Het bericht dat de distributiecentra van Picnic niet veilig zijn |
|
Bart van Kent (SP), Paul Smeulders (GL), Gijs van Dijk (PvdA), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht in Trouw over de te hoge werkdruk, onveilige arbeidsomstandigheden en slechte beloning bij online supermarkt Picnic?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, het bericht is mij bekend. Ik vind het van groot belang dat mensen zich in hun werk goed behandeld voelen. Iedere werkgever heeft ervoor te zorgen dat medewerkers gezond en veilig kunnen werken. Dat geldt ook voor snel groeiende bedrijven als Picnic.
Wat is uw reactie op de te hoge werkdruk bij Picnic, waarbij het aantal te verzamelen boodschappen steeds naar boven toe wordt bijgesteld en waar op een digitaal scorebord wordt bijgehouden wie het snelst is en wie het traagst?
Ik onderstreep het belang van goede werkomstandigheden. De werkgever is verantwoordelijk voor het inrichten van de werkzaamheden op een wijze waarbij de werkdruk op een acceptabel niveau blijft. Hierbij hoort ook het in acht nemen van voldoende pauze- en rustmomenten.
Het toepassen van het scorebord en het gebruik daarvan valt onder het instemmingsrecht van de Ondernemingsraad. Het betreft een regeling inzake voorzieningen die gericht zijn op of geschikt zijn voor waarneming of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van de in de onderneming werkzame personen, als bedoeld in artikel 27 WOR. Een besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van zo’n regeling behoeft de instemming van de OR.
Als het digitale scorebord een ontoelaatbare psychische (werk)druk op werknemers legt of als werknemers ten gevolge van hun prestaties negatief bejegend of gepest worden door de werkgever of door collega’s, kan van psychosociale arbeidsbelasting worden gesproken. De werkgever is op grond van de Arbowet verplicht om beleid te voeren om dat tegen te gaan.
In het uiterste geval is het mogelijk om een klacht in te dienen bij Inspectie SZW.
Is het voor u acceptabel dat het personeel met onveilige karren moet werken waardoor verwondingen zoals kneuzingen, met grote regelmaat voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de Arbeidsomstandighedenwet stelt grenzen. Werkzaamheden en arbeidsmiddelen die daarvoor worden gebruikt, mogen geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer. Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven.
Wat is uw reactie op het weerwoord van Picnic hierop dat het bedrijf momenteel testen doet met veiliger materieel? Zouden verbeteringen wat u betreft niet per direct doorgevoerd moeten worden zodat aan onveilige omstandigheden een eind komt?2
De werkgever moet aan een aantal verplichtingen voldoen om een veilige en gezonde arbeidssituatie te creëren voor zijn werknemers en uiteraard ook aan de plicht om onveilige omstandigheden weg te nemen. Ik begrijp uit uw vraag en de reactie van Picnic dat het bedrijf zich inspant om de situatie te verbeteren. Ik kan niet oordelen over de concrete maatregelen die worden genomen.
Als naar het oordeel van werknemers er sprake is van direct ernstig gevaar biedt de Arbeidsomstandighedenwet de mogelijkheid om het werk zelf stil te leggen. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat het gevaar zo onmiddellijk dreigt dat de Inspectie SZW niet tijdig kan optreden (artikel 29 van de Arbeidsomstandighedenwet).
Bent u bereid de Inspectie SZW een onderzoek te laten starten naar de arbeidsomstandigheden en veiligheid bij Picnic? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere werkgever dient de arbeidsrisico’s in kaart te brengen in een RI&E. De Inspectie SZW houdt hier toezicht op en controleert indien nodig of er een RI&E en bijbehorend Plan van Aanpak aanwezig is.
De Inspectie SZW werkt risicogestuurd, programmatisch en effectgericht. Dit houdt in dat zij haar capaciteit daar inzet waar de grootste risico’s op niet naleving zich voordoen. De Inspectie SZW analyseert continu of nieuwe risico’s optreden die tot mogelijke aanpassingen van inspectie-inzet aanleiding geven. Deze analyse is gebaseerd op bevindingen, onderzoeken, uitkomsten van reactieve inspecties en signalen van buiten – waaronder meldingen van misstanden en signalen in de media en monitoringsonderzoek.
Er worden geen uitlatingen gedaan of de Inspectie SZW al dan niet onderzoek doet. In alle gevallen geldt dat wanneer klachten door de ondernemingsraad of de vakbond worden ingediend, er altijd onderzoek volgt door de Inspectie SZW.
Heeft Picnic een Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) waarin is aangegeven welke gezondheids- en veiligheidsrisico’s er zijn bij de werkzaamheden? Is in deze RI&E ook een plan van aanpak om deze arbeidsomstandigheden aan te pakken? Is deze RI&E gekeurd door een gecertificeerde deskundige? Is de Ondernemingsraad betrokken geweest bij het opstellen van deze RI&E? Bent u bereid om de Inspectie SZW deze RI&E van Picnic te laten controleren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op het feit dat online supermarkt Picnic ingeschreven staat bij de Kamer van koophandel als een IT-bedrijf? Dekt dat volgens u de lading? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder van Picnic om zorg te dragen voor een juiste inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de juistheid daarvan.
Is er een juridisch onderscheid tussen een supermarkt die ook thuisbezorgt en een supermarkt die alleen thuisbezorgt? Bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van vakbond FNV dat Picnic op deze wijze de cao voor supermarkten ontduikt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij het Ministerie van SZW is geen cao aangemeld voor Picnic. Dit betekent dat er geen eigen ondernemings-cao van toepassing is. Of Picnic onder de werkingssfeer van een algemeen verbindend verklaarde bedrijfstak-cao valt, zoals de cao voor het Levensmiddelenbedrijf of de cao voor het Beroepsgoederen over de Weg en de Verhuur van Mobiele, kranen kan ik niet beoordelen. Interpretatie van de werkingssfeer van een cao is een zaak van cao-partijen. Daar kan ik geen uitspraken over doen. Cao-partijen gaan ook zelf over de handhaving van de naleving van de eigen cao.
Erkent u dat Picnic, dat zich nadrukkelijk positioneert als een (online) supermarkt, zich ook aan de cao voor supermarkten moet houden?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel mensen werken er voor Picnic? Hoeveel daarvan zijn direct in loondienst en hoeveel werken er via een uitzend-, payroll- of andere constructie?
Het aantal mensen dat bij Picnic werkt is bij mij niet bekend.
Het is aan de werkgever zelf om zijn personeelsbeleid vorm te geven en in dat kader te besluiten al dan niet met uitzendkrachten of met payrollkrachten te werken. De regering neemt met de Wet Arbeidsmarkt in Balans maatregelen die de verschillen in kosten en risico’s tussen contractvormen verkleinen en die het aangaan van een vast contract aantrekkelijker maken.
Erkent u dat door vrijwel uitsluitend met uitzendkrachten te werken, Picnic in strijd met (de geest van) de wet handelt? Zo ja, bent u bereid Picnic hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 11.
Worden de mensen die werken in dienst van of voor Picnic betaald volgens een cao? Zo ja, welke? Wat zijn de verschillen in loon en arbeidsvoorwaarden met de coa voor supermarkten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat Picnic, dat de te hoge werkdruk, onveilige werkomgeving en het ontduiken van de cao ontkent en de FNV bovendien beschuldigt van stemmingmakerij, zich de kritiek voldoende aantrekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Picnic geeft als reactie op de genoemde publicatie aan dat zij samen met de werknemers zoekt naar oplossingen op het gebied van arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden. In overleg met de medewerkers worden onder andere wekelijks verbeteringen op het gebied van arbeidsveiligheid doorgevoerd.
Hoe gaat u voorkomen dat Picnic, zoals we eerder zagen bij Deliveroo in de maaltijdbezorging, de race naar de bodem ontketent in de supermarktbranche?
Het kabinet maakt zich zorgen over de groeiende groep kwetsbare werkenden aan de onderkant van de markt. In het regeerakkoord zijn maatregelen aangekondigd om concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Het beschermen van deze groep staat hoog op de agenda.
Het is primair aan cao-partijen om te bepalen onder welke bedrijfstak-cao een werkgever valt. In dat kader staat het hun vrij een gerechtelijke procedure te starten, zoals recentelijk ook het geval was bij Deliveroo. Tevens kunnen cao-partijen of individuele uitzendkrachten, als zij het vermoeden hebben dat de Waadi niet wordt nageleefd, de Inspectie SZW vragen hier onderzoek naar te doen.
De toespraak van Greta Thunberg tijdens de COP24 in Katowice |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Erkent u dat u medeverantwoordelijkheid draagt voor het Nederlandse klimaatbeleid, aangezien het kabinetsbeleid wordt vastgesteld door de ministerraad?
De speech van Greta Thunberg tijdens de VN-klimaattop in Katowice afgelopen december heeft velen aan het denken gezet. Het is erg indrukwekkend dat de acties van één persoon zoveel teweeg kunnen brengen. Het kabinet deelt de opvatting over de urgentie en de wereldwijde impact van het klimaatprobleem die uit het verhaal van Thunberg naar voren komen. Het kabinetsbeleid is dan ook gericht op het halen van de doelen van Parijs. Voor dit beleid draagt het gehele kabinet de verantwoordelijkheid. De uitstoot van broeikasgassen houdt zich echter niet aan landsgrenzen. Het is een wereldwijd vraagstuk dat we gezamenlijk moeten aanpakken. Bijna 200 landen hebben zich met het ondertekenen van de Overeenkomst van Parijs hieraan gecommitteerd. Deze landen zullen op weg naar 2030 en daarna maatregelen moeten gaan nemen om de doelstellingen te halen, zo ook Nederland.
Het klopt dat de armste mensen op de wereld onevenredig hard getroffen worden door de gevolgen van klimaatverandering. Hun armoede wordt veroorzaakt door een complex aan factoren en juist de Overeenkomst van Parijs ziet er op toe dat rijke landen arme landen helpen bij het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering en bij het maken van een transitie naar- en toegang tot – duurzame bronnen van energie. De Overeenkomst draagt daarmee bij aan zowel de klimaatdoelen als aan duurzame ontwikkeling.
Op mondiaal niveau behoren Zweden en Nederland tot de kleine(re) landen, maar we kunnen wel degelijk een verschil maken. Nederland kan zijn kennis en diplomatieke kwaliteiten op vele fronten inzetten. De Nederlandse adaptatie- en waterkennis wordt in veel landen ingezet, en in Europees verband zetten we volop in op een ambitieuzer broeikasgasreductiedoel voor 2030. En met ons ambitieuze nationale doel behoren we tot de kopgroep. Uiteraard betekent dit onder meer dat we ervoor moeten zorgen dat we ons gebruik van fossiele brandstoffen zo snel en veel mogelijk beperken.
Heeft u de toespraak gehoord die de 15-jarige Zweedse klimaatactivist Greta Thunberg heeft gegeven tijdens de klimaatconferentie in Katowice, Polen?1
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u gehoord dat ze zei: «Veel mensen zeggen dat Zweden maar een klein land is, en dat het niet uitmaakt wat we doen. Maar ik heb geleerd dat je nooit te klein bent om een verschil te maken. En als slechts een paar kinderen over de hele wereld de krantenkoppen halen, door simpelweg niet naar school te gaan, stel je dan eens voor wat we met zijn allen zouden kunnen bereiken, als we maar zouden willen»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar om dat te doen, moeten we helder spreken, ongeacht hoe oncomfortabel dat kan zijn»? Bestrijdt u de stelling van Thunberg dat eerlijke en heldere communicatie geboden is?
Een ambitieus klimaatbeleid kan gepaard gaan met economische groei en kansen bieden voor onze economie, onze welvaart en ons duurzame verdienvermogen. Door een ambitieus klimaatbeleid bouwen we een voorsprong op ten opzichte van andere landen en kunnen we nieuwe ideeën en technologieën ontwikkelen om die vervolgens te exporteren. Daarmee werken we tegelijkertijd aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor duurzame, innovatieve activiteiten. Juist Nederland kan er als welvarend en innovatief land in slagen om de welvaart te laten groeien en tegelijkertijd uitstoot van broeikasgassen te verlagen.
In dit kader wordt samen met maatschappelijke organisaties, bedrijven en regionale overheden uit het hele land gebouwd aan een ambitieus Klimaatakkoord. Het ontwerp-Klimaatakkoord bevat maatregelen vanuit alle sectoren en de daarbij betrokken departementen. Eindresultaat moet dan ook zijn: een Klimaatakkoord waarmee het politiek vastgestelde reductiedoel wordt gehaald en dat de steun heeft van bijdragende partijen en de mensen in de samenleving. Deze transitie kan namelijk niet zonder maatschappelijk draagvlak. Daarom is het zo belangrijk dat we mensen bij de uitvoering van het Klimaatakkoord goed informeren. Heldere en eerlijke communicatie is hierbij inderdaad geboden.
Heeft u gehoord dat ze zei: «U heeft het alleen maar over groene oneindige economische groei, omdat u bang bent om impopulair te zijn»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt? Zo nee, heeft u inmiddels uw standpunt over economische groei gewijzigd, en durft u inmiddels te erkennen dat voortdurende economische groei op een (reeds overbelaste) planeet onmogelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u gehoord dat ze zei: «U praat alleen over stappen vooruit zetten met dezelfde slechte ideeën die ons in deze situatie hebben doen belanden, terwijl het enige verstandige zou zijn om aan de noodrem te trekken»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt?
Het kabinet kiest ervoor diplomatieke banden te gebruiken om wereldwijd te kunnen inzetten op duurzame ontwikkeling en om de energietransitie in andere landen actief te kunnen ondersteunen. Dit gebeurt door Nederlandse kennis en expertise aan te bieden op gebieden zoals windenergie, watermanagement en afvalbeheer via het Nederlandse bedrijfsleven en Nederlandse kennisinstellingen. In het geval van Saoedi-Arabië biedt hun Vision 2030 een aangrijpingspunt, waarin diversificatie van hun economie een centrale rol inneemt.
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn niet volwassen genoeg om te zeggen waar het op staat. Zelfs die last laten jullie over aan ons, kinderen»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Het kabinet heeft in het regeerakkoord een ambitieuze klimaatagenda geformuleerd. We zien het als onze plicht bij te dragen aan de mondiale klimaatopgave om zo een leefbare toekomst voor onze kinderen veilig te stellen. Zowel nationaal als internationaal zet het kabinet daarom in op versnelde actie om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. In Europa neemt het kabinet het voortouw om de Europese reductiedoelstelling voor 2030 te verhogen. Ondertussen nemen we in Nederland maatregelen die ons voorbereiden op een reductie in 2030 van 49% ten opzichte van 1990. Hierover zijn in het ontwerp-Klimaatakkoord maatregelen opgesteld met veel betrokken partijen, zoals medeoverheden, bedrijven en andere maatschappelijke partijen.
Het kabinet is namelijk van mening dat voor effectief klimaatbeleid maatregelen kosteneffectief en technisch uitvoerbaar moeten zijn en tegelijkertijd op voldoende draagvlak moeten kunnen rekenen in de samenleving. Een wezenlijk perspectief daarbij is dat de transitie uiteindelijk uitzicht biedt op vele merkbare voordelen voor iedereen. De inzet van het kabinet is om economische kansen te creëren en te benutten – nationaal en internationaal, om mensen mee te nemen, stap voor stap, in de transitie. Eerder door te verleiden dan te dwingen. Door duidelijk te zijn over wat er wanneer moet gebeuren, en daar ook bij te helpen. En al brengt de transitie onzekerheid met zich mee en zal deze niet rimpelloos gaan, is het verheugend dat inmiddels een meerderheid van Nederland steun geeft aan de aanpak van klimaatverandering.
De maatregelen die ik in deze brief noem zijn een greep uit de selectie van maatregelen die dit kabinet treft en gaat treffen om klimaatverandering en de daarbij horende negatieve gevolgen zoveel mogelijk te beperken. Op deze manier werkt het kabinet voor de volgende generatie – de generatie van Greta Thunberg – en de daaropvolgende generaties aan een veilige en leefbare toekomst.
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar populair zijn interesseert me niet. Wat mij interesseert, is klimaatrechtvaardigheid en een levende planeet»? Vindt u dat inspirerend? Zou u een voorbeeld kunnen nemen aan Thunberg?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u gehoord dat ze zei: «Onze beschaving wordt opgeofferd voor de mogelijkheid voor een zeer klein aantal mensen om door te gaan met het verdienen van een enorme hoeveelheid geld. Onze atmosfeer wordt opgeofferd zodat rijke mensen in landen als de mijne, in luxe kunnen leven. Het is het lijden van velen, die betalen voor de luxe van enkelen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u gehoord dat ze zei: «In het jaar 2078, zal ik mijn 75ste verjaardag vieren. Als ik kinderen heb, zullen zij die dag misschien met mij doorbrengen. Misschien zullen ze mij vragen naar jullie. Misschien zullen ze vragen waarom jullie niets gedaan hebben, toen er nog tijd was om te handelen»? Welke antwoord zou Thunberg haar kinderen kunnen geven wat u betreft?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u gehoord dat ze zei: «U zegt dat u van uw kinderen houdt, boven al het andere. Maar u steelt hun toekomst, voor hun ogen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u gehoord dat ze zei: «Totdat u gaat focussen op wat er moet gebeuren, in plaats van op wat er politiek mogelijk is, is er geen hoop»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u gehoord dat ze zei: «We kunnen een crisis niet oplossen zonder het als een crisis te behandelen»? Bestrijdt u deze logica van Thunberg?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u gehoord dat ze zei: «We moeten de fossiele brandstoffen in de grond laten, en we moeten focussen op billijkheid»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u gehoord dat ze zei: «En als oplossingen binnen het bestaande systeem niet te vinden zijn, dan moeten we misschien het systeem zelf veranderen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u gehoord dat ze zei: «We zijn hier niet gekomen om de wereldleiders te smeken of ze zich om ons willen bekommeren. Jullie hebben ons in het verleden genegeerd en jullie zullen ons weer negeren»? Wat vindt u ervan dat jongeren als Thunberg tot de conclusie zijn gekomen dat ze niet kunnen rekenen op hun politieke leiders?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn door je excuses heen, en we zijn door onze tijd heen. We zijn hier gekomen om jullie te laten weten dat verandering eraan komt, of jullie dat nou leuk vinden of niet. De echte macht behoort toe aan het volk»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u na het horen van de toespraak doen teneinde ervoor te zorgen dat u kinderen zoals Greta Thunberg weer recht in de ogen kunt kijken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid zich in de ministerraad sterk te maken voor een Nederlands klimaatbeleid dat niet meegaat in het scenario dat kinderen hun toekomst afpakt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid op uw eigen ministerie alle maatregelen te nemen die de noodzaak van het beperken van de klimaatverandering tot 1,5 graad Celsius vraagt?
Ook in de eigen organisaties werkt het kabinet aan verduurzaming. Deze ambitie komt onder meer naar voren in het programma Nederland Circulair en de Kabinetsreactie op de transitieagenda’s circulaire economie3, het Actieplan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen Rijksinkoopstelsel4 en de Transitieagenda Biomassa en Voedsel5. Duurzame catering draagt ook bij aan het rijksbrede programma duurzame bedrijfsvoering, gericht op een klimaatneutrale en duurzame bedrijfsvoering in 2030. Er is aandacht voor de milieubelasting en het dierenwelzijn van de producten die in onze bedrijfsrestaurants verkrijgbaar zijn. Het voornemen is om in de bedrijfsrestaurants de transitie naar meer plantaardig voedsel te stimuleren.
Bent u bijvoorbeeld bereid over te stappen op een (veel) plantaardiger catering in de bedrijfskantine, bij vergaderlunches en officiële diners, door plantaardig de norm te maken en dierlijk de uitzondering, zoals diverse Nederlandse universiteiten en de gemeente Utrecht al doen?
Zie antwoord vraag 20.
De problematische situatie in de suikerbietenteelt na het wegvallen van het gebruik van neonicotinoïden |
|
Helma Lodders (VVD), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de problematische situatie die in de suikerbietenteelt ontstaat na het wegvallen van het gebruik van neonicotinoïden?
Op mijn verzoek heeft de NVWA eind 2017 een analyse uitgevoerd van de landbouwkundige impact van restricties op de drie neonicotinoiden waaruit blijkt dat er een grote impact wordt verwacht in de teelt van suikerbieten. Dit betekent dat met het resterende middelen- en maatregelenpakket plagen mogelijk niet meer afdoende kunnen worden beheerst. Ik heb deze analyse op 5 april 2018 (Kamerstuk 27 858, nr. 418) met uw Kamer gedeeld.
Wat vindt u van deze situatie waarbij de suikerbietenteelt in Nederland in gevaar komt?
Ik betreur het dat de restricties op het gebruik van de drie neonicotinoiden grote impact hebben op de teelt van suikerbieten en dat dit tot opbrengstverliezen kan leiden. Ik heb de restricties echter gesteund vanwege de door EFSA geconstateerde risico’s van deze neonicotinoiden voor bijen.
Klopt het dat er direct na de besluitvorming in Brussel (27 april) door diverse vertegenwoordigingen contact is gezocht voor een overleg over de ontstane situatie? Klopt het dat een eerste gesprek pas heeft plaatsgevonden na ruim twee maanden?
Verschillende stakeholders hebben verzocht om te overleggen over de ontstane situatie. Het eerste overleg – op ambtelijk niveau – heeft om agendatechnische redenen van de betrokken partijen begin juli 2018 plaatsgevonden.
Kunt u toelichten waarom het ruim twee maanden heeft geduurd voordat er een gesprek kon plaatsvinden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Wat was de uitkomst van dit gesprek en eventuele andere gesprekken?
De uitkomst van het eerste gesprek was om na het zomerreces een bestuurlijk overleg te houden. Dit overleg heeft medio september 2018 plaatsgevonden.
Er is gesproken over de gevolgen van het gedeeltelijke verbod op het gebruik van de drie neonicotinoiden op korte en lange termijn. Het agrarische bedrijfsleven zou zich beraden op de vraag of er een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling zou worden ingediend voor alternatieven voor de drie neonicotinoïden of voor het gewasbeschermingsmiddel Cruiser SB voor de teelt van suikerbieten. Hierbij is het bedrijfsleven gewezen op het feit dat ik uw Kamer heb geïnformeerd over het feit dat een vrijstelling voor middelen op basis van de drie neonicotinoiden niet in de lijn der verwachting zou liggen (Kamerstuk 27 858, nr. 435).
Het agrarisch bedrijfsleven heeft vervolgens een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling voor het middel Cruiser SB ingediend en niet voor een alternatief voor de drie neonicotinoiden.
Er is afgesproken om de aspecten die relevant zijn voor de lange termijn – denk aan innovatie op het gebied van weerbare teeltsystemen, maatregelen, middelen – mee te nemen in het traject van het opstellen van het uitvoeringsprogramma van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030». Ik verwacht uw Kamer op korte termijn te kunnen informeren over deze visie.
Klopt het dat er een beperkt verzoek tot vrijstelling van het gebruik van thiamethoxam is ingediend? Zo ja, wanneer heeft u dit verzoek ontvangen, wanneer is dit verzoek uitgezet bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en wanneer is of wordt dit verzoek uitgezet bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB)?
Er is op 9 oktober 2018 een verzoek tot tijdelijke vrijstelling van het middel Cruiser SB, op basis van de werkzame stof thiamethoxam, ingediend. Dit verzoek is dezelfde dag uitgezet bij de NVWA. Conform procedure is na de beoordeling door de NVWA het voorstel op 7 december 2018 aan het Ctgb voorgelegd om de risico’s van het gebruik te beoordelen.
Bent u op de hoogte dat met het wegvallen van deze middelen een aanzienlijk zwaardere milieubelasting waarschijnlijk is omdat minder effectieve middelen moeten worden ingezet en dat de inzet van deze middelen ook veel nuttige insecten bestrijdt terwijl dit bij het gebruik van neonicotinoïdencoating zeer beperkt is en daarmee minder schadelijk is voor het milieu?
Ik heb eerder aan uw Kamer gemeld dat de alternatieve werkzame stoffen voor de drie neonicotinoïden niet per sé een lager risicoprofiel hebben. De Europese Commissie is hierop in het besluitvormingsproces gewezen door enkele lidstaten – waaronder Nederland (Kamerstuk 27 858, nr. 396). De feitelijke milieubelasting is afhankelijk van de plaagdruk, de gekozen alternatieve werkzame stoffen en de hoeveelheid en frequentie van het gebruik ervan.
Wat vindt u van deze ontwikkeling en vindt u dit bij nader inzien een gewenste ontwikkeling die voortkomt uit het verbod op het gebruik van de neonicotinoïden?
Verordening (EG) nr. 1107/2009 biedt niet de mogelijkheid om bij de beoordeling van werkzame stoffen rekening te houden met mogelijke gewenste of ongewenste milieueffecten van alternatieve werkzame stoffen. Centraal in dit proces staat de beoordeling «sec» van werkzame stoffen op de risico’s voor mens, dier en milieu.
Ik vind het niet wenselijk als het wegvallen van de drie neonicotinoïden in buitenteelten leidt tot een één-op-één vervanging met andere gewasbeschermingsmiddelen. Ik streef naar het breder toepassen van geïntegreerde gewasbescherming en zet met het bedrijfsleven in op het ontwikkelen en toepassen van niet-chemische maatregelen en het beschikbaar krijgen van laag-risicomiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 417).
Wat is de reden dat u niet openstaat voor een vrijstelling of derogatie (zoals bijvoorbeeld in België en een aantal andere Europese landen is goedgekeurd) terwijl bekend is dat er geen alternatief voorhanden is en daarmee de suikerbietenteelt en het milieu in Nederland slechter af zijn?
Ik vind een tijdelijke vrijstelling niet in lijn met de Europese restricties op het gebruik van de drie neonicotinoiden om de risico’s voor bijen te beperken. Daarnaast is uit de beoordeling van het Ctgb en de NVWA gebleken dat een tijdelijke vrijstelling binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet wenselijk is omdat de noodzakelijke risicomitigerende maatregelen in de praktijk niet uitvoerbaar, controleerbaar of handhaafbaar zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat de NVWA concludeert dat een Vrijstelling conform art. 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) van de inzet van Cruiser SB in de teelt van suikerbieten voldoet aan de landbouwkundige criteria en dat daardoor een kortstondig noodverband gerechtvaardigd is? Zo ja, bent u bereid om het CTGB te verzoeken de vervolgprocedure zo kort mogelijk te laten duren zodat er uiterlijk 5 januari 2019 duidelijkheid is voor suikerbietentelers?
Ja. Het Ctgb heeft mij op 21 december 2018 geïnformeerd over de uitkomsten van de risicobeoordeling.
Realiseert u zich dat een besluit na 5 januari 2019 geen soelaas biedt omdat het dan onmogelijk is om nog het bietenzaad op de juiste manier te behandelen en te zaaien voor de teelt in 2019? Zo ja, wat gaat u doen om het verzoek voor vrijstelling voor die datum te behandelen gezien de sector reeds tijdig aan de bel heeft getrokken? Zo nee, wat is de reden om de Nederlandse suikersector op achterstand te zetten ten opzichte van diverse andere landen in Europa?
De uiterlijke datum voor het behandelen van 5 januari van bietenzaad vormde geen onderdeel van de aanvraag voor tijdelijke vrijstelling. De vrijstellingsaanvraag is binnen de gestelde termijnen afgewikkeld.
Wilt u deze vragen een voor een en voor 5 januari 2019 beantwoorden?
Ik heb uw Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd over mijn beslissing.
De toespraak van Greta Thunberg tijdens de COP24 in Katowice |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Erkent u dat u medeverantwoordelijkheid draagt voor het Nederlandse klimaatbeleid, aangezien het kabinetsbeleid wordt vastgesteld door de ministerraad?
Heeft u de toespraak gehoord die de 15-jarige Zweedse klimaatactivist Greta Thunberg heeft gegeven tijdens de klimaatconferentie in Katowice, Polen?1
Heeft u gehoord dat ze zei: «Veel mensen zeggen dat Zweden maar een klein land is en dat het niet uitmaakt wat we doen. Maar ik heb geleerd dat je nooit te klein bent om een verschil te maken. En als slechts een paar kinderen over de hele wereld de krantenkoppen halen, door simpelweg niet naar school te gaan, stel je dan eens voor wat we met zijn allen zouden kunnen bereiken, als we maar zouden willen»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar om dat te doen, moeten we helder spreken, ongeacht hoe oncomfortabel dat kan zijn»? Bestrijdt u de stelling van Thunberg dat eerlijke en heldere communicatie geboden is?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U heeft het alleen maar over groene oneindige economische groei, omdat u bang bent om impopulair te zijn»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt? Zo nee, heeft u inmiddels uw standpunt over economische groei gewijzigd en durft u inmiddels te erkennen dat voortdurende economische groei op een (reeds overbelaste) planeet onmogelijk is?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U praat alleen over stappen vooruit zetten met dezelfde slechte ideeën die ons in deze situatie hebben doen belanden, terwijl het enige verstandige zou zijn om aan de noodrem te trekken»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt? Zo ja, welke voorstellen mogen de Kamer en jongeren zoals Thunberg nog voor het einde van 2018 van u verwachten om radicaal te breken met het beleid van «business as usual» en de grootste bedreigingen voor het klimaat drastisch aan banden te leggen zoals het fokken en doden van dieren voor vlees, zuivel en eieren, door in te zetten op een verschuiving naar een plantaardig eetpatroon en een forse krimp van de veestapel?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn niet volwassen genoeg om te zeggen waar het op staat. Zelfs die last laten jullie over aan ons, kinderen»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar populair zijn interesseert me niet. Wat mij interesseert, is klimaatrechtvaardigheid en een levende planeet»? Vindt u dat inspirerend? Zou u een voorbeeld kunnen nemen aan Thunberg, denkt u?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Onze beschaving wordt opgeofferd voor de mogelijkheid voor een zeer klein aantal mensen om door te gaan met het verdienen van een enorme hoeveelheid geld. Onze atmosfeer wordt opgeofferd zodat rijke mensen in landen als de mijne, in luxe kunnen leven. Het is het lijden van velen, die betalen voor de luxe van enkelen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «In het jaar 2078, zal ik mijn 75ste verjaardag vieren. Als ik kinderen heb, zullen zij die dag misschien met mij doorbrengen. Misschien zullen ze mij vragen naar jullie. Misschien zullen ze vragen waarom jullie niets gedaan hebben, toen er nog tijd was om te handelen»? Welke antwoord zou Thunberg haar kinderen kunnen geven wat u betreft?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U zegt dat u van uw kinderen houdt, boven al het andere. Maar u steelt hun toekomst, voor hun ogen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Totdat u gaat focussen op wat er moet gebeuren, in plaats van op wat er politiek mogelijk is, is er geen hoop»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We kunnen een crisis niet oplossen zonder het als een crisis te behandelen»? Bestrijdt u deze logica van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We moeten de fossiele brandstoffen in de grond laten, en we moeten focussen op billijkheid»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «En als oplossingen binnen het bestaande systeem niet te vinden zijn, dan moeten we misschien het systeem zelf veranderen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We zijn hier niet gekomen om de wereldleiders te smeken of ze zich (om ons) willen bekommeren. Jullie hebben ons in het verleden genegeerd en jullie zullen ons weer negeren»? Wat vindt u ervan dat jongeren als Thunberg tot de conclusie zijn gekomen dat ze niet kunnen rekenen op hun politieke leiders?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn door je excuses heen, en we zijn door onze tijd heen. We zijn hier gekomen om jullie te laten weten dat verandering eraan komt, of jullie dat nou leuk vinden of niet. De echte macht behoort toe aan het volk»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Wat gaat u na het horen van de toespraak doen om ervoor te zorgen dat u kinderen zoals Greta Thunberg weer recht in de ogen kunt kijken?
Bent bereid om u in de ministerraad sterk te maken voor een Nederlands klimaatbeleid dat niet meegaat in het scenario dat kinderen hun toekomst afpakt?
Bent u bereid op uw eigen ministerie alle maatregelen te nemen die de noodzaak van het beperken van de klimaatverandering tot 1,5 graad Celsius vraagt?
Bent u bijvoorbeeld bereid over te stappen op een (veel) plantaardiger catering in de bedrijfskantine, bij vergaderlunches en officiële diners, door plantaardig de norm te maken en dierlijk de uitzondering, zoals diverse Nederlandse universiteiten en de gemeente Utrecht al doen?
Het RST op Curaçao |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uitsluiten dat door de interne managementproblemen in het Recherche Samenwerkingsteam (RST) op de Antillen belangrijke onderzoeken naar de verbodenheid tussen criminelen en de politiek, in het bijzonder naar de moord op politicus Helmin Wiels, zijn vertraagd of anderszins zijn beïnvloed?1
De samenwerking met partners van RST en TBO, nationaal en internationaal, verloopt naar behoren. Het RST en ook het Team Bestrijding Ondermijning (TBO) hebben succesvolle jaren achter de rug in de bestrijding van zware, georganiseerde criminaliteit en ondermijning. Overigens heeft de korpschef van het politiekorps Curaçao naar aanleiding van de berichtgeving in de media laten weten dat de samenwerking met het RST goed verloopt en dat het onderzoek naar de moord op de heer Wiels in het geheel niet is gefrustreerd.2
Waarom is zo lang gewacht met ingrijpen toen duidelijk werd dat de toenmalige teamleider van het RST niet goed functioneerde? Waarom is niet eerder geluisterd naar signalen van interne klokkenluiders? Kunt u toezeggen dat deze klokkenluiders als gevolg van hun melding, niet zullen worden benadeeld?
Op het moment dat het ministerie en de politie signalen hebben ontvangen, is er vanuit goed werkgeverschap waaraan ik zeer hecht, opvolging aan gegeven. De signalen die zijn ontvangen, waren niet eenduidig en niet terug te voeren op één enkele oorzaak. Ze zijn direct bespreekbaar gemaakt met de leiding van het RST en hebben geleid tot verschillende acties. Er zijn vanuit het ministerie en de politie gesprekken gevoerd met de leiding van het RST, ook ter plaatse. Ook zijn gesprekken gevoerd met medewerkers en is een teamcoach voor de leiding van het RST aangesteld. Verder wordt gewerkt aan harmonisatie en verduidelijking van de toepasselijke arbeidsvoorwaardelijke regelgeving, omdat deze regelgeving als onduidelijk werd ervaren.
Klopt het, dat het slechte topmanagement van het RST ook van negatieve invloed is geweest op het optreden van het anti-corruptie team TBO en ook op de samenwerking met lokale partners op Aruba, Curaçao en Sint Maarten en met de internationale partners in onder meer Italië en de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is de Tweede Kamer pas op de hoogte gebracht van de problemen bij het RST nadat klokkenluiders hulp bij de Nederlandse politiebond NPB hebben gezocht en het Algemeen Dagblad over de zaak heeft geschreven? Waarom hebt u niet eerder zelf de Tweede Kamer over deze zaak geïnformeerd?
Over relevante ontwikkelingen met betrekking tot het functioneren van het RST zal ik uw Kamer uiteraard blijven informeren. Zo wordt op basis van een opdracht van de ministers van Justitie van de landen gewerkt aan het ontwikkelen van een nieuwe visie op de recherchesamenwerking, die onder andere leidt tot een andere positionering van het RST. Voorzien is dat tijdens het volgende Justitieel Vierpartijenoverleg eind januari 2019 besluiten worden genomen over doorontwikkeling en positionering van het RST. Ik zal u over deze besluitvorming informeren.
Waarom is gekozen voor het aanstellen van een interim--chef teneinde de verstoorde relaties te herstellen? Zijn de verstoorde verhoudingen binnen het RST en is de samenwerking met de lokale en internationale partners ondertussen volledig hersteld? Zo nee, hoeveel tijd denkt u daarvoor nog nodig te hebben?
De vorige teamchef van het RST heeft besloten, na tien jaar betrokkenheid bij het Caribisch gebied, de in het antwoord op de vorige vraag genoemde doorontwikkeling van het RST over te laten aan een opvolger. Gezien de vele partijen betrokken bij de aanstelling van een teamchef van het RST is dit een langdurig proces. Daarop is besloten een al in het gebied werkzame functionaris met kennis van zaken van het RST en de lokale situatie, afkomstig van de Nederlandse politie, als interim--teamchef te benoemen. De samenwerking met de lokale korpsen is goed.
De vervolgstappen omtrent bevallen onder pseudoniem |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bevallen onder valse naam voorlopig niet toegestaan»?1
Ja.
Klopt het, dat in de brief van 3 december 2018 onder het kopje «vervolgstappen en verkenning» veelal gekeken wordt naar bevallen onder geheimhouding?2 Kunt u ingaan op de huidige situatie van bevallen onder geheimhouding? Welke specifieke afspraken moeten er met welke (overheids)instanties gemaakt worden teneinde de geheimhouding te realiseren? Welke (overheids)instanties worden op de hoogte gesteld van de geboorte van een kind, ook wanneer sprake is van geboorte onder geheimhouding?
Bij bevallen onder geheimhouding komen de gegevens van de moeder te staan op de geboorteakte van het kind. Deze worden vervolgens opgenomen in de Basisregistratie Personen (BRP) en verstrekt aan de (overheids)instanties die hierover moeten kunnen beschikken ter uitoefening van hun taken.
Fiom heeft op grond van jarenlange ervaring een werkwijze bij geheimhouding ontwikkeld en vastgelegd in een werkdocument. In dit werkdocument staan alle specifieke acties en afspraken beschreven die nodig zijn om geheimhouding te regelen. Het document wordt regelmatig aangevuld naar aanleiding van nieuwe ervaringen. Fiom en Siriz hebben aangegeven dat het regelen van geheimhouding vanwege het grote aantal betrokkenen uiterst bewerkelijk is. Met verscheidene instanties moeten specifieke afspraken worden gemaakt. Het kan gaan om afspraken met onder meer de gemeente waar de moeder woont, waar het kind geboren is en waar het kind bij het pleeggezin verblijft, met gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank, met het RIVM, Sociale Verzekeringsbank, het ziekenhuis, de zorgverzekering, de GGD, de huisarts, de apotheek en soms met de immigratie- en naturalisatiedienst en de Belastingdienst.
Een aantal instanties moet altijd op de hoogte gesteld worden van de geboorte van een kind, ook als er sprake is van een «beperking gegevensverstrekking aan derden» (de zogenoemde geheimhouding in de BRP). Zo krijgen RIVM, de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank altijd bericht.
Daarnaast verschilt het per casus welke instantie de informatie krijgt, dit is afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van de moeder.
De toepassing van de geheimhouding is in deze gevallen mensenwerk, daarom valt geheimhouding niet voor de volle honderd procent te garanderen.
Kunt u voorts ingaan op de (financiële) gevolgen van een «beschermde bevalling» die Stichting Beschermde Wieg in samenwerking met een aantal ziekenhuizen aanbiedt? Hoe worden de kosten die samenhangen met een bevalling in dit soort gevallen vergoed?
Een beschermde bevalling is vanwege het anonieme karakter onverzekerde zorg waarvoor geen declaratietitel bestaat. Ziekenhuizen die een beschermde bevalling aanbieden nemen deze kosten daarom voor eigen rekening. Voor declaratie bij een zorgverzekeraar is immers nodig dat kan worden vastgesteld dat iemand verzekerd is. Dat gebeurt aan de hand van het burgerservicenummer.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat ziekenhuizen de kosten van zo’n beschermde bevalling declareren via de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. Hoewel deze regeling een uitzondering kent als iemand verzekerd is, speelt hierbij hetzelfde probleem. Als niet kan worden vastgesteld of iemand verzekerd is, bijvoorbeeld omdat betrokkene weigert toestemming te geven om haar gegevens te verstrekken, kunnen de kosten desondanks onder deze regeling worden vergoed.3
Kunt u ingaan op de in de brief genoemde «samenwerking met Stichting Beschermde Wieg en de andere partners»? Welke andere partners zijn dat? Hoe gaat u pogen «een adequate bescherming» te bieden? Kunt u daarnaast ingaan op «adequate bescherming»? Wat acht u adequaat?
Mijn inzet is tweeledig. Ik wil voorkomen dat een ongewenst zwangere vrouw anoniem afstand doet van haar kind en óók dat een kind door de moeder in een hulpeloze toestand wordt achtergelaten omdat de moeder haar identiteit hoe dan ook verborgen wil houden.
Op 15 januari 2019 heb ik met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Fiom, Stichting Beschermde Wieg (SBW) en Siriz verkend op welke wijze de bescherming van moeder en kind het meest effectief geboden kan worden. Daarbij hebben de drie organisaties hun werkwijze toegelicht, is een inventarisatie van de ervaren knelpunten gemaakt bij bevallen onder geheimhouding en zijn mogelijke oplossingsrichtingen verkend. Deze oplossingsrichtingen zien op het versterken van de procedure bij geheimhouding en het de facto onder bepaalde omstandigheden mogelijk maken van het bevallen onder pseudoniem.
De drie organisaties bereiken vrouwen in verschillende omstandigheden: Fiom en Siriz hebben vooral te maken met vrouwen die doorverwezen worden vanuit de hulpverlening, huisarts of het ziekenhuis. De vrouwen die SBW benaderen, willen liever helemaal geen bemoeienis vanuit de hulpverlening. Een reden waarom vrouwen toch SBW benaderen is dat SBW een verdergaande vorm van geheimhouding biedt. Door in haar communicatie-uitingen de mogelijkheid om anoniem te bevallen niet uit te sluiten, tracht SBW die vrouwen over de streep trekken die anders iedere vorm van hulp zouden mijden. Als een vrouw zich meldt, is de hulpverlening vanuit SBW erop gericht de vrouw te bewegen alsnog de zorg voor haar kind op zich te nemen of in ieder geval in te stemmen met achterlating van gegevens over haar identiteit (bevallen onder geheimhouding met vermelding op de geboorteakte). Als de vrouw ook dit niet wil, kunnen de gegevens van de moeder met haar instemming elders worden bewaard op zodanige wijze dat de toegang op termijn voor het kind verzekerd is. De gegevens van de moeder worden dan niet in de geboorteakte van het kind opgenomen. In het uiterste geval heeft de moeder de mogelijkheid om geen enkel gegeven achter te laten. In de afgelopen jaren bleek slechts één moeder zich te hebben gemeld die uiteindelijk haar gegevens niet wilde delen. Deze vrouw is destijds door Siriz naar SBW verwezen. In dat geval biedt SBW de moeder de mogelijkheid om het kind anoniem achter te laten in een kamer in een ziekenhuis. De zorg voor het kind is daarmee geborgd. In de kamers worden vrouwen door het beschikbaar stellen van materiaal uitgenodigd alsnog contact te zoeken met de hulpverlening en om in ieder geval enige gegevens over haar persoon achter te laten.
Tijdens het overleg hebben Fiom en Siriz aangegeven de dilemma’s te delen die SBW gebracht hebben tot deze werkwijze. Ze zouden zelf ook graag meer ruimte willen hebben om zorgmijdende vrouwen pro-actiever tegemoet te treden. De komende maand ga ik met deze partijen en met het Openbaar Ministerie (OM), de ziekenhuizen die een vondelingenkamer hebben ingericht, de Raad voor de Kinderbescherming en de ministeries van BZK en VWS nader onderzoeken hoe we de bestaande knelpunten bij het bevallen onder geheimhouding zoveel mogelijk kunnen wegnemen waarbij we tegelijkertijd kijken naar de mogelijkheid van het de facto invoeren van bevallen onder pseudoniem. Daarbij zal ik nadrukkelijk aandacht besteden aan de mogelijke strafrechtelijke aspecten die hieraan verbonden zijn. Ik verwacht uw Kamer daarover vóór 1 maart te kunnen informeren.
Met de te nemen acties zal ook aangesloten worden bij de maatregelen in preventieve sfeer die de Staatssecretaris van VWS in zijn brief aan uw Kamer van 11 september 2018 heeft aangekondigd. Een belangrijk element daarin is de invoering van een gratis telefonische hulplijn die dag en nacht bereikbaar is. Tijdens het eerdergenoemd overleg bleek dat de hulplijn in een daadwerkelijke behoefte voorziet.
Kunt u ingaan op de positie van de Stichting Beschermde Wieg, als onafhankelijke private stichting? Hoe wordt de kwaliteit van de dienstverlening geborgd?
SBW is een private stichting en ontvangt geen subsidie van de overheid. Haar werkprocessen staan in haar protocollen beschreven. SBW streeft erkenning door de overheid na en is voornemens om de overheid om subsidie te vragen. Daartoe zal SBW moeten voldoen aan de voorwaarden en kwaliteitsvereisten die de overheid voor de verlening van subsidie stelt.
Deelt u de mening van het Wetenschappelijk Bureau Openbaar Ministerie dat wanneer een kind in een vondelingenkamer wordt neergelegd, diegene die de vondelingenkamer in staat houdt medeplichtig is aan verduistering van staat, ex artikel 236 Wetboek van Strafrecht?3 Ziet u het risico van een verdiepende samenwerking aangegaan met een organisatie die, indien een civiele rechter uitspraak heeft gedaan over de staat van het kind, mogelijk vervolgd kan worden door het openbaar ministerie (OM)?
In het voormelde advies concludeert het Wetenschappelijk Bureau van het OM dat er voor het beschikbaar houden van een vondelingenkamer sprake van medeplichtigheid kan zijn aan verduistering van staat in het geval dat er een kind in de vondelingenkamer wordt neergelegd. Het in artikel 236, derde lid, Wetboek van Strafrecht neergelegde vervolgingsbeletsel kan vervolging alleen plaatshebben nadat een verzoek tot inroeping of tot betwisting van staat is gedaan en de burgerlijke rechter daarop een eindbeslissing heeft gegeven of, ingeval het verzoek door het stilzitten van partijen onvoldoende voortgang vindt, nadat de burgerlijke rechter heeft beslist dat er een begin van bewijs is. Of er in een concrete situatie daadwerkelijk sprake is van medeplichtigheid als bedoeld, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. Het is dan aan het OM om te beslissen of er aanleiding is tot vervolging.
Deelt u de mening dat de evaluatie van de in 2014 in Duitsland in werking getreden wettelijke regeling «Gesetz zum Ausbau der Hilfen für Schwangere und zur Regelung der vertraulichen Geburt», waarmee bevallen onder pseudoniem werd geïntroduceerd, positief of in ieder geval bemoedigend is? Erkent u dat door deze wettelijke regeling de adviesbureaus erin zijn geslaagd de vrouwen in het zorgstelsel te laten instromen zodat zij er ook voor konden kiezen hun anonimiteit op te geven teneinde een reguliere adoptieprocedure mogelijk te maken of om het kind zelf op te voeden?
De evaluatie van de wet laat een positief beeld zien. Meer vrouwen zijn bereid de hulpverlening te benaderen en geven aan dat de mogelijkheid van bevallen onder pseudoniem en de gelijktijdige beschikbaarstelling en intensivering van de hulpverlening daaraan hebben bijgedragen. De evaluatie maakt ook duidelijk dat deze vorm van bevallen niet voor alle gevallen een oplossing biedt.
Een aanmerkelijk aantal vrouwen doet geen beroep op de mogelijkheden die de wet biedt en kiest toch voor anoniem bevallen: de zorgmijders.
Ik neem uiteraard goede notie van de ontwikkelingen en ervaringen in Duitsland en zal deze, waar mogelijk, als input gebruiken om de Nederlandse procedure te optimaliseren.
Wat is de planning van de gesprekken die u de komende tijd aangaat met de betrokken organisaties? Hoe gaat u deze gesprekken aanpakken en wat is de gewenste uitkomst van deze gesprekken? Wanneer verwacht u de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken? Met welke betrokken organisaties gaat u spreken?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het, dat er geen sprake kan zijn van volledige bescherming van de vrouw bij bevallen onder geheimhouding, zelfs wanneer het proces verbeterd wordt? Acht u het daarom verstandig parallel aan de voorgenomen stappen, ook het traject van wetswijzigingen in te zetten die bevallen onder pseudoniem mogelijk maken, omdat deze wetswijzigingen tijd kosten?
Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 4 is aangegeven, kan er geen absolute garantie gegeven worden voor volledige bescherming van de vrouw onder alle omstandigheden. Het risico op bijvoorbeeld een menselijke fout kan niet in absolute zin worden uitgesloten. Dit is niet anders bij wetswijziging. Mijn inzet is daarom nu gericht op het bereiken van de hoogst haalbare vorm van bescherming voor de vrouw in een praktische aanpak die flexibel is en het maatwerk kan bieden waar voor deze complexe materie behoefte aan is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het algemeen overleg Personen- en familierecht van 24 januari 2019?
Ja.
ABN medewerkers die de bonuswet omzeilen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog de antwoorden die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens het vragenuur op 30 november 2018 in uw afwezigheid gaf over de berichtgeving dat medewerkers van ABN Amro de bonuswet omzeilen?1
Ja, waarbij ik ervan uit ga dat u doelt op het vragenuur van 4 december 2018.
Moet de bank openbaar rapporteren over ABN Amro Participaties over 2018? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om alsnog aan ABN Amro te vragen te rapporteren over dit belang in 2018?
De winst van ABN AMRO Participaties2 (AAP) over 2018 kan nog niet worden vastgesteld aangezien het boekjaar 2018 nog niet is afgerond. Ook na afloop van het boekjaar zal ABN AMRO niet openbaar maken wat de winst van AAP was. ABN AMRO maakt op dit niveau van de organisatie geen specifieke gegevens openbaar en hiervoor geldt geen rapportageverplichting.
In het jaarverslag van ABN AMRO wordt het belang opgenomen dat derden hebben in de activiteiten van ABN AMRO. Het belang van de medewerkers in de private-equityfondsen van AAP valt hieronder. De belangen van derden zullen ook in het jaarverslag over 2018 worden opgenomen.3
Hoe hoog was de winst van ABN Amro Participaties over 2018, en hoeveel is daarvan uitgekeerd als dividend of terugbetaling van kapitaal?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel natuurlijke personen hadden belangen in ABN Amro Participaties in 2017 en 2018, en hoeveel dividend werd uitgekeerd aan deze natuurlijke personen?
ABN AMRO heeft bevestigd dat 16 huidige en voormalige medewerkers van AAP een belang hebben in één of meerdere fondsen van AAP. Bij de oprichting van dergelijke fondsen worden afspraken gemaakt over rechten en investeringen van de deelnemers. Op basis van deze vooraf gemaakte afspraken wordt, na verrekening van de oorspronkelijke investering, inclusief rente aan ABN AMRO, de meeropbrengst (dividend) conform de afspraken verdeeld onder ABN AMRO en de deelnemers. Bij tegenvallende resultaten kan de medewerker de inleg verliezen.
Informatie over de inleg en uitkering per persoon kan niet gegeven worden in verband met het persoonsvertrouwelijke karakter van deze informatie. Het is ook niet gebruikelijk dergelijke informatie over individuele medewerkers te publiceren. Wel wordt, zoals ik hiervoor onder de beantwoording van de vragen 2 en 3 heb aangegeven, het belang van de medewerkers in de private-equityfondsen van AAP in het jaarverslag over 2018 opgenomen.
Kregen alle 16 betrokkenen een gelijk deel van de te verdelen 10 miljoen euro? Zo nee, hoe werd dit bedrag verdeeld en wat was de hoogste uitkering?
Zie antwoord vraag 4.
Aangezien bij de beantwoording werd gesteld dat de bonuswetgeving niet van toepassing was omdat de betrokkenen participeerden, een aandelenbelang hadden, hoe hoog was deze inleg in ABN Amro Participaties? Staat deze in verhouding tot de verkregen beloningen? Hoeveel risico liepen de betrokken medewerkers en in hoeverre is dit te herleiden tot de ontvangen bedragen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt de gang van zaken zich tot de cao van ABN Amro? Vielen deze personen onder de cao? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre zijn deelnemingen in dochters acceptabel onder de cao?
Medewerkers van AAP vielen tot het moment van verzelfstandiging onder de cao van ABN AMRO. Uitgezonderd het hoofd van de private-equityactiviteiten, wiens functie buiten de cao viel. De betreffende regeling viel niet onder de cao.
Bent u het ermee eens dat met deze constructie tegen de geest van de bonuswet is gehandeld, omdat medewerkers van een bank op deze manier alsnog een hoge variabele beloning konden krijgen en het juist de bedoeling was deze te maximeren op 20 procent van het jaarsalaris?
Zoals ik in mijn brief van 17 december 20184 heb aangegeven is een participatie waarbij medewerkers investeren met hun eigen vermogen wezenlijk anders dan een beloning die een medewerker ontvangt voor geleverde prestaties voor de onderneming. Bij een dergelijke participatie verkrijgt de medewerker – in geval van een rendement van de investering – dividend; in geval van een negatief investeringsresultaat, verliest de medewerker (een deel van) zijn inleg. In algemene zin worden dividenduitkeringen en andere uitkeringen die partners, deelnemers, leden, eigenaren en dergelijke ontvangen dan ook – in lijn met richtsnoeren van de Europese toezichthouders, zoals de Europese Banken Autoriteit – niet aangemerkt als vaste of variabele beloningen in de zin van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo). Dit ligt anders indien een dergelijke dividenduitkering aangemerkt kan worden als ontwijkingsconstructie in de zin van de Wbfo. DNB en de AFM zien hierop toe en zullen – indien daartoe aanleiding bestaat – maatregelen treffen.
ABN AMRO heeft mij laten weten dat de regeling geldt voor huidige en voormalige medewerkers van AAP. De uitkeringen die hieruit voortvloeien aan medewerkers zijn hoger dan de bank wenselijk vindt en sluiten niet aan bij de bank die ABN AMRO wil zijn. Ik kan me vinden in dit standpunt van ABN AMRO en begrijp van ABN AMRO dat dit een belangrijke rol heeft gespeeld bij de beslissing van om AAP te verzelfstandigen.
Betere communicatie rondom de experimenten gesloten coffeeshopketen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in verschillende media over het dalende animo voor deelname aan het experiment gesloten coffeeshopketen?1
Ja
Deelt u de mening dat het mogelijk dalende animo bij gemeenten mede kan worden veroorzaakt door een aantal hardnekkige misverstanden over de vormgeving van het experiment, zoals dat bij voorbaat vast zou staan dat na vier jaar het experiment stopt en terug moet worden gegaan naar de huidige situatie, ongeacht het resultaat (wat niet klopt)?
Wij hebben kennisgenomen van de diverse berichten in de media. Bij ons hebben zich, op basis van het voornemen in het regeerakkoord, circa 40 gemeenten gemeld met interesse om deel te nemen aan het experiment. Deze interesse bestond onder andere uit brieven en e-mails van burgemeesters, lokale fracties en gemeenteambtenaren. Ons zijn geen directe signalen bekend dat er sprake is van afnemende interesse. Wel is ons bekend, uit gesprekken met de VNG en gemeenten, dat zij op bepaalde onderdelen voor wat betreft de inrichting van het experiment een andere voorkeur hebben. We hebben op regelmatige basis contact met de VNG en diverse gemeenten over hoe dit experiment het beste kan worden vormgegeven.
Wij betreuren eventuele misverstanden over de invulling van het experiment die bij de media en bij enkele gemeenten zijn ontstaan. In de door ons verstuurde Kamerbrieven en stukken communiceren wij over de voorwaarden die zijn opgenomen in de wet en de algemene maatregel van bestuur en de planning van het experiment. Daarnaast staat deze informatie op de website van de rijksoverheid en informeren wij alle coffeeshopgemeenten regelmatig per mail.
In onze berichtgeving is gecommuniceerd dat het experiment niet automatisch na vier jaar stopt. In het wetsvoorstel is voorzien dat de evaluatie van het experiment vóór het einde van de experimenteerfase zal plaatsvinden. Voor aanvang van de afbouwfase kan het dan zittende kabinet op basis van de evaluatie verdere besluiten nemen. In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur de experimenteerfase met anderhalf jaar te verlengen. Bijvoorbeeld in het geval dat wordt besloten om het experiment om te zetten in algemeen geldende landelijke regelgeving, dan wel als extra tijd noodzakelijk blijkt uit de evaluatie.
Kunt u uiteenzetten hoe het volgens u kon gebeuren dat er zoveel misverstanden zijn ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid actief deze misverstanden bij gemeenten weg te nemen? Zo ja, hoe wilt u hierbij te werk gaan?
Sinds de bekendmaking van het regeerakkoord zijn er door ons diverse overleggen gevoerd met de bestuurlijke werkgroep cannabis van de VNG. Zo hebben wij op 26 november jl. uitgebreid gesproken met de bestuurlijke werkgroep over de wet, de AMvB en eventuele onduidelijkheden. Tevens hebben we expertsessies over het experiment georganiseerd op ambtelijk niveau. Daarnaast zijn de gemeenten met een coffeeshop actief geïnformeerd over de stappen die zijn gezet.
Wij ondernemen het komende jaar de volgende stappen om te waarborgen dat gemeenten duidelijkheid hebben over de aanmeldprocedure en de invulling van het experiment.
Op deze manier willen wij borgen dat voor alle gemeenten precies duidelijk is hoe het experiment wordt ingericht en wat de regels precies behelzen. De aanmeldprocedure van gemeenten wordt in overleg met de bestuurlijke werkgroep van de VNG vastgesteld
Kunt u uitleggen hoe u in de toekomst wil voorkomen dat bij gemeenten niet duidelijk is hoe de vormgeving van het experiment eruit ziet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u waarborgen dat gemeenten in de komende maanden precies te weten komen waartegen ze «ja» of «nee» zeggen, als het gaat om aanmelding voor deelname aan het experiment?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de indruk dat de procedure tot en met de aanmelding op dit moment bij gemeenten onvoldoende duidelijk is? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waaruit maakt u op dat dit wel voldoende duidelijk is?
Wij gaan ervan uit dat voor gemeenten voldoende duidelijkheid bestaat over de invulling en kaders van het experiment als het wetsvoorstel eenmaal door de Tweede Kamer is aangenomen en het ontwerp van de onderliggende algemene maatregel van bestuur bij het parlement is voorgehangen. Op basis van de huidige stand van zaken is de verwachting dat dit in het eerste kwartaal van 2019 zal zijn. Door middel van een mededeling zal kenbaar worden gemaakt binnen welk tijdvak gemeenten zich voor deelname aan het experiment kunnen aanmelden.
Met een aanmelding kunnen gemeenten hun belangstelling voor deelname aan het experiment kenbaar maken. Als verantwoordelijke ministers zullen wij de deelnemende gemeenten bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen. Dat zullen wij doen met inachtneming van het advies dat de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen naar verwachting in het tweede kwartaal van 2019 hierover zal uitbrengen. Wij streven ernaar om de besluitvorming over de deelnemende gemeenten vóór het zomerreces van 2019 af te ronden. Op basis van de huidige stand van zaken zal in het najaar van 2019 na ontvangst van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het concept van de algemene maatregel van bestuur het traject kunnen worden afgerond, waarna de besluitvorming over de deelnemende gemeenten definitief zal zijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen?
Ja.
Het bericht dat het kinderspel is om bedrijven lam te leggen met beslag |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedrijven lamleggen met beslag is kinderspel»?1
Ja.
Kunt u voor de jaren 2016 en 2017 aangeven in hoeveel gevallen er conservatoir beslag is gelegd bij bedrijven of organisaties met als gevolg dat die bedrijven of organisaties werden belemmerd deel te nemen aan het economisch verkeer? In hoeveel van die gevallen is het beslag uiteindelijk opgeheven in een opheffingskortgeding? In hoeveel van die gevallen is het beslag door de rechter uiteindelijk opgeheven, omdat de vordering in de bodemprocedure is afgewezen?
Uit navraag bij de Raad voor de rechtspraak is gebleken dat er in 2016 door de voorzieningenrechter 6087 keer is beslist op een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir beslag. In 2017 was dit 5646 keer. Deze cijfers zien op alle beslissingen, dus zowel op toewijzingen als op afwijzingen. Uit de systemen van de rechtspraak kan niet worden afgeleid in hoeveel gevallen de verweerder een rechtspersoon en in hoeveel gevallen deze een natuurlijk persoon is. Bovendien wil de verlening van een verlof niet zeggen dat er daadwerkelijk beslag is gelegd. Het is aan de schuldeiser om de beslissing van de rechter vervolgens ten uitvoer te laten leggen.
In 2016 zijn 401 kortgedingen geweest over de opheffing van een conservatoir beslag. In 2017 waren dit er 427. Ook hiervoor geldt dat uit de systemen van de rechtspraak niet kan worden afgeleid hoe vaak de verweerder een bedrijf of organisatie is. Er zijn geen cijfers bekend over het aantal gevallen waarin het beslag is opgeheven in kortgeding. Evenmin wordt geregistreerd in hoeveel gevallen het beslag door de rechter is opgeheven omdat de vordering in de bodemprocedure is afgewezen.
Hoe oordeelt u over de positie van de beslaglegger ten opzichte van de beslagene? Kunt u in uw antwoord specifiek ingaan op de bewijslastverdeling tussen beide partijen, het opheffingskortgeding en de vaak lange duur van die kortgedingprocedure?
Een schuldeiser kan een juridische procedure beginnen om een executoriale titel te verkrijgen. Deze titel kan hij vervolgens ten uitvoer laten leggen om zijn vordering betaald te krijgen. De schuldeiser kan ervoor kiezen om, voordat hij de juridische procedure begint, conservatoir beslag te laten leggen op bepaalde vermogensbestanddelen van de schuldenaar. Denk hierbij aan een conservatoir beslag op de bankrekening, het loon of de woning van de schuldenaar. Het doel van dit beslag is het veiligstellen van het vermogensbestanddeel, zodat de schuldenaar het niet kan verduisteren. Heeft de schuldeiser vervolgens een rechterlijke uitspraak, dan is er nog steeds vermogen waarop hij zich kan verhalen.
Voor het leggen van conservatoir beslag is verlof van de voorzieningenrechter vereist (zie artikel 700 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). De schuldeiser dient een verzoekschrift in waarin de vordering op de schuldenaar en de grondslag daarvan gemotiveerd zijn omschreven en waarin ook de tegen de vordering door de schuldenaar aangevoerde verweren moeten worden vermeld. Ook moet de schuldeiser motiveren waarom het beslag nodig is, waarom is gekozen voor beslag op dat specifieke goed en waarom niet op een minder bezwarende manier beslag gelegd kan worden (bijvoorbeeld beslag op een roerende zaak in plaats van derdenbeslag onder de bank). De bewijslast ligt in dit geval dus bij de schuldeiser. Als de schuldeiser zich niet aan deze informatieverplichting houdt, zal dit ertoe leiden dat het verzoek wordt afgewezen (zie bijvoorbeeld Rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2018:910).
De voorzieningenrechter beslist op het verzoek na een summier onderzoek, in de regel zonder de schuldenaar te hebben gehoord. Weliswaar mag de voorzieningenrechter de schuldenaar oproepen om te worden gehoord (zie artikel 279, lid 1, Rv), maar dit doet hij doorgaans niet, omdat dan de kans bestaat dat het goed wordt verduisterd. Door het horen weet de schuldenaar immers dat er beslag kan worden gelegd en zal hij deze goederen misschien nog snel proberen te verplaatsen of de gelden overboeken. Een beslag zal dan geen doel treffen en nutteloos zijn. Een uitzondering geldt bijvoorbeeld als de schuldeiser beslag wil leggen op vermogensrechten van een bank. De bank moet dan in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord (zie artikel 700, lid 4, Rv), aangezien een beslag het gehele betalingsverkeer in gevaar kan brengen.
Is het verlof verleend, dan kan de schuldeiser conservatoir beslag leggen. Is beslag gelegd, dan moet de schuldeiser binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn (standaard is dit acht dagen) de bodemprocedure starten over de vordering waarvoor het beslag is gelegd. Hiermee wordt gewaarborgd dat het beslag niet eindeloos blijft liggen. De beslagene kan om de opheffing van het beslag vragen aan de voorzieningenrechter die het beslagverlof heeft verleend (zie artikel 705 Rv). De voorzieningenrechter zal het beslag opheffen als het bijvoorbeeld blijkt te gaan om een ondeugdelijke vordering of het beslag onnodig blijkt, bijvoorbeeld omdat na het leggen van het beslag al op een andere manier voldoende zekerheid is gesteld voor de betaling van de vordering (zie bijvoorbeeld Rechtbank Overijssel, ECLI:NL:RBOVE:2016:1074). Een opheffingskortgeding duurde volgens cijfers van de Raad voor de rechtspraak in 2017 gemiddeld 36 dagen.
Uit het voorgaande blijkt dat in de wet voor zowel de beslaglegger als de beslagene waarborgen zijn opgenomen. Zo is voor de beslaglegger van belang dat de voorzieningenrechter snel kan beslissen of er beslag gelegd mag worden. Als het beslag eenmaal gelegd is, kan de beslagene de voorzieningenrechter vragen om het beslag weer op te heffen. Bovendien kan de beslaglegger door de voorzieningenrechter worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de beslagene heeft opgelopen door een onterecht gelegd beslag.
Hoe beoordeelt u het gebruik van conservatoir beslag als pressiemiddel, teneinde de schuldenaar tot betaling of levering te dwingen?
Conservatoir beslag mag niet louter als pressiemiddel worden gebruikt. Dit is nu al zo op grond van de wet en is ook een van de uitgangspunten van de aanstaande herziening van het beslag- en executierecht. Het wetsvoorstel dat dit regelt is aangekondigd in de brief inzake de brede schuldenaanpak van 22 mei 2018 (zie Kamerstukken II, 24 515, nr. 431, blz. 9). Op dit moment is het wetsvoorstel bij de Afdeling advisering van de Raad van State aanhangig voor advies.
Hoe duidt u het feit dat de schuldenaar in de regel niet wordt gehoord bij een aanvraag van een schuldeiser voor een beslag (beslagrekest)?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het, dat de richtlijn voor een rechter te beoordelen of een beslagrekest voldoende onderbouwd is slechts negen minuten is? Klopt het voorts dat de voorbereidingstijd door een griffiemedewerker daarbij 28 minuten is? Zo nee, wat zijn die tijden dan wel? Kunt u in uw antwoord ingaan op de vraag of u die richttijden representatief acht voor een zorgvuldige beoordeling van een beslagrekest?
Navraag bij de Raad voor rechtspraak leert dat er geen normtijden of richtlijnen bestaan voor de tijd die nodig is voor het beoordelen van een beslagrekest door een rechter of griffier. Die tijden kan de Raad voor de rechtspraak dan ook niet verstrekken. Wel kent zij gemiddelde behandeltijden over heel Nederland. De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat de tijd per zaak kan verschillen. Soms zijn het korte verzoeken en soms zijn het meer lijvige verzoeken. Daar wordt altijd de tijd voor genomen en zorgvuldig naar gekeken. De vraag of genoemde tijden representatief zijn voor een goede beoordeling is daarmee niet aan de orde.
Deelt u de mening dat de beschikbaarheid van meer informatie van de zijde van de beslagene kan leiden tot een minder eenzijdige beoordeling en een betere werking van de waarborgenaspecten voor de beslagene bij verlofverlening? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 al heb toegelicht, moet de schuldeiser zijn verzoek tot beslaglegging motiveren en moet hij daarin ook melding maken van de door de schuldenaar tegen de vordering aan te voeren verweren en de gronden daarvoor. De beslagsyllabus van het Landelijk overleg Vakinhoud Civiel, Kanton en Toezicht van de rechtbanken vult deze informatieplicht nader in. Afhankelijk van de soort vordering waarop het verzochte beslag betrekking heeft (vordering uit overeenkomst, onrechtmatige daad of overig), moet het verzoek aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo volgt uit de beslagsyllabus dat bij een onbetaalde factuur het factuuroverzicht en de aanmaningen moeten worden overgelegd. Bij een vordering uit onrechtmatige daad moet nader worden ingegaan op toerekenbaarheid, causaliteit en schade. De voorzieningenrechter verkrijgt van de schuldeiser zowel informatie over de positie van hemzelf als van de schuldenaar en zal op grond hiervan een belangenafweging maken. Ook kan de rechter ervoor kiezen de schuldenaar te horen. Het is dus wel mogelijk om meer informatie van de schuldenaar te verkrijgen, zolang dit er niet voor zorgt dat er een kans is dat de goederen niet meer aanwezig zijn op het moment van de beslaglegging. De rechter zal deze afweging telkens maken.
Kunt u aangeven hoe vaak er een dergelijk conservatoir beslag wordt gelegd in de ons omringde landen, en de mate aangeven waarin dit in Nederland gebeurt? Kunt u daarnaast uiteenzetten op welke wijze in dit verband het beslagrecht in de ons omringende landen, waaronder in ieder geval Duitsland en Frankrijk, is geregeld?
Het is mij niet bekend hoe vaak er conservatoir beslag wordt gelegd in de ons omringende landen. Voor de mate waarin in Nederland conservatoir beslag wordt opgelegd, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
In Duitsland kent men geen conservatoir beslag zoals in Nederland. In Duitsland heeft men de rechtsfiguur «Arrest», waarvan het effect vergelijkbaar is met conservatoir beslag. Deze procedure wordt zelden gebruikt in Duitsland, onder meer omdat de schuldeiser aannemelijk moet maken dat het vermogensbestanddeel zonder Arrest zou worden verduisterd. In Duitsland wordt vaker gebruik gemaakt van het «Mahnverfahren». Dit is een procedure om snel een executoriale titel te verkrijgen voor de inning van onbetwiste geldvorderingen. Bij deze procedure wordt de schuldenaar, net zoals bij het Arrest, niet gehoord. De schuldeiser kan op basis van de uitspraak vervolgens direct executoriaal beslag leggen.
In Frankrijk kent men wel een conservatoir beslag dat vergelijkbaar is aan het Nederlandse conservatoir beslag. Zo wordt in Frankrijk de schuldenaar in beginsel niet gehoord, maar kan de rechter anders bepalen. Bij beslag op roerende zaken en beslag onder derden, zoals een bankbeslag, heeft het beslag een bewarend effect (zie W.H.Z. Westerhof, in «Conservatoir beslag in Europa; een kijkje over de grens», BER 2013/6 en «Conservatoir beslag in Europa; een kijkje over de grens» (deel II), BER 2015(6)).
Welke mogelijkheden ziet u om de positie van de beslagene en de beslaglegger meer in evenwicht te brengen in een conservatoir-beslagproces, althans te voorkomen dat beslagen bedrijven of organisaties door conservatoir beslag onevenredig worden belemmerd teneinde deel te kunnen blijven nemen aan het economisch verkeer?
Uit het antwoord op vraag 3 blijkt dat in de wet voor zowel de beslaglegger als de beslagene een aantal waarborgen is opgenomen. Zowel bij de beoordeling van een verzoek tot beslaglegging als bij een verzoek tot opheffing van een gelegd beslag maakt de voorzieningenrechter een afweging tussen de belangen van de beslaglegger en de beslagene. De rechter zal de mate van belemmering voor de beslagene om deel te nemen aan het economisch verkeer meenemen in zijn afweging. Ook heeft de voorzieningenrechter de mogelijkheid om de schuldenaar als belanghebbende te horen als de schuldeiser om een verlof tot conservatoir beslag heeft verzocht. Als de rechter dit nodig acht, kan de schuldenaar direct nadat het verzoek door de schuldeiser is gedaan, worden gehoord. Voor de bewijslast geldt dat de schuldeiser in het verzoek al moet ingaan op de verweren die door de schuldenaar zijn aangevoerd tegen de vordering. Ook moet in het verzoek worden beargumenteerd waarom beslag noodzakelijk is en waarom er is gekozen voor een bepaald beslagobject en of er niet een minder bezwarend beslagobject mogelijk is. Ik zie daarom geen noodzaak om de regels inzake het horen en de bewijslast aan te passen. Wel ben ik het ermee eens dat het niet wenselijk is dat beslag in sommige gevallen louter als pressiemiddel wordt gebruikt. Daarom heb ik een wetsvoorstel voor advies voorgelegd aan de Raad van State dat wettelijk verankert dat beslag niet louter als pressiemiddel mag worden gebruikt (zie ook het antwoord op vraag 4).
Ziet u mogelijkheden beslagenen het recht te geven om eerder in het proces gehoord te worden door de rechter, of de bewijslast op andere wijze te verdelen?
Zie antwoord vraag 9.
Assistentiehonden |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Erkent u het belang van keuzevrijheid van gebruikers van assistentiehonden en de toegankelijkheid van deze vorm van zorg?
Ja
Klopt het volgens u dat het therapeutische en praktische effect van hulphonden, die relatief goedkoop zijn als ze een langere periode meegaan, voor heel veel mensen voorkomt dat zij andere dure zorgkosten maken?
Op grond van de Zorgverzekeringswet en daar aan aanverwante wet- en regelgeving hebben mensen aanspraak op een functionerend hulpmiddel, als ze daarop redelijkerwijs zijn aangewezen. Dat kan in sommige gevallen een hulphond zijn. Een hulphond is een hond die een substantiële bijdrage levert aan de mobiliteit en de algemene of huishoudelijke dagelijkse
levensverrichtingen (ADL) van een verzekerde die volledig doof is; of die als gevolg van blijvende, ernstige lichamelijke functiebeperkingen, aangewezen is op hulp bij die mobiliteit of bij ADL, en waarbij een hulphond de zelfstandigheid van de verzekerde vergroot en het beroep op zorgondersteuning (bijvoorbeeld thuiszorg) wordt verminderd. Bij het bepalen of een hulphond het meest passende hulpmiddel is, wordt onder meer ook gekeken naar welke zorg (bijvoorbeeld thuiszorg) door de hulphond kan worden voorkomen.
Deelt u de mening dat er in de samenleving nog stappen te zetten zijn wat betreft de erkenning van assistentiehonden?
Ja
Erkent u dat een assistentiehond in de praktijk voor gebruikers veel meer is dan een medisch hulpmiddel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de wijziging in het inkoopbeleid van CZ waarbij zij voortaan enkel hulphonden vergoeden die in eigendom van de hulphondenschool zijn, terwijl er hulphondenscholen zijn die bewust voor een andere werkwijze kiezen waar de hulphond altijd eigendom is van de patiënt, en enkel de status van de hond in het eigendom van de school is?
Ja, en ik heb hierover contact gehad met zorgverzekeraar CZ. CZ geeft aan deze eis vanaf 2019 te stellen om de kwaliteit van de hulphond voor de kwetsbare groep verzekerden die daar gebruik van maakt beter te kunnen waarborgen. Een hondenschool zal doorgaans beter kunnen beoordelen of een hond geschikt is als hulphond. Doordat de hulphond in bruikleen wordt verstrekt en de hondenschool eigenaar blijft van de hulphond, kan de zorgverzekeraar nadere afspraken maken over kwaliteit van training, begeleiding, dierenartszorg, verzekering etc. Tot slot benadrukt CZ dat bij hun verzekerden zich nog nooit een situatie heeft voorgedaan waarin het voorkwam dat een hulphond is afgenomen.
Erkent u dat deze wijziging onwenselijk is, aangezien scholen die op deze manier werken nu niet meer in zee gaan met CZ, omdat zij willen vasthouden aan hun unieke werkwijze waarbij de gebruiker van de assistentiehond zich minder bezwaard voelt om eventuele problemen aan te kaarten, omdat de angst dat de hond hem/haar wordt afgenomen dan niet bestaat, aangezien enkel de status van de hond kan worden ontnomen en niet de hond zelf?
Nee, het is aan de zorgverzekeraars om te bepalen op welke wijze zij bepaalde zorg (wat dus in de vorm van een hulphond kan zijn) bij welke zorgaanbieder willen contracteren. Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders zijn echter niet verplicht om overeenkomsten met elkaar aan te gaan.
Verder kan juist het feit dat een hond in eigendom is van een hondenschool ervoor zorgen dat een verzekerde eventuele problemen kan melden, omdat dan de mogelijkheid open staat dat voor een andere hulphond gekozen kan worden bij dezelfde hondenschool, mocht dat nodig zijn.
Acht u het wenselijk dat sommige zorgverzekeraars verplichten dat de hulphonden rashonden zijn?
Ik heb daar geen oordeel over, omdat het aan de zorgverzekeraars is om te bepalen op welke wijze zij bepaalde zorg bij welke zorgaanbieder willen contracteren om aan hun zorgplicht te voldoen.
Overigens heeft CZ mij laten weten dat zij een dergelijke eis in haar inkoopbeleid 2019 had opgenomen, maar dat deze eis inmiddels is komen te vervallen, na een nadere toelichting door de hondenscholen over de selectie van een eventuele hulphond. De selectie van de hulphond vindt plaats onder de goede regie van de hondenscholen.
Is er volgens u sprake van willekeur in de vergoeding van assistentiehonden?
Zie mijn antwoorden op vraag 6 en 7
Wat vindt u ervan dat gebruikers van assistentiehonden moeite ondervinden bij het overstappen van zorgverzekeraar, bijvoorbeeld dat terwijl beide zorgverzekeraars onderhandelen over het restbedrag van de assistentiehond de hond tijdelijk wordt afgenomen, en zelfs definitief als de zorgverzekeraars hierover geen overeenkomst bereiken?
Op basis van mijn inzichten heb ik de indruk dat zorgverzekeraars hun taak om te zorgen voor continuïteit van zorg bij overstappen serieus nemen. Navraag bij Zorgverzekeraars Nederland (ZN) leert dat waar dit niet goed loopt, zorgverzekeraars dit met elkaar oplossen in het belang van de verzekerde. Wel heb ik begrepen dat de betaling van de onkostenvergoeding voor verzorging van de hulphond aan de verzekerde wel eens laat kan plaatsvinden. Zorgverzekeraars hebben, aldus ZN, onderling contact om deze situaties te voorkomen.
De wapenstilstand en de VN waarnemingsmissie in Jemen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de VN-waarnemers naar Jemen gaat sturen onder leiding van de Nederlandse generaal b.d. Patrick Cammaert?1
Ja.
Gaan er ook VN-militairen mee met het waarnemingsteam dat toezicht gaat houden op de wapenstilstand in de Jemenitische havenstad Hodeida?
De VN-Veiligheidsraad heeft de Secretaris-Generaal gevraagd om voorstellen te doen voor de invulling van deze missie. Details hierover zijn nog niet bekend.
Kunt u toezeggen dat Nederland nu, en in het vervolg van het vredesproces, geen militairen naar Jemen zal sturen om de strijdende islamitische partijen uit elkaar te houden en/of VN-waarnemers te beveiligen? Zo nee, waarom bent u dan bereid het risico te nemen dat Nederlandse militairen als speelbal gebruikt worden in de inter-islamitische oorlog tussen Saoedi-Arabië en Iran?
Dit is nu niet aan de orde aangezien er nog geen duidelijkheid bestaat over de invulling van een eventuele missie. Mocht Nederland een bijdrage overwegen dan zal uw Kamer hierover conform de reguliere procedure worden geïnformeerd.
Onderzoek naar fraude bij Vestia |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen (ingezonden 15 november 2018) over het bericht «Onderzoek naar fraude door medewerkers Vestia»?1
Ja.
Wanneer is het onderzoek van het forensisch bureau gestart? Wanneer is dit naar verwachting afgerond?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw), die door Vestia op de hoogte wordt gehouden over deze kwestie, heeft mij desgevraagd gemeld dat het forensisch onderzoek 19 november 2018 is gestart. Het onderzoek kent verschillende fasen, te starten met een inventariserend onderzoek en vervolgens een verdiepend onderzoek. De uiteindelijke doorlooptijd van het onderzoek is afhankelijk van de tussentijdse bevindingen, maar ook van de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek en de toestemming van het OM aan Vestia om de informatie die daaruit voort komt te kunnen gebruiken. De Aw zal over de voortgang en de uitkomsten van het onderzoek worden geïnformeerd.
Bent u bereid de uitkomst van dit onderzoek naar de Kamer te sturen, zodra het onderzoek is afgerond? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het vertrouwelijk karakter daarvan is het niet gebruikelijk dat de Aw rapportages naar aanleiding van forensisch onderzoek waarover zij komt te beschikken openbaar maakt. Ook het onderhavige rapport zal daarvoor te veel vertrouwelijke informatie bevatten. De Aw zal wel, rekening houdend met de vertrouwelijkheid van de informatie, op hoofdlijnen kunnen informeren over de uitkomsten van het onderzoek. Deze hoofdlijnen zal ik te zijner tijd met de Kamer delen.
Promovendi |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de kinderopvangtoeslag van beurspromovendi1 en het artikel «Promovendus moet opvang voor kinderen helemaal zelf betalen»?2
Ja
Wat vindt u van de uitspraak van Promovendi Netwerk Nederland dat universiteiten promovendi in dienst moeten nemen, omdat er anders een ongelijke rechtspositie ontstaat met onvoorziene gevolgen?
Van een aanstelling of arbeidsovereenkomst is sprake als de werknemer gedurende een zekere tijd arbeidverricht waarvoor de werkgever loonbetaalt, waarbij er tussen werknemer en werkgever een gezagsverhoudingbestaat. De relatie tussen een werknemer-promovendus en een universiteit voldoet aan deze drie eisen. Het is belangrijk om daarnaast nog drie andere soorten promovendi te onderscheiden. Zoals onder andere in de nota van toelichting op het Besluit experiment promotieonderwijs3 uiteengezet is, zijn dat de buitenpromovendi, de promotiestudenten en de promovendi met een beurs van een derde partij. De uitspraak dat alle promovendi in dienst moeten zijn onderschrijf ik dan ook niet. De positie van promovendi verschilt tussen de vormen:
Buitenpromovendi, promotiestudenten en beurspromovendi zijn dus over het algemeen niet in dienst. Hierbij geldt dat als in de praktijk toch wordt voldaan aan de drie genoemde elementen van een arbeidsverhouding, zij worden aangemerkt als werknemer met een arbeidsovereenkomst.
Herkent u dat er onduidelijkheid bestaat over de rechtspositie van beurspromovendi?
Zoals is aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is de rechtspositie van de promotiestudent en beurspromovendus afhankelijk van de relatie met de universiteit en de wijze waarop hier feitelijk uitvoering aan wordt gegeven. Dat er ook zonder arbeidsovereenkomst of aanstelling toch sprake kan zijn van een dienstverband of fiscaal gezien van een zogenoemde fictieve dienstbetrekking, kan in de praktijk leiden tot onduidelijkheid, zowel over de fiscale behandeling van de inkomsten als over het recht op kinderopvangtoeslag. De universiteit kan de overeenkomst met de promovendus en de praktische invulling hiervan vooraf laten toetsen door de Belastingdienst. Voor de bij het experiment met promotieonderwijs betrokken universiteiten heeft een dergelijke beoordeling plaatsgevonden en geleid tot de vaststelling dat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking. In die gevallen bestaat dus – indien aan de overige voorwaarden is voldaan – recht op kinderopvangtoeslag.
Wat vindt u ervan dat vanwege deze onduidelijke status (internationale) beurspromovendi geen aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag, terwijl promovendi in loondienst dat wel kunnen?
In de Wet kinderopvang (Wko) staat wanneer een ouder recht heeft op kinderopvangtoeslag. De voorwaarden staan ook op de website van de Belastingdienst. Een werknemer-promovendus heeft – indien aan de overige voorwaarden is voldaan – recht op kinderopvangtoeslag omdat er sprake is van belastbaar loon in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit geldt ook voor de promotiestudent en beurspromovendus met een fictieve dienstbetrekking.
Een promotiestudent kan niet op grond van zijn studentstatus aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Volgens de Wko volgt een promotiestudent geen opleiding; een promotietraject is namelijk geen bachelor- of masteropleiding in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
De feitelijke invulling van de relatie van de promotiestudent en beurspromovendus met de universiteit bepaalt hun fiscale behandeling. Er bestaan geen wettelijke regels voor deze promotiestudent en beurspromovendus als zodanig. De feitelijke situatie kan dan ook per promovendus of per universiteit verschillen. Hierdoor is niet in zijn algemeenheid aan te geven hoe de inkomsten van deze promovendi fiscaal behandeld worden. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een (fictieve) dienstbetrekking of de inkomsten kunnen belast worden als resultaat uit overige werkzaamheden, zoals bedoeld in de Wet IB 2001. In die gevallen is sprake van het verrichten van tegenwoordige arbeid waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet IB 2001 wordt genoten en bestaat dan ook recht op kinderopvangtoeslag. Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, kan de feitelijke invulling vooraf worden beoordeeld door de Belastingdienst, waardoor duidelijkheid kan worden verkregen over de fiscale behandeling.
Ziet u aanleiding om maatregelen te treffen waardoor (internationale) beurspromovendi voortaan ook aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag?
Het doel van de kinderopvangtoeslag is formele kinderopvang betaalbaar te houden. Financieel toegankelijke kinderopvang stelt ouders in staat arbeid en zorg te combineren. Zoals hierboven is aangegeven, zijn in de Wko criteria opgenomen wanneer ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag. Universiteiten kunnen bij de vormgeving van het promotietraject hiermee rekening houden. Als promotiestudenten en (internationale) beurspromovendi aan de criteria voldoen, hebben zij vanzelfsprekend ook recht op kinderopvangtoeslag.
Deelt u de mening dat het Nederlandse systeem voor het aanvragen van toeslagen buitengewoon complex is? Zo ja, vindt u het uit te leggen dat een buitenlandse promovendus, maar liefst 26.000 euro aan kinderopvangtoeslag moet terugbetalen?
Het kabinet begrijpt dat ouders de systematiek als complex kunnen ervaren. De Belastingdienst hanteert verschillende communicatiemethoden, zoals het informeren via de website, om dit onder de aandacht te houden bij ouders. Het recht op kinderopvangtoeslag is aan criteria uit de Wko verbonden. Van ouders wordt verwacht dat zij vooraf zelf beoordelen of zij aan de vereisten voldoen en dat zij eventuele wijzigingen in de omstandigheden die voor het recht op toeslag relevant zijn tijdig doorgeven, zodat de hoogte van de toeslag tijdig kan worden bijgesteld. De Belastingdienst gaat extra informatie over het recht op kinderopvangtoeslag voor (beurs)promovendi toevoegen op de website van Toeslagen. Naar verwachting zal dit binnen een maand online staan.
De wettelijke systematiek om lopende het jaar via een voorschot de toeslagen uit te betalen en achteraf het recht daarop vast te stellen zorgt ervoor dat een deel van de ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen, te maken krijgt met een terugvordering of nabetaling. Zoals hiervoor is aangegeven is het tijdig doorgeven van wijzigingen hierbij van belang. Mocht een ouder te maken krijgen met een terugvordering en deze niet in een keer kunnen terugbetalen, bestaat er de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen met de Belastingdienst.
Ouders kunnen het aanvragen of wijzigen van kinderopvangtoeslag als lastig ervaren waardoor zij mogelijk niet altijd tijdig in de gaten hebben dat er geen recht (meer) op toeslag bestaat. Om de problematiek van terugvorderingen aan te pakken is een verbetertraject kinderopvangtoeslag opgezet met bijzondere aandacht voor hoge terugvorderingen, door eerder te signaleren, ouders met een grote kans op terugvorderingen te begeleiden en de digitale dienstverlening te verbeteren4. Bij verbeteringen binnen het huidige stelsel zal er ook aandacht zijn voor het verminderen van de complexiteit. Naast het verbetertraject wordt momenteel het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen uitgevoerd.5 In het IBO Toeslagen wordt in den brede bezien welke verbetermogelijkheden er zijn rond het toeslagenstelsel.
Heeft u in kaart gebracht wat de verschillen zijn qua toeslagen, sociale zekerheid, en werknemersrechten tussen (internationale) beurspromovendi en promovendi in loondienst? Zo ja, wat zijn de verschillen? Zo nee, kunt u deze verschillen in kaart brengen? Bestaan er nog meer knelpunten waar (internationale) beurspromovendi tegenaan lopen?
Ik heb in de nota van toelichting op het Besluit experiment promotieonderwijs in kaart gebracht wat de verschillen zijn tussen werknemer-promovendi, promotiestudenten en (internationale) beurspromovendi. Promovendi die inwoner van Nederland zijn, kunnen onder de werking van de volksverzekeringen vallen, ongeacht de arbeidsrelatie. Dit betreft de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Algemene nabestaandenwet (Anw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Zij kunnen ook aanspraak maken op kindgebonden budget, zorgtoeslag en huurtoeslag.
Op werknemer-promovendi zijn de regels van het ambtenarenrecht of het arbeidsrecht uit het Burgerlijk Wetboek (BW) met betrekking tot een werknemer van toepassing. Deze werknemers zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen en kunnen, naast de hiervoor genoemde toeslagen ook aanspraak maken op kinderopvangtoeslag.
Promotiestudenten zijn geen ambtenaar of werknemer in de zin van het BW. Of recht bestaat op kinderopvangtoeslag hangt onder meer af van de feitelijke invulling van de relatie met de universiteit en de fiscale kwalificatie van de inkomsten. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 is voor promotiestudenten van de universiteiten die deelnemen aan het experiment promotieonderwijs geoordeeld dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking. Daarom geldt voor deze promotiestudenten wat betreft de sociale zekerheid hetzelfde als hiervoor beschreven bij promovendi in loondienst.
Beurspromovendi zijn evenmin werknemer. De regels van het ambtenarenrecht of het arbeidsrecht uit het BW zijn op deze categorie promovendi niet van toepassing. Als zij ook geen fictieve dienstbetrekking hebben, zijn zij ook niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Ook hier geldt dat de feitelijke invulling van de relatie tussen de universiteit en de promovendus leidend is. Deze feitelijke invulling bepaalt ook de fiscale behandeling van de inkomsten. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een (fictieve) dienstbetrekking of de inkomsten kunnen belast worden als resultaat uit overige werkzaamheden, zoals bedoeld in de Wet IB 2001.
Klopt het dat steeds meer beurspromovendi geen vast dienstverband krijgen, omdat zij dan voor universiteiten goedkoper zijn? Wat vindt u daarvan?
De universiteiten registreren hun promovendi nu nog niet in alle categorieën. Ik beschik daarom niet over cijfers waaruit blijkt hoeveel beurspromovendi aan Nederlandse universiteiten zijn verbonden en of daarin een stijgende lijn zit. Van de VSNU heb ik wel de beschikking gekregen over instroomcijfers van werknemer-promovendi in dienst van de universiteiten. Die instroom neemt niet af, maar blijft sinds 2012 stabiel op ongeveer 2000 promovendi per jaar. Uit deze cijfers blijkt dat het aantal beurspromovendi dat de universiteiten aantrekken niet ten koste gaat van de instroom van werknemer-promovendi.
Om beter inzicht te krijgen in de verschillende soorten promovendi bij de Nederlandse universiteiten, is de VSNU begin dit jaar gestart met een traject waarin eerst onderscheidende definities voor de verschillende soorten promovendi aan Nederlandse universiteiten worden opgesteld, waarna de aantallen promovendi conform deze categorisering bij de universiteiten zullen worden geregistreerd.
Deelt u de mening dat (internationale) beurspromovendi net als promovendi in loondienst vaak onderzoek verrichten voor de instelling, actief bijdragen aan de onderwijsinstelling en dat er daardoor sprake is van een arbeidsrelatie? Gaat u maatregelen nemen om universiteiten te stimuleren hun promovendi in vaste dienst te nemen? Zo nee, waarom niet?
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Verder is, zoals vermeld in het antwoord op vraag 8, de VSNU bezig met een traject om de verschillende soorten promovendi aan de Nederlandse universiteiten in kaart te brengen. Als ik de uitkomsten hiervan heb ontvangen, zal ik uw Kamer mijn visie doen toekomen ten aanzien van de diversiteit aan promovendi. Daarbij zal ik rekening houden met de uitkomsten van de tussenevaluatie van het experiment met promotieonderwijs die momenteel plaatsvindt.
Het bericht dat de provincie Noord-Holland woningbouw in Alkmaar tegenhoudt |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provinciale hindermacht»?1
Ja
Is het waar dat het tekort aan huizen in Noord-Holland en in Nederland hiermee verder oploopt?
Om tegemoet te komen aan de groeiende vraag naar woningen moeten er tot 2025 gemiddeld 75 duizend woningen per jaar bijgebouwd worden. Het EIB verwacht voor 2019 dat er circa 73.000 woningen worden gebouwd en ongeveer 80.000 per jaar voor de periode 2020–2023. Het valt niet te zeggen hoe deze individuele casus zich hiertoe verhoudt.
Heeft u in uw gesprekken met de provincie Noord-Holland al de mogelijkheid aan de orde gesteld om gemeenten boven Amsterdam meer ruimte te geven om te bouwen door overprogrammeren toe te staan en regionale woonafspraken en rode en groene contouren te verruimen, in navolging van de motie-Koerhuis / Ronnes (TK 32 847, nr 455)? Zo ja, wat was de uitkomst van dat gesprek? Zo nee, wanneer was u van plan om dit te doen?
Nee, ik heb hierover nog niet gesproken met de provincie Noord-Holland.
Ik heb uw kamer toegezegd spoedig met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan en u over de uitkomsten te informeren.
Deelt u de mening dat als de vijf gemeenten uit de regio Alkmaar (Alkmaar, Bergen, Castricum, Heiloo en Langedijk) aansluiten bij de Metropoolregio Amsterdam (MRA) met betrekking tot woningbouw, dat de MRA dan makkelijker woningbouwplannen richting de regio Alkmaar kan schuiven als blijkt dat andere gemeenten in de MRA woningbouwplannen niet kunnen realiseren?
De regio Alkmaar, die naast Alkmaar, Bergen, Castricum, Heiloo en Langedijk ook bestaat uit de gemeenten Heerhugowaard en Uitgeest, kan ook zonder onderdeel te zijn van de MRA bouwen voor woningzoekenden uit de MRA. Hiervoor is voldoende planologische ruimte en hier wordt in de behoefteprognoses ook rekening mee gehouden. Tot op heden blijft de gerealiseerde productie in de regio Alkmaar echter achter bij de behoefte. De focus zou dus moeten liggen op de realisatie van plannen in plaats van het maken van nieuwe plannen.
Zouden ook andere gemeenten boven Amsterdam, zoals Hoorn, die nog niet zijn aangesloten, kunnen aansluiten als dit vanuit de gemeenten zelf komt?
Dit is aan de bestuurders in de MRA en de betreffende gemeenten. Noch de provincie, nog BZK gaat hierover.
Heeft u in uw gesprekken met de provincie Noord-Holland al betrokken om de regio Alkmaar te laten aansluiten bij de MRA met betrekking tot woningbouw, zoals u heeft toegezegd in het algemeen overleg Bouwopgave op 28 november? Zo ja, wat was de uitkomst van dat gesprek? Zo nee, wanneer was u van plan om dit te doen?
In het algemeen overleg Bouwopgave heb ik toegezegd met de regio Alkmaar in gesprek te gaan over de bouwopgave en de daarvoor beschikbare plancapaciteit in die regio. Dat gesprek heeft nog niet plaatsgevonden. Ik heb uw Kamer toegezegd u voor het einde van het eerste kwartaal van 2019 te informeren over de uitkomsten van het gesprek.
Deelt u de mening dat deze gesprekken nu eerder moeten plaatsvinden naar aanleiding van het bericht? Zo ja, wanneer bent u nu van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving over de regio Alkmaar is in de drie weken tussen het AO en dit bericht niet veranderd, ik zie daarom geen reden de gesprekken sneller te voeren. Ik zal begin 2019 overleg voeren met de regio en u over de uitkomst daarvan voor het einde van het eerste kwartaal van 2019 informeren.
Deelt u de mening van de auteur van het bericht dat uw ambitie om 75.000 nieuwe woningen per jaar in Nederland te gaan bouwen niet gaat lukken met een provinciale hindermacht, zoals de provincie Noord-Holland voor de regio Alkmaar is? Wat gaat u doen om de rol van de provincie van hindermacht om te zetten naar aanjaagmacht?
De ambitie om 75.000 woningen per jaar te bouwen hangt vooral af van de daadwerkelijke realisatie van plannen. Verschillende factoren dragen bij aan het achterblijven van de productie, zoals gebrek aan capaciteit in de bouw, een tekort aan ambtelijke capaciteit bij gemeenten, financiële knelpunten, de stapeling van (lokaal) beleid en marktpartijen die acquireren in plaats van realiseren. De provincie Noord-Holland heeft een budget van 15 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het oplossen van dit soort knelpunten.
Het bericht dat ondernemers schrikken van de Brexit’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers schrikken van Brexit»?1
Ja.
Heeft u vergelijkbare signalen ontvangen van een toename van vragen over de Brexit van verontruste ondernemers, bijvoorbeeld via het Brexitloket, de Kamer van Koophandel, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) of andere informatiepunten?
Het lijkt erop dat de blijvende onzekerheid over de vorm en timing van uittreding van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de Europese Unie steeds meer ondernemers wakker schudt. Het Brexit-loket, in gezamenlijk beheer door de RVO.nl en de Kamer van Koophandel, (KvK) laat een toename van het aantal vragen zien de afgelopen maanden. Dit komt overeen met het beeld dat naar voren komt uit recente peilingen van de KvK, waaruit blijkt dat steeds meer bedrijven zich aan het voorbereiden zijn2.
Kunt u aangeven hoeveel ondernemers de verschillende Brexit-informatiepunten inmiddels hebben geraadpleegd en kunt u een inschatting geven hoeveel ondernemers nog onvoldoende voorbereid zijn op de Brexit?
Het Brexit-loket (www.brexitloket.nl) is direct na het referendum opgericht, en per januari 2018 overgezet naar beheer door RVO.nl en KvK. In maart jl. is de Brexit Impact Scan gelanceerd. Sinds eind mei jl. wordt campagne gevoerd om ondernemers op de Brexit Impact Scan en het overige instrumentarium, zoals Brexit vouchers, te wijzen. Dit heeft geleid tot bijna 65.000 bezoeken aan het Brexit-loket en 36.000 ingevulde Brexit Impact Scans. De verschillende door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) mede-georganiseerde stakeholdersbijeenkomsten sinds het referendum hebben meer dan 7500 bezoekers getrokken, waaronder vele vertegenwoordigers van brancheorganisaties en andere koepels.
Onderzoek uitgevoerd door Kantar Public afgelopen zomer laat zien dat de helft van de ondernemers met een economische relatie met het VK zich in meer of mindere mate voorbereidt op de Brexit; 18% doet dat goed, 32% in mindere mate3. In het eerste kwartaal van 2019 wordt een vervolgonderzoek gedaan.
Kunt u gezien uw uitspraak dat slechts 20% van de ondernemers zich daadwerkelijk voorbereidt op de Brexit2 aangeven welk percentage van de circa 35.000 ondernemers, die nog geen ervaring hebben met het zakendoen met een derde land en wél zakendoen met het Verenigd Koninkrijk, een EORI-nummer hebben aangevraagd? Wat is het oordeel van de u over dit percentage?
De Douane constateert dat de laatste maanden door deze groep ondernemers relatief weinig aanvragen voor een EORI-nummer (Economic Operators Registration and Identification, het verplichte identificatienummer) zijn gedaan. Daarbij heeft het aantal aanvragen niet alleen betrekking op de voor de Douane onbekende ondernemingen die nu wel zaken doen met het VK, maar ook op ondernemingen die nu een VK EORI-nummer hebben. Nummers afgegeven in het VK komen bij een no deal Brexit per 30 maart 2019 te vervallen. Logistieke dienstverleners gaan er vanuit dat de groep van 35.000 vooralsnog de weg van de douane-expediteur zal kiezen en bij eerste aangifte automatisch een EORI-nummer verkrijgt. Een EORI-nummer is niet alleen nodig als de ondernemer douaneaangifte doet of laat doen, maar ook wanneer de ondernemer een vergunning bij de Douane aanvraagt. Het voorbereiden op de Brexit is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf; het niet tijdig starten met de voorbereidingen is zorgelijk. Vandaar dat vanuit de overheid zeer sterk wordt ingezet op het verstrekken van informatie en voorlichting.
Kunt u aangeven welke extra inspanningen worden ondernomen om de ondernemers die nog geen EORI-nummer hebben aangevraagd, maar na 29 maart 2019 wel zaken doen met het Verenigd Koninkrijk, actief te benaderen via bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel, de douane of de Belastingdienst?
Vanuit de overheid start eind januari een brede publiekscampagne, onder meer gericht op ondernemers. Voor ondernemers is de kernboodschap om bijtijds voor te bereiden op alle mogelijke uitkomsten van Brexit, waaronder een no deal scenario, bijvoorbeeld door de Brexit Impact Scan te doen. De uitkomsten van de Brexit Impact Scan wijzen op de benodigde stappen die een ondernemer kan nemen om zich voor te bereiden op Brexit, waaronder het aanvragen van een EORI-nummer en mogelijk relevante vergunningen. Ook wordt in de scan gewezen op de website van de Douane, waar wordt benadrukt dat een goede voorbereiding tijd kost en waar een stappenplan voor ondernemers beschikbaar is, met als eerste stap de noodzaak tot het verkrijgen van een EORI-nummer.
Daarnaast loopt van oktober 2018 tot april 2019 een campagne vanuit de Douane die zich specifiek richt op MKB-ondernemers in een aantal branches waarvan bekend is dat er veel met het VK wordt gehandeld. De campagne maakt gebruik van de branche-kanalen en media van deze branches én kent een toolkit voor ondernemers. Tevens worden de zakelijke social media kanalen van de Douane ingezet om deze ondernemers te bereiken. Dit alles stuurt onder meer op het tijdig aanvragen van een EORI-nummer als belangrijke stap om voorbereid te zijn op Brexit.
Ziet u nog ruimte om extra inspanningen te leveren, bijvoorbeeld via de RVO, om gericht ondernemers te wijzen op de noodzaak zich voor te bereiden op de gevolgen van Brexit? Zo ja, bent u bereid hier nog eens een impuls aan te geven?
Er bestaat momenteel een breed instrumentarium (Brexit-loket, Brexit Impact Scan, Brexit Vouchers) om bedrijven voor te lichten over de gevolgen van Brexit en de benodigde voorbereidingen hierop. Om zo veel mogelijk ondernemers te bereiken wordt hierin nadrukkelijk de samenwerking met het georganiseerd bedrijfsleven gezocht. Zo wordt met VNO-NCW samengewerkt ten behoeve van de hulpbijbrexit-website, en met MKB-Nederland voor de «Brexit Buddies» (ondernemers die ondernemers informeren). Juist de samenwerking via de koepels en brancheorganisaties wordt ook geïntensiveerd om steeds meer ondernemers te bereiken.
De afgelopen maanden zijn in samenwerking met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking meerdere studies verricht naar de ervaringen van ondernemers om te leren over hun beweegredenen om zich wel of niet voor te bereiden op Brexit. De uitkomsten hiervan hebben geleid tot een intensivering van de huidige inzet. Zo wordt voor het eerste kwartaal van 2019 een publiekscampagne voorzien om het bedrijfsleven extra te stimuleren zich voor te bereiden in de laatste maanden voor Brexit. Ook wordt de capaciteit van het Brexit-loket uitgebreid om de verwachte stijging van het aantal vragen in aanloop van 29 maart 2019 te kunnen bedienen.
Het vastlopen van de versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de artikelen «Nieuwe versterkingsaanpak Wiebes is een vertragingstactiek» en «Eerste versterkingsbijeenkomst in Oldambt: Mijn verzakte boerderij is mijn oude dag»?1
Ja.
Klopt de bewering van CDA-wethouder Prins van Loppersum dat de versterkingsaanpak een vertragingstactiek van u is?
Nee, integendeel, de nieuwe versterkingsaanpak is er, conform het advies van de Mijnraad en Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), op gericht alle versterking die voor de veiligheid nodig is zo snel mogelijk te realiseren.
Klopt het dat een medewerker van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), naar aanleiding van een aantal woningen dat een nieuw risicoprofiel heeft gekregen op basis van fictieve gegevens van een computermodel, de volgende uitspraak deed: «het is een rampzalig gebeuren, het vliegt alle kanten op»? Bent u het met deze medewerker eens?
Dergelijke uitspraken kan ik niet verifiëren, maar ik herken mij hier niet in en de waarnemend NCG heeft aan mij bevestigd dat dit niet het standpunt van de NCG is.
Klopt het dat een medewerker van de NCG het volgende heeft gezegd: «Ja mevrouw het is een idiote zaak, we kunnen het niet verdedigen» en dat wethouder Slager heeft gezegd dat deze versterkingsaanpak een absurdistisch overheidstoneel is? Bent u dat met beide eens?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt het als lokale bestuurders en medewerkers van de NCG zo weinig vertrouwen hebben in uw aanpak dat ze dergelijke uitspraken doen? Zij moeten dit toch uitvoeren, hoe kunnen de inwoners in Groningen dan nog vertrouwen in deze aanpak hebben?
Ik beschouw het als een gezamenlijke opdracht van de bestuurders van Rijk en regio om op basis van de kennis en adviezen van experts de versterkingsoperatie zodanig vorm te geven dat de veiligheid geborgd is en lokale gemeenschappen hier zo min mogelijk nadeel van ondervinden. Wij hebben op basis van het advies van de Mijnraad afspraken gemaakt over het vervolg van de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502 en nr. 527). Zoals in vervolg daarop ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 22 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 535), hebben wij gezamenlijk geconstateerd dat het plan van aanpak dat de NCG aan de hand hiervan heeft opgesteld voldoende basis biedt om aan de slag te gaan, maar ook dat een aantal zaken nog verder uitgewerkt moet worden. Hierover zijn wij in gesprek. Dit uitvoering van de versterking kan hier echter niet op wachten.
Hoe denkt u dat de inwoners van Groningen zich voelen als de lokale bestuurders die een onmisbare rol moeten vervullen in het veilig maken van de huizen van mensen er geen vertrouwen in hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ermee bekend dat ook het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodem Beweging de aanpak van de versterking niet steunen?
De kritiek van het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodem Beweging op het plan van aanpak is mij bekend.
Bent u bereid eindelijk het HRA-model weg te doen als basis van de aanpak en in plaats daarvan gewoon individuele huizen te gaan inspecteren op veiligheid en te stoppen een model, dat bedoeld is om op macroniveau risico’s in te schatten, als basis te gebruiken voor de noodzakelijke individuele benadering van mensen?
Het HRA-model wordt niet gebruikt om te bepalen welke vorm van versterking voor individuele woningen nodig is. Dat gebeurt altijd op basis van een opname en, zo nodig, nadere beoordeling. De versterkingsaanpak is gebaseerd op de expertise van verschillende onafhankelijke, gerenommeerde kennisinstituten: de Mijnraad heeft op basis van de adviezen van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren geadviseerd om in de versterkingsoperatie een risicogerichte prioritering te hanteren, gebruik makend van het HRA-model. Dit model is internationaal gevalideerd en gebaseerd op de beste wetenschappelijke kennis die er op dit moment is.
Wanneer komt er duidelijkheid over de financiering van de opnames bij mensen thuis? Wie gaat dat betalen?
Op 22 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat en de NAM (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 535). Op basis van deze overeenkomst komen alle versterkingskosten die voortvloeien uit de veiligheidsopgave voor rekening van NAM.
Maken mensen in Oldambt nu wel of geen aanspraak op alle regelingen die ook in andere gemeenten gelden? Deelt u de mening dat dit wel zo zou moeten zijn?
Dit verschilt per regeling. Zo zijn de Waardevermeerderingsregeling en de regeling Verduurzaming bij versterking in principe niet aan gebiedsgrenzen gebonden, en staan dus ook open voor inwoners van Oldambt die te maken hebben met erkende schade en versterking. Wel valt Oldambt nu buiten het toepassingsbereik van een aantal regelingen die vanuit het Bestuursakkoord uit 2015 financiering van NAM als basis hebben. Het streven is om voor alle regelingen die nog nodig zijn NAM op afzienbare termijn op afstand te zetten. Bij de herziening van de regelingen wordt gekeken welke regelingen moeten worden voortgezet en waar deze van toepassing moeten zijn. Op afspraken die binnen het Nationaal Programma Groningen gemaakt worden door Rijk en regio wil ik niet vooruitlopen.
Deelt u de mening dat het geen doen is dat mensen zo lang in onzekerheid verkeren over de onveiligheid van hun huis en wanneer er eindelijk wat aan gedaan zal worden? Zo ja, waarom laat u dit dan gebeuren? Zo nee, waarom is deze situatie volgens u wel verdedigbaar?
Met het besluit de gaswinning versneld en volledig te beëindigen, is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. De Mijnraad concludeerde, op basis van adviesrapporten van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren, dat het met de afbouw van de gaswinning veiliger wordt in Groningen en dat de omvang van de noodzakelijke versterking afneemt. Dit vraagt om een andere benadering van de versterkingsoperatie, waarbij de beschikbare kennis en kunde in de eerste plaats gericht wordt op versterking van de meest risicovolle woningen (Kamerstuk 33 529, nr. 502).
Ik deel het streven om onzekerheid over in hoeverre versterking nodig is zoveel mogelijk te beperken, maar wil geen beloftes doen die ik niet kan waarmaken: uitsluitsel over de noodzaak en wijze van versterking van individuele woningen kan alleen worden gegeven op basis van een opname en moet gebaseerd zijn op een actueel en accuraat beeld van het veiligheidsrisico.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het plenair tweeminutendebat (VSO) over de concept ministeriële regeling betreffende het minimaliseren van gaswinning uit het Groningenveld dat op woensdag 19 december 2018 gepland staat, zodat de antwoorden gebruikt kunnen worden bij de voorbereiding van moties voor dit VSO?
Ja.
Arrestaties tijdens mensenrechtendemonstraties in West-Papoea |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut (SP), Raymond de Roon (PVV), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees van der Staaij (SGP), Bram van Ojik (GL), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Mass arrests during commemorations of International Human Rights Day in West Papua»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat tijdens vreedzame demonstraties voor mensenrechten in diverse steden in West-Papoea 137 demonstranten gearresteerd zijn?
Tijdens demonstraties ter gelegenheid van Internationale Mensenrechtendag zijn op 10 december 2018 in diverse steden in de Indonesische provincie Papua demonstranten aangehouden en vervolgens weer vrijgelaten. Media spreken van 132 danwel 137 personen die zijn aangehouden. De Indonesische autoriteiten hadden geen toestemming verleend voor de demonstraties van 10 december.
Deze arrestaties vonden plaats binnen een context van opgelopen spanning in de Indonesische provincies Papua en West Papua rondom de jaarlijkse viering van de «West Papuan National Day», waarop verschillende groeperingen de onafhankelijkheidsverklaring van Papua op 1 december 1961 herdenken. Op 1 en 2 december zijn op meerdere plaatsen in Indonesië meer dan 500 mensen gearresteerd (en weer vrijgelaten) die demonstreerden ter gelegenheid van die dag. Op 2 december volgde een gewelddadig incident in Papua waarbij gewapende separatisten 19 bouwvakkers en een soldaat om het leven brachten. Ook op 19 december zijn op verschillende plekken in Indonesië rond de 100 demonstranten gearresteerd en vervolgens weer vrijgelaten. De Nederlandse regering vindt de berichten over gebeurtenissen in Papua zorgwekkend.
Kunt u duiden wat de achtergrond van en de aanleiding tot deze arrestaties is geweest?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kunnen de arrestanten rekenen op een eerlijke procesgang?
Alle opgepakte personen zijn inmiddels weer vrijgelaten. Zij zullen niet vervolgd worden.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere Kamervragen schriftelijke vragen diverse zorgpunten benoemde omtrent de situatie in de Indonesische provincies Papoea en West-Papoea, zoals geweldsincidenten tegen burgers, maar u ook de bemoedigende stappen benadrukte die zijn gezet onder president Widodo?2 In hoeverre kan daadwerkelijk gesproken worden van (verdere) vooruitgang op het gebied van mensenrechten, klassieke vrijheden, en sociaaleconomische ontwikkelingen?
Ja. Hoewel er op sociaaleconomisch gebied de afgelopen jaren de nodige stappen zijn gezet, blijven er op het gebied van de mensenrechten zorgpunten bestaan.
In hoeverre, en op welke manieren, heeft de Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programme dat doorloopt tot juli 2019, bijgedragen aan verbetering van de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen?
Uw Kamer werd op 18 juni 2018 per brief geïnformeerd over de voortgang en resultaten van het community policing programma (Kamerstuk 26 049, nr. 85). In deze brief ga ik ook in op de wijze waarop de Nederlandse steun voor het Community Policing Programme bijdraagt aan verbetering van de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen.
Blijft Nederland, ook in EU- en VN-verband, actief pleiten richting de Indonesische overheid voor persvrijheid en gelijke rechten voor de Papoeabevolking, en voor het stoppen en bestraffen van geweld tegen Papoea’s door onder meer leger en politie?
Zeker. Deze punten worden geregeld zowel op politiek als op hoogambtelijk niveau opgebracht in bilaterale gesprekken met de Indonesische autoriteiten. Zie ook mijn antwoord op vragen van het lid Ploumen (PvdA) over het bericht «Indonesië: veiligheidstroepen vermoordden in Papoea 100 mensen» van 18 juli 2018 (Kamerstuk ah-tk-20172018-2793). Ook binnen de EU pleit Nederland ervoor dit onderwerp op de agenda te houden in contacten met Indonesië.
Anti-integratieve uitspraken rector islamitische universiteit Rotterdam |
|
Judith Tielen (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rotterdamse rector: aanhangers Gülen mogen doodstraf krijgen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een rector van een universiteit in Nederland polariserende uitspraken doet die haaks staan op de waarden van de Nederlandse rechtsstaat en de integratie en het samenleven in Nederland niet bevorderen?
Ik keur het af als een vertegenwoordiger van een instelling die geaccrediteerde opleidingen verzorgt uitspraken doet die in strijd zijn met de kernwaarden van onze democratische rechtsstaat.
Hoe verhouden de uitspraken zich tot de in de Eerste Kamer aangenomen wet die bestuurders van particuliere instellingen opdraagt maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te tonen? Welke aanknopingspunten biedt de wet om in te grijpen?
Ik heb u op 17 december 2018 per brief2 geïnformeerd over het feit dat de Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef om advies wordt gevraagd. Hiermee volg ik het stappenplan dat bij de behandeling van de Wet bescherming namen en graden met uw Kamer en in de Eerste Kamer is besproken. Met het advies van de commissie zal ik beoordelen of er aanleiding is om bij de IUASR in te grijpen. Het advies van de commissie is daarbij, zoals destijds in de Eerste Kamer is besproken, zwaarwegend.
Bent u bereid de mogelijkheden uit de wet te benutten richting de betreffende rector, zeker gelet op het feit dat het niet de eerste keer is dat dit type anti-integratieve uitspraken zijn gedaan?
Ja, daartoe ben ik bereid. Daarom is de commissie om advies gevraagd.
Bent u voorts bereid een gesprek aan te gaan met de universiteit over de rol die de universiteit speelt in de vrije Nederlandse samenleving en indien dit niet in vruchtbare aarde landt, een vorm van toezicht te overwegen en zo nodig de accreditatie intrekken?
Op dit moment moet de onafhankelijke en deskundige adviescommissie haar werk kunnen doen. Ik wacht het advies van de commissie af.
Het bericht ‘De Nederlandsche Bank laat bewust leemte in toezicht op witwaswet’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over het bericht dat De Nederlandsche Bank (DNB) bewust leemte laat in het toezicht?1
Ja.
Heeft u een verklaring voor de grote verschillen tussen banken ten aanzien van meldingen van ongebruikelijke transacties in de afgelopen jaren?
Zoals in de bovengenoemde eerdere beantwoording is aangegeven zijn de aantallen meldingen van ongebruikelijke transacties van de banken niet goed met elkaar te vergelijken. Het aantal meldingen hangt samen met de verschillen tussen banken, onder meer wat betreft de grootte van de bank, het type en aantal klanten, het type dienstverlening en de internationale context waarin een bank zich beweegt.
Hebben deze verschillen de DNB ertoe bewogen te controleren hoe de banken hun systeem van meldingen van ongebruikelijke transacties hebben ingericht? Zijn er bevindingen geweest op basis waarvan ook aan andere banken dan ING signalen zijn afgegeven dat hun proces tekortkomingen laat zien en dat verbeteracties nodig zijn?
Banken zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht om maatregelen te nemen om witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Banken moeten onder andere cliëntenonderzoek verrichten en ongebruikelijke transacties melden bij de FIU-Nederland. Als banken deze verplichtingen niet naleven kan DNB handhavend optreden. Het Openbaar Ministerie kan zo nodig in een dergelijk geval strafrechtelijk optreden.
In 2016 heeft DNB thematisch onderzoek gedaan naar post-event-transactiemonitoring bij banken. Dit onderzoek heeft aangetoond dat de onderzochte banken hun transactiemonitoringsproces onvoldoende op orde hebben om risico’s van witwassen en terrorismefinanciering te beheersen. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft DNB «Post-event transactiemonitoringsproces» guidance gepubliceerd om banken meer informatie en houvast te bieden over hoe zij het transactiemonitoringsproces op een adequate en effectieve manier kunnen vormgeven.
In 2018 heeft DNB thematisch onderzoek gedaan naar de beheersing van het risico op terrorismefinanciering bij verschillende financiële instellingen. DNB heeft daarbij specifiek gekeken naar de werking van het transactiemonitoringsproces ter voorkoming van terrorismefinanciering. De eerste bevindingen van dit nog lopende onderzoek laten zien dat het transactiemonitoringsproces bij de onderzochte financiële instellingen kan worden verbeterd. In het algemeen is geconstateerd dat de onderzochte instellingen:
Als sprake is van wettelijke overtredingen zal DNB interventies plegen met zo nodig gebruik van formele maatregelen.
Hoe beoordeelt u de enorme stijging van het aantal meldingen bij ING in 2017 naar aanleiding van het invoeren van een nieuw transactiemonitoringssysteem bij deze bank en het onveranderde aantal meldingen bij de overige banken? Noopt dit tot controle op de transactiemonitoringssystemen van de overige banken?
Zoals ik in de bovengenoemde beantwoording heb aangegeven, is naar aanleiding van de grote stijging van het aantal meldingen in 2017 aan ING een toelichting gevraagd. ING gaf aan dat de stijging deels verband houdt met het opnieuw inrichten van het transactiemonitoringssysteem, hetgeen tot meer alerts en meldingen heeft geleid, en deels met het feit dat ING in 2017 is gestart met het herbeoordelen van alerts en meldingen in de jaren voor 2017. Dat laatste betreft meldingen die in eerdere jaren hadden moeten plaatsvinden, maar nu in het jaar 2017 hebben plaatsgevonden. Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, zijn de meldingen van de verschillende instellingen niet goed met elkaar te vergelijken vanwege de specifieke diensten, cliënten en transacties van de instelling. De stijging zegt dan ook vooral iets over de transactiemonitoring bij ING zelf.
DNB houdt doorlopend risicogebaseerd Wwft-toezicht op banken, met inbegrip van de effectiviteit van de transactiemonitoring. Aan de hand van instellingspecifiek en thematisch onderzoek ter plaatse beoordeelt DNB de kwaliteit van de naleving van de Wwft en treedt zij waar nodig handhavend op. Bij de beantwoording van vraag 3 is ter illustratie toelichting gegeven op twee thematische onderzoeken uitgevoerd door DNB, waarbij nadrukkelijk de effectiviteit van het transactiemonitoringproces van financiële instellingen is onderzocht ter detectie en beheersing van risico’s op betrokkenheid bij witwassen en terrorismefinanciering.
De verwoestende effecten van GHB-gebruik |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat in de serie «Tygo in de GHB» wordt geschetst dat de problemen rond GHB veel groter zouden zijn dan de officiële cijfers doen vermoeden?1
Ik herken het beeld dat aan de hand van gesprekken met en filmfragmenten van verschillende verslaafde personen in de serie tot uitdrukking wordt gebracht, namelijk het zeer ernstig en hardnekkig ontregelde gedrag als gevolg van GHB-verslaving. Enige feitelijke onderbouwing van de bewering die in de serie wordt gedaan over het grotere aantal GHB-gebruikers en -verslaafden dan op basis van de officiële cijfers heb ik gemist. Zoals ik tijdens het beantwoorden van een aantal vragen over GHB-problematiek tijdens het mondelinge vragenuur op dinsdag 6 november 2018 heb toegezegd streef ik er naar begin 2019 de Kamer een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van de stand van zaken voor wat betreft (de preventie van) het gebruik van GHB, de gezondheidsincidenten als gevolg van GHB-gebruik, GHB-verslaving en de aanpak van GHB-problematiek.
Wat zegt volgens u de informatie dat zeventig procent van de gebruikers die afkickt binnen drie maanden terugvalt in gebruik over de drug en wat zegt dit over de behandelmethode?
Door de bijzonder heftige onthoudingsverschijnselen die kunnen optreden en de extreem hoge terugval in het gebruik van GHB na behandeling van GHB-verslaving is door sommige deskundigen GHB aangeduid als «de nieuwe heroïne». Dit vormt een indicatie voor hoe extreem moeilijk het is blijvend van een GHB-verslaving af te komen. Het gebruik van GHB en verslaving aan GHB is betrekkelijk nieuw. Het ontbreekt op dit moment nog aan zodanige effectieve behandeling, ondersteuning en begeleiding dat de extreem hoge terugval kan worden voorkomen en teruggedrongen. Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt zijn er wel enkele veelbelovende initiatieven om tot een sluitende aanpak te kunnen komen.
Is dit hoge percentage terugval na afkicken vergelijkbaar met andere landen? Zijn er landen die meer succesvol zijn in het langdurig laten afkicken van GHB-gebruikers?
Het gebruik van GHB komt met uitzondering van België in andere landen niet of nauwelijks voor. Er is dan ook geen tot weinig vergelijkingsmateriaal beschikbaar.
Heeft u inzicht in wachtlijsten bij verslavingszorginstellingen voor GHB-verslaafden?
Het potentieel zeer gevaarlijke onthoudingssyndroom bij GHB maakt klinische detoxificatie vaak noodzakelijk. Dit is een zeer arbeidsintensieve behandeling die vraagt om gespecialiseerde artsen en verpleegkundigen. Vanwege het arbeidsintensieve karakter kan maar een beperkt aantal GHB afhankelijke patiënten opgenomen worden op een detox afdeling.
Desgevraagd kunnen verslavingszorginstellingen geen inzicht in de wachttijden voor de behandeling van GHB-verslaving aangeven. Zij geven daarvoor als verklaring dat zorgaanbieders in de GGZ wachttijden op hoofdgroep niveau registreren. Dat betekent dat geen informatie inzake de wachttijd specifiek voor GHB-verslaving beschikbaar is (GHB-verslaving valt onder de hoofddiagnosegroep «overige middel gebonden stoornissen»). Ik zal de verslavingszorginstellingen verzoeken de wachtlijstgegevens op middelniveau inzichtelijk te maken.
Hoe staat het met het in uw brief van 3 november 2016 aangekondigde pilotproject en heeft dit al een modelaanpak opgeleverd voor andere regio’s en gemeenten? Wordt deze modelaanpak al uitgerold?2
Nadat mijn ambtsvoorganger met de gemeente Twenterand tot overeenstemming is gekomen over een gezamenlijk gedragen pilot is in die gemeente in eerste instantie een inventarisatie gemaakt van de aard en omvang van drugsproblematiek in het algemeen en GHB-problematiek in het bijzonder. Vervolgens is mede op basis daarvan, maar ook op basis van een effectieve aanpak in Etten-Leur, in de gemeente Twenterand gestart met de ontwikkeling en uitvoering van een plan van aanpak GHB-problematiek. Doel van deze pilot is tweeledig. Voor de gemeente Twenterand dient het een effectieve aanpak van GHB-problematiek op te leveren. Voor VWS is het doel dat aan de hand van deze pilot een handreiking voor gemeenten wordt opgesteld en beschikbaar komt, waarmee gemeenten GHB-problematiek aan kunnen pakken. Naar verwachting wordt deze handreiking in de tweede helft van 2019 uitgerold.
Welke instrumenten ziet u om zowel de omgeving als de verslaafde GHB-gebruikers zelf die onder invloed auto rijden, te beschermen?
Op de eerste plaats ligt hiervoor een taak bij de handhaving van de verkeerswet- en regelgeving: het opsporen en vervolgen van rijden onder invloed. Op lokaal niveau gaat bijzondere aandacht uit naar bij de politie bekende GHB-verslaafden die een motorvoertuig besturen.