoor gedetineerden dus geld krijgen voor arbeid die zij niet verrichten? Zo ja, hoe denkt u dit probleem op te lossen?
Een deel van de gedetineerden is verplaatst naar het Justitieel Complex Schiphol. In het Justitieel Complex Schiphol zijn geen arbeidszalen aanwezig. Van origine is het complex een detentiecentrum voor vreemdelingenbewaring aan wie geen arbeid wordt aangeboden. Met de uitvoering van het transitieplan komen er in JC Schiphol meer plekken Huis van bewaring. Gedetineerden die aldaar verblijven, krijgen in JC Schiphol geen arbeid aangeboden. Als het aanbieden van arbeid niet mogelijk is, dan is het gangbare alternatief dat de gedetineerde in plaats van uren arbeid, uren buiten cel op de leefafdeling verblijft (recreatie). Voor deze uren ontvangt men compensatie van gederfde inkomsten (het basisuurloon bedraagt € 0,76). Verkend wordt of er in JC Schiphol gebouwelijke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden om arbeid mogelijk te maken.
Wat is uw reactie op de huidige problemen in de PI Zaanstad?2
De filmbeelden uit JC Zaanstad tonen een situatie die onacceptabel is. De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft een aantal aanvullende maatregelen genomen. Hiervoor worden in de komende tijd in JC Zaanstad extra spitacties en celinspecties uitgevoerd met behulp van een vliegende brigade en scherpt de inrichting de eigen veiligheidsprocessen aan.
Is de PI Zaanstad er wel klaar voor nog meer afdelingen te openen later dit jaar en begrijpt u dat het personeel uit de te sluiten inrichtingen bezorgd is overgeplaatst te worden om te gaan werken in deze inrichting?
Het Justitieel Complex Zaanstad is in staat om de gedetineerden te huisvesten. Daarvoor is extra personeel nodig, bijvoorbeeld uit de te sluiten inrichtingen. In JC Zaanstad is direct gestart met de voorbereidingen van de transitie. In augustus 2018 zijn «open dagen» georganiseerd specifiek voor de medewerkers uit de te sluiten inrichtingen. De opkomst tijdens deze dagen was hoog (twee keer ongeveer 80 medewerkers) en de bijeenkomsten werden zeer gewaardeerd. De medewerkers die nu al in JC Zaanstad aan het werk zijn gegaan, beleven de introductie en het werken in JC Zaanstad als positief. Er is een uitgebreid introductieprogramma opgesteld. Na de introductieweken worden deze nieuwe collega’s aan mentoren gekoppeld die de opdracht hebben gekregen om de nieuwe collega’s in te werken. Dit inwerken gaat volgens een speciaal ontwikkeld inwerkprogramma. De medewerkers in Zaanstad zijn hiervoor geïnstrueerd op een daarvoor georganiseerde trainingsavond. DJI doet er alles aan om te zorgen dat nieuwe medewerkers goed worden opgevangen.
Hoe gaat u nu op de voet volgen wat er niet goed gaat in het door u ingezette proces van sluiten van gevangenissen en welke maatregelen gaat u nemen om problemen op te lossen en te voorkomen?
Binnen DJI vinden diverse overleggen plaats waarin de transitie wordt besproken en waar nodig bijgesteld. Naast de lokale overleggen in de inrichting, is er een tweewekelijks overleg met alle betrokken inrichtingen over de transitie als geheel. Daarnaast is er een overleg over de bedrijfsmatige kant van de sluiting (huisvesting, financiën, inventaris e.d.). Over de plaatsing van het personeel brengt de plaatsingsadviescommissie advies uit.
Naast de hierboven genoemde overleggen is een «regietafel transitie en sluitingen» ingesteld waarin DJI samen met het bestuursdepartement tweewekelijks de transitie monitort en waar nodig knelpunten oplost.