Het artikel ‘Twitter, Facebook en Google gaan nepnieuws aanpakken’ |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Twitter, Facebook en Google gaan nepnieuws aanpakken»1 en «Facebook: in 2020 minder steun in verkiezingen VS»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichten dat tech-ondernemingen, met name social media en zoekmachine-bedrijven, in de Verenigde Staten een rol hebben gespeeld in de campagne en zo invloed kunnen hebben gehad op de verkiezingen2?
Het feit dat sociale mediabedrijven politieke partijen benaderen om hen bijvoorbeeld uit te leggen over de werking van de platforms of hun advertentiebeleid is aan de tech-ondernemingen zelf. Het is daarnaast ook aan de politieke partijen zelf of zij gebruik maken van de diensten van sociale mediabedrijven en op welke manier.
Hoe beoordeelt u de gedachte dat tech-ondernemingen invloed kunnen hebben op verkiezingen, (lokale) volksraadplegingen of andere nationale of lokale politiek processen?
Tech-ondernemingen met een groot bereik kunnen potentieel invloed hebben op verkiezingen. Dit kan zowel positief zijn als negatief.
Tech-ondernemingen kunnen een belangrijke rol spelen in de informatievoorziening over politieke partijen waarna kiezers hun politieke voorkeur kunnen bepalen en hun stem kunnen uitbrengen. Informatie over politieke partijen kan toegankelijker gemaakt worden en kandidaten en campagnes kunnen zich op meer manieren tot potentiële kiezers wenden.
Uit gesprekken met tech-ondernemingen is naar voren gekomen dat zij hun diensten aanwenden om opkomst bevorderende boodschappen te brengen door mensen eraan te herinneren op verkiezingsdagen hun stem uit te brengen. Ook heeft bijvoorbeeld Facebook de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen via verschillende kanalen een aantal tips voor het herkennen van desinformatie verspreid en gemeenteraden geïnformeerd over het veilig gebruik van hun Facebook-accounts. Dat vind ik positief.
Een negatief effect kan zijn dat de juistheid en betrouwbaarheid van informatie niet altijd duidelijk is. Tech-ondernemingen zouden individuen gericht kunnen sturen in hun meningsvorming door het aanbieden van eenzijdige of gekleurde informatie. Daarnaast kunnen persoonsgegevens worden misbruikt door op intransparante wijze via microtargeting op mensen in te spelen.
In Nederland lijkt microtargeting door politieke partijen zich te beperken tot vormen van profiling die selecties van potentiële kiezers opleveren aan wie op internet in banners verkiezingsboodschappen kunnen worden verstrekt.
Ik sluit niet uit dat ook in Nederland misbruik gemaakt zou kunnen worden van persoonsgegevens om verkiezingen te beïnvloeden. Er zijn mij hiervan echter geen voorbeelden bekend.
In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat dergelijke beïnvloeding in Nederland plaatsvond of kan vinden?
Zie antwoord vraag 3.
Beschikt u over informatie of onderzoeken over de effecten van sociale media, internet-zoekmachines en andere digitale diensten bij verkiezingen, (lokale) volksraadplegingen of andere nationale of lokale politieke processen in Nederland? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee, in mijn opdracht zijn er geen onderzoeken specifiek naar de effecten van sociale media, internet-zoekmachines en andere digitale diensten specifiek bij verkiezingen, (lokale) volksraadplegingen of andere nationale of lokale politieke processen in Nederland gedaan.
Zijn er specifieke regels in Nederland of Europa voor tech-ondernemingen, sociale media en zoekmachines bij verkiezingen, (lokale) volksraadplegingen of andere nationale of lokale politieke processen, zoals in de Verenigde Staten bij de presidentsverkiezingen in 2016? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Als voor het aanbieden van politieke advertenties persoonsgegevens worden verwerkt, is de AVG van toepassing. Daarin zijn regels neergelegd over de manier waarop gegevens worden verkregen en regels opgesteld over bijvoorbeeld transparantie. Daarnaast is politieke voorkeur als bijzonder persoonsgegeven aangemerkt, dat zonder expliciete toestemming van betrokkene niet mag worden verwerkt: de toestemming moet expliciet gevraagd én verkregen worden, en mag niet «verstopt» zitten in bijvoorbeeld de algemene voorwaarden.
Tevens is recentelijk door de Europese Commissie een pakket aan maatregelen voorgesteld omtrent veilige en eerlijke verkiezingen. Het BNC fiche daaromtrent wordt binnenkort aan uw Kamer gezonden.
Daarnaast is 26 september 2018 een «code of practice on disinformation», opgesteld door het Multi-stakeholder forum on online disinformation – hierin zitten bedrijven als Facebook, Google, Twitter, Wikipedia, journalisten en mediavertegenwoordigers – dat was samengesteld naar aanleiding van de mededeling van de Europese Commissie inzake de bestrijding van online desinformatie. De partijen die deze gedragscode (zullen) ondertekenen committeren zich aan het daarin afgesprokene, waaronder transparantie van gesponsorde content (met name politieke advertenties) en de beperking van mogelijkheden tot «targeting».
Ik vind het positief dat bedrijven zelf tot een vrijwillige gedragscode zijn gekomen omdat zij op die manier laten zien dat hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen.
Hoe ziet u de verhouding in de regelgeving tussen de Europese Unie (EU) en Nederland? Welke bestuurslaag is primair verantwoordelijk voor het maken van regels? Hoe verhoudt zich de beschikbare kennis in Nederland tot die in de EU op dit nieuwe terrein?
De lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor het maken van regels rond verkiezingen en politieke partijen. Op dit gebied is geen bevoegdheid overgedragen om regelgeving op te stellen aan de EU.
Wanneer sprake is van grensoverschrijdende problematiek zoals privacy kan het zijn dat afspraken op EU-niveau daartoe beter geschikt zijn.
Nederland is echter geen voorstander van Europese regelgeving op het gebied van de verspreiding van desinformatie. Actuele kennis over verspreiding van desinformatie is met name beschikbaar bij maatschappelijke organisaties, private partijen en andere actoren, Nederlands en internationaal.
Bent u voornemens verdere stappen te zetten om bij verkiezingen, (lokale) volksraadplegingen of andere nationale of lokale politieke processen beïnvloeding te voorkomen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp «regels voor digitale politieke campagnes» is onderdeel van hetgeen waarover de Staatscommissie Parlementair Stelsel zich buigt. In een tussenrapportage hebben zij hierover reeds een en ander geschreven. Het kabinet hecht er waarde aan om, wanneer de Staatscommissie haar eindrapport uitbrengt, dat rapport inclusief eventuele aanbevelingen goed te kunnen bestuderen en met een kabinetsreactie te komen.
Daarnaast zijn in de Wet financiering politieke partijen regels (Wfpp) gesteld om mogelijke financiële beïnvloedingsrelaties van politieke partijen openbaar te maken. In de evaluatie van de Wfpp, die dit voorjaar aan u is aangeboden, worden aanbevelingen gedaan om de wet op een aantal onderdelen aan te scherpen. In de kabinetsreactie op dit evaluatierapport, die ik later dit najaar naar de Kamer zal sturen, zal ik op deze aanbevelingen reageren.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, zijn er in het kader van de Tweede Kamerverkiezingen in 2017 en de gemeenteraadsverkiezingen in 2018 kwetsbaarheidsanalyses uitgevoerd en heeft het kabinet op basis daarvan concrete maatregelen getroffen. De betrokken departementen en diensten staan doorlopend in nauw contact om informatie en signalen van mogelijke inmengingsactiviteiten te delen en te duiden en daarop zo nodig te acteren. Dit zal ook in de aanloop naar de verschillende verkiezingen in 2019 het geval zijn.
Zou u de vragen voor de begrotingsbehandeling kunnen beantwoorden zodat deze bij de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken kunnen worden betrokken?
Ja.
Gezinshuizen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van Brandpunt «Geen tehuis maar thuis in het Dushi Huis» gezien?1
Ja
Wat vindt u van deze manier van opvang, waarbij kinderen niet in een instelling, maar in een gezinshuis worden opgevangen?
Kinderen «zo thuis mogelijk» laten opgroeien is één van de doelen van het programma Zorg voor de Jeugd, dat in gezamenlijkheid is opgesteld (branches, VNG, gemeenten, beroepsorganisaties, cliënten en het Rijk).
Ik wil er voor zorgen dat zoveel mogelijk kinderen in de eigen thuissituatie kunnen opgroeien. En als dat niet lukt, dan kunnen, naast pleegzorg, ook vormen van gezinsgerichte jeugdhulp een belangrijke rol in het realiseren van het doel «zo thuis mogelijk opgroeien».
Om een impuls te geven aan (de inzet van) kleinschalige, gezinsgerichte voorzieningen, ben ik, conform de motie Voordewind/Peters, met de betrokken veldpartijen in gesprek over de vorming van een plan om kleinschalige, gezinsgerichte voorzieningen te stimuleren. De komende tijd zullen we met de betrokken partijen knelpunten analyseren en nagaan welke acties we in gang moeten zetten om deze knelpunten te verhelpen.
Met het Ministerie van Financiën ben ik in overleg of er mogelijk ook fiscale knelpunten spelen bij de plannen rond de gezinshuizen, en andere kleinschalige gezinsgerichte voorzieningen. Indien nodig zal ik afspraken maken met de Belastingdienst om deze knelpunten aan te pakken.
Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) heeft een handreiking opgesteld waarmee gemeenten jeugdhulp in gezinsvormen beter kunnen inbedden in hun hulpaanbod. Ook worden er door het NJi pilots opgezet waarbij gemeenten en regio’s aan de slag gaan met het verbeteren en verbreden van de jeugdhulp in gezinsvormen. De regio’s kunnen tens lotte ook plannen indienen voor middelen vanuit het transformatiefonds. Deze middelen kunnen worden ingezet om een duurzame uitvoering te geven aan de regionale plannen voor onder meer kleinschalig gezinsgerichte voorzieningen.
Ten slotte is de sector ook aan de slag met een kwaliteitskader voor gezinshuizen. Het kwaliteitskader komt tot stand met input van de verschillende belanghebbenden: cliënten, aanbieders van gezinshuizen, gemeenten, andere belanghebbenden in het zorglandschap en kennispartners (NJi). Eind dit jaar zal het kwaliteitskader in concept gereed zijn en daarna zal er aandacht zijn voor de implementatie van het kwaliteitskader door de sector.
Ik zal uw Kamer via de voortgangsrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd op de hoogte houden van de vorderingen van deze plannen.
Is bekend hoe vaak uit huis geplaatste kinderen moeten verhuizen? Zo ja, de Kamer die cijfers sturen?
Ik ben het er mee eens dat overplaatsingen tot een minimum beperkt moeten worden. Cijfers hierover zijn helaas niet beschikbaar.
Overplaatsingen zorgen ervoor dat kinderen moeten wennen aan een nieuwe situatie en aan een nieuwe hulpverlener en zorgen voor hechtingsproblematiek. Dit doet afbreuk aan een stabiele leef- en opvoedingssituatie voor de kinderen en het bieden van perspectief. Overplaatsingen kunnen bijdragen aan «zorgmoeheid» en wantrouwen van nieuwe opvoeders bij kinderen en jongeren. Daarom vind ik dat de zorg zich naar het kind toe moet bewegen in plaats van andersom. Dit hebben we (Rijk, branches, beroepsgroepen, cliënten, gemeenten en VNG) ook nadrukkelijk benoemd in het actieprogramma Zorg voor de Jeugd. Alle betrokken partijen streven er naar om het aantal overplaatsingen zoveel mogelijk te beperken tot situaties waarbij er zicht is op een duurzame, perspectief beidende oplossing of als het past in een traject van zware naar lichte zorg.
Om dit te bereiken, streven we naar bewustwording bij de aanbieders. Je bent als aanbieder verantwoordelijk totdat er een goede overdracht heeft plaatsgevonden. Aanbieders kunnen richting gemeenten duidelijk maken welke expertise zij in huis hebben en voor welke expertise ze eventueel door moeten verwijzen, zodat verwijzingen soepeler verlopen. Ook kan de inzet van regionale expertteams bijdragen aan het verminderen van overplaatsingen, door bindende adviezen te geven over de te bieden hulp en ondersteuning. En tenslotte zullen Jeugdhulpbrede pilots moeten helpen om werkwijzen te ontwikkelen en te verspreiden die overplaatsingen minimaliseren.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat uit huis geplaatste kinderen daarna vaak moeten verhuizen? Zo ja, wat doet u om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over het Dushi Huis, waar jongeren mogen blijven zo lang ze dat willen? Deelt u de mening dat de overheid zoveel mogelijk belemmeringen moet wegnemen, waardoor dit initiatief navolging kan krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak van lector residentiele jeugdzorg Peer van der Helm, die stelt dat er 3.000 gezinshuizen bij moeten komen? Bent u bereid om actie te ondernemen waardoor er meer gezinshuizen komen? Zo ja, wat gaat u doen om gemeenten te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de dagvergoeding voor gezinshuisouders totaal wordt belast, maar de kosten van huisvesting en ondersteuning niet aftrekbaar zijn? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Bent u bereid om met de Belastingdienst afspraken te maken zodat het werkruimte-principe ook van toepassing is op gezinshuisouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een stappenplan te maken met het doel dat op termijn geen kinderen meer worden geplaatst in een gesloten instelling?
In het het programma Zorg voor de Jeugd hebben we dit een stapsgewijze aanpak genoemd om te komen tot minder gesloten plaatsingen, een kortere verblijfsduur en een verbeterde uitstroom. Regio’s hebben inmiddels plannen ingediend bij het Transformatiefonds die ook op deze doelen gericht zijn. Deze regionale plannen worden momenteel beoordeeld en in de decembercirculaire zal bekend worden gemaakt hoe en aan wie het transformatiebudget wordt toegekend.
Ik houd u ook op dit punt op de hoogte van de vorderingen middels de reguliere voortgangsrapportages van het programma Zorg voor de Jeugd.
Het instellen van wachttijden door de gemeente Assen om tekorten in het sociaal domein tegen te gaan |
|
René Peters (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat het college van burgemeester en wethouders in Assen tekorten op de jeugdzorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wil terugdringen door onder andere wachttijden in te stellen en budgetplafonds te hanteren voor zorgaanbieders?1
Ja. Het is mij bekend dat het college van burgemeester en wethouders in Assen een voorstel heeft verzonden aan de gemeenteraad, met maatregelen om de verwachte tekorten in het sociaal domein te beperken. Deze voorstellen zijn eerder besproken met de gemeenteraad. Op 18 oktober waren deze voorstellen ter besluitvorming geagendeerd in de gemeenteraad van Assen, waarbij het voorstel om wachttijden in te stellen uit het voorstel is gehaald. Op 5 november jl. is ingestemd met de voorstellen.
Wat is volgens u de oorzaak van de tekorten op de jeugdzorg en Wmo in de gemeente Assen?
Het is allereerst aan de gemeenteraad van Assen om het college te controleren als het gaat om de uitvoering van de Jeugdwet. De gemeente heeft zelf in haar voorstel een analyse opgenomen van de oorzaak van de tekorten en stelt ook maatregelen voor.
De gemeente Assen heeft in een brief aan mij aangegeven mee te willen doen aan het onderzoek naar Jeugdhulp (in het bijzonder de benchmarkanalyse bij 30 gemeenten).
Klopt het dat er in Drenthe sprake is van een forse toename van het aantal (dure) jeugdhulptrajecten met verblijf van 885 (medio 2015) naar 1270 (eind 2017)? Is er sprake van een vergelijkbare stijging van dure jeugdhulptrajecten binnen de gemeente Assen? Wat is hiervan volgens u de oorzaak?2
Op basis van beleidsinformatie van het CBS is er in Drenthe inderdaad een toename van het aantal jeugdhulptrajecten met verblijf. Deze toename kent vooral een grote stijging tussen eind 2016 (975) en medio 2017 (1255). Deze toename is zichtbaar in alle gemeenten in Drenthe, met uitzondering van de gemeente Westerveld.
Bij het stijgend of dalend jeugdhulp gebruik kunnen veel factoren een rol spelen. In het onderzoek naar jeugdhulp dat ik dit najaar zal starten is één van de componenten een analyse van de volumeontwikkeling, die zichtbaar is in de beleidsinformatie Jeugd.
Daarnaast kan de gemeente Assen haar beleid vergelijken met overeenkomstige gemeenten met verschillende scores op jeugdhulpgebruik. Door een vergelijking krijgt een gemeente beter beeld en inzicht.
Deelt u de mening dat het versnipperen van jeugdzorgregio’s, zoals eerder in Drenthe het geval is geweest, uiteindelijk juist tot duurdere jeugdzorg kan leiden?3
Kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders zijn gebaat bij rust en orde rond regionale samenwerking. Om dit voor elkaar te krijgen, hebben we stabiele regio’s nodig die efficiënt samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt daarbij voor de hand dat regio’s eenzelfde samenstelling behouden.
Ik volg als stelselverantwoordelijke deze ontwikkelingen en houd een «vinger aan de pols». In het geval dat de gemeenten er toch gezamenlijk niet uitkomen, waardoor de beschikbaarheid van jeugdhulp in het gedrang komt, zal ik die stappen zetten die nodig zijn om alsnog de beschikbaarheid te borgen.
Deelt u de vrees dat de voorgenomen maatregelen kunnen leiden tot onverantwoorde wachtlijsten en mogelijk zelfs opnamestops? Zo nee, waarom niet?
De gemeenteraad van Assen heeft op 18 oktober jl. de voorstellen van het college besproken. De oorspronkelijke voorstellen zijn voor die tijd nog aangepast. Zo zijn de voorbeelden die genoemd waren bij «maatregelen aan de aanbodzijde» niet meer opgenomen, waaronder het instellen van wachttijden. Op 5 november jl. is ingestemd met de voorstellen.
Hoe verhoudt wat u betreft het voornemen van het college van Assen zich met de jeugdhulpplicht van de gemeente?
De Jeugdwet is volstrekt helder. Gemeenten hebben op grond van artikel 2.3 de plicht passende jeugdhulp te leveren voor alle kinderen en gezinnen die dat nodig hebben, de jeugdhulpplicht beperkt zich dus niet tot acute hulpvragen. Op grond van artikel 2.6 zijn gemeenten gehouden te voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend jeugdhulpaanbod. Het enkele feit dat het gemeentelijk budget voor jeugdhulp overschreden (dreigt) te worden doet niet af aan de jeugdhulpplicht.
Het recht op vakbondswerkzaamheden door Defensiepersoneel |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Klopt het datna publicatie van uw brief d.d. 1 maart 2013 door de (toenmalige) Hoofddirecteur Defensiepersoneel (HDP) aan de Onafhankelijke Defensie Bond (ODB) is gemeld dat haar vakbondswerkzaamheden verboden zouden worden, indien zij zich niet zou aansluiten bij een erkende vakcentrale?1
Klopt het dat ODB-bestuurders daarom worden geweerd van de kazerne, zelfs buiten de tijd tussen aanvang en einde van de dagelijkse dienst?
Bent u tevens ermee bekend dat de HDP op 15 maart jl 2018 bekend heeft gemaakt dat de ODB de zogeheten faciliteitenregeling is ontzegd, wat er op neerkomt dat vakbondswerkzaamheden door de ODB onmogelijk worden gemaakt?2 Zo nee, bent u bereid de HDP te melden zijn opstelling aan te passen en de ODB op te nemen in het vakbondswerk?
Klopt het dat de ODB lid is geweest van de «erkende vakcentrale» CMHF? Bent u bekend met de redenen van het beëindigen van het lidmaatschap door die centrale? Kunt u dat toelichten?
Deelt u de opvatting dat de vrijheid van organisatie, in dit geval vakbondswerk, moet worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de consequenties voor de ODB? Kunt u uw opvattingen toelichten?
Laat duidelijk zijn dat vrijheid van vereniging een groot goed is voor mij en dat het spijtig is wanneer verschillen van inzicht binnen een centrale van overheidspersoneel leiden tot een breuk met een vereniging. Ik kan en wil echter niet treden in de interne aangelegenheden van een centrale. Mocht de ODB in de toekomst weer aansluiting vinden bij één van de vier centrales die zijn toegelaten tot het Sectoroverleg Defensie, dan kan de ODB uiteraard weer gebruik maken van de faciliteiten die daarbij horen.
Deelt u de opvatting dat een oplossing zou kunnen zijn om tot aanpassing over te gaan van de AMvB «Besluit Georganiseerd overleg sector Defensie», evenals de samenhangende reglementen RBVA, BARD? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze wilt u daartoe overgaan? Zo nee, waarom niet?
Ik kan en wil niet treden in de interne aangelegenheden van een centrale en zie op basis van de huidige situatie geen aanleiding om de regelgeving aan te passen.
Seksueel overschrijdend gedrag bij het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Berispte ambtenaar blijft actief in vrouwenrechten»?1
Ja.
Kunt u toelichten welk afwegingskader heeft geleid tot de disciplinaire maatregelen zoals die genomen zijn?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Gedragscode Integriteit BZ, waarin regels met betrekking tot integriteit en omgangsvormen beschreven staan. De zaak is onderzocht door een speciale klachtencommissie. Zes klachten zijn gegrond verklaard. Op basis van de vastgestelde feiten, omstandigheden en context heeft de betrokken ambtenaar een disciplinaire maatregel opgelegd gekregen.
Hoe verklaart u het dat de betrokken organisaties aangeven te hebben geaarzeld bij hun rapportages? Kunt u toelichten hoe dit is meegewogen bij het bepalen van de berisping?
Het is zelden eenvoudig melding te maken van ongewenste omgangsvormen en zeker in het licht dat het om externen gaat, begrijp ik het als betrokken organisaties aangeven aarzelingen te hebben gehad. Bij het bepalen van de disciplinaire maatregelen zijn alle feiten en omstandigheden meegewogen.
Deelt u de mening dat het voor slachtoffers en de maatschappij van belang is om te weten welke disciplinaire maatregelen het Ministerie van Buitenlandse Zaken verbindt aan grensoverschrijdend gedrag? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de transparantie hieromtrent te bevorderen?
Ik begrijp heel goed dat het voor het rechtsgevoel van betrokkenen van belang is meer inzicht te hebben in de opgelegde sanctie. Daarom laat ik onderzoeken hoe de transparantie over de opvolging van grensoverschrijdend gedrag in de toekomst kan worden vergroot.
Op welke termijn verwacht u dat het Rijksbrede meldpunt voor externe organisaties actief is? Op welke wijze draagt dit meldpunt bij aan meer transparantie?
De inzet van BZ is om zo snel mogelijk een meldpunt voor externe organisaties operationeel te hebben. Voorts zijn de vormgeving en de mogelijkheden voor interdepartementale samenwerking op dit vlak momenteel onderwerp van overleg tussen de departementen. Een dergelijk meldpunt heeft als doel de drempel te verlagen voor externen om melding te maken van grensoverschrijdend gedrag van een ambtenaar. Transparantie wordt versterkt door effectieve communicatie over het meldpunt en de bijbehorende procedures en garanties voor melders.
Het bericht dat Facebook telefoonnummers gebruikt voor advertentiedoeleinden. |
|
Michiel van Nispen , Mahir Alkaya (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Facebook telefoonnummers gebruikt voor advertentiedoeleinden terwijl gebruikers die telefoonnummers hebben opgegeven om hun account te beveiligen?1
Ja.
Weet u of Facebook ook in Nederland telefoonnummers die door gebruikers zijn aangeleverd om hun account extra te beveiligen, gebruikt voor advertentiedoeleinden? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik beschik niet over degelijke gegevens. Het is aan de Autoriteit persoonsgegevens (AP) om als onafhankelijke toezichthouder eventueel onderzoek te doen en een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van het handelen van Facebook. De AP bepaalt zelf of een dergelijk onderzoek wordt gestart, aangezien zij als onafhankelijke toezichthouder zelf haar prioriteiten stelt. Overigens zal, omdat het Europese hoofdkantoor van Facebook in Ierland is gevestigd, mogelijk de Ierse Data Protection Commission de eerst aangewezen toezichthouder zijn om eventueel onderzoek naar de gang van zaken uit te voeren.
Is het handelen van Facebook aangaande het gebruik van telefoonnummers voor advertentiedoeleinden, zoals uiteengezet in het artikel, in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Zo ja, kunt u dit uiteenzetten?
Het gebruik van persoonsgegevens zoals telefoonnummers voor advertentiedoeleinden is aan regels gebonden die de AVG en de Uitvoeringswet AVG aan de verwerkingen van persoonsgegevens stelt. Facebook mag alleen persoonsgegevens verwerken voor advertentiedoeleinden als de gebruiker daar helder en volledig over is geïnformeerd en daar toestemming voor heeft gegeven. Bij een gebrek aan deze heldere en volledige informatie kan een gebruiker geen rechtsgeldige toestemming geven voor het verwerken van zijn persoonsgegevens.
Gegevens die verstrekt zijn voor beveiligingsdoeleinden mogen daarom niet zonder toestemming van de gebruiker voor andere doeleinden (advertenties) gebruikt worden of met derden worden gedeeld. Dit geldt ook voor het gebruik van contactgegevens van zowel gebruikers als niet-gebruikers van Facebook.
De AVG is van toepassing voor het gebruik van zowel de gegevens van gebruikers van Facebook als niet-gebruikers. Wanneer Facebook gegevens niet rechtstreeks verkrijgt van de niet-gebruiker geldt dat Facebook bij het verzamelen van deze gegevens de betreffende niet-gebruiker moet informeren over het gebruik en de herkomst van de gegevens. Ook moet Facebook toestemming vragen voor deze persoonsgegevensverwerking. Wanneer van de niet-gebruiker gegevens ongevraagd zijn geüpload en wanneer Facebook de niet-gebruiker niet op de hoogte stelt van de manieren om persoonlijke rechten uit te oefenen die onder de AVG gelden, kan de gebruiker deze rechten onder de AVG ook niet uitoefenen.
Als er zonder toestemming persoonsgegevens waaronder telefoonnummers van gebruikers en niet-gebruikers van Facebook (bewust of onbewust) verstrekt worden aan advertentiebureaus, is er sprake van een datalek. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de onthulling dat adverteerders Facebook-gebruikers kunnen benaderen op basis van informatie die door een andere gebruiker is geüpload? Is dit in lijn met de regels van de AVG?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat de gebruiker wiens informatie wordt geüpload door een andere gebruiker die gegevens niet kan bekijken of laten verwijderen op Facebook? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier tegen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Het nieuws dat de bescherming van defensiepersoneel tegen chroom-6 nog steeds onvoldoende is |
|
Sadet Karabulut (SP), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Bescherming Defensiepersoneel tegen chroom-6 onvoldoende»?1
Ja.
Is de maximaal toegestane hoeveelheid chroom-6 van 1 µg/m3, waaraan defensiepersoneel mag worden blootgesteld, overschreden?2 Welke norm gold voor 1 maart 2017?
Klopt het dat metingen hebben uitgewezen dat deze waardes van chroom-6 waaraan defensiepersoneel mag worden blootgesteld worden overschreden? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Wat gaat u er aan doen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, hoe verklaart u de in het bericht aangehaalde bevindingen van de toxicoloog?
Klopt het dat medewerkers die nu het onderhoud van vliegtuigonderdelen uitvoeren – zoals verf spuiten, lassen en schuren – nog steeds in hogere mate blootstaan aan chroom-6 dan wettelijk is toegestaan? Zo ja, hoe duidt u dat?
Is in de gemelde gevallen gewerkt met de aangekondigde maatregelen, zoals de detectiepen, en zijn trilproeven op de munitie uitgevoerd?3 Klopt het dat deze beschermingsmaatregelen niet altijd goed worden uitgevoerd, waardoor de bescherming tekortschiet?
De introductie van de detectiepen voor chroom-6 heeft er toe bijgedragen dat het personeel met de detectiepen de aanwezigheid van chroom-6 kan aantonen alvorens er sprake is van daadwerkelijke blootstelling aan chroom-6.
Zoals ik in mijn brief van 7 september jl. op eerdere vragen heb geantwoord (Kamerstuk 34 775 X, nr.139) voert het munitiebedrijf testen uit op munitie. Een van die testvormen is de trilproef. Omdat bekend is dat met name op de oudere munitiesoorten chroom-6 voorkomt in de verflaag, wordt munitie waarvoor dat van toepassing is, met behulp van de detectiepen getest op chroom-6 alvorens een trilproef of andere beproeving wordt uitgevoerd. Dit is geheel volgens de voorgeschreven handelwijze voor het veilig werken met chroom-6.
Zoals ik in mijn brief van 7 september jl. heb gemeld kunnen er ondanks alle preventieve voorzorgsmaatregelen, instructies, toezicht etc. altijd onvoorziene incidenten met gevaarlijke stoffen optreden, bijvoorbeeld door een technisch defect of door de manier waarop het spuitwerk kan worden uitgevoerd (bijvoorbeeld op moeilijk te bereiken plaatsen). Dit heeft niet zozeer iets te maken met de beschermingsmaatregelen op zich, maar met de kans op een technisch defect of menselijk handelen. De menselijke factor blijft immers een belangrijke rol spelen bij het functioneren van het veiligheidssysteem. Bij adequaat gebruik en onderhoud van de persoonlijke beschermingsmiddelen ligt de blootstelling (in het ademmasker) onder de grenswaarde, zo heeft het CEAG in haar rapport vastgesteld (zie Kamerstuk 34 775 X, nr. 126).
Het CEAG concludeert in datzelfde rapport dat de genomen maatregelen afdoende zijn om veilig te kunnen werken met chroom-6. Waar de luchtconcentratie bij bepaalde werkzaamheden nog incidenteel boven de grenswaardes komt, geldt dat men persoonlijke beschermingsmiddelen moet dragen. De meetresultaten van de biologische monitoring («chroom-totaal» in de urine) bevestigen de effectiviteit van de toegepaste maatregelen. Defensie voert de hoofdaanbeveling van het CEAG uit door de structurele bron- en technische gerichte maatregelen uit het plan van aanpak chroom-6 op te pakken zodat persoonlijke beschermingsmiddelen niet of steeds minder nodig zijn.
Klopt het dat al in 2015 door onderzoek werd vastgesteld dat de maximale blootstelling aan chroom-6 werd overschreden in de spuitcabines van Defensie? Klopt het dat op vliegbasis Volkel, ook na het onderzoek naar de spuitcabines in 2015, een marginaal presterende cabine in bedrijf is gehouden? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren?
In 2015 is vastgesteld dat in een aantal spuitcabines van Defensie de luchtconcentratie boven de grenswaarde lag. Dit betrof echter de luchtconcentratie in de spuitcabine en dus niet de luchtconcentratie die de medewerker inademt. In de spuitcabines gebruikt het personeel namelijk een ademmasker, waarbij schone ademlucht van buiten in de spuitcabine wordt aangevoerd. Defensie heeft vervolgens een aantal maatregelen genomen om de risico’s tijdens spuitwerkzaamheden te verlagen, waaronder het streven te voldoen aan de «stand der techniek». Omdat de «stand der techniek» voortschrijdt, verbetert Defensie de spuitcabines. Dit is de reden, waarom de beide spuitcabines van Volkel worden vervangen voor een nieuwe spuitcabine. Op de vliegbasis Volkel wordt sinds 2015 een van de twee spuitcabines – die moderner is dan de andere – alleen gebruikt voor beperkte spuitwerkzaamheden met chroom-6. De spuitwerkzaamheden zijn beperkt in omvang en duur, waardoor er veilig kan worden gewerkt. Uit metingen van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) is gebleken dat het personeel bij de uitvoering van deze kleinschalige spuitwerkzaamheden in die cabine niet wordt blootgesteld aan chroom-6 boven de grenswaarde, want het personeel draagt – volgens de werkinstructies – een ademmasker, waarbij schone lucht van buiten de spuitcabine wordt aangevoerd. De grotere spuitopdrachten worden uitgevoerd op andere locaties van Defensie.
Klopt het dat de filterbussen van het type AMF-12 (gasmaskers) chroom-6 bevatten? Klopt het dat deze filterbussen nog steeds worden gebruikt tijdens oefeningen en missies? Zo ja, waarom zijn deze nog niet vervangen? Is dit wat u bedoelt met uw personeel op één zetten?
Proqares en TNO hebben de filters van de AMF-12 filterbus in 2016 onderzocht, maar namen geen sporen van chroom-6 waar. Het is onwaarschijnlijk dat personeel gevaar heeft gelopen. De AMF-12 filterbus wordt overigens uit voorzorg niet meer gebruikt sinds 2017, maar is nog wel op voorraad. Reden is dat deze bus nodig kan zijn bij een grootschalige verdediging van het bondgenootschappelijk grondgebied.
Ondanks dat het onderzoek geen reden tot zorg gaf, vond de arbodienst van Defensie het onwenselijk de filterbussen met chroom-6 nog te gebruiken. Daarom zijn er versneld chroom-6-vrije exemplaren aangeschaft. De eerste 6.400 nieuwe bussen (de MILFCF50) zijn sinds 2017 in gebruik in het missiegebied. Verder krijgen uit te zenden militairen deze bussen, worden ze gebruikt bij kleinschalige specifieke trainingen en liggen ze op voorraad voor nationale bijstand. Voor gebruik tijdens oefeningen is er de standaard-oefenbus, zonder chroom6.
Door problemen bij de leverancier, arriveerde een bestelling van 1.100 filterbussen pas op 2 oktober, in plaats van 24 augustus. Omdat de voorraad nieuwe bussen bij het kledingbedrijf inmiddels was opgeraakt, zijn 170 militairen op uitzending gegaan met luchtdicht verpakte oude bussen van het type AMF-12. Daarbij is een risico-afweging gemaakt: het verstrekken van een gesealde filterbus voor gebruik bij een eventuele aanval met chemisch strijdgas of geen verstrekking. Gezien de gesealde verpakking, de zeer geringe kans op gebruik van de filterbus en de zeer beperkte kans op blootstelling aan chroom-6 is hiervoor gekozen.
Aangezien er sinds begin deze maand weer voldoende bussen van het type MILFCF50 bij het kledingbedrijf zijn, ruilt Defensie de 170 oude exemplaren nu om. Het personeel dat een AMF-12 filterbus heeft, krijgt dus een nieuwe. Deze gaan ook naar de missiegebieden. De voorraad van AMF-12 filterbussen is geblokkeerd voor uitgifte.
Mogelijk nog dit jaar, anders begin 2019 wordt een nieuw gasmasker voor Defensie gekozen. Met de invoer hiervan wordt ook een voorraad van 30.000 nieuwe filterbussen aangeschaft.
Klopt het dat het Defensie investeringsplan, waaronder ook de aanschaf van nieuwe maskers valt, is uitgesteld tot 2023? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak naar aanleiding van.de conclusies van de commissie-Van der Veer dat »(v)eiligheid brengen is onze core business, hier en elders in de wereld. En dat begint bij de veiligheid van onze eigen mannen en vrouwen»?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ook van mening dat elk risico, hoe klein ook, uitgesloten moet worden? Zo ja, bent u van mening dat in de hierboven omschreven gevallen een compromis op de veiligheid van de militairen wordt getroffen? Zo nee, zegt u daarmee dat er geen risico’s worden genomen met de manier waarop defensiepersoneel werkt met chroom-6?
Met het nemen van maatregelen zoals het maken van regelgeving/werkinstructies, het invoeren van een detectiepen of het voorzien in juiste bescherming tracht Defensie elk risico, hoe klein ook, voor het personeel zoveel mogelijk te beperken. Hierbij is Defensie afhankelijk van de stand der techniek. Alle risico’s volledig uitsluiten is niet mogelijk.
Defensie streeft er uiteraard naar om de werksituaties zodanig te verbeteren dat het dragen van adembescherming niet meer nodig is. Daartoe wordt met het betrokken defensiepersoneel verder onderzoek gedaan. Het onderzoek richt zich op veilige werkwijzen, betere installaties en robotisering zodat het personeel buiten een spuitcabine kan opereren.
Zoals hiervoor aangegeven is het niet mogelijk om chroom-6 op dit moment helemaal uit te bannen. Aanpakken van de structurele bron en technisch gerichte maatregelen (zoals het vervangen van chroom-6 in het materieel, het plaatsen van spuitcabines die voldoen aan de stand der techniek en het aanschaffen van beter gereedschap om het vrijkomen van stof te reduceren) heeft de volle aandacht, maar de uitvoering vergt naast tijd een betere belegging en prioritering van de acties bij betrokkenen lijnfunctionaris (eigenaarschap), het beschikbaar stellen van (financiële) middelen en strakkere aansturing vanuit de lijn. De verbeteracties hiervoor zijn al opgestart met als achterliggend oogmerk dat we de toepassing van chroom-6 houdende producten zo veel mogelijk trachten uit te bannen of te reduceren en dat eventuele nieuwe instroom aan chroom-6 houdende producten alleen gebeurt indien het niet anders kan. Omdat Defensie hierbij afhankelijk is van onder andere buitenlandse leveranciers van materieel wordt bezien of gezamenlijk met bondgenoten naar oplossingen kan worden gezocht. Daar waar vervanging in bestaand materieel niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij luchtvaartsystemen) of dat het pas op termijn mogelijk is, zijn risico mitigerende maatregelen getroffen om tot die tijd veilig te kunnen werken met chroom-6.
De interne documenten laten zien dat de voortgang van bepaalde maatregelen niet snel genoeg gaat. Echter ook dat commandanten de naleving van de regels controleren, de werkzaamheden inventariseren en de blootstelling beoordelen (de Risico, Inventarisatie & Evaluatie) en maatregelen nemen. De ADR heeft de aanbeveling gedaan om strikter te sturen op de maatregelen. De planning is dat eind 2020 de maatregelen – op een enkele na – zijn gerealiseerd.
Omkoping door Nederlandse bedrijven in het buitenland |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Transparency International: «Nederland doet nog steeds te weinig tegen omkoping in buitenland»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het voortgangsrapport 2018 «Exporting Corruption» van het Transparency Institute Nederland (TIN) dat Nederland beperkt handhaaft tegen omkoping door Nederlandse bedrijven in het buitenland? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?2
Het voortgangsrapport van TIN ziet op de jaren 2014–2017. In deze periode is in Nederland een extra investering gedaan in de bestrijding van corruptie. Zo is in september 2016 een anti-corruptie centrum bij de FIOD opgericht en is in 2017 een themateam corruptie bij het OM opgericht. Het aantal zaken op het gebied van buitenlandse corruptie dat strafrechtelijk is onderzocht is sinds 2013 dan ook toegenomen. Op dit moment loopt een aantal (nieuwe) strafrechtelijke onderzoeken. Strafrechtelijk onderzoek naar buitenlandse corruptie is per definitie arbeids- en tijdsintensief; het resultaat van de verhoogde inspanningen zal op termijn zichtbaar worden. Het OM verwacht dat de stijgende trend zich door zal zetten.
In de voor het voortgangsrapport gehanteerde methodiek is het aantal strafrechtelijke onderzoeken afgezet tegen de omvang van de Nederlandse export. Van belang is hierbij op te merken dat het leeuwendeel van de Nederlandse export naar landen gaat waar het corruptierisico relatief laag is. Dit gegeven is niet meegewogen bij het beoordelen van de verhouding van het aantal buitenlandse omkopingszaken tot het aandeel in de wereldexport.
Hoe beoordeelt u de kritiek van het TIN over het gebrek aan transparantie en onafhankelijke rechterlijke toetsing van schikkingen getroffen met het openbaar ministerie (OM) in het kader van omkoping door Nederlandse bedrijven in het buitenland? Kunt u uw beoordeling onderbouwen?
De in deze vraag genoemde schikking betreft de wettelijke afdoeningsmogelijkheid van artikel 74 Wetboek van Strafrecht, waarbij het OM een transactie aan de verdachte kan aanbieden ter voorkoming van rechtsvervolging. Een hoge transactie gaat sinds enige tijd vergezeld van een persbericht met uitgebreid feitenrelaas, waarmee zoveel mogelijk transparantie wordt beoogd.
In de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties is de toetsingsprocedure vastgelegd voor de desbetreffende categorieën transacties. Het betreft een zware toetsingsprocedure binnen het Openbaar Ministerie (via de parketleiding en de hoofdadvocaat-generaal en het College van Procureurs-Generaal). De aanwijzing schrijft voor dat het College een hoge transactie vooraf schriftelijk aan de Minister van Justitie en Veiligheid ter goedkeuring voorlegt.
De toetsingsprocedure behelst volgens de Aanwijzing een toetsing van de juridische aspecten van de zaak door de Hoofd Advocaat-generaal en een integrale toetsing van de voorgenomen transactie door het College. Centraal staat daarbij de vraag of de voorgenomen transactie, gezien de feiten en omstandigheden van het geval – en het te bereikten maatschappelijk effect –, een passende afdoening is.
De toets van de Minister van Justitie en Veiligheid beperkt zich tot het oordeel of het Openbaar Ministerie in redelijkheid kon komen tot het standpunt dat de zaak met een transactie kon worden afgedaan. De Minister past immers terughoudendheid bij bemoeienis met individuele strafzaken.
Zoals ik eerder in antwoord op Kamervragen4 heb aangegeven, neem ik de kritieken van TIN en de Raad van de Rechtspraak ten aanzien van de hoge transactie zeer serieus. Op dit moment wordt de huidige praktijk tegen het licht gehouden. De inzichten hieruit worden meegenomen in het kader van de evaluatie Wet OM-afdoening. Daarop vooruitlopend zal de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties in lijn worden gebracht met de staande praktijk op het gebied van transparantie.
Deelt u de mening dat onafhankelijke rechterlijke toetsing van deze schikkingen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering alleen kan als de klager belanghebbende is en hij actief schriftelijk beklag moet indienen bij het gerechtshof en dat dit daarmee beperkend is ten aanzien van het voorstel van de Raad voor de rechtspraak begin dit jaar?3
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden de beslissing een schikking te treffen transparanter te maken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kosten van de klimaatmaatregelen en de energietransitie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de totale kosten van alle klimaat- en energie-gerelateerde maatregelen – inclusief maar niet beperkt tot subsidies, belastingkortingen, overheidsprojecten, onderzoek en ontwikkelingssubsidies, staatsgaranties voor financieringen, kosten voor de belastingbetaler verbandhoudende met staatsdeelnemingen (zoals in TenneT) en personele kosten voor overheden – die het kabinet dit jaar heeft genomen? Hoeveel is er nog begroot voor de rest van 2018? Kunt u dit in een overzicht aan de Kamer doen toekomen?
Een totaalbedrag voor alle kosten van klimaat- en energiegerelateerde maatregelen is niet zomaar te geven. Dit komt mede doordat klimaat- en energiegerelateerde maatregelen niet zonder meer te scheiden zijn van andere maatregelen, zoals maatregelen gericht op innovatie of duurzaamheid.
Wel treft u hieronder een indicatie van het kasbudget voor een aantal clusters van maatregelen, die een substantieel deel uitmaken van deze kosten voor 2018:
De bedragen in de jaren 2019–2021 zullen hiermee vergelijkbaar zijn met uitzondering van de kapitaalinjectie voor Tennet. Deze bedraagt in 2019 nog € 280 miljoen, in 2020 en 2021 € 0.
Hoeveel heeft het kabinet begroot voor alle maatregelen zoals bedoeld in vraag 1 voor de rest van de kabinetsperiode? Kunt u dit uitsplitsen per jaar (2019, 2020 en 2021)?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen en hoeveel fulltime-equivalent (fte) zijn binnen uw ministerie en binnen andere delen van de overheid – zowel op rijksniveau als op overige niveaus – werkzaam aan projecten verbandhoudende met de energietransitie? Hoeveel externen en hoeveel consultants worden hiervoor ingehuurd? En wat zijn de kosten hiervan per jaar?
Er wordt geen centrale registratie bijgehouden van medewerkers die zijn betrokken bij de energietransitie.
Hoeveel betaalt een gemiddeld Nederlands huishouden extra als gevolg van deze maatregelen, uitgesplitst in kosten per jaar, voor de jaren 2019 tot en met 2030?
De precieze kosten liggen nog niet vast. Deze zijn afhankelijk van de keuzes die kabinet en alle betrokken partijen maken bij de uitwerking van het voorstel voor hoofdlijnen van het Klimaatakkoord. Uw Kamer is hier nauw bij betrokken.
Uit de voorlopige analyse van PBL en CPB van dit voorstel blijkt dat de meerkosten ten opzichte van het huidige beleid in 2030 circa € 3 tot 4 miljard per jaar zullen bedragen. Dit betreft de nationale kosten voor de Nederlandse samenleving als geheel, ongeacht wie deze draagt. De kosten zijn niet constant in de tijd maar hangen af van de toekomstige kosten van technologieën en toekomstige brandstofprijzen, die veelal weer afhangen van internationale ontwikkelingen.
De kosten voor de overheid en de kosten voor eindgebruikers zoals huishoudens of bedrijven verschillen van de nationale kosten, onder andere vanwege heffingen, subsidies en verschillen in rentevoeten en afschrijvingstermijnen die door eindverbruikers worden gehanteerd.
Na de doorrekening van het concept-Klimaatakkoord kan er meer gezegd worden over de kosten voor een gemiddeld Nederlands huishouden.
Hoeveel graden minder globale opwarming denkt u te kunnen bewerkstelligen aan het eind van uw regeerperiode door middel van deze maatregelen?
Nederland levert een kleine maar zeker niet te verwaarlozen bijdrage aan het tegengaan van klimaatverandering. Het klimaatprobleem is bij uitstek een probleem waarvan de oplossing alleen dichterbij komt wanneer alle landen, inclusief Nederland, hieraan bijdragen. Internationale samenwerking en het nakomen van de internationale afspraken zoals afgesproken in het Parijs-akkoord zijn daarom van groot belang. Nederland zet om die reden nadrukkelijk in om gezamenlijk met andere landen dit probleem aan te pakken.
Hoeveel denkt u het globale CO2 gehalte (in ppm) te hebben beïnvloed aan het eind van uw regeerperiode als gevolg van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel denkt u vanuit Nederland aan globale temperatuurdaling te gaan bijdragen als landen als China, India, de Verenigde Staten, Rusland, Iran en Turkije daar niet aan mee doen, aangezien het Nederlandse landoppervlakte slechts 0,008% van het wereldoppervlakte bedraagt en de Nederlandse bevolking niet meer dan 0,22% van de wereldbevolking uitmaakt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel honderden miljarden euro’s is het u waard om deze doelstellingen te bereiken?
Zoals al vermeld in het antwoord op vraag 4 liggen de keuzes voor de komende periode, en dus ook de kosten, nog niet vast. Uit de eerste analyse van PBL en SCP blijkt dat de nationale kosten in 2030 op circa € 3 à 4 miljard per jaar worden ingeschat.
In de komende periode zal met alle partijen, en ook met de Tweede Kamer, het gesprek worden gevoerd over de verdere invulling van de maatregelen. Daarbij spelen de kostenefficiëntie van de voorgestelde maatregelen en de verdeling van de lasten uiteraard een belangrijke rol.
Hoeveel kosten vindt u dat er maximaal per huishouden (cumulatief over de periode 2019–2030) gevergd kan worden om uw doelstellingen te realiseren?
Zie antwoord vraag 8.
Internet langs de grens in Schinveld (Onderbanken) |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht over de afsluiting van internet door de Nederlandse overheid in huizen langs de Duitse grens in Schinveld (Onderbanken)?1
Ja
Deelt u de mening dat ook inwoners en bedrijven in de grensstreek toegang tot internet moeten kunnen hebben?
Ik deel de mening dat inwoners en bedrijven in de grensstreek over internettoegang moeten kunnen beschikken. Dit past ook in het beleid van het kabinet, zoals onder meer geformuleerd in het Actieplan Digitale Connectiviteit.2 Die toegang is nu wel beschikbaar, maar wat de snelheid betreft niet toereikend.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse overheid, ondanks verleende vergunningen, zonder overleg met gemeente of inwoners, ervoor heeft gekozen om de verbinding met internet te verbreken?
Omdat het in dit geval een Duitse aanbieder betreft, is het op basis van Nederlandse wetgeving niet zomaar mogelijk om het internet- en telefoonverkeer af te tappen. De lokale media hebben hieruit begrepen dat de internetverbinding op initiatief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zou worden verbroken.
Van het verbreken van de (bestaande) verbinding met internet door de Nederlandse overheid is echter geen sprake geweest, evenmin van een intentie daartoe.
In het kader van het tot stand brengen van een internetverbinding tussen Nederland en Duitsland heeft het Agentschap Telecom, vanuit zijn rol als toezichthouder op de Telecommunicatiewetgeving, voorlichting gegeven en gewezen op de voorwaarden waaraan een nieuw netwerk moet voldoen. Zo dienen er voorzieningen te worden getroffen om in de betreffende veiligheidsregio een ononderbroken toegang tot 112 te waarborgen. Daarnaast moet de verbinding in verband met de opsporing van strafbare feiten en de nationale veiligheid aftapbaar zijn.3
In hoeverre ondersteunt het kabinet het principe van de grensoverschrijdende oplossing die was aangedragen in deze casus?
Ik ben van mening dat de mogelijkheden die oplossingen bieden voor bewoners in de grensregio zoveel mogelijk benut zouden moeten kunnen worden, zoals ook de oplossing die in deze casus was aangedragen, binnen de geldende wettelijke kaders.
Deelt u de mening dat voor dit probleem een oplossing moet komen in het licht van de grensoverschrijdende samenwerking binnen Europa?
Dit kabinet is voorstander van grensoverschrijdende samenwerking en het pakken van kansen ten aanzien van economische ontwikkeling en leefbaarheid in de grensregio’s, ook op het gebied van de telecommunicatie. Verschillen tussen landen, bijvoorbeeld op het gebied van taal, cultuur, maar ook in wet- en regelgeving en technische systemen, zorgen er echter voor dat grensoverschrijdende oplossingen niet altijd makkelijk te realiseren zijn. Ik zet mij binnen het kabinet, waar mogelijk, in voor het wegnemen van dergelijke grensbelemmeringen.
Bent u bereid om met betrokken partijen in overleg te gaan om een oplossing te vinden voor deze ontstane situatie, met het doel dat de inwoners van Schinveld allemaal toegang krijgen tot internet?
Er vindt reeds overleg plaats tussen het Agentschap Telecom en de betrokkenen in Schinveld waarbij de mogelijke oplossingen worden verkend. Indien nodig voor het vinden van een oplossing zullen ook de Ministeries van JenV en BZK daarbij worden betrokken.
Zou u de Kamer over de voortgang willen informeren?
Ik zal in mijn eerstvolgende voortgangsbrief over Grensoverschrijdende Samenwerking die ik in januari zal versturen, ook op dit punt uw Kamer informeren over de voortgang.
Signalen dat het registratieproces van gediplomeerde jeugdhulpwerkers bij SKJ te traag is |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Krijgt u ook signalen dat de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) de registratie van gediplomeerde jeugdhulpwerkers, met name die van specifieke specialisaties, pas na 4 à 9 maanden voltooit?
SKJ geeft aan dat het grootste deel van de aanvragen binnen de termijn van 6 weken beoordeeld is.
Het SKJ heeft sinds de opening van de nieuwe kamer Jeugd- en gezinsprofessionals (op 1 januari 2018) duizenden aanvragen ontvangen van jeugdprofessionals voor registratie als jeugd- en gezinsprofessionals. De gemiddelde doorlooptijd van registratie tot jeugd- en gezinsprofessional, berekend op basis van beoordeelde registratieaanvragen in de periode 1 januari 2018 tot 1 oktober 2018, is 5 weken.
Volgens het registratiereglement van SKJ heeft de registratiecommissie 6 weken de tijd om een registratieaanvraag te beoordelen. Bij een niet complete registratieaanvraag heeft de professional 6 weken de tijd om een aanvulling aan te leveren. De registratiecommissie beslist vervolgens binnen 6 weken na ontvangst van de complete aanvraag. In enkele gevallen van een niet complete registratieaanvraag heeft het totale registratieproces maximaal 24 weken geduurd.
Verbaast het u ook dat deze signalen sterk afwijken van de in de jaarverslagen gerapporteerde gemiddelde doorlooptijden van het SKJ-registratieproces? Heeft u een verklaring voor deze discrepantie?
Professionals die werkzaamheden verrichten waarvoor een geregistreerde professional moet worden ingezet en die zich niet vóór 1 januari 2019 laten registreren, mogen deze werkzaamheden vanaf 1 januari 2019 niet meer verrichten. Dat de gemiddelde doorlooptijd van registratie tot jeugd- en gezinsprofessional op dit moment hoger ligt dan de gemiddelde doorlooptijden zoals opgenomen in het SKJ- jaarverslag van 2017 zie ik in het licht hiervan. De gemiddelde doorlooptijden lagen in 2017 rond de 5 à 6 dagen.
Ter bevordering van een zo soepel mogelijk registratieproces hebben professionals zich van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2017 al kunnen vooraanmelden. Een grote groep van bijna negenduizend vooraangemelde professionals is reeds overgestapt naar de kamer Jeugd- en gezinsprofessionals en heeft de registratie als jeugd- en gezinsprofessional afgerond. Tevens heeft SKJ, om de spreiding over het jaar 2018 te stimuleren, jeugd- en gezinsprofessionals in vier groepen actief opgeroepen om zich te registreren.
Deelt u de mening dat, nu alle zorgprofessionals zich voor 1 januari 2019 geregistreerd moeten hebben, het van groot belang is dat het registratieproces eenvoudig is en snel verloopt, zodat de zorgprofessionals geregistreerd hun werk kunnen doen?
Vanaf 1 januari 2019 mogen niet-geregistreerde professionals niet meer worden ingezet voor werkzaamheden die op grond van de norm van de verantwoorde werktoedeling toebedeeld moeten worden aan een geregistreerde professional. Tot die datum mogen jeugd- en gezinsprofessionals die op 1 januari 2018 al in dienst waren nog worden ingezet zonder dat zij geregistreerd zijn. Op 1 oktober 2018 hebben bijna negentienduizend professionals de registratie als jeugd- en gezinsprofessional afgerond en er zijn op deze datum iets meer dan tweeduizend professionals die een aanvraag hebben ingediend. Ik deel met u dat het van groot belang is dat het registratieproces eenvoudig en snel verloopt. Het dient ook zorgvuldig te verlopen.
Klopt het dat jeugdhulpwerkers momenteel ongeregistreerd werken als gevolg van de trage doorlooptijd bij registraties? Zo ja, hoeveel van hen werken naar schatting ongeregistreerd? Zo nee, hoe verklaart u de signalen?
Zie antwoord vraag 3.
Welk effect heeft het traag verlopen van registratie op het realiseren van de doelstelling om iedere professional met minimaal een hbo-diploma voor 1 januari 2019 te registreren in het Kwaliteitsregister Jeugd?
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat de doorlooptijd van registratie tot jeugd- en gezinsprofessional een knelpunt is om te realiseren dat alle professionals die werkzaamheden verrichten waarvoor een geregistreerde professional moet worden ingezet, daadwerkelijk geregistreerd zijn vóór 1 januari 2019. Als de inzet van SKJ zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2 om het registratieproces zo soepel mogelijk te laten verlopen niet voldoende is, zal ik hierover in gesprek gaan met het SKJ.
Welke risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van de jeugdhulp zijn er verbonden aan het ongeregistreerd uitvoeren van jeugdhulp? Wat gaat u doen om deze risico’s te voorkomen?
In de jeugdhulp is de inzet van geregistreerde en niet-geregistreerde professionals mogelijk. Aan de hand van cliënt gerelateerde parameters en professional gerelateerde parameters kan worden bepaald welke handeling, situatie, doelgroep, verantwoordelijkheid om de inzet van een geregistreerde of niet-geregistreerde professional vraagt. Dit staat beschreven in het Kwaliteitskader Jeugd. De professionals die worden ingezet (niet-geregistreerd of geregistreerd) moeten altijd vakbekwame professionals zijn. Geregistreerde en niet-geregistreerde professionals moeten voldoende toegerust zijn voor de taak waarmee ze belast worden. Ze moeten beschikken over de
voor de werkzaamheden benodigde competenties, kennis en vaardigheden.
Is bekend of zorgprofessionals op dit moment afhaken doordat het registratieproces traag verloopt? Zo ja, deelt u de mening dat een soepele registratie essentieel is voor het behouden van voldoende zorgprofessionals in deze sector gezien de uitdagingen op de huidige arbeidsmarkt?
Nee, daar heb ik geen signalen over ontvangen.
Wat gaat u doen ter verbetering van het SKJ-registratieproces om te zorgen dat gediplomeerde jeugdhulpwerkers zonder belemmeringen geregistreerd hun werk kunnen doen?
Zie antwoord vraag 5.
Het verzet van VNO-NCW tegen ambitieus klimaatbeleid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraken van de VNO-NCW-voorzitter dat, in tegenstelling tot de adviezen van o.a. het PBL, in Nederland schonere producten niet rendabeler gemaakt zouden moeten worden door vervuilende productie meer te belasten omdat bedrijven dan naar een andere landen zouden verhuizen?1 2
Ja.
Erkent u dat de voorzitter van VNO-NCW hiermee gebruik maakt van exact het type argument dat in de recent uitgelekte lobbystrategie van Business Europe werd geadviseerd als te gebruiken frame om klimaatambitie tegen te werken?3 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt, zoals benoemd in de kabinetsappreciatie van het voorstel voor hoofdlijnen van een klimaatakkoord, een aanpak voor uitstootvermindering in de industrie langs drie sporen: kostenreductie, borging en maatwerk. Ik constateer dat VNO-NCW aandacht vraagt voor de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en weglekeffecten van CO2-uitstoot. Dit zijn ook voor het kabinet belangrijke aandachtspunten.
De investeringen die nodig zijn om een transitie te kunnen maken, vergen dat de Nederlandse industrie als internationale koploper, zijn concurrentiepositie op (middel)lange termijn duurzaam versterkt. Bovenstaande rechtvaardigt dat overheid en industrie gezamenlijk bijdragen aan de benodigde investeringen.
Deelt u de mening dat VNO-NCW zich met deze stellingname openlijk heeft gepositioneerd als een van de tegenkrachten in het realiseren van ambitieus klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook beantwoord op vraag 2, ik constateer dat VNO-NCW aandachtspunten uit die ook de aandacht hebben van het kabinet.
Kent u de berichten «Het Klimaatakkoord wordt gesaboteerd» en «Klimaatplannen te vaag voor doorrekening»?4 5
Ja.
Deelt u de mening dat de tegenvallende resultaten aan de klimaattafels niet los vallen te zien van de weinig constructieve houding van, in dit geval, VNO-NCW? Zo nee, waarom niet? Quotes uit de strategische lobbynotitie van Business Europe:
Nee. Het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord is het resultaat van de inbreng van een groot aantal partijen. Uit de analyses van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Centraal Planbureau blijkt dat partijen met het voorstel voor hoofdlijnen op koers liggen en de reductiedoelstelling van 49% in 2030 binnen bereik is. Daarvoor is wel een nadere uitwerking nodig van het voorstel op hoofdlijnen in concrete instrumenten en acties. Op 5 oktober jl. heeft het kabinet met de kabinetsappreciatie van het voorstel voor hoofdlijnen (Kamerstuk 32 813, nr. 220) richting gegeven voor het vervolg.
Het gebrek aan toezicht op legionella afkomstig van afvalwaterzuiveringsinstallaties |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwsberichten «Gerard Smits (77) lag kantje boord door legionella uit waterzuiveringen» en1 «Brandbrief na heftige ziektegevallen in Brabant: niemand controleert waterzuivering op legionella»?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat afgelopen jaar alleen al in Brabant een recordaantal van 123 mensen besmet raakte met legionella en er daarvan 11 zijn overleden?3
Ja. Deze ziektegevallen zijn echter niet allemaal toe te schrijven aan besmetting door de afvalwaterzuivering. Zie hiervoor ook de bijgevoegde brief aan uw Kamer.
Bent u bekend met het feit dat zeker vijf personen ziek werden na besmetting door de afvalwaterzuivering van vleesverwerker Vion te Boxtel? Bent u ook bekend met het feit dat zeker acht mensen ziek werden, waarvan er één overleed, na besmetting door de afvalwaterzuivering van vleesdestructiebedrijf Rendac te Son en Breugel?
Ja, het ministerie is hierover door de bevoegde gezagen geïnformeerd. De GGD heeft nader onderzoek gedaan naar deze besmettingen. De uitkomst daarvan vindt u in mijn brief hierover aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat de afvalwaterzuivering van Vion en Rendac tot ziekte, permanente gezondheidsschade en zelfs sterfte leidt?
Een afvalwaterzuivering hoort niet te zorgen voor gezondheidsschade voor omwonenden. Het was tot voor kort niet bekend dat afvalwaterzuiveringen onder bepaalde omstandigheden kunnen zorgen voor directe verspreiding van de Legionella-bacterie. Zoals in mijn brief aan uw Kamer al aangegeven, bestaan biologische waterzuiveringsinstallaties al vele tientallen jaren. Directe verspreiding over grotere afstand vanuit een afvalwaterzuiveringsinstallatie was nog niet eerder aangetoond. Het is nog niet precies duidelijk onder welke omstandigheden deze verspreiding kon plaatsvinden. Hiernaar vindt nader onderzoek plaats. Pas dan is er meer te zeggen over het verband tussen afvalwaterzuiveringen en de verspreiding van Legionella. In de tussentijd moet het bevoegde gezag – meestal via de omgevingsdiensten – zorgen voor maatregelen bij afvalwaterzuiveringen om gezondheidsschade, en zeker sterfte, te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe deze situatie heeft kunnen ontstaan en bestaan?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn uitgebreidere brief hierover aan uw Kamer.
Bent u bekend met de toename in de afgelopen jaren van het aantal in Nederland opgelopen legionellabesmettingen en sterfgevallen?4
Ja, die informatie is openbaar. Het RIVM publiceert hierover maandelijks op haar website. Voor een toelichting op deze toename verwijs ik u naar mijn brief.
Is er onderzoek gedaan naar de oorzaak van de recente toename van het aantal in Nederland opgelopen legionellabesmettingen en sterfgevallen? Zo nee, waarom niet?
Ja, er vindt doorlopend onderzoek plaats bij groepen van patiënten met legionellose. Als resultaat hiervan werden de afvalwaterzuiveringen als bron gevonden. Deze kennis wordt nu meegenomen in brononderzoek bij nieuwe patiënten. Verder zijn in de afgelopen jaren diverse onderzoeken gedaan naar de relatie met het weer, waaronder onderzoek naar het voorkomen van Legionella in regenwaterplassen en in grond en weergerelateerde analyses. Onderzoek naar alternatieve bronnen van legionellose werd gedaan in een promotie-onderzoek.
Bent u van plan daar onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie hiervoor ook mijn brief aan uw Kamer.
Kunt u aangeven waarom veel installaties, die bekend zijn als bron van legionellabesmetting, risico-analyses en beheersplannen moeten maken terwijl afvalwaterzuiveraars, waarvan nu vaststaat dat ze een bron van legionellabesmettingen zijn, dat niet hoeven? Gaat u afvalwaterzuiveraars onder hetzelfde toezicht brengen?
Eerste belang is dat afvalwaterzuiveraars waar dit risico zich voordoet, maatregelen nemen om verdere verspreiding te voorkomen. Dit wordt opgepakt door de bevoegde gezagen, via de betreffende omgevingsdiensten. Zij staan in nauw contact met de GGD. Ik ben hierbij goed aangesloten. Omdat afvalwaterzuivering niet bekend was als bron voor Legionellaverspreiding, zijn er geen eisen aan deze zuiveringen, waar het gaat om Legionella. De korte termijn maatregelen worden nu genomen door de bevoegde gezagen. Daarnaast laat ik in kaart brengen welke mogelijkheden er zijn om ook voor afvalwaterzuivering eisen op te nemen met betrekking tot Legionella. Daarvoor is specifiek wetenschappelijk vervolgonderzoek nodig om de risicofactoren goed in beeld te krijgen. Zonder dit inzicht is het niet mogelijk normen op te stellen en structurele maatregelen te nemen om besmetting te voorkomen.
Is er in het verleden onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van afvalwaterzuiveringsinstallaties voor het milieu en de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is veel onderzoek gedaan naar de effecten van afvalwaterzuiveringsinstallaties, waaronder water- en luchtkwaliteitsonderzoek, waarbij ook is gekeken naar de relatie met verschillende infectieziekten.
Is er onderzoek gedaan naar de relatie tussen afvalwaterzuiveringsinstallaties en legionellabesmettingen? Zo nee, bent u voornemens zulke onderzoeken in te stellen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer ga ik op deze vraag dieper in.
Is onderzocht of de genomen maatregelen bij Vion en Rendac afdoende zijn om legionellabesmettingen in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het effect van de tijdelijke maatregelen is onderzocht en is als tijdelijke maatregel afdoende om de verdere verspreiding naar de omgeving te voorkomen. Permanente maatregelen zijn in voorbereiding. Hiervoor is meer wetenschappelijk onderzoek nodig naar de risicofactoren voor legionellaverspreiding vanuit afvalwaterzuiveringsinstallaties.
Klopt het dat beide afvalwaterzuiveringsinstallaties relatief nieuw waren?
Ja, de waterzuivering in Boxtel dateert van 2015, en de waterzuivering in Son werd verbouwd tot de huidige installatie in 2012.
Is bij het ontwerp voldoende rekening gehouden met legionella? Zo nee, waarom niet?
Bij het ontwerp van de oorspronkelijke opstelling was niet bekend dat dit type afvalwaterzuivering onder bepaalde omstandigheden een potentieel risico kan zijn voor verspreiding van Legionella.
Zijn er bij andere waterzuiveringsinstallaties toereikende maatregelen genomen om legionellabesmettingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn uitgebreidere brief aan uw Kamer.
Bent u bekend met het feit dat ook de eerste (bekende) uitbraak van legionella in Austin, Minnesota in 1957 plaatsvond bij een vleesverwerker?5
Ja. Het artikel waar u naar verwijst beschrijft een uitbraak van longontsteking twintig jaar voor de ontdekking van de legionellabacterie. De studie onderzoekt of deze uitbraak mogelijk veroorzaakt kan zijn door Legionella door met behulp van serologisch onderzoek te kijken naar afweerstoffen in het bloed. De studie beschrijft niet wat mogelijke bronnen waren en of er bij de vleesverwerker een afvalwaterzuivering of koeltoren aanwezig was. Ook moet worden opgemerkt dat serologisch onderzoek een weinig nauwkeurige diagnostische methode is om een besmetting met Legionella aan te tonen, zeker wanneer dit pas jaren na de mogelijke besmetting gebeurt.
Is er een reden dat bedrijven die vlees verwerken, zoals Vion en Rendac, gevoeliger zijn voor legionella dan andere bedrijven? Zo ja, wat is die reden?
Vleesverwerkende bedrijven lijken hier inderdaad gevoeliger voor omdat het hier gaat om voedselrijk afvalwater en water met hogere temperaturen. Zie voor meer toelichting hierop mijn brief aan uw Kamer.
Bent u, gegeven het feit dat er nu weer sterfgevallen te betreuren zijn, bereid om, mede ook gezien bijvoorbeeld de Q-koorts, een breed onderzoek te doen naar de risico’s voor de volksgezondheid in de hele productieketen van de vee-industrie? Zo nee, waarom niet?
Er wordt op diverse punten in de productieketen onderzoek gedaan naar effecten op de volksgezondheid van de veehouderij. Zo wordt binnen het VGO (veehouderij en gezondheid omwonenden onderzoek) gekeken naar de effecten van de veehouderij op de gezondheid van mensen die in de buurt van veehouderijbedrijven wonen. Er wordt veel onderzoek gedaan naar zoönosen die door voedsel overgedragen worden. Ook is in de afgelopen periode veel onderzoek gedaan naar antibioticaresistentie in relatie tot de veehouderij.
Kunt u aangeven welke reden de bevoegde gezagen (te weten gemeenten en provincies) hebben om de omgevingsdienst(en) nog niet opdracht te hebben gegeven afvalwaterzuiveringsinstallaties te controleren op legionella? Bent u voornemens hen daartoe aan te sporen of te dwingen?
Ik ga hierop in mijn brief aan uw Kamer uitgebreid op in.
Hebben de decentrale overheden naar uw mening juist gehandeld in het geval van de voorbeelden bij Vion en Rendac? Waaruit blijkt dat?
Ja, zij hebben gehandeld volgens de voorschriften en zijn transparant geweest over de ziektegevallen en mogelijk relevante omgevingsfactoren. Nadat het verband met de afvalwaterzuiveringen was gelegd, hebben zij adequaat gehandeld door het bedrijf maatregelen op te leggen om het risico voor de omgeving weg te halen.
Blijkt uit de beschreven voorbeelden naar uw mening dat gemeenten en provincies voldoende toegerust zijn qua kennis en middelen om adequaat toezicht te houden? Waaruit blijkt dat?
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven was er nog geen kennis beschikbaar over de risicofactoren voor de verspreiding van Legionella naar de omgeving door afvalwaterzuiveringen. Nu meer duidelijk wordt over de risicofactoren, moeten de bevoegde gezagen hiermee rekening houden bij het uitoefenen van hun verantwoordelijkheid. Daartoe zijn zij voldoende toegerust, zeker omdat zij ondersteund worden door de GGD en het RIVM.
Wat gaat u doen om het aantal besmettingen in Nederland zo snel mogelijk weer omlaag te brengen?
Zie hiervoor het antwoord in mijn brief aan uw Kamer.
Het bericht ‘In de zoveelste onderwijsfraudezaak blijft de inspectie opvallend stil’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het bericht «In de zoveelste onderwijsfraudezaak blijft de inspectie opvallend stil» (ingezonden 27 augustus 2018)?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat u in uw beantwoording slechts stelt dat er een toetsingskader is, maar u niet uitspreekt over de toereikendheid ervan?
Ik heb mij niet uitgesproken over de toereikendheid van het toetsingskader van de raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen omdat dit niet past bij mijn rol. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke is niet aan mij om toetsingskaders van individuele instellingen afzonderlijk te beoordelen.
Bent u bereid de niet-beantwoorde vragen alsnog te beantwoorden?
Zoals ik in het antwoord op voorgaande vraag heb aangegeven vind ik het niet passen bij mijn rol, maar ik zal ditmaal als stelselverantwoordelijke op uw verzoek wel nader ingaan het betreffende toetsingskader.
Klopt het dat de raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen expliciet zijn klankbordfunctie heeft gesteld boven een rol als toezichthouder? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe interpreteert u het toetsingskader?
Zoals ik in mijn eerdere antwoord op deze vraag heb aangegeven is in de WHW vastgelegd dat de raad van toezicht niet alleen toezicht houdt op de uitvoering van de werkzaamheden en de uitoefening van de bevoegdheden door het college van bestuur, maar dit college ook met raad terzijde staat. De raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen heeft de wijze waarop zij invulling geeft aan deze opdracht vastgelegd in een toetsingskader, zoals bepaald in de branchecode Goed Bestuur Hogescholen. In het toetsingskader van de raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen is onder andere het volgende opgenomen: «De Raad van Toezicht beschouwt zijn invloed op het beleid en de gang van zaken als meewerkend. De nadruk ligt daarom ook op een rol als klankbord, meer dan louter op toezicht». Het toezichtkader is breder en gaat bijvoorbeeld ook in op het toezien op het handelen van het college van bestuur in overeenstemming met de Wet en de branchecode, op het toezien op het functioneren van het college en de individuele leden, op de verantwoorde besteding van middelen en op de kwaliteitsborging. De invulling van de rol van de raad van toezicht zoals beschreven in het toezichtkader past naar mijn mening bij de taak van een raad van toezicht zoals vastgelegd in de WHW. Hierin staat immers dat een raad van toezicht niet louter toezicht houdt op het college van bestuur, maar het college ook met raad terzijde staat. Uit het toezichtkader blijkt bovendien dat de raad zijn toezichthoudende rol serieus neemt.
Vindt u dat in het betreffende toetsingskader de checks and balances goed zijn geborgd? Zo ja, waarop baseert u die conclusie bij dit specifieke toetsingskader?
Ja, ik vind dat de checks and balances in het betreffende toetsingskader goed zijn geborgd. Het toetsingskader geeft blijk van een invulling van de rol van de raad van toezicht die aansluit bij de wettelijke opdracht.
Zijn er meer van dergelijke toetsingskaders in het hoger beroepsonderwijs van kracht?
Zoals ik u eerder heb geantwoord is in de branchecode Goed Bestuur Hogescholen bepaald dat raden van toezicht van hogescholen een toetsingskader hanteren. Ik heb geen signalen dat de hogescholen deze branchecode niet zouden volgen.
Nu dat u stelt dat de inspectie haar conclusie dat er geen reden was voor nader onderzoek bepaald heeft op basis van onvolledige informatie, is dat voor u reden om opnieuw te bezien of er nader onderzoek nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat het dan om nader onderzoek van de inspectie of extern, onafhankelijk onderzoek? Kunt u uw keuze motiveren?
In mijn beantwoording van uw eerdere vragen heb ik aangegeven dat de inspectie met de melder in contact was over de vraag of diens melding meer informatie bevatte dan het beoordeelde rapport, zodat de inspectie deze eventueel alsnog kon beoordelen. De inspectie heeft met de melder gesproken en inmiddels beschikt de inspectie over volledige informatie van de kant van de melder. De inspectie bestudeert deze informatie zorgvuldig en zal hier naar verwachting binnen enkele weken mee klaar zijn. Er loopt op dit moment geen (nader) onderzoek naar de Hanzehogeschool. Mocht de informatie daartoe aanleiding geven, dan kan de inspectie besluiten nader onderzoek te doen.
Het bericht 'Wijkzorg sjoemelt tegen ondervoeding' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wijkzorg sjoemelt tegen ondervoeding»?1
Ja.
Vindt u het niet ronduit schokkend om te horen dat ruim één op de drie wijkverpleegkundigen zoveel problemen ondervinden met de aanvraag van maaltijdondersteuning, dat zij zich genoodzaakt voelen om creatief te gaan boekhouden met uren, om zo te voorkomen dat thuiswonende ouderen ondervoed dreigen te raken? Zo nee, waarom niet?
Het is niet goed dat een deel van de wijkverpleegkundigen problemen ondervindt met het organiseren van maaltijdondersteuning. Het staat voorop dat problemen rondom hulp bij de maaltijd nooit ten koste mogen gaan van de mensen die op deze zorg zijn aangewezen.
Hoe is het mogelijk dat zowel de zorgverzekeraar als de gemeente nee zeggen op een aanvraag van maaltijdondersteuning? Wiens verantwoordelijkheid is dit eigenlijk?
Uit een snelle inventarisatie bij de meest betrokken partijen (waaronder ActiZ, Alzheimer Nederland, Patiëntenfederatie Nederland, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), Zorginstituut Nederland (ZIN), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Zorgthuisnl) blijkt dat verschillende vraagstukken spelen rondom hulp bij de maaltijd.
De drie stelsels (Wlz, Wmo, Zvw) zijn zo ingericht dat in ieder stelsel de mogelijkheid bestaat voor hulp bij de maaltijd. Dat betekent dat iedereen die aangewezen is op hulp bij de maaltijd dit ook zou moeten krijgen. Binnen ieder stelsel is het helder wie verantwoordelijk is, maar de onduidelijkheid ontstaat op de grensvlakken van deze stelsels. De praktijk wijst uit dat met name discussies ontstaan op het grensvlak van Wmo en Zvw.
Hoe gaat u ervoor zorgen dit probleem zo snel mogelijk opgelost wordt?
Zoals met u is afgesproken in het Algemeen Overleg over de Wmo, ben ik met ZN en de VNG in gesprek gegaan. We hebben afgesproken om voor de Kerst te zorgen dat er duidelijkheid is door gezamenlijk een factsheet te maken voor professionals (wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en gemeenten). In deze factsheet zal informatie komen over wanneer de hulp onder de Wmo, Zvw of Wlz valt en wat men kan doen als er onduidelijkheden bestaan. Deze factsheet stel ik op met VNG, V&VN, ZIN en ZN.
Daarnaast vind ik het aan zorgprofessionals, zorgverzekeraars en gemeenten om achter de schermen te regelen dat de hulp zo slim en tijdig mogelijk wordt geleverd en op de juiste manier wordt bekostigd. Gemeenten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars erkennen dat ook. Ik ondersteun het proces tussen partijen als het gaat om het maken van duidelijke afspraken over de samenwerking en wie wanneer waarvoor verantwoordelijk is als het gaat om hulp bij de maaltijd.
Het artikel ‘Akkers vervuild door plastic in compost: “Te veel rotzooi in de gft-bak”’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Akkers vervuild door plastic in compost: «Te veel rotzooi in de gft-bak»»?1
Ja.
Klopt het dat compost dat gemaakt wordt van groente-, fruit-, en tuinafval (GFT) vaak vol zit met plastic deeltjes?
Door Rijkswaterstaat is een verkenning uitgevoerd naar de kwaliteit van verschillende afvalstromen, waaronder GFT en naar de uit GFT geproduceerde compost. De voorlopige, nog niet gepubliceerde, resultaten geven een wisselend beeld van de mate waarin compost plastic deeltjes bevat. Dit hangt namelijk af van herkomst en inzamelsysteem van GFT en van de verwerkingsmethode. Overigens vormt het verbeteren van de kwaliteit van de verschillende afvalstromen, waaronder GFT, een belangrijk aandachtspunt bij het scheiden van afval door huishoudens. Schonere GFT leidt tot schonere compost.
Klopt het dat het strengere afvalbeleid van gemeenten met betrekking tot het aanbieden van restafval ertoe heeft geleid dat de hoeveelheid restafval in de GFT-bak is toegenomen? Deelt u de mening dat dit een problematische ontwikkeling is?
Naast de veranderingen in het beleid van gemeenten zijn ook de eisen aan compost (met name vanuit de akkerbouwers) toegenomen. Daardoor wordt er meer vervuiling uitgezeefd. Vanuit de beschikbare gegevens is een direct verband zoals gesteld in de vraag, dan ook niet te leggen.
Klopt het dat er in Nederland geen norm bestaat voor de hoeveelheid plastic in compost? Zo ja, waarom niet? Klopt het dat er alleen een norm van 0,5 procent bestaat voor de algemene vervuiling van compost?
Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet stelt dat compost niet meer dan 0,5 gewichtsprocent aan bodemvreemde niet-biologisch afbreekbare delen mag bevatten. Dit is de maximale norm voor plastic en andere vervuilingen, zoals metalen, glas of bouwmaterialen samen.
Klopt het dat de industrie zelf keurmerken hanteert voor de toegestane hoeveelheid plastic in compost, waarbij normen variëren van 0,05 tot 0,2 procent? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de industrie erop aangewezen is om zélf dit soort normen vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
Kwaliteitseisen aan meststoffen zijn vastgelegd in EU-regelgeving. In EU-kader speelt een herziening van de Meststoffenverordening. Deze beoogt de eisen voor het verhandelen van o.a. meststoffen en bodemverbeteraars tussen EU-lidstaten te harmoniseren. Daarbij zijn ook normen voor onzuiverheden in compost aan de orde.
In aanvulling op de wet- en regelgeving eist een groot deel van de voedings- en levensmiddelenindustrie in Nederland dat bij de productie van gewassen uitsluitend gebruik gemaakt wordt van compost waaraan strengere eisen worden gesteld ten aanzien van onzuiverheden: Keurcompost klasse A (max. toegestane hoeveelheid bodemvreemd materiaal 0,05%) of Keurcompost klasse B (max. toegestane hoeveelheid bodemvreemd materiaal 0,1%).
Ik vind het positief dat er private partijen zijn die zichzelf strengere eisen opleggen dan die in de wetgeving zijn opgelegd. Zeker als dergelijke eisen door een groot deel van de sector worden opgepakt. Keurcompost verwerkt ongeveer 60% van alle compost in Nederland.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat compost – een product dat een milieuvriendelijk alternatief voor mest zou moeten zijn en de basis vormt voor het duurzaam bewerken van landbouwgrond – ernstig vervuild blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat compost in Nederland op grote schaal ernstig verontreinigd is. Ik ben van mening dat de huidige kwaliteitseisen in de private keurmerken de afnemer de mogelijkheid geven een schoon product te kopen.
Wat zijn de mogelijke gezondheidsrisico’s van voedsel die geteeld zijn op vervuilde compost? Wat zijn de mogelijke milieurisico’s van vervuilde compost?
Gezondheidsrisico’s van voedsel geteeld op vervuilde compost liggen in fysieke verontreiniging van het voedsel door bijvoorbeeld glas of blik. Daarnaast zijn er risico’s voor opname van verontreinigingen door planten, zoals zware metalen. Tenslotte zijn er risico’s voor de uitspoeling van verontreinigingen naar het grond- of oppervlaktewater waardoor elders milieurisico’s kunnen ontstaan.
Om deze mogelijke gezondheids- en milieurisico’s van het gebruik van compost in de landbouw te beperken zijn de volgende eisen opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet:
Met deze normen wordt de belasting van bodem door verontreinigde stoffen beperkt.
Heeft u zicht op de omvang van dit probleem? Zo niet, bent u bereid om een onderzoek in werking te stellen? Zo nee, waarom niet?
Door Rijkswaterstaat is een verkenning uitgevoerd naar de kwaliteit van verschillende afvalstromen, waaronder GFT en de uit GFT geproduceerde compost. De voorlopige resultaten geven een wisselend beeld van de verontreiniging, dit verschilt per gehanteerd inzamelsysteem en verwerkingsmethode.
Zoals uit bovenstaande beantwoording blijkt zijn er diverse aspecten een rol kunnen spelen bij de aanwezigheid van plastic deeltjes in compost.
Momenteel wordt er gewerkt aan een plan waarin al deze aspecten in beschouwing worden genomen en waarin in overleg met alle betrokken stakeholders gewerkt wordt aan verdere kwaliteitsverbetering van compost.
Zijn er praktische manieren om vervuiling van compost te voorkomen? Moet dit gebeuren aan de kant van het inzamelen van GFT, nascheiden GFT of na verwerking tot compost? Wie in de keten is hiervoor verantwoordelijk, de inzamelende gemeenten of de verwerker van het afval?
Over het algemeen kan gesteld worden: hoe schoner het ingezamelde GFT, des te schoner de compost.
Gemeenten kunnen bijdragen aan schonere compost door met verwerkers af te spreken dat er weinig vervuiling mag zitten in GFT dat zij aanbieden. Dit vraagt van gemeenten dat zij actief naar hun burgers communiceren wat er wel en niet in de GFT-bak mag.
Het bericht dat farmaceutisch bedrijven voor miljarden aan belasting ontwijken |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Medicijn voor armoede» van Oxfam Novib?1
Ja.
Uit welke wetenschappelijke publicaties heeft u opgemaakt en/of welke onderbouwing kunt u leveren dat een verlaging van de vennootschapsbelasting niet tot een «race-to-the bottom» zal leiden?
Het Kabinet verlaagt weliswaar het vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) tot 20,5% in 2021, maar dat is slechts een deel van het verhaal. Deze verlaging wordt namelijk in belangrijke mate gefinancierd met een grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting. Deze grondslagverbredende maatregelen zijn onder andere de renteaftrekbeperking uit het Implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking), de beperking van verliesverrekening voor bedrijven en de minimumkapitaalmaatregel voor banken en verzekeraars. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven. Per saldo bevorderen we op deze wijze het ondernemen met eigen vermogen en blijft ons tarief tegelijkertijd concurrerend. Het Kabinet is van mening dat dit niet leidt tot een uitholling van de Vpb-opbrengsten en dat er dus geen sprake is van een race naar de bodem. Bovendien komt het Nederlandse algemene Vpb-tarief ook na de verlaging naar 20,5% uit op een percentage rond het Europees gemiddelde van circa 21%.
Bent u het, in het licht van de vorige vraag, eens met de kritiek dat Nederland, dat sinds de jaren 80 stapsgewijs de vennootschapsbelasting heeft verlaagd van 48% tot 22,25%, een belangrijke aanjager is van deze «race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De maatschappij verandert en de belastingmix verandert mee. Uiteindelijk streven Kabinetten naar een belastingmix die zo min mogelijk verstorend werkt en past bij de politieke voorkeuren van dat moment. Dit Kabinet stelt voor de tarieven in de vennootschapsbelasting te verlagen en deze verlaging in belangrijke mate te financieren uit grondslagverbreding. Zo wordt het belastingstelsel economisch minder verstorend, terwijl de Kabinetsinzet niet zorgt voor schadelijke belastingconcurrentie.
Bent u het eens met de conclusie dat zogenaamde patentboxen, voor Nederland zou dat de innovatiebox zijn, evenzogoed leiden tot een «m race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is een instrument dat onder andere als doelstelling heeft Nederland aantrekkelijk te maken als vestigingsplaats voor innovatieve bedrijven. In het kader van het Base Erosion Profit Shifting (BEPS)-project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en in EU-verband zijn internationale afspraken gemaakt over de voorwaarden waar een innovatiebox minimaal aan moet voldoen. De Nederlandse innovatiebox is op onderdelen per 1 januari 2017 aangepast en voldoet daarmee aan de internationale standaard. Deze standaard moet voorkomen dat de innovatiebox als instrument voor belastingontwijking wordt gebruikt.
Bent u bereid om deze innovatiebox af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is in 2015 geëvalueerd waarvan de resultaten op 19 februari 2016 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden.2 In die evaluatie concluderen de onderzoekers dat de innovatiebox doeltreffend en doelmatig is. In deze conclusie is rekening gehouden met het tweeledige doel van de innovatiebox: er wordt beoogd het vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven te verbeteren, teneinde hoogwaardige werkgelegenheid aan te trekken en te behouden en er wordt beoogd onderzoeks- en ontwikkelingswerk in Nederland te bevorderen.3 Door de onderzoekers wordt wel geconstateerd dat de innovatiebox waarschijnlijk niet het meest krachtige middel is om R&D te stimuleren. Met oog op de dubbele doelstelling van de innovatiebox en de conclusies van de evaluatie ziet het Kabinet geen reden de innovatiebox af te schaffen. Overigens is na de evaluatie de innovatiebox per 1 januari 2017 aangepast aan de internationale OESO-standaard en is een aantal aanbevelingen uit de evaluatie overgenomen. Daarnaast heeft dit Kabinet de innovatiebox per 2018 versoberd door het effectieve tarief van 5% naar 7% te verhogen.
Hoeveel gesprekken zijn er de afgelopen 18 jaar door de Nederlandse overheid gesprekken met farmaceutische bedrijven gevoerd, op politiek dan wel ambtelijk niveau, waarbij de vennootschapsbelasting, de innovatiebox of een andere belastingmaatregel ter sprake is gekomen?
Er wordt door verschillende overheidsinstanties en op verschillende niveaus gesprekken gevoerd met belangenorganisaties en bedrijven. Dat geldt ook voor de Belastingdienst bij de uitoefening van het toezicht, ook op het gebied van de vennootschapsbelasting. Hierbij wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, ook gesproken over de toepassing van de innovatiebox en andere belastingmaatregelen.
Kunt u inzicht geven in de verslagen van die gesprekken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de belastingmoraal en de bedrijfsstructuur van een farmaceutisch bedrijf bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen te betrekken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid wordt bij de vormgeving van fiscaal beleid en de totstandkoming van fiscale wetgeving in veel gevallen op ambtelijk niveau gesproken met externe partijen. Dit gebeurt bijvoorbeeld op initiatief van het Ministerie van Financiën, op verzoek van een externe partij of via de steeds veelvuldiger gebruikte internetconsultatie. Tijdens het plenair debat over belastingontwijking op 29 maart jl. heb ik opgemerkt dat ik meerwaarde zie in dit soort gesprekken en dat ik van plan ben dergelijke gesprekken te blijven voeren.
Het voorgaande laat onverlet dat ik geen misverstand wil laten bestaan over de rolverdeling. Geen enkele externe partij heeft een doorslaggevende stem bij de vormgeving van fiscaal beleid noch bij de totstandkoming van fiscale wetgeving. Deze externe partijen komen op voor een deelbelang. Dat is hun goed recht en nuttig in de belangenafweging, maar het deelbelang hoeft zeker niet gelijk te zijn aan het algemene belang. Uiteindelijk is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet. Het kabinet beoordeelt op welke wijze naar zijn inschatting het algemene belang het beste wordt gediend. Het kabinet is daarop aanspreekbaar door de Staten-Generaal.
Bij wetsvoorstellen wordt in de paragraaf «Advies en consultatie» aangegeven voor welke maatregelen advies is ingewonnen of overleg heeft plaatsgevonden met externe organisaties. Waar dit het geval is, wordt dit toegelicht bij de toelichting van de desbetreffende maatregelen. Bovendien wordt mijn agenda openbaar gemaakt zodat transparant is welke gesprekken ik voer. Specifiek bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer ligt mijn belang in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de bedrijfscultuur en de belastingmoraal geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bereid in de toekomst bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen eisen te stellen aan de wijze waarop een farmaceutisch bedrijf zijn belasting betaalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 ligt mijn belang bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de wijze waarop een bedrijf belasting betaalt geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de 3,8 miljard euro belasting die farmaceutische bedrijven ontweken hebben, besteed had kunnen worden aan het verbeteren dan wel toegankelijker maken van medische zorg? Zo niet, waarom niet?
Door het vaststellen van de aanslag door de Belastingdienst wordt datgeen in de heffing betrokken wat op basis van de Nederlandse wet- en regelgeving aan Nederland toekomt. De afgelopen jaren is echter gebleken dat bedrijven door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of afstellen waardoor de kosten van algemene voorzieningen, waaronder de medische zorg, worden afgewenteld op burgers en bedrijven die wel gewoon aan hun fiscale verplichtingen voldoen. Het Kabinet wil daarom belastingontduiking en belastingontwijking aanpakken. Dit gebeurt op basis van internationale, Europese maar ook nationale initiatieven. Ik heb u geïnformeerd over het Kabinetsbeleid op dit punt en de daar uit voortvloeiende initiatieven in mijn brief van 23 februari jl.
Wat is uw oordeel over het voornemen van de farmaceutische bedrijven om te komen tot een gezamenlijk gedragscode over «verantwoorde prijsstelling»? Deelt u de mening van Farma ter Verantwoording dat zulke gedragscodes vaak gebruikt worden als doekje voor het bloeden en om wettelijke ingrepen zoals prijscontroles te voorkomen?
Ik ben voorstander van zelfregulering indien dit ook daadwerkelijk leidt tot een structurele verandering. Met het opstellen van een gedragscode erkennen de leden van de Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) dat farmaceutische bedrijven een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben in het duurzaam betaalbaar houden van innovatieve geneesmiddelen en dat zij daarnaar willen handelen. De VIG erkent dat het anders moet. Dit vind ik een bijzonder positieve ontwikkeling. Ik kijk daarom met bijzondere interesse uit naar het definitieve resultaat. Daarbij heb ik de verwachting dat de gedragscode vastlegt wat ongewenst gedrag is en wat de voelbare consequenties zijn voor bedrijven die zich er niet aan houden.
Wel ben ik realistisch over de beperkte reikwijdte ervan: De gedragscode zal slechts voor leden van de VIG gelden, niet-leden zijn er niet aan gehouden. Het is ook geen alternatief voor beleidsmaatregelen die prijzen van geneesmiddelen moeten beheersen, eerder een extra stukje van de puzzel.
Deelt u de mening dat er niet op vertrouwd kan worden dat bedrijven met een aantoonbaar dubieuze (belasting)moraal zichzelf winstbeperkende maatregelen zullen opleggen?2
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de manier waarop individuele bedrijven hun belastingplicht voldoen. In zijn algemeenheid geldt dat het in de jurisprudentie aanvaard is dat het belastingplichtigen in beginsel is toegestaan fiscaal de meest voordelige weg te kiezen5, maar dat is niet onbegrensd. Het is niet voor niets dat in de jurisprudentie ook het leerstuk van de wetsontduiking (fraus legis) zich heeft ontwikkeld. Ook de rol van de wetgever mag hier niet worden miskend en juist op dat punt heb ik in mijn brief van 23 februari 2018 aangekondigd een pakket maatregelen te treffen die ten doel hebben internationale belastingontwijking met wetgeving aan te pakken.
Het in Nederland houden van het vliegend cultureel erfgoed De Catalina. |
|
Remco Dijkstra (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de naderende verkoop van het historische vliegtuig De Catalina aan een Amerikaanse partij en daarmee het vertrek van dit stuk historisch cultureel erfgoed naar het buitenland?1
Ja.
Deelt u de mening dat het vliegtuig De Catalina vliegend cultureel erfgoed is en behouden zou moeten worden voor Nederland en het Nederlandse publiek? Zo nee, waarom niet?
Historische vliegtuigen maken onderdeel uit van het mobiele erfgoed, dat op zijn beurt valt onder de definitie van cultureel erfgoed uit de Erfgoedwet. Het betreffende toestel heeft echter geen beschermde status op grond van de Erfgoedwet.
Er moeten voortdurend keuzes worden gemaakt ten aanzien van het behoud van cultureel erfgoed. In dit geval tussen behoud in Nederland of daarbuiten. Ik heb begrip voor de wens om het toestel voor Nederland te behouden en voor de betekenis die dit type vliegtuig in onze historie heeft gehad, onder meer in voormalig Nederlands Indië. Tegelijkertijd constateer ik dat dit specifieke exemplaar zijn sporen heeft verdiend in de Tweede Wereldoorlog in dienst van
de Amerikaanse marine. Daarmee is dit exemplaar ook van bijzondere betekenis voor de militaire geschiedenis van Amerika en dit is ook de reden voor de interesse van de Amerikaanse koper. Het «publiek» is daarmee niet uitsluitend een Nederlands publiek. Ook daar moeten we begrip voor hebben. Ik wijs er tevens op dat er zich in de collectie van het Nationaal Militair Museum te Soesterberg een Nederlands Catalina-exemplaar bevindt, zij het in niet-vliegende staat. Dit exemplaar heeft voor de Nederlandse Marine Luchtvaartdienst (MLD) gevlogen in voormalig Nederlands Indië. Ook dit feit nuanceert de stelling dat het toestel, dat in de Amerikaanse belangstelling staat, op voorhand koste wat kost in Nederland zou moeten blijven.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de eigenaar van De Catalina, die het vliegtuig ook het liefst in Nederland wenst te behouden, en de vele organisaties zoals de Erfgoedvereniging Heemschut, de Koninklijke Stichting Defensiemusea en de Nationale Federatie Historische Luchtvaart om te kijken hoe dit cultureel erfgoed in Nederland te houden is? Zo nee, waarom niet? Bent u op de hoogte dat de Koninklijke Stichting Defensiemusea en de Nationale Federatie Historische Luchtvaart een aanbod hebben gedaan om de onderhoudskosten op zich te nemen hetgeen de kansen voor behoud verhoogt?
Ik heb met de bovengenoemde partijen overlegd over de vraag wat de mogelijkheden tot behoud van het toestel voor Nederland zijn. Ik heb daarbij aangegeven dat een inspanning vanuit het Rijk alleen zinvol is als er voldoende belangstelling is bij andere partijen die tot uitdrukking komt in een bijdrage aan de aankoop en de garantie dat het vliegtuig door hen wordt onderhouden en geëxploiteerd.
Recentelijk heb ik een gezamenlijk verzoek van de Vereniging Heemschut, de Koninklijke Stichting Defensiemusea (KSD, waar ook het Nationaal Militair Museum onderdeel van uit maakt), de Nationale Federatie Historische Luchtvaart (NFHL) en de Stichting Koninklijke Luchtmacht Historische Vlucht (SKHV) gekregen om het nationale aankoopfonds aan te wenden voor aankoop van het vliegtuig. Hierin wordt aangegeven dat de SKHV bereid is de verantwoordelijkheid voor de exploitatie op zich te nemen. Voor een bijdrage in de aankoop van het toestel zijn tot nu toe echter geen partijen gevonden.
Welke (financiële) mogelijkheden ziet u om dit vliegtuig in Nederland te behouden? Bent u bereid om hierin samen op te trekken met haar collega van Defensie?
In april van dit jaar heb ik op een verzoek van de Stichting Exploitatie Catalina om een financiële bijdrage voor de aankoop van het toestel gewezen op de mogelijkheden voor financiële ondersteuning bij het Mondriaan Fonds. De partijen zijn daarvan op de hoogte. Tot op heden is echter geen verzoek ingediend. Het Mondriaan Fonds fungeert tevens als loket voor verzoeken voor bijdragen uit het nationaal aankoopfonds. Het Mondriaan Fonds adviseert mij over dergelijke aanvragen. Er moet dan wel een goede aanvraag worden ingediend door een erfgoedinstelling met een collectie, met informatie over onder meer de financiering, exploitatie, cultuurhistorische waarde en positie van het toestel in de context van de Collectie Nederland en een taxatierapport. Het Mondriaan Fonds heeft aangegeven zo nodig een spoedprocedure te kunnen volgen, waarbij in zeer korte tijd een besluit of advies kan worden afgegeven.
Ik heb tevens contact gehad met mijn ambtscollega van Defensie. Zij heeft laten weten geen mogelijkheden te zien voor een financiële bijdrage aan de investeringskosten.
Bent u bereid snel actie te ondernemen om verlies van dit erfgoed voor Nederland te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om actie te ondernemen, maar ben daarbij afhankelijk van de bereidheid van de betrokken partijen om met een goed voorstel te komen en dit in te dienen bij het Mondriaan Fonds. Pas dan kan ik een besluit nemen. Ik zie geen reden om deze zorgvuldigheid hier niet te betrachten.
Alles overziend moeten we ook serieus rekening houden met het scenario dat het toestel niet voor Nederland behouden kan blijven.
De berichten ‘Frankrijk wil tolvignet voor vrachtwagens’ en ‘Franse minister wil tolvignet voor buitenlandse vrachtwagens’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Frankrijk wil tolvignet voor vrachtwagens»1 en het nieuwsbericht «Franse Minister wil tolvignet voor buitenlandse vrachtwagens»?2
Ja.
Hoe passen de aangekondigde maatregelen van de Franse Minister in het EU-beleid, waar juist eenduidigheid het uitgangspunt is en een ratjetoe aan stickers, ontheffingen, kastjes en vignetten vermeden moet worden?
Op dit moment hebben diverse landen in de EU een vignet voor vrachtvoertuigen. Nederland heft met Denemarken, Zweden en Luxemburg het zogenaamde Eurovignet voor vrachtvoertuigen boven 12 ton. Het Verenigd Koninkrijk heeft met ingang van 1 april 2014 nog een vignet voor vrachtvoertuigen vanaf 12 ton ingevoerd, de zogenaamde heavy goods vehicle (HGV) levy. Estland heeft op 1 januari 2018 nog een vignet ingevoerd voor vrachtvoertuigen. De plannen van Frankrijk zijn in zoverre niet geheel afwijkend van wat in andere landen te vinden is.
Binnen de EU geldt de Eurovignetrichtlijn waarin een kader wordt gegeven voor wegbeprijzing voor vrachtvoertuigen. Met de huidige richtlijn kan zowel een vignet als een op afstand gebaseerde heffing worden ingevoerd.
Wat is uw mening over de eerste ideeën van de Franse regering?
De invoering van wegbeprijzing en het instrument dat daarbij wordt gekozen is een nationale keuze. Dit moet wel in overeenstemming gebeuren met het EU recht ter zake, in het bijzonder de Eurovignetrichtlijn. Binnen de EU is het niet toegestaan een vignet in te voeren dat enkel van toepassing is op voertuigen uit andere landen.
Hoe denkt u op te komen voor de belangen van de Nederlandse transporteurs die gebruik maken van de Franse snelwegen?
Als een Frans vignet zal worden ingevoerd, zal ik er scherp op toezien dat onze Nederlandse transporteurs niet gediscrimineerd worden.
Is er een vergelijking mogelijk met Duitsland waar de EU de Duitsers op de vingers heeft getikt vanwege hun tolplannen?
In beide gevallen betreft het een vignet dat recht geeft om met een voertuig gedurende een bepaalde tijd gebruik te maken van het wegennet. Er zit evenwel een duidelijk verschil in het Europese rechtskader. Binnen de EU geldt de Eurovignetrichtlijn waarin een kader wordt gegeven voor wegbeprijzing voor vrachtvoertuigen. Deze richtlijn is echter niet van toepassing op personenvoertuigen. Nu er momenteel geen nadere Europese regels voor vignetten voor personenvoertuigen zijn, gelden de basisbeginselen van het EU-recht, dat een maatregel niet discriminerend mag zijn of het vrije verkeer mag verstoren. Het Duitse vignet voor personenvoertuigen wordt dus getoetst aan die basisbeginselen. Een eventueel Frans vignet voor vrachtvoertuigen zal door de Europese Commissie, als hoeder van het Europees recht, worden getoetst aan de Eurovignetrichtlijn.
In hoeverre kunnen we er als Nederland zelf last van krijgen als de plannen uit het regeerakkoord over een Maut voor vrachtwagens uitgevoerd gaan worden en het buitenland kritiek zal leveren? In hoeverre communiceren wij met buurlanden over onze plannen over een Maut en wat vinden zij daarvan?
Het is onwaarschijnlijk dat andere landen tegen de invoering van een vrachtwagenheffing in Nederland zullen reageren.
Het Nederlandse voornemen is volledig in lijn met de reeds gerealiseerde kilometerheffingen voor vracht in de buurlanden Duitsland en België. Zoals in het regeerakkoord staat, zal zoveel mogelijk bij de systemen van die landen worden aangesloten. Om aan te sluiten bij de bestaande praktijk heb ik ook het rapport «Internationaal onderzoek kilometerheffing vracht» laten opstellen, hetgeen recentelijk bij de Verzamelbrief wegvervoer en verkeersveiligheid aan u is gestuurd.
Wanneer kan het Franse idee multilateraal of bilateraal besproken worden en in welk gremium? Gaat u dat ook doen, bijvoorbeeld op een aankomende milieu of Transportraad? Hoe gaat u de Kamer over eventuele overleggen met de Franse Minister informeren? Wilt u de Kamer hier uiterlijk voor het komende AO Transportraad over informeren?
Op dit moment gaat het om een voornemen dat in de media wordt genoemd en is er geen nader concreet plan. Het ligt daarom voor de hand om dit vooral bilateraal met Frankrijk te bespreken wanneer er daadwerkelijk een plan wordt ingediend.
Plannen van het Bureau Krediet Registratie (BKR) om studieschulden van studenten officieel te gaan registreren |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat klopt er van het bericht dat uit correspondentie tussen het Bureau Krediet Registratie (BKR) en kredietverstrekkers zou blijken dat er plannen worden gemaakt om studieschulden van studenten officieel te gaan registreren?1
Zowel het Bureau Krediet Registratie als (sommige brancheverenigingen van) kredietverstrekkers zijn sinds jaar en dag voorstander van kredietregistratie. Zij kunnen dit echter niet eenzijdig afdwingen of opleggen. De regering is niet voornemens om tot registratie over te gaan, omdat studieschulden al geregistreerd staan bij DUO en hier eenvoudig toegankelijk zijn voor oud-studenten. Ook dat standpunt is ongewijzigd.
Deelt u de mening dat elke jongere met de juiste vooropleiding zeker moet zijn dat hij of zij kan deelnemen aan een studie in het hoger onderwijs, ongeacht het ouderlijk inkomen?
Ja, die mening deel ik volmondig. Daarom is de aanvullende beurs ook blijven bestaan en met de wet studievoorschot verhoogd met ruim € 100 per maand. Daarnaast is het daarom van cruciaal belang dat studenten zich realiseren dat lenen voor de studie een heel ander type lening is dan een consumptief krediet. Bij terugbetaling wordt immers niet alleen gekeken naar de hoogte van de schuld, maar ook naar het inkomen. Onder bepaalde inkomensniveaus hoeft de oud-student nog niet terug te betalen of niet het volledige bedrag dat bij de schuld hoort. En aan het einde van de terugbetaaltermijn wordt de restschuld kwijtgescholden. Bovendien is lenen voor de studie, lenen voor een investering in jezelf die zich later terugverdient.
Wat betekent officiële kredietregistratie van studieschulden voor het beoogde sociale karakter van het leenstelsel, waarbij studieschulden worden beschouwd als een geheel ander soort schuld dan consumptief krediet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat klopt er van de vrees dat banken hiermee nog meer voer krijgen om ex-studenten slechts een „halfbakken hypotheek» te verstrekken?
Studieschulden moeten sowieso worden meegewogen bij hypotheekverstrekking, ook al zijn ze niet BKR-geregistreerd. Bij het verstrekken van een hypothecair krediet dient de kredietverstrekker op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) informatie over de financiële positie van de consument in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de financiële verplichtingen die een consument heeft. Hier vallen ook studieschulden onder. Klanten met een studieschuld dienen de kredietverstrekker te informeren over deze financiële verplichting. Kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs kunnen ook vragen naar een uitdraai van DUO. Dit heeft als voordeel dat het actueel is en ook vervroegde aflossingen worden weergeven, zodat een kredietverstrekker daar rekening mee kan houden. Indien een consument een studieschuld niet meldt (en daardoor een te hoog krediet heeft gekregen), kan dit leiden tot betalingsproblemen en kan er wellicht geen beroep worden gedaan op de Nationale Hypotheek Garantie.
Welke mogelijkheden ziet u om te verhinderen dat het BKR op een bepaald moment zijn naar eigen zeggen nu nog niet vergevorderde plannen wèl uitvoert en gevolg geeft aan zijn pleidooi voor de registratie van studieschulden?
BKR kan niet eigenstandig tot registratie van studieschulden overgaan. Zij hebben daarvoor immers informatie over de studieschulden nodig en zouden daartoe informatie-uitwisseling met DUO moeten organiseren. De regering is niet voornemens om tot registratie over te gaan.