De legionelle uitbraak op de kazerne te Schaarsbergen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten van een legionella uitbraak op de kazerne te Schaarsbergen? Zo nee, hoe blijft u op de hoogte van berichten van de werkvloer?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er een normoverschrijding van legionella op de kazerne in Schaarsbergen is geweest. Na onderhoud om gebouw 107 op de Oranjekazerne in Schaarsbergen brandveilig te maken en waarbij het sanitair in het gebouw langdurig buiten werking was, is de standaard legionellaproef uitgevoerd in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). In vijf monsters is Legionella non-pneumophila aangetroffen. Hiermee is echter nog geen sprake van een uitbraak.
Deelt u de opvatting dat hier sprake is van een ernstig gezondheidsrisico? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen heeft u al genomen?
Zoals ik de Kamer heb geïnformeerd in de reactie op het schriftelijk overleg over het Jaarverslag Inspectie Militaire Gezondheidszorg over 2017 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 108), was van een gezondheidsrisico geen sprake. Dit betrof een standaardproef uit voorzorg, nadat het sanitair in het betreffende gebouw vanwege onderhoud langere tijd niet in gebruik was geweest. Door de combinatie van het aangetroffen type legionella bacteriën (de legionella non-pneumophila) en het feit dat Schaarsbergen conform het drinkwaterbesluit geen risicolocatie is, zoals verzorgingstehuizen en ziekenhuizen, is er geen sprake van een gezondheidsrisico geweest.
Bij elke overschrijding van de norm neemt Defensie echter maatregelen. In dit geval is bij het aantreffen van de bacterie na het afronden van het onderhoud besloten, voordat het personeel het gebouw weer in gebruik nam, de verontreinigde tappunten buiten gebruik te houden. Het personeel in de betreffende kamers is daarvan op de hoogte gebracht, zij hebben gebruik kunnen maken van niet verontreinigde douches. De tappunten in het betreffende gebouw zijn vervolgens thermisch gespoeld door een specialistisch bedrijf en er zijn na deze spoeling nieuwe tests gedaan. Op 15 oktober is gebleken dat alle tappunten vrij zijn van legionella en zijn deze punten weer vrijgegeven. Daarmee zijn de douches weer te gebruiken.
Bent u ook bekend met de berichten dat er al ruim een jaar geen werkzame toiletten en douches zijn op de werkplekken en dat militairen aangewezen zijn op een mobiel toilet? Zo nee, kunt u deze berichten bevestigen? Zo ja, hoe heeft deze situatie kunnen ontstaan?
Het voormalige mobilisatiecomplex (MC) Duivelsberg is onderdeel van de locatie Schaarsbergen. In sommige gebouwen van dit complex zijn geen sanitaire voorzieningen. De toiletten die er wel zijn in het complex zijn buiten gebruik, omdat ze niet voldoen aan de regelgeving. Inmiddels worden deze gebouwen intensiever gebruikt, ook voor kantoorfuncties. Door de gewijzigde bedrijfsvoering is er nu wel behoefte aan goed werkend sanitair in het gebouw. Daarvoor is opdracht gegeven aan het RVB. In afwachting van dit nieuwe sanitair kan gebruik gemaakt worden van toiletten elders op de locatie of van een tijdelijke voorziening in de vorm van enkele DIXI’s. Om deze situatie te verbeteren tot de structurele oplossing is gerealiseerd, wordt volgende week in opdracht van het RVB gestart met het plaatsen van een mobiele sanitaire unit met betere voorzieningen.
Bent u ermee bekend dat er zelfs legionella in de slaapkamers op de kazerne is aangetroffen en dat militairen dus geen gebruik kunnen maken van het drinkwater?
Ja. In een aantal douches in gebouw 107 is het bij vraag 2 genoemde type legionella bacteriën aangetroffen. De bacterie vormt volgens het RIVM in drinkwater geen gezondheidsrisico en het water drinken is dus veilig. Het risico doet zich voor waar legionella voorkomt in zeer fijne waterdruppeltjes, zoals in een douche. Na het aantreffen van de bacteriën in de douches, die vanwege onderhoud aan het gebouw langdurig buiten werking waren, is besloten de douches ook na het onderhoud buiten gebruik te houden. Inmiddels is er thermisch gespoeld en zijn de douches vrij van legionella.
Bent u bekend met het feit dat de meldingen van militairen bij de leiding tot nu toe geen gehoor hebben gekregen? Bent u dan ook bekend met het feit dat de leiding heeft aangegeven om de douches maar een uur te laten spoelen, ondanks het feit dat dit geen enkel effect heeft op de legionellabacterie? Zo ja, deelt u de opvatting dat de leiding hierin tekort is geschoten?
Het RVB beheert namens Defensie locaties, gebouwen, terreinen en leidingwaterinstallaties. In opdracht van het RVB worden van dit leidingwater periodiek watermonsters genomen en geanalyseerd. Legionella onderzoek vormt hier een onderdeel van. Defensie blijft als eigenaar van het vastgoed verantwoordelijk voor het voldoen aan wet- en regelgeving.
Bij overschrijding van de normen worden in overleg met het RVB altijd maatregelen genomen, door de commandant die verantwoordelijk is als decentraal werkgever. Ook op Schaarsbergen heeft de leiding dus maatregelen genomen. Indien zich een situatie van normoverschrijding voordoet, volstaat bij een lage concentratie het doorspoelen van de leiding door de kraan een bepaalde tijd open te laten staan. Bij een hoge concentratie van de bacterie moet een specialistisch bedrijf worden ingehuurd, dat onder andere een thermische reiniging toepast, waarna meetresultaten moeten uitwijzen of de bacterie met succes is bestreden.
Naast deze beheersmaatregelen wordt bij nieuwbouw in de waterleiding installatie een voorziening opgenomen om legionella te voorkomen. In het licht van de achterstanden op het gebied van vastgoed wordt in algemene zin de afweging gemaakt tussen nieuwbouw en groot onderhoud. Bij groot onderhoud wordt, indien dit mogelijk is, eveneens een voorziening om legionella te voorkomen opgenomen. Bij gebouwen waar geen sprake is van dergelijk groot onderhoud worden bovengenoemde beheersmaatregelen toegepast.
Heeft u vernomen dat de leiding aangeeft dat er geen budget is voor de vervangingen van leidingen ten behoeve van de bestrijding van legionella?
Zie antwoord vraag 5.
Is er inderdaad geen geld beschikbaar? Kunt u geld vrijmaken voor het bestrijden van legionella op de kazerne? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat hier zo spoedig mogelijk tegen moet worden opgetreden, zodat onze militairen in gezonde leef- en arbeidsomstandigheden op de kazerne kunnen verblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen en op welke termijn?
Legionella is, ook bij Defensie, een bekend probleem, dat voortdurend de aandacht heeft en moet hebben. Het RVB laat de waterkwaliteit op Defensie vastgoed dan ook periodiek onderzoeken. Na onderhoud aan of verbouwing van gebouwen, waarbij sanitair langdurig niet wordt gebruikt, is het controleren van de waterkwaliteit door onder andere een legionellaproef in opdracht van het RVB, standaardprocedure. Bij overschrijding van de normen worden altijd maatregelen genomen. Afhankelijk van de aangetroffen concentratie betekent dit dat de leidingen ofwel worden doorgespoeld, ofwel dat er een specialistisch bedrijf wordt ingeschakeld voor een thermische spoeling.
Loverboypraktijken in jeugdinstellingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vermeende loverboypraktijken bij Hoenderloo Groep: PvdA ziet patroon»?1
Ja.
Herinnert u zich de Kamervragen aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over seksuele uitbuiting in een jeugdzorginstelling (ingezonden 22 augustus 2018, beantwoording uitgesteld)?
Ja. De antwoorden zijn op 3 oktober 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd2.
Sinds wanneer is de in het bericht genoemde persoon verdachte en waarom is de instelling waar hij werkte niet eerder van die verdenking op de hoogte gesteld?
In het voorjaar van 2018 is er aangifte gedaan tegen de verdachte. Uit contact met de instelling blijkt dat de politie juni 2018 de instelling heeft benaderd. De strafbare feiten waar de politie de verdachte van verdenkt dateren uit 2016 en 2017. Dat is twee jaar nadat de verdachte zijn werkzaamheden bij de instelling beëindigd heeft. Omdat de zaak nog onder de rechter is, kan ik over deze zaak geen verdere uitspraken over doen.
Hoe komt het dat er bij zowel de Hoenderloo Groep, de Heldringstichting in Zetten en de Lievenshove in Oosterhout blijkbaar sprake is van een onveilige situatie voor de bewoners?
De vraag of sprake is van onveilige situaties bij deze instellingen en wat hier de oorzaken van zijn, kan ik niet beantwoorden. Hiervoor is nader onderzoek nodig. In de beantwoording van de recente Kamervragen van de leden Kuiken en Van den Hul en van lid Hijink op 3 en 9 oktober 2018 over de veiligheidssituatie bij de Heldringstichting in Zetten, heb ik gemeld dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) samen met de Inspectie van het Onderwijs, de bestuurder van de Heldringstichting en de bestuurder van de school op het terrein, verzocht heeft om de signalen diepgravend te onderzoeken.3
De IGJ is in gesprek met het bestuur van Juzt over de huidige situatie bij Juzt, waaronder (de sluiting van) de locatie Lievenshove in Oosterhout. De inspectie monitort de komende periode samen met de gemeente de situatie bij Juzt om de veiligheid voor de jeugdigen te waarborgen.
Tot slot heeft de inspectie contact gezocht met Pluryn-De Hoenderloo Groep voor een reactie. Pluryn heeft aangegeven dat de betreffende persoon werkzaam bij hen is geweest. De strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, zou hij hebben gepleegd nadat hij bij Pluryn uit dienst was.
Welke instantie houdt toezicht op deze instellingen en wat waren de meest recente bevindingen ten aanzien van de problematiek van loverboys bij de genoemde en andere instellingen?
De IGJ houdt toezicht op deze instellingen. De inspectie heeft onderzoek gedaan bij de dertien jeugdhulpaanbieders waarvan bekend was dat die op dat moment gespecialiseerde hulp boden aan minderjarige meisjesslachtoffers van loverboys. Na ieder onderzoek schreef de inspectie een openbaar rapport, met daarin het oordeel op de getoetste verwachtingen. Deze afzonderlijke rapporten zijn gepubliceerd op de website van de inspectie (www.igj.nl).
De inspectie concludeerde dat de meeste van de dertien onderzochte jeugdhulpaanbieders kwalitatief goede gespecialiseerde hulp bieden aan (vermoedelijke) slachtoffers van loverboys.
De inspectie concludeerde verder dat twee organisaties, waaronder de Hoenderloo Groep, zich verder moesten ontwikkelen om daadwerkelijk gespecialiseerde hulp te bieden en vroegen deze organisaties om een verbeterplan. De verbeterplannen zijn beoordeeld en later dit jaar worden deze twee organisaties opnieuw onderzocht om te beoordelen of de hulp voldoende is verbeterd.
Het overallrapport van de resultaten van het onderzoek naar de gespecialiseerde hulp aan (vermoedelijke) slachtoffers van loverboys «De kwaliteit van de gespecialiseerde jeugdhulp aan slachtoffers van loverboys», is 29 maart 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie.4
Zijn u meer signalen bekend over loverboypraktijken met bewoners van jeugdinstellingen waarbij tot op het terrein van de instelling of zelfs met medeweten van het personeel sprake is van die praktijken? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, is er elders sprake van dergelijke praktijken of kent u de signalen niet?
Er zijn mij – op de Heldringstichting en Pluryn- de Hoenderloo Groep na – geen actuele signalen bekend van loverboypraktijken bij jeugdhulpinstellingen.
Zoals ik in de hierboven vermelde antwoorden op de vragen naar aanleiding van de berichtgeving over de Heldringstichting heb aangegeven, is het bekend dat loverboys/mensenhandelaren gericht jongeren die in een instelling verblijven proberen te ronselen omdat zij veelal kwetsbaar zijn of omdat zij al slachtoffer waren van een loverboy.
Zijn de instrumenten die de commissie-Azough voor de aanpak van loverboys in jeugdzorginstellingen afdoende teneinde deze problematiek effectief aan te pakken? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen teneinde hier verbetering in aan te brengen?
Op basis van deze incidenten kan ik niet de conclusie trekken dat de instrumenten van de Commissie Azough afdoende zijn of niet. Op basis van de stand van de wetenschap en de ervaringen vanuit de praktijk waaronder die van de gespecialiseerde landelijke instellingen (Fier en Sterk Huis) heeft Commissie Azough instrumenten opgesteld voor de jeugdhulpinstellingen. De mate van effectiviteit zal ook afhangen van in hoeverre de instellingen de instrumenten hebben ingebed in de dagelijkse werkzaamheden van medewerkers.
In november komen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de ministers van Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport met een programma voor de aanpak van mensenhandel waarin extra zal worden ingezet op het verbeteren van de veiligheid van jongeren in jeugdhulpinstellingen.
Bent u bereid naar aanleiding van de voorvallen met loverboys in jeugdinstellingen onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van deze problematiek binnen de jeugdinstellingen in Nederland? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de resultaten daarvan verwachten? Zo nee, waarom niet?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel geweld tegen kinderen rapporteert regulier over de aard en omvang van mensenhandel. Die rapportages gaan ook over slachtoffers die in jeugdinstellingen verblijven. Het is bekend dat de registratie van gevallen mensenhandel door zorginstellingen verbetering behoeft. In het programma aanpak mensenhandel dat in november 2018 verschijnt, zullen we hier nader op in gaan.
Een aanslag in Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aanslag in Iran: «Daders hebben hoofdkantoor in Delft»»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de recente dodelijke aanslag in Ahvaz, waarbij 29 mensen zijn omgekomen en meer dan 60 mensen gewond geraakt, in Iran is opgeëist door een organisatie, de Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz, die gehuisvest is in Delft? Wat zijn de precieze feiten?
De verantwoordelijkheid voor de aanslag is opgeëist door Islamitische Staat (IS) en door Ahwaz-separatisten. De laatsten deden dit via een Iraanse dissidentenzender in het Verenigd Koninkrijk door een (voormalig) lid van de Deense Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz (ASMLA).
De ASMLA heeft eveneens een vertegenwoordiging in Nederland, die via een verklaring heeft laten weten niet verantwoordelijk te zijn voor de aanslag en los te staan van de groep die verantwoordelijk heeft opgeëist.
Minister Blok heeft zijn Iraanse ambtsgenoot Zarif op 28 september jl. opgeroepen om aantijgingen aan het adres van Nederland of in Nederland gevestigde personen of groepen te onderbouwen met bewijslast.
Wat is u bekend over de Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz? Klopt het dat deze organisatie verantwoordelijk is voor het plegen van aanslagen in Iran?
Arabische separatistische bewegingen, waaronder de Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz, worden door Iran verantwoordelijk gehouden voor meerdere dodelijke bomaanslagen in het land. De vertegenwoordiging van de ASMLA in Nederland zegt los te staan van de groep die verantwoordelijk heeft opgeëist voor de aanslag op de militaire parade op 22 september jl.
De Nederlandse tak van ASMLA zegt zich te richten op het genereren van aandacht voor de onderdrukking van Arabische minderheden in Iran, vooral door het organiseren van demonstraties en conferenties.
Wat zijn de activiteiten van de Arab Stuggle Movement for the Liberation of Ahwaz in Nederland? En welke relatie is er met deze organisatie in Denemarken? Klopt het dat deze organisatie de aanval niet heeft veroordeeld en geweld niet schuwt?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u melden wat besproken is met de Nederlandse ambassadeur over deze kwestie?
De Iraanse autoriteiten hebben op 22 september jl. de Nederlandse en Deense ambassadeur in Teheran ontboden, evenals de tijdelijk zaakgelastigde van het Verenigd Koninkrijk. Dit was vanwege de aanslag op een militaire parade in stad Ahvaz diezelfde dag, waarbij de Iraanse autoriteiten beweerden dat de daders banden zouden hebben met organisaties in het VK, Denemarken en Nederland.
De Nederlandse ambassadeur in Teheran heeft tijdens het gesprek condoleances overgebracht aan de Iraanse bevolking. Tevens heeft hij aangegeven dat er in overleg met EU-partners en alleen op basis van feiten een afweging gemaakt zal worden over aantijgingen ten aanzien van betrokkenheid van bepaalde groepen.
Het bericht dat het strafhof in Caïro doodstraffen en zware gevangenisstraffen aan demonstranten heeft opgelegd |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend het bericht «Egypte: doodstraffen en zware gevangenisstraffen, Shawkan komt mogelijk vrij»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er 75 doodvonnissen, 47 levenslange gevangenisstraffen en celstraffen variërend van 5 tot 15 jaar zijn opgelegd aan ruim 700 mensen?
Ik heb met zorg kennis genomen van de vonnissen in de Raba’a sit-in dispersalzaak. Nederland heeft de zaak de afgelopen jaren nauwlettend gevolgd. Het Kabinet is principieel tegen de uitvoer van de doodstraf, waar ook ter wereld, en beschouwt het als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. Nederlands zet zich, onder andere via de EU, in voor de afschaffing van de doodstraf.
Nederland heeft zich samen met Duitsland ingezet om de Raba’a sit-in dispersal zaak in EU-verband te monitoren. Hierover is destijds geen consensus bereikt. Derhalve hebben diplomaten van de Nederlandse Ambassade in Cairo, in eerste instantie samen met collega’s uit Duitsland, Canada en Noorwegen, en later ook vergezeld door collega’s uit Frankrijk, de Verenigde Staten en België zittingen in deze zaak gemonitord. Daarnaast heeft Nederland herhaaldelijk, en op alle niveaus, zorgen over deze zaak aangekaart bij de Egyptische autoriteiten.
Volgens Egyptische juristen was er in deze zaak geen sprake van een eerlijke procesgang. Zo zouden getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord zijn, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, hetgeen niet is toegestaan volgens de Egyptische wet. Ik heb mijn zorgen daarover uitgesproken tijdens mijn recente ontmoeting met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken Shoukry en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York in september jl.
Klopt het dat de rechtbank in Caïro de veroordelingen heeft uitgesproken zonder overtuigend bewijs tegen de verdachten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Nederlandse regering zich niet openlijk tegen de doodstraf van deze demonstranten uitgesproken? Is de Nederlandse regering bereid dit zo spoedig mogelijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Naast het feit dat ik in New York bilateraal mijn zorgen heb overgebracht bij mijn Egyptische counterpart, heeft Nederland zich hard gemaakt voor een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger (HV). Op 11 september jl. verscheen een verklaring van de woordvoerder van de HV, waarin zorgen worden geuit over de terdoodveroordelingen en de procesgang. Het Kabinet staat achter deze verklaring.
Kunt u uitsluiten dat Nederland de Egyptische regering hulp verschaft in de vorm van logistieke en materiële ondersteuning van de veiligheidsdiensten en het gehele Egyptische justitiële apparaat?
Voor de uitvoer van civiele – niet vergunningplichtige goederen – gelden geen restricties. Voor de uitvoer van militaire of dual-usegoederen dienen bedrijven een vergunning aan te vragen.
Vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar Egypte worden getoetst aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, waarbij extra aandacht wordt besteed aan criterium 2 (eerbiedigen mensenrechten) en criterium 7 (omleidingsrisico). Indien er een aannemelijk risico bestaat dat de export zal leiden tot een verslechtering van de mensenrechtensituatie of zal worden gebruikt voor binnenlandse onderdrukking dan zal de vergunning niet worden verleend. De toets wordt eveneens uitgevoerd voor dual-usegoederen voor militair eindgebruik. Eindgebruik door inlichtingendiensten, politiemachten en andere wethandhavingsdiensten valt ook onder militair eindgebruik.
Bij een vergunning voor de export van dual-usegoederen voor civiel eindgebruik geldt overigens dat deze niet mag worden gebruikt voor export naar militaire entiteiten, inlichtingendiensten, politiemachten en andere wethandhavingsdiensten. Aan een dergelijke vergunning worden voorwaarden verbonden die ervoor moeten zorgen dat risico’s met betrekking tot controle en repressie worden gemitigeerd. Deze voorwaarden staan niet toe dat de goederen, zoals vermeld op de vergunning, worden gebruikt voor cryptanalyse (het ontsleutelen van encryptie) of voor het onderscheppen en monitoren van communicatieverkeer. Tot slot verplicht de vergunning exporteurs te beschikken over een goedgekeurd Internal Compliance Programme waarin waarborgen zijn opgenomen om mensenrechtenschendingen te voorkomen.
Hoewel dit geen logistieke of materiele steun betreft, zij vermeld dat het Kabinet sinds 2012 via het Shiraka-programma trainingen aanbiedt voor rechters en Officieren van Justitie uit landen in de Arabische regio, waaronder Egypte. Via deze trainingen maken de deelnemers kennis met het Nederlandse rechtssysteem en kunnen zij deze kennis inzetten in hun thuisland. Hiermee wordt beoogd bij te dragen aan het versterken van de onafhankelijkheid van de rechtspraak in de betrokken landen.
Deelt u de mening van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN), Michelle Bachelet, dat de veroordelingen die door een lagere rechtbank zijn uitgesproken oneerlijk waren?
Het Kabinet verwelkomt het feit dat de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Michelle Bachelet, zich na het vonnis in stevige bewoordingen heeft uitgelaten over de kwestie. Nederland heeft begrip voor het oordeel van de Hoge Commissaris. Zolang er nog beroepsmogelijkheden zijn, acht ik het niet opportuun om definitieve uitspraken te doen over de rechtsgang.
Gaat u alle middelen op juridisch, diplomatiek, politiek, bilateraal en in Europees verband inzetten om de Egyptische autoriteiten op te roepen de doodvonnissen tegen deze mensen terug te draaien?
Zoals reeds gemeld heeft Nederland zich reeds uitgesproken tegen de terdoodveroordelingen, zowel in EU-verband als bilateraal in mijn gesprek met mijn Egyptische collegaminister in New York. Ook heeft de Nederlandse ambassadeur in Caïro op 4 oktober jl. de Nederlandse zorgen kenbaar gemaakt bij de president van de National Council for Human Rights.
Is de Nederlandse regering bereid om proactief deze ernstige mensenrechtenschendingen aan te kaarten bij de VN-Mensenrechtenraad, zodat dit onderwerp op de agenda tijdens de bijeenkomst in Genève komt?
Nederland heeft zich, samen met een aantal gelijkgezinde landen, ingezet voor een verwijzing naar de doodvonnissen in de EU item-4 verklaring, waarin zorgen over de meest ernstige landensituaties worden geadresseerd. In de verklaring, die 18 september jl. tijdens de Mensenrechtenraad werd uitgesproken, worden de Egyptische autoriteiten opgeroepen de uitvoering van de doodstraf op te schorten.
Het bericht ‘ministerie dendert door met vliegtaks’ |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie dendert door met vliegtaks»?1
Ja.
Kunt u reageren op dit bericht? Hoe verhoudt dit artikel zich tot het «driesporenbeleid» uit het regeerakkoord, waarbij allereerst ingezet wordt op een Europese aanpak?
In het regeerakkoord is afgesproken dat wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart in het kader van de voor 2019 geplande onderhandelingen over de klimaatdoelen van Parijs. Ook wordt bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren zal er per 2021 een vliegbelasting worden ingevoerd. De opbrengst van de vergroening wordt teruggesluisd naar lagere lasten voor burgers en bedrijven.
Uit de financiële bijlage bij het regeerakkoord volgt verder dat met de beprijzing in de vorm van een belasting op luchtvaart in 2021 een opbrengst van € 200 mln. moet worden gerealiseerd. Of de vormgeving van deze belasting op luchtvaart uiteindelijk zal volgen uit Europese regelgeving of Europese coördinatie (spoor 1), uit een heffing op basis van vervuiling en lawaai door de vliegtuigen (spoor 2) of uit een belasting per ticket afhankelijk van de te reizen afstand (spoor 3), volgt uit de uitkomst van het proces dat nu zorgvuldig wordt doorlopen.
Parallelle uitwerking van deze sporen is noodzakelijk om een vorm van belasting op luchtvaart per 2021 te kunnen introduceren. Voor een ordentelijk wetgevingsproces is tijd nodig. Verder heeft ook de Belastingdienst voldoende tijd nodig om de wetgeving te implementeren. Om te kunnen garanderen dat de budgettaire afspraken die zijn gemaakt in het regeerakkoord worden gehaald, is het noodzakelijk om al met de uitwerking van alle drie sporen te starten. Dat betekent dat het nodig is om ook capaciteit in te zetten voor de vormgeving van een nationale vliegbelasting en tijdig in gesprek te gaan met de luchthavens.
Welke inspanningen heeft u binnen de Europese Unie (EU) geleverd om tot een Europese aanpak op vliegbelasting te komen? Hoe verlopen de gesprekken in Europees verband en bilateraal? Kan uitgebreid worden ingegaan op de laatste stand van zaken?
Voor de uitwerking van het eerste spoor, de Europese route, zijn inmiddels verschillende stappen gezet, waarbij zowel wordt ingezet op een Europese vliegbelasting als op coördinatie tussen EU-lidstaten.
Aangezien voor Europese regelgeving de Europese Commissie het initiatiefmonopolie heeft, heb ik op 20 februari jl. in een brief aan Eurocommissaris Moscovici voor belastingzaken (in kopie verstuurd aan de Eurocommissarissen Bulc voor Vervoer en Cañete van Klimaatactie en Energie) de positie van Nederland geschetst en de Europese Commissie uitgenodigd het initiatief te nemen tot voorstellen op het gebied van belasting op luchtvaart. Op 5 maart jl. heb ik mijn brief mondeling bij de heer Moscovici toegelicht. In zijn antwoord geeft de heer Moscovici aan dat hij nadenkt over hervorming van EU-regelgeving met betrekking tot vliegbelastingen, waarbij hij rekening wil houden met de evaluatie van de Richtlijn energiebelastingen, de doelen van het vervoerbeleid en het klimaatbeleid van de EU en de positie van lidstaten. Daarnaast is hij van mening dat, gezien de beperkte zittingsduur van de huidige Europese Commissie, zijn opvolger in een betere positie is om na te denken over actie op het gebied van de vliegbelasting. Het is dus van belang om dit onderwerp op de agenda van de nieuwe Europese Commissie te zetten. Daarom blijven wij actief in gesprek met de Europese Commissie om te pleiten voor een Europese belasting op luchtvaart. Uiteraard agenderen ook de voor infrastructuur en klimaat verantwoordelijke bewindspersonen een mogelijke vliegbelasting waar dit geëigend is.
Naast een Europese vliegbelasting zet ik in op coördinatie tussen lidstaten met als doel gezamenlijk in Brussel op te trekken. De ervaringen in de diverse lidstaten met nationale vliegbelastingen leiden tot een waardevolle uitwisseling van kennis en informatie en vergroot de kans om te komen tot afspraken. Daarvoor zijn op verschillende niveaus bilaterale contacten gelegd met andere lidstaten, waaronder de landen in de nabijheid van Nederland. Daarnaast heeft Nederland een belasting op luchtvaart geagendeerd voor de vergadering van de EU-High Level Working Party on Taxation van 28 februari jl. en de andere lidstaten uitgenodigd tot coördinatie op dit dossier.
Nederland heeft op 12 juni jl. een eerste bijeenkomst op ambtelijk niveau georganiseerd met Duitsland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Ierland. Het was een zeer geslaagde bijeenkomst, waarbij veel informatie is uitgewisseld over de overeenkomsten en verschillen tussen vliegbelastingen in andere landen. Ook is een goed fundament gelegd voor samenwerking in de toekomst. De komende periode zullen wij doorgaan met het initiëren van dergelijke bijeenkomsten. Daarnaast hebben wij ook bilaterale contacten met Frankrijk en België over mogelijke coördinatie op het gebied van een belasting op luchtvaart. Dit is een bewerkelijk proces dat naar verwachting een lange adem vereist.
In welke overleggen hebben u of andere bewindspersonen reeds de vliegtaks besproken? Wordt de vliegtaks ook regelmatig geagendeerd in internationaal overleg van de voor infrastructuur verantwoordelijke bewindspersonen, zo ja, wanneer dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke landen hebben positief gereageerd? Hoe verloopt het opvolgen van die positieve reactie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke plannen maakt de u om in gezamenlijk verband met de positief gestemde landen een vliegtaks op te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verloopt het proces rond het opzetten van een belasting op vervuilende vliegtuigen? Kan uitgebreid op deze stand van zaken worden ingegaan?
Zoals eerder aangegeven zetten wij parallel in op alle drie de sporen. Wij hebben een uitgebreid onderzoek laten doen naar de effecten van een vliegbelasting, waarbij alle drie de sporen zijn onderzocht. In de fiscale vergroeningsbrief bent u geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek.2
Daarnaast was een belasting op luchtvaart onderwerp van consultatie van 5 juli 2018 tot en met 5 september 2018 (https://www.internetconsultatie.nl/luchtvaartbelasting). In deze consultatie is een aantal vragen voorgelegd over de verschillende varianten van een vliegbelasting, die van belang zijn voor de keuze welk spoor verder wordt uitgewerkt. Op de internetconsultatie zijn 2332 reacties ontvangen. Daarvan zijn 1460 reacties openbaar. Een aantal reacties is ook per brief naar betrokken bewindspersonen gestuurd. Van het totaal aantal reacties is circa 82% afkomstig van particulieren en circa 18% van (personeel van) bedrijven. Dit zijn zowel bedrijven binnen de luchtvaartsector, de reissector als ook hele andere sectoren zoals natuur en milieuorganisaties, koepelorganisaties, omwonendenorganisaties en enkele decentrale overheden. Een aantal van deze organisaties heeft een gezamenlijke reactie gestuurd. Zo is er één reactie vanuit de gezamenlijke natuur- en milieuorganisaties. Ook hebben verschillende organisaties, waaronder de Nederlandse Vereniging Luchtvaart Technici, de Vereniging Nederlandse Cabinepersoneel en Stichting Natuur en Milieu, kant-en-klare antwoorden op hun website aangeboden. Circa 67% van de reacties waarbij een bedrijfsnaam is vermeld, komt van KLM of werknemers van KLM. Uit de reacties komt een gemengd beeld naar voren, van zowel uitgesproken voorstanders als uitgesproken tegenstanders van een vliegbelasting. De reacties duiden niet op een uitgesproken voorkeur voor een variant van een vliegbelasting die het kabinet zou moeten uitwerken.
Bij de verdere uitwerking richten wij ons op alle drie de sporen. De aandacht voor het Europese spoor zal dus niet verslappen. Ook nadat het kabinet een nadere keuze heeft bepaald voor een eventuele nationale belasting zullen wij onverkort op alle niveaus blijven inzetten op de verdere ontwikkeling van het Europese spoor.
Hoe voorkomt u dat de aandacht op een nationale vliegtaks afleidt van de aandacht die ingezet zou kunnen worden om te komen tot een duurzame internationale oplossing?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat een internationale oplossing bij een belangrijk vraagstuk als het duurzame vluchtvervoer te verkiezen is?
Ja.
Hoe wordt de luchtvaartsector, waar direct en indirect meer dan 300.000 banen mee zijn gemoeid, betrokken bij het overleg omtrent de vliegbelasting? Kunt u de Kamer meenemen in het proces van overleg en de Kamer inlichten over de rol die u daarbij toedicht aan de vliegtuigsector? Zijn er reeds slimme invullingen besproken met de sector?
De inbreng van de luchtvaartsector is geborgd via de verschillende informatiebijeenkomsten voor de stakeholders. Daarnaast was een belasting op luchtvaart onderwerp van consultatie van 5 juli 2018 tot en met 5 september 2018 (https://www.internetconsultatie.nl/luchtvaartbelasting). In deze consultatie is een aantal vragen voorgelegd over de verschillende varianten van een vliegbelasting, die van belang zijn voor de keuze welk spoor verder wordt uitgewerkt. Daarnaast zijn er contacten met de luchthavens over meer technische details om te verzekeren dat een vliegbelasting, ongeacht de variant, aansluit op de administratieve systemen van de luchthavens. De informatie die hieruit voortvloeit nemen wij mee bij de uitwerking van de verschillende sporen en mogelijk ook de uiteindelijke keuze. Als het kabinet een keuze heeft gemaakt voor een verder uit te werken nationale belasting zal ik uw Kamer hierover informeren.
Heeft de sector zelf alternatieven aangedragen? Zo ja, welke?
In de internetconsulatie en de stakeholdersbijeenkomsten hebben wij gevraagd om met andere (sub-)varianten te komen dan die al zijn onderzocht in het onderzoek naar de effecten van een vliegbelasting. Hieruit zijn geen wezenlijk nieuwe varianten naar voren gekomen.
Hoe voorkomt u het, hoogstwaarschijnlijk onterechte, beeld dat leeft bij de sector dat er slechts gericht wordt op het «derde spoor» uit het regeerakkoord, te weten een nationale vliegtaks, ten koste van het eerste en het tweede spoor?
Conform het regeerakkoord wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart in het kader van de voor 2019 geplande onderhandelingen over de klimaatdoelen van Parijs. Ook wordt bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. In het regeerakkoord is aangegeven dat indien beide sporen onvoldoende opleveren per 2021 een vliegbelasting zal worden ingevoerd. Bij alle drie de sporen is het uitgangspunt dat de belasting per 2021 leidt tot een opbrengst van € 200 miljoen (prijspeil 2017). Het kabinet maakt dit najaar een keuze welke variant in nationale wetgeving kan worden uitgewerkt en onderzoekt daarbij of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen dan wel een ticketbelasting realiseerbaar is en hoe deze kan worden vormgegeven. Het voornemen is dat de inwerkingtreding van de voorgestelde belasting plaatsvindt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit geeft de nodige flexibiliteit. Als in 2019 of 2020 blijkt dat beter kan worden gekozen voor een andere uitwerking, hoeft een wetsvoorstel niet in werking te treden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er tussen het aannemen van de wet en de beoogde ingangsdatum tot Europese afspraken wordt gekomen.
Hoe wordt het dubbelen van belastingen en het uit de markt prijzen van Nederland, waarvan uiteindelijk alleen de Nederlander de negatieve consequenties voelt, voorkomen?
Er is geen sprake van het dubbelen van belastingen. Het internationale vliegverkeer wordt momenteel niet betrokken in de heffing van brandstofaccijns en btw. Andere vormen van vervoer, zoals het wegverkeer, worden wel belast met generieke belastingen als btw en accijns.
Soms wordt gesteld dat de vliegbelasting zou dubbelen met de luchthavengelden die luchtvaartmaatschappijen betalen. De luchthavengelden zijn geen belasting, maar een vergoeding (prijs) die de luchtvaartmaatschappijen betalen voor de diensten van de luchthaven en worden onder meer gebruikt voor investeringen in infrastructurele projecten op de luchthaven. Deze luchthavengelden zijn afhankelijk van vele parameters, waaronder gewicht en geluidsklasse. Daarmee is geen sprake van een dubbeling van belastingen.
Voor de volledigheid merk ik op dat de luchtvaartsector wel te maken heeft met kosten voor CO2uitstoot via het EU ETS en met het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem CORSIA. Beide systemen beprijzen de CO2 uitstoot van de luchtvaart. Over de positie van luchtvaart binnen het EU ETS na 2023 zal nog Europese besluitvorming plaatsvinden. Deze systemen, de luchthavengelden en de vliegbelasting verhogen de kosten voor de luchtvaartmaatschappijen, maar van een dubbeling van belastingen is geen sprake.
Tot slot kan nog worden opgemerkt dat van het «uit de markt prijzen» van Nederland geen sprake is, zoals ook blijkt uit het onderzoek van CE Delft.3
De voorbereiding van Nederland op een keiharde Brexit |
|
Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Lodewijk Asscher (PvdA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Drama in Salzburg stort brexit in een ongekende crisis», over de Europese top waar u zelf aanwezig was en waar harde woorden over de Brexit gevallen zijn?1
Ja
Herinnert u zich dat de Brexit-rapporteurs in november 2017 waarschuwden voor een Brexit zonder afspraken en de regering vroegen daarvoor voorbereidingen te treffen?2
Ja
Deelt u de mening dat het «no deal»-scenario helaas veel waarschijnlijker geworden is?
Het risico dat de Eruopese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) geen overeenstemming bereiken over een terugtrekkingsakkoord blijft reëel en geeft onverminderd reden tot voorbereiding op een no deal scenario, ook wel het cliff-edge scenario genoemd, door de rijksoverheid en het bedrijfsleven. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat zowel de EU als het VK de intentie en het belang hebben om een cliff-edgescenario per 29 maart 2019 te vermijden.
Herinnert u zich dat u in de Voorjaarsnota (juni 2018) fors extra middelen beschikbaar gesteld heeft aan de douane, de NVWA maar ook aan justitie als voorbereiding op een harde Brexit?
Ja, voor de Douane en NVWA zijn middelen beschikbaar gesteld door de Minister van Financiën. Daarnaast zijn op de begroting van Justitie en Veiligheid kosten ingepast naar aanleiding van de terugtrekking van het VK uit de EU.
Kunt u aangeven hoeveel van 928 extra douaniers en 143 extra medewerkers bij de NVWA en welk deel van de benodigde capaciteit bij justitie operationeel zal zijn op 29 maart 2019?
Binnen het beleidsterrein Justitie en Veiligheid bereiden verschillende diensten zich voor op de terugtrekking van het VK uit de EU, door middel van capaciteitsuitbreiding en de aanpassing van systemen dan wel werkprocessen. Over de voortgang van deze voorbereidingen is uw Kamer op 7 september jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 23 987, nr. 261), alsmede tijdens het plenaire debat van 13 september jl. ter voorbereiding van de informele Europese Raad van 21 en 22 september jl. Niet alle ongunstige gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU zullen door Nederland volledig kunnen worden opgevangen, zoals langere wachtrijen voor Britse burgers en andere «derdelanders» aan de grens. Voornoemde voorbereidingen zijn er evenwel op gericht om vanaf 30 maart 2019 processen zoals de politiële en justitiële samenwerking met het VK en de grenscontroleprocessen zo ordelijk en veilig mogelijk te laten verlopen.
De 143 fte extra medewerkers bij de NVWA zijn (met de huidige handelsstromen) nodig bij het meest ongunstige scenario, het cliff-edge scenario, waarin bij de handel met het VK als derde land wordt teruggevallen op het WTO-regime. Het grootste deel hiervan, ongeveer 100fte, betreft toezichthoudende dierenartsen (waarvan 20 fte voor import en 80 fte voor export) en ruim 40 medewerkers die worden ingezet voor aansturing en ondersteuning. De prognose is dat deze laatste groep van ruim 40 fte voor 30 maart 2019 operationeel zal zijn. Ook voor de import controles is de verwachting dat de benodigde 20 extra dierenartsen op 30 maart operationeel kunnen zijn. Voor de export certificering is het niet mogelijk om alle 80 extra dierenartsen voor 30 maart 2019 geworven en opgeleid te hebben; verwacht wordt dat de NVWA op dat moment nog een tijdelijk tekort zal hebben van ongeveer 50 fte voor exportcertificering. Voor deze groep geldt overigens de grootste onzekerheidsmarge aan de daadwerkelijke behoefte van capaciteit. Indien de importeisen van het Verenigd Koninkrijk het Export Kanalisatie Systeem, dat voor vrijwel alle andere derde landen waar Nederland naar exporteert de standaard is, mogelijk maken, dan scheelt dit bijvoorbeeld al tussen de 20 en 25 dierenartsen.
Zoals het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) vermeldt, is de verwachting dat er eind maart 2019 ruim 300 douaniers extra inzetbaar zijn t.b.v. de terugtrekking van het VK uit de EU. Daarna loopt de werving door, zodat binnen afzienbare tijd het volledige extra aantal van 928 fte in de douaneorganisatie aan het werk is.
Indien we nog ver verwijderd zijn van het aantal aan te nemen mensen, wat is daarvan de reden? Konden er niet voldoende mensen gevonden worden of is de werving bewust vertraagd?
Door de krapte op de arbeidsmarkt voor Nederlandstalige dierenartsen heeft de NVWA al jaren moeite met het vervullen van haar vacatures voor toezichthoudend dierenarts. Uw Kamer is hier de afgelopen jaren met regelmaat over geïnformeerd. De onzekerheid over de omvang van de werkzaamheden als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU maakt bovendien dat de NVWA dierenartsen niet op voorhand voor langere tijd kan binden. Om die reden heeft de NVWA bij de werving ten behoeve van het opvangen van de terugtrekking van het VK uit de EU, behalve naar de Nederlandse markt, ook nadrukkelijk naar dierenartsen in de rest van Europa gekeken. Voor de import controles is daarbij met name gezocht naar Vlaamse dierenartsen, omdat de taalbarrière daar slechts een marginale rol speelt; dat is ook de reden waarom het voor de import controles mogelijk is om de benodigde extra capaciteit beschikbaar te krijgen. Voor de niet-Nederlandstalige dierenartsen is gekozen om, voorafgaand aan de interne NVWA opleiding tot toezichthoudend dierenarts, een intensieve taalopleiding aan te bieden, zodat zij straks op voldoende niveau met de bedrijven en collega’s kunnen communiceren. Dit maakt echter wel dat het traject van werven tot opleiden een langere doorlooptijd kent. De werving zal gecontinueerd worden totdat de NVWA voldoende dierenartsen heeft om haar taken uit te kunnen voeren.
In het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) is aangegeven dat en waarom gefaseerd wordt geworven. De belangrijkste overweging is dat het totale aantal extra douaniers dat als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU zal worden geworven een dusdanige omvang (928 FTE) heeft, dat een gefaseerde instroom noodzakelijk is. Dit teneinde een zorgvuldige werving- en selectieprocedure alsmede het daarbij behorende opleidingstraject binnen de staande organisatie te realiseren.
Om nieuwe medewerkers tijdig beschikbaar te hebben op 30 maart 2019, is naast de reguliere douaneopleiding een traject opgestart om voor een aantal gerelateerde processen aan de terugtrekking van het VK uit de EU meer taakgericht op te leiden. Dit verkort het opleidingstraject en versnelt de beschikbaarheid van nieuwe medewerkers aanzienlijk. Inmiddels zijn de eerste drie wervingsrondes nagenoeg afgerond. Door met verschillende wervingsrondes te werken, wordt een bredere groep van potentieel geïnteresseerde kandidaten bereikt.
Ondanks de krappe arbeidsmarkt slaagt de Douane er vooralsnog goed in nieuwe douaniers aan te trekken. De vacatures uit de eerste en tweede wervingsronde zijn grotendeels vervuld. In de derde wervingsronde zijn er voldoende geïnteresseerden, waaronder naar het beeld van de Douane voldoende geschikte kandidaten, om de opgestelde vacatures te kunnen vervullen. Ook de respons op de vierde wervingsronde, die is gestart in september, is positief.
Kunt u aangeven of elk van deze diensten een harde Brexit kan opvangen en operationeel gereed zal zijn op 29 maart 2019?
Welke risico’s loopt Nederland door het feit dat de capaciteit van deze diensten nog niet voldoende is op 29 maart 2019?
Wanneer op 30 maart 2019 daadwerkelijk de volledige extra capaciteit nodig is, zal dit resulteren in verplaatsen van exportkeuringen naar een later tijdstip op de dag of naar het verschuiven naar de volgende werkdag. Het bestaande planningskader biedt deze mogelijkheid. Voor de bedrijven die exportkeuringen aanvragen betekent dit echter wel een tijdelijke verlaging van het niveau van dienstverlening van de NVWA.
De Douane handhaaft risicogericht. Dat betekent dat keuzes worden gemaakt waarbij de capaciteit ingezet wordt daar waar de risico’s het grootst zijn. Doordat nog niet alle benodigde douaniers inzetbaar zijn, zullen als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU scherpere keuzes moeten worden gemaakt bij het afdekken van de handhavingsrisico’s.
Welke andere extra maatregelen moet u nog meer treffen en kunt u aangeven of daar voldoende voorzieningen voor getroffen zijn?
De departementen nemen zelf de benodigde mitigerende maatregelen op hun beleidsterreinen, de Minister van Buitenlandse Zaken heeft hierbij een coördinerende rol. Met de Voorjaarsnota 2018 en in de Rijksbegroting 2019 zijn de voorzienbare budgettaire gevolgen van de departementale voorbereidingen op de terugtrekking van het VK uit de EU verwerkt. Financiering van eventuele extra maatregelen zal in principe uit de lopende de begrotingen van de betrokken ministeries moeten komen.
Over de laatste stand van zaken van de voorbereidingen op een scenario waarbij het VK de EU verlaat zonder terugtredingsakkoord (cliff-edge) is uw Kamer op 7 september jl. geïnformeerd (Kamerstukken II 2017–2018, 23 987, nr.261). Tijdens de technische briefing op 10 oktober aanstaande ontvangt de vaste commissie voor Europese Zaken nader informatie over de extra te treffen maatregelen en voorzieningen. Dit betreft een vertrouwelijke briefing.
Hoewel het kabinet zich tot het uiterste inspant om alle voorzienbare negatieve gevolgen te minimaliseren, is het onvermijdelijk dat het cliff-edge scenario gepaard zal gaan met verstoringen en problemen. Het is dan ook van belang dat medeoverheden, burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zich bewust blijven van de eigen verantwoordelijkheden om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op alle mogelijke scenario's; niet alle oplossingen ten aanzien van contingency planning en preparedness kunnen van de overheid komen.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 1 oktober 2018, de maandag voor de Algemene Financiële Beschouwingen, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Op welke punten de minister-president overtuigd is in het debat over de Algemene Beschouwingen van dit jaar |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Op welke punten in het debat over de Algemene Politieke Beschouwingen is de Minister-President van mening veranderd? Wat was bij ieder van die punten zijn mening voorafgaand aan het debat en welke argumenten tijdens het debat – en van wie – overtuigden hem?
Ik ben tijdens het debat uitvoerig ingegaan op de vragen en standpunten van de leden. Van de ingediende moties heeft het kabinet zijn appreciatie gegeven. Ik verwijs voor dit alles naar de Handelingen.
De capaciteit ten behoeve van het oplossen van cold cases |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Argos (15 september 2018) over cold cases?1
Ja.
Weet u hoeveel cold cases er landelijk en per regio zijn, in hoeveel gevallen dit geleid heeft tot het vinden van een verdachte en tot een onherroepelijke veroordeling? Zo ja, wat betreffen die cijfers? Zo nee, deelt u dan de mening dat er geen zicht is op de aard en omvang van de problematiek van cold cases en hoe gaat u dit oplossen?
Een onopgelost levensdelict (moord of doodslag) of een ander zeer ernstig delict waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld kan drie jaar na de pleegdatum het kenmerk «cold case» krijgen, als de rechercheofficier van het Openbaar Ministerie (OM) samen met de eenheidsleiding van de politie daartoe besluiten. Het gaat dan om een afgesloten en uitgerechercheerd dossier. Een cold case wordt meestal opgepakt als er aanwijzingen zijn die alsnog kunnen leiden tot het opsporen van de dader of daders.
Sinds de vorming van de nationale politie zijn de cold case teams bezig met het inventariseren van alle cold cases in hun eenheid. Binnen deze inventarisatie zijn inmiddels ruim 1700 zaken als cold case aangemerkt. Dit aantal is een indicatie, nu de teams nog steeds oude zaken tegenkomen die als cold case kunnen worden aangemerkt, bijvoorbeeld omdat sommige dossiers niet volledig zijn gedigitaliseerd. Voorts is de inventarisatielijst aan verandering onderhevig, omdat nieuwe zaken die onopgelost zijn met een pleegdatum van drie jaar geleden, als cold case kunnen worden aangemerkt en vervolgens aan de lijst worden toegevoegd. Daarnaast gaan zaken die worden opgelost van de lijst af.
Onderstaand overzicht van de politie geeft het aantal niet opgeloste cold cases per regionale eenheid weer per begin oktober 2018:
Amsterdam
Den Haag
Limburg
Midden-Nederland
Noord-Holland
Noord-Nederland
Oost-Brabant
Oost-Nederland
Rotterdam
Zeeland/West-Brabant
653
150
50
130
88
31
40
217
330
85
Op basis van een handmatige verdere uitsplitsing van deze cijfers blijkt dat per jaar in enkele tientallen cold cases onderzoekshandelingen worden verricht. Een kleiner aantal, maar nog steeds enkele tientallen, betreft zaken die daadwerkelijk in onderzoek zijn. In een aantal gevallen heeft een dergelijk onderzoek geleid tot een veroordeling.
Deelt u de mening dat de aanpak waarop per regio cold cases worden opgepakt, niet afhankelijk mag zijn de capaciteit per regio? Zo ja, waarom deelt u die mening en wat gaat u doen om de regionale verschillen op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Het is onmogelijk gelet op de beschikbare capaciteit bij politie om alle cold cases tegelijk op te pakken. Het prioriteren van het oppakken van opsporingsonderzoeken, waaronder cold cases, is voorbehouden aan het lokale bevoegd gezag, het Openbaar Ministerie, in afstemming met de politie. Het is onvermijdelijk dat daarbij keuzes moeten worden gemaakt.
Verder wordt de beschikbare politiesterkte per regionale eenheid conform artikel 39 van de Politiewet door de burgemeesters van de gemeenten en de hoofdofficier van justitie verdeeld over de onderdelen van die regionale eenheid. Ten behoeve van het onderzoek naar cold cases is binnen elke politie-eenheid een structurele voorziening ingericht bestaande uit ten minste 3 FTE’s. Deze cold case teams voeren regie op het onderzoek naar cold cases. De teams verschillen in omvang van 3,75 tot 23 fte2 en werkwijze. Grotere teams opereren zelfstandig en onderzoeken de cold cases in hun eenheid zelf. Kleinere teams voeren vooral de regie en dragen zaken aan bij reguliere opsporingsteams die het daadwerkelijke onderzoek oppakken.
Waarom zijn er rechercheurs zowel aangewezen voor cold cases als ook vermissingen? Heeft dit tot gevolg dat actuele vermissingen voor cold cases gaan en er dus niet aan cold cases wordt toegekomen? Zo ja, acht u dit acceptabel? Zo nee, waarom niet? Uit hoeveel fte bestaat het Landelijk Bureau Vermiste Personen?
Vermissingen vallen in het reguliere proces vermissingen. Als een (vermissings)zaak voldoet aan de criteria voor cold cases, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een ernstig vermoeden van een zeer ernstig delict, dan kan deze worden aangemerkt als een cold case.
De vaste bezetting van het Landelijke Bureau Vermiste Personen (LBVP) bestaat uit 3 fte. Daarnaast zijn eenzelfde aantal tijdelijke medewerkers parttime voor het LBVP werkzaam. Zoals vermeld in mijn Kamerbrief van 6 april 2018, ligt de verantwoordelijkheid voor cold cases bij de regionale eenheden.3 Het LBVP heeft geen zelfstandige taak op het gebied van cold cases, maar ondersteunt – indien gevraagd – als er bepaalde expertise nodig is en die vanuit het LBVP gegeven kan worden.
Deelt u de mening dat voor cold cases niet alleen genoeg maar ook gespecialiseerde rechercheurs nodig zijn? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De teams die het vooronderzoek of het opsporingsonderzoek naar een cold case uitvoeren, beschikken volgens de politie over de juiste kwaliteit, expertise en capaciteiten. Hierbij wordt door de politie gestuurd op de samenstelling van teams. Als er zeer gespecialiseerde kennis nodig is voor een specifieke zaak, die niet beschikbaar is in het team, kan het team worden bijgestaan door analisten, forensisch en digitaal specialisten, of gedragsdeskundigen. Daarnaast wordt bezien wat derden hierin zouden kunnen betekenen.4
Acht u het mogelijk en wenselijk een landelijk opererend cold cases team te doen oprichten met daarin afdoende capaciteit en kwaliteit voor het oplossen van cold cases? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar ernstige delicten als moord, doodslag en verkrachting behoort tot de kernactiviteiten van elke politie-eenheid, ongeacht of deze delicten zijn aan te merken als cold case of niet. Verbinding met de lokale gemeenschap en prioriteitsstelling op lokaal niveau is daarbij van belang. Een landelijk team acht ik dan ook niet wenselijk.
Het artikel ‘Volop zonnestroom, maar de kabel is te dun’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Volop zonnestroom, maar de kabel is te dun», waarin staat dat het Nederlandse stroomnet het snel groeiende aanbod van zonne-energie niet aan kan?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de capaciteitsproblemen die ontstaan door het snel groeiende aanbod van zonne-energie? Deelt u de mening dat het erg zonde is dat dit een obstakel vormt voor de energietransitie?
Het is mij bekend dat het snel groeiende aanbod van zonne-energie ervoor zorgt dat de netcapaciteit in bepaalde gebieden oploopt tegen zijn grenzen. Het is positief voor de energietransitie dat de mogelijkheden voor verduurzaming met behulp van zonne-energie snel toenemen. Netbeheerders hebben de wettelijke taak om deze toename te faciliteren.
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Moorlag2, kost het vergroten van de netcapaciteit echter tijd, omdat ruimte gevonden moet worden voor stations en voor nieuwe verbindingen met bijbehorende ruimtelijke vergunningenprocedures. Om te voorkomen dat op de korte termijn netcapaciteit een probleem vormt voor de aansluiting van zonneparken zoeken betrokken overheden, netbeheerders en initiatiefnemers daarom in onderling overleg naar praktische oplossingen.
Welke maatregelen treft u om deze capaciteitsproblemen op te lossen en te voorkomen?
De ambities voor duurzame opwekking van energie en de vraagstukken die dit oplevert voor de netcapaciteit zijn belangrijke gespreksonderwerpen aan de Klimaattafels, in het bijzonder in de werkgroep Hernieuwbaar op land van de Elektriciteitstafel. Daar zitten zowel decentrale overheden als netbeheerders aan tafel. Deze tafel zal met voorstellen voor maatregelen komen.
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel geschetste discussie waarbij de netbeheerders meer sturing van de overheid wensen, terwijl de exploitanten juist tegen meer regie van de overheid zijn? Deelt u de verwachting van de exploitanten dat wanneer netbeheerders extra onderstations neerzetten die rendabel zullen zijn, omdat er dan snel initiatieven rondom zonne-energie zullen ontstaan?
Ik ben van mening dat de in het artikel geschetste problematiek niet door slechts een partij is op te lossen, of dat nu de overheid is of de netbeheerder of de initiatiefnemer van een duurzaam energieproject. Het streven is om tijdig en kostenefficiënt de benodigde netcapaciteit te realiseren voor duurzaam opgewekte elektriciteit op een uit oogpunt van ruimtelijke ordening gepaste locatie die kan rekenen op zoveel mogelijk draagvlak bij omwonenden. Om hiertoe te komen is een integrale, op samenwerking gebaseerde aanpak nodig waarin alle betrokken partijen aan tafel zitten en belangen goed worden gewogen.
Onlangs is een voorstel voor de hoofdlijnen van het Klimaatakkoord3 gepresenteerd alsmede de kabinetsappreciatie4 daarvan. Voor het realiseren van de opgaves uit het Klimaatakkoord is regionaal maatwerk nodig. Regionale energiestrategieën zullen hierbij een belangrijke rol spelen. Hierin zullen onder meer overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en netbeheerders samenwerken om te komen tot gedragen keuzes voor zowel opwekking van energie als infrastructuur in regio’s. Ik verwacht dat dit eraan bijdraagt dat netbeheerders optimaal kunnen inspelen op de vraag naar netcapaciteit of dat andere oplossingen worden gevonden om duurzame opwekking van energie met lokaal draagvlak te kunnen realiseren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de eigenaren van zonneparken wiens subsidie dreigt te vervallen vanwege de capaciteitsproblemen rondom de aansluiting en met hen een regeling te treffen waardoor zij niet het slachtoffer worden van deze capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2 en 4 is mijn inzet er op gericht juist te voorkomen in de situatie terecht te komen dat zonneparken niet op tijd kunnen worden aangesloten. Ik zie daarom nu geen aanleiding om andere regelingen te treffen.
Het niet handhaven van het woningwaarderingsstelsel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Weet u dat het woningwaarderingsstelsel op grote schaal niet wordt nageleefd en dat huisjesmelkers in bepaalde wijken in de steden praktisch vrij spel hebben?
Ik herken het gegeven dat schaarste op de woningmarkt kan leiden tot oplopende huren. Echter de vragen gaan voorbij aan het feit dat het vragen van hoge huren op zichzelf wettelijk niet is verboden, want er is in Nederland sprake van contractvrijheid. In essentie wordt hiermee ruimte gegeven aan huurders en verhuurders die een bepaalde huurprijs voor een woning redelijk achten op grond van een kwaliteitsoordeel dat afwijkt van hetgeen volgt uit het woningwaarderingsstelsel.
Wel herken ik het beeld dat huurders soms onvoldoende beseffen dat een huurprijs hoger is dan op grond van het woningwaarderingsstelsel het geval zou zijn. Om hierin te voorzien verstrek ik de nodige informatie via de website www.rijksoverheid.nl. Ook organiseer ik voor het tweede jaar een voorlichtingscampagne over de huurprijzen kamerverhuur www.wegwijsmetjehuurprijs.nl. Daarnaast verstrekt de Huurcommissie informatie over het woningwaarderingsstelsel. Ook heeft de Huurcommissie een online huurprijscheck waarmee iedereen het puntenaantal en de maximale huurprijs van zijn woning of kamer kan berekenen. Diverse gemeenten hebben gemeentelijke huurteams ingesteld waar huurders terecht kunnen bij problemen met de woning of met de verhuurder en die huurders de weg wijzen naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten geven ook voorlichting, evenals belangenorganisaties van huurders en studenten.
Daarnaast herken ik ook het beeld dat het woningwaarderingsstelsel voor huurders wel duidelijk is, maar dat het voor hen onvoldoende duidelijk kan zijn hoe zij tegen een hoge huur actie kunnen ondernemen. Dit kan zijn omdat zij dit te lastig vinden of omdat zij repercussies vrezen, of erger, geïntimideerd en bedreigd worden. Met name het (stelselmatig) vragen van hoge huren in combinatie met o.a. intimidatie en bedreiging zie ik als een symptoom van huisjesmelkerij. Voor de aanpak hiervan heb ik met gemeenten en de sector gewerkt aan een uitgebreide set aan concrete maatregelen. Zie hiervoor mijn brief van 9 november jl. (32 747, nr. 439). Voorts moeten verhuurders, vanaf 1 januari 2019, substantieel hogere leges betalen als zij vaker in het ongelijk gesteld worden bij geschillen over o.a. de aanvangshuur in relatie tot het woningwaarderingsstelsel.1 Ook onderzoekt de Huurcommissie momenteel de mogelijkheden om de doorzoekbaarheid van het register van uitspraken te vergroten. Wat een betere basis zal bieden voor de informatiepositie van huurders en belangenbehartigers. Daarbij worden alle opties verkend, waaronder het beschikbaar stellen via www.data.overheid.nl.
Wanneer een verhuurder niet alleen een (te) hoge huur vraagt, maar de huurder ook intimideert of bedreigt, is het strafrecht van toepassing en kan een huurder de politie inschakelen. Bij overbewoning, slechte brandveiligheid, ongeoorloofde verkamering en dergelijke kan de gemeente daarnaast bestuursrechtelijk ingrijpen op grond van Huisvestingswet, bestemmingsplan of Bouwbesluit.
Wat is er afgelopen jaar gebeurd om huisjesmelkers aan te pakken? Welke middelen heeft u ingezet met welke concrete resultaten? Op welke wijze is geprobeerd te voorkomen dat er te hoge huren worden gevraagd, of dat huizen worden bewoond door teveel mensen? Welke plannen heeft u voor het komend jaar en hoeveel geld is hiervoor in de begroting 2019 gereserveerd?
Ik wil vooropstellen dat er al heel veel gebeurd door gemeenten in de aanpak van misstanden op de woningmarkt. Dat er nu meer excessen worden waargenomen, heeft dan ook de vraag opgeworpen of gemeenten hiertegen voldoende kunnen optreden. Daar zijn we in het kader van Goed Verhuurderschap dan ook mee aan de slag gegaan. Samen met de VNG, de gemeenten (studentensteden), de Woonbond, de LSVb, Vastgoed Belang, IVBN, VGM NL, NVM, VBO Makelaar, Pararius, Aedes en de Federatie Opvang heb ik gewerkt aan een uitgebreide set aan concrete maatregelen die we de komende tijd gaan oppakken. We werken onder meer aan voorlichting, zelfregulering en handhaving op de afgesproken speerpunten. Zoals hiervoor aangegeven heb ik in mijn brief van 9 november jl. (32 747, nr. 439) de maatregelen nader toegelicht. Verder blijf ik met betrokken partijen verkennen hoe we de rol van de gemeenten en de handhavingsteams die er actief zijn in de aanpak van malafide verhuurders nog verder kunnen verbreden. Dit wordt uiteraard in samenhang met de rol van de gemeentelijke huurteams en de Huurcommissie opgepakt.
Kent u de huurteams en de resultaten in Amsterdam en Utrecht? Wat vindt u van het instrument huurteams? Op welke wijze kunt u uitbreiding en intensivering van de huurteams in gemeenten steunen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorstander van het idee om snelrecht toe te passen bij de huurcommissie, dat wil zeggen dat in bepaalde gebieden, bijvoorbeeld wijken met een hoog percentage particuliere verhuurders en huisjesmelkers, bijvoorbeeld het gebied van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ), zo’n huurcommissiezaak qua procedures snel wordt afgehandeld?
De Huurcommissie kent al kortere en uitgebreidere procedures. In de korte procedure doet niet de zittingscommissie maar alleen de zittingsvoorzitter uitspraak. Er is dan geen sprake van een voorbereidend onderzoek door de Huurcommissie, geen zitting en de partijen worden niet gehoord. Deze korte procedure kan alleen als het verzoek en het geschil heel eenvoudig en heel eenduidig zijn. In de praktijk komt dit weinig voor. De geschillen tussen huurder en verhuurder zijn immers vaak complex, en moeten worden behandeld conform de ingewikkelde en gedetailleerde huurprijswet- en regelgeving. De vereiste en verwachte zorgvuldigheid maakt het in de praktijk nodig voor de Huurcommissie om uitgebreidere procedures te volgen voor het behandelen van geschillen.
Ik ben voorstander van het zo snel mogelijk behandelen van geschillen door de Huurcommissie, maar wel met de benodigde kwaliteit en zorgvuldigheid. Per 1 januari 2019 treedt de wetswijziging in werking die huurders en verhuurders meer keuzemogelijkheden biedt tijdens de procedure bij de Huurcommissie. Deze wetswijziging maakt bijvoorbeeld mogelijk dat de zittingsvoorzitter uitspraak doet nadat het onderzoeksrapport is afgerond. Dit is een voorbeeld van een zorgvuldige procedure die sneller is dan de huidige procedure met zitting. Ik ben van mening dat door deze wetswijziging nu voldoende mogelijkheden zijn geschapen bij de Huurcommissie voor snellere procedures.
Bent u bereid na te denken over een sterkere rol van de overheid in de aanpak van malafide verhuurders, bijvoorbeeld door gemeentes de mogelijkheid te geven zelf voor hun bewoners zaken aanhangig te maken bij de huurcommissie? Bent u bereid hiermee te experimenteren, bijvoorbeeld in Rotterdam-Zuid? Wat vindt u bijvoorbeeld van een bestuurlijke boete die gemeenten kunnen opleggen aan verhuurders die het woningwaarderingsstelsel overtreden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van een verhuurverbod voor stelselmatige overtredingen en bij herhaalde veroordeling door de huurcommissie?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het feit dat door te hoge huurprijzen te vragen, onrechtmatig huurtoeslag wordt verkregen, waardoor de huurtoeslag in dit geval ten goede komt aan huisjesmelkers?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het idee van de Woonbond om huurpolitie in te stellen of de mogelijkheid te bieden voor gemeenten hiervoor, om in bepaalde gebieden prioriteit te geven aan de handhaving van het woningwaarderingsstelsel?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze kunnen bewoners intimidatie en agressie van verhuurders melden? Bent u bereid na te denken over een register van asociale en/of malafide verhuurders, zodat toekomstige huurders zich gewaarschuwd kunnen weten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de boetes voor overbewoning, voor het herhaaldelijk niet naleven van het woningwaarderingsstelsel, fors te verhogen, omdat huisjesmelkers, vanwege de grote winsten vanwege te hoge huren, nu niet ontmoedigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Groeiplannen van Eindhoven Airport en de gevolgen voor de natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Uitbreiding Eindhoven Airport lijkt onmogelijk», «Werd een kritisch rapport over de groei van vliegveld Eindhoven verzwegen? en «Rek in milieuregels rond Eindhoven Airport»?1 2 3
Ja.
Kunt u bevestigen dat, in de context van de toch al enorme milieuvervuiling in Oost-Brabant, alle voorliggende groeiscenario’s van Eindhoven Airport gepaard zullen gaan met een toename van de uitstoot van o.a. koolstofdioxide, stikstof en (ultra)fijnstof? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de gezamenlijke verkenning van Rijk en regio naar de toekomst voor Eindhoven Airport zijn de voorbije maanden onderzoeken uitgevoerd aan de hand van vier hypothetische scenario’s, variërend van geen verdere groei (scenario 1) tot een toename van het aantal vliegtuigbewegingen van 55.000 vliegtuigbewegingen in 2030 tot 100.000 (scenario’s 2 tot en met 4) in 2030. Deze scenario’s vormen nadrukkelijk géén beleidsopties voor besluitvorming, maar zijn louter bedoeld als analysekader om inzicht te krijgen in verwachte effecten bij een verondersteld aantal vliegtuigbewegingen. Op de website van de Uitvoeringstafel Eindhoven Airport (samenopdehoogte.nl) zijn alle onderzoeken gepresenteerd. Hieruit blijkt o.a. dat voor de emissie van koolstofdioxide veroorzaakt door vliegverkeer bij scenario 1 een afname te zien is. Dit houdt verband met prognoses waarbij de gemiddelde grootte van vliegtuigen in 2030 gelijk is aan die in 2019 en dat in 2030 60% van de vloot vervangen zal zijn met nieuwe en zuinigere toestellen.4 Bij de scenario’s 2 tot en met 4 is sprake van een toename van de uitstoot. Ook voor stikstof geldt dat bij scenario 1 een afname te zien is en dat bij de scenario’s 2 tot en met 4 sprake is van een toename van de uitstoot. Bij fijnstof waren geen verdere gegevens van technologische ontwikkelingen voorhanden. Hierdoor is in scenario 1 geen afname te zien tussen 2019 en 2030 ondanks dat het aantal vliegtuigbewegingen gelijk blijft. Bij de overige scenario’s is voor fijnstofemissie sprake van een toename. Ten aanzien van stikstofdepositie is bij de scenario’s 2 tot en met 4 sprake van een toename.
Naast de effecten van vliegverkeer zijn ook de effecten van de landzijdige bereikbaarheid onderzocht. De stikstofemissies van het landzijdig transport in de regio Eindhoven ten gevolge van Eindhoven Airport bedragen in 2019 ongeveer een kwart van de emissies van de luchtvaart. Doordat de stikstofemissies van auto’s sneller dalen dan die van vliegtuigen, nemen ze in de meeste scenario’s af. Alleen in scenario 4 nemen deze emissies toe. De CO2-emissies van het landzijdig transport bedragen in 2019 ongeveer het dubbele van de CO2-emissies van vliegtuigen. In de periode tussen 2019 en 2030 blijven ze afhankelijk van het scenario ongeveer gelijk (in scenario 2) aan 2019 of nemen toe met maximaal 86% (in scenario 4).
Onderschrijft u dat daarmee alle voorliggende groeiscenario’s van Eindhoven Airport haaks staan op onze verplichting om Natura 2000-gebieden te beschermen?
Op basis van de indicatieve berekeningen die zijn uitgevoerd voor de hypothetische groeiscenario’s kunnen geen conclusies worden getrokken over de effecten op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en ook niet over de (on)mogelijkheden van de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven. Op dit moment heeft geen besluitvorming plaatsgevonden over de verdere ontwikkeling van Eindhoven Airport. Mocht eventueel in de toekomst op basis van een zorgvuldig proces besloten worden tot groei en helder is wat die uitbreiding omvat, dan komt opname van de uitbreiding van Eindhoven Airport als prioritair project in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) aan de orde. Niet eerder dan dat moment kunnen de concrete stikstofdepositie-berekeningen worden uitgevoerd.
Het PAS wordt regelmatig geactualiseerd. Op dat moment bestaat de mogelijkheid om prioritaire projecten (zoals bijvoorbeeld uitbreiding van vliegvelden, wegen, havens, industrie of grote woonwijken) toe te voegen, te wijzigen of af te voeren. Daarnaast worden ook andere uitgangspunten geactualiseerd, zoals nieuwe inzichten op het gebied van emissiefactoren. Vervolgens wordt de totale depositieruimte opnieuw bepaald en getoetst aan de wettelijke kaders waarmee de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige natuur wordt geborgd. Via bronmaatregelen neemt de stikstofdepositie in Nederland af. Met de uitvoering van herstelmaatregelen wordt bereikt dat – ook zolang er nog sprake is van een situatie van overbelasting door stikstofdepositie – de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten behouden blijft. Dankzij de bron- en herstelmaatregelen kan er ruimte voor nieuwe ontwikkelingen beschikbaar worden gesteld.
Kunt u bevestigen dat uitbreiding van Eindhoven Airport bovendien niet mogelijk is vanwege een gebrek aan «ontwikkelruimte» in het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de voorgenomen uitbreiding van Eindhoven Airport zich tot de bescherming van Natura 2000-gebieden krachtens de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kritische depositiewaarden in de Natura2000-gebieden Maasduinen, Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, Weerter en Budelerbergen en Ringselven, de Veluwe, Rijntakken, Brabantse Wal, Savelsbos, Bemelerberg en Schiepersberg, De Wieden, Lieftinghsbroek, Brunssummerheide, Geuldal, Vecht- en Beneden Reggegebied? Wat zijn de feitelijke depositiewaarden in deze gebieden?
Het PAS bestaat uit een generiek deel, het Programma Aanpak Stikstof en een gebiedsspecifiek deel, de gebiedsanalyses. Voor alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden die zijn opgenomen in het PAS is een gebiedsanalyse opgesteld. Daarin is de in vraag 6 en 7 gevraagde informatie terug te vinden. Uit de gebiedsanalyses blijkt dat voor alle gebieden is beoordeeld dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel is dat de instandhoudingsdoelstellingen op termijn kunnen worden gehaald en dat verslechtering wordt voorkomen. De gebiedsanalyses (en het PAS) staan op de website van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV): https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=pas&deel=0
Welke effecten op de natuur hebben deze overschrijdingen van de grenswaarden voor de stikstofdepositie?
Zie antwoord vraag 6.
Hoelang is de herstelperiode nu al voor de beschermde natuursoorten en hoelang gaat de herstelperiode worden als de extra depositie door de uitbreiding van Eindhoven Airport er nog eens bovenop komt?
Voor elk voor stikstof gevoelig habitattype en leefgebied in een overbelast Natura 2000-gebied is in de gebiedsanalyses met de beste, beschikbare kennis en gegevens een oordeel gegeven over het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen met drie opeenvolgende PAS-tijdvakken van elk zes jaar. Het eerste PAS-tijdvak van zes jaar (2015–2021) richt zich op behoud en het tweede en derde PAS-tijdvak tevens op verbetering van de kwaliteit en/of uitbreiding van de oppervlakte van de habitattypen of leefgebieden in de gevallen waarin dit een doelstelling is. Dit wijzigt niet op het moment dat een eventuele uitbreiding van Eindhoven Airport wordt opgenomen als prioritair project. Zie verder het antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Kunt u aangeven wat de beschikbare «ontwikkelruimte» per bij vraag 6 genoemde Natura2000-gebied is voor prioritaire projecten? Hoe verhoudt zich deze tot de extra vervuiling veroorzaakt door uitbreiding Eindhoven Airport?
De gereserveerde ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten verschilt per hectare. In de gebiedsanalyses is per gebied beschreven hoeveel ontwikkelingsruimte er op dit moment gemiddeld beschikbaar is voor het gehele eerste PAS-tijdvak (2015–2021).
Zie verder de beantwoording van de vragen 3,4 en 5.
Erkent u dat het, terwijl het Europese Hof zich binnenkort zal uitspreken over de systematiek van het PAS, zeer onlogisch zou zijn de vervuilende uitbreiding van Eindhoven Airport in een al zwaar overbelast gebied te faciliteren door het aan te wijzen als prioritair project?
De uitspraak van het Europees Hof komt naar verwachting op 7 november 2018 en in navolging daarvan zal de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State einduitspraak doen. Zie verder het antwoord op vraag 3,4 en 5.
Klopt het dat bij het publiceren van de rapporten over Eindhoven Airport op de website «Samen op de hoogte» het kritische milieurapport van Royal HaskoningDHV, waaruit kan worden opgemaakt dat groei van Eindhoven Airport om milieuredenen niet mogelijk is, aanvankelijk niet op de website is geplaatst? Zo ja, waarom is een dergelijk kritisch rapport langer achtergehouden dan de andere rapporten?
Het betreffende rapport over stikstofdepositie is niet achtergehouden. De rapporten over de vijf deelonderwerpen die onderdeel uitmaakten van de gezamenlijke analysefase zijn op 3 september jl. op de website van de Uitvoeringstafel Eindhoven Airport (samenopdehoogte.nl) geplaatst. Omdat het onderzoek van de gemeente Eindhoven geen onderdeel uitmaakte van dit pakket aan gezamenlijke onderzoeken is het toen per abuis niet geplaatst op die website. De gemeente Eindhoven heeft het rapport op 7 september jl. openbaar gemaakt en het rapport is vervolgens in het raadsinformatiesysteem van de gemeente geplaatst. Vervolgens is het rapport alsnog op de website van de Uitvoeringstafel geplaatst. Alle rapporten vormen bouwstenen voor het vervolg.
Erkent u dat deze gang van zaken – het achterhouden van kritische rapporten en het mogelijk verlenen van uitzonderingen op milieuregels – wederom de suggestie wekt dat groei van de luchtvaart structureel wordt verkozen boven het beschermen van natuur en omwonenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel dit niet. Er zijn geen kritische rapporten achtergehouden. Het door de gemeente Eindhoven uitgevoerde onderzoek is op 7 september jl. openbaar gemaakt en daarna op de site van de Uitvoeringstafel geplaatst. Zie verder het antwoord op vraag 11. Evenmin deel ik de suggestie dat de groei van de luchtvaart structureel wordt verkozen boven het beschermen van natuur en omwonenden. Voor het bepalen van de toekomstige ontwikkeling van Eindhoven Airport volg ik, in nauwe samenspraak met de regio, een zorgvuldig proces. Als vernieuwend onderdeel daarvan hebben Rijk en regio besloten tot de uitvoering van een Proefcasus Eindhoven Airport die begin oktober van start gaat. De proefcasus moet in beeld brengen hoe een toekomstbestendige duurzame luchthaven kan worden ontwikkeld, die een economische meerwaarde heeft en waarbij een betere leefomgeving en luchtkwaliteit een belangrijk uitgangspunt is. Groei vormt daarbij een ontwerpvariabele, maar is géén uitgangspunt. Bij dit proces zullen omwonenden, belangenorganisaties, bedrijfsleven en betrokken overheden nauw worden betrokken.
Welke invloed hebben de nu uitgebrachte rapporten op het vervolg van het proces omtrent de ontwikkeling van Eindhoven Airport na 2019?
Alle onderzoeken, ook die in opdracht van de gemeente Eindhoven zijn uitgevoerd, vormen bouwstenen voor het vervolg. Tijdens de Proefcasus Eindhoven Airport zal, mede na participatie van de omgeving, per onderwerp duidelijk worden of en zo ja wanneer vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd.
Het bericht ‘Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek waaruit blijkt dat mensen stimuleren om in hun omgeving om hulp te vragen in de praktijk niet blijkt te werken?
Eén van de doelstellingen van de in 2015 ingezette vernieuwing van de langdurige zorg en ondersteuning is een samenleving die (meer) oog heeft voor elkaar. De bereidheid van mensen om voor elkaar te zorgen is al zeker aanwezig; in Nederland geven jaarlijks 4,4 miljoen volwassenen mantelzorg aan hun partner, familie, vriend of buur. Het SCP stelt – in de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning – dat mensen het steeds normaler gaan vinden om te zorgen voor een ander. Dat is een positieve, hoopvolle ontwikkeling.
De Wmo 2015 beoogt de zorg en ondersteuning dichter bij de mensen te organiseren. Het vorige kabinet heeft met de hervorming van de zorg en de decentralisaties het voortouw bij gemeenten gelegd om deze vernieuwing tot stand te brengen. Ik constateer dat deze vernieuwing langzaam maar zeker vorm krijgt. De bevindingen uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek bevestigen dit.
Uit het onderzoek van de Universiteiten van Amsterdam en Humanistiek (N=64), blijkt dat het netwerk van familie en vrienden niet altijd uitkomst biedt. Dat kan zijn omdat de mogelijkheden ontbreken of beperkt zijn, of omdat het netwerk niet kan voorzien in de juiste hulp. Dat is geen nieuw inzicht en is ook geen reden om de doelstellingen rondom de hervorming te herzien. De Wmo is er voor iedereen die ondersteuning nodig heeft bij participeren in de samenleving. Er moet sprake zijn van passende zorg en ondersteuning, afgestemd op de specifieke ondersteuningsvraag en de situatie van betrokkene. Als die potentie er is, kan in goed overleg verkend worden of inzet van naasten (mede) kan worden benut.
Gemeenten en de professionals in de uitvoering zijn aan zet om deze in gang gezette ontwikkeling een passend vervolg te geven. Op landelijk niveau zal dit vervolg van stimulansen worden voorzien, zoals met het programma Langer Thuis2.
In het programma Langer Thuis wordt langs allerlei wegen (onder meer) ingezet op:
In vele gemeenten zie ik buurtinitiatieven die kunnen bijdragen aan een versterking van de sociale basis, met als resultaat een (laagdrempelige) verbreding van het eigen netwerk van bewoners. Het is van groot belang dat gemeenten deze potentie ook stimuleren en benutten. Daarnaast zijn er al diverse platforms die de hulpvraag koppelen aan mensen die ondersteuning willen bieden. Mooie voorbeelden daarvan zijn «We Helpen», «Mijn Buurtje» en «NL voor Elkaar».
Klopt het dat slechts in drie van de onderzochte 64 keukentafelgesprekken het daadwerkelijk lukt om hulp te verkrijgen uit de omgeving van ouderen en chronisch zieken?
Ja.
Is dit van invloed op het kabinetsstandpunt dat chronisch zieken en ouderen zoveel mogelijk hun eigen netwerk moeten inschakelen als ze hulp nodig hebben?
Het beleid sluit aan op de praktijk, waar mensen zo lang als mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving oud willen worden. Het vertrekpunt blijft dat eerst wordt bezien welke ondersteuning op vrijwillige basis door de omgeving kan worden geboden. Is die ondersteuning niet mogelijk of onvoldoende, dan zal er altijd de mogelijkheid zijn om een beroep te doen op professionele zorg en ondersteuning.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Wordt er tijdens het keukentafelgesprek een onderscheid gemaakt in mantelzorgtaken die een intiem karakter hebben en taken die dat niet hebben? Zo ja, is hierin een duidelijk verschil te zien in het aantal mantelzorgers dat deze zorg geeft? Zo nee, waarom niet?
Het keukentafelgesprek is een gezamenlijke verkenning naar ondersteuningsmogelijkheden. Er wordt daarbij niet alleen gekeken naar wat mogelijk is, maar ook waar zowel de mantelzorger als de zorgvrager zich comfortabel bij voelen. Soms zal het door betrokkenen gewenst zijn om ondersteuning met een intiem karakter door een naaste te laten verrichten en in andere gevallen juist niet. Het uitgangspunt bij mantelzorg is en blijft het vrijwillige karakter. Daarbij vraagt ook aandacht dat veel mantelzorgers het als vanzelfsprekend zien om voor een naaste te zorgen en het niet als een keuze ervaren. Het gesprek kan leiden tot ondersteuning door een beroepskracht, door een vrijwilliger of naasten en een combinatie daarvan. Daarnaast is er ook oog voor de kwaliteit van de te verlenen zorg en ondersteuning.
Klopt het dat er veel minder mantelzorg door de omgeving kan worden verleend dan waar vooraf bij de decentralisatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 rekening mee is gehouden?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om het aantal mantelzorgers waar een beroep op kan worden gedaan te laten toenemen?
Het doel van het beleid is niet om het aantal mantelzorgers te laten toenemen. Het beleid is gericht op goede zorg en ondersteuning die zo veel mogelijk aansluit bij de wensen en behoeften van betrokkenen. Indien er sprake kan zijn van «zorgen voor elkaar»wordt dat gestimuleerd, bijvoorbeeld door het ondersteunen van mantelzorgers.
Onderzoek van het PBL3 toont evenwel aan dat naar verwachting het aantal mantelzorgers dat beschikbaar zal zijn voor een kwetsbare oudere met een hulpvraag langzaam afneemt in de toekomst. De bevolking in Nederland vergrijst in de komende decennia. Het aantal 85 plussers in Nederland neemt naar verwachting toe van 344.000 in 2015 naar 854.000 in 20404. Het onderzoek laat zien dat er grote regionale verschillen zijn in het aantal beschikbare mantelzorgers ten opzichte van het aantal 85-plussers. Nu staan nog 15 potentiële mantelzorgers voor elke 85-plusser klaar, maar in 2040 loopt dit terug naar 6. Vooral in sterk vergrijzende regio’s zoals Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen wordt de verhouding ongunstiger.
Gemeenten zijn zich bewust van hun bevolkingssamenstelling en houden daar bij de uitvoering van de Wmo rekening mee. Het is primair een verantwoordelijkheid van de gemeenten om zorg en ondersteuning in het kader van de Wmo goed te regelen, ook in deze regio’s. Acties in het programma Langer Thuis, zoals de aanjager respijtzorg, ondersteunen dit.
Welke concrete acties nemen gemeenten of gaan ze nemen op het terrein van respijtzorg en dagopvang om mantelzorgers te ondersteunen?
Gemeenten zijn zicht bewust van de noodzaak om mantelzorgers goed te ondersteunen en geven ook invulling aan deze verantwoordelijkheid. Met name op het terrein van respijtzorg en dagopvang is er echter ruimte voor verbetering, blijkt onder meer uit onderzoeken van het SCP en signalen van Mezzo. De aanjager respijtzorg, die ik in het kader van het programma Langer Thuis aanstel, zal dit najaar van start gaan. De aanjager zal het huidige aanbod goed in beeld krijgen. Zijn inzet is om – waar nodig – in samenwerking met alle betrokken partijen te komen tot een goed en gevarieerd laagdrempelig aanbod, met ruimte voor maatwerk, zodat er goede aansluiting is op de wensen van zowel de mantelzorger als zijn naaste. Het is daarbij belangrijk om niet alleen aandacht te schenken aan het aanbod, maar ook om rekening te houden met de ervaren drempel bij zowel mantelzorger als naaste om de zorg (volledig) uit handen te geven.
Hoeveel gemeenten kennen een locatie die respijtzorg aanbiedt?
Uit onderzoek van het SCP5 blijkt dat 98% van de gemeenten advies, ondersteuning en begeleiding bieden. In 97% van de gemeenten wordt respijtzorg aangeboden. De aanjager respijtzorg zal het huidige aanbod goed in beeld krijgen. Daarbij is van belang dat respijtzorg een veelheid aan vormen kan hebben, als het maar adempauze biedt aan de mantelzorger. Het kan bijvoorbeeld gaan om het tijdelijk volledig overnemen van de zorg op een specifieke locatie voor respijtzorg, maar het kan ook passend zijn om thuisopvang, dagopvang of door beroepskrachten of vrijwilligers te bieden.
Klopt het dat de meeste gemeenten mantelzorgers alleen compenseren wanneer ze wonen in dezelfde plaats als de hulpbehoevende en niet wanneer de hulpbehoevende in een andere gemeente woont?
Mantelzorgers kunnen altijd een beroep doen op hun gemeente voor ondersteuning. Het is daarbij niet van belang of de naaste voor wie wordt gezorgd in dezelfde gemeenten woont.
Hoeveel bijstandsgerechtigden en werkzoekenden hebben een ontheffing van sollicitatieplicht omdat zij mantelzorg verlenen?
Het is juist dat een ontheffing van de sollicitatieplicht mogelijk is. De ontheffing is in principe tijdelijk, tot maximaal een half jaar, zodat in de tussentijd naar een andere oplossing gezocht kan worden. In bijzondere situaties kan de ontheffing worden verlengd. Ik heb geen inzicht in aantallen vrijstellingen van de sollicitatieplicht vanwege mantelzorg.
Deelt u de waarschuwing van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek met betrekking tot de grote nadruk op zelfredzaamheid en het aansturen op zoveel mogelijk informele zorg niet het hart van het sociale overheidsbeleid kan en moet zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Misstanden op de World Dog Show 2018 |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Dier & Recht, «Misstanden World Dog Show 2018» van 11 september 2018?1
Ja.
Hoe verklaart u dat honden die onmiskenbaar ziek zijn, niet gediskwalificeerd zijn voor de show en, sterker nog, in de prijzen vielen, zoals de mopshond met de volledig afgesloten neusgaten (Best of Breed prijs) en de Pekinees met eveneens afgesloten neusgaten en met een extreem hoog inteeltpercentage (hoofdprijs FCI groep 9)?2 3 Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat honden met ongezonde raskenmerken zoals een extreem korte snuit, afgesloten neusgaten, en/of een hoog inteeltpercentage, op een podium gehesen worden, omdat het juist de winnende honden zijn die populair zijn om mee verder te fokken, en hierdoor een groot aantal ongezonde nakomelingen ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Voor het plezier van de mens zijn door het fokken op extreme vormen en eigenschappen en beperkte genetische spreiding flinke gezondheids- en welzijnsproblemen ontstaan bij diverse soorten gezelschapsdieren. Dit toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier. Ik betreur het dat dergelijke misstanden nog steeds voorkomen.
De Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (RvB) heeft met het Fairfok-programma deze problematiek voor honden de afgelopen jaren opgepakt in samenwerking met onder andere de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde en wetenschappers van de Faculteit Diergeneeskunde en de WUR. In dit programma zijn ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen. Zo kan ambitie 7, waarbij een team van onafhankelijke dierenartsen bij aandachtsrassen de winnaar van het ras op gezondheid beoordeelt, voorkomen dat dieren die niet gezond zijn winnen. Alhoewel er in de rashondenfokkerij een omslag in denken in gang lijkt te zijn gezet is Fairfok nog lang niet voltooid. Ik ga daarom in gesprek met de Raad van Beheer over de resultaten van Fairfok en over de verdere noodzakelijke stappen om de fokkerij gezonder te maken in de komende jaren.
Het kunnen optreden tegen overtredingen op het terrein van de fokkerij is essentieel. Ik werk op dit moment aan een efficiëntere en effectievere handhaving van de dierenwelzijnsbepalingen over fokkerij in het Besluit houders van dieren. Tot slot zal ik mij extra inzetten voor het verspreiden van kennis waarmee wordt bijgedragen aan een gezondere fokkerij. Dit gebeurt onder andere via het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG).
Constaterende dat het fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld, verboden is volgens het Besluit houders van dieren artikel 3.4, hoe verklaart u dat honden met ernstige erfelijke afwijkingen meedoen en zelfs in de prijzen vallen tijdens de World Dog Show 2018?4
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat de deelnemende showhonden niet worden gecontroleerd op gezondheid door een onafhankelijke dierenarts, maar slechts door keurmeesters aangesteld door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (RvB) en dat hierbij de medische geschiedenis van het dier niet gecontroleerd wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid en deskundigheid van deze keurmeesters, aangezien velen van hen zelf fokkers zijn en hun honden vaak ook meedoen aan de hondenshows?
Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers dat zij meedoen met gezonde dieren. Ik acht het gewenst dat bij een wedstrijd de winnende hond, als die behoort tot een van de aandachtsrassen, beoordeeld wordt door een team van onafhankelijke dierenartsen, zoals in ambitie 7 van het Fairfok-programma is opgenomen. Ik zal er bij de RvB op aandringen dat op korte termijn invulling wordt gegeven aan deze ambitie.
Vindt u het wenselijk dat ambitie zeven uit de voortgangsrapportage Fairfok van de RvB in 2016, namelijk dat op «shows/tentoonstellingen bij circa 40 aandachtrassen de beste van het ras beoordeeld worden door een team van onafhankelijke dierenartsen […] juist de beste [van het ras] geen overdreven, welzijnsbeperkende uiterlijke kenmerken of afwijkend gedrag hoort te vertonen», nog altijd niet gehaald is? Zo ja, bent u bereid hier gevolg aan te geven? Zo nee, waarom niet?5 6
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan.
Constaterende dat de honden, zoals te lezen valt in het rapport van Dier & Recht, te lang en te vaak in te kleine kooien lagen, te lang op de trimtafel stonden, vaak waren ingepakt met allerlei hulpmiddelen (zoals trekkende verbanden en elastieken) om ze «mooi» te laten zijn, te weinig uitgelaten werden en vaak onvoldoende drinkwater tot hun beschikking hadden, deelt u de mening dat het welzijn van de showhonden op de World Dog Show onder de maat was? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat hiermee artikel 1.3 van de Wet dieren wordt overtreden, waarin de intrinsieke waarde van het dier wordt erkend en dieren vrij behoren te zijn van fysiek en fysiologisch ongerief, vrij behoren te zijn van angst en chronische stress en niet beperkt worden in hun natuurlijke gedrag? Zo nee, waarom niet?
Ik heb van de RvB begrepen dat er op de World Dog Show een gezondheidsteam actief was, dat waar dit noodzakelijk was heeft ingegrepen. Op basis van de waarnemingen van Dier&Recht kan ik geen uitspraak doen of de regelgeving overtreden is.
Welke acties verbindt u aan het feit dat het zerotolerancebeleid van het door de RvB opgerichte welzijnsteam tijdens de World Dog Show, niet werd gehandhaafd, aangezien is gebleken dat de op 9 augustus jl. uit auto’s geredde honden, op 10 augustus weer terug te vinden waren bij de keuringsring voor teckels, terwijl dit in strijd is met de door de RvB opgestelde regel dat uit auto’s geredde honden gediskwalificeerd zouden worden voor de gehele, vier dagen durende show?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat, om het welzijn van de honden te kunnen monitoren en handhaven, de RvB op zijn minst richtlijnen zou moeten opstellen en het welzijnsteam van de RvB deze richtlijnen zou moeten handhaven, specifiek met betrekking tot de maximale duur van opsluiting in een kooi; hoe lang een hond zonder water mag zitten; hoe lang een hond op een trimtafel mag staan; hoe lang een hond op transport mag zijn voor de reis naar de World Dog Show, indachtig bovengenoemd artikel 1.3 van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
De RvB heeft aangegeven dat dit bij enkele honden door een miscommunicatie op de eerste dag heeft kunnen plaatsvinden. Daarna is dit niet meer voorgekomen en zijn honden die uit auto’s zijn bevrijd niet meer toegelaten tot de show.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het rapport, te weten «hondenshows stimuleren het fokken van zieke, misvormde honden en dragen bij aan een verkleining van de genenpool – met inteelt en erfelijke ziektes tot gevolg»?
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan.
Constaterende dat hondenshows als de World Dog Show een perverse prikkel vormen om honden te fokken met zieke uiterlijke kenmerken, constaterende dat de RvB dramatisch welzijnsbeleid en handhaving voerde, en constaterende het feit dat de honden door de aard van de show (druk, lawaaierig, heel veel andere honden aanwezig) en wat er van de honden gevraagd wordt (waardoor de honden zeer belemmerd worden in het vertonen van natuurlijk gedrag), deelt u de mening dat het aan hondenshows inherent is dat zij niet bijdragen aan het welzijn van het dier en vooral een «feestje» zijn voor de mens? Zo nee waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Bent u bereid om dientengevolge hondenshows te verbieden? Zo ja, wanneer gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Veel honden vinden het leuk om iets met hun baas te ondernemen. Het is aan de eigenaar om een goede balans te vinden in de activiteiten. Ik overweeg daarom geen verbod op hondenshows. Wel ga ik, zoals aangegeven in mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4 vol inzetten op een gezonder fokbeleid. Hier is een start mee gemaakt, maar de druk op deze sector blijft nodig om de komende jaren te komen tot een gezondere fokkerij.
Indien u niet bereid bent om een landelijk verbod op hondenshows af te vaardigen, bent u dan bereid om in te gaan op de wens van onder andere het Amsterdamse College van Burgermeester & Wethouders en 35 andere gemeenten, om hen de bevoegdheid te geven in een algemene plaatselijke verordening (APV) evenementen met dieren te kunnen weren?7
Zie antwoord vraag 13.
Het instorten van een parkeergarage in Wormerveer |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Automobilist vlucht ingestorte garage Wormerveer uit: «Reed zo over brokstukken heen'»1?
Ja.
Hoe is deze instorting ontstaan? Is bekend of er sprake is geweest van instortingsgevaar?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Zaanstad. Deze heeft mij het volgende laten weten. De gedeeltelijke instorting is ontstaan doordat de verbinding tussen een stalen ligger met de kolom is bezweken. De kanaalplaatvloeren die hierop steunden zijn hierdoor naar beneden gestort. Vervolgonderzoek naar de oorzaak loopt nog. Er is nu geen direct instortingsgevaar meer omdat er preventief bouwkundige maatregelen zijn genomen bij gelijksoortige verbindingen.
Is het waar dat er bij deze instorting sprake is van «kanaalplaatvloeren», in tegenstelling tot de parkeergarage bij de luchthaven in Eindhoven, waar de oorzaak hoogstwaarschijnlijk het gebruik van «breedplaat-« ofwel «bubblevloeren» was?
Ja.
In hoeverre is er een relatie met «kanaalplaatvloeren», nu de eerste bevindingen van de gemeente wijzen op het bezwijken van een stalen steunbalk? Is er meer bekend over deze zogenaamde «prefab-vloeren» in relatie tot instortingsgevaar? Is er bekend in hoeveel gebouwen er gebruik is gemaakt van deze «kanaalplaatvloeren»?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2. De kanaalplaatvloeren waren niet de oorzaak van de instorting, maar de staalconstructie. Kanaalplaatvloeren zijn de afgelopen decennia veelvuldig toegepast in gebouwen. Ik beschik niet over concrete aantallen gebouwen.
Weet u dat, naar aanleiding van de instorting van de parkeergarage bij de luchthaven in Eindhoven, in Haarlem een parkeergarage gesloten is, waarbij ook sprake is van «breedplaatvloeren»? Is het probleem in Haarlem opgelost, nu deze garage weer open is?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Haarlem. Deze heeft mij het volgende laten weten. De betreffende parkeergarage is weer geopend nadat er tijdelijke hulpconstructies zijn geplaatst. Deze hulpconstructies zijn geplaatst naar het ontwerp van een constructiebureau ingehuurd door de eigenaar van de garage. De gemeente heeft dit ontwerp gecontroleerd. Hiermee is de veiligheid ondanks de onzekerheid over de kwaliteit van de vloer voldoende geborgd. Aan de definitieve oplossing wordt gewerkt.
Weet u dat voor de zomer in Bergen op Zoom ook een parkeergarage gedeeltelijk gesloten is?2 Welke vloeren zijn daar gebruikt? Is er instortingsgevaar geweest?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Bergen op Zoom. Deze heeft mij het volgende laten weten. De gedeeltelijk sluiting had geen relatie met de constructieve veiligheid van de parkeergarage, maar met een lekkage. De lekkage is veroorzaakt door werkzaamheden die boven de parkeergarage werden uitgevoerd. De parkeergarage heeft breedplaatvloeren, maar is gebouwd in de jaren 80 en valt daarmee niet onder het landelijke onderzoek dat beperkt is tot gebouwen na 1999. De gemeente heeft de garage desondanks toch beoordeeld aan de hand van het informatiedocument Beoordeling breedplaatvloeren bestaande bouw3 en er bleken geen maatregelen nodig. Er is geen instortingsgevaar geweest.
Weet u dat er deze week in Purmerend ook de bovenste verdieping van een parkeergarage gesloten is?3 Van welke vloeren is hier sprake? Is er instortingsgevaar geweest?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Purmerend. Deze heeft mij het volgende laten weten. De parkeergarage bestaat uit een staalconstructie met vloerplaten van glasvezel composiet. Op plekken waar veel kracht vrijkomt
(draai-, rem- en oprijplekken) dienen enkele vloerplaten vervangen te worden door slijtage en veroudering van het composiet. Er is geen sprake van instortingsgevaar. Om uitsluitsel te verkrijgen over de volledige staat van de garage en veiligheid is eerst onderzoek verricht en vervolgens met de leverancier gezocht naar een passende aanpak. Voor vervanging van de vloerplaten is opdracht gegeven aan de leverancier. Dit werk wordt binnenkort uitgevoerd, waarna de garage weer volledig gebruikt kan worden.
Hoe ver bent u met de inventarisatie van de «breedplaatvloeren»? Is instorting in Wormerveer aanleiding om de werkgroep «breedplaatproblematiek» breder onderzoek te laten doen naar panden waar andere prefab-vloeren liggen, of zelfs naar alle gebouwen met constructiefouten? Beperkt het probleem zich tot parkeergarages?
In mijn brief van 31 mei 2018 (TK 28 325 nr. 173) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het onderzoek naar de constructieve veiligheid van breedplaatvloeren bij bestaande gebouwen. Hierin is ook gemeld dat gemeenten als bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op gebouwen en dat door mij geen landelijke registratie wordt bijgehouden van de gebouwen met breedplaatvloeren die worden of zijn onderzocht. Het onderzoek naar de gedeeltelijke instorting van de parkeergarage in Wormerveer is nog niet afgerond. Als dit onderzoek is afgerond, bezie ik of landelijke maatregelen nodig zijn bij soortgelijke parkeergarages of gebouwen.
Deelt u de mening van het Centraal Bureau Bouwbegeleiding dat het incident in Wormerveer duidt op een dieper liggend probleem: het tekort aan bouwtoezicht? Hoe voorkomen we dat er nog meer parkeergarages instorten of dat er nog meer gesloten moeten worden?
Ik ben van mening dat de bouwkwaliteit van nieuw te bouwen gebouwen moet verbeteren. De verbetering van de bouwkwaliteit, waaronder de constructieve veiligheid, wordt beoogd met de voorgenomen Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb). Het toezicht op de naleving van de bouwtechnische voorschriften tijdens de bouw zal hierbij worden uitgevoerd door een onafhankelijke en deskundige kwaliteitsborger, die werkt volgens een door de overheid toegelaten instrument voor kwaliteitsborging. Dit leidt ertoe dat het bouwtoezicht intensiever wordt dan nu veelal wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het bouwtoezicht verbeterd moet worden, om te voorkomen dat er nog meer parkeergarages instorten en dat er nog nog meer gesloten moeten worden? Zo ja, hoe bent u van plan dat te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven of er in al deze praktijksituaties een volledig gebouwendossier bij de gemeente ligt? Kunt u op basis hiervan aangeven in hoeverre de oorzaak van deze fouten gedeeltelijk bij gemeentelijk toezicht ligt? Kunt u aangeven in hoeverre de in de Tweede Kamer behandelde Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen dit toezicht adresseert?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de verschillende gemeenten. Deze hebben mij het volgende laten weten.
Bij de gemeente is een volledig bouwdossier aanwezig. Er kan momenteel nog niet worden aangegeven in hoeverre het bezwijken van de constructie al bekend had kunnen zijn toen het gebouw nog in aanbouw was en of er sprake is van fouten tijdens de uitvoering noch fouten bij gemeentelijk toezicht. Op last van de burgemeester is nader onderzoek gestart naar de oorzaak van dit incident. Zodra de resultaten bekend zijn, zal de gemeente mij nader informeren.
Bij de gemeente ligt het bouwvergunningsdossier van de parkeergarage met hierin de tekeningen en berekeningen van de constructie. De gemeente heeft deze tekeningen en berekeningen beoordeeld en toezicht gehouden op de bouwplaats.
Bij de gemeente is een bouwvergunningsdossier van de parkeergarage aanwezig. Zoals geantwoord op vraag 6 had de gedeeltelijke sluiting geen relatie met de constructieve veiligheid van de parkeergarage, maar met een lekkage die is veroorzaakt door werkzaamheden boven de parkeergarage.
Van de parkeergarage is een volledig papieren dossier aanwezig. Ten behoeve van de vergunningverlening heeft een volledige beoordeling plaatsgevonden, inclusief regulier toezicht bij de bouw.
Op basis van deze informatie is er voor mij geen reden om uit te gaan van fouten bij gemeentelijk toezicht. Voor wat betreft uw vraag over de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Turkse internationaal opererende ontvoeringsteams |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitlatingen van de woordvoerder van de Turkse president Erdogan over de mogelijk wereldwijde inzet van ontvoeringsteams door de Turkse overheid1?
Ja.
Wat gaat de regering doen om de aanwezigheid en inzet van dergelijke Turkse terreurbendes in Nederland tegen te gaan?
Het kabinet heeft op dit moment geen aanwijzingen dat dergelijke teams in Nederland actief zijn. Zoals eerder gemeld zijn de politie en het Openbaar Ministerie extra alert op zaken die voortvloeien uit de spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap. Personen die menen het slachtoffer te zijn van bedreiging, intimidatie of geweld worden nadrukkelijk opgeroepen om melding en/of aangifte te doen.
Bent u bereid om de Turkse ambassadeur hierover op het matje te roepen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik, gezien het gestelde hierboven, geen aanleiding om de Turkse ambassadeur te ontbieden.
Het voorstel van de Europese Commissie om de uitbreiding van de vissersvloten in overzeese territoria te subsidiëren |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie om de uitbreiding van vissersvloten in overzeese territoria te subsidiëren?1 Kunt u aangeven hoe u tegenover dit voorstel staat?
Ja. De Commissie heeft van 2 augustus tot 27 september 2018 een publieke consultatie gehouden over de wenselijkheid om met het oog op visserij in de ultraperifere gebieden de richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector te amenderen. Het betreft hier een voornemen tot wijziging.
Vlootvernieuwing kan slechts gesteund worden in specifieke gevallen en onder stringente voorwaarden. In de ultraperifere gebieden is vis een belangrijke voedselbron. Wanneer de lokale vloot door modernisering beter toegerust wordt om die vis op een veiligere manier, met minder kwaliteitsverlies, minder dierenleed en/of minder biodiversiteitsverlies te vangen zou staatssteun voor die modernisering – zonder vergroting van de vangstcapaciteit – acceptabel kunnen zijn.
Acht u het gezien de huidige wereldwijde overbevissing (eenderde van alle visbestanden wordt overbevist) wenselijk dat de vangstcapaciteit verder vergroot zou worden? Zo ja, waarom?2
Dat acht ik niet wenselijk.
Deelt u de mening dat het voornemen om de vangstcapaciteit te vergroten niet te rijmen valt met het streven van de Europese Unie om in 2020 een einde te hebben gemaakt aan overbevissing? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft geen concreet voornemen geuit om de vangstcapaciteit te vergroten. Dit voorstel heeft daarom ook geen directe relatie met het voornemen van de Europese Unie in het kader van overbevissing.
Deelt u de mening dat door het subsidiëren van de visserij de bevolking meebetaalt aan het veroorzaken van dierenleed en het versnellen van het biodiversiteitsverlies? Acht u dat wenselijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?3
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
In het licht van het feit dat zowel de Europese Unie als het Koninkrijk der Nederlanden zich hebben gecommitteerd aan de Sustainable Development Goals (SDG’s), hoe valt dit plan volgens u te rijmen met Sustainable Development Goal (SDG) 14, waarin staat dat: «By 2020, prohibit certain forms of fisheries subsidies which contribute to overcapacity and overfishing, eliminate subsidies that contribute to illegal, unreported and unregulated fishing and refrain from introducing new such subsidies, recognizing that appropriate and effective special and differential treatment for developing and least developed countries should be an integral part of the World Trade Organization fisheries subsidies negotiation»?4
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van meer vangstcapaciteit per definitie bijdraagt aan de totstandkoming van overcapaciteit en daarom volgens SDG 14 verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Vlootvernieuwing zal gekoppeld moeten worden aan voorschriften die de bestaande vangstcapaciteit in stand houden of reduceren. In dat geval is er geen reden om het subsidiëren van vlootvernieuwing op voorhand te verbieden.
In hoeverre voldoet Nederland al aan het in vraag 5 geciteerde SDG-doel?
Het Nederlandse uitgangspunt bij het verlenen van visserijsubsidie is dat de subsidieverlening niet mag bijdragen aan overbevissing of een toename van de totale vangstcapaciteit van de vloot tot gevolg mag hebben. Subsidies die bijdragen aan illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij acht ik destructief. Het verstrekken van dergelijke subsidies is evident niet aan de orde.
Kunt u aangeven welke subsidies Nederland kent die bijdragen aan overbevissing of het creëren van meer vangstcapaciteit?
Er zijn mij geen Nederlandse subsidies bekent die bijdragen aan overbevissing of het creëren van meer vangstcapaciteit.
Bent u voornemens, mochten dergelijke subsidies bestaan, deze te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Bent u van plan zich in stevige bewoording uit te spreken tegen dit voorstel van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft de zelfstandig bevoegdheid om richtsnoeren inzake staatssteun vast te stellen, er is daarbij geen sprake van codecisie. Wel houdt de Commissie openbare raadplegingen en raadpleegt zij de lidstaten in de vergaderingen van het Adviescomité inzake Staatssteun. Dit voorstel tot wijziging is besproken in Adviescomité inzake Staatssteun van 20 september 2018. In dit comité zijn kritische vragen gesteld door Nederland over de milieu-impact van dit voorstel en de verhouding ervan met de Europese subsidiespelregels.
Het bericht dat de subsidie voor zij-instromers primair onderwijs bijna op is |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat het subsidieplafond voor zij-instroom primair onderwijs bijna bereikt is, zoals de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft bevestigd aan de Algemene Onderwijsbond (AOb)? Zo ja, hoeveel geld is er nu nog beschikbaar in de subsidiepot voor zij-instroom primair onderwijs? Zo nee, waarom beweert DUO dit dan?1
Ja, het signaal dat het subsidieplafond bijna is bereikt, is juist, zoals ik ook in het algemeen overleg over leraren op 11 oktober heb aangegeven. Toen dit signaal kwam, ben ik op zoek gegaan naar extra middelen. Het is, zoals de werknemersorganisaties ook hebben aangegeven, immers goed nieuws dat er veel meer aanvragen zijn om zij-instromer te worden in het po.
Omdat er in 2017 al meer aanvragen waren dan voorzien, is het budget voor het po voor 2018 al meer dan verdubbeld ten opzichte van 2017. Van 1,2 miljoen voor 60 zijinstromers in 2017 naar 3,2 miljoen in 2018 voor 160 zijinstromers.
Naar nu is gebleken, is dit bedrag nog steeds niet genoeg. Er zijn tot 9 oktober 2018 in totaal 353 aanvragen ingediend voor zij-instromers in het po. Het budget wordt daarom met 4 miljoen euro verhoogd. Hiermee kunnen alle aanvragen, die zijn ingediend voor 15 oktober, volgens de regeling voor dit jaar worden toegekend.
Aanvragen die na 15 oktober worden ingediend worden direct in behandeling genomen en worden in januari 2019 uitgekeerd.
Acht u het wenselijk dat het voor schoolbesturen blijkbaar niet meer mogelijk is de subsidie voor zij-instroom primair onderwijs aan te vragen, terwijl het lerarentekort een acuut probleem is en alleen maar erger wordt de komende jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 1 staat, en als aangegeven in het algemeen overleg over leraren op 11 oktober, vind ik dat niet wenselijk. Er worden daarom extra middelen toegevoegd aan het budget voor zij-instroom. De zij-instroom is een belangrijke route voor mensen die vanuit een andere achtergrond een keuze willen maken voor het onderwijs en het leraarschap. Zij brengen nieuwe kennis en ervaring mee die verrijkend is voor de school en zijn snel inzetbaar. Zij kunnen immers, met een geschiktheidsverklaring, direct worden ingezet voor de klas. Dat biedt verlichting in deze periode van het lerarentekort.
Hoe hoog waren de subsidiepotten voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs sinds de invoering van de subsidie voor zij-instroom en in hoeverre zijn jaarlijks de subsidiepotten opgemaakt, hoeveel geld bleef er over en welke herverdelingen zijn er eventueel gedaan?
In onderstaande tabel is per sector en per jaar aangegeven hoeveel subsidies zij-instroom zijn toegekend en het aantal scholen waaraan de subsidie is toegekend.
Onderwijssector
Aantal toegekende aanvragen subsidie zij-instroom en aantal scholen
2014
2015
2016
2017
po
21
20
11
11
16
16
62
52
(v)so
2
2
8
8
3
3
9
7
vo
146
110
158
108
120
83
99
80
mbo
191
40
380
55
364
46
325
42
Totaal
360
172
557
182
503
148
495
181
Per zij-instromer wordt een subsidie toegekend van 20.000 euro. Voor 2019 worden na 15 oktober de nieuwe subsidieplafonds per sector gaan vastgesteld.
In de afgelopen drie jaar heeft steeds een herverdeling tussen sectoren plaatsgevonden om zo in sectoren waar meer aanvragen waren ingediend, deze ook te kunnen honoreren.
Hoeveel geld zit er op dit moment nog in de subsidiepot voor zij-instroom voortgezet onderwijs en hoeveel mensen zouden daar nog gebruik van kunnen maken?
De laatste stand, van 21 september 2018, was dat er nog 1,6 miljoen euro beschikbaar was voor zij-instroom in de sector vo. Daar kunnen 82 zij-instroomtrajecten van bekostigd worden. Als de exacte realisatie na 15 oktober bekend is, wordt het restant in het vo ingezet voor po en mbo.
Hoe veel mensen en scholen hebben jaarlijks gebruik gemaakt van de subsidie voor zij-instroom per onderwijssector sinds de invoering hiervan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar vraag 3.
Hoeveel scholen hebben dezelfde afwijzing gekregen als scholenstichting Het Sticht, namelijk dat DUO de aanvraag nog niet in behandeling kan nemen omdat het subsidieplafond bijna is bereikt voor de sector primair onderwijs?
Aan scholenstichting Het Sticht is een mail verstuurd, waarin werd aangegeven dat de aanvraag vooralsnog werd aangehouden in afwachting op mogelijk extra budget of onderbesteding in andere sectoren. Daarnaast hebben drie aanvragers een brief ontvangen met daarin een voorlopige afwijzing. Nu het budget wordt opgehoogd, worden deze aanvragen alsnog in behandeling genomen.
Acht u het wenselijk dat het subsidieplafond voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) al bereikt is voor dit jaar? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoeveel scholen hebben sinds het bereiken van het subsidieplafond geen subsidie kunnen krijgen voor zij-instroom in het mbo?
Voor het mbo is zij-instroom een structurele en succesvolle route voor instroom van leraren. Op deze manier krijgen studenten les van bevoegde leraren die ervaring hebben in het beroepenveld waarvoor de studenten worden opgeleid. In 2018 zijn er tot 9 oktober 618 aanvragen uit het mbo voor subsidie voor zij-instromers binnengekomen. Op basis van het huidige budget zijn er daarvan tot nu toe 214 toegekend.
Omdat het onwenselijk is dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn om nieuwe leraren als zij-instromer goed op te leiden, is gezocht naar extra budget. Voor de sector mbo zal het plafond van zij-instroom dit lopende jaar nog met 1,8 miljoen verhoogd worden. Dat betekent dat we sowieso nog 90 aanvragen kunnen toekennen. Na 15 oktober kunnen we tot een eventuele herverdeling van het budget van 2018 komen, en kunnen er wellicht nog meer aanvragen worden toegekend. Overige aanvragen zullen automatisch doorschuiven naar 2019 en in januari toegekend en uitgekeerd worden.
Deelt u de mening dat herverdeling van de subsidies onwenselijk is, aangezien er op deze manier geld uit een subsidiepot van een andere onderwijssector wordt gehaald waar net zo hard nieuwe leraren nodig zijn? Zo ja, bent u bereid de subsidiepotten tussentijds aan te vullen, zodat scholen nieuwe leraren kunnen opleiden om het lerarentekort tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening, deel ik niet. We maken zo efficiënt mogelijk gebruik van het budget: als de realisatie anders uitpakt dan de verwachting, worden middelen die niet besteed worden in de ene sector overgeheveld naar de andere sector.
Het bericht dat de Iraanse regering de Nederlandse ambassadeur heeft ontboden |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Iran roept Nederlandse ambassadeur ter verantwoording na aanval parade»?1
Ja.
Klopt de bewering van het Iraanse staatspersbureau IRNA dat de Nederlandse ambassadeur te Teheran – net als de ambassadeurs van Denemarken en het Verenigd Koninkrijk – is ontboden omdat Nederland onderdak zou bieden aan Iraanse oppositiegroepen?
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de beschuldigingen van de Iraanse Opperste leider Khamenei in de richting van «Amerikaanse marionetten» die volgens hem verantwoordelijk zouden zijn voor de aanval op een militaire parade?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verregaande beschuldigingen in de richting van de Verenigde Staten en, zoals uit het bericht blijkt, ook in de richting van Nederland? Is er volgens het kabinet enige feitelijke basis voor dergelijke beschuldigingen en welke gevolgen verbindt u hieraan?
De harde Iraanse retoriek naar aanleiding van de aanslag is schadelijk voor de reeds oplopende spanningen tussen enerzijds de VS, Israël en Saudi-Arabië en anderzijds Iran. Dit is zorgelijk. Iraanse aantijgingen richting Nederland betreffen het onderdak verlenen aan de in Den Haag gebaseerde tak van de Arabische Strijdbeweging voor de Bevrijding van Ahvaz (ASMLA), die is gelieerd aan de groepering die door Iran verantwoordelijk gehouden wordt voor de aanslag. De ASMLA ontkent verantwoordelijkheid en geeft aan de betrokken splintergroep in 2015 uit de organisatie te hebben gezet. Er is vooralsnog geen indicatie dat de in Nederland gevestigde groep betrokken is bij de aanslag. Ik zal aan Iran overbrengen dat aantijgingen aan het adres van Nederland moeten worden onderbouwd met bewijslast.
Hoe beoordeelt u het vermeende besluit om de Nederlandse ambassadeur te ontbieden? Zult u zorg dragen voor een krachtig weerwoord?
De Nederlandse ambassadeur heeft tijdens het gesprek de Nederlandse positie kenbaar gemaakt. Ik zal tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York de zaak tevens bespreken met mijn ambtsgenoot Zarif, waar ik uiteraard mijn medeleven zal uitspreken voor de slachtoffers van de terroristische aanslag, maar ik ook de Nederlandse zorgen zal overbrengen over de destabiliserende rol van Iran in de regio, het ballistische raketprogramma, en de mensenrechtensituatie in Iran.
Deelt u de zorg dat de terroristische aanval op de militaire parade zal worden gebruikt om de rechten van andersdenkenden en andere tegenstanders van het regime verder onder druk te zetten?
Nederland maakt zich zorgen over de mensenrechtensituatie in Iran. Zeker de positie van andersdenkenden en politieke, etnische en religieuze minderheden baart zorgen. Dit zal het kabinet aan de kaak blijven stellen in verschillende fora, zoals de Derde Commissie van de Verenigde Naties, de Mensenrechtenraad en bilateraal bijvoorbeeld tijdens de jaarlijkse politieke consultaties.
Klopt het dat in de VN-Veiligheidsraad wordt gewerkt aan een resolutie over mensenrechtenschendingen in Iran? Zo ja, is Nederland voornemens deze te steunen?
Nee.
Wel heeft de VN-Veiligheidsraad op maandag 24 september met steun van Nederland een persverklaring afgegeven waarin de aanslag veroordeeld wordt. Er wordt ook gewerkt aan een jaarlijkse resolutie in de Derde Commissie van de Verenigde Naties over de mensenrechtensituatie in Iran. Deze resolutie wordt steeds door Nederland ondersteund.
Het bericht ‘Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht» (NRU)?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de afspraak uit het regeerakkoord over de NRU gaat uitvoeren?
In het regeerakkoord staat dat we «met de regio aan de slag gaan met de NRU».
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten de NRU op te waarderen en hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln (prijspeil 2018) beschikbaar gesteld. Er bestaat reeds een passend plan van aanpak waarvoor in 2015 een voorkeursbesluit is genomen door de gemeente Utrecht. Dit PVA past binnen alle randvoorwaarden, de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen, die in 2010 gezamenlijk zijn vastgesteld.
De gemeente vraagt aan IenW of er nog verdere steun gegeven kan worden aan een aanvullende wens van de gemeente om 2 extra kruisingen verdiept aan te leggen in plaats van de geplande fly- overs. Er is hierover na een aantal ambtelijk gevoerde overleggen, een bestuurlijk overleg geweest op 30 augustus met de wethouder en de gedeputeerde. Aangezien IenW al substantieel bijdraagt (€ 168 mln) aan dit gemeentelijk project, heb ik aangegeven geen verdere mogelijkheid te zien om dit bedrag verder aan te vullen. Wel heb ik het aanbod gedaan om de gemeente te ondersteunen bij de zoektocht naar alternatieve mogelijkheden.
De gemeente heeft aangegeven met het huidig plan verder te gaan en is voornemens vast te houden aan de geplande uitvoering 2020–2025.
Ik neem kennis van de extra wensen ten aanzien van de inpassing van de NRU en de vraag voor een extra rijksbijdrage (meerkosten zijn € 90 mln), maar ik heb de middelen niet voorhanden. Temeer daar de gevraagde extra maatregelen niet bijdragen aan de doorstroming van het HWN of nodig zijn vanuit de wettelijke normen. Deze maatregelen zijn daarmee bovenwettelijk.
Kunt u aangeven hoe u van plan bent door te gaan met de aanleg van ontbrekende schakels in het wegennet, zoals de ring Utrecht, waarover al in 2008 afspraken tot stand zijn gekomen vanuit een landelijke noodzaak van doorstroming en bereikbaarheid van Midden-Nederland?
In 2007 is onder de titel «VERDER, Mobiliteit in Midden-Nederland» inderdaad afgesproken om gezamenlijk (Rijk-regio) te investeren in verbetering van de mobiliteit in Midden-Nederland. Daartoe is een programmatische aanpak ontwikkeld waarbij op alle modaliteiten (OV, fiets, OWN en HWN) maatregelen zijn uitgewerkt. De startnotitie Ring Utrecht (2008), onderdeel van dit pakket, markeerde de start van een planprocedure waarbij werd gestudeerd op verbetering van doorstroming, veiligheid en leefbaarheid op de Ring. De uitkomst van de onderzoeken wees uit dat voor de doorstroming de aanpak van de A27 primair nodig was en dat de NRU hier maar beperkt aan bijdraagt.
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten om de gemeente de verantwoordelijkheid te geven voor de opwaardering van haar eigen weg, de NRU, conform de daartoe geëigende planprocedure (bestemmingsplan). Het huidige plan van aanpak dat voorligt voorziet hierin en past binnen de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen. Hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln beschikbaar gesteld (en daarnaast € 110 mln voor de Uithoflijn).
Het ministerie heeft de verantwoordelijkheid genomen voor de opwaardering van de HWN-delen uit het voorkeursalternatief (A27, A12 en stukje A28).
Kunt u aangeven in hoeverre er nu is voldaan aan het verzoek in de unaniem aangenomen motie-Sienot c.s.2 om zo snel mogelijk tot een akkoord te komen met de regio Utrecht over de noodzakelijke investeringen voor de NRU, mede in het licht van het feit dat de gemeente en de provincie hiervoor extra middelen hebben gereserveerd?
Er ligt een uitvoeringsplan voor de NRU waarbij het mogelijk is om de uitgangspunten te verwezenlijken binnen het beschikbare budget. Bovenwettelijke maatregelen (de extra aanvullende wensen van de gemeente) in dit gemeentelijk project zullen door de regio gefinancierd moeten worden, zoals dit overal in het land het geval is.
Ik ben in gesprek gegaan met de wethouder en de gedeputeerde om te verkennen of er nog andere mogelijkheden zijn. In dit gesprek heb ik aangegeven geen mogelijkheden te zien voor verdere financiële rijksbijdrage in dit gemeentelijk project.
Kunt u de stappen en het tijdpad toelichten waarbinnen u de motie en afspraak over de NRU in het regeerakkoord gaat uitvoeren? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
De gemeente heeft aangegeven over te gaan tot uitvoering van het projectplan. Daarmee wordt aan de afspraak uit het regeerakkoord voldaan. Afgesproken is dat de NRU in 2020–2025 uitgevoerd wordt en dat de uitvoering afgestemd wordt met de uitvoering van de Ring Utrecht (2020–2026). Op deze manier blijft de overlast van de gelijktijdige uitvoering van beide projecten waarbij mogelijk rijstroken afgesloten worden, beperkt.
In welke mate sluit uw voorgenomen inzet aan bij de geest van de doelen uit de startnotitie (2008) dat het project de doorstroming van de regio Midden-Nederland verbetert en knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid niet doet toenemen en waar mogelijk de situatie zelfs verbetert?
Het Tracébesluit Ring Utrecht voorziet in verbetering van de knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid.
Daarmee worden de belangrijkste doorstromingsknelpunten aangepakt.
Barrières voor Europese trekvissen |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «De Europese zalm, paling en steur stoten te vaak hun kop tegen een dam» en het daarin aangehaalde onderzoek?1
Ja.
Was u bekend met de in het onderzoek «Dam Removal, a viable solution for the future of our European rivers» beschreven positieve effecten van het weghalen van overbodige barrières in waterwegen voor flora en fauna?
Ja.
Wat is de situatie in Nederland? Hoeveel barrières zijn er in de Nederlandse wateren en hoeveel van deze barrières zijn anno 2018 niet strikt noodzakelijk?
De Rijn, via de Waal en de IJssel, kent geen barrières. Via Rotterdam is de zee zonder hindernis te bereiken. Er zijn barrières bij de Haringvliet en de scheiding tussen IJsselmeer en Waddenzee. Bij IJmuiden is er een barrière met de zeesluis en in de Maas en de Neder-Rijn zijn diverse stuwen aangebracht. De Nederlandse delen van de Westerschelde en de Eems hebben geen stuwen en keringen. Alle barrières zijn strikt noodzakelijk vanwege functies als waterveiligheid, voldoende (zoet) water en scheepvaart. Ook in het regionale watersysteem zijn er op tal van plaatsen stuwen en keringen, noodzakelijk voor een adequaat waterbeheer, waarvoor de beheersverantwoordelijkheid bij de waterschappen is belegd.
Een fysieke barrière in de vorm van een sluis, stuw of gemaal betekent overigens niet dat op deze plek geen vis zou kunnen migreren. Op veel plekken zijn in de afgelopen jaren reeds voorzieningen getroffen om vismigratie te faciliteren, of zijn deze ingrepen voor de komende periode voorzien. Hiermee geeft Nederland volgens afspraak invulling aan de doelstellingen zoals die voortkomen uit de Kaderrichtlijn Water en andere internationale afspraken met betrekking tot vrije vismigratie.
Kunt u aangeven hoe de besluitvorming rondom het aanleggen, slopen of onderhouden van zulke waterwerken plaatsvindt?
Nieuwe waterstaatswerken, zoals dammen, komen alleen tot stand na zorgvuldige afweging van alle belangen. De waterbeheerder stelt daarvoor een projectplan op. Daartegen staat bezwaar en beroep open. Bij het vaststellen van een projectplan worden verschillende belangen, waaronder ook het belang van het watersysteem als leefgebied voor vissen en de kosten, afgewogen. Bij de afweging wordt rekening gehouden met diverse Europese kaders, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Voor het slopen van een waterstaatswerk geldt hetzelfde.
Het onderhoud van waterstaatswerken gebeurt ook door de waterbeheerder. Dit zijn veelal feitelijke handelingen. Als geen wijziging wordt gebracht in de vorm of constructie van het waterstaatswerk, is daarvoor geen projectplan vereist. Bij grootschalig onderhoud/renovatie worden de nieuwe inzichten op het gebied van vispasseerbaarheid meegenomen.
Hoe zit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, de provincies en de waterschappen eruit?
Het Rijk is verantwoordelijk voor het nationale beleidskader voor het waterbeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het regionale beleidskader en de vertaling van het nationale beleidskader naar het regionale niveau. Ook houden de provincies toezicht op de waterschappen.
De waterbeheerders zijn verantwoordelijk voor het operationele waterbeheer. Het Rijk (Rijkswaterstaat) beheert de Rijkswateren, waaronder de grote rivieren. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beheer van regionale wateren. Dit beheer omvat ook het beheer van waterstaatswerken, zoals dammen. Het beheer moet zijn gericht op een veilig en doelmatig gebruik.
Kunt u aangeven wat het huidige beleid is omtrent barrières in de Nederlandse wateren en wat het beleid is omtrent overbodige barrières in deze wateren?
Het huidige beleid omtrent barrières in de Nederlandse wateren is gericht op het mitigeren van de negatieve effecten op de passeerbaarheid voor vis. Dit is mede ingegeven door Europese verplichtingen vanuit de Habitatrichtlijn, de Aalverordening en de Kaderrichtlijn Water. Figuur 5a in het stroomgebiedbeheerplan Rijn (bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 45) geeft de ontwikkeling van de optrekbaarheid voor vis voor een deel van het stroomgebied.
Bent u voornemens zoveel mogelijk barrières weg te nemen om de waterkwaliteit, de leefomgeving en de flora en de fauna te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u voornemens terughoudend om te gaan met het plaatsen van nieuwe barrières? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u voornemens deze grensoverschrijdende problematiek bij uw Europese collega’s onder de aandacht te brengen, zodat dit verholpen kan worden en vispopulaties zich kunnen versterken? Zo nee, waarom niet?
De problematiek van vismigratie is op stroomgebied-niveau aan de orde in de internationale commissies voor de Rijn, Maas en Schelde. Op Europees niveau is het een onderwerp dat in het overleg rond de implementatie van de Europese kaderrichtlijn water aan de orde komt. Hiermee is de internationale afstemming en coördinatie geborgd en vindt het overleg tussen waterbeherende overheden over genoemde onderwerpen in deze gremia reeds plaats.
Klopt het dat er nog altijd gevist mag worden nabij migratiehotspots zoals de sluizen bij Kornwerderzand en Den Oever?
Bij Kornwederzand en Den Oever vindt visserij plaats. Ter bescherming van migrerende vissoorten zijn daarbij een aantal voorwaarden van kracht. Hierop ben ik in de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695) reeds nader ingegaan. In deze beantwoording heb ik ook toegelicht dat uit eerder onderzoek is gebleken dat de impact van de bestaande visserij op migrerende vissoorten in de kustzone en in de omgeving van in- en uittrekpunten beperkt is.
Klopt het dat er in de toekomst gevist mag worden voor de ingang van het Haringvliet en de aan te leggen vismigratierivier in de Afsluitdijk?
Zie hiervoor de beantwoording van de Kamervragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695).
Hoe legitimeert u de kosten van zulke projecten, respectievelijk 80 miljoen euro voor de migratierivier in de Afsluitdijk en 27 miljoen euro voor het openstellen van het Haringvliet, als het nagestreefde doel zo direct teniet gedaan wordt?2
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat Nederland door de buurlanden kritisch is aangesproken op haar rol in het faciliteren van vismigratie? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Met name binnen het internationale overleg rond de Rijn is veel aandacht voor vismigratie en het herstel van de zalmpopulatie in die rivier. Aangezien het Haringvliet een belangrijke trekroute is voor zalm, zijn de vorderingen van het openen van de Kier Haringvliet met grote belangstelling gevolgd in de internationale Rijncommissie. Toen er in het verleden sprake van was de Haringvliet dicht te laten, is Nederland daar inderdaad kritisch op aangesproken. Nederland heeft daarin overigens geen unieke positie. Ook partijen in de Bovenrijn zijn en worden aangesproken op het wegnemen van barrières. Ook is er aandacht voor andere soorten van beïnvloeding van vismigratie, zoals de effecten van visserij en van predatie door bijvoorbeeld aalscholvers.
Acht u het huidige Nederlandse beleid waarbij rondom migratiehotspots gevist mag worden nog houdbaar gegeven het feit dat de gezamenlijke Rijnlanden meer dan 600 miljoen euro geïnvesteerd hebben om de rivier weer toegankelijker te maken voor migrerende vissen? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, welke acties gaat u hieraan verbinden?3
Zoals ik in de beantwoording van de vragen het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695) heb toegelicht blijkt uit onderzoek dat de impact van de bestaande visserij op migrerende vissoorten in de kustzone en in de omgeving van in- en uittrekpunten beperkt is.
Klopt het dat een visverbod rondom het Haringvliet er niet gekomen is, omdat enkele vissers geweigerd hebben de gemaakte afspraken te onderschrijven?
Zie hiervoor de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694).
Kunt u uitleggen waarom, democratisch gezien, het weigeren van enkele vissers reden kan zijn om geen afspraken te maken?
Zoals ik in de beantwoording van de vragen het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694) heb aangegeven is nooit sprake geweest van een situatie waarin overeenstemming bestond tussen vissers, ngo’s en overheden over vrijwillige beperkingen in de visserij bij de Haringvlietsluizen. Er was slechts sprake van een voorstel van vissers en ngo’s om tegen betaling door de overheid een aantal jaren de visserij te beperken. Dit verzoek tot betaald stilliggen op kosten van de overheid werd daarbij ook niet door alle vissers gedragen.
Acht u het wenselijk dat de gezamenlijke inspanning van meerdere landen ter waarde van meer dan 600 miljoen euro teniet gedaan wordt door de starheid van enkele vissers? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
Zie hiervoor de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695).
Bent u bereid te komen tot een visverbod in de omgeving van migratiehotspots? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dat regelen?
Zie antwoord vraag 17.