Slechte nazorg bij letselschade |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het verhaal van de patiënt die het ziekenhuis Isala aansprakelijk heeft gesteld voor medische letselschade?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het ziekenhuis Isala verhindert dat de patiënt waarbij medisch letselschade is geconstateerd de mogelijkheid krijgt om in gesprek te gaan met de behandelende arts destijds en ook niet te horen krijgt wie de behandelende arts destijds was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het essentieel voor het bieden van goede zorg dat de patiënt gewoon te horen krijgt wie hem behandelt en dat hij de mogelijkheid krijgt om met de arts over zijn behandeling te spreken. Ook moet een patiënt daarbij vragen kunnen stellen over een incident dat hem is overkomen, zeker als het zo’n heftig incident betreft als in dit geval. Als zorg anders verloopt of anders wordt ervaren dan bedoeld, zijn openheid en een goed gesprek over de feiten en de impact van het incident voor patiënt én arts heel belangrijk. Het gesprek helpt om het vertrouwen tussen patiënt en de behandelend arts te behouden of te herstellen. Een van de kenmerken van goede zorg is dat de rechten van de patiënt zorgvuldig in acht worden genomen en dat de patiënt met respect wordt behandeld. Patiënten waarderen in het algemeen een open houding. Veelal voorkomt het misverstanden en een escalatie van de situatie in bijvoorbeeld een klacht, tuchtprocedure of schadeclaim. Het biedt bovendien, naar mijn stellige overtuiging, de beste kans om te leren van het incident en om de kwaliteit van zorg te verbeteren.
De Raad van Bestuur van Isala heeft mij als reactie laten weten het recht van de patiënt op informatie te onderschrijven, grote waarde te hechten aan openheid en transparantie omtrent calamiteiten en het beleid te hebben om patiënten te betrekken bij het onderzoek naar een calamiteit. Zo nodigt Isala patiënten uit om het calamiteitenrapport ook met de behandelend arts te bespreken. Ook deze patiënt zou volgens het bestuur meerdere keren zijn uitgenodigd voor een gesprek met Isala en de behandelend arts, maar zou elk persoonlijk contact af hebben gehouden. Ook zou het volledig medisch dossier aan deze patiënt zijn overhandigd waarin ook de namen van de artsen en verpleegkundigen staan.
De Raad van Bestuur heeft aangegeven haar aansprakelijkheid te erkennen voor de geleden schade door deze patiënt. Bovendien blijft de betrokken patiënt welkom voor het door hem gewenste gesprek met de behandelend arts en zal Isala hem daarom nogmaals een uitnodiging sturen.
Vindt u het niet vreemd dat patiënten recht hebben op informatie, maar niet de gelegenheid krijgen om na medische letselschade de behandelaar vragen te stellen hoe de ontstane situatie is ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat voor de verwerking van medische letselschade het van belang kan zijn dat een patiënt medische vragen kan stellen over de ontstane situatie bij de behandelaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat – ook bij situaties waarbij sprake is van medische schade – patiënten het recht moeten hebben om hun behandelende arts te spreken indien zij nog vragen hebben over de ontstane situatie? Zo ja, gaat u kijken of aanvullende regelgeving nodig is? Zo neen, waarom niet?
Ja, ook bij situaties waarbij sprake is van medische schade hebben patiënten het recht om hun behandelende arts te spreken indien zij nog vragen hebben over de ontstane situatie.
In de Wet Kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg (Wkkgz) is vastgelegd dat artsen zo snel mogelijk na ontdekking van een incident de patiënt hierover moeten informeren. Daarnaast moeten zij in het dossier een aantekening maken van een incident met mogelijk schadelijke gevolgen voor de patiënt, met daarbij de namen van de bij het incident betrokken zorgverleners.
Ook in de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA)3 is vastgelegd dat artsen zo snel mogelijk na een incident in gesprek moeten gaan met een patiënt. Zij mogen daarbij ook openlijk spreken over eventuele fouten. Het is de KNMG zelf die zich voor deze bepaling sterk heeft gemaakt4. Ingevolge de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) is de arts gehouden deze standaard die in de GOMA is neergelegd, na te leven.
Aldus is, naar mijn oordeel, het recht van de patiënt om zijn behandelende arts te mogen spreken indien hij nog vragen heeft over de ontstane situatie voldoende gewaarborgd. Gelet hierop acht ik aanvullende regelgeving niet nodig.
Het Europees aanbesteden van medische diensten in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat per 1 januari 2020 medische diensten Europees worden aanbesteed door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Is dit voor het eerst? Om welke diensten gaat dit?
In zijn algemeenheid klopt het dat medische diensten Europees worden aanbesteed. De gezondheidszorg aan justitiabelen in de justitiële inrichtingen is georganiseerd in afdelingen Zorg («medische diensten») en deze maken deel uit van de organisatie van elke justitiële inrichting. Onderdelen van de gezondheidszorg aan justitiabelen worden niet door medewerkers van DJI, maar vanuit de reguliere gezondheidszorg geleverd. Deze diensten worden al langer Europees aanbesteed, conform de Aanbestedingswet. Het gaat om alle vormen van dienstverlening door zorgverleners en om het leveren van zorgproducten en zorgartikelen (bijvoorbeeld huisartsenzorg, medicijnen en farmaceutische zorg, laboratoriumdiensten en medische artikelen).
Was men tot nu toe tevreden over de aanbieders van deze medische diensten? Zo nee, waarom is dan niet eerder gezocht naar een of meerdere andere aanbieders?
Het besluit tot aanbesteden van diensten vindt plaats op grond van de Aanbestedingswet en de aanbestedingsrichtlijn 2014/24/EU. DJI is als overheidsorganisatie gehouden om meerdere aanbieders in de gelegenheid te stellen een inschrijving te doen als een overeenkomst met een contractpartij expireert. Op basis van voornoemde wet is DJI verplicht medische diensten aan te besteden. Dit is niet afhankelijk van en komt niet voort uit de waardering van de geleverde diensten.
Is er iets veranderd in de wet- of regelgeving dat dit nu nodig is? Of is ervoor gekozen om diensten te clusteren en opdrachten samen te voegen, waardoor dit nu nodig is? Waarom werd eerst niet aanbesteed en nu wel?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 worden deze diensten door DJI al langer aanbesteed. De Aanbestedingswet is in 2016 met name op het gebied van te volgen procedures gewijzigd ten opzichte van de Aanbestedingswet uit 2012. Echter, de verplichting tot het (Europees) aanbesteden van diensten in de gezondheidszorg aan justitiabelen is ongewijzigd gebleven. De diensten werden en worden separaat, per zorgsoort aanbesteed.
Hoe is hierbij rekening gehouden met de belangen van kleinere aanbieders?
Aanbestedingen worden conform de uitgangspunten van de Aanbestedingswet en de Gids proportionaliteit, waaronder het samenvoegen en in percelen verdelen van opdrachten, zodanig uitgewerkt dat toegang voor het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) optimaal is en waarbij tevens de kwaliteit van medische diensten wordt gewaarborgd.
Bent u van mening dat een juridische verplichting op DJI rust om deze diensten Europees aan te besteden? Zo ja, op grond waarvan? Is dit niet voor meerdere uitleg vatbaar?
Ja. Zoals ik hierboven in het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 heb toegelicht, heeft DJI inderdaad een juridische verplichting om medische diensten Europees aan te besteden op grond van de Aanbestedingswet en de aanbestedingsrichtlijn 2014/24/EU. De betreffende wetgeving is niet voor meerdere uitleg vatbaar.
Gaan alle andere landen in Europa hier ook op deze wijze mee om? Zo nee, welke landen wel en welke niet?
In beginsel geldt op basis van de Europese Richtlijn 2014/24 die van toepassing is op overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, dat boven een bepaald drempelbedrag (voor «reguliere» diensten: 144.000 euro en voor sociale en specifieke diensten 750.000 euro) er Europees aanbesteed moet worden. Het is mij niet bekend hoe andere landen hiermee omgaan. DJI beschikt niet over informatie over de (zakelijke dan wel publieke) organisatie van de gezondheidszorg aan justitiabelen in andere landen van Europa.
Wat kost deze aanbestedingsprocedure in totaal?
De in deze algemene termen omschreven vraag is niet concreet te beantwoorden. Het gaat om een veelheid aan aanbestedingsprocedures, met uiteenlopende aanbestedingssommen en de betrokkenheid van meerdere inkoopmedewerkers.
Is met deze concurrentiestrijd ook een bezuinigingsdoel beoogd, namelijk door aanbieders tegen elkaar op te laten bieden op een lagere prijs uit te komen?
Bezuinigingen zijn geen oogmerk van aanbestedingen op dit gebied. Het doel van aanbesteding is dat zo veel mogelijk aanbieders van de betreffende diensten of producten kunnen meedingen, waarmee een gelijk speelveld voor deze aanbieders wordt gerealiseerd en een goede prijs/kwaliteitverhouding uiteindelijk wordt bereikt.
Welke garanties zijn er voor de kwaliteit?
In de aanbestedingsdocumenten zijn de basisvereisten voor de kwaliteit van de geleverde diensten vastgelegd. Daarbij gelden de kwaliteitskaders van de reguliere gezondheidszorg, zoals opleidingsvereisten voor zorgverleners. Een inschrijvende partij dient aan deze – in Nederland geldende – vereisten te voldoen.
Deelt u de mening dat het zonde en niet wenselijk is deze hele Europese aanbestedingsprocedure op te zetten als er geen klachten of zorgen zijn over de kwaliteit van de huidige aanbieders? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in vraag 2 staat de verplichting tot aanbesteden los van de waardering van de (huidige) aanbieders. Elke dienstverlener dient aan de kwaliteitsvereisten die in de reguliere gezondheidszorg gelden, te voldoen.
Wat is de stand van zaken met de (aanbesteding van de) beveiligingsdiensten? Klopt het dat Trigion de vervanger is van G4S? Zo ja, waarom? Hoe is dit gegaan?
In 2018 is een Europese – openbare – aanbesteding gestart conform de geldende wet- en regelgeving om de continuïteit ten aanzien van externe beveiligingsdiensten te waarborgen. De reden hiervoor is dat de huidige raamovereenkomst met G4S per 30 september 2019 afloopt. Uitgangspunt hierbij was om een nieuwe raamovereenkomst te sluiten met één opdrachtnemer. Er is bij de gunning gekeken naar de beste prijs-/kwaliteitsverhouding waarna de opdracht voor beveiligingsdiensten door DJI is gegund aan Trigion.
Hoeveel extern ingehuurde beveiligers zijn op dit moment werkzaam in het gevangeniswezen? Wordt bekeken of het mogelijk is de externe inhuur terug te dringen en een deel van de beveiligers in dienst te nemen bij DJI? Zo nee, waarom niet?
Op peildatum 13 september 2019 werkten er 230 ingehuurde beveiligers binnen het Gevangeniswezen. Het streven blijft de inhuur van extern ingehuurde medewerkers zo veel mogelijk te vervangen door eigen personeel. Een minimale flexibele schil met externe medewerkers blijft overigens te allen tijde nodig voor taken als bouwtoezicht (begeleiding van aannemers bij verbouwingen binnen een Penitentiaire Inrichting), vervanging als gevolg van ziekteverzuim en vervanging tijdens opleidingen.
Begin 2019 bleek het, door de toegenomen vraag naar celcapaciteit, nodig om extra celcapaciteit in te zetten. Deze vraag wordt opgevangen door het inzetten van een deel van de flexibele schil. Hiervoor is extra personeel benodigd. Het kost tijd voordat nieuwe medewerkers geworven en opgeleid zijn en volledig inzetbaar zijn op de werkvloer. Daarom blijft de inhuur van externe medewerkers ook om deze reden voorlopig nodig.
Wat zijn de taken en bevoegdheden van deze extern ingehuurde beveiligers? Klopt het dat hun taken zijn of worden uitgebreid als gevolg van het personeelstekort bij DJI? Vindt u dat wenselijk? Hoe zit dit precies?
De extern ingehuurde beveiligers worden op dit moment ingezet voor beveiligingstaken en het houden van toezicht bij bouwwerkzaamheden. Bij deze beveiligingstaken is in beginsel geen direct contact met gedetineerden. Met de overgang naar een nieuwe marktpartij voor de beveiligingsdiensten zal een deel van de extern ingehuurde beveiligers binnen het Gevangeniswezen extra worden opgeleid zodat zij ook toegerust zijn om in te grijpen bij calamiteiten binnen de inrichting. Uitgangspunt blijft dat zij toezicht en beveiligingstaken verrichten en geen direct contact onderhouden met gedetineerden. De extern ingehuurde beveiligers binnen de Vreemdelingenbewaring zullen, met de overgang naar de nieuwe marktpartij, extra worden opgeleid en ingezet als Detentietoezichthouder. De taken van een Detentietoezichthouder zijn, net als in de huidige situatie, zowel gericht op de begeleiding van vreemdelingen als op beveiligingstaken.
Ik hecht aan een zo groot mogelijk aandeel eigen personeel, vanwege het belang van ervaringsopbouw en teamwork bij DJI. Tegelijk levert externe inhuur een bijdrage aan de benodigde flexibiliteit, waardoor werkzaamheden kunnen worden verricht die anders in de knel zouden kunnen komen, zoals het uitvoeren van bouwtoezicht, het volgen van trainingen en opleidingen in het kader van vakmanschap, het opvangen van ziekteverzuim of de overbrugging van vacatures. Het streven is het huidige aandeel inhuur terug te dringen. Dit gebeurt pas als er eigen personeel is geworven en opgeleid.
Het bericht dat door het anti-abortusbeleid van president Trump het aantal abortussen in ontwikkelingslanden toeneemt |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer abortussen in ontwikkelingslanden door anti-abortusbeleid in de VS»?1
Ja.
In hoeverre is onder de regering-Trump Amerikaanse steun aan organisaties in ontwikkelingslanden die vrouwen ondersteunen bij abortus, voorzien in zaken als vaccinaties, hiv-behandeling en kankeronderzoek, afgenomen? Kunt u de effecten hiervan schetsen?
President Trump heeft de Mexico City Policy (MCP, inmiddels Protecting Life in Global Health Assistance; ook wel bekend als Global Gag Rule) kort na zijn aantreden opnieuw ingesteld. De MCP bepaalt dat activiteiten op het gebied van abortus niet met Amerikaanse fondsen mogen worden ondersteund.
Uit de beschikbare informatie blijkt dat de Mexico City Policy onder de regering-Trump breder wordt uitgelegd en ook effect heeft op andere terreinen dan abortus. Zo meldt International Planned Parenthood Federation (IPPF) negatieve gevolgen voor vijftig gezondheidsprojecten in eenendertig landen. Deze projecten beslaan onder meer voorbehoedsmiddelen, HIV-preventie en -behandeling, moeder- en kindzorg, tuberculose, Zika en malaria, maar ook gender-gerelateerd geweld en programma’s voor wezen en kwetsbare kinderen. Onderzoek van de International Women’s Health Coalition (IWHC) maakt daarnaast melding van verminderde toegang tot onder meer screening op borst- en baarmoederhalskanker en prostaatkanker. Met de uitbreiding van de MCP door de regering-Trump is ook het President’s Emergency Plan for AIDS Relief (PEPFAR), een omvangrijk HIV/Aids programma van de Amerikaanse overheid, niet langer uitgezonderd van de MCP. De VS is wereldwijd de grootste donor op dit gebied. In brede zin heeft de MCP een negatief effect op efficiëntie en effectiviteit in de gezondheidssector omdat het fragmentatie van gezondheidsdiensten in de hand werkt. Daarnaast heersen onduidelijkheid en misverstanden over de implementatie van de MCP, bijvoorbeeld over de geldende uitzonderingen (zo zijn zorg na een onveilige abortus, maar ook veilige abortus in geval van verkrachting of incest of risico voor het leven van moeder, onder MCP toegestaan).
Deelt u de mening dat steun op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) in dergelijke landen essentieel is voor de ontwikkeling en emancipatie van vrouwen en meisjes en dat dit doorwerkt in de algehele economische ontwikkeling van deze landen?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om, zowel vanuit Nederland als vanuit de Europese Unie, de tekorten als gevolg van het anti-abortusbeleid van president Trump op te vangen en zo de schadelijke effecten voor het belangrijke werk dat deze organisaties verrichten, zoveel mogelijk te beperken?
Naast de financiële steun aan organisaties op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) zoals uiteengezet in mijn antwoorden, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, op vragen van de leden Ploumen en Van Den Hul (4 juni 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3036), zet Nederland zich ook op andere manieren in om SRGR voor iedereen, speciaal ook voor vrouwen, meisjes en jongeren wereldwijd, te waarborgen. Zo heeft Nederland in EU-verband bijgedragen aan de totstandkoming op 23 september jongstleden van de Politieke Verklaring over Universal Health Coverage (UHC) die seksuele en reproductieve gezondheid en rechten conform de 2030 Agenda omvat. Bij die gelegenheid heb ik mede namens 58 landen binnen en buiten de EU een verklaring gepresenteerd over het belang van SRGR als integraal onderdeel van UHC. Deze verklaring is tevens een belangrijke steun in de rug voor de wereldwijde beweging die opkomt voor SRGR en gendergelijkheid.
Nederland staat, zoals uw Kamer bekend, pal voor vrouwenrechten en keuzevrijheid voor vrouwen, inclusief SRGR. Dit draagt Nederland wereldwijd uit: bilateraal, in EU-verband en natuurlijk ook in de VN, zoals in de Commission on the Status of Women (CSW) en de Commission on Population and Development (CPD). Nederland blijft zich in samenwerking met gelijkgezinde landen bilateraal en in EU- en VN-kader inzetten voor vrouwenrechten en SRGR en behoud van bestaande afspraken op dit gebied o.a. door vast te houden naar verwijzingen naar SRGR in VN-teksten. Door de actieve inzet van Nederland en gelijkgezinde landen is SRGR goed geborgd in de uitkomsten van de CSW en de CPD eerder dit jaar en de recente Politieke Verklaring over UHC.
Op welke termijn kunt u, zowel vanuit Nederland als vanuit de EU, mogelijke extra inspanningen plegen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Vrouwen hebben genoeg aan veel lagere dosis medicijn tegen hartfalen’ |
|
Arno Rutte (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrouwen hebben genoeg aan veel lagere dosis medicijn tegen hartfalen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de richtlijn moet worden aangepast zodra blijkt dat de optimale dosering van een geneesmiddel bij vrouwen anders is dan bij mannen? Zo ja, op welke wijze kunt u de aanpassing van de richtlijnen bevorderen?
Het opstellen en naleven van behandelrichtlijnen behoort tot de verantwoordelijkheid van de betreffende beroepsgroepen. Ik ga ervan uit dat de beroepsgroepen actuele onderzoeken – zoals waaraan nu wordt gerefereerd – nader zullen bestuderen en zullen betrekken bij de verdere richtlijnontwikkeling.
Op welke wijze spelen inzichten in sekseverschillen een rol in de ontwikkeling en het gebruik van gepersonaliseerde geneesmiddelen?
Uit klinische ervaring weten we dat patiënten niet allemaal op dezelfde manier op een behandeling reageren. Het is daarom van belang om bij de ontwikkeling en toepassing van geneesmiddelen rekening te houden met eventuele subpopulaties (inclusief mannen/vrouwen verschil) bij welke de werkzaamheid en/of risico’s kunnen verschillen en zo nodig anders te doseren. Waar duidelijk wordt dat sekseverschillen bij de behandeling van belang zijn, biedt dat ook mogelijke aangrijpingspunten voor de ontwikkeling en meer gerichte toepassing van geneesmiddelen voor een bepaalde subpopulatie.
Wat zijn de resultaten van de uitwerking van de motie van het lid Arno Rutte (Kamerstuk 29 477, nr. 379) over een leidende rol voor Nederland bij klinisch geneesmiddelenonderzoek met vrouwen en comorbide patiënten? Ziet u mogelijkheden hier een extra impuls aan te geven?
Zoals ik tijdens het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid van 6 juni jl. heb aangegeven, verwacht ik u nog dit jaar te kunnen informeren over een concreet voorstel van de Dutch Clinical Research Foundation en de topsector Life Science and Health voor het wegnemen van knelpunten, die een sterke positie van Nederland als onderzoeksland in Europa in de weg staan.
Tevens heb ik toen aangegeven dat het klinische onderzoek waar de motie van de heer Rutte op doelt, een plaats zal hebben in een nieuw voorstel om Nederland een aantrekkelijk onderzoeksland te laten zijn of te laten blijven, waaraan ik nog samen met de collega’s van EZK en OCW werk.
Valt het onderzoek waar het artikel naar verwijst ook onder de kennisagenda Gender en Gezondheid? Zo nee, krijgt dit onderwerp ook aandacht in een van de onderzoeken in dit programma en hoe wordt gezorgd voor het verbinden en delen van kennis?
Het gerefereerde onderzoek past prima binnen deze kennisagenda. Dit specifieke onderzoek is echter niet gefinancierd door het ZonMw Kennisprogramma Gender en Gezondheid, maar financieel ondersteund door de Europese Commissie2. Dit illustreert dat gender en gezondheid bredere aandacht krijgt. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 6 en 7.
Kunt u een update geven van de stand van zaken van het programma Gender en Gezondheid? Lopen de verschillende onderzoeken op schema? Volgt er nog een nieuwe subsidieronde binnen dit programma?
Het ZonMw Kennisprogramma Gender en Gezondheid richt zich op 12 thema’s ten behoeve van het verkleinen van de kennisachterstand over m/v-verschillen in gezondheid en zorg. Sinds de start in zomer 2016 zijn 6 open rondes uitgezet voor onderzoeks- en implementatieprojecten, al dan niet in samenwerking met andere programma’s binnen en buiten ZonMw. In totaal zijn er 213 aanvragen ingediend, waarvan er 143 van goede kwaliteit en relevantie waren en er inmiddels 49 projecten zijn toegekend.
Geneesmiddelen is één van de twaalf thema’s en krijgt specifiek aandacht vanwege de onduidelijkheid waar de grootste m/v-verschillen liggen bij veelgebruikte medicijnen en wat de achterliggende reden is voor de geobserveerde verschillen.
Binnen het programma zijn, voor een deel in samenwerking met de Hartstichting, 5 onderzoeksprojecten gericht op Geneesmiddelen toegekend.
De meeste onderzoeken lopen op schema, enkele onderzoeken hebben enige maanden vertraging opgelopen. Twaalf projecten zijn afgerond, waaronder zeven kennissyntheses over psychische problemen, reuma, migraine, geneesmiddelen en drie over hart- en vaatziekten. De resultaten van de overige onderzoeks- en implementatieprojecten zullen naar gelang de startdatum en loopduur tussen nu en begin 2022 vrijkomen.
In het najaar zal, in samenwerking met het ZonMw Preventie Programma een laatste subsidieronde uitgezet worden gericht op onderzoek naar m/v-verschillen bij preventie op basis van bestaande databases.
Hoe is voorzien in het borgen en delen van opgedane kennis na 2021, aangezien de kennisagenda Gender en Gezondheid een looptijd heeft tot de zomer van 2021?
Het programma heeft de noodzaak van aandacht voor sekse en gender in al het gezondheids(zorg)onderzoek (mede) geagendeerd.
Het is van belang dat binnen toekomstig onderzoek (ook als dat niet binnen het Kennisprogramma Gender en Gezondheid wordt uitgevoerd) op een goede manier aandacht wordt besteed aan relevante verschillen tussen vrouwen en mannen.
Binnen het Kennisprogramma is nadrukkelijk ingezet op het verbinden en delen van kennis.
Dit moet primair een plaats krijgen in de opleidingscurricula. Het vaststellen daarvan is een verantwoordelijkheid van de UMC’s (als het gaat om de artsenopleiding) en van de wetenschappelijke verenigingen (als het gaat om specialistische vervolgopleidingen en postacademisch onderwijs).
De financiële ondersteuning van Europese anti-abortus clubs door Amerikaanse miljardairs |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «US billionaires funding EU culture war»?1
Ja.
Hoe vindt u het dat Amerikaanse miljardairs anti-abortus clubs financieren die in Europa beleid en wetgeving proberen te beïnvloeden?
Veel organisaties die door middel van lobbywerk beleid en wetgeving proberen te beïnvloeden zijn afhankelijk van particuliere giften en donoren. Dit zal ook gelden voor anti-abortus organisaties.
Of financiële steun uit een bepaalde hoek geaccepteerd wordt, is aan de ontvangende organisaties zelf.
Is bekend of ook Nederlandse organisaties die pleiten voor het inperken van het recht van vrouwen om zelf te kiezen of, met wie en wanneer ze kinderen willen door Amerikaanse geldschieters worden gefinancierd? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de donaties?
Op welke wijze dergelijke Nederlandse organisaties gefinancierd worden is mij niet bekend. Uit de openbare jaarverslagen van twee grote anti-abortus organisaties die in Nederland actief zijn, is wel op te maken dat zij voor een groot deel afhankelijk zijn van giften.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat op deze manier wordt geprobeerd het recht van vrouwen om zelf te kiezen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen in te perken?
Al eerder heb ik mij buitengewoon helder uitgelaten over het recht van vrouwen op vrije toegang tot abortuszorg. Ik acht het van belang dat iedere vrouw die een zwangerschapsafbreking overweegt, in vrijheid een weloverwogen keuze kan maken. Daar sta ik voor.
De Nederlandse abortuswetgeving is tot stand gekomen na intensieve politieke en maatschappelijke debatten. In de Wet afbreking zwangerschap is het evenwicht verankerd tussen aan de ene kant het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen en aan de andere kant de beschermwaardigheid van het leven.
Dit gevonden evenwicht doet recht aan het maatschappelijk draagvlak. Dit draagvlak in Nederland voor de huidige abortuswetgeving is groot. In 2017 steunde 74% van de Nederlanders het huidige abortusbeleid, tegenover 60% in 1992. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat het draagvlak aan het afnemen is.
Deelt u de zorgen over de rechten van vrouwen die in bepaalde delen van Europa, waaronder Polen, steeds verder onder druk komen te staan? Zo ja, bent u bereid om hierover met uw ambtsgenoten in gesprek te gaan?
Ik constateer dat voortdurende waakzaamheid geboden blijft om de rechten van vrouwen te bevorderen en verworven rechten te verdedigen. Ik denk bijvoorbeeld aan druk in verschillende Europese landen op vrouwenrechtenorganisaties als onderdeel van bredere druk op de ruimte («civic space») voor maatschappelijke organisaties. Een ander voorbeeld is de discussie rond het Istanbul Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat door meer dan tien lidstaten van de Raad van Europa niet wordt geratificeerd. Daarentegen hebben in Europa in de afgelopen anderhalf jaar België, Cyprus, Ierland, Isle of Man (VK), IJsland, Duitsland en Noord-Macedonië hun abortusbeleid verruimd. Voor wat betreft Polen geldt dat de toegang tot veilige abortus wettelijk niet is ingeperkt ondanks pogingen daartoe.
In reguliere contacten met ambtsgenoten bespreek ik waar nodig en opportuun zorgen over vrouwenrechten en dat zullen ik en andere leden van het kabinet blijven doen.
Bent u het eens dat het recht van vrouwen om zelf te bepalen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen moet worden verdedigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
De extra wachttijd voor VGZ-verzekerden bij Zuyderland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra wachttijd voor VGZ-verzekerden bij Zuyderland»?1
Ja.
Wat betekent dit voor de patiënten van het Zuyderland ziekenhuis die verzekerd zijn bij VGZ?
VGZ heeft in gezamenlijkheid met Zuyderland voor 2019 afspraken gemaakt over het maximaal door Zuyderland aan zorg voor VGZ-verzekerden te besteden bedrag. Dit afgesproken bedrag wordt in 2019 naar verwachting overschreden. VGZ heeft om die reden samen met Zuyderland afgesproken om een extra wachttijd van 8 weken in te stellen voor een beperkt aantal planbare zorgvragen.
Als iemand al patiënt is bij het Zuyderland ziekenhuis, dan heeft dit geen gevolgen. Het heeft alleen gevolgen voor nieuwe VGZ-patiënten die vanaf 9 augustus worden doorverwezen naar het Zuyderland voor een beperkt aantal planbare behandelingen. Deze zorgvragen zijn: staar, heup- of een knievervanging, liesbreuk en enkele planbare KNO-aandoeningen. Patiënten krijgen te maken met een extra wachttijd. Het is aan de patiënt om deze extra wachttijd te accepteren of met VGZ op zoek te gaan naar een andere zorgaanbieder. Hiertoe wordt de patiënt in het eerste telefonische contact met Zuyderland gewezen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de afdeling Zorgadvies en bemiddeling van VGZ. De zorgadviseurs van VGZ bekijken samen met de patiënt naar de persoonlijke situatie, geven persoonlijk advies en begeleiden waar nodig. Er zijn in de buurt van het Zuyderland een beperkt aantal ziekenhuizen beschikbaar. Maar VGZ geeft aan dat er in de regio ruim voldoende kwalitatieve, hoogwaardige zorg beschikbaar is, waar patiënten naar doorverwezen kunnen worden. Volgens het oordeel van de NZa is er inderdaad voldoende alternatief zorgaanbod. Bij eventuele knelpunten die in de komende periode zouden ontstaan in de zorgplicht, zal de NZa bezien of nadere actie nodig is.
Vindt u het ook onwenselijk dat voor patiënten die verzekerd zijn bij VGZ een extra wachttijd wordt gehanteerd voor een aantal planbare operaties? Kunt u een toelichting geven?
Ik vind het vervelend als mensen langer moeten wachten. Dit is het gevolg van afspraken tussen het ziekenhuis en de zorgverzekeraar.
VGZ-verzekerden kunnen zich voor zorgbemiddeling melden bij de afdeling Zorgadvies van VGZ. Een zorgadviseur informeert de verzekerde vervolgens over de wachttijd bij andere zorgaanbieders in de regio en kan doorverwijzen naar andere hulpverleners in de regio als de patiënt niet kan of wil wachten. De zorgadviseur houdt hierbij zoveel mogelijk rekening met de persoonlijke omstandigheden en voorkeuren van de verzekerden. Eventuele extra kosten, zoals reis- en parkeerkosten worden door VGZ vergoed.
Vindt u het ook oneerlijk dat deze wachttijd alleen geldt voor patiënten die verzekerd zijn bij VGZ? Kunt u een toelichting geven?
Nee, dat vind ik niet oneerlijk. Dat is inherent aan de mogelijkheid die er is om te kiezen tussen een natura- en een restitutiepolis. Mensen kunnen kiezen voor een restitutiepolis, voor een naturapolis waarbij budgetplafonds zijn afgesproken, maar ook voor een naturapolis waar dergelijke afspraken tussen ziekenhuis en verzekeraar niet worden gemaakt. Ik verwijs u voor een volledige toelichting op de rechten en voorwaarden van de verschillende typen verzekeringen naar mijn brief dd 20 december 2018 aan uw Kamer (Kamerstuk 29 689, nr. 956).
Het is voor mij juist een groot goed dat mensen vrijheid in de keuze van een zorgverzekeraar en type zorgverzekering hebben. Het is hierbij wel van groot belang dat het voor verzekerden helder is wat de voorwaarden zijn die gelden. VGZ geeft aan dat verzekerden in december 2018 geïnformeerd zijn over de afspraak met Zuyderland (en andere ziekenhuizen) en de mogelijke consequenties voor verzekerden. Deze informatie is direct na het sluiten van het contract in december 2018 in de Zorgzoeker opgenomen.
Wat kunt u voor de gedupeerde patiënten die verzekerd zijn bij VGZ betekenen?
Ik zou de term «gedupeerd» niet gebruiken. Waar het mij om gaat is dat mensen die een dergelijke polis hebben afgesloten, waarbij onderliggend budgetplafonds zijn afgesproken, op een heldere wijze worden gewezen op de mogelijkheden. Daar let ik, via de NZa, ook op. Ook kijkt de NZa hoe dit nog verder kan worden verbeterd. De NZa is op dit moment bezig om de «regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» aan te passen om deze meer aan te laten sluiten bij de informatiebehoefte van verzekerden, hierbij is ook een wijziging voorzien in de informatieverstrekking rondom volumeafspraken en omzetplafonds.
Bent u bereid om met het Zuyderland ziekenhuis in gesprek te gaan om op zoek te gaan naar een andere oplossing waarbij patiënten niet gedupeerd worden? Zo ja, op welke termijn verwacht u met het ziekenhuis in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, de oplossingen die nu geboden worden, passen bij de afspraken die gemaakt zijn tussen verzekeraar, ziekenhuis en verzekerde. Zuyderland en VGZ hebben laten weten dat het zorgaanbod in de regio en de doorgeleiding van VGZ-verzekerden goed geborgd is. VGZ en Zuyderland werken op deze manier samen
om ook in de toekomst de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden en de gemaakte afspraken uit het bestuurlijk akkoord medisch-specialistische zorg 2019–2022 na te komen en dit is ook de rol die ik van hen verwacht.
Vorige week werd bekend dat ook in het Ikazia ziekenhuis in Rotterdam een patiëntenstop voor VGZ-verzekerden is afgekondigd; maakt u zich zorgen om patiënten die bij VGZ verzekerd zijn? Krijgen zij nog de zorg die zij kunnen verwachten?
Ik maak mij geen zorgen over patiënten die bij VGZ verzekerd zijn. VGZ heeft, net zoals andere zorgverzekeraars, hun zorgplicht. Daar zie ik, met behulp van de NZa, op toe.
Gaat u hierover met VGZ in gesprek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke andere maatregelen bent u van plan te nemen om ervoor te zorgen dat alle patiënten van het Zuyderland ziekenhuis en het Ikazia ziekenhuis, dus ook patiënten die verzekerd zijn bij VGZ, zeker kunnen zijn van goede en snelle zorg? Kunt u een toelichting geven?
Ik neem geen specifieke maatregelen voor die twee ziekenhuizen. Met de aanpak zoals beschreven in de beantwoording op voorgaande vragen is goede en toegankelijke zorg geborgd.
Het aanpakken van pro-anorexia websites en ‘anorexiacoaches’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zelfbenoemde «coaches» actief op zoek naar seks op pro-anorexia-sites»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Was het artikel voor u reden om verder onderzoek te doen of in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) voert in samenwerking met GGZRivierduinen Eetstoornissen Ursula een onderzoek uit naar het verband tussen meisjes met anorexia en slachtofferschap van seksueel geweld. Het artikel gaat in op de voorlopige resultaten van dit onderzoek.
Er is niet in kaart gebracht hoe omvangrijk de pro-anorexia websites zijn in Nederland en er is geen totaalbeeld van de websites, fora en sociale mediakanalen. De eindrapportage van het onderzoek bevat wel een nadere analyse over het aantal veelgebruikte pro-anorexia websites. We weten niet hoe groot de online gemeenschap van jongeren is die elkaar via websites en sociale media aanmoedigen.
Het onderzoek van het CKM en GGZRivierduinen loopt nog. Het eindrapport wordt dit najaar verwacht. Met het eindrapport en de aanbevelingen die voortkomen uit het onderzoek gaan we aan de slag en bekijken we of aanvullend onderzoek nodig is. Hier zullen we uw Kamer over informeren.
Heeft u enig idee hoe omvangrijk pro-anorexiasites zijn in Nederland? En hoe groot de online gemeenschap is van jongeren die elkaar via websites en sociale media aanmoedigen om een ernstige eetstoornis te ontwikkelen? Heeft u in het vizier om welke websites, fora en sociale mediakanalen het gaat? Zo nee, bent u het met ons eens dat dit onderzocht moet worden
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inzicht in het aantal «coaches» dat op deze manier actief is? Heeft u inzicht in de wijze waarop deze «coaches» misbruik van kwetsbare jongeren proberen te maken?
Nee. Het CKM heeft contact gelegd met in totaal 45 pro-anorexia coaches. Hoewel het onderzoek nog niet is afgerond, heeft het CKM aangegeven dat het onderzoek inzicht verschaft in de handelwijze van pro-anorexia coaches maar niet in de omvang van het fenomeen. De werkwijze van dergelijke coaches bestaat volgens het CKM in het algemeen uit het reageren op berichten van jongeren die via pro-anorexia fora op zoek zijn naar manieren om af te vallen en beloven hen hulp.
Meestal verlopen de gesprekken daarna via chat apps als KIK of Messenger, waarin zij proberen het vertrouwen te winnen van de jongeren door middel van steun en bevestiging. De coaches – veelal mannen of mannen die zich voordoen als vrouw – beloven afvaltips te geven, maar vragen in ruil voor hulp vaak snel op een dwingende wijze om foto’s of filmpjes (in ondergoed of naakt) en seks.
Is uw standpunt zoals verwoord in de brief van 12 april 2018, dat een verbod op pro-ana websites om verscheidene redenen niet effectief zal zijn, nog steeds actueel?2 Heeft u ideeën over de meest effectieve aanpak om kwetsbare jongeren die deel uit maken van dergelijke gemeenschappen het beste te beschermen? Zo nee, wilt u daar over in gesprek gaan met experts?
We verwerpen de verheerlijking van eetstoornissen, op sociale media, websites of anderszins. We vinden bestaan van deze websites onwenselijk, maar zien een verbod niet als een effectieve aanpak.
Mensen die aan anorexia lijden ervaren schaamte en hebben de indruk in een sociaal isolement te verkeren. Een dergelijk verbod zou het stigma rondom anorexia en ondergewicht juist bevestigen en de zoektocht naar hulp kunnen belemmeren. Een aantal experts geeft bovendien aan dat een verbod op pro-anorexia sites juist averechts kan werken. Ervaringsdeskundigen stellen dan ook dat de focus moet liggen op de psychische klachten die mensen met anorexia hebben. Het kabinet ziet – vanwege het belang van de patiënten – op dit moment geen aanleiding om het Nederlandse standpunt te wijzigen.
We maken ons hard voor de strafrechtelijke bescherming van slachtoffers van online of fysiek seksueel misbruik:
Afhankelijk van de concrete situatie en omstandigheden zijn er verschillende strafbaarstellingen die op deze gevallen van toepassing kunnen zijn. Ingeval coaches naaktfoto’s van minderjarige meisjes onder de achttien jaar in hun bezit hebben is sprake van het in bezit hebben van kinderpornografie waarvoor vervolging mogelijk is. Algemene strafbepalingen (zoals afpersing, afdreiging, smaad, laster) bieden bescherming op het moment dat misbruik van seksueel beeldmateriaal plaatsvindt. Uw Kamer heeft op 21 mei jl. het wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, met daarin de zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal (waaronder wraakporno), aangenomen3. Voorts stelt art. 248e Sr grooming strafbaar. Grooming is de digitale equivalent van kinderlokken, waarbij door middel van online communicatie het vertrouwen van een minderjarige onder de zestien jaar wordt gewonnen, met het uiteindelijke doel ontuchtige handelingen met deze minderjarige te plegen of kinderpornografie te vervaardigen. Sinds 1 maart jl. maakt de wet Computercriminaliteit III de inzet van de lokpuber mogelijk.
Daarnaast zetten we ons in om kwetsbare jongeren die deel uit te maken van dergelijke gemeenschappen te beschermen:
Een aantal bevlogen zorgprofessionals, tevens experts op het terrein van eetstoornissen (kinder- en jeugdpsychiaters, psychologen, klinieken voor eetstoornissen en kinderartsen) heeft eind januari 2019 een stuurgroep opgericht onder de noemer K-EET (landelijke ketenaanpak eetstoornissen). K-EET wil de zorg van anorexia op korte en lange termijn te verbeteren. Dit gebeurt aan de hand van bouwstenen. Eén van de bouwstenen is de ontwikkeling van een realistisch en maatschappelijk frame rondom eetstoornissen, zowel voor cliënten, hulpverlening als de maatschappij. Het geven van voorlichting aan jongeren kan een belangrijke stap zijn in het beter beschermen van kwetsbare jongeren. K-eet onderzoekt hoe de voorlichting op zodanig vorm kan worden geven zodat de potentieel schadelijke effecten (bijv. op een idee brengen) tot een minimum wordt beperkt.
Ook in de GGZ voor volwassenen wordt hard gewerkt aan de aanpak van lange wachttijden. De zogenaamde hoofddiagnosegroep «eetstoornissen», waaronder anorexiapatiënten vallen, wordt daarin ook meegenomen. De landelijke gemiddelde wachttijd voor de behandeling van een eetstoornis schommelt rond de daarvoor gestelde Treeknorm van 14 weken. Hierover heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer in juli geïnformeerd (Kamerstuk 25 424, nr. 481).
Er is een toenemend aantal websites dat aanmoedigt tot herstel. Zo zijn er websites als www.proud2Bme.nl en de online ontmoetingsplek www.ikookvanmij.nl opgericht. We bekijken op welke wijze we deze websites bij de doelgroep nog meer onder de aandacht kunnen brengen.
In de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten van de Europese Commissie, die uiterlijk op 19 september 2020 omgezet moet zijn in Nederlandse wetgeving, wordt geregeld dat videoplatformdiensten passende maatregelen moeten nemen om minderjarigen te beschermen tegen content die hun lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling kunnen aantasten. Passende maatregelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het vooraf waarschuwen van de kijker voor de schadelijke inhoud of het ontoegankelijk maken van de content voor minderjarigen. De videoplatformdiensten leggen deze maatregelen vast in een gedragscode. Het Commissariaat voor de Media ziet toe op de in Nederland gevestigde videoplatformdiensten.
Daarnaast willen we de uitkomsten van het rapport bespreken met de onderzoekers en experts, zoals de stuurgroepleden van K-eet. Op basis daarvan bekijken we of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Ziet u mogelijkheden om jongeren betere voorlichting te geven over het gevaar van eetstoornissen en het gevaar van dit soort online gemeenschappen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Dringend gezocht: nieuwe medicijnen’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Dringend gezocht: nieuwe antibiotica»?1
Ik ben bekend met het bericht en het rapport van de United Nations Interagency Coordination Group (IACG). Uit het rapport blijkt dat een integrale «One Health» benadering waarbij maatregelen worden genomen in alle relevante domeinen (veterinaire sector, gezondheidszorg, voeding, milieu, innovatie, internationaal) noodzakelijk is. Deze aanpak ligt ook ten grondslag aan het Nederlandse antibioticaresistentie programma (Programma ABR).
Deelt u de mening van de Verenigde Naties (VN) die spreekt van «alarmerende niveaus van resistentie in zowel arme als rijke landen, met als gevolg dat veelvoorkomende ziektes onbehandelbaar aan het worden zijn, en het gevaarlijker is om medische procedures uit te voeren die levens redden»? Deelt u daarnaast de mening van de UN Interagency Coordination Group (IACG) dat er geen tijd te verliezen is omdat «tenzij de wereld snel in actie komt, antimicrobiële resistentie binnen een generatie rampzalige gevolgen zal hebben»?
Het IACG heeft in april dit jaar het rapport «No Time to Wait: Securing the future from drug-resistant infections» opgeleverd. Dit rapport is tot stand gekomen naar aanleiding van de politieke verklaring over antibioticaresistentie die is opgesteld door de Algemene Vergadering van de VN in 2016. Nederland heeft een actieve rol gespeeld bij het opstellen van deze verklaring en heeft ook op verschillende momenten input geleverd voor de consultaties van IACG die geleid hebben tot de aanbevelingen die nu voorliggen.
Ik deel de zorgen van de IACG en daarom werk ik (net als mijn voorganger) samen met mijn collega-minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aan de uitvoering van een actieve internationale agenda om het probleem van antibioticaresistentie aan te pakken. Er is de afgelopen jaren veel in gang gezet, maar de IACG concludeert dat er nog veel meer gedaan moet worden. Die conclusie deel ik ook. Dit is onder meer de reden dat ik samen met Minister van LNV en de World Health Organisation (WHO), The Food and Agriculture Organisation (FAO) en World Organisation for Animal Health (OIE) recentelijk een tweede internationale ministeriele conferentie heb georganiseerd om antibioticaresistentie tegen te gaan.
Op 19 en 20 juni jl. kwamen ruim 40 landen in Noordwijk bijeen om te bespreken hoe op nationaal niveau antibioticaresistentiebeleid geïntensiveerd kan worden.
Belangrijke conclusie van deze conferentie is dat we door «twinning» samenwerking tussen landen moeten gaan versterken. Zo gaat Nederland dit de komende jaren met Indonesië doen. Ook is er tijdens de conferentie een internationaal fonds gelanceerd om lage- en middeninkomenslanden te ondersteunen bij het ontwikkelen van effectief beleid. Ik heb tijdens de conferentie aangekondigd dat Nederland bereid is een bedrag van 4,5 miljoen euro in dit fonds te steken.
Verder heb ik samen met de groep collega-ministers van gezondheid een brief aan de Secretaris-Generaal van de VN gestuurd om te werken aan de implementatie van het IACG-rapport. Het is van groot belang om in VN-verband verder te werken aan de implementatie van het IACG-rapport omdat de aanbevelingen zowel binnen de verantwoordelijkheden van de lidstaten als van de verschillende internationale (VN-)organisaties liggen.
Zijn de potjes die u heeft aangekondigd voldoende om antibioticaresistentie te bestrijden?2
Ik heb dus naast de 4,5 miljoen euro voor het internationale fonds (zie mijn antwoord op vraag3 ook aangekondigd 5 miljoen euro bij te dragen aan het door meerdere landen en de WHO gesteunde Global Antibiotics Research and Development Partnership (GARDP). Binnen dit internationale verband werken publieke en private partijen samen aan de ontwikkeling van nieuwe antibiotica die op de lijst prioriteitspathogenen van de WHO4 staan.
Het gaat om relatief bescheiden bedragen als men kijkt wat nodig is om een nieuw medicijn te ontwikkelen en om tegemoet te komen aan de noden van lage- en middeninkomenslanden. Daarom is het zo belangrijk dat meerdere landen zich gezamenlijk moeten inspannen om het mondiale probleem aan te pakken. Hetzelfde geldt voor het bedrijfsleven. Vooral op het terrein van het ontwikkelen van nieuwe antibiotica ben ik van mening dat de farmaceutische industrie een grote verantwoordelijkheid heeft.
Hoe staat het met eerdere initiatieven van de industrie om antibioticaresistentie te bestrijden?
Ik verwijs u naar het rapport dat begin 2018 is gepubliceerd door het Access to Medicine Foundation: «Antimicrobial Resistance Benchmark 20185». De benchmark «scoort» de activiteiten om antibioticaresistentie tegen te gaan van 30 (farmaceutische) bedrijven. Dit zet de bedrijven verder aan om nieuwe strategieën op te stellen en met elkaar en andere stakeholders in gesprek te gaan. Begin volgend jaar wordt er een nieuw rapport uitgebracht. Ik geef samen met andere landen en organisaties financieel steun aan deze benchmark.
Wat is uw reactie op de stelling van Jeremy Knox, beleidsadviseur van de Britse liefdadigheidsorganisatie Wellcome Trust, dat er duidelijk sprake is van marktfalen als het over antibiotica gaat? Bent u het met de heer Knox eens dat er meer prikkels moeten komen voor farmaceutische bedrijven om nieuwe antibiotica te ontwikkelen?
Ik zie dat er in zekere mate sprake is van marktfalen. Voor de industrie is het lastig producten te ontwikkelen, waarvan de bedoeling is dat ze niet ingezet worden. In diverse internationale gremia wordt over deze problematiek gesproken en gezocht naar oplossingen. Maar dat is een heel grote en complexe opgave.
De vraag is welke prikkels mogelijk zijn om de industrie te bewegen te investeren in de ontwikkeling van nieuwe antibiotica. Dat is een vraag waar nog geen antwoord is op gevonden. Nieuwe prikkels voor de industrie moeten niet per definitie gezocht worden in meer bescherming (in termen van intellectueel eigendomsrecht). Het kan ook liggen in meer marktzekerheid door alternatieve financieringsmodellen. Vorig jaar is het rapport6 van het Europese publiek-private consortium DRIVE-AB7 gepubliceerd waarin is onderzocht welke stimuleringsmaatregelen het meest effectief zijn om nieuwe antibiotica op de markt te krijgen en te behouden. Een van de workpackages van JAMRAI8 richt zich op het ontwikkelen van een strategie voor de implementatie van stimuleringsmaatregelen in meerdere Europese landen. Onderzoeksresultaten van onder andere DRIVE-AB en AMR Review van het VK9 zullen als basis worden gebruikt. De discussie zal zich dus nog verder ontwikkelen, ook door het vergelijkbare werk van de Global AMR R&D Hub10.
Voorts merk ik op dat landen wel initiatieven nemen om naar alternatieve financieringsmodellen te kijken, bijvoorbeeld het VK en Zweden. Ik volg dit op de voet en ook in het BeneluxA Initiative is erover gesproken. Ondertussen zie ik ook een rol van publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling van nieuwe antibiotica en alternatieve behandeltherapieën. Daarom investeer ik op nationaal gebied in het Netherlands Antibiotic Development Platform (NADP), het project Novel Antibacterial Compounds and Therapies Antagonizing Resistance (NACTAR) en op internationaal gebied in het GARDP.
Wat is uw antwoord op de in het artikel gestelde vraag «hoe krijg je farmaceutische bedrijven zover om commercieel onaantrekkelijke geneesmiddelen te ontwikkelen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de industrie te verplichten een gedeelte van haar marketingbudget af te dragen aan dit onderzoek dat in belang is van de volksgezondheid, eventueel in samenwerking met andere (Europese) landen?
Nee, er zijn voldoende (Europese) initiatieven op het gebied van antibioticaresistentie-onderzoek. Ik verwijs u naar mijn Kamerbrief voortgang aanpak antibioticaresistentie van 26 april 2018.11 Onlangs heeft de Europese Unie 18 miljoen euro toegewezen aan een internationaal consortium van onderzoeksgroepen. Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) neemt de lead in het onderzoek voor de ontwikkeling van een nieuw antibioticum tegen tuberculose.
Beseft u dat antibioticaresistentie een urgent probleem is en dat als nieuwe antibiotica uitblijven we afstevenen op een ernstige crisis? Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van het IACG om meer te investeren en innoveren in nieuwe antibiotica?
Het onderwerp staat hoog op mijn agenda en ik heb dat ook op verschillende internationale bijeenkomsten onder de aandacht gebracht bij mijn ambtsgenoten.
Samen met de Duitse Minister van gezondheid, Jens Spahn, heb ik recentelijk andere landen opgeroepen om ook een financiële bijdrage te leveren aan GARDP.
Kunt u inzicht geven in de grootte van het probleem antibioticaresistentie in Nederland? Wat vindt u ervan dat ook in Nederland de resistentie toeneemt? Welke acties onderneemt u dan wel gaat u aanvullend ondernemen om deze mogelijke crisis het hoofd te bieden?
In Nederland worden gegevens over antibioticagebruik en -resistentie jaarlijks gepubliceerd in het NethMap/MARAN rapport. Recentelijk zijn de cijfers over 201812 beschikbaar gekomen. Resistentie neemt wereldwijd toe. In vergelijking met veel andere landen zijn de resistentieniveaus in Nederland laag. Over het algemeen is de situatie in Nederland redelijk stabiel hoewel bij sommige bacteriesoorten, zoals de Klebsiella pneumoniae, de resistentie langzaam toeneemt. Dit is een zorgelijke ontwikkeling. Met het in 2015 gestarte Programma ABR heeft het vorige kabinet goede stappen gezet tegen antibioticaresistentie. Het doel van het Programma ABR is om resistentie te voorkomen en de gevolgen van resistentie zoveel mogelijk terug te dringen. Dat maakt een integrale aanpak «One Health» noodzakelijk. Van de voortgang bent u periodiek op de hoogte gesteld, laatstelijk in eerdergenoemde Kamerbrief van 26 april 2018. Het Programma ABR loopt tot eind dit jaar en wordt thans geëvalueerd. Na de evaluatie zal een vervolgaanpak worden opgesteld. Ik zal u begin 2020 hierover informeren.
De patiëntenzorg die in gevaar is op de spoedeisende hulp van het LUMC. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Personeel spoedeisende hulp LUMC: patiëntenzorg in gevaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat op de spoedeisende hulp door grote drukte niet de zorg wordt geboden die nodig is?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. In die brief is onder andere aangegeven dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (Inspectie) heeft kennisgenomen van de informatie van de raad van bestuur van het LUMC over de huidige situatie op de SEH. De Inspectie heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat er op dit moment sprake is van onaanvaardbare risico’s. Het is van belang dat het LUMC doorgaat met de ingezette acties en waar nodig ook nieuwe verbetermaatregelen treft. Daarbij moet de raad van bestuur de effecten van deze maatregelen monitoren. De Inspectie heeft de raad van bestuur daarnaast gevraagd om specifiek informatie over de werkdruk voor de medewerkers te analyseren en deze te blijven monitoren. Het is van belang dat zorgaanbieders zelf ook gezond blijven en zich veilig voelen bij de zorg die zij moeten leveren.
Klopt het dat patiënten regelmatig noodgedwongen op de gang liggen in afwachting van zorg? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. In die brief is onder andere aangegeven dat het LUMC een 4-uursnorm hanteert op de SEH. Op dit moment ligt 20 tot 25% van de patiënten langer dan vier uur op de SEH. De 4-uursnorm is een zelfopgelegde norm en geen wettelijke norm, die landelijk vaker gebruikt wordt om de uitstroom van patiënten van de SEH te reguleren. Die tijd is nodig om de patiënt goed te
triëren, de juiste diagnose te kunnen stellen en soms tijdelijk te observeren. Dat wil uiteraard niet zeggen dat er in die uren geen zorg verleend wordt. Integendeel, tijdens deze uren wordt er ook gezocht (mocht dat nodig zijn) naar een passend bed in huis of elders. Een groot deel van de patiënten kan na (tijdelijke) observatie weer naar huis.
In de afgelopen twee jaar zijn door het LUMC een aantal maatregelen genomen om de SEH zo goed mogelijk te laten functioneren. Zo is er bijvoorbeeld een
«Taskforce Integrale Patiënten Logistiek» ingesteld. Deze taskforce is operationeel sinds februari 2019 en is aan de slag gegaan met het beter benutten van de huidige beddencapaciteit in het LUMC en via capaciteitsmanagement door te sturen op in-, door- en uitstroom van patiënten. Op korte termijn wil het LUMC starten met een uitbreiding van de beddencapaciteit door onder meer het gaan opzetten van gasthuisbedden. Dit gasthuis is bedoeld voor de kwetsbare, veelal oudere patiënt, die niet per se in het LUMC opgenomen hoeft te worden en tijdelijk in het gasthuis verpleegd en behandeld wordt tot er een passender plek is gevonden of hij/zij naar huis kan. Daarnaast worden er sinds januari 2019, indien nodig, extra verpleegkundigen ingezet om piekmomenten tussen 10:00 en 20:00 uur op de SEH op te vangen. Ook spreken de leidinggevenden van de verpleegkundige afdelingen van het LUMC dagelijks met elkaar over de toestroom van patiënten, inclusief die van de SEH, om die zo goed mogelijk op te vangen.
Klopt het dat een jongetje me teen ontstoken blinde darm ruim twaalf uur moest wachten voordat hij terecht kon op de kinderafdeling? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. Als aanvullend antwoord op vraag 6 kan ik melden dat het LUMC mij en de Inspectie op 26 juni 2019 schriftelijk heeft laten weten dat zij ook een externe onderzoekscommissie hebben ingesteld.
Klopt het dat een patiënt een bloedtransfusie heeft moeten ondergaan omdat hij door drukte op de spoedeisende hulp onopgemerkt veel bloed had verloren? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in maart een patiënt is overleden omdat door drukte een hartinfarct niet tijdig is gesignaleerd? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 4.
Sinds wanneer is het ministerie op de hoogte van de ernstige situatie bij de SEH van het LUMC? Wat hebt u sindsdien gedaan om de situatie te verbeteren en de veiligheid van patiënten te garanderen? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
De Inspectie heeft naar aanleiding van de berichtgeving van Nieuwsuur in de uitzending van 18 juni 2019 contact opgenomen met de raad van bestuur van het LUMC. De Inspectie was ermee bekend dat het vraagstuk van de drukte in de acute zorg ook speelt in de regio Den Haag/Leiden en bij het LUMC. De Inspectie was niet op de hoogte van de signalen die de raad van bestuur van de Ondernemingsraad heeft ontvangen. De Inspectie was hierover wel graag geïnformeerd door de raad van bestuur. De raad van bestuur van het LUMC heeft de Inspectie desgevraagd laten weten al langere tijd in overleg te zijn met de Ondernemingsraad en ook op andere manieren in contact te staan met de werkvloer over de aard en ernst van de problematiek. Een groot deel van de medewerkers en leidinggevenden geven aan dat zij zich gehoord en serieus genomen voelen. De raad van bestuur van het LUMC heeft de Inspectie geïnformeerd over een aantal maatregelen op uiteenlopend gebied om de drukte op de SEH te verminderen en om risico’s in de patiëntenzorg te beheersen. Het betreft zowel acties die al langere tijd geleden in gang zijn gezet, als nieuwe acties naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. Ik verwijs u verder naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken.
In de volgende brieven heb ik uw Kamer in zijn algemeenheid geïnformeerd over de drukte in de acute zorg. Hierbij is ook door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) aangegeven hoe de drukte in de acute zorg in de verschillende ROAZen (waaronder ROAZ West) zich manifesteerde (zie onder meer 5 oktober 2016 (Kamerstuk 29 247, nr. 225); 22 december 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr.2, 20 juni 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 234); 27 november 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 249) en 2 juli 2018 (Kamerstuk 29 247, nr. 261) en 11 september 2017 en 10 januari 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 236 en Kamerstuk 29 247, nr. 267).
Kunnen patiënten die vandaag de spoedeisende hulp in Leiden bezoeken ervan uitgaan dat zij de zorg krijgen die zij mogen verwachten?
Ik verwijs u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. De Inspectie heeft mij laten weten dat zij geen aanleiding hebben om te veronderstellen dat er op dit moment sprake is van onaanvaardbare risico’s. Wel is het van belang dat het LUMC doorgaat met de ingezette acties en waar nodig ook nieuwe verbetermaatregelen treft. Daarbij moet de raad van bestuur de effecten van deze maatregelen monitoren. De Inspectie heeft de raad van bestuur daarnaast gevraagd om specifiek informatie over de werkdruk voor de medewerkers te analyseren en deze te blijven monitoren. Het is immers van belang dat zorgaanbieders zelf ook gezond blijven en zich veilig voelen bij de zorg die zij moeten leveren.
Ervan uitgaande dat de Raad van Bestuur meerdere malen door artsen en verpleegkundigen op de problemen is gewezen, sinds wanneer is de Raad van Bestuur van het Leiden UMC op de hoogte van het ernstige personeelstekort en de onveilige situatie die zich voordoet voor patiënten?
Voor de antwoorden op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247 nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. Ik heb de raad van bestuur van het LUMC met nadruk gevraagd de komende tijd goed in gesprek te blijven met de zorgprofessionals over de drukte op de SEH. De raad van bestuur heeft mij bevestigd dit te zullen doen. De raad van bestuur heeft maatregelen getroffen en is bereid extra maatregelen te treffen als dat nodig en wenselijk is. Ik ga ervan uit dat deze proactief uitgevoerd gaan worden, met als doel om alle patiënten in de regio goede en tijdige zorg te bieden.
Wat heeft de Raad van Bestuur gedaan met signalen vanuit artsen en verpleegkundigen dat de situatie niet langer houdbaar was? Welke stappen zijn ondernomen?
Zie antwoord vraag 9.
Sinds wanneer is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op de hoogte van de gevaarlijke situatie op de spoedeisende hulp in Leiden UMC?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7.
Wanneer is de IGJ op de hoogte gebracht van het overlijden van de 72-jarige patiënt na het niet signaleren van een hartinfarct? Welke maatregelen hebben zij sindsdien ondernomen?
Voor de antwoorden op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken.
Ervan uitgaande dat niet alleen op de spoedeisende hulp in Leiden er problemen zijn op de spoedeisende hulp, kunt u een overzicht geven van de problemen die spelen bij verschillende SEH-afdelingen in Nederland?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. De Inspectie houdt toezicht op het gehele ziekenhuis, en heeft daarbij ook aandacht voor de SEH-afdelingen. Er zijn geen signalen van een zorgelijk beeld op andere SEH-afdelingen. In alle regio’s zijn afspraken gemaakt dat een patiënt in een levensgevaarlijke situatie altijd bij de meest geschikte SEH terecht kan. Ik heb u toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 26 juni 2019 dat ik in gesprek ga met de voorzitters van de ROAZ-en. Ik zal met hen gaan spreken over de ontwikkelingen in hun regio en de manier waarop de partijen de drukte op de acute zorg aanpakken.
De drukte op de acute zorg in Nederland is bij mij bekend. Dit wordt veroorzaakt door onder andere:
Zoals ik eerder heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg van 26 juni 2019 zal ik u in het voorjaar van 2020 een houtschetskoolschets van de acute zorg toesturen. Zodat de acute zorg ook in de toekomst kwalitatief goed, veilig en voldoende toegankelijk blijft.
Kunt u garanderen dat op andere SEH-afdelingen in het land wel de zorg wordt geleverd die patiënten mogen verwachten? Zo nee, wat gaat u doen om de situatie op alle SEH-afdelingen SEH in het land te verbeteren en de veiligheid voor patiënten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 13.
De petitie ‘De glucosesensor is geen gadget, maar bittere noodzaak’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de op 4 juni 2019 aan de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangeboden petitie «De glucosesensor is geen gadget, maar bittere noodzaak»?1 Wat is uw reactie op de petitie?
Ja, ik heb begrip voor het initiatief.
Klopt het dat gebruik van de glucosesensor leidt tot een kostenbesparing van 30 miljoen euro dankzij een afname van 75% in de kosten van het behandelen van hypoglycemieën, wat nu op jaarbasis 40 miljoen euro kost?
Ik ben niet bekend met deze cijfers. De Freestyle Libre (FSL) glucosesensor zit sinds 2017 in het basispakket voor een specifieke groep diabetespatiënten. Geschat wordt dat er jaarlijks 30.000 tot 51.800 patiënten voldoen aan de indicaties voor welke het Zorginstituut heeft beoordeeld dat de FSL effectieve zorg is. De bruto meerkosten daarvan worden door het Zorginstituut geraamd op € 48,6 miljoen tot € 83,9 miljoen per jaar. In werkelijkheid zullen de maximale bruto kosten lager zijn, omdat een deel van de patiëntenpopulatie al continue glucosemeting gebruikt.
Het Zorginstituut werkt op dit moment aan een standpunt over Flash Glucose Monitoring (zoals de FSL) en verwacht dit eind 2019 uit te kunnen brengen. Indien op basis van dit standpunt de vergoeding van FGM voor diabetes 1 patiënten met andere indicaties wordt uitgebreid, is de verwachting dat ongeveer 45.000 patiënten extra hiervoor in aanmerking komen en dat de budgettaire impact € 72,8 miljoen bedraagt. In deze raming van de budgettaire impact is geen rekening gehouden met eventuele substitutie-effecten en mogelijk besparingen omdat precieze gegevens hierover ontbreken. Ik kan uw aannames daarom niet bevestigen.
Klopt het dat gebruik van de glucosesensor leidt tot een aanvullende kostenbesparing van 34 miljoen euro per jaar dankzij de afname van 53–58% in arbeidsverzuim door diabetespatiënten, wat nu op jaarbasis 65 miljoen kost?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op onderzoek dat aantoont dat het gebruik van de glucosesensor de kwaliteit van leven bevordert, vanwege een afname van het persoonlijke leed van patiënten, arbeidsverzuim en negatieve gevolgen voor de gezondheid van patiënten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u graag naar de rapporten van het Zorginstituut, en voorheen het College voor zorgverzekeringen, met het standpunt over de Continue Glucose Monitoring en Flash Glucose Monitoring2, 3. Het Zorginstituut bepaalt de stand van de wetenschap en praktijk van glucosesensoren en neemt hierbij maatschappelijke aspecten en aspecten rondom de kwaliteit van leven, zoals in uw vraag genoemd, mee.
Naar welke factoren wordt in de interpretatie van de stand van de praktijk en de wetenschap door het Zorginstituut Nederland gekeken om de werkzaamheid van de glucosesensor te bepalen? Deelt u de mening dat de hoogte van het HbA1c-gehalte van sensorgebruikers ten opzichte van vóór het sensorgebruik slechts een beperkt inzicht in de werkzaamheid zal opleveren, aangezien de sensor nog vele andere (gezondheids)voordelen met zich meebrengt, waarvan enkele hierboven zijn genoemd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van de petitieondertekenaars dat het onderscheid tussen Flash Glucose Monitoring (FGM) en Real Time Continue Glucose Monitoring (RT-CGM) door het Zorginstituut kunstmatig is, zeker aangezien datzelfde Zorginstituut heeft gesteld dat de Freestyle Libre technisch gelijk is aan een RT-CGM? Deelt u de mening dat dit betekent dat niet alleen naar de Freestyle Libre moet worden gekeken, maar naar alle glucosesensoren, omdat anders alsnog heel veel patiënten buiten de boot vallen?
Het Zorginstituut heeft de stand van de wetenschap en praktijk van de Flash Glucose Monitoring (FGM) beoordeeld als technische variant van real time Continue Glucose Monitoring (rt-CGM) en vastgesteld dat FGM effectief is voor vier van de vijf indicatiegroepen die in aanmerking kunnen komen voor rt-CGM. Volgens het Zorginstituut is de technische accuratesse van de FGM vergelijkbaar met rt-CGM en voldoet de FSL voor de vier genoemde indicaties daarom aan «de stand van de wetenschap en praktijk».
Het Zorginstituut concludeert evenwel ook dat FGM geen effectieve interventie is bij patiënten met diabetes type 1 die kampen met herhaalde ernstige hypoglykemieën en/of die ongevoelig zijn om hypoglykemie waar te nemen («hypoglycemia unawareness»). Bij deze patiënten achten zij de kans groter dat met FGM niet op tijd gehandeld wordt, omdat deze patiënten een hypoglykemie niet voelen aankomen en FGM geen alarmfunctie heeft. Voor deze patiënten is rt-CGM, met alarmfunctie en eventueel aansluiting met een insulinepomp, veiliger. FGM voldoet voor deze patiëntengroep daarom niet aan «de stand van de wetenschap en praktijk». Het gevolg is dat FGM voor deze patiëntengroep niet behoort tot de verzekerde zorg in het basispakket.
Zoals gezegd, verwacht het Zorginstituut voor eind 2019 een standpunt in te kunnen nemen over een mogelijke uitbreiding naar andere indicatiegroepen van patiënten met diabetes type 1.
Wat vindt u van het feit dat zoveel artsen en andere zorgprofessionals de oproep tot vergoeding steunen?
Zoals aangegeven heb ik begrip voor het initiatief. Ik kijk dan ook uit naar het standpunt van het Zorginstituut. Onlangs heeft de Ronde Tafel Diabeteszorg geadviseerd om op basis van de huidige informatie na te gaan of vooralsnog alle mensen met diabetes type 1 FGM vergoed kunnen krijgen. Door alle betrokken partijen van de Ronde Tafel wordt nu gewerkt aan het bij elkaar brengen en onderbouwen van de benodigde wetenschappelijke studies en overige informatie. Het Zorginstituut Nederland zal deze gebruiken bij haar beoordeling. Het is de verwachting dat Zorginstituut Nederland voor einde 2019 een uitspraak kan doen over vergoeding van FGM voor mensen met diabetes type 1.
Waarom worden hoog gemotiveerde patiënten die altijd erg hun best hebben gedaan om hun glucosewaarden onder controle te krijgen, «gestraft» met het uitblijven van vergoeding? Is dit niet de wereld op z’n kop? Deelt u de mening dat dit bovendien gevaarlijke situaties in de hand werkt, aangezien er verhalen bekend zijn van mensen die hun waarden dan maar op laten lopen om voor vergoeding in aanmerking te laten komen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van prof. dr. Henk Bilo dat moet worden gewaakt voor het «parkeren» van de glucosesensor in de Diagnose Behandel Combinatie (DBC)-vergoeding van de ziekenhuizen, omdat het vallen onder de tweedelijns-DBC kan leiden tot een financieel sturingsinstrument?
Het Zorginstituut heeft geduid dat de FGM sensor onder de aanspraak hulpmiddelenzorg valt (artikel 2.9 van het Besluit Zorgverzekering) en niet onder de geneeskundige zorg (artikel 2.4 van het Besluit Zorgverzekering), omdat de aard van het hulpmiddel geen achterwachtfunctie of (spoedeisende) zorg van een medisch specialist vereist. Met het standpunt van het Zorginstituut is binnen de aangegeven indicaties de aanspraak op en de vergoeding van de FGM sensor uit het basispakket verzekerd. Daarmee is de vergoeding voor patiënten die daarop aangewezen zijn geregeld en kan er geen sprake zijn van een financieel sturingselement.
Deelt u de mening dat de ervaring met glucosesensoren aantoont dat dit hulpmiddel ervoor zorgt dat mensen met diabetes weer de regie over hun eigen leven krijgen en dat het daarom vergoed moet worden?
Ik kan me goed voorstellen dat iedere diabetespatiënt baat heeft bij meer regie over zijn leven. De vraag die bij FGM voorligt gaat, zoals ik aangegeven heb bij de antwoorden op vraag 2 t/m 5, over de stand van de wetenschap en praktijk. Daarbij worden aspecten als kwaliteit van leven meegewogen.
Wilt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Pakketbeheer op 26 juni 2019?
Ja.
Het bericht ‘Nederland gidsland bij doneren organen: unieke regeling na euthanasie gaat de wereld over’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland gidsland bij doneren organen: unieke regeling na euthanasie gaat de wereld over»?1
Ja.
Wat is de reden dat de toezending van de richtlijn aan de Kamer wederom is uitgesteld, ditmaal naar het vierde kwartaal van 2019?
Dit voorjaar is een werkgroep gestart met de aanscherping van de eerste versie van de richtlijn. Momenteel wordt input van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra door de werkgroep verwerkt in de richtlijn. Het streven om de richtlijn nog voor de zomer op te leveren, kan niet worden gehaald. Daarom kan ik niet eerder dan het vierde kwartaal de richtlijn aan uw Kamer toezenden.
Hoe kijkt u naar het in dit artikel benoemde probleem dat nog te veel patiënten die ernstig ziek zijn en voor euthanasie kiezen niet weten dat deze mogelijkheid bestaat en veel artsen niet weten dat de richtlijn bestaat? Op welke wijze bent u van plan werk te gaan maken van het onder de aandacht brengen van deze richtlijn onder artsen en onder de patiënten die mogelijk interesse hebben om na hun overlijden hun organen te doneren?
Ik vind het belangrijk dat informatie en kennis beschikbaar is in het geval dat patiënten die organen wensen te doneren na euthanasie, hierover informatie opvragen, bijvoorbeeld bij hun arts of patiëntenvereniging. De richtlijn zal na oplevering door de betrokken medisch professionals verspreid worden onder hun achterban. Dit betreffen onder andere de huisartsen, artsen Levenseindeklinieken, en SCEN (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland) artsen. Ook hebben patiëntenverenigingen aangegeven via hun kanalen te zullen communiceren over de aangescherpte versie van de richtlijn. De Nederlandse Transplantatie Stichting zal een neutrale folder opstellen om de informatieverspreiding onder zowel artsen en patiënten te faciliteren.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de Nederlandse overledenen na euthanasie potentieel orgaandonor zouden kunnen zijn?
Dit is lastig met zekerheid aan te geven. Volgens een schatting uit 2015, die gebaseerd is op cijfers uit België, zou 10% van alle mensen die euthanasie krijgen potentieel donor kunnen zijn2. Cijfers over het potentieel donor zijn, zeggen natuurlijk niet iets over of mensen dan ook daadwerkelijk deze wens hebben, en naar het ziekenhuis zouden willen gaan om donatie na euthanasie mogelijk te maken. Tussen 2012 en het heden zijn in 53 gevallen de organen gedoneerd na euthanasie.
Wat vindt u van de procedure waarbij de patiënt thuis kan inslapen, waarna in het ziekenhuis de euthanasie plaatsvindt, gevolgd door orgaandonatie? Deelt u de mening dat dit een mooie oplossing kan vormen voor patiënten die de wens hebben hun organen te doneren, maar verder zo min mogelijk de laatste fase van hun leven verstoord willen zien door niet in het ziekenhuis bewust te overlijden?
Ik kan me goed voorstellen dat het thuis inslapen beter aansluit bij de wensen van de patiënt. Wel mag de voorgenomen donatieprocedure de zorgvuldigheid van de euthanasieprocedure niet beïnvloeden. Het is mogelijk gebleken om een patiënt eerst thuis te sederen en intuberen, waarna de patiënt naar het ziekenhuis wordt vervoerd waar de euthanasie plaatsvindt. Dit blijkt uit het oordeel van de RTE (Regionale Toetsingscommissie Euthanasie) over een dergelijke euthanasie uitvoering, waarbij is geoordeeld dat de euthanasie zorgvuldig is geweest3.
De zorgvuldige uitvoering behoeft wel nadrukkelijke aandacht. Er zijn namelijk een aantal extra (medische) risico’s bij deze procedure, aangezien de patiënt eerst thuis geïntubeerd wordt voor de beademing en daarna naar het ziekenhuis vervoerd moet worden. Voor deze risico’s moet eerst (voor zover mogelijk) een werkbare oplossing worden gevonden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg orgaandonatie op 4 juli 2019?
Ja.
Een gevaarlijk dieet tegen kanker |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Artsen waarschuwen tegen antikankerdieet: «Levensgevaarlijk»»1
Ja.
Zijn er in Nederland artsen of andere zorgverleners die het genoemd Gerson-dieet aan patiënten voorschrijven of aanbevelen? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat? Zo nee, hoe weet u dat dat niet het geval is?
Het «Gerson-dieet» is een van de vele diëten, voedingsregels, -adviezen, -therapieën of -filosofieën die in Nederland en andere landen worden voorgeschreven voor verschillende doeleinden. Ze richten zich onder meer op het «genezen» van ziektes, op afvallen en op het «zuiveren» van het lichaam. Al deze diëten en therapieën zijn gebaseerd op persoonlijke visies of filosofieën over ziektes en gezondheid van hun bedenkers en ontberen veelal een door artsen breed gedragen wetenschappelijke onderbouwing. Ze worden daarom beschouwd als alternatieve behandelwijzen.
Uitgangspunt bij wet- en regelgeving, beleid en toezicht ten aanzien van alternatieve behandelwijzen is dat het iedereen in Nederland vrij staat om zelf te bepalen tot wie men zich richt voor (geneeskundige) zorg- en hulpverlening en een ieder, onder bepaalde restricties (geen voorbehouden handelingen en geen gebruik van een beschermde titel), (geneeskundige) zorg en hulp mag verlenen.
In Nederland zijn circa 40.000 alternatieve behandelaars actief. Er zijn ook artsen die alternatieve behandelwijzen toepassen. Wie welke therapie voorschrijft of aanbeveelt is niet bekend.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar radiotherapie dat artsen die dit soort diëten voorschrijven aan patiënten geschrapt [moeten] worden uit het artsenregister? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik reken deze antikankerdiëten tot de alternatieve therapieën. Het is voor artsen niet verboden om alternatieve therapieën aan te bieden. Maar de ruimte van artsen om deze zorg aan te bieden is beperkt. Geleverde alternatieve zorg mag in geen geval leiden tot schade of aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt. Zeker indien schade optreedt, kan de arts via tucht- en strafrecht hiervoor veroordeeld worden. Er is in de loop der jaren rond dit onderwerp binnen tucht- en strafrecht de nodige jurisprudentie ontwikkeld. In sommige uitspraken heeft dat tot schrappen uit het artsenregister geleid.
Artsen dienen de patiënt voor te lichten over de bestaande reguliere en alternatieve behandelmogelijkheden en moeten daarbij steeds duidelijk onderscheid te maken tussen de diagnostische en behandelmogelijkheden voor de patiënt in de reguliere gezondheidszorg en de mogelijkheden binnen de alternatieve zorg. Als artsen welbewust afwijken van binnen hun wetenschappelijke beroepsvereniging (zoals huisartsen, geneeskundig specialisten) geldende inhoudelijke veldstandaarden, moet in de verslaglegging inzichtelijk worden welke overwegingen daartoe hebben geleid. Patiënten kunnen zelf kiezen of zij zich wenden tot de reguliere zorg of de alternatieve sector.
Houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd toezicht op zorgverleners die het genoemde dieet voorschrijven? Zo ja, waaruit bestaat dat toezicht, hoe vaak is er concreet controle uitgeoefend en met welke resultaten? Zo nee, waarom niet?
De inspectie ziet toe op de kwaliteit en de patiëntveiligheid van geleverde zorg. Dit doet zij op basis van wetgeving en op grond van algemeen aanvaarde veldstandaarden (beroepsnormen) die door wetenschappelijke beroepsorganisaties zijn opgesteld. Het kenmerk van alternatieve zorgverlening is dat de wetenschappelijke onderbouwing voor de effectiviteit van een therapie of in dit geval een dieet, ontbreekt. Voor het zeer diverse veld van de alternatieve behandelaars zijn algemeen aanvaarde inhoudelijke veldstandaarden, zoals boven beschreven, ook niet beschikbaar. De inspectie heeft daarom voor het toezicht op de alternatieve zorg als uitgangspunt de wettelijke regel uit de Wkkgz dat de geleverde alternatieve zorg niet mag leiden tot schade of aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt.
De inspectie heeft geen oordeel over de inhoud of de werkzaamheid van een alternatieve therapie en doet daar ook geen uitspraken over. Alternatieve behandelaars dienen aan te geven dat hun behandelingen alternatief zijn. Patiënten kunnen zelf kiezen of zij zich wenden tot de reguliere zorg of de alternatieve sector.
De inspectie houdt toezicht op alternatieve aanbieders via meldingen die zij ontvangt over alternatieve zorgverlening. Indien uit een melding blijkt dat er aanwijzingen zijn voor schade of kans op concrete schade veroorzaakt door een alternatieve aanbieder, wordt de casus nader onderzocht en worden indien nodig maatregelen genomen. Maatregelen lopen uiteen van een advies tot een bevel of aanwijzing op basis van de Wkkgz. Ook kan de inspectie de melding overdragen aan het OM. Het wettelijk handhavingsinstrumentarium is hiermee toereikend.
Zijn er aanbieders van zorg, niet zijnde personen die ingeschreven staan in het BIG-register, die dit dieet aan kankerpatiënten voorschrijven of aanbevelen? Zo ja, wie zijn deze personen en hoeveel zijn er naar schatting? Zo nee, hoe weet u dat die er niet zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen en bevoegdheden heeft u c.q. de inspectie om behandelwijzen die gekenschetst kunnen worden als «kwakzalverij» en de beoefenaren daarvan aan te pakken? Meent u dat een uitbreiding van die middelen en bevoegdheden gewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daartoe actie te ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Hartinfarcten die voor vrouwen bijna dubbel zo vaak fataal zijn dan voor mannen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat hartinfarcten bij vrouwen vaker fataal aflopen dan bij mannen?1
Ja.
Vindt u het ook onaanvaardbaar dat vrouwen bijna dubbel zo vaak overlijden na een hartinfarct dan mannen? Bent u bereid om maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In het artikel wordt gesproken over een hartstilstand en niet over een hartinfarct (de meest voorkomende oorzaak van een hartstilstand). De Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) en de Hartstichting hebben mij laten weten dat ze dit beeld niet herkennen als het gaat om hartinfarcten maar wel als het gaat om hartstilstanden. NVVC en de Hartstichting geven aan dat de verklaring voor de slechtere overleving van vrouwen na een hartstilstand waarschijnlijk ligt aan het feit dat vrouwen minder vaak een beginritme hebben waar reanimatie met een defibrillator succes heeft. Zonder dit beginritme kan de defibrillator zijn goede werk niet doen en zal de patiënt vaker overlijden. Dit is een geslachtsgebonden gegeven waarvan de oorzaak nog niet duidelijk is. Er zijn dus helaas ook geen directe maatregelen tegen te nemen.
Ook wordt een hartstilstand bij vrouwen minder snel herkend omdat de symptomen minder duidelijk zijn. De NVVC laat weten dat er de laatste jaren in de media en bij de scholing van huisartsen en cardiologen meer aandacht is gekomen voor «atypische» hartklachten bij vrouwen. De Hartstichting laat weten dat aandacht voor de verschillen tussen mannen en vrouwen bij hart- en vaatziekten al jaren een speerpunt is.
Betere preventieve maatregelen, zoals het voorkomen van diabetes en overgewicht en het stoppen met roken, zijn op de lange duur natuurlijk altijd goed. Zowel voor vrouwen als mannen. De afspraken die de Staatssecretaris van VWS met partijen heeft gemaakt in het preventieakkoord zijn daarbij erg belangrijk.
Bent u bereid om meer bekendheid te geven aan het feit dat uit onderzoek blijkt dat vrouwen minder vaak worden gereanimeerd en dat omstanders terughoudender zouden zijn om vrouwen te reanimeren, bijvoorbeeld door middel van een publiekscampagne of door dit onderdeel te laten zijn van reanimatiecursussen? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek van Blom et al.2 laat inderdaad zien dat bij een hartstilstand vrouwen minder vaak worden gereanimeerd dan mannen (67,9% versus 72,7%). De reden daarvoor is niet goed bekend. In een vergelijkbaar onderzoek in de Verenigde Staten werd als mogelijke oorzaak de angst bij omstanders genoemd om de boezem van een vrouw aan te raken. Dit is echter niet goed onderzocht.
Snelle herkenning van een hartstilstand is cruciaal, ik vind het belangrijk dat hier aandacht voor is tijdens reanimatiecursussen. De Hartstichting heeft mij laten weten het reanimeren van vrouwen bij 500 reanimatiepartners – lokale vrijwilligersorganisaties die met ondersteuning van de Hartstichting lokaal reanimatietrainingen verzorgen – extra onder de aandacht te brengen.
Ook moet er worden gezorgd dat de mogelijkheid van een snelle reanimatie beschikbaar is voor vaak alleenwonende oudere vrouwen. Nederland heeft een waardevol netwerk van 255.000 burgerhulpverleners die met behulp van een AED3 kunnen reanimeren in geval van een hartstilstand. In deze gevallen telt elke minuut en hoe sneller een reanimatie wordt gestart des te groter de kans op overleving is. De vrijwilligers worden door middel van één (nieuwe) app in heel Nederland, vanuit alle meldkamers, gealarmeerd. Door de inzet van burgerhulpverleners en AED’s is de overlevingskans binnen 10 jaar al gestegen van 9% naar 24%.
Deelt u de mening dat de symptomen die wijzen op een hartinfarct of hartstilstand bij vrouwen een prominente plek moet krijgen binnen reanimatiecursussen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat de symptomen van een hartinfarct of hartstilstand bij vrouwen minder vaak worden herkend al langer bekend is, heeft u maatregelen genomen om hier verandering in te brengen? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Kunt u toelichten wat dit heeft opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
De NVVC heeft mij laten weten dat er de afgelopen jaren binnen de cardiologie extra aandacht voor genderspecificiteit is ontstaan en dat de kennis hierover onder cardiologen is toegenomen. Actuele kennis hierover komt aan bod in het nascholingsprogramma van het CardioVasculair Onderwijs Instituut (CVOI). In het geheel vernieuwde opleidingsplan cardiologie is, volgens de NVVC, apart beschreven dat kennis en ervaring moet worden opgedaan inzake genderspecificiteit. Door de werkgroep Gender van de NVVC wordt een leidraad geschreven voor artsen over pijn op de borst klachten bij open kransslagvaten, een ziektebeeld dat overwegend voorkomt bij vrouwen.
De laatste jaren heeft de NVVC zich samen met de Hartstichting en Women inc. ingezet voor de bewustwording omtrent hart- en vaatziekten bij vrouwen. Een voorbeeld daarvan is de jaarlijks terugkerende publiekscampagne Dress Red Day in de maand september. Door deze campagne wordt aandacht gevraagd voor het onderwerp, zowel bij zorgverleners als bij het grote publiek.
De sterfte als gevolg van hart- en vaatziekten is de afgelopen 30 jaar duidelijk gedaald, zowel bij vrouwen als mannen. Hart- en vaatziekten zijn op dit moment ook niet meer doodsoorzaak nummer 1 bij vrouwen.
Welke onderzoeken naar hart- en vaatziekten bij vrouwen lopen nu? Hoeveel geld is beschikbaar voor onderzoek dat specifiek gericht is op hart- en vaatziekten bij vrouwen? Vindt u dat voldoende of deelt u de mening dat een extra impuls nodig is en hier extra budget voor uitgetrokken moet worden?
De Hartstichting heeft in 2014 samen met wetenschappers en de Nederlandse samenleving een onderzoeksagenda opgesteld. Het tweede thema op die agenda is «hart- en vaatziekten bij vrouwen» en omvat de volgende ambitie: We willen hart- en vaatziekten bij vrouwen net zo goed voorkómen, herkennen en behandelen als bij mannen. Daarvoor is het nodig dat in onderzoek én zorg de verschillen tussen mannen en vrouwen standaard in acht worden genomen. De kennisachterstand over vrouwen moet zo snel mogelijk worden ingehaald.
Om deze ambitie te realiseren heeft de Hartstichting de volgende doelstelling geformuleerd: Vanaf 2015 is het bij onderzoek, (mede) gefinancierd door de Hartstichting, standaard dat de verschillen tussen mannen en vrouwen in acht genomen worden.
Volgend uit de onderzoeksagenda van de Hartstichting zijn er in 2014 drie specifieke projecten op hart- en vaatziekten bij vrouwen gehonoreerd4. Het totaal hiermee gemoeide budget is € 6 miljoen. Deze projecten lopen dit jaar af. De Hartstichting zal binnenkort een extra impuls geven aan specifiek onderzoek naar hart- en vaatziekten bij vrouwen. Ze heeft eerder dit jaar een Invitational Call uit doen gaan voor een nieuw consortium voor hart- en vaatziekten bij vrouwen met een budget van € 3 miljoen5.
Vanuit VWS is in 2016 bij ZonMw het programma Gender en Gezondheid gestart6. Het programma Gender en Gezondheid is er op gericht de kennisachterstand over man-vrouw verschillen in gezondheid en zorg te verkleinen, om zo een passende kwalitatieve zorg voor iedereen te realiseren en de gezondheidsverschillen tussen mannen en vrouwen te verminderen. Voor dit programma is de komende jaren € 12 miljoen beschikbaar gesteld. ZonMw en de Hartstichting trekken bij de programmering van onderzoeksvragen op het gebied van gender en hartziekten samen op en coördineren hun activiteiten. Ook ZonMw stelt tegenwoordig als voorwaarde dat bij nieuw te starten onderzoek op alle gebieden (dus niet alleen hartziekten) het aspect gender – waar relevant – meegenomen wordt.
Samen met alle activiteiten die in de vragen hierboven genoemd worden vind ik dat er ruim voldoende aandacht en financiering beschikbaar is voor het herkennen en onderzoeken van man-vrouw verschillen bij een hartstilstand.
Bodyguards die nodig zijn om vrouwen te begeleiden naar een abortuskliniek |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gratis bodyguards voor vrouwen die abortus laten plegen»?1
Ja.
Wat vindt van dit initiatief van «De Bovengrondse» en «Het Humanistisch Verbond»?
Deze organisaties zijn in beginsel vrij om een dergelijk initiatief op te zetten, uiteraard dienen zij zich daarbij net als iedereen aan de wet te houden.
Hoe vindt u het dat ongewenst zwangeren bodyguards nodig hebben wanneer zij een abortuskliniek bezoeken? Bent u het eens dat dit onwenselijk is? Hoe vindt u het dat de bescherming van deze vrouwen in handen ligt van vrijwilligers?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. In mijn eerdere antwoorden op Kamervragen en commissieverzoeken over anti-abortus demonstraties bij abortusklinieken heb ik aangegeven het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen. Ik zou het betreuren wanneer vrouwen het nodig achten om de abortuskliniek met een buddy te bezoeken vanwege demonstraties bij de kliniek. Het is aan de burgemeester om demonstraties in goede banen te leiden, en daarbij in het kader van de bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden ook de veiligheid van deze vrouwen in acht te nemen, zoals ik ook aangaf in mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van de Kamervragen hierover.2 3 De burgemeester bepaalt, zo nodig na overleg in de lokale driehoek in hoeverre inzet van de politie daarvoor noodzakelijk is.
Bent u van plan om maatregelen te nemen tegen anti-abortus demonstranten die zich, volgens het artikel, steeds militanter opstellen?
Of maatregelen noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, is afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen. De afgelopen tijd heb ik overleggen met de gemeenten en abortusklinieken gehad. Voor de uitkomsten van deze bijeenkomst verwijs ik u graag naar de brief die hierover verstuurd is naar de Tweede Kamer5 en het debat dat ik met uw Kamer hierover heb gevoerd op 11 juni jl.
Welke aanvullende maatregelen nemen gemeenten inmiddels om bezoekers van abortusklinieken tegen demonstranten in bescherming te nemen? Acht u dit voldoende? Wordt het tijd om aanvullende maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
In uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen gaf u aan voor het zomerreces met gemeenten en abortusklinieken in gesprek te gaan. Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is daar uitgekomen?2
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het kabinet €2 miljard per jaar kan besparen op diabeteszorg (voor type 2) door betere, meer duurzame en goedkopere diabeteszorg |
|
Corinne Ellemeet (GL), Bart Snels (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hoe het komt dat we steeds meer pillen slikken ook als het niet nodig is»1 en het artikel «Diabeteszorg kan beter én jaarlijks miljarden goedkoper»?2 Wat is uw inhoudelijke reactie op deze oproep van een brede groep hoogleraren, medici en economen?
Ja, ik heb beide artikelen met interesse gelezen en ambtenaren van VWS hebben ook contact met de auteurs. Ik herken zeker het belang van leefstijl bij het voorkomen, behandelen en verder verergeren van ziektes, zoals diabetes. Als mensen door een gezondere leefstijl geen diabetes krijgen, beter met hun ziekte omgaan, of zelfs deels kunnen genezen, is dat van grote meerwaarde voor hun kwaliteit van leven en participatie in de samenleving. Ook kan het voor ons allemaal de zorgkosten verlagen.
Kunt u de leden van de Sociaal Economische Raad (SER) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), die op dit moment werken aan een advies over de betaalbaarheid van de zorg, vragen om deze oproep mee te nemen in hun onderzoek? Zou u dit ook willen doen bij de leden van de commissie Repping?3
Ik zal dit meegeven aan zowel de Sociaal Economische Raad (SER) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Gelet op hun onafhankelijkheid is het aan deze organisaties om te bepalen of ze deze oproep meenemen in hun onderzoek.
Ook het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik dat door Sjoerd Repping wordt opgezet in opdracht van de partijen bij het Hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg is onafhankelijk. Ik kijk uit naar de rapportage die in juni wordt opgeleverd. Uiteindelijk moet de opzet van het verdere programma ertoe leiden dat de kwaliteitscyclus van agenderen, evalueren en implementeren en monitoren onderdeel wordt van het reguliere zorgverleningsproces. Hoe dit zal gebeuren en welke vragen er behandeld worden, zal gezamenlijk moeten worden bepaald door de partijen van het Hoofdlijnenakkoord medisch specialistisch zorg.
Constateert ook u dat leefstijlgeneeskunde in belangrijke mate kan bijdragen aan klachtenreductie of zelfs remissie bij een breed spectrum van (dure) aandoeningen zoals darmziekten, hart- en vaatziekten astma, depressie, dementie en chronische ontstekingen?
Als we het hebben over leefstijlgeneeskunde, gaat het mijn inziens om het geven van leefstijladvies of het toepassen van een leefstijlinterventie, door – of na verwijzing van – zorgverleners in het curatieve domein. Het gaat dan om geïndiceerde en zorg gerelateerde preventie, die in de praktijk zowel een preventieve als een curatieve (remissie of voorkomen van verergering van een bestaande ziekte) werking kan hebben.
Ik ben het met u eens dat leefstijlgeneeskunde een positieve bijdrage kan leveren aan remissie of klachtenreductie bij een aantal chronische aandoeningen.
Echter, niet voor alle aandoeningen zijn leefstijlinterventies bewezen effectief.
Ook moet de patiënt heel erg gemotiveerd zijn en is intensieve begeleiding nodig om de gezonde leefstijl vol te houden en niet terug te vallen in het oude patroon. Er is zeker potentie voor besparingen, maar die zijn zeker nog niet altijd bewezen en realiseren we ook niet zonder meer. Als dat niet gebeurt, betalen we zowel de preventieve interventie als de (ongewijzigde) zorgkosten.
In Nederland bestaat de mogelijkheid om leefstijlinterventies te laten toetsen op kwaliteit, effectiviteit en uitvoerbaarheid door experts uit wetenschap en praktijk. Deze beoordeling wordt gedaan door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Zorginstituut Nederland kan daarnaast nagaan of de interventie als verzekerde zorg kan worden beschouwd. Het is aan trekkers van veelbelovende initiatieven, zoals KeerDiabetes2Om, om hun interventie in te dienen bij het RIVM voor de eerste stap in het erkenningstraject. Ik moedig ze daartoe ook aan.
Ook vind ik dat er meer onderzoek nodig is naar de effectiviteit van leefstijlinterventies en welke randvoorwaarden hierbij een rol spelen. Daarom heb ik – in navolging van de motie Ellemeet/Dik Faber4 – ZonMw onlangs gevraagd om klinisch onderzoek uit te zetten op het thema leefstijlgeneeskunde. De subsidieoproep staat per 18 juni jl. open. Het onderzoeksbudget bedraagt 1 miljoen euro. Het betreft onderzoek naar de (kosten)effectiviteit en inzicht in succesvolle implementatie van leefstijlgeneeskunde, inclusief de gewenste gedragsverandering bij (zorg)professionals en patiënten. De resultaten van dit onderzoek moeten bijdragen aan beter inzicht in welke leefstijlinterventies kunnen worden ingezet bij welke (chronische) ziekten en aandoeningen, en bij welke patiënten – en onder welke voorwaarden – leefstijlgeneeskunde succesvol kan zijn. Met deze informatie wordt voldaan aan de toezegging uw Kamer voorafgaand aan het Algemeen Overleg Pakketbeheer van 26 juni a.s. te informeren over het onderzoeksprogramma leefstijlgeneeskunde van ZonMw.
Welke concrete stappen gaat u zetten om een omslag te bevorderen van diabeteszorg en medicalisering naar betere en goedkopere behandelvormen zoals curatieve leefstijlprogramma’s en demedicalisering voor (nieuwe) patiënten met diabetes type 2? Wanneer worden, naast de meer algemene GLI, curatieve leefstijlprogramma’s voor Diabetes type 2 vergoed vanuit het basispakket als zijnde interventie eerste keus?
Voor diabetes type 2 staat in het Nationaal Preventieakkoord een actie om te komen tot een integrale aanpak op een gezonde leefstijl voor mensen met overgewicht of obesitas en diabetes mellitus type 2. Daarnaast is in het Nationaal Preventieakkoord opgenomen dat er een ketenaanpak wordt ontwikkeld voor volwassenen met obesitas en/of diabetes mellitus type 2. Deze actie sluit aan bij de bestaande ketenaanpak voor kinderen met overgewicht en obesitas en richt zich op een goede samenwerking tussen professionals uit het sociaal domein én het zorgdomein. Mogelijk kan deze aanpak vallen binnen de (keten)zorg voor mensen met diabetes en is daarmee vergoeding vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet mogelijk. Dit zal afhangen van de precieze inhoud van de integrale aanpak en in hoeverre deze aan de criteria voor opname in het basispakket voldoet.
Overigens wil ik erop wijzen dat de Gecombineerde Leefstijlinterventie (GLI) een vorm is van leefstijlgeneeskunde en ook door mensen met diabetes kan worden gevolgd. Juist door hun chronische aandoening komen zij hiervoor al met licht overgewicht (BMI>25) in aanmerking.
Bent u ook van mening dat leefstijlprogramma’s kunnen leiden tot besparingen zoals genoemd in het artikel? Herkent u zich in de genoemde besparingen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
In hoeverre worden dergelijke besparingen meegenomen bij budgettaire besluiten van het kabinet? In hoeverre laten de huidige begrotingsregels extra uitgaven toe die op lange termijn leiden tot structurele besparingen? Wat zouden de gevolgen zijn van het bovengenoemde voorstel voor het zorgkader?
De verwachte besparingen van uitgaven worden betrokken bij de budgettaire besluitvorming. De onderbouwing van de verwachte effecten is hierbij van belang. Met betrekking tot het voorstel van de auteurs zou nader onderzoek nodig zijn door het RIVM en Zorginstituut Nederland om een inschatting te kunnen maken van het effect op het uitgavenplafond zorg.
De begrotingsregels staan niet in de weg van het doen van investeringen.
Het kabinet voert een trendmatig begrotingsbeleid, waarbij voor de kabinetsperiode uitgavenplafonds zijn vastgesteld. Het kabinet heeft hierbij gekozen voor een uitgavenniveau waarbij enerzijds ruimte is voor wenselijke investeringen in onder andere zorg, infrastructuur en defensie en anderzijds wordt gewerkt aan gezonde overheidsfinanciën op korte en lange termijn. Eventuele tussentijdse aanvullende investeringen moeten worden ingepast binnen de uitgavenplafonds.
Is het kabinet bereid om de bovengenoemde besparingsopties mee te nemen in het project «Beleids- en uitvoeringsopties in Beeld» waar het Ministerie van Financiën mee aan de slag gaat?
Voor het zomerreces wordt u geïnformeerd over welke onderwerpen in deze exercitie onderzocht worden. Daarbij geldt dat het gaat om ambtelijke verkenningen. Het staat politieke partijen overigens ook vrij om beleidsmaatregelen aan te dragen voor een nieuwe editie van «Zorgkeuzes in Kaart».5
Bent u bereid om in samenwerking met organisaties uit het veld een actieplan op te stellen waarmee negatieve prijsprikkels en onwenselijke markt- en budgetmechanismen worden aangepakt ten behoeve van preventieve en curatieve leefstijlinterventieprogramma’s bij onder andere diabetes type 2?
Ik wil samen met betrokken veldpartijen inventariseren waarom bepaalde leefstijlinterventies (bijv. interventies bij diabetes) niet van de grond komen of niet worden opgeschaald. Uit die inventarisatie moet blijken op welk terrein mogelijke belemmeringen liggen. Aan de hand daarvan zal ik kijken welke maatregelen nodig zijn om deze leefstijlinterventies verder te brengen. Ik hoop dat ik hierover aan het eind van het jaar meer helderheid heb.
Bent u bereid om het budget voor leefstijlinterventies structureel te verhogen, gezien de stijging van het aantal patiënten met diabetes en overgewicht en de «return of investment» van deze investering? Zo ja, per wanneer en met welk bedrag? Zo nee, waarom niet?
Voor het jaar 2019 is, na de verhoging bij Voorjaarsnota, een budget van € 7,9 miljoen beschikbaar voor de GLI. Voor de jaren na 2019 loopt dit bedrag op naar € 9 miljoen. Ik beschik nog niet over betrouwbare gegevens over het daadwerkelijke gebruik van de GLI en ik ben niet van plan om hierop vooruit te lopen. Ik wil wel benadrukken dat de GLI is opgenomen in het basispakket. Iedere verzekerde die voldoet aan de voorwaarden voor een GLI, moet deze zorg ook kunnen krijgen. Zorgverzekeraars hebben hiertoe een zorgplicht. De genoemde bedragen betreffen ramingen van de te maken zorgkosten.
Daarnaast heb ik in mijn antwoord op vraag 4 erop gewezen dat in het Nationaal Preventieakkoord de actie is opgenomen om te komen tot een integrale aanpak op een gezonde leefstijl voor mensen met overgewicht of obesitas en diabetes mellitus type 2 en dat er een ketenaanpak wordt ontwikkeld voor volwassenen met obesitas en/of diabetes mellitus type 2. Indien vergoeding vanuit de Zvw mogelijk blijkt, zal ik kijken naar de budgettaire gevolgen hiervan.
Kunt u aangeven welke concrete acties zijn ondernomen om voeding en leefstijl, vanuit preventief en curatief perspectief, in (vervolg)opleidingen en regulier werkproces te verankeren, zoals afgesproken in de hoofdlijnenakkoorden van de medisch specialisten, huisartsen en wijkverpleegkundigen?
De inhoud van medische (vervolg)opleidingen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de beroepsgroep, de opleiders en de werkgevers. Deze partijen hebben de benodigde kennis (medisch, technisch, didactisch, etc.) om goed zicht te houden op wat er nodig is aan kennis en vaardigheden om tegemoet te komen aan de zorgvraag van nu en die van de toekomst. Het thema leefstijlgeneeskunde brengen wij als VWS onder de aandacht van betrokken veldpartijen, bijvoorbeeld bij de commissie die in opdracht van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) het raamplan voor de opleiding tot basisarts herziet. Het raamplan beschrijft de inhoud en algemene eindtermen waaraan de opleiding tot basisarts moet voldoen en geeft richting aan het medisch onderwijs. Op basis van het raamplan geven de UMC’s afzonderlijk vorm aan de artsenopleidingen.
In de hoofdlijnakkoorden (medische specialistische zorg, wijkverpleging, geestelijke gezondheidszorg en huisartsenzorg) is benadrukt dat preventie onderdeel is van de zorg en dat er zowel in de opleiding als in de uitvoeringspraktijk van alle professionals in de zorg en ondersteuning meer aandacht moet zijn voor preventie, leefstijl en vroegsignalering. Zoals afgesproken in het Hoofdlijnakkoord huisartsenzorg gaan de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en InEen met het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) en de opleidingsinstituten in gesprek om te bezien hoe onder andere preventie een belangrijker onderdeel kan worden in de opleidingen. Ook voor de medisch specialistische zorg is afgesproken dat deze thema’s aandacht krijgen in de opleidingen van medisch specialisten en verpleegkundigen. Vanuit het Nationaal Preventieakkoord is een opdracht uitgezet met als doel dat er in het onderwijs voor zorgprofessionals voldoende aandacht wordt gerealiseerd op het gebied van voeding, beweging, ontspanning, een brede blik op de achterliggende problematiek bij obesitas en samenwerking in de keten.
Welke mogelijkheden ziet u om assertieve marketing van de farmacie additioneel aan te pakken, waardoor zorgprofessionals nog beter in staat worden gesteld de optimale keuze te kunnen maken ten behoeve van de patiënt? Deelt u de opvatting dat marketing van de farmacie vaak niet in het belang is van patiënt en arts, maar vooral van de aandeelhouders?
De keuze voor de behandeling van patiënten – al dan niet met medicijnen – dient gebaseerd te zijn op gezondheidsbelangen van de patiënt en op medische gronden en niet op andere belangen. Om oneigenlijke beïnvloeding van artsen door farmaceutische bedrijven te voorkomen, hebben farmaceutische bedrijven en artsen gedragsregels opgesteld in de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.
Daarnaast is in de Geneesmiddelenwet een wettelijk verbod op gunstbetoon opgenomen (artikel 94 Geneesmiddelenwet) om oneigenlijke beïnvloeding van artsen te voorkomen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe.
Verder worden in het Transparantieregister Zorg financiële relaties tussen artsen en de farmaceutische industrie openbaar gemaakt. Het Transparantieregister Zorg is een online register dat voor iedereen toegankelijk is en wordt op dit moment geëvalueerd. Er zijn naar mijn mening dan ook voldoende mogelijkheden om oneigenlijke beïnvloeding van artsen te voorkomen.
Herinnert u zich uw brief van 10 mei 2019 betreffende de betaalbaarheid van de zorg, waarin u schrijft dat groei van zorgkosten vooral het gevolg is van zorginnovaties, kwaliteitsverbeteringen en toegenomen levensverwachting? Weet u zeker dat genoemde groei niet tevens te maken heeft met toename van ziekten waarbij leefstijlvariabelen een belangrijke risicofactor is, zoals de toename van obesitas, toename van stress en ongezonde voeding?4 5 6
Uiteraard herinner ik mij deze brief. De groei van de zorgkosten hangt inderdaad ook samen met de toename van ziekten waarbij leefstijlvariabelen een belangrijke risicofactor zijn. Daarom hecht dit kabinet ook veel waarde aan de inzet op preventie. Maar preventie is helaas geen magic bullet die alle problemen oplost.
Bent u bekend met het feit dat zorgverzekeraar VGZ de professionele begeleiding vergoedt van leefstijlaanpassingen die leiden tot afname van het aantal diabetes type 2 patiënten? Kunt u de overige zorgverzekeraars wijzen op deze succesvolle aanpak en hen verzoeken in navolging van VGZ deze ook te vergoeden? Kunt u mogelijke belemmeringen die zorgverzekeraars hierin ervaren inventariseren en wegnemen?
VGZ vergoedt inderdaad Keer Diabetes2 om. Deelnemers betalen wel een eigen bijdrage (voor verblijf, eten en drinken). Het is aan zorgverzekeraars zelf om te bepalen in hoeverre zij leefstijlprogramma’s bij diabetes aan hun verzekerden willen aanbieden. Zij maken hierin hun eigen afwegingen. Hierop kunnen zij zich ook van elkaar onderscheiden. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 4 staat voor diabetes type 2 in het Nationaal Preventieakkoord een actie om te komen tot een integrale aanpak op een gezonde leefstijl voor mensen met overgewicht of obesitas en diabetes mellitus type 2. Hierbij wordt ook gekeken naar mogelijke belemmeringen voor implementatie.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
De vergoeding van vruchtbaarheidsbehandelingen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat er nog steeds een groep vrouwen is voor wie een vruchtbaarheidsbehandeling niet wordt vergoed?1
Vruchtbaarheidsbehandelingen worden vergoed indien er sprake is van een medische indicatie. De situatie die in het artikel op de website van Freya wordt beschreven betreft geen verzekerde zorg.
Klopt het dat de IVF-behandeling bij eiceldonoren niet wordt vergoed? Zo ja, wat is het verschil met de vergoeding van de behandeling bij orgaandonatie?
De behandeling voor de eiceldonor wordt niet vergoed vanuit de basisverzekering, omdat de donor niet een eigen medische indicatie voor de behandeling heeft. In de situatie dat een wensmoeder een medische indicatie heeft voor eiceldonatie worden de voor haar benodigde behandelingen wel vergoed. Het betreft dan onder meer de laboratoriumfase (bevruchting in de reageerbuis), het voorbereiden van de baarmoeder, het inbrengen van het embryo en de cryopreservatie.
Voor medisch noodzakelijke orgaantransplantaties is een aparte regeling voor de vergoeding van de selectie van de donor (welke niet een medische indicatie heeft) en uitname van het orgaan en de daarmee samenhangende medische zorg bij de donor. Ik zal het Zorginstituut vragen mij te adviseren over vergoeding ten laste van het basispakket in de situatie dat er sprake is van een medisch vruchtbaarheidsprobleem bij de verzekerde, waarbij voor het vervullen van de kinderwens ook een deel van de vruchtbaarheidsbehandeling bij een ander mogelijk of nodig is die daarvoor geen medische indicatie heeft. Ik vraag het Zorginstituut daarbij of en zo ja wanneer het – in de situatie dat er sprake is van een medisch indicatie bij een vruchtbaarheidsprobleem bij de wensouder(s) – wenselijk is om de vergoeding van de medische kosten voor de vruchtbaarheidsbehandeling van de derde ten laste van de zorgverzekering van de verzekerde te laten komen.
Wat zou het kosten om bij vruchtbaarheidsbehandelingen voor vrouwen die geen goede eicellen hebben ten gevolge van kanker of vervroegde overgang de behandeling bij de donor voortaan wel te vergoeden?
Ik heb geen inzicht in wat hiervan de mogelijke kosten zijn.
Door een gebrek aan donoren is er een wachttijd. Ook is niet duidelijk hoeveel vrouwen in aanmerking willen komen voor het ontvangen van eicellen. Dat komt mede doordat er steeds meer mogelijkheden zijn om eigen embryo’s of eicellen voorafgaand aan een oncologische behandeling in te laten vriezen, wat in die situatie dan ook verzekerde zorg betreft.
Bent u bereid, nu u besloten heeft vruchtbaarheidsbehandelingen voor alleenstaande en lesbische vrouwen te vergoeden, ook de vruchtbaarheidsbehandeling voor vrouwen te vergoeden die geen goede eicellen hebben ten gevolge van kanker of vervoegde overgang? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet en wat is het verschil dan met de eerder genoemde groep?
Een aantal behandelingen voor deze groepen wordt wel vergoed. Zo betreft het invriezen van eigen eicellen van vrouwen die kankerbehandelingen moeten ondergaan in de meeste gevallen verzekerde zorg. Dit geldt ook voor vrouwen die als gevolg van een aandoening of syndroom vervroegd in de overgang komen.
Een ander geval is de situatie waar vrouwen zelf geen goede eicellen meer hebben, bijvoorbeeld als gevolg van ziekte of vervroegde overgang. Het gebruik van eicellen van andere vrouwen kan een oplossing bieden. Daarvoor is een medisch traject nodig bij de vrouw die de eicellen wil doneren. Deze kosten worden niet vergoed door de verzekering van de wensmoeder, omdat de donor zelf geen medische indicatie heeft. Op dit vraagstuk richt zich de adviesvraag die ik aan het Zorginstituut zal voorleggen.
Deelt u de mening dat de redenering dat de behandeling voor deze vrouwen bij de eiceldonor plaatsvindt en daarom niet onder de door u gebruikte voorwaarde «medische noodzaak» valt niet logisch is, aangezien in deze gevallen juist sprake is van een medische indicatie bij de wensouder die alleen kan worden «behandeld» door het aanbod van de donor?
Dit betreft precies het vraagstuk dat ik aan het Zorginstituut zal voorleggen, namelijk de vraag in hoeverre het wenselijk is om de vergoeding van de medische kosten voor de vruchtbaarheidsbehandeling van de derde ten laste van de zorgverzekering van de verzekerde te laten komen.
Woonvormen voor dementerenden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Woningcorporaties willen regie bij familie dementerenden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het creëren van seniorenwoningen momenteel van belang is vanwege het tekort aan gepaste woonvormen voor senioren, dat door de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) wordt geschat op 80.000?2
Met de Woonagenda (BZK) en het Programma Langer thuis (VWS) wordt gewerkt aan meer aanbod van woningen, waaronder voor ouderen, en dat ouderen conform hun wensen kunnen (blijven) wonen. Gemeenten worden gestimuleerd om de opgave met betrekking tot wonen en zorg voor ouderen in beeld te brengen en een plan te maken om er voor te zorgen dat mensen niet ongeschikt komen te wonen. Daarnaast wordt ingezet op een toename van het aantal nieuwe woonvormen. Hiertoe is er onder meer een kennisprogramma samen met de G40 om gemeenten te helpen om de opgave in beeld te brengen en te kijken welke voorzieningen in een wijk nodig zijn, is er een ondersteuningsteam om gemeenten te helpen, een stimuleringsregeling wonen en zorg om bewonersinitiatieven en sociale ondernemers te helpen bij de financiering van hun initiatief en een kennisprogramma dat helpt bij mogelijke problemen bij het opzetten van nieuwe wooninitiatieven. Daarnaast zijn tien gemeenten gestart met een pilot logeerzorg om mantelzorgers te ontlasten. Door logeerzorg kunnen ouderen die thuis zorg krijgen van bijvoorbeeld een partner tijdelijk in een zorginstelling «logeren» zodat de mantelzorger even op adem kan komen. Hierdoor is de zorg voor hun naaste beter vol te houden. Zodat de oudere zo lang mogelijk met een goede kwaliteit van leven thuis kan wonen.
Welke stappen worden momenteel genomen om het aantal woningen voor senioren te laten stijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de initiatieven zoals beschreven in de Aedes Vernieuwingsagenda Wonen en Zorg te stimuleren?3 Zo ja, hoe?
Vanuit het programma Langer thuis zijn er diverse mogelijkheden voor ondersteuning.4 Afhankelijk van de vormgeving van de initiatieven kunnen de in de Vernieuwingsagenda genoemde initiatieven hier ook voor in aanmerking komen.
Bent u bereid lessen te trekken uit hoe buitenlandse overheden (bijvoorbeeld Duitsland) gepaste woonvormen verzorgen voor dementerenden en deze toe te passen? Zo neen, waarom niet?
Ik ben altijd bereid te leren van voorbeelden uit binnen- en buitenland. Het is wel zo dat de overheid de totstandkoming hiervan niet zelf ter hand neemt.
Zijn deze signalen voldoende aanleiding om (minder vrijblijvende) afspraken te maken met gemeenten ter stimulering van gepaste woonvormen voor senioren?
De opgave die er is op de woningmarkt en de vergrijzing zijn aanleiding geweest voor de Woonagenda en het Programma Langer thuis. Binnen de Woonagenda en het programma Langer thuis wordt al uitgebreid samengewerkt met corporaties en gemeenten aan deze opgave.
Het bericht ‘RIVM scherpt vaccinatieadvies mazelen aan’ |
|
Rens Raemakers (D66), Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat luidt: «RIVM scherpt vaccinatieadvies mazelen aan»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe duidt u de beslissing van het RIVM om te adviseren dat baby’s al vanaf zes maanden een vaccinatie moeten krijgen als zij reizen naar landen met een verhoogd risico?
De vaccinatie-adviezen worden door het RIVM al vele jaren gegeven en ieder jaar aangepast naar aanleiding van de epidemiologie in de wereld. De adviezen zijn niet aangepast, slechts de lijst met landen waarvoor deze adviezen gelden is aangepast. De vaccinatie-adviezen per land worden gebaseerd op informatie van de WHO over de vaccinatiegraad in het betreffende land, het aantal gevallen van mazelen dat gerapporteerd wordt en de kwaliteit van de gezondheidszorg en -rapportages.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds landen waar mazelen nooit onder controle is geweest of landen waar grote, langdurige epidemieën zijn. Aan alle reizigers naar deze landen wordt geadviseerd om hun vaccinatiestatus op peil te brengen. Anderzijds zijn er in diverse landen en steden lokale uitbraken van mazelen. Daar wordt het op peil brengen van de vaccinatiestatus alleen geadviseerd als men nauw contact heeft met de lokale bevolking, zoals bij familiebezoek of logeren bij mensen thuis.
Bent u bereid naar analogie van de keuze van het RIVM ook de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de reisadviezen wordt voor de actuele veiligheidsrisico’s op het gebied van gezondheid verwezen naar de informatie van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR). In het reisadvies voor Italië bijvoorbeeld, is onder het kopje «Gezondheid» een directe link opgenomen naar de gezondheidsinformatie voor Italië op de website van het LCR. Op deze pagina wordt specifiek melding gemaakt van het risico op besmetting met mazelen. Ook wordt het advies gegeven om vervroegde vaccinatie te overwegen voor kinderen tussen de 6 en 14 maanden indien men bij mensen thuis logeert.
Het ligt niet voor de hand de informatie over mazelen direct op te nemen in de reisadviezen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet de autoriteit op het gebied van reizigersinformatie over gezondheid. Wanneer het ministerie de informatie van het LCR over gezondheid zou opnemen in de reisadviezen, bevordert dit de kans dat de gegeven informatie niet actueel is. Deze informatie wordt namelijk regelmatig aangepast door het LCR en zou dan steeds ook door BZ in het reisadvies moeten worden aangepast. Door direct naar het LCR te linken, komt de burger altijd terecht bij de meest actuele informatie.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt wel of het mogelijk is om de informatie van de LCR automatisch in de BZ Reisapp in te laden. Voor de online reisadviezen op www.nederlandwereldwijd.nl is dit vooralsnog niet haalbaar.
Het bericht dat een niet-bewezen effectieve therapie bij ADHD wel door zorgverzekeraars vergoed wordt |
|
Steven van Weyenberg (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een niet-bewezen effectieve therapie bij ADHD wel door zorgverzekeraars vergoed wordt?1
Ja.
Klopt het dat verschillende verzekeraars deze niet-bewezen effectieve paardentherapie voor ADHD-patiënten vergoeden uit het aanvullende pakket?
Allereerst vind ik het belangrijk om te vermelden dat de therapie waarover in dit artikel gesproken worden niet uit het basispakket vergoed wordt. Voor het basispakket gelden de pakketcriteria, waaronder stand van de wetenschap en praktijk (effectiviteit). Deze vorm van therapie voldoet daar niet aan. Bovendien valt deze vorm van therapie niet onder de collectief gefinancierde zorg.
Aanvullende zorgverzekeringen zijn particuliere verzekeringen zonder grondslag in de Zorgverzekeringswet. Pakketsamenstelling en polisvoorwaarden behoren tot de bevoegdheden van de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars mogen zelf kiezen welke vormen van alternatieve therapieën zij opnemen; dit ligt niet binnen de bevoegdheid van de overheid. Wij beschikken dan ook niet over een (totaal)overzicht van welke behandelingen of therapieën uit het aanvullende pakket vergoed worden. Men kan voor een aanvullende verzekering kiezen, al dan niet met een dekking voor alternatieve therapieën, naar gelang men daaraan behoefte heeft. Mensen betalen hier volledig zelf voor via de premie van hun aanvullende verzekering.
Voor zover ons bekend, vergoeden zorgverzekeraars niet specifiek paardentherapie voor ADHD-patiënten. Wel zijn er verschillende zorgverzekeraars die via het aanvullende pakket de mogelijkheid bieden tot een vergoeding voor alternatieve therapieën. Vaak stellen zorgverzekeraars eisen aan welke alternatieve therapieën vergoed worden uit het aanvullende pakket. De meeste zorgverzekeraars hanteren hiervoor een lijst van door hen erkende beroepsverenigingen van alternatieve geneeswijzen/therapie. Als een behandelaar lid is van deze beroepsvereniging, wordt de therapie die zij bieden vaak vergoed. De verzekeraar kan hieraan echter aanvullende eisen verbinden.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin verzekeraars niet-bewezen effectieve therapieën vergoeden als de behandelaars zijn aangesloten bij een beroepsvereniging?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere niet-bewezen effectieve behandelingen die door verzekeraars vergoed worden? Zo ja, welke zijn dat?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat gemeenten voor minderjarigen kunnen bijspringen door de behandeling te vergoeden uit het persoonsgebonden budget? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten niet-bewezen effectieve behandelingen vergoeden?
In de Jeugdwet bestaat een jeugdhulpplicht, op basis waarvan in de gemeentelijk georganiseerde toegang op basis van een deskundig oordeel moet worden bezien wat de problematiek behelst en of een zorgaanbod nodig en doelmatig is. Het pgb is met name bedoeld om zorgvragers, met een hulpvraag waarvoor op basis van jeugdhulp in natura minder goed maatwerk kan worden georganiseerd, in staat te stellen deze hulp zelf in te kopen.
Jeugdhulp behoort door geregistreerde professionals te worden geleverd. Dit kan met behulp van interventies met een verschillende mate van bewezen effectiviteit. Deze interventies zijn te vinden in de databank effectieve interventies (https://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies).
Naast de bewezen effectiviteit van een interventie, helpt de professional zijn cliënten op basis van kennis, kunde en ervaring. Professionals die werkzaam zijn binnen de jeugdzorg moeten geregistreerd staan en moeten zich houden aan een ethische code en is er een tuchtrecht die klachten beoordeelt.
Kunt u een lijst geven van welke gemeenten deze behandeling van ADHD met paardentherapie vergoeden?
Ik beschik niet over een lijst van gemeenten die paardentherapie vergoeden. Gemeenten hebben zoals in antwoord 5 aangegeven een jeugdhulpplicht maar kunnen maatwerk bieden. Dat kan ook door de jeugdhulp in pgb door (de vertegenwoordiger van) de zorgvrager te laten inkopen. Voorwaarde voor pgb is dat er een plan wordt gemaakt. Via het pgb-plan kan de gemeente controleren wat de effecten van de jeugdhulp zijn.
Zijn er meer niet-bewezen effectieve behandelingen die door gemeenten uit het persoonsgebonden budget (PGB) vergoed worden? Zo ja, welke behandelingen zijn dat en in welke gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) deze behandeling met paarden financiert voor mensen die een uitkering ontvangen in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Werkloosheidswet (WW)? Zo ja, om hoeveel mensen gaat dat en in welke regelingen?
Voor de activering en re-integratie van arbeidsgehandicapten kan UWV uit het re-integratiebudget middelen inzetten om trajecten in te kopen voor mensen met een ziektewet, WAO/WIA en Wajong-uitkering.
In het kader van de WW kan UWV alleen middelen inzetten om re-integratie in te kopen voor mensen die vanwege WIA 35-min werkloos zijn geworden. UWV koopt trajecten in om uitkeringsgerechtigden Werk-Fit te maken om hen, na succesvolle afronding, vervolgens via de re-integratiedienst Naar-Werk of via het werkgevers servicepunt naar werk te begeleiden. UWV doet in dit kader ook zaken met bedrijven die vormen van paardencoaching aanbieden als onderdeel van het Werk-Fit maken. UWV geeft aan dat in de periode juli 2017 – juli 2018 er 13 van dergelijke Werk-Fit trajecten zijn afgerond. Op dit moment lopen nog 67 Werk-Fit trajecten met een vorm van paardencoaching.
Het is de professionele inschatting van UWV dat re-integratiedienstverlening waarvan paardencoaching onderdeel uitmaakt, uitkeringsgerechtigden kunnen ondersteunen om een stap dichterbij de arbeidsmarkt te komen. Uit onderzoek van UWV blijkt dat alle Werk-Fit-trajecten waarbij paardencoaching onderdeel uitmaakte van de dienstverlening, succesvol zijn afgesloten.
Op welke manier wordt bepaald of een dergelijk traject vergoed kan worden vanuit het re-integratiebudget?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er meer trajecten waarvan de effectiviteit niet is aangetoond, die wel worden gefinancierd door het UWV?
Het VN-artikel stelt dat de effectiviteit van paardencoaching, als middel om vormen van autisme te behandelen, niet is aangetoond. UWV koopt het instrument echter voor een ander doel in: om mensen Werk-Fit te maken. Zoals in de vorige vraag benoemd waren alle afgeronde trajecten tot nu toe succesvol. De deelnemers zijn na afloop werkfit en in staat om een vervolg traject naar werk te volgen.
UWV heeft in het kader van de aanbesteding van re-integratie een inkoopkader vastgesteld. Bedrijven worden voorafgaand getoetst aan diverse eisen zoals KvK, verzekering, verklaring betalingsgedrag, gedragsverklaring aanbesteding, personeel en vooral ook op aantoonbare ervaring per dienst (Werk-Fit maken en/of Naar-Werk begeleiden). Na elke meetperiode toets UWV de resultaten over alle bedrijven heen en bedrijven die onder dit gemiddelde zitten moeten een verbetering in resultaat laten zien. Bij geen verbetering volgt contractbeëindiging. Daarmee stuurt UWV op de effectiviteit van de ingekochte dienstverlening.
Het bericht ‘800.000 Nederlanders kregen kanker, na ‘genezing’ houden zij problemen’ |
|
Rens Raemakers (D66), Jessica van Eijs (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «800.000 Nederlanders kregen kanker, na «genezing» houden zij problemen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is dat voldoende kennis over de gevolgen van kanker en de behandeling daarvan beschikbaar is? In hoeverre deelt u de aanbevelingen van het Integraal Kankercentrum Nederland over de noodzaak tot extra onderzoek hiernaar?2
Behandelaars moeten op basis van de reeds beschikbare kennis vaker het gesprek aangaan met hun patiënten over de gevolgen van kanker(behandeling) en wat dat voor hen betekent. Kennis over de gevolgen van kanker en de behandeling daarvan ondersteunen in het gesprek tussen arts en patiënt («samen beslissen») en dragen daarmee bij aan de beste uitkomst van zorg voor de patiënt. Hierbij is het van belang dat verder wordt gekeken dan alleen klinische informatie, zoals bloedwaarden of wondgenezing maar ook naar andere uitkomsten die er voor de patiënt toe doen. In geval van borstkanker is zelfbeeld hier een voorbeeld van.
In 2018 ben ik daarom het programma Uitkomstgerichte Zorg gestart, in samenwerking met veldpartijen. Op het gebied van kanker zijn er al een aantal vragenlijsten ontwikkeld (door ziekenhuizen zelf, door International Consortium for Health Outcomes Measurement3 (ICHOM)) om uitkomstinformatie te meten en vergelijken bij patiënten.
Om psychosociale problemen en de gevolgen van behandeling daarvan meer onder de aandacht van zowel patiënten als zorgverleners te brengen is in 2017 in het kader van de subsidieregeling Transparantie € 5 miljoen beschikbaar gesteld. Eind 2019 komen de resultaten van deze projecten beschikbaar.
In hoeverre herkent u de signalen uit het rapport die stellen dat patiënten vaak geen advies krijgen over aanpassingen van hun levensstijl na hun behandeling? Welke acties kan het kabinet ondernemen om dergelijke advisering te stimuleren?
Het is aan behandelaars om in de spreekkamer adviezen te geven aan hun patiënten hoe zij hun leven tijdens en na de behandeling van kanker het beste kunnen inrichten. Adviezen over (aanpassingen van) de leefstijl zouden daarmee onderdeel van de oncologische zorg moeten zijn. Die adviezen moeten op de
individuele omstandigheden, waaronder ook de tumorsoort, zijn toegesneden. De in het rapport afgegeven signalen zijn daarmee primair voor de behandelaars bestemd. Waar zij dat nog niet gedaan hebben kunnen zij evidence-based onderdelen van deze adviezen waar nodig in hun richtlijnen opnemen. Een overheidsrol zie ik hier niet.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer – onder meer door onbekendheid en problemen met de vindbaarheid en vergoedingen van ondersteunende zorg – minder dan 30% van de patiënten dergelijke zorg ontvangt?
Ik vind het belangrijk dat patiënten ondersteuning krijgen op het gebied van de gevolgen van kanker.
Er is een ruim aanbod van zorg voor de behandeling van de diversiteit aan gevolgen voor kanker voorhanden. Deze zorg bereikt een deel van de mensen die leven met of na kanker onvoldoende, omdat:
In de praktijk kijken artsen vanzelfsprekend goed naar de medische aspecten van de ziekte en naar directe behandelresultaten. Meer aandacht voor de kwaliteit van leven van mensen die leven met of na kanker, inclusief de sociaal-maatschappelijke gevolgen is eveneens noodzakelijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat voor mensen met een informatiebehoefte over ondersteunende zorg, deze tijdig en op maat beschikbaar moet zijn zoals aangegeven in het rapport?
Ik ben het eens met de aanbeveling dat de informatievoorziening over de gevolgen van kanker en de gevolgen van de behandeling een integraal onderdeel van de oncologische behandeling en nazorg is. Duidelijke en passende informatievoorziening van zorgprofessionals is een voorwaarde om samen te beslissen.
Hoe kijkt u naar de aanbeveling om de nazorg, die nu vaak plaatsvindt door de medisch specialist, beter te verdelen tussen de medisch specialist, verpleegkundig specialist en de huisarts? Zijn er factoren in het systeem die deze verdeling lastig maken? Kunnen hier drempels worden weggenomen om een betere verdeling te bevorderen?
Ik denk dat deze aanbeveling, die overigens bij alle vormen van zorg relevant is, hier zeker van belang is. Om de afstemming tussen zorgprofessionals te verbeteren en daarmee de patiënt optimaal van zorg te kunnen voorzien is een vast aanspreekpunt in het ziekenhuis belangrijk. Verder is het van belang dat ook de zorg van de huisarts hierop naadloos aansluit. De ideeën over zo’n werkwijze zijn goed uitgewerkt bij de zorg voor jongvolwassenen met kanker (AYA). Vanaf diagnose is er integrale zorg voorhanden die zowel op het medisch-technische aspect als kwaliteit van leven aspecten, inclusief sociaal maatschappelijk, opereert. De behandelaar en verpleegkundig specialist zijn vertegenwoordigd in een multidisciplinair AYA poli zorgteam van relevante disciplines en specialismen.
Hoe apprecieert u het advies uit het rapport om voor ondersteunende zorg met een nationale aanpak te komen? Welke bijdrage kan het kabinet hiervoor leveren?
Uit het rapport «Kankerzorg in beeld: over leven met en na kanker» blijkt dat op dit moment zich ook een Taskforce Cancer Survivorship als werkorganisatie vanuit de Landelijke Taskforce Oncologie over dit advies buigt. De Taskforce Cancer Survivorship is een landelijk initiatief om de zorg en begeleiding te verbeteren van mensen die leven met en na kanker. De Taskforce Cancer Survivorship komt dit jaar nog met een Nationaal Actieplan Cancer Survivorship om verandering te bewerkstelligen voor mensen die leven met en na kanker.
Het is aan de zorgprofessionals om de uitkomsten hiervan naar de spreekkamer te vertalen. Een rol voor de overheid om hiernaast een nationale aanpak te starten zie ik niet.
Hoe kijkt u naar de samenhang tussen de klachten die zich pas op lange termijn openbaren, zoals ernstige vermoeidheid, en de huidige vormgeving van onze sociale zekerheid? Is onze huidige vormgeving van sociale zekerheid voldoende toegerust op een steeds grotere groep mensen die pas laat nawerkingen ervaren?
Wanneer iemand in dienst is van een werkgever en de klachten leiden tot uitval wegens ziekte, dan bestaat er aanspraak op loondoorbetaling door de werkgever. Iemand wiens (tijdelijke) arbeidsovereenkomst afloopt tijdens ziekte, heeft doorgaans recht op maximaal 2 jaar ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Ook als de betrokkene een WW-uitkering heeft, bestaat aanspraak op ziekengeld op grond van de ZW. De sociale zekerheid voorziet doorgaans dus in inkomensbescherming, ook als bepaalde klachten zich op langere termijn openbaren.
Voor degenen die geen contract meer hebben is het echter vaak lastig om weer werk te vinden bij een andere werkgever en terug te keren op de arbeidsmarkt. De toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft in 2015 de werkgroep Kanker & Werk in het leven geroepen die deze problematiek heeft verkend. Om de arbeidsmarktpositie van deze mensen zonder werkgever te verbeteren heeft de werkgroep voorgesteld om een experiment te doen met een no-riskpolis. Verondersteld werd dat, door het wegnemen van het risico van loondoorbetaling bij ziekte bij de werkgever, potentiele werkgevers over de streep worden getrokken om een dienstverband met hen te gaan. Bij een no-riskpolis betaalt UWV immers het ziekengeld en wordt de werkgever financieel gecompenseerd voor zijn financiële lasten ingeval van ziekte van zijn werknemer.
Deze aanbeveling van de werkgroep is opgevolgd en in 2017 is er een experiment gehouden met een vervroegde inzet van de no-riskpolis. Daarin is onderzocht of mensen met een ZW-uitkering, die geen werkgever meer hebben, sneller aan het werk komen door deze vervroegde no-riskpolis. Er is kwantitatief en kwalitatief onderzoek gedaan naar dit experiment. De resultaten zal de Minister van SZW in deze zomer aan de Tweede Kamer aanbieden. Daarom wil ik nu niet al vooruitlopen op de vraag of een aparte no-riskpolis voor (ex)kankerpatiënten wenselijk is. Bovendien heeft de Minister van SZW in het najaar van 2018, voor mensen die kanker hebben (gehad) en die op zoek zijn naar werk omdat zij geen werk meer hebben, een subsidieregeling opengesteld: https://wetten.overheid.nl/BWBR0041388/2018-09-29. Op grond daarvan kan de Minister van SZW subsidie verlenen aan projecten die werkhervatting bevorderen voor mensen die kanker hebben of kanker hebben gehad. De inschrijvingstermijn van deze regeling is gesloten op 16 november 2018 en begin 2019 zijn de subsidies toegekend.
Hoe kijkt u bijvoorbeeld naar de uitkomsten dat mensen die geen vast contract hebben en daardoor in de ziektewet terecht komen, veel meer moeite hebben om terug te keren op de arbeidsmarkt?3
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer worden de uitkomsten verwacht van de evaluatie van de pilot «eerdere inzet van de no-riskpolis in de ziektewet»? Is de geldigheidsduur van vijf jaar voor een no-riskpolis voldoende gezien het feit dat tien jaar na de diagnose één op de vijf mensen nog steeds ernstig vermoeid is?
Zie antwoord vraag 8.
Zou het wenselijk kunnen zijn, gezien het feit dat juist bij ex-kankerpatiënten bepaalde klachten zich pas na lange tijd kunnen openbaren, om toch specifiek voor ex-kankerpatiënten en mogelijk voor chronisch zieken een aparte no-riskpolis te ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier wordt op dit moment aandacht besteed aan «werk» in de spreekkamer? Wat is de stand van zaken rond de aanbeveling van de SER dat de factor arbeid meer in de reguliere zorg geïntegreerd zou moeten worden?4
De SER heeft op verzoek van de ministers van VWS en SZW in maart 2016 het advies «Werk van belang voor iedereen» uitgebracht. In reactie daarop hebben de ministeries van SZW en VWS verschillende acties ondernomen. Zo hebben zij de oproep gedaan aan de Patiëntenfederatie Nederland om met een voorstel te komen voor de inrichting van een Centraal Informatie Punt. Het doel van dit Informatiepunt is om zowel werkenden met een chronische aandoening als de werkgevers te ondersteunen met informatie over werken met een chronische aandoening. Het Ministerie van VWS heeft dit voorstel omarmd door met een projectsubsidie de bouw van het Centraal Informatie Punt mogelijk te maken. Voorts is recent met subsidie van VWS de zorgstandaard «psychosociale zorg bij ernstige somatische aandoeningen» ontwikkeld. Dergelijke psychosociale zorg is onderdeel van de curatieve zorg (en dus van de DBC). Sinds maart 2018 loopt bovendien een programma bij ZonMw gericht op zorg voor (ex)kankerpatiënten met aanpassingsstoornissen, waar ook (ex)patiënten die geen zorg meer vanuit een DBC ontvangen aan deel kunnen nemen. Middels dit programma wordt de invloed van tijdige, gepaste en adequate zorg voor een aanpassingsstoornis bij kanker op het welzijn van de patiënt en de kosteneffectiviteit geëvalueerd. Het programma wordt gefinancierd door het Ministerie van VWS en KWF.
Daarnaast heeft het Ministerie van SZW een eerste aanpassing van de richtlijn Kanker en Werk – die door bedrijfsartsen wordt gehanteerd bij begeleiding van werkenden met kanker – door de beroepsvereniging van bedrijfsartsen (NVAB) gefinancierd. Deze richtlijn is ontwikkeld met als doel behoud van en terugkeer naar werk door mensen met kanker.
Psychische klachten bij of na kanker kunnen in principe binnen het DBC behandeld worden door bijvoorbeeld een medisch psycholoog in het ziekenhuis. Wanneer het DBC eenmaal gesloten is, kunnen patiënten voor psychische klachten terecht bij hun huisarts en/of POH-GGZ. Daarnaast voeren KWF en IKNL momenteel de pilot aanpassingsstoornissen bij (ex-)kankerpatiënten uit, waarbinnen ex-kankerpatiënten behandeling van aanpassingsstoornissen door een daarin gespecialiseerde psycholoog of psychotherapeut vergoed krijgen en wordt gekeken naar de kosteneffectiviteit. Ik wacht graag de resultaten van deze pilot af voordat ik uitspraken doe over eventuele meer structurele financiering van behandeling van aanpassingsstoornis na kanker.
Tot slot is van belang dat SZW en VWS een betere arbocuratieve samenwerking stimuleren. Dit doen we onder andere door gesprekken te voeren met beroepsgroepen over de factor arbeid in hun richtlijnen en door het opzetten van een roadshow «arbocuratieve samenwerking». Ook spreken we met partijen over het opnemen van relevante informatie op thuisarts.nl. VWS en SZW nemen daarnaast deel aan het Platform arbeidsgerelateerde zorg en de Kwaliteitstafel Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, beide georganiseerd door het RIVM en gefinancierd door SZW. Op de website www.arboportaal.nl zijn bovendien een aantal goede voorbeelden van arbocuratieve samenwerking gepubliceerd (zie: https://www.arboportaal.nl/onderwerpen/arbocuratieve-samenwerking/voorbeeldverhalen).
Deelt u de analyse dat de aanpak van het Radboud Medisch Centrum waarbij klinisch arbeidsgeneeskundigen betrokken worden bij behandelingen, goed werkt en dat de ervaringen daar, zeker bij AYA’s (Adoloscents and Young Adults) door het combineren van arbeidsdeskundige en geneeskundige zorg tot goede uitkomsten leidt?5
Zie antwoord vraag 12.
Op welke manieren zou de samenwerking tussen de reguliere zorg en de bedrijfsgezondheidszorg verder kunnen worden verbeterd? Hoe kijkt u naar de aanbevelingen uit het nadere actieplan «Kanker en werk» om te onderzoeken of de klinische arbeidsgeneeskunde onderdeel kan worden van de DBC-systematiek of om de behandeling van aanpassingsstoornissen weer op te nemen in het basispakket?6
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat deze patiënten een eerlijke kans moeten hebben op het kopen van een woning? Bent u het er mee eens dat het onacceptabel is wanneer bijna de helft van de patiënten onder de 35 jaar problemen ervaart met het aanvragen van een hypotheek? Wat kan het kabinet doen om de positie van deze patiënten voor het verkrijgen van een hypotheek te verbeteren? Zijn er mogelijkheden om eventueel via de maatwerktafel toegang tot hypotheken voor deze groep te bevorderen?
Het is belangrijk dat alle consumenten toegang hebben tot hypothecaire financiering, zolang deze passend en verantwoord is. Mensen met een medisch verleden kunnen problemen ervaren bij het verkrijgen van een overlijdensrisicoverzekering, die door hypotheekverstrekkers voorwaardelijk kan worden gesteld aan het verlenen van een hypotheek.
Sinds 2018 geldt voor het aangaan van een hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie geen verplichting meer tot het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering. Het is afhankelijk van het acceptatiebeleid van de kredietverstrekker of een overlijdensrisicoverzekering verplicht is. Niet alle kredietverstrekkers vereisen dat een overlijdensrisicoverzekering wordt afgesloten, dit verschilt per aanbieder.
Ook als er geen verplichting is, kan het wel verstandig zijn om een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten. Het hangt af van de omstandigheden of (ex)kankerpatiënten een overlijdensrisicoverzekering kunnen afsluiten en tegen welke premie. Dit kan per verzekeraar verschillen. Er zijn ook partijen op de markt die zich juist richten op het verzekeren van mensen met een medisch verleden.
Hoewel er dus meerdere mogelijkheden zijn voor (ex)kankerpatiënten om een hypotheek aan te gaan, komt uit het onderzoek naar voren dat patiënten zelf dit niet ervaren. Ik zal in voorbereiding op de volgende Platform bijeenkomst in 2020 uitvragen hoe kredietverstrekkers omgaan met de overlijdensrisicoverzekering en of partijen andere knelpunten ervaren op het gebied van hypotheekverstrekking aan (ex)kankerpatiënten.
Kan het voorbeeld uit het rapport, waarbij de verzekerbaarheid van vrouwen die borstkanker hebben gehad is verbeterd nu gebruik wordt gemaakt van een nieuw model, ook bij meer kankerdiagnoses worden toegepast? Hoe kan de overheid het gebruik van recente data door verzekeraars en financiële instellingen verder bevorderen? Hoe gebeurt dat in andere landen?
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat samen met het Integraal Kankercentrum Nederland en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties wordt verkend of de ontwikkeling van predictiemodellen ten aanzien van andere vormen van kanker mogelijk is en of hiermee wordt bijgedragen aan de verzekerbaarheid van mensen met een kankerdiagnose. Ook kijken de drie partijen naar verdere maatregelen om beter inzicht te krijgen in de daadwerkelijke «onverzekerbaarheid» en de mogelijkheden om knelpunten hieromtrent op te lossen. Ik acht het van groot belang dat mensen met een ziektediagnose zich goed kunnen verzekeren en moedig dit initiatief vanuit de sector dan ook aan en zal het vervolg monitoren.
Het Verbond van Verzekeraars geeft verder aan dat verzekeraars en hun medisch adviseurs zoveel mogelijk gebruik maken van recente data om het risico te kunnen inschatten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van data van internationale herverzekeraars die beschikken over onderzoeksteams waarin medische specialisten, actuarissen en epidemiologen aan deelnemen. Ook eigen data, wetenschappelijke publicaties en de verzekeringsgeneeskundige protocollen van de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde worden hierbij betrokken. Het Verbond van Verzekeraars laat weten dat de sector permanent werkt aan het optimaliseren van de gebruikte data. Ik heb geen zicht op welke wijze recente data in andere landen worden gebruikt voor de bepaling van de verzekerbaarheid.
Hoe kijkt u aan tegen wetgeving zoals in Frankrijk en België, die (ex-)kankerpatiënten na verloop van tijd het recht geeft hun kankerdiagnose niet te hoeven opgeven bij een financiële instelling? Is er al informatie beschikbaar over hoe dit recht werkt in de praktijk?7
Voor zover mij bekend is de wetgeving in Frankrijk en België waarnaar u verwijst nog van recente datum. Over de effectiviteit van deze wetgeving heb ik geen gegevens. In algemene zin ben ik van mening dat er door de overheid terughoudendheid moet worden betracht met interventies in het acceptatiebeleid van verzekeraars in gevallen waarin er geen sprake is van discriminatie. Het op het oog sympathieke doel dat ermee wordt nagestreefd kan averechts uitwerken als verzekeraars, bijvoorbeeld als risico’s niet meer goed kunnen worden beoordeeld, risico-opslagen gaan toepassen of terughoudender worden in het aanbieden van bepaalde verzekeringen. Het heeft mijn voorkeur dat toepassing van maatregelen zoals in Frankrijk op initiatief van de sector zelf worden genomen. De Nederlandse verzekeringssector heeft er zelf ook belang bij groepen verzekeringsnemers niet te veronachtzamen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Helaas was dit niet mogelijk omdat het inwinnen van informatie meer tijd kostte.