Winkels die nep-aanbiedingen doen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie in de Consumentengids over nepaanbiedingen van webwinkels in de vorm van misleidende van-voorprijzen?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de Consumentenbond dat het presenteren van misleidende van-voorprijzen in strijd is met de Wet oneerlijke handelspraktijken?
Ja die conclusie deel ik. Het is handelaren op grond van deze wetgeving (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) niet toegestaan om consumenten te misleiden over het bestaan van een specifiek prijsvoordeel.
Is de weergegeven opsomming van webwinkels die misleidende van-voorprijzen presenteren naar uw oordeel juist? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een onderzoek van de Consumentenbond zelf, het is niet aan mij om te beoordelen of de resultaten van het onderzoek juist zijn. Ik heb ook geen gegevens om de bevindingen van de Consumentenbond te verifiëren.
Bent u bereid te bevorderen dat de bedrijven die zich bezondigen aan het presenteren van nep-van-voorprijzen deze praktijken gaan staken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u dan ondernemen en welke partijen en middelen gaat u dan inzetten?
Ik vind het belangrijk dat consumenten een weloverwogen beslissing kunnen nemen. Daar hoort bij dat verkopers de consument niet misleiden in hun uitingen rondom van-voor prijzen. Dat wordt bevorderd doordat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als wettelijk taak heeft toe te zien op de naleving van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken en meer in het bijzonder artikel 193c lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek. De ACM heeft verschillende handhavingsinstrumenten tot haar beschikking. Zo kan zij overtreding van de regels over oneerlijke handelspraktijken sanctioneren met een boete van maximaal € 900.000 per overtreding of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder.
Is naar uw oordeel een intensievere vorm van toezicht en handhaving van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) gewenst om oneerlijke handelspraktijken in de vorm van nepaanbiedingen uit te bannen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder, daar hoort bij dat het aan de ACM zelf is om haar prioriteiten te bepalen. De ACM doet dat op basis van het door haar vooraf vastgestelde prioriteringsbeleid.
Bent u bereid om met de Consumentenbond in overleg te treden om in gezamenlijk overleg te verkennen welke stappen nodig zijn en gezet kunnen worden om de praktijken van misleidende van-voorprijzen aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Er is regulier overleg tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de Consumentenbond waarbij wordt gesproken over de actualiteiten in het consumentenrecht. Het is echter aan de ACM om op basis van het eigen prioriteringsbeleid te besluiten al dan niet handhavend op te treden. Als de ACM een handhavingsbesluit neemt voor overtreding van artikel 193c lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek dan publiceert zij, conform de Instellingswet ACM, dit besluit.
Het bericht dat Iran de Nederlandse ambassadeur op het matje heeft geroepen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u verslag doen van het gesprek tussen het Iraanse regime en de Nederlandse ambassadeur?1
De Iraanse autoriteiten hebben op 22 september jl. de Nederlandse en Deense ambassadeur in Teheran ontboden, evenals de tijdelijk zaakgelastigde van het Verenigd Koninkrijk. Dit was vanwege de aanslag op een militaire parade in stad Ahwaz diezelfde dag, waarbij de Iraanse autoriteiten beweerden dat de daders banden zouden hebben met organisaties in het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Nederland.
De Nederlandse ambassadeur in Teheran heeft tijdens het gesprek condoleances overgebracht aan de Iraanse bevolking. Tevens heeft hij aangegeven dat er in overleg met EU-partners en alleen op basis van feiten een afweging gemaakt zal worden over aantijgingen ten aanzien van betrokkenheid van bepaalde groepen.
Deelt u de conclusie van de Verenigde Staten dat Iran de grootste staatssponsor is van terrorisme? Zo nee, waarom niet?2
Nederland maakt zich grote zorgen over de Iraanse rol in de regio, met name in relatie tot de activiteiten van Iran in conflicten als Syrië, de Iraanse invloed over gewapende milities in Irak en relaties met terroristische groepen als Hezbollah.
Nederland brengt deze zorgen op in multilateraal (VN, EU) en bilateraal verband. Ik heb deze zorgen recentelijk nog besproken met mijn ambtsgenoot Zarif tijdens ons gesprek in de marges van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York. Nederland blijft inzetten op een combinatie van druk en kritische dialoog om te zorgen dat Iran een constructievere rol in de regio zal gaan spelen.
Vindt u het ook cynisch dat een regime dat een wereldwijd terreurnetwerk aanstuurt, nu met de beschuldigende vinger naar Nederland wijst?3
Iran heeft tot op heden geen formele beschuldigingen gericht aan het adres van Nederland. Ik heb in mijn gesprek met ambtsgenoot Zarif in duidelijke bewoordingen gezegd dat elke aantijging onderbouwd moet worden met bewijzen.
Bent u bereid om u los te weken van het EU-beleid dat het moorddadige regime in Teheran in de kaart speelt met wanhopige pogingen om de Iran-deal te redden?
De Iran-deal is tot nu toe effectief in het voorkomen van een Iraans kernwapen. De deal is en blijft daarmee essentieel voor de Europese en Nederlandse veiligheid.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het bericht ‘Termijn LVO voorzitter Postema na examdebacle met twee jaar verlengd’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Termijn LVO voorzitter Postema na examdebacle met twee jaar verlengd»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de raad van toezicht van Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) in deze bijzondere omstandigheid contact met u heeft opgenomen over dit voornemen, gezien de omstandigheid dat er thans meerdere onderzoeken plaatsvinden naar het reilen en zeilen op de LVO-scholen, maar ook nadrukkelijk naar de rol daarin van de bestuursvoorzitter Postema?
Nee, de raad van toezicht heeft hierover geen contact met mij opgenomen. Ik ben pas geïnformeerd nadat het besluit genomen was.
Hoe waardeert u het feit dat de raad van toezicht enerzijds stelt dat pas op basis van de onderzoeken geoordeeld kan worden over het aspect van bestuurlijke verantwoordelijkheid, maar anderzijds nu dit besluit neemt over verlenging van zijn arbeidscontract?
Deze beslissing is aan de raad van toezicht. Mocht men mij om advies gevraagd hebben, dan had ik hen dit ontraden.
Kunt u aangeven of de bestuursvoorzitter van LVO in de komende twee jaar nog steeds 1 euro onder 100% van de Wet normering topinkomens (WNT) norm blijft verdienen, maar hij ook zeer tijdrovende nevenfuncties bekleedt, terwijl dit aspect onderwerp is van onderzoek? Als deze situatie wordt gecontinueerd, hoe waardeert u dat feit?
Ik heb geen inzicht in het eventuele nieuwe salaris van de bestuursvoorzitter; dat salaris zal blijken uit het jaarverslag.
Kunt u aangeven welk financieel risico het schoolbestuur LVO loopt in geval dat u gebruik zou maken van uw aanwijzingsbevoegdheid, nu de raad van toezicht het contract met de bestuursvoorzitter Andre Postema met twee jaar wil verlengen?
Het financieel risico kan afhankelijk zijn van de inhoud van het contract, maar ook van wat ik in een eventuele aanwijzing zou opnemen, mocht ik daartoe overgaan.
Beschikt u via uw aanwijzingsbevoegdheid over de mogelijkheid dit besluit van de raad van toezicht terug te draaien? Zo ja, bent u daar toe bereid?
Op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs ben ik onder omstandigheden bevoegd om bestuurders of toezichthouders een aanwijzing te geven, die één of meer maatregelen omvat. Ik ga hier niet lichtvaardig mee om. Ik wacht de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs af om te zien of een aanwijzing passend is.
Verouderde techniekapparatuur in het middelbaar beroepsonderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het item «Mbo wil meer geld voor techniekonderwijs»1?
Ja.
Is het u bekend dat de in het artikel aangehaalde mbo-instelling werkt met apparatuur die dateert uit de jaren vijftig? Deelt u de opvatting dat de vaardigheden die studenten daarmee opdoen niet optimaal aansluiten op de beroepspraktijk?
Nee, het Ministerie van OCW beschikt niet over een overzicht van de apparatuur die bij alle afzonderlijke onderwijsinstellingen aanwezig is. In het middelbaar beroepsonderwijs zijn de instellingen – net als in het hoger onderwijs – volledig zelf verantwoordelijk voor beslissingen over de besteding van de lumpsum en welk bedrag ze reserveren voor hun gebouwen en de inrichting daarvan.
Ik deel de mening dat het voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt belangrijk is dat studenten toegang hebben tot de nieuwste technologieën.
Kunt u inzichtelijk maken op hoeveel mbo’s sprake is van dusdanig verouderde apparatuur dat daarmee de aansluiting op de arbeidsmarkt wordt bemoeilijkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de innovatiekracht van het mbo?
Nee, dat is niet mogelijk. Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze draagt u er zorg voor dat alle mbo-studenten zeker zijn van moderne technische apparatuur die aansluit op de arbeidsmarkt?
Dit doe ik op meerdere manieren.
Allereerst wordt in de bekostiging van het mbo rekening gehouden met de relatief hoge kosten van techniekopleidingen. Voor studenten aan techniekopleidingen geldt een hogere prijsfactor dan voor studenten aan bijvoorbeeld economische opleidingen. De mbo-sector heeft de afgelopen jaren als sector elk jaar een positief resultaat behaald. De solvabiliteit II van de sector was ultimo 2017 0,59. Hieruit concludeer ik dat de sector als geheel over voldoende financiële middelen beschikt.
Om een goede aansluiting tussen technische opleidingen en de regionale arbeidsmarkt mogelijk te maken, is intensieve samenwerking tussen het regionale bedrijfsleven en mbo-instellingen noodzakelijk. Daarom kunnen scholen in samenwerking met bedrijven en regionale overheden een aanvraag indienen voor het Regionaal investeringsfonds mbo (RIF). De toenemende technologisering, robotisering en digitalisering van de samenleving en de snel veranderende beroepenstructuur, maakt het een uitdaging voor scholen om constant te beschikken over state-of-the-art apparatuur. Door samenwerking van mbo-instellingen met het regionale bedrijfsleven zijn er veel meer mogelijkheden om mbo-studenten tijdens hun studie al ervaring te laten opdoen met dergelijke apparaten. Bijvoorbeeld door lessen te organiseren in de betreffende bedrijven in plaats van op school of doordat bedrijven oefenapparatuur beschikbaar stellen aan de opleidingen. Zo creëert men een duurzame oplossing, om langdurig zeker te zijn van up-to-date leermiddelen. Het RIF is speciaal bedoeld om dit soort samenwerking te stimuleren. Het RIF dekt daarnaast ook de afschrijving op apparatuur die de school wél zelf wil aanschaffen, gedurende de looptijd van de subsidiebeschikking. Op dit moment ben ik bezig met een herziening van het RIF, voor de jaren 2019–2022. Hierover bent u onlangs geïnformeerd.2 Deze vormen van publiek-private samenwerking wordt ook via het Techniekpact extra gestimuleerd in specifiek de technische sector. Ook hierover bent u dit voorjaar geïnformeerd met de kamerbrief over het hernieuwde Techniekpact.3
Gezien deze kaders is het voor mbo-instellingen die beschikken over verouderde apparatuur mogelijk om hun apparatuur te vernieuwen of gebruik te maken van apparatuur bij bedrijven in hun regio. Ik ken veel voorbeelden van mbo-instellingen die het binnen de geschetste financiële kaders wel lukt om studenten onderwijs aan te bieden met de nieuwste technologie.
De toegang tot schuldsanering |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer mensen in de schulden, maar minder in de schuldsanering»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst, namelijk dat de schuldenproblematiek toeneemt terwijl het aantal aanvragen voor de schuldsanering bij de rechter daalt? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Ik herken dit beeld. De instroom in de wettelijke schuldsanering (Wsnp) is de afgelopen jaren gedaald, terwijl het aantal aanmeldingen voor de buitenrechtelijke schuldhulpverlening bij de gemeente juist is gestegen. Hier is geen eenduidige verklaring voor.
Het verhogen van het aantal schuldhulpverleningstrajecten of de instroom in de Wsnp is geen doel op zich. Het zijn middelen om te zorgen dat mensen op een effectieve en efficiënte wijze uit een problematische schuldsituatie komen. De beschreven ontwikkeling zou er echter op kunnen duiden dat een groep mensen die kampt met problematische schulden niet optimaal wordt geholpen.
Als onderdeel van actielijn 2 «Ontzorgen en Ondersteunen» van de Brede Schuldenaanpak2 wil het kabinet daarom de aansluiting tussen de schuldhulpverlening bij de gemeente en de wettelijke schuldsanering zorgvuldig verkennen en kijken of verbetering daarin aan de orde is. Deze verkenning is aan uw Kamer toegezegd in de Kamerbrief Brede Schuldenaanpak (d.d. 23 mei 2018) en zal ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming laten uitvoeren.
Met een verkenning kan er inzicht worden verkregen in de oorzaken van de daling en in de knelpunten in de aansluiting tussen de schuldhulpverlening en wettelijk schuldsanering. Op basis daarvan kunnen, indien gewenst en zo nodig, maatregelen genomen worden.
Is hier volgens u sprake van een probleem, namelijk dat mensen die in aanmerking zouden moeten komen voor schuldsanering er niet toe worden toegelaten? Of worden deze mensen op een andere, beter passende manier, geholpen?
We zullen deze vragen meenemen in de verkenning die het kabinet laat uitvoeren. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze verkenning.
Op welke manier garandeert u dat mensen met schulden toegang hebben en houden tot hulp bij het saneren van schulden?
Ik vind dat iedereen met problematische schulden toegang moet hebben tot hulp. Het kabinet zet zich in voor een brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. U kunt dit onder andere lezen in mijn beantwoording van de vragen van het lid Gijs van Dijk over de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.3
Gemeenten zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan hun inwoners. Zij kunnen mensen met schulden vaak helpen zonder tussenkomst van de rechter. Bijvoorbeeld met een saneringskrediet of met een schuldregeling krijgen mensen perspectief op het oplossen van hun schulden. Aan schuldenaren die geen schuldregeling hebben kunnen treffen met hun schuldeisers, biedt de Wsnp de mogelijkheid om een wettelijke schuldsanering aan te vragen bij een rechtbank. De wettelijke schuldsanering is aldus een instrument binnen de schuldhulpverlening waarmee de schuldenaar – geconfronteerd met weigerachtige schuldeiser, onder voorwaarden – toch het perspectief van een schone lei kan worden geboden. De schuldsanering functioneert op deze wijze ook als stok achter de deur om schuldeisers te prikkelen akkoord te gaan met een voorstel tot een minnelijke schuldregeling. Het is aan de rechtbank om te toetsen of de schuldenaar voldoet aan de voorwaarden van de Wsnp.
Welke acties kunt u daartoe uitzetten en op welke termijn?
Ik verwacht, zoals ook reeds aangegeven in mijn brief van 7 november 2018 inzake voortgang diverse maatregelen Brede Schuldenaanpak, waaronder implementatie vereenvoudiging beslagvrije voet en verbreding beslagregister, de verkenning naar de aansluiting van de schuldhulpverlening op de wettelijke schuldsanering in de eerste helft van 2019 met u te kunnen delen. Dit is in afwijking van mijn eerder geuite verwachting om aan u in het vierde kwartaal van 2018 een eerste verkenning te kunnen aanbieden. De aanvullende maanden zijn noodzakelijk om de verkenning op een zorgvuldige wijze uit te kunnen voeren.
Het bericht ‘Hoe mannen in pakken van het mbo een onderwijsfabriek maakten’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe mannen in pakken van het mbo een onderwijsfabriek maakten»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat zolang mbo-bestuurders zichzelf kunnen verrijken door salarissen te bedingen die ver boven de norm van de Wet normering topinkomens (WNT) liggen, de wijze van financiering van het mbo toe is aan een drastische wijziging? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet is een sterk voorstander van een gematigd beloningsbeleid bij publiek gefinancierde instellingen, waar de Wet normering topinkomens (WNT) zorg voor draagt. Binnen de kaders van de WNT is het niet mogelijk een bezoldiging boven het voor de instelling toepasselijke maximum af te spreken. Alleen voor zover het overgangsrecht van de WNT van toepassing is op een individuele topfunctionaris, is een overschrijding van het bezoldigingsmaximum zoals is vastgelegd in de WNT nog tijdelijk toegestaan. Dit overgangsrecht houdt in dat een te hoge bezoldiging vier jaar moet worden gerespecteerd en vervolgens binnen drie jaar moet worden afgebouwd naar het toepasselijke bezoldigingsmaximum. Het overgangsrecht geldt alleen voor topfunctionarissen die bij de invoering of verlaging van het bezoldigingsmaximum al in dienst waren, en dus niet voor nieuwe aanstellingen. Vanwege de inbreuk die de WNT maakt op het eigendomsrecht is bij inwerkingtreding van de WNT overgangsrecht afgesproken. Dat overgangsrecht zullen we moeten respecteren, ook al zou ik liever zien dat alle bezoldigingen nu al onder het bezoldigingsmaximum liggen.
Kunt u ons uitleggen hoe de beloning van de bestuursvoorzitter van het ROC van Amsterdam tot stand kwam en waarom zowel de raad van toezicht als de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad ingestemd heeft met de beloning van € 237.000 per jaar?
De totstandkoming van de bezoldiging van de bestuursvoorzitter van het ROC van Amsterdam is een interne aangelegenheid van de instelling. In het middelbaar beroepsonderwijs zijn de instellingen, net zoals in het hoger onderwijs, volledig zelf verantwoordelijk voor beslissingen. Zolang de bezoldiging binnen de kaders van de wet- en regelgeving past, is het gegeven de autonomie van de instelling niet aan mij om daarover uitspraken te doen.
Deelt u de mening dat de huidige systematiek – waarin de boete die een mbo-instelling krijgt als een bestuurder boven de WNT-norm verdient, door de mbo-instelling wordt betaald – niet verantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Voordat de WNT van kracht was, ofwel voor 2013, kon een onderwijsinstelling in geval van een erg hoge bezoldiging worden gekort op de bekostiging vanwege ondoelmatige besteding van onderwijsmiddelen. Sinds de WNT van kracht is, is iedere betaling boven het toepasselijke bezoldigingsmaximum onverschuldigd betaald. Dat betekent dat de te veel betaalde bezoldiging niet meer wordt verhaald op de instelling maar op de topfunctionaris. De topfunctionaris moet het bedrag terugbetalen aan de onderwijsinstelling. Indien dat niet gebeurt dan treedt de Inspectie van het Onderwijs handhavend op. De inspectie dwingt terugbetaling door de topfunctionaris indien nodig af via het opleggen van een last onder dwangsom.
Klopt het dat de raad van toezicht en de GMR van ROC Amsterdam er jarenlang mee akkoord zijn gegaan om de boete vanuit de lumpsum te betalen en daarmee onderwijsgeld hebben onttrokken aan het primaire onderwijsproces? Zo ja, wat was de overweging om dat te doen?
Zie de antwoorden op vragen 3 en 4.
Kunt u ons een overzicht verstrekken van alle beloningen die boven de WNT-norm uitgaan in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs, het mbo en het hoger onderwijs, met de namen van de betrokkenen en de instellingen waar zij werkzaam zijn?
Conform de Evaluatiewet WNT is vanaf 2017 een pakket aan maatregelen doorgevoerd om de uitvoeringslast van de WNT terug te dringen. Een van de wijzigingen is dat een overzicht met individuele overschrijdingen van het WNT-maximum (die nog onder het overgangsrecht vallen) niet langer rijksbreed wordt opgesteld en aan uw Kamer wordt verstrekt. De jaarlijkse WNT-rapportage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft sindsdien een rijks-breed beeld van de WNT-overtredingen en handhavingsmaatregelen. Uw Kamer ontvangt dit overzicht jaarlijks in de maand december. Daarin is per instelling te zien welke WNT-overtreding is geconstateerd en welke handhavingsmaatregelen zijn getroffen. Door de openbaarmakingsplicht staat alle WNT-informatie in de jaarverslagen van de instellingen.
Het besluit van Gedeputeerde Staten Flevoland om gezonde edelherten en pasgeboren jongen af te schieten en de uitplaatsing van konikpaarden naar andere gebieden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het besluit van gedeputeerde staten (GS) Flevoland om gezonde edelherten en hun pasgeboren jongen in de Oostvaardersplassen af te schieten, getoetst aan de vigerende wet- en regelgeving? Zo ja, kunt u in contact treden met de GS van Flevoland en de uitkomsten met ons delen? Zo nee, waarom niet en kunt u aangeven of u bereid bent dit alsnog te doen voordat overgegaan wordt tot afschot en andere onomkeerbare handelingen?
Het besluit dat GS Flevoland hebben genomen is gebaseerd op artikel 3:18 van de Wet natuurbescherming en passend binnen de bevoegdheidsverdeling tussen het Rijk en de provincie. In het besluit is aangegeven welke wettelijke bepalingen aan het besluit ten grondslag liggen.
Bent u ermee bekend dat de provincie Flevoland in de afgelopen jaren herhaaldelijk onzorgvuldige besluiten heeft genomen in relatie tot verleende ontheffingen voor onder andere het doden en verstoren van, en de jacht op dieren, waaronder vossen, zwanen en ganzen, en hiervoor niet alleen door de rechter maar ook door de commissie bezwaar en beroep is teruggefloten?1
Het is mij bekend dat besluiten in relatie tot onder andere het doden en verstoren van en de jacht op dieren gevoelig liggen en dat daar vaak juridische procedures tegen in gang gezet worden. Dat de provincie Flevoland vaker bij dit soort procedures is betrokken dan andere provincies is mij niet bekend. Tegen dergelijke besluiten staat een bestuursrechtelijke rechtsgang open. Het is aan de rechter ter beoordeling of de besluiten zorgvuldig en niet in strijd met de wet zijn genomen.
Deelt u de mening dat, gezien deze geschiedenis, extra controle vanuit u gepast is op genomen besluiten van de GS Flevoland, die betrekking hebben op het doden en verstoren van dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en binnen welk tijdsbestek wilt u dit vormgeven?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Kent u het juridisch rapport van Prof. Dr. C.J. Bastmeijer over de verhouding tussen de adviezen van de «Externe Begeleidingscommissie Beheer Oostvaardersplassen» (Commissie-Van Geel) en de Wet natuurbescherming, welke onder andere weergeeft dat een wetenschappelijke onderbouwing voor de adviezen van de Commissie-Van Geel ontbreekt en hierdoor ook niet gezien zou moeten worden als de «onafhankelijke review» zoals beschreven in de overeenkomst gesloten tussen het Rijk en de provincie Flevoland?2 3
Ja.
Hoe weegt u het oordeel van Prof. Dr. C.J. Bastmeijer in relatie tot uw brief van 18 juni 2018 aan GS Flevoland waarin u schrijft «het rapport van de Commissie-Van Geel te zien als een onafhankelijke review op basis waarvan het college van gedeputeerde staten de mogelijkheid heeft het beheer van de grote grazers te wijzigen»?4
In mijn brief van 18 juni 2018 aan GS van Flevoland heb ik aangegeven dat ik het advies van de Commissie-Van Geel als de onafhankelijke review beschouw conform artikel 2.4 van de Overeenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken en de provincie Flevoland en dat ik als dat nodig is met de provincie in overleg treed als uitvoeringsacties daartoe aanleiding geven.
Kunt u aangeven, gezien uw stellingname in bovengenoemde brief van 18 juni, wat de behaalde resultaten zijn van het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen en de systemen die bij de uitvoering worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Met betrekking tot het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen merk ik op dat dit beleid in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving wordt uitgevoerd binnen de hoofddoelstelling van het Natura 2000-gebied. De Commissie-Van Geel concludeert dat het huidige systeem niet voldoet. In zijn advies «grijpt de commissie terug op de situatie van het midden van de jaren negentig, toen een aantal van de gesignaleerde vraagstukken niet speelden. De begrazingsdruk was in die tijd 1,4 dier per hectare. De Commissie adviseert om die begrazingsdruk voor de komende jaren te hanteren voor de winterstand.»
Voorts adviseert de Commissie-Van Geel over het beheer na de reset van de begrazingsdruk. «Monitoring van de ontwikkeling van de Natura 2000-doelstellingen, de conditie van de dieren, vegetatieontwikkeling en landschappelijke waarden wordt de basis voor het beheer».
Deelt u de mening dat het onacceptabel en opmerkelijk is dat de commissie-Van Geel voor haar rapport, waarbij 43 «deskundigen» werden geïnterviewd, volgens de verantwoordelijk gedeputeerde in antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren Flevoland tijdens een openbare vergadering op 27 juni 2018, gebruik heeft gemaakt van 35 personen van de 43 die níet deskundig zijn op het gebied van het welzijn van grote grazers?5
Gedeputeerde staten van Flevoland hebben hun opdracht aan de Commissie-Van Geel zodanig geformuleerd dat integraal naar een aantal aspecten van het gebied is gekeken en daarmee breder dan alleen het belang van de grote grazers voor het gebied. Het initiatiefvoorstel van provinciale staten van Flevoland, dat ten grondslag ligt aan de opdracht aan de Commissie-Van Geel, benoemt als aspecten onder meer de Natura 2000-doelstellingen, bezoekmogelijkheden, het nieuw opgerichte Nationaal Park Nieuw Land en de toeristische aantrekkelijkheid van het natuurgebied.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat in het rapport van de Commissie-Van Geel, oftewel de door u genoemde «onafhankelijke review», drie personen worden gehoord die een restaurantketen vertegenwoordigen? Hoe ziet u dit in het licht tot de uitspraak van de gedeputeerde dat gezocht wordt naar mogelijkheden om het «product» edelhert in de markt te brengen?6
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat er eerst een complete en wetenschappelijke review uitgevoerd dient te worden nadat de maatregelen met betrekking tot het Natura 2000-plan in uitvoering zijn genomen, voordat onderbouwde conclusies getrokken kunnen worden over al dan niet benodigde aanvullende uitvoeringsacties? Zo nee, waarom niet? En zo ja, bent u bereid om zorg te dragen dat deze complete en wetenschappelijke review op korte termijn alsnog plaatsvindt?
Nee, zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven beschouw ik het advies van de Commissie-Van Geel als de onafhankelijke review.
Onderschrijft u de noodzaak om eerst zorg te dragen voor de uitvoering van het Natura 2000-beheerplan, waaronder het aanleggen van meer beschuttingsplekken, alvorens provinciale staten van Flevoland besluit over ingrijpende en vergaande maatregelen, zoals het doden van gezonde dieren en hun pasgeboren jongen?
Het advies van de Commissie-Van Geel (25 april 2018) biedt een beleidskader voor het beheer van de Oostvaardersplassen en geeft een samenhangend pakket aan maatregelen, te beginnen in 2018 met de realisering van beschutting in het kerngebied (300 ha), vermindering van het aantal grote grazers en inrichting van de monitoring van ontwikkelingen in het gebied vanaf 2018. Binnen de hoofddoelstellingen van het Natura 2000-beleid staan de te nemen beheermaatregelen (ook met betrekking tot de grote grazers) ten dienste hiervan. Het aanleggen van beschuttingsmaatregelen vormt geen onderdeel van het Natura 2000-beheerplan, maar is bedoeld om de omstandigheden ten behoeve van dierenwelzijn te verbeteren.
Heeft u de diverse signalen uit de media opgemerkt van organisaties en dierenbeschermers die voornemens zijn naar de rechter te gaan omdat naar hun mening de GS van de provincie Flevoland een onrechtmatig besluit heeft genomen om massaal edelherten af te schieten en konikpaarden elders uit te plaatsen? Zo ja, deelt u de mening dat deze signalen in combinatie met eerdere rechterlijke uitspraken aanleiding zijn voor een pas op de plaats totdat een zorgvuldige onafhankelijke toets van het besluit op rechtmatigheid en uitvoerbaarheid van het besluit heeft plaatsgevonden, voordat overgegaan wordt tot afschot en andere onomkeerbare handelingen?
Ja, ik heb die signalen uit de media vernomen. Het advies van de Commissie-Van Geel om het aantal grote grazers te verminderen brengt niet te vermijden maatregelen met zich mee, die mede bedoeld zijn om het welzijn van de grote grazers binnen afzienbare termijn te verbeteren.
Er zal niet tot afschot van edelherten worden overgegaan tot de uitspraak van de voorzieningenrechter op 19 november 2018 inzake de voorlopige voorziening tegen het besluit van de provincie Flevoland tot afschot van een deel van de edelherten in de Oostvaardersplassen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het rapport van de Commissie-Van Geel als beleidskader niet heeft geleid tot een toekomstbestendig maatschappelijk gedragen beheer van het Oostvaardersplassengebied? Zo ja, gezien de maatschappelijke betrokkenheid en onrust, hoe zult u hier actie op ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik realiseer mij, dat het beheer van de grote grazers een gevoelig onderwerp is, maar de provincie Flevoland is zorgvuldig te werk gegaan met de bedoeling om een toekomstbestendig beheer te realiseren. Voorafgaand aan de definitieve besluitvorming door provinciale staten is ruimschoots tijd en ruimte geboden aan een groot aantal insprekers, die hun zorgen naar voren hebben kunnen brengen.
Er zal tijd nodig zijn om de resultaten van het besluit te kunnen beoordelen.
Klopt het dat volgens de Habitatrichtlijn niet provincies, maar enkel lidstaten verantwoordelijk zijn voor het beheer van Natura 2000-gebieden? Zo ja, hoe heeft u dan toch de overdrachtsovereenkomst met de provincie Flevoland kunnen tekenen? Zo nee, waarom niet?7
De lidstaat Nederland is op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn verantwoordelijk voor de staat van instandhouding van soorten die beschermd worden op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn en het Rijk kan daarop door de instellingen van de Europese Unie worden aangesproken.
Daarnaast is het Rijk verantwoordelijk voor het verstrekken van gegevens aan de Europese Commissie over Natura 2000-gebieden. Om te kunnen voldoen aan deze verplichting verstrekken GS de gegevens die betrekking hebben op door GS genomen besluiten of maatregelen aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In de Wet natuurbescherming is vastgelegd welke bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot Natura 2000-gebieden zijn opgedragen aan de provincies. De verantwoordelijkheid voor het beheer van Natura 2000-gebieden ligt in beginsel bij de provincies, die ook zorgdragen voor het Natura 2000-Beheerplan. Het gebied de Oostvaardersplassen is aangewezen als Natura 2000-gebied op grond van de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van water- en moerasvogels, niet op grond van de Habitatrichtlijn. De overdrachtsovereenkomst tussen het toenmalige Ministerie van Economische Zaken en de provincie Flevoland betreft uitsluitend het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen.
Hoeveel (gezonde) dieren zullen er naar verwachting in de Oostvaardersplassen, volgens de uitvoering van de opdracht van GS aan Staatsbosbeheer, geschoten worden?
Volgens het beleidskader van de provincie Flevoland wordt het aantal edelherten in de OVP teruggebracht naar 490 per 1 januari 2019. Eind oktober 2018 zijn de grote grazers in de OVP geteld vanuit een helikopter. Het aantal edelherten is daarbij uitgekomen op 2320.
Hoe wordt voorkomen dat hindes geschoten worden en jonge kalfjes zonder moeder achterblijven?
In de Oostvaardersplassen zijn getalsmatig de hindes oververtegenwoordigd. Terugbrengen van het aantal edelherten kan onmogelijk zonder ook het aantal hindes terug te brengen. Er zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met familieverbanden.
Hoe wordt voorkomen dat sociale en complexe familiestructuren zowel bij de edelherten als de konikpaarden onherstelbaar worden verstoord?
Bij het vangen van de paarden wordt rekening gehouden met de sociale verbanden. Daartoe worden de dieren goed geobserveerd. Bij de edelherten wordt ervoor gezorgd dat er voor de lange termijn een gezonde, evenwichtige en te beheren populatie ontstaat.
Hoe wordt voorkomen dat bij de edelherten paniek uitbreekt in de groep wanneer het massale afschot zal plaatsvinden?
De daartoe aangewezen personen in dienst van Staatsbosbeheer of handelend in opdracht van Staatsbosbeheer zullen het afschot met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitvoeren. Zo zal het afschot verspreid worden over meerdere maanden en zal er gebruikgemaakt worden van geluiddempers.
Deelt u de mening dat het doden van gezonde dieren indruist tegen de erkenning van intrinsieke waarde van het dier? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Dieren hebben een eigen waarde en hun welzijn gaat over de kwaliteit van het leven. Om de vermindering van het aantal grote grazers zorgvuldig en met inachtneming en aandacht voor dierenwelzijn te doen plaatsvinden heeft de provincie Flevoland advies gevraagd aan de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA). In zijn zienswijze van 30 augustus 2018 concludeert de RDA, dat om tot een structurele oplossing te komen, inbreuk op dierenwelzijn op dit moment helaas onvermijdelijk is. De RDA geeft aan dat deze inbreuk op het welzijn van de edelherten, in combinatie met een reëel risico op uitval tijdens het transport en het perspectief om bejaagd te worden op de nieuwe locatie, ertoe leidt dat afschot van edelherten in de voorliggende situatie te rechtvaardigen is.
Deelt u de mening dat minder ingrijpende alternatieven, zoals het verbinden van de Oostvaardersplassen met andere natuurgebieden, niet alleen in het kader van dierenwelzijn, maar ook vanuit het perspectief van ecologie, de versterking van natuurwaarden en de bevordering van biodiversiteit, serieus onderzocht moeten worden? Zo ja, bent u bereid hier een onderzoek naar te (doen) verrichten?
Bij de decentralisatie van het natuurbeleid van het Rijk naar de provincies zijn afspraken gemaakt over de realisering en het doelbereik van natuur. De Commissie-Van Geel pleit ervoor om geen maatregelen te nemen in de omgeving van het Oostvaardersplassengebied die toekomstige generaties grote grazers de mogelijkheid ontnemen tot migratie naar andere gebieden. Het is echter aan de provincie Flevoland te onderzoeken of een dergelijke verbinding op termijn gerealiseerd zou kunnen worden. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om de grote grazers in de Oostvaardersplassen de toegang te ontnemen en te ontzeggen tot beschuttings- en schuilplekken in de bosrandgebieden, waaronder het (volledige) Kotterbos en het Hollands Hout? Zo nee, waarom niet?
De Commissie-Van Geel heeft geadviseerd om de bosgebieden in de randgebieden in de toekomst niet meer toegankelijk te maken voor de grote grazers. Het gebruik van die bosgebieden door de dieren gaat ten koste van de kwaliteit en de kwantiteit van het bos. Dit botst ook met het beoogde multifunctionele gebruik van het gebied. Zolang de nieuwe beschutting zoals aangeraden door de Commissie-Van Geel nog niet geschikt is blijven de bosrandgebieden beschikbaar voor de dieren.
Erkent u dat het tot hun beschikking hebben van voldoende beschuttings- en schuilplekken en de mogelijkheid om te kunnen migreren, voor de grote grazers in de wintertijd letterlijk van levensbelang is?
Zie mijn antwoord op vraag 20.
Bent u van oordeel dat er in de afgelopen winter voldoende beschuttings- en schuilplekken voor de grote grazers waren in de Oostvaardersplassen?
Uit het advies van de Commissie-Van Geel maak ik op, dat het wenselijk is om meer beschutting in het kerngebied aan te leggen ter vervanging van de nu opengestelde bosgebieden.
Bent u op de hoogte van het feit dat de GS van Flevoland de gemaakte afspraken rondom het creëren van beschuttings- en schuilplekken in het Natura 2000-beheerplan van 2015 niet heeft uitgevoerd, en hier in de afgelopen drie jaar tijd ook geen voorbereidingsmaatregelen voor heeft getroffen? Wat is hierop uw reactie en welke consequenties verbindt u hieraan?
Provincies moeten voor Natura 2000-gebieden beheerplannen vaststellen en er op toezien dat noodzakelijke beheer- en inrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd. Het aanleggen van beschuttings- en schuilplekken vormt echter geen onderdeel van het Natura 2000-beheerplan Oostvaardersplassen. De Commissie-Van Geel heeft deze maatregel mede aanbevolen omdat daardoor weer een halfopen landschap ontstaat. De betreffende maatregel zal naar ik verwacht ook de biodiversiteit ten goede komen.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van dieren enkel in handen zou moeten liggen van hen die hier zorgvuldig respectvol mee omgaan?
Ja, ik vind het belangrijk dat in de omgang met dieren rekening wordt gehouden met alle aspecten die samenhangen met dierenwelzijn alsook een vanzelfsprekende respectvolle omgang met dieren.
De tot dusverre gevolgde aanpak van de provincie en Staatsbosbeheer, waarbij ook op het gebied van dierenwelzijn aanvullende adviezen zijn gevraagd, sterkt mij in de overtuiging dat de provincie Flevoland en Staatsbosbeheer zorgvuldig en respectvol omgaan met het welzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen.
Deelt u de mening dat de maatregelen uit het besluit van de GS van Flevoland indruisen tegen bestaande beschermende wet- en regelgeving om dier en natuur in de Oostvaardersplassen te beschermen niet getuigen van respect en zorgvuldigheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 18.
Bent u, gezien de strijdigheid van artikel 2.3 in de overeenkomst tussen de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en het College van GS van de provincie Flevoland, te weten dat er is afgesproken dat het college van GS van Flevoland de aanbevelingen ten aanzien van het beleid aangaande de grote grazers van de Beeradviescommissie Oostvaardersplassen (BAC) in acht neemt, en rekening houdt met het tot nu toe gevoerde beleid voor het beheer van de grote grazers in het gebied Oostvaardersplassen aan de hand van het adviesrapport International Commission on the Management of the Oostvaardersplassen 2 (ICMO2) bij het toezien op de uitvoering van het beheer, maar ook de strijdigheid met het recht, bereid om de overeenkomst gesloten met de provincie Flevoland met onmiddellijke ingang te (doen) ontbinden? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdergenoemde brief van 18 juni 2018 aan GS van Flevoland heb ik aangegeven dat de provincie Flevoland het beheer ten aanzien van de grote grazers kan wijzigen op basis van het advies van de Commissie-Van Geel. Ik zie dan ook geen aanleiding om de genoemde overeenkomst te doen ontbinden.
Bent u ervan op de hoogte dat de commissaris van de Koning, ondanks het verzoek van de Partij voor de Dieren Flevoland, geweigerd heeft het besluit en de opdracht om over te gaan tot afschot van edelherten en uitplaatsing van Konikpaarden voor te dragen voor vernietiging bij koninklijk besluit? Bent u bereid om uw bevoegdheden als Minister in te zetten om het besluit en de opdracht alsnog te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Gedeputeerde staten geven uitvoering aan het door provinciale staten vastgestelde beleidskader dat zorgvuldig tot stand is gekomen. Tegen het door GS genomen besluit tot afschot staat een bestuursrechtelijke rechtsgang open. Het is vervolgens aan de rechter ter beoordeling of het besluit zorgvuldig en niet in strijd met de wet is genomen.
Zie voorts mijn antwoord op vraag 1.
Het bericht ‘Bescherming Defensiepersoneel tegen chroom-6 onvoldoende’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bericht «Bescherming Defensiepersoneel tegen chroom-6 onvoldoende» alsook van de uitzending van Nieuwsuur daarover op 25 september 2018?1
Ja.
Heeft u kennis van de interne documenten, waarover in zowel bericht als uitzending wordt gesproken en waarin staat dat de bescherming van defensiemedewerkers die het hoogste risico lopen om in aanmerking met chroom-6 te komen nog steeds (nadat er mensen ernstig ziek zijn geworden, mensen zijn overleden, rapporten zijn verschenen, conclusies zijn getrokken en beterschap is beloofd) te wensen overlaat?
Ja, ik heb kennis genomen van die documenten. Zoals ik eerder heb gemeld in mijn brief van 4 juni jl. (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126), zijn er voor het veilig werken met chroom-6 door Defensie concrete maatregelen genomen voor de korte en lange termijn, waarin ook de maatregelen die volgen uit de recente verlaging van de grenswaarde voor chroom-6 zijn verwerkt. Deze maatregelen zijn gericht op verbetering van voorlichting, registratie, beheersmaatregelen, toezicht, opleiding en preventief medisch onderzoek.
Eerder dit jaar, zoals op 4 juni jl. aan uw Kamer gemeld, heb ik laten onderzoeken of we op de goede weg zijn voor het veilig kunnen werken met chroom-6 (zie rapportages: CEAG- en ADR-rapport als bijlage gevoegd bij Kamerstuk 34 775 X, nr. 126). Hieruit blijkt dat de genomen maatregelen afdoende zijn om veilig te kunnen werken met chroom-6. Waar de grenswaardes voor de luchtconcentratie chroom-6 nog incidenteel overschreden worden, worden persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt om er voor te zorgen dat er veilig wordt gewerkt.
De ADR geeft in haar rapport aan dat maatregelen die relatief eenvoudig zijn te implementeren, inmiddels zijn gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is het invoeren van een detectiepen voor chroom-6 in oude verflagen en de aanschaf van nieuwe schuurmachines. Meer tijd kost het ontwerpen en plaatsen van state-of-the-art spuitcabines. Een ontwerp dat zekerheid geeft over voldoende afzuiging is niet kant-en-klaar beschikbaar en gebeurt door samenwerking van Defensie, RVB en industrie. De uitvoering van diverse maatregelen kost meer tijd dan in het oorspronkelijke plan was voorzien. Soms door beperkte capaciteit of daadkracht, maar soms ook door complexiteit en de afhankelijkheid van de industrie. Het plan van aanpak chroom-6 is geactualiseerd; dit zal bijdragen aan de voortgang van de uitvoering van de maatregelen. Met de onlangs opgerichte directie Veiligheid komt er meer capaciteit beschikbaar wat ook zal bijdragen aan de daadkracht. De interne documenten laten zien dat de voortgang van bepaalde maatregelen soms niet snel genoeg gaat vanwege voornoemde redenen. Echter ook dat commandanten de naleving van de regels controleren, de werkzaamheden inventariseren en de blootstelling beoordelen (de Risico, Inventarisatie & Evaluatie) en maatregelen nemen. De ADR heeft de aanbeveling gedaan om strikter te sturen op de maatregelen. De planning is dat eind 2020 de maatregelen – op een enkele na – zijn gerealiseerd.
Defensie wil chroom-6 uitbannen. Eventuele nieuwe instroom aan chroom-6 houdende producten gebeurt alleen indien het niet anders kan. Alleen bij het Commando Luchtstrijdkrachten wordt er nog chroom-6 zelf aangebracht op de luchtvaartuigen. Dit is nodig om veilig te kunnen vliegen en te voldoen aan de regelgeving. Omdat Defensie hierbij afhankelijk is van onder andere buitenlandse leveranciers van materieel wordt bezien of gezamenlijk met bondgenoten naar oplossingen kan worden gezocht. Daar waar vervanging in bestaand materieel niet mogelijk is of dat het pas op termijn mogelijk is, zijn risico mitigerende maatregelen getroffen om tot die tijd veilig te kunnen werken met chroom-6.
Wat vindt u van de zich uit bedoelde documenten opdringende conclusie dat medewerkers van Defensie nog steeds worden blootgesteld aan het kankerverwekkende chroom-6, mede omdat noodzakelijke maatregelen nog steeds niet dan wel in onvoldoende mate worden getroffen?
Hoe kan het dat de onder vraag 3 bedoelde maatregelen niet dan wel in onvoldoende mate zijn getroffen?
Hoe legt u een en ander uit aan de desbetreffende medewerkers en hun familieleden?
Wanneer kunnen medewerkers en hun familieleden erop vertrouwen dat bij Defensie de veiligheid van medewerkers de hoogste prioriteit heeft en er veilig wordt gewerkt?
Bent u het eens met de conclusie van de plaatsvervangend commandant Luchtstrijdkrachten dat de hierboven bedoelde situatie in steeds hogere mate afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van Defensie als een werkgever die bedrijfsveiligheid hoog in het vaandel heeft staan?
De plaatsvervangend commandant luchtstrijdkrachten heeft hiermee onderstreept hoe belangrijk het is een doorbraakbesluit te forceren. Alleen met concrete maatregelen, zichtbaar op de werkvloer (zoals state-of-the-art spuitcabines, persoonlijke beschermingsmiddelen), kan Defensie duidelijk maken dat we de voorzieningen verbeteren. We weten dat we er nog niet zijn en moeten zorgen voor de aanvullende maatregelen (waaronder alternatieven voor chroom-6), maar dat kost tijd. Zeker voor die verbetermaatregelen waar Defensie afhankelijk is van derden (bijvoorbeeld leveranciers van specialistische apparatuur) en bijvoorbeeld nieuwe systemen, zoals spuitcabines, niet direct geleverd kunnen worden. Dit betekent echter niet dat er onveilig wordt gewerkt aangezien er maatregelen worden genomen om veilig te kunnen werken met chroom-6.
Wat denkt u dat de onder vraag 7 aangehaalde conclusie, en zeker ook de feiten die tot die conclusie aanleiding geven, doen met het imago van Defensie als werkgever op de arbeidsmarkt?
Het Ministerie van Defensie is als werkgever in het verleden tekort geschoten in zijn zorgplicht. Dat heeft in eerste instantie vooral impact op alle (oud-)medewerkers die het betreft. Daarnaast realiseren we ons dat dit impact kan hebben op het imago van Defensie.
Bent u bekend met de artikelen «Brandbrief na heftige ziektegevallen in Brabant: niemand controleert waterzuivering op legionella»1 en «Man uit Boxtel doodziek door legionella uit een waterzuivering: «Ik heb echt kantje boord gelegen»»?2
Ja.
Klopt het bericht van het Brabants Dagblad dat er bij biologische afvalwaterzuiveringsinstallaties van bedrijven nog altijd geen controle op legionella plaatsvindt, terwijl er al vorig jaar in Boxtel meerdere mensen ernstig ziek zijn geworden als gevolg van aanwezigheid van deze bacterie in een dergelijke installatie?
Klopt het dat de bevoegde gezagen (gemeente en/of provincie) de Omgevingsdienst nog geen opdracht gegeven hebben voor inspectie? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief aan uw Kamer met uitgebreide toelichting, die u bijgevoegd bij deze beantwoording vindt.
Welke van de betrokken partijken (het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, de provincie, de gemeenten, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst, de Omgevingsdiensten en het Waterschap) is naar uw oordeel nu aan zet, aangezien in het artikel wordt gesteld dat zij nu naar elkaar kijken in afwachting van de te zetten stappen?
Allereerst zijn de betrokken bedrijven zelf primair aan zet. Zij hebben een eigen verantwoordelijkheid om nadelige gevolgen voor de volksgezondheid zoveel mogelijk te voorkomen of beperken. Dit volgt uit de algemene zorgplicht in de Wet milieubeheer. Daarnaast kunnen de bevoegde gezagen extra eisen opleggen aan de afvalwaterzuiveringen, in afstemming met de GGD en de omgevingsdiensten.
Deelt u de stelling dat bedrijven die hun afvalwater moeten zuiveren voordat dit op het oppervlaktewater geloosd mag worden een goede zaak is, maar dan daar geen andere problemen uit moeten voortkomen? Deelt u de stelling dat de andere problemen een potentieel groot gevaar vormen voor de volksgezondheid, gezien de ernst van de Veteranenziekte, die veroorzaakt wordt door de legionellabacterie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanzelfsprekend moeten nieuwe problemen voor volksgezondheid en milieu als gevolg van het zuiveren van afvalwater waar mogelijk voorkomen worden. Het was tot voor kort onbekend dat bepaalde typen afvalwaterzuiveringen een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid. Nu dit verband wel gelegd kan worden, is het zaak om verdere gezondheidsrisico’s te voorkomen. Er wordt hiervoor nauw samengewerkt tussen de bevoegde gezagen, de omgevingsdiensten, het RIVM, het Ministerie van IenW en het Ministerie van VWS.
Klopt het dat er (nog) geen zicht is op hoeveel zuiveringsinstallaties het betreft?
Dat klopt en heeft vooral te maken met het feit dat nog niet alle gegevens bekend zijn van de biologische afvalwaterzuiveringen. In mijn bijgevoegde brief aan uw Kamer vindt u hierover een nadere toelichting.
Deelt u tevens de stelling dat er op de kortst mogelijke termijn actie moet worden ondernomen, bijvoorbeeld door inspectie, controles en zo nodig andere preventieve maatregelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die actie wordt door de bevoegde gezagen ook ondernomen. Daarnaast zullen de omgevingsdiensten, zoals hierboven ook aangegeven, op korte termijn starten met een onderzoek naar risicofactoren en aanpak. Dit onderzoek wordt uitgevoerd met inzet van het RIVM en ondersteund door het ministerie.
Het bericht dat het strafhof in Caïro doodstraffen en zware gevangenisstraffen aan demonstranten heeft opgelegd |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend het bericht «Egypte: doodstraffen en zware gevangenisstraffen, Shawkan komt mogelijk vrij»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er 75 doodvonnissen, 47 levenslange gevangenisstraffen en celstraffen variërend van 5 tot 15 jaar zijn opgelegd aan ruim 700 mensen?
Ik heb met zorg kennis genomen van de vonnissen in de Raba’a sit-in dispersalzaak. Nederland heeft de zaak de afgelopen jaren nauwlettend gevolgd. Het Kabinet is principieel tegen de uitvoer van de doodstraf, waar ook ter wereld, en beschouwt het als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. Nederlands zet zich, onder andere via de EU, in voor de afschaffing van de doodstraf.
Nederland heeft zich samen met Duitsland ingezet om de Raba’a sit-in dispersal zaak in EU-verband te monitoren. Hierover is destijds geen consensus bereikt. Derhalve hebben diplomaten van de Nederlandse Ambassade in Cairo, in eerste instantie samen met collega’s uit Duitsland, Canada en Noorwegen, en later ook vergezeld door collega’s uit Frankrijk, de Verenigde Staten en België zittingen in deze zaak gemonitord. Daarnaast heeft Nederland herhaaldelijk, en op alle niveaus, zorgen over deze zaak aangekaart bij de Egyptische autoriteiten.
Volgens Egyptische juristen was er in deze zaak geen sprake van een eerlijke procesgang. Zo zouden getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord zijn, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, hetgeen niet is toegestaan volgens de Egyptische wet. Ik heb mijn zorgen daarover uitgesproken tijdens mijn recente ontmoeting met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken Shoukry en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York in september jl.
Klopt het dat de rechtbank in Caïro de veroordelingen heeft uitgesproken zonder overtuigend bewijs tegen de verdachten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Nederlandse regering zich niet openlijk tegen de doodstraf van deze demonstranten uitgesproken? Is de Nederlandse regering bereid dit zo spoedig mogelijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Naast het feit dat ik in New York bilateraal mijn zorgen heb overgebracht bij mijn Egyptische counterpart, heeft Nederland zich hard gemaakt voor een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger (HV). Op 11 september jl. verscheen een verklaring van de woordvoerder van de HV, waarin zorgen worden geuit over de terdoodveroordelingen en de procesgang. Het Kabinet staat achter deze verklaring.
Kunt u uitsluiten dat Nederland de Egyptische regering hulp verschaft in de vorm van logistieke en materiële ondersteuning van de veiligheidsdiensten en het gehele Egyptische justitiële apparaat?
Voor de uitvoer van civiele – niet vergunningplichtige goederen – gelden geen restricties. Voor de uitvoer van militaire of dual-usegoederen dienen bedrijven een vergunning aan te vragen.
Vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar Egypte worden getoetst aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, waarbij extra aandacht wordt besteed aan criterium 2 (eerbiedigen mensenrechten) en criterium 7 (omleidingsrisico). Indien er een aannemelijk risico bestaat dat de export zal leiden tot een verslechtering van de mensenrechtensituatie of zal worden gebruikt voor binnenlandse onderdrukking dan zal de vergunning niet worden verleend. De toets wordt eveneens uitgevoerd voor dual-usegoederen voor militair eindgebruik. Eindgebruik door inlichtingendiensten, politiemachten en andere wethandhavingsdiensten valt ook onder militair eindgebruik.
Bij een vergunning voor de export van dual-usegoederen voor civiel eindgebruik geldt overigens dat deze niet mag worden gebruikt voor export naar militaire entiteiten, inlichtingendiensten, politiemachten en andere wethandhavingsdiensten. Aan een dergelijke vergunning worden voorwaarden verbonden die ervoor moeten zorgen dat risico’s met betrekking tot controle en repressie worden gemitigeerd. Deze voorwaarden staan niet toe dat de goederen, zoals vermeld op de vergunning, worden gebruikt voor cryptanalyse (het ontsleutelen van encryptie) of voor het onderscheppen en monitoren van communicatieverkeer. Tot slot verplicht de vergunning exporteurs te beschikken over een goedgekeurd Internal Compliance Programme waarin waarborgen zijn opgenomen om mensenrechtenschendingen te voorkomen.
Hoewel dit geen logistieke of materiele steun betreft, zij vermeld dat het Kabinet sinds 2012 via het Shiraka-programma trainingen aanbiedt voor rechters en Officieren van Justitie uit landen in de Arabische regio, waaronder Egypte. Via deze trainingen maken de deelnemers kennis met het Nederlandse rechtssysteem en kunnen zij deze kennis inzetten in hun thuisland. Hiermee wordt beoogd bij te dragen aan het versterken van de onafhankelijkheid van de rechtspraak in de betrokken landen.
Deelt u de mening van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN), Michelle Bachelet, dat de veroordelingen die door een lagere rechtbank zijn uitgesproken oneerlijk waren?
Het Kabinet verwelkomt het feit dat de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Michelle Bachelet, zich na het vonnis in stevige bewoordingen heeft uitgelaten over de kwestie. Nederland heeft begrip voor het oordeel van de Hoge Commissaris. Zolang er nog beroepsmogelijkheden zijn, acht ik het niet opportuun om definitieve uitspraken te doen over de rechtsgang.
Gaat u alle middelen op juridisch, diplomatiek, politiek, bilateraal en in Europees verband inzetten om de Egyptische autoriteiten op te roepen de doodvonnissen tegen deze mensen terug te draaien?
Zoals reeds gemeld heeft Nederland zich reeds uitgesproken tegen de terdoodveroordelingen, zowel in EU-verband als bilateraal in mijn gesprek met mijn Egyptische collegaminister in New York. Ook heeft de Nederlandse ambassadeur in Caïro op 4 oktober jl. de Nederlandse zorgen kenbaar gemaakt bij de president van de National Council for Human Rights.
Is de Nederlandse regering bereid om proactief deze ernstige mensenrechtenschendingen aan te kaarten bij de VN-Mensenrechtenraad, zodat dit onderwerp op de agenda tijdens de bijeenkomst in Genève komt?
Nederland heeft zich, samen met een aantal gelijkgezinde landen, ingezet voor een verwijzing naar de doodvonnissen in de EU item-4 verklaring, waarin zorgen over de meest ernstige landensituaties worden geadresseerd. In de verklaring, die 18 september jl. tijdens de Mensenrechtenraad werd uitgesproken, worden de Egyptische autoriteiten opgeroepen de uitvoering van de doodstraf op te schorten.
De legionelle uitbraak op de kazerne te Schaarsbergen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten van een legionella uitbraak op de kazerne te Schaarsbergen? Zo nee, hoe blijft u op de hoogte van berichten van de werkvloer?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er een normoverschrijding van legionella op de kazerne in Schaarsbergen is geweest. Na onderhoud om gebouw 107 op de Oranjekazerne in Schaarsbergen brandveilig te maken en waarbij het sanitair in het gebouw langdurig buiten werking was, is de standaard legionellaproef uitgevoerd in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). In vijf monsters is Legionella non-pneumophila aangetroffen. Hiermee is echter nog geen sprake van een uitbraak.
Deelt u de opvatting dat hier sprake is van een ernstig gezondheidsrisico? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen heeft u al genomen?
Zoals ik de Kamer heb geïnformeerd in de reactie op het schriftelijk overleg over het Jaarverslag Inspectie Militaire Gezondheidszorg over 2017 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 108), was van een gezondheidsrisico geen sprake. Dit betrof een standaardproef uit voorzorg, nadat het sanitair in het betreffende gebouw vanwege onderhoud langere tijd niet in gebruik was geweest. Door de combinatie van het aangetroffen type legionella bacteriën (de legionella non-pneumophila) en het feit dat Schaarsbergen conform het drinkwaterbesluit geen risicolocatie is, zoals verzorgingstehuizen en ziekenhuizen, is er geen sprake van een gezondheidsrisico geweest.
Bij elke overschrijding van de norm neemt Defensie echter maatregelen. In dit geval is bij het aantreffen van de bacterie na het afronden van het onderhoud besloten, voordat het personeel het gebouw weer in gebruik nam, de verontreinigde tappunten buiten gebruik te houden. Het personeel in de betreffende kamers is daarvan op de hoogte gebracht, zij hebben gebruik kunnen maken van niet verontreinigde douches. De tappunten in het betreffende gebouw zijn vervolgens thermisch gespoeld door een specialistisch bedrijf en er zijn na deze spoeling nieuwe tests gedaan. Op 15 oktober is gebleken dat alle tappunten vrij zijn van legionella en zijn deze punten weer vrijgegeven. Daarmee zijn de douches weer te gebruiken.
Bent u ook bekend met de berichten dat er al ruim een jaar geen werkzame toiletten en douches zijn op de werkplekken en dat militairen aangewezen zijn op een mobiel toilet? Zo nee, kunt u deze berichten bevestigen? Zo ja, hoe heeft deze situatie kunnen ontstaan?
Het voormalige mobilisatiecomplex (MC) Duivelsberg is onderdeel van de locatie Schaarsbergen. In sommige gebouwen van dit complex zijn geen sanitaire voorzieningen. De toiletten die er wel zijn in het complex zijn buiten gebruik, omdat ze niet voldoen aan de regelgeving. Inmiddels worden deze gebouwen intensiever gebruikt, ook voor kantoorfuncties. Door de gewijzigde bedrijfsvoering is er nu wel behoefte aan goed werkend sanitair in het gebouw. Daarvoor is opdracht gegeven aan het RVB. In afwachting van dit nieuwe sanitair kan gebruik gemaakt worden van toiletten elders op de locatie of van een tijdelijke voorziening in de vorm van enkele DIXI’s. Om deze situatie te verbeteren tot de structurele oplossing is gerealiseerd, wordt volgende week in opdracht van het RVB gestart met het plaatsen van een mobiele sanitaire unit met betere voorzieningen.
Bent u ermee bekend dat er zelfs legionella in de slaapkamers op de kazerne is aangetroffen en dat militairen dus geen gebruik kunnen maken van het drinkwater?
Ja. In een aantal douches in gebouw 107 is het bij vraag 2 genoemde type legionella bacteriën aangetroffen. De bacterie vormt volgens het RIVM in drinkwater geen gezondheidsrisico en het water drinken is dus veilig. Het risico doet zich voor waar legionella voorkomt in zeer fijne waterdruppeltjes, zoals in een douche. Na het aantreffen van de bacteriën in de douches, die vanwege onderhoud aan het gebouw langdurig buiten werking waren, is besloten de douches ook na het onderhoud buiten gebruik te houden. Inmiddels is er thermisch gespoeld en zijn de douches vrij van legionella.
Bent u bekend met het feit dat de meldingen van militairen bij de leiding tot nu toe geen gehoor hebben gekregen? Bent u dan ook bekend met het feit dat de leiding heeft aangegeven om de douches maar een uur te laten spoelen, ondanks het feit dat dit geen enkel effect heeft op de legionellabacterie? Zo ja, deelt u de opvatting dat de leiding hierin tekort is geschoten?
Het RVB beheert namens Defensie locaties, gebouwen, terreinen en leidingwaterinstallaties. In opdracht van het RVB worden van dit leidingwater periodiek watermonsters genomen en geanalyseerd. Legionella onderzoek vormt hier een onderdeel van. Defensie blijft als eigenaar van het vastgoed verantwoordelijk voor het voldoen aan wet- en regelgeving.
Bij overschrijding van de normen worden in overleg met het RVB altijd maatregelen genomen, door de commandant die verantwoordelijk is als decentraal werkgever. Ook op Schaarsbergen heeft de leiding dus maatregelen genomen. Indien zich een situatie van normoverschrijding voordoet, volstaat bij een lage concentratie het doorspoelen van de leiding door de kraan een bepaalde tijd open te laten staan. Bij een hoge concentratie van de bacterie moet een specialistisch bedrijf worden ingehuurd, dat onder andere een thermische reiniging toepast, waarna meetresultaten moeten uitwijzen of de bacterie met succes is bestreden.
Naast deze beheersmaatregelen wordt bij nieuwbouw in de waterleiding installatie een voorziening opgenomen om legionella te voorkomen. In het licht van de achterstanden op het gebied van vastgoed wordt in algemene zin de afweging gemaakt tussen nieuwbouw en groot onderhoud. Bij groot onderhoud wordt, indien dit mogelijk is, eveneens een voorziening om legionella te voorkomen opgenomen. Bij gebouwen waar geen sprake is van dergelijk groot onderhoud worden bovengenoemde beheersmaatregelen toegepast.
Heeft u vernomen dat de leiding aangeeft dat er geen budget is voor de vervangingen van leidingen ten behoeve van de bestrijding van legionella?
Zie antwoord vraag 5.
Is er inderdaad geen geld beschikbaar? Kunt u geld vrijmaken voor het bestrijden van legionella op de kazerne? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat hier zo spoedig mogelijk tegen moet worden opgetreden, zodat onze militairen in gezonde leef- en arbeidsomstandigheden op de kazerne kunnen verblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen en op welke termijn?
Legionella is, ook bij Defensie, een bekend probleem, dat voortdurend de aandacht heeft en moet hebben. Het RVB laat de waterkwaliteit op Defensie vastgoed dan ook periodiek onderzoeken. Na onderhoud aan of verbouwing van gebouwen, waarbij sanitair langdurig niet wordt gebruikt, is het controleren van de waterkwaliteit door onder andere een legionellaproef in opdracht van het RVB, standaardprocedure. Bij overschrijding van de normen worden altijd maatregelen genomen. Afhankelijk van de aangetroffen concentratie betekent dit dat de leidingen ofwel worden doorgespoeld, ofwel dat er een specialistisch bedrijf wordt ingeschakeld voor een thermische spoeling.
Het bericht ‘ministerie dendert door met vliegtaks’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie dendert door met vliegtaks»?1
Ja.
Kunt u reageren op dit bericht? Hoe verhoudt dit artikel zich tot het «driesporenbeleid» uit het regeerakkoord, waarbij allereerst ingezet wordt op een Europese aanpak?
In het regeerakkoord is afgesproken dat wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart in het kader van de voor 2019 geplande onderhandelingen over de klimaatdoelen van Parijs. Ook wordt bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren zal er per 2021 een vliegbelasting worden ingevoerd. De opbrengst van de vergroening wordt teruggesluisd naar lagere lasten voor burgers en bedrijven.
Uit de financiële bijlage bij het regeerakkoord volgt verder dat met de beprijzing in de vorm van een belasting op luchtvaart in 2021 een opbrengst van € 200 mln. moet worden gerealiseerd. Of de vormgeving van deze belasting op luchtvaart uiteindelijk zal volgen uit Europese regelgeving of Europese coördinatie (spoor 1), uit een heffing op basis van vervuiling en lawaai door de vliegtuigen (spoor 2) of uit een belasting per ticket afhankelijk van de te reizen afstand (spoor 3), volgt uit de uitkomst van het proces dat nu zorgvuldig wordt doorlopen.
Parallelle uitwerking van deze sporen is noodzakelijk om een vorm van belasting op luchtvaart per 2021 te kunnen introduceren. Voor een ordentelijk wetgevingsproces is tijd nodig. Verder heeft ook de Belastingdienst voldoende tijd nodig om de wetgeving te implementeren. Om te kunnen garanderen dat de budgettaire afspraken die zijn gemaakt in het regeerakkoord worden gehaald, is het noodzakelijk om al met de uitwerking van alle drie sporen te starten. Dat betekent dat het nodig is om ook capaciteit in te zetten voor de vormgeving van een nationale vliegbelasting en tijdig in gesprek te gaan met de luchthavens.
Welke inspanningen heeft u binnen de Europese Unie (EU) geleverd om tot een Europese aanpak op vliegbelasting te komen? Hoe verlopen de gesprekken in Europees verband en bilateraal? Kan uitgebreid worden ingegaan op de laatste stand van zaken?
Voor de uitwerking van het eerste spoor, de Europese route, zijn inmiddels verschillende stappen gezet, waarbij zowel wordt ingezet op een Europese vliegbelasting als op coördinatie tussen EU-lidstaten.
Aangezien voor Europese regelgeving de Europese Commissie het initiatiefmonopolie heeft, heb ik op 20 februari jl. in een brief aan Eurocommissaris Moscovici voor belastingzaken (in kopie verstuurd aan de Eurocommissarissen Bulc voor Vervoer en Cañete van Klimaatactie en Energie) de positie van Nederland geschetst en de Europese Commissie uitgenodigd het initiatief te nemen tot voorstellen op het gebied van belasting op luchtvaart. Op 5 maart jl. heb ik mijn brief mondeling bij de heer Moscovici toegelicht. In zijn antwoord geeft de heer Moscovici aan dat hij nadenkt over hervorming van EU-regelgeving met betrekking tot vliegbelastingen, waarbij hij rekening wil houden met de evaluatie van de Richtlijn energiebelastingen, de doelen van het vervoerbeleid en het klimaatbeleid van de EU en de positie van lidstaten. Daarnaast is hij van mening dat, gezien de beperkte zittingsduur van de huidige Europese Commissie, zijn opvolger in een betere positie is om na te denken over actie op het gebied van de vliegbelasting. Het is dus van belang om dit onderwerp op de agenda van de nieuwe Europese Commissie te zetten. Daarom blijven wij actief in gesprek met de Europese Commissie om te pleiten voor een Europese belasting op luchtvaart. Uiteraard agenderen ook de voor infrastructuur en klimaat verantwoordelijke bewindspersonen een mogelijke vliegbelasting waar dit geëigend is.
Naast een Europese vliegbelasting zet ik in op coördinatie tussen lidstaten met als doel gezamenlijk in Brussel op te trekken. De ervaringen in de diverse lidstaten met nationale vliegbelastingen leiden tot een waardevolle uitwisseling van kennis en informatie en vergroot de kans om te komen tot afspraken. Daarvoor zijn op verschillende niveaus bilaterale contacten gelegd met andere lidstaten, waaronder de landen in de nabijheid van Nederland. Daarnaast heeft Nederland een belasting op luchtvaart geagendeerd voor de vergadering van de EU-High Level Working Party on Taxation van 28 februari jl. en de andere lidstaten uitgenodigd tot coördinatie op dit dossier.
Nederland heeft op 12 juni jl. een eerste bijeenkomst op ambtelijk niveau georganiseerd met Duitsland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Ierland. Het was een zeer geslaagde bijeenkomst, waarbij veel informatie is uitgewisseld over de overeenkomsten en verschillen tussen vliegbelastingen in andere landen. Ook is een goed fundament gelegd voor samenwerking in de toekomst. De komende periode zullen wij doorgaan met het initiëren van dergelijke bijeenkomsten. Daarnaast hebben wij ook bilaterale contacten met Frankrijk en België over mogelijke coördinatie op het gebied van een belasting op luchtvaart. Dit is een bewerkelijk proces dat naar verwachting een lange adem vereist.
In welke overleggen hebben u of andere bewindspersonen reeds de vliegtaks besproken? Wordt de vliegtaks ook regelmatig geagendeerd in internationaal overleg van de voor infrastructuur verantwoordelijke bewindspersonen, zo ja, wanneer dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke landen hebben positief gereageerd? Hoe verloopt het opvolgen van die positieve reactie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke plannen maakt de u om in gezamenlijk verband met de positief gestemde landen een vliegtaks op te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verloopt het proces rond het opzetten van een belasting op vervuilende vliegtuigen? Kan uitgebreid op deze stand van zaken worden ingegaan?
Zoals eerder aangegeven zetten wij parallel in op alle drie de sporen. Wij hebben een uitgebreid onderzoek laten doen naar de effecten van een vliegbelasting, waarbij alle drie de sporen zijn onderzocht. In de fiscale vergroeningsbrief bent u geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek.2
Daarnaast was een belasting op luchtvaart onderwerp van consultatie van 5 juli 2018 tot en met 5 september 2018 (https://www.internetconsultatie.nl/luchtvaartbelasting). In deze consultatie is een aantal vragen voorgelegd over de verschillende varianten van een vliegbelasting, die van belang zijn voor de keuze welk spoor verder wordt uitgewerkt. Op de internetconsultatie zijn 2332 reacties ontvangen. Daarvan zijn 1460 reacties openbaar. Een aantal reacties is ook per brief naar betrokken bewindspersonen gestuurd. Van het totaal aantal reacties is circa 82% afkomstig van particulieren en circa 18% van (personeel van) bedrijven. Dit zijn zowel bedrijven binnen de luchtvaartsector, de reissector als ook hele andere sectoren zoals natuur en milieuorganisaties, koepelorganisaties, omwonendenorganisaties en enkele decentrale overheden. Een aantal van deze organisaties heeft een gezamenlijke reactie gestuurd. Zo is er één reactie vanuit de gezamenlijke natuur- en milieuorganisaties. Ook hebben verschillende organisaties, waaronder de Nederlandse Vereniging Luchtvaart Technici, de Vereniging Nederlandse Cabinepersoneel en Stichting Natuur en Milieu, kant-en-klare antwoorden op hun website aangeboden. Circa 67% van de reacties waarbij een bedrijfsnaam is vermeld, komt van KLM of werknemers van KLM. Uit de reacties komt een gemengd beeld naar voren, van zowel uitgesproken voorstanders als uitgesproken tegenstanders van een vliegbelasting. De reacties duiden niet op een uitgesproken voorkeur voor een variant van een vliegbelasting die het kabinet zou moeten uitwerken.
Bij de verdere uitwerking richten wij ons op alle drie de sporen. De aandacht voor het Europese spoor zal dus niet verslappen. Ook nadat het kabinet een nadere keuze heeft bepaald voor een eventuele nationale belasting zullen wij onverkort op alle niveaus blijven inzetten op de verdere ontwikkeling van het Europese spoor.
Hoe voorkomt u dat de aandacht op een nationale vliegtaks afleidt van de aandacht die ingezet zou kunnen worden om te komen tot een duurzame internationale oplossing?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat een internationale oplossing bij een belangrijk vraagstuk als het duurzame vluchtvervoer te verkiezen is?
Ja.
Hoe wordt de luchtvaartsector, waar direct en indirect meer dan 300.000 banen mee zijn gemoeid, betrokken bij het overleg omtrent de vliegbelasting? Kunt u de Kamer meenemen in het proces van overleg en de Kamer inlichten over de rol die u daarbij toedicht aan de vliegtuigsector? Zijn er reeds slimme invullingen besproken met de sector?
De inbreng van de luchtvaartsector is geborgd via de verschillende informatiebijeenkomsten voor de stakeholders. Daarnaast was een belasting op luchtvaart onderwerp van consultatie van 5 juli 2018 tot en met 5 september 2018 (https://www.internetconsultatie.nl/luchtvaartbelasting). In deze consultatie is een aantal vragen voorgelegd over de verschillende varianten van een vliegbelasting, die van belang zijn voor de keuze welk spoor verder wordt uitgewerkt. Daarnaast zijn er contacten met de luchthavens over meer technische details om te verzekeren dat een vliegbelasting, ongeacht de variant, aansluit op de administratieve systemen van de luchthavens. De informatie die hieruit voortvloeit nemen wij mee bij de uitwerking van de verschillende sporen en mogelijk ook de uiteindelijke keuze. Als het kabinet een keuze heeft gemaakt voor een verder uit te werken nationale belasting zal ik uw Kamer hierover informeren.
Heeft de sector zelf alternatieven aangedragen? Zo ja, welke?
In de internetconsulatie en de stakeholdersbijeenkomsten hebben wij gevraagd om met andere (sub-)varianten te komen dan die al zijn onderzocht in het onderzoek naar de effecten van een vliegbelasting. Hieruit zijn geen wezenlijk nieuwe varianten naar voren gekomen.
Hoe voorkomt u het, hoogstwaarschijnlijk onterechte, beeld dat leeft bij de sector dat er slechts gericht wordt op het «derde spoor» uit het regeerakkoord, te weten een nationale vliegtaks, ten koste van het eerste en het tweede spoor?
Conform het regeerakkoord wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart in het kader van de voor 2019 geplande onderhandelingen over de klimaatdoelen van Parijs. Ook wordt bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. In het regeerakkoord is aangegeven dat indien beide sporen onvoldoende opleveren per 2021 een vliegbelasting zal worden ingevoerd. Bij alle drie de sporen is het uitgangspunt dat de belasting per 2021 leidt tot een opbrengst van € 200 miljoen (prijspeil 2017). Het kabinet maakt dit najaar een keuze welke variant in nationale wetgeving kan worden uitgewerkt en onderzoekt daarbij of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen dan wel een ticketbelasting realiseerbaar is en hoe deze kan worden vormgegeven. Het voornemen is dat de inwerkingtreding van de voorgestelde belasting plaatsvindt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit geeft de nodige flexibiliteit. Als in 2019 of 2020 blijkt dat beter kan worden gekozen voor een andere uitwerking, hoeft een wetsvoorstel niet in werking te treden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er tussen het aannemen van de wet en de beoogde ingangsdatum tot Europese afspraken wordt gekomen.
Hoe wordt het dubbelen van belastingen en het uit de markt prijzen van Nederland, waarvan uiteindelijk alleen de Nederlander de negatieve consequenties voelt, voorkomen?
Er is geen sprake van het dubbelen van belastingen. Het internationale vliegverkeer wordt momenteel niet betrokken in de heffing van brandstofaccijns en btw. Andere vormen van vervoer, zoals het wegverkeer, worden wel belast met generieke belastingen als btw en accijns.
Soms wordt gesteld dat de vliegbelasting zou dubbelen met de luchthavengelden die luchtvaartmaatschappijen betalen. De luchthavengelden zijn geen belasting, maar een vergoeding (prijs) die de luchtvaartmaatschappijen betalen voor de diensten van de luchthaven en worden onder meer gebruikt voor investeringen in infrastructurele projecten op de luchthaven. Deze luchthavengelden zijn afhankelijk van vele parameters, waaronder gewicht en geluidsklasse. Daarmee is geen sprake van een dubbeling van belastingen.
Voor de volledigheid merk ik op dat de luchtvaartsector wel te maken heeft met kosten voor CO2uitstoot via het EU ETS en met het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem CORSIA. Beide systemen beprijzen de CO2 uitstoot van de luchtvaart. Over de positie van luchtvaart binnen het EU ETS na 2023 zal nog Europese besluitvorming plaatsvinden. Deze systemen, de luchthavengelden en de vliegbelasting verhogen de kosten voor de luchtvaartmaatschappijen, maar van een dubbeling van belastingen is geen sprake.
Tot slot kan nog worden opgemerkt dat van het «uit de markt prijzen» van Nederland geen sprake is, zoals ook blijkt uit het onderzoek van CE Delft.3
Een aanslag in Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aanslag in Iran: «Daders hebben hoofdkantoor in Delft»»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de recente dodelijke aanslag in Ahvaz, waarbij 29 mensen zijn omgekomen en meer dan 60 mensen gewond geraakt, in Iran is opgeëist door een organisatie, de Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz, die gehuisvest is in Delft? Wat zijn de precieze feiten?
De verantwoordelijkheid voor de aanslag is opgeëist door Islamitische Staat (IS) en door Ahwaz-separatisten. De laatsten deden dit via een Iraanse dissidentenzender in het Verenigd Koninkrijk door een (voormalig) lid van de Deense Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz (ASMLA).
De ASMLA heeft eveneens een vertegenwoordiging in Nederland, die via een verklaring heeft laten weten niet verantwoordelijk te zijn voor de aanslag en los te staan van de groep die verantwoordelijk heeft opgeëist.
Minister Blok heeft zijn Iraanse ambtsgenoot Zarif op 28 september jl. opgeroepen om aantijgingen aan het adres van Nederland of in Nederland gevestigde personen of groepen te onderbouwen met bewijslast.
Wat is u bekend over de Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz? Klopt het dat deze organisatie verantwoordelijk is voor het plegen van aanslagen in Iran?
Arabische separatistische bewegingen, waaronder de Arab Struggle Movement for the Liberation of Ahwaz, worden door Iran verantwoordelijk gehouden voor meerdere dodelijke bomaanslagen in het land. De vertegenwoordiging van de ASMLA in Nederland zegt los te staan van de groep die verantwoordelijk heeft opgeëist voor de aanslag op de militaire parade op 22 september jl.
De Nederlandse tak van ASMLA zegt zich te richten op het genereren van aandacht voor de onderdrukking van Arabische minderheden in Iran, vooral door het organiseren van demonstraties en conferenties.
Wat zijn de activiteiten van de Arab Stuggle Movement for the Liberation of Ahwaz in Nederland? En welke relatie is er met deze organisatie in Denemarken? Klopt het dat deze organisatie de aanval niet heeft veroordeeld en geweld niet schuwt?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u melden wat besproken is met de Nederlandse ambassadeur over deze kwestie?
De Iraanse autoriteiten hebben op 22 september jl. de Nederlandse en Deense ambassadeur in Teheran ontboden, evenals de tijdelijk zaakgelastigde van het Verenigd Koninkrijk. Dit was vanwege de aanslag op een militaire parade in stad Ahvaz diezelfde dag, waarbij de Iraanse autoriteiten beweerden dat de daders banden zouden hebben met organisaties in het VK, Denemarken en Nederland.
De Nederlandse ambassadeur in Teheran heeft tijdens het gesprek condoleances overgebracht aan de Iraanse bevolking. Tevens heeft hij aangegeven dat er in overleg met EU-partners en alleen op basis van feiten een afweging gemaakt zal worden over aantijgingen ten aanzien van betrokkenheid van bepaalde groepen.
Het bel-me-niet-register |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bel-me-niet Register: waarom word je nog steeds gebeld?» en de uitzending van het programma Kassa van 23 september 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de uitkomst van de enquête onder ruim 2.000 Kassa-kijkers blijkt dat het Bel-me-niet Register niet kan voorkomen dat mensen toch ongevraagde telefoontjes krijgen? Zo ja, hoe komt het dat die telefoontjes toch plaatsvinden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het klopt inderdaad dat consumenten die hun telefoonnummer in het Bel-Me-Niet Register hebben ingeschreven gebeld kunnen worden. Consumenten mogen – ook al zijn zij ingeschreven in het Bel-Me-Niet Register- gebeld worden door bedrijven als zij dat bedrijf daar toestemming voor hebben gegeven of als zij klant zijn (geweest) bij dat bedrijf. Consumenten kennen of begrijpen deze regels niet altijd. Voor deze consumenten is het verwarrend dat zij worden gebeld terwijl zij hun nummer in het Bel-Me-Niet Register hebben ingeschreven.
Om deze verwarring op te lossen, heb ik in de consumentenagenda die ik op 8 oktober jl. aan uw Kamer heb gezonden, aangekondigd om het hele systeem voor telemarketing opnieuw te bezien en maatregelen te treffen. Daarin heb ik een wettelijk opt-in systeem aangekondigd, het uitgangspunt is dat consumenten niet meer gebeld mogen worden tenzij ze daarvoor toestemming hebben gegeven.
Deelt u de mening dat de regel dat bedrijven tot in het oneindige mogen blijven bellen als de consument oud-klant is, moet worden geschrapt, bijvoorbeeld door de periode waarin gebeld mag worden te beperken of het mogen bellen te koppelen aan het verlenen van expliciete toestemming van de klant? Zo ja, hoe gaat u hier middels wet- of regelgeving voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat consumenten nog gebeld worden door bedrijven waar zij al lang geen klant meer zijn. Ik begrijp dat dit voor irritatie zorgt bij consumenten. Ik overweeg dan ook maatregelen om dit aan te pakken maar ik vind het belangrijk om hierover eerst gesprekken te voeren met de telemarketing sector. Als de irritatie niet door middel van zelfregulering aangepakt kan worden, zal ik wettelijke maatregelen nemen.
Acht u het wenselijk om het bel-me-niet-register ook open te stellen voor (kleine) ondernemers die gevrijwaard willen blijven van ongevraagde telefonische marketing? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het Bel-Me-Niet Register is toegankelijk voor natuurlijke personen. Ook een (kleine) ondernemer die een natuurlijk persoon is, zoals een eenmanszaak, kan zich dus via het Bel-Me-Niet vrijwaren van ongevraagde telefonische marketing.
Is het u bekend dat een belangrijk deel van de consumenten niet, althans onvoldoende weet dat het recht van verzet bestaat, dan wel onvoldoende weet hoe dat recht kan worden geëffectueerd? Kan het recht van verzet ook worden ingeroepen anders dan door middel van het doorlopen van een boodschap na afloop van een ongewenst telefoongesprek? Zo ja, hoe dan?
De sector heeft via zelfregulering een systeem om de consument in ieder telemarketinggesprek actief te wijzen op het Recht van verzet en het Bel-me-niet Register en dat onmiddellijke opname in het Bel-me-niet Register faciliteert. Maar, dit is niet de enige manier waarop consumenten gebruik kunnen maken van het Recht van verzet. De consument kan zich in principe tijdens ieder telefoongesprek verzetten tegen het verdere gebruik van zijn contactgegevens voor telemarketing door eenvoudigweg aan te geven voortaan niet meer gebeld te willen worden. De consument is hiervoor niet afhankelijk van het Interactive Voice Response (de boodschap na afloop van het telefoongesprek).
Deelt u de mening dat het recht van verzet eenvoudiger aangeroepen zou moeten kunnen worden dan het doorlopen van een minutenlang bandje na afloop van een telefoongesprek? Ziet u andere of meer mogelijkheden om het recht van consumenten te versterken om gevrijwaard te blijven van ongewenste telefoontjes van bedrijven? Zo ja, welke en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Loverboypraktijken in jeugdinstellingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vermeende loverboypraktijken bij Hoenderloo Groep: PvdA ziet patroon»?1
Ja.
Herinnert u zich de Kamervragen aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over seksuele uitbuiting in een jeugdzorginstelling (ingezonden 22 augustus 2018, beantwoording uitgesteld)?
Ja. De antwoorden zijn op 3 oktober 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd2.
Sinds wanneer is de in het bericht genoemde persoon verdachte en waarom is de instelling waar hij werkte niet eerder van die verdenking op de hoogte gesteld?
In het voorjaar van 2018 is er aangifte gedaan tegen de verdachte. Uit contact met de instelling blijkt dat de politie juni 2018 de instelling heeft benaderd. De strafbare feiten waar de politie de verdachte van verdenkt dateren uit 2016 en 2017. Dat is twee jaar nadat de verdachte zijn werkzaamheden bij de instelling beëindigd heeft. Omdat de zaak nog onder de rechter is, kan ik over deze zaak geen verdere uitspraken over doen.
Hoe komt het dat er bij zowel de Hoenderloo Groep, de Heldringstichting in Zetten en de Lievenshove in Oosterhout blijkbaar sprake is van een onveilige situatie voor de bewoners?
De vraag of sprake is van onveilige situaties bij deze instellingen en wat hier de oorzaken van zijn, kan ik niet beantwoorden. Hiervoor is nader onderzoek nodig. In de beantwoording van de recente Kamervragen van de leden Kuiken en Van den Hul en van lid Hijink op 3 en 9 oktober 2018 over de veiligheidssituatie bij de Heldringstichting in Zetten, heb ik gemeld dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) samen met de Inspectie van het Onderwijs, de bestuurder van de Heldringstichting en de bestuurder van de school op het terrein, verzocht heeft om de signalen diepgravend te onderzoeken.3
De IGJ is in gesprek met het bestuur van Juzt over de huidige situatie bij Juzt, waaronder (de sluiting van) de locatie Lievenshove in Oosterhout. De inspectie monitort de komende periode samen met de gemeente de situatie bij Juzt om de veiligheid voor de jeugdigen te waarborgen.
Tot slot heeft de inspectie contact gezocht met Pluryn-De Hoenderloo Groep voor een reactie. Pluryn heeft aangegeven dat de betreffende persoon werkzaam bij hen is geweest. De strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, zou hij hebben gepleegd nadat hij bij Pluryn uit dienst was.
Welke instantie houdt toezicht op deze instellingen en wat waren de meest recente bevindingen ten aanzien van de problematiek van loverboys bij de genoemde en andere instellingen?
De IGJ houdt toezicht op deze instellingen. De inspectie heeft onderzoek gedaan bij de dertien jeugdhulpaanbieders waarvan bekend was dat die op dat moment gespecialiseerde hulp boden aan minderjarige meisjesslachtoffers van loverboys. Na ieder onderzoek schreef de inspectie een openbaar rapport, met daarin het oordeel op de getoetste verwachtingen. Deze afzonderlijke rapporten zijn gepubliceerd op de website van de inspectie (www.igj.nl).
De inspectie concludeerde dat de meeste van de dertien onderzochte jeugdhulpaanbieders kwalitatief goede gespecialiseerde hulp bieden aan (vermoedelijke) slachtoffers van loverboys.
De inspectie concludeerde verder dat twee organisaties, waaronder de Hoenderloo Groep, zich verder moesten ontwikkelen om daadwerkelijk gespecialiseerde hulp te bieden en vroegen deze organisaties om een verbeterplan. De verbeterplannen zijn beoordeeld en later dit jaar worden deze twee organisaties opnieuw onderzocht om te beoordelen of de hulp voldoende is verbeterd.
Het overallrapport van de resultaten van het onderzoek naar de gespecialiseerde hulp aan (vermoedelijke) slachtoffers van loverboys «De kwaliteit van de gespecialiseerde jeugdhulp aan slachtoffers van loverboys», is 29 maart 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie.4
Zijn u meer signalen bekend over loverboypraktijken met bewoners van jeugdinstellingen waarbij tot op het terrein van de instelling of zelfs met medeweten van het personeel sprake is van die praktijken? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, is er elders sprake van dergelijke praktijken of kent u de signalen niet?
Er zijn mij – op de Heldringstichting en Pluryn- de Hoenderloo Groep na – geen actuele signalen bekend van loverboypraktijken bij jeugdhulpinstellingen.
Zoals ik in de hierboven vermelde antwoorden op de vragen naar aanleiding van de berichtgeving over de Heldringstichting heb aangegeven, is het bekend dat loverboys/mensenhandelaren gericht jongeren die in een instelling verblijven proberen te ronselen omdat zij veelal kwetsbaar zijn of omdat zij al slachtoffer waren van een loverboy.
Zijn de instrumenten die de commissie-Azough voor de aanpak van loverboys in jeugdzorginstellingen afdoende teneinde deze problematiek effectief aan te pakken? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen teneinde hier verbetering in aan te brengen?
Op basis van deze incidenten kan ik niet de conclusie trekken dat de instrumenten van de Commissie Azough afdoende zijn of niet. Op basis van de stand van de wetenschap en de ervaringen vanuit de praktijk waaronder die van de gespecialiseerde landelijke instellingen (Fier en Sterk Huis) heeft Commissie Azough instrumenten opgesteld voor de jeugdhulpinstellingen. De mate van effectiviteit zal ook afhangen van in hoeverre de instellingen de instrumenten hebben ingebed in de dagelijkse werkzaamheden van medewerkers.
In november komen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de ministers van Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport met een programma voor de aanpak van mensenhandel waarin extra zal worden ingezet op het verbeteren van de veiligheid van jongeren in jeugdhulpinstellingen.
Bent u bereid naar aanleiding van de voorvallen met loverboys in jeugdinstellingen onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van deze problematiek binnen de jeugdinstellingen in Nederland? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de resultaten daarvan verwachten? Zo nee, waarom niet?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel geweld tegen kinderen rapporteert regulier over de aard en omvang van mensenhandel. Die rapportages gaan ook over slachtoffers die in jeugdinstellingen verblijven. Het is bekend dat de registratie van gevallen mensenhandel door zorginstellingen verbetering behoeft. In het programma aanpak mensenhandel dat in november 2018 verschijnt, zullen we hier nader op in gaan.
Het bericht dat een Nederlandse docente door Israël is gearresteerd en gedeporteerd |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat een Nederlandse docente aan de universiteit van Hebron door de Israëlische regering is gearresteerd en gedeporteerd?1 Welke feiten zijn bekend bij u?
Het kabinet is uitsluitend via het blog van betrokkene bekend met deze kwestie. Het kabinet herkent zich niet in de door het lid Kuzu gebruikte term «deportatie». Wanneer iemand direct wordt teruggestuurd, zijn de betreffende autoriteiten niet verplicht om dit bekend te maken aan de autoriteiten van het land van de nationaliteit van de persoon die de toegang wordt ontzegd. Ook de betrokkene zelf is niet verplicht om dat te doen. De in dit geval tot Israël geweigerde Nederlander heeft geen consulaire hulpvraag ingediend via de ambassade in Tel Aviv, of via het 24/7 contact center van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook na het door haar op internet beschreven incident heeft zij geen contact opgenomen over haar ervaringen. Het beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is dat niet uit eigen beweging navraag wordt gedaan bij Nederlanders die de toegang tot een land wordt ontzegd.
Op basis van welke formele gronden heeft de Israëlische regering deze Nederlandse docente gearresteerd en gedeporteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de Israëlische autoriteiten de Nederlandse docente toegang tot consulaire bijstand en contact met een advocaat hebben onthouden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, kunt u hier navraag naar doen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de Israëlische autoriteiten de Nederlandse docente hebben vastgezet onder erbarmelijke omstandigheden en hebben onthouden van slaap? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, kunt u hier navraag naar doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis samenhangt met de recente wetgeving die het mogelijk maakt om toegang tot Israël te ontzeggen in verband met de BDS-beweging (Boycot, Desinvesteringen en Sancties)?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u stappen en maatregelen genomen naar aanleiding van de Kamervragen over twee Nederlanders die om politieke redenen de toegang tot Israël geweigerd zijn?2 Zo ja, welke zijn dat en hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is het gesprek met de Israëlische autoriteiten aangegaan over de twee Nederlanders die eerder de toegang was ontzegd. Tijdens het gesprek met de Israëlische autoriteiten zijn zorgen geuit over de berichten dat de betrokkenen niet goed zouden zijn behandeld en heeft Nederland onderstreept dat het van Israël verwacht dat het internationale regels omtrent consulaire bijstand naleeft. Overigens hebben betrokkenen in dit geval wel contact opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het blijft een Israëlisch prerogatief om mensen met inachtneming van internationaalrechtelijke verplichtingen de toegang tot het land te onthouden: zoals elk ander land, gaat Israël over het eigen toelatingsbeleid. Het kabinet respecteert dit uitgangspunt, maar betreurt de Israëlische maatregelen en volgt de effecten ervan nauwlettend.
Bent u bereid met de Israëlische autoriteiten contact op te nemen om dit te veroordelen en om de Israëlische regering met klem te verzoeken alle vormen van intimidatie tegen Nederlanders onmiddellijk te staken? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Een algemeen jachtverbod op wilde zwijnen om het risico op verspreiding van de Afrikaanse varkenspest tegen te gaan |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen algemeen afschot Belgische zwijnen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten.
Kent u het bericht «Dood aan het everzwijn!, klinkt het in Polen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Limburg wil bewegingsjacht op everzwijnen om pest»?3
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Afrikaanse varkenspest in ons land gevolg van import van honderden wilde zwijnen voor rijke jagers»?4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de overtuiging dat, zoals blijkt uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken en de Europese strategie, een algeheel landelijk jachtverbod op wilde zwijnen de beste remedie is om Afrikaanse varkenspest (AVP) in Nederland te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds in mijn brief van 24 september jl. heb gemeld (Kamerstuk 29 683, nr. 244), adviseert de deskundigengroep Dierziekten om in geval van een besmetting onder wilde zwijnen in het door mij aan te wijzen besmette gebied niet te jagen. Om een besmet gebied zal door mij een buffergebied worden aangewezen waarin het aantal zwijnen zoveel mogelijk wordt gereduceerd, met als doel de kans op verspreiding door migratie van wilde zwijnen uit het besmette gebied zo klein mogelijk te maken. Het door u genoemde algeheel jachtverbod is niet in lijn met de opvatting van onder andere de deskundigengroep dierziekten. Deze opvatting is dat reductie van het aantal wilde zwijnen de kans op introductie van de ziekte in Nederland verlaagt.
Deelt u de mening van de Poolse hoogleraar en bioloog Andrzej Elzanowski dat «het echte probleem is (...) «een beschavingsprobleem». We produceren voedsel door dieren te houden, maar zijn niet in staat om dat te beheersen. En als de mens er een bende van maakt, geeft hij anderen de schuld. Het everzwijn is de zondebok»? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ziekten bij dieren zijn van alle tijden, zowel bij gehouden dieren als bij de wilde fauna. Het is een gegeven dat ziekten, in dit geval Afrikaanse varkenspest, bij varkens voorkomen en ook bij wilde zwijnen. Dat door menselijk handelen wilde zwijnen besmet kunnen worden is een feit, evenals de risico’s van overdracht door contact tussen varkens en wilde zwijnen. De wilde fauna krijgt niet de schuld van verspreiding van ziekten naar gehouden dieren.
In de afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt met preventie van dierziekten, onder andere door het nemen van bioveiligheidsmaatregelen.
De provincies en ik nemen passende maatregelen om kans op introductie zo veel mogelijk te verkleinen, ten behoeve van de varkenshouderij en ook om populaties wilde zwijnen te beschermen tegen deze ernstige ziekte. Daarover heb ik de Tweede Kamer in de brief van 24 september jl. geïnformeerd en dat doe ik ook in de brief die ik uw Kamer vandaag separaat toestuur.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de provincie Limburg pleit om de illegale bewegingsjacht (met meerdere drijvers) opnieuw in te voeren, aangezien wetenschappelijke onderzoeken uitwijzen dat bewegingsjacht juist een groot risico vormt voor de verspreiding van AVP? Zo ja welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Het doden van wilde zwijnen in besmet gebied wordt ontraden door de deskundigengroep Dierziekten, in verband met mogelijke verspreiding van besmette wilde zwijnen (zie ook antwoord op vraag 5). Ik volg dit advies op. Indien Afrikaanse varkenspest niet in Nederland voorkomt bij de wilde zwijnen, levert actief populatiebeheer geen groter risico op verspreiding op en draagt zij juist bij aan preventie. Uit het advies van de deskundigengroep dierziekten blijkt dat een verlaging van het aantal wilde zwijnen voor een verminderde kans op introductie van Afrikaanse varkenspest zorgt, omdat de kans dat een wild zwijn in contact komt met door de mens achtergelaten besmette voedselresten (swill) afneemt als er minder zwijnen zijn. Het is dus zaak in gebieden de wilde zwijnendichtheid te verlagen en laag te houden. Dit geldt in het bijzonder voor de provincies Limburg, Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel.
Het verzoek van de provincie Limburg om de zogeheten bewegingsmethode toe te staan heb ik in beraad. Belangrijk voor mij hierbij is dat de toe te passen methode kan bijdragen aan een effectieve preventie, zonder dat er sprake is van de bezwaren die aan de drijfmethode kleven en die destijds de reden vormden tot een verbod (verstoringen, niet-selectieve werking en een aanmerkelijke kans op verwonding). Ik verwijs u verder naar de brief over Afrikaanse varkenspest, die uw Kamer vandaag separaat ontvangt.
Deelt u de mening dat gastjagers uit het buitenland, evenals jagers die gaan jagen in het buitenland, een extra risico zijn ten aanzien van de verspreiding van AVP? Zo ja, bent u bereid om per ommegaande het afgeven van gastaktes een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Buitenlandse jagers die in Nederland willen jagen, dienen in het bezit te zijn van een logeerakte. Jagen met een logeerakte kan enkel in gezelschap van ten minste één Nederlandse jager met jachtakte. Jachtaktehouders zijn geïnformeerd over de risico’s van Afrikaanse varkenspest en verzocht om bepaalde hygiënische voorzorgsmaatregelen te nemen. Als zij zich hieraan houden, is er geen extra risico op verspreiding van Afrikaanse varkenspest. Dit laatste geldt ook voor Nederlandse jagers die in het buitenland gaan jagen.
Heeft u zicht op de hoeveelheid gastaktes die jaarlijks verstrekt worden? Zo nee waarom niet? Zo ja kunt u deze cijfers overleggen?
Jaarlijks worden door de korpschef van de politie enkele honderden logeeraktes verstrekt aan buitenlandse jagers. Ik beschik niet over exacte cijfers.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat provincies meer inzetten op diervriendelijke preventie van onder meer (landbouw)schade en het aantal aanrijdingen met wilde zwijnen, zoals bijvoorbeeld dubbele omheining, wildsignaleringssystemen, het invoeren van een verlaging van de maximum snelheid en het aanleggen van faunapassagemogelijkheden, mede gezien het verhoogde risico op verspreiding van AVP via bloedsporen?
In samenspraak met de provincies, de faunabeheereenheden en de varkenssector wordt maximaal ingezet op preventieve maatregelen.
Kunt u cijfers van de afgelopen drie jaar en het lopende jaar overleggen over hoeveel en welke provincies hun preventiebudgetten jaarlijks niet uitputten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u deze cijfers?
De begroting, uitgaven en eventuele onderuitputting van budgetten van de provincies is de verantwoordelijkheid van de provincies. De provincies hebben hierin een eigen politieke verantwoording via provinciale staten.
Ik ben in overleg met de provincies over een plan van aanpak voor de bestrijding van de ziekte in wilde zwijnen. In de brief aan uw Kamer wordt hier nader op ingegaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer provincies hun preventiebudgetten niet uitputten? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er in België jaarlijks honderden wilde zwijnen worden geïmporteerd en uitgezet, mede gezien het risico op verspreiding van de AVP in België en over de grens? Zo nee, waarom niet?
Import van wilde zwijnen uit besmette landen verhoogt het risico. Wilde zwijnen mogen niet worden geïmporteerd uit een aangewezen gebied zoals vermeld in Beschikking 2014/709. Ook aan vlees zijn voorwaarden verbonden.
Op grond van artikel 2.29 van de regeling handel levende dieren en levende producten mag een levend wild dier uit een regio, opgenomen in de bijlage bij het besluit, niet op Nederlands grondgebied worden gebracht. Het uitzetten van wilde zwijnen in de Nederlandse natuur is verboden.
Heeft u aanwijzingen dat dergelijke praktijken ook in Nederland aan de gang zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan?
In het verleden zijn er enkele wilde zwijnen illegaal uitgezet in ons land. Ik heb geen signalen dat dit nu nog het geval is.
Bent u zich ervan bewust dat een nulstand onmogelijk haalbaar is, mede omdat wilde zwijnen territoriale dieren zijn en nieuwe, wellicht uit de buurlanden afkomstige, wilde zwijnen het leeggekomen territorium zullen innemen? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in overleg met de provincies om te bezien welke maatregelen aanvullend nodig zijn om het risico op introductie en verspreiding van het virus zo klein mogelijk te laten zijn.
Welke wetenschappelijke onderzoeken zijn er gebruikt bij de totstandkoming van het huidige preventiebeleid met betrekking tot de AVP? Kunt u toelichten hoe de conclusies uit deze onderzoeken in de praktijk uitgevoerd worden?
Er zijn diverse publicaties verschenen over preventie en over bestrijding en verspreiding van AVP. Ik baseer mijn beleid op de adviezen van de European Food Safety Authority (EFSA), experts van de Europese Commissie en de deskundigengroep dierziekten. Zij hebben de juiste kennis en zijn op de hoogte van de wetenschappelijke literatuur. Het advies van de deskundigengroep is gepubliceerd op hun website.
De veterinaire adviezen zijn helder, ik maak een afweging van de maatregelen op basis van de haalbaarheid, wenselijkheid, proportionaliteit en effectiviteit.
Heeft u behalve met vertegenwoordigers uit de veehouderij ook recent overleg gehad met vertegenwoordigers van organisaties die opkomen voor de belangen van in het wild levende dieren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Samen met de provincies heb ik overleg gehad met Faunabeheereenheden. In het bestuur van de faunabeheerseenheden zitten ook natuurorganisaties. Ik zal verder met enkele andere organisaties in gesprek gaan, waaronder enkele terreinbeheerders.
Heeft u daarnaast ook recent overleg gehad met onafhankelijke wetenschappers over de beste remedie om verspreiding van de AVP te voorkomen? Zo ja, met welke wetenschappers en met welke remedies kwamen zij? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 16.
Het niet handhaven van het woningwaarderingsstelsel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Weet u dat het woningwaarderingsstelsel op grote schaal niet wordt nageleefd en dat huisjesmelkers in bepaalde wijken in de steden praktisch vrij spel hebben?
Ik herken het gegeven dat schaarste op de woningmarkt kan leiden tot oplopende huren. Echter de vragen gaan voorbij aan het feit dat het vragen van hoge huren op zichzelf wettelijk niet is verboden, want er is in Nederland sprake van contractvrijheid. In essentie wordt hiermee ruimte gegeven aan huurders en verhuurders die een bepaalde huurprijs voor een woning redelijk achten op grond van een kwaliteitsoordeel dat afwijkt van hetgeen volgt uit het woningwaarderingsstelsel.
Wel herken ik het beeld dat huurders soms onvoldoende beseffen dat een huurprijs hoger is dan op grond van het woningwaarderingsstelsel het geval zou zijn. Om hierin te voorzien verstrek ik de nodige informatie via de website www.rijksoverheid.nl. Ook organiseer ik voor het tweede jaar een voorlichtingscampagne over de huurprijzen kamerverhuur www.wegwijsmetjehuurprijs.nl. Daarnaast verstrekt de Huurcommissie informatie over het woningwaarderingsstelsel. Ook heeft de Huurcommissie een online huurprijscheck waarmee iedereen het puntenaantal en de maximale huurprijs van zijn woning of kamer kan berekenen. Diverse gemeenten hebben gemeentelijke huurteams ingesteld waar huurders terecht kunnen bij problemen met de woning of met de verhuurder en die huurders de weg wijzen naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten geven ook voorlichting, evenals belangenorganisaties van huurders en studenten.
Daarnaast herken ik ook het beeld dat het woningwaarderingsstelsel voor huurders wel duidelijk is, maar dat het voor hen onvoldoende duidelijk kan zijn hoe zij tegen een hoge huur actie kunnen ondernemen. Dit kan zijn omdat zij dit te lastig vinden of omdat zij repercussies vrezen, of erger, geïntimideerd en bedreigd worden. Met name het (stelselmatig) vragen van hoge huren in combinatie met o.a. intimidatie en bedreiging zie ik als een symptoom van huisjesmelkerij. Voor de aanpak hiervan heb ik met gemeenten en de sector gewerkt aan een uitgebreide set aan concrete maatregelen. Zie hiervoor mijn brief van 9 november jl. (32 747, nr. 439). Voorts moeten verhuurders, vanaf 1 januari 2019, substantieel hogere leges betalen als zij vaker in het ongelijk gesteld worden bij geschillen over o.a. de aanvangshuur in relatie tot het woningwaarderingsstelsel.1 Ook onderzoekt de Huurcommissie momenteel de mogelijkheden om de doorzoekbaarheid van het register van uitspraken te vergroten. Wat een betere basis zal bieden voor de informatiepositie van huurders en belangenbehartigers. Daarbij worden alle opties verkend, waaronder het beschikbaar stellen via www.data.overheid.nl.
Wanneer een verhuurder niet alleen een (te) hoge huur vraagt, maar de huurder ook intimideert of bedreigt, is het strafrecht van toepassing en kan een huurder de politie inschakelen. Bij overbewoning, slechte brandveiligheid, ongeoorloofde verkamering en dergelijke kan de gemeente daarnaast bestuursrechtelijk ingrijpen op grond van Huisvestingswet, bestemmingsplan of Bouwbesluit.
Wat is er afgelopen jaar gebeurd om huisjesmelkers aan te pakken? Welke middelen heeft u ingezet met welke concrete resultaten? Op welke wijze is geprobeerd te voorkomen dat er te hoge huren worden gevraagd, of dat huizen worden bewoond door teveel mensen? Welke plannen heeft u voor het komend jaar en hoeveel geld is hiervoor in de begroting 2019 gereserveerd?
Ik wil vooropstellen dat er al heel veel gebeurd door gemeenten in de aanpak van misstanden op de woningmarkt. Dat er nu meer excessen worden waargenomen, heeft dan ook de vraag opgeworpen of gemeenten hiertegen voldoende kunnen optreden. Daar zijn we in het kader van Goed Verhuurderschap dan ook mee aan de slag gegaan. Samen met de VNG, de gemeenten (studentensteden), de Woonbond, de LSVb, Vastgoed Belang, IVBN, VGM NL, NVM, VBO Makelaar, Pararius, Aedes en de Federatie Opvang heb ik gewerkt aan een uitgebreide set aan concrete maatregelen die we de komende tijd gaan oppakken. We werken onder meer aan voorlichting, zelfregulering en handhaving op de afgesproken speerpunten. Zoals hiervoor aangegeven heb ik in mijn brief van 9 november jl. (32 747, nr. 439) de maatregelen nader toegelicht. Verder blijf ik met betrokken partijen verkennen hoe we de rol van de gemeenten en de handhavingsteams die er actief zijn in de aanpak van malafide verhuurders nog verder kunnen verbreden. Dit wordt uiteraard in samenhang met de rol van de gemeentelijke huurteams en de Huurcommissie opgepakt.
Kent u de huurteams en de resultaten in Amsterdam en Utrecht? Wat vindt u van het instrument huurteams? Op welke wijze kunt u uitbreiding en intensivering van de huurteams in gemeenten steunen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorstander van het idee om snelrecht toe te passen bij de huurcommissie, dat wil zeggen dat in bepaalde gebieden, bijvoorbeeld wijken met een hoog percentage particuliere verhuurders en huisjesmelkers, bijvoorbeeld het gebied van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ), zo’n huurcommissiezaak qua procedures snel wordt afgehandeld?
De Huurcommissie kent al kortere en uitgebreidere procedures. In de korte procedure doet niet de zittingscommissie maar alleen de zittingsvoorzitter uitspraak. Er is dan geen sprake van een voorbereidend onderzoek door de Huurcommissie, geen zitting en de partijen worden niet gehoord. Deze korte procedure kan alleen als het verzoek en het geschil heel eenvoudig en heel eenduidig zijn. In de praktijk komt dit weinig voor. De geschillen tussen huurder en verhuurder zijn immers vaak complex, en moeten worden behandeld conform de ingewikkelde en gedetailleerde huurprijswet- en regelgeving. De vereiste en verwachte zorgvuldigheid maakt het in de praktijk nodig voor de Huurcommissie om uitgebreidere procedures te volgen voor het behandelen van geschillen.
Ik ben voorstander van het zo snel mogelijk behandelen van geschillen door de Huurcommissie, maar wel met de benodigde kwaliteit en zorgvuldigheid. Per 1 januari 2019 treedt de wetswijziging in werking die huurders en verhuurders meer keuzemogelijkheden biedt tijdens de procedure bij de Huurcommissie. Deze wetswijziging maakt bijvoorbeeld mogelijk dat de zittingsvoorzitter uitspraak doet nadat het onderzoeksrapport is afgerond. Dit is een voorbeeld van een zorgvuldige procedure die sneller is dan de huidige procedure met zitting. Ik ben van mening dat door deze wetswijziging nu voldoende mogelijkheden zijn geschapen bij de Huurcommissie voor snellere procedures.
Bent u bereid na te denken over een sterkere rol van de overheid in de aanpak van malafide verhuurders, bijvoorbeeld door gemeentes de mogelijkheid te geven zelf voor hun bewoners zaken aanhangig te maken bij de huurcommissie? Bent u bereid hiermee te experimenteren, bijvoorbeeld in Rotterdam-Zuid? Wat vindt u bijvoorbeeld van een bestuurlijke boete die gemeenten kunnen opleggen aan verhuurders die het woningwaarderingsstelsel overtreden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van een verhuurverbod voor stelselmatige overtredingen en bij herhaalde veroordeling door de huurcommissie?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het feit dat door te hoge huurprijzen te vragen, onrechtmatig huurtoeslag wordt verkregen, waardoor de huurtoeslag in dit geval ten goede komt aan huisjesmelkers?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het idee van de Woonbond om huurpolitie in te stellen of de mogelijkheid te bieden voor gemeenten hiervoor, om in bepaalde gebieden prioriteit te geven aan de handhaving van het woningwaarderingsstelsel?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze kunnen bewoners intimidatie en agressie van verhuurders melden? Bent u bereid na te denken over een register van asociale en/of malafide verhuurders, zodat toekomstige huurders zich gewaarschuwd kunnen weten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de boetes voor overbewoning, voor het herhaaldelijk niet naleven van het woningwaarderingsstelsel, fors te verhogen, omdat huisjesmelkers, vanwege de grote winsten vanwege te hoge huren, nu niet ontmoedigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
De voorbereiding van Nederland op een keiharde Brexit |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Drama in Salzburg stort brexit in een ongekende crisis», over de Europese top waar u zelf aanwezig was en waar harde woorden over de Brexit gevallen zijn?1
Ja
Herinnert u zich dat de Brexit-rapporteurs in november 2017 waarschuwden voor een Brexit zonder afspraken en de regering vroegen daarvoor voorbereidingen te treffen?2
Ja
Deelt u de mening dat het «no deal»-scenario helaas veel waarschijnlijker geworden is?
Het risico dat de Eruopese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) geen overeenstemming bereiken over een terugtrekkingsakkoord blijft reëel en geeft onverminderd reden tot voorbereiding op een no deal scenario, ook wel het cliff-edge scenario genoemd, door de rijksoverheid en het bedrijfsleven. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat zowel de EU als het VK de intentie en het belang hebben om een cliff-edgescenario per 29 maart 2019 te vermijden.
Herinnert u zich dat u in de Voorjaarsnota (juni 2018) fors extra middelen beschikbaar gesteld heeft aan de douane, de NVWA maar ook aan justitie als voorbereiding op een harde Brexit?
Ja, voor de Douane en NVWA zijn middelen beschikbaar gesteld door de Minister van Financiën. Daarnaast zijn op de begroting van Justitie en Veiligheid kosten ingepast naar aanleiding van de terugtrekking van het VK uit de EU.
Kunt u aangeven hoeveel van 928 extra douaniers en 143 extra medewerkers bij de NVWA en welk deel van de benodigde capaciteit bij justitie operationeel zal zijn op 29 maart 2019?
Binnen het beleidsterrein Justitie en Veiligheid bereiden verschillende diensten zich voor op de terugtrekking van het VK uit de EU, door middel van capaciteitsuitbreiding en de aanpassing van systemen dan wel werkprocessen. Over de voortgang van deze voorbereidingen is uw Kamer op 7 september jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 23 987, nr. 261), alsmede tijdens het plenaire debat van 13 september jl. ter voorbereiding van de informele Europese Raad van 21 en 22 september jl. Niet alle ongunstige gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU zullen door Nederland volledig kunnen worden opgevangen, zoals langere wachtrijen voor Britse burgers en andere «derdelanders» aan de grens. Voornoemde voorbereidingen zijn er evenwel op gericht om vanaf 30 maart 2019 processen zoals de politiële en justitiële samenwerking met het VK en de grenscontroleprocessen zo ordelijk en veilig mogelijk te laten verlopen.
De 143 fte extra medewerkers bij de NVWA zijn (met de huidige handelsstromen) nodig bij het meest ongunstige scenario, het cliff-edge scenario, waarin bij de handel met het VK als derde land wordt teruggevallen op het WTO-regime. Het grootste deel hiervan, ongeveer 100fte, betreft toezichthoudende dierenartsen (waarvan 20 fte voor import en 80 fte voor export) en ruim 40 medewerkers die worden ingezet voor aansturing en ondersteuning. De prognose is dat deze laatste groep van ruim 40 fte voor 30 maart 2019 operationeel zal zijn. Ook voor de import controles is de verwachting dat de benodigde 20 extra dierenartsen op 30 maart operationeel kunnen zijn. Voor de export certificering is het niet mogelijk om alle 80 extra dierenartsen voor 30 maart 2019 geworven en opgeleid te hebben; verwacht wordt dat de NVWA op dat moment nog een tijdelijk tekort zal hebben van ongeveer 50 fte voor exportcertificering. Voor deze groep geldt overigens de grootste onzekerheidsmarge aan de daadwerkelijke behoefte van capaciteit. Indien de importeisen van het Verenigd Koninkrijk het Export Kanalisatie Systeem, dat voor vrijwel alle andere derde landen waar Nederland naar exporteert de standaard is, mogelijk maken, dan scheelt dit bijvoorbeeld al tussen de 20 en 25 dierenartsen.
Zoals het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) vermeldt, is de verwachting dat er eind maart 2019 ruim 300 douaniers extra inzetbaar zijn t.b.v. de terugtrekking van het VK uit de EU. Daarna loopt de werving door, zodat binnen afzienbare tijd het volledige extra aantal van 928 fte in de douaneorganisatie aan het werk is.
Indien we nog ver verwijderd zijn van het aantal aan te nemen mensen, wat is daarvan de reden? Konden er niet voldoende mensen gevonden worden of is de werving bewust vertraagd?
Door de krapte op de arbeidsmarkt voor Nederlandstalige dierenartsen heeft de NVWA al jaren moeite met het vervullen van haar vacatures voor toezichthoudend dierenarts. Uw Kamer is hier de afgelopen jaren met regelmaat over geïnformeerd. De onzekerheid over de omvang van de werkzaamheden als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU maakt bovendien dat de NVWA dierenartsen niet op voorhand voor langere tijd kan binden. Om die reden heeft de NVWA bij de werving ten behoeve van het opvangen van de terugtrekking van het VK uit de EU, behalve naar de Nederlandse markt, ook nadrukkelijk naar dierenartsen in de rest van Europa gekeken. Voor de import controles is daarbij met name gezocht naar Vlaamse dierenartsen, omdat de taalbarrière daar slechts een marginale rol speelt; dat is ook de reden waarom het voor de import controles mogelijk is om de benodigde extra capaciteit beschikbaar te krijgen. Voor de niet-Nederlandstalige dierenartsen is gekozen om, voorafgaand aan de interne NVWA opleiding tot toezichthoudend dierenarts, een intensieve taalopleiding aan te bieden, zodat zij straks op voldoende niveau met de bedrijven en collega’s kunnen communiceren. Dit maakt echter wel dat het traject van werven tot opleiden een langere doorlooptijd kent. De werving zal gecontinueerd worden totdat de NVWA voldoende dierenartsen heeft om haar taken uit te kunnen voeren.
In het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) is aangegeven dat en waarom gefaseerd wordt geworven. De belangrijkste overweging is dat het totale aantal extra douaniers dat als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU zal worden geworven een dusdanige omvang (928 FTE) heeft, dat een gefaseerde instroom noodzakelijk is. Dit teneinde een zorgvuldige werving- en selectieprocedure alsmede het daarbij behorende opleidingstraject binnen de staande organisatie te realiseren.
Om nieuwe medewerkers tijdig beschikbaar te hebben op 30 maart 2019, is naast de reguliere douaneopleiding een traject opgestart om voor een aantal gerelateerde processen aan de terugtrekking van het VK uit de EU meer taakgericht op te leiden. Dit verkort het opleidingstraject en versnelt de beschikbaarheid van nieuwe medewerkers aanzienlijk. Inmiddels zijn de eerste drie wervingsrondes nagenoeg afgerond. Door met verschillende wervingsrondes te werken, wordt een bredere groep van potentieel geïnteresseerde kandidaten bereikt.
Ondanks de krappe arbeidsmarkt slaagt de Douane er vooralsnog goed in nieuwe douaniers aan te trekken. De vacatures uit de eerste en tweede wervingsronde zijn grotendeels vervuld. In de derde wervingsronde zijn er voldoende geïnteresseerden, waaronder naar het beeld van de Douane voldoende geschikte kandidaten, om de opgestelde vacatures te kunnen vervullen. Ook de respons op de vierde wervingsronde, die is gestart in september, is positief.
Kunt u aangeven of elk van deze diensten een harde Brexit kan opvangen en operationeel gereed zal zijn op 29 maart 2019?
Welke risico’s loopt Nederland door het feit dat de capaciteit van deze diensten nog niet voldoende is op 29 maart 2019?
Wanneer op 30 maart 2019 daadwerkelijk de volledige extra capaciteit nodig is, zal dit resulteren in verplaatsen van exportkeuringen naar een later tijdstip op de dag of naar het verschuiven naar de volgende werkdag. Het bestaande planningskader biedt deze mogelijkheid. Voor de bedrijven die exportkeuringen aanvragen betekent dit echter wel een tijdelijke verlaging van het niveau van dienstverlening van de NVWA.
De Douane handhaaft risicogericht. Dat betekent dat keuzes worden gemaakt waarbij de capaciteit ingezet wordt daar waar de risico’s het grootst zijn. Doordat nog niet alle benodigde douaniers inzetbaar zijn, zullen als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU scherpere keuzes moeten worden gemaakt bij het afdekken van de handhavingsrisico’s.
Welke andere extra maatregelen moet u nog meer treffen en kunt u aangeven of daar voldoende voorzieningen voor getroffen zijn?
De departementen nemen zelf de benodigde mitigerende maatregelen op hun beleidsterreinen, de Minister van Buitenlandse Zaken heeft hierbij een coördinerende rol. Met de Voorjaarsnota 2018 en in de Rijksbegroting 2019 zijn de voorzienbare budgettaire gevolgen van de departementale voorbereidingen op de terugtrekking van het VK uit de EU verwerkt. Financiering van eventuele extra maatregelen zal in principe uit de lopende de begrotingen van de betrokken ministeries moeten komen.
Over de laatste stand van zaken van de voorbereidingen op een scenario waarbij het VK de EU verlaat zonder terugtredingsakkoord (cliff-edge) is uw Kamer op 7 september jl. geïnformeerd (Kamerstukken II 2017–2018, 23 987, nr.261). Tijdens de technische briefing op 10 oktober aanstaande ontvangt de vaste commissie voor Europese Zaken nader informatie over de extra te treffen maatregelen en voorzieningen. Dit betreft een vertrouwelijke briefing.
Hoewel het kabinet zich tot het uiterste inspant om alle voorzienbare negatieve gevolgen te minimaliseren, is het onvermijdelijk dat het cliff-edge scenario gepaard zal gaan met verstoringen en problemen. Het is dan ook van belang dat medeoverheden, burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zich bewust blijven van de eigen verantwoordelijkheden om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op alle mogelijke scenario's; niet alle oplossingen ten aanzien van contingency planning en preparedness kunnen van de overheid komen.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 1 oktober 2018, de maandag voor de Algemene Financiële Beschouwingen, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat financiële bijsluiters niet geschikt zijn voor consumenten |
|
Erik Ronnes (CDA), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek RUG: Financiële bijsluiters niet geschikt voor consumenten»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, in het bericht wordt gesteld dat financiële bijsluiters bij ingewikkelde financiële producten hun doel voorbij schieten. Ook wordt gesteld dat financiële bijsluiters vaak niet begrijpelijk zijn vanwege te veel technische termen, lange zinnen en moeilijke woorden. Het promotieonderzoek waar het artikel naar verwijst pleit overigens niet voor afschaffing van informatiedocumenten.2 Deze documenten worden door (een beperkte groep) consumenten gebruikt om tot een geïnformeerde beslissing te komen over een aan te schaffen financieel product (zie ook de beantwoording van vraag 3). Het is van belang dat de informatie op een zo effectief mogelijke manier wordt verstrekt.
De financiële bijsluiter is per 1 januari 2018 vervangen door een nieuw Europees informatiedocument, het KID (Key Information Document).3 Doelstelling van het KID is om de transparantie van gecombineerde financiële producten te verbeteren. In het KID moet op duidelijke en begrijpelijke wijze essentiële productinformatie aan de consument worden verstrekt. De informatie die in het KID moet worden opgenomen is uitgebreider dan de informatie die in de financiële bijsluiter opgenomen diende te worden. Zo dient bijvoorbeeld in het KID een beschrijving opgenomen te worden van de groep van consumenten, waarop de beleggingsproducten worden gericht wanneer ze op de markt komen, waarbij met name dient te worden ingegaan op het vermogen om beleggingsverlies te dragen en op de beleggingshorizon. Dergelijke informatie maakte geen onderdeel uit van de financiële bijsluiter.
Om de leesbaarheid van het KID te vergroten, moet het KID een op zichzelf staand document zijn en mag het geen verwijzingen bevatten naar marketingmateriaal. Om de leesbaarheid van het KID verder te vergroten, wordt in het KID deels gebruik gemaakt van voorgeschreven teksten of figuren die verplicht in het document moeten worden opgenomen. Ten slotte dient het KID, anders dan bij de financiële bijsluiter het geval was, aan de consument te worden verstrekt vóórdat deze consument door een overeenkomst of aanbod met betrekking tot dat product is gebonden. Hiermee wordt beoogd de consument tijd te geven om een beter inzicht te krijgen in de risico’s, kosten en het beoogd rendement.
Transparante en begrijpelijke informatiedocumenten blijven van belang om consumenten te helpen een weloverwogen beslissing te nemen over hun belegging. Er zijn door middel van het KID stappen gezet om informatie over financiële producten begrijpelijker te maken.
Deelt u de mening dat financiële bijsluiters voor klanten vaak moeilijk te begrijpen zijn onder meer door technisch taalgebruik?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de aanbeveling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in haar rapport «Samenleving en Financiële sector in evenwicht»2 om de financiële weerbaarheid van afnemers van financiële producten te verbeteren, omdat de financiële sector door haar expertise en specialisatie een grote informatievoorsprong ten opzichte van de klant heeft? Zo ja, kunt u aangeven welke verbeteringen sindsdien zijn doorgevoerd om deze verhouding gelijkwaardiger te maken?
Ja, de onderhandelingspositie van afnemers van financiële diensten moet volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) worden versterkt. De positie van consumenten, maar ook van (klein)zakelijke klanten wordt sterk beïnvloed door de kennisvoorsprong die financiële instellingen doorgaans hebben. Dit is ook het uitgangspunt achter de bescherming die de wet bij financiële dienstverlening biedt aan consumenten en in sommige gevallen aan (klein)zakelijke klanten. Naast wettelijke bescherming om de onderhandelingspositie te verbeteren is van belang dat verantwoord financieel gedrag van consumenten wordt bevorderd. Hiertoe worden initiatieven genomen door Wijzer in Geldzaken.
Complementaire maatregelen om de positie van consumenten te versterken naast informatieverstrekking zijn van belang. De WRR noemt in dit verband standaardproducten in aanvulling op het bestaande aanbod. Onderzoek naar het effect van deze vorm van standaardproducten op het keuzegedrag van consumenten heeft laten zien dat het gewenste effect niet wordt bereikt.5 In vervolg op dit onderzoek wordt gezocht naar alternatieven om consumenten te helpen bij het maken van keuzes en de positie van consumenten te versterken. Daarnaast zijn met het provisieverbod voor financiële dienstverleners, de algemene zorgplicht en het toezicht op het productontwikkelingsproces de laatste jaren belangrijke stappen gezet om consumenten beter te beschermen.
Door het provisieverbod worden de financiële banden tussen banken en verzekeraars enerzijds en adviseurs en bemiddelaars anderzijds doorgeknipt en kan de adviseur en bemiddelaar zich op het belang van de consument richten. De beloning van de financiële dienstverleners door de aanbieders was een prikkel voor adviseurs en bemiddelaars om producten aan klanten te adviseren die niet altijd in het belang van de klant waren. Verder ben ik naar aanleiding van de evaluatie van het provisieverbod, waaruit bleek dat het dienstverleningsdocument niet effectief is, een onderzoek gestart waarin ik bezie hoe de informatie uit het dienstverleningsdocument beter kan aansluiten op wat klanten nodig hebben om vormen van dienstverlening en verschillende dienstverleners te vergelijken.
De zorgplicht verplicht financiële dienstverleners om op een zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument in acht te nemen. Ook toezicht op het productontwikkelingsproces introduceert waarborgen tegen de niet passende verkoop van financiële producten aan consumenten. Het productontwikkelingsproces dient er toe te leiden dat bij de ontwikkeling van producten op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument, bijvoorbeeld door duidelijk doelgroepen te definiëren voor producten en producten ook alleen aan die doelgroep te verkopen.
Deelt u de mening dat de financiële bijsluiter het Key Information Document (KID) een cruciale rol speelt in het versterken van de positie van de klant ten opzicht van financiële instellingen? Zo ja, in welke mate is het KID succesvol in het voldoen aan deze doelstelling?
Het KID is per 1 januari 2018 geïntroduceerd. De Europese Commissie zal de werking van het KID evalueren. De evaluatie van de Commissie zal zich onder andere richten op de praktische toepassing van de in de PRIIPS’s-Verordening vastgestelde regels. In de evaluatie zal worden onderzocht of het begrip dat de gemiddelde consument heeft van gecombineerde financiële producten door de ingevoerde maatregelen is verbeterd en of de gecombineerde financiële producten beter vergelijkbaar zijn geworden. De Verordening bepaalt dat de evaluatie voor 31 december 2018 heeft plaatsgevonden. De evaluatie is in tegenstelling tot de verplichting uit de Verordening nog niet gestart. Ik zal mij inzetten om in Europees verband een snelle evaluatie te bepleiten en benadrukken dat in de evaluatie oog is voor de gebruiksvriendelijkheid en de effectiviteit van het KID voor consumentenkeuzes.
Bent u bereid te onderzoeken of mensen via het KID een correct en begrijpelijk beeld krijgen van de risico’s van complexe financiële producten en de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 4.