Het bericht dat de kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rappe uitverkopen van het concert van Rammstein in De Kuip?1
Ja.
Hoe verklaart u dat binnen tien minuten na de start van de voorverkoop, secondary ticketing platforms al honderden kaarten voor een veelvoud van de prijs aanboden?
Het ligt voor de hand dat dit te maken heeft met een grote vraag naar kaarten door de populariteit van de band in combinatie met een beperkt aantal beschikbare kaarten. Deze platforms hebben kennelijk binnen zeer korte tijd veel tickets gekocht.
Waarom weigert u de motie-Kwint c.s. uit te voeren waarin opgeroepen wordt de woekerhandel in tickets aan banden te leggen?2
Samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heb ik een aantal opties overwogen om invulling te geven aan de motie: «de woekerhandel aan banden te leggen». Ik zal hieronder op de verschillende opties ingaan.
Eén manier is het invoeren van wetgeving die doorverkoop van toegangskaarten (boven een bepaalde prijs) verbiedt. Dit kan een verbod zijn op basis van het privaat-, bestuurs- of het strafrecht. Onze conclusie is dat dergelijke wetgeving ineffectief en niet of nauwelijks handhaafbaar is. Dit is ook de reden waarom het wetsvoorstel «wet doorverkoop toegangskaarten» (Kamerstuk 31 461) eind 2017 door de Eerste Kamer is verworpen. Indien er in Nederland een verbod zou worden ingevoerd, verplaatst dat de handel in tweedehandskaartjes naar het buitenland. Een nationale wet zou in de praktijk niet werken, hoe sympathiek de bedoeling ook is.
Een andere manier is om primaire verkooppunten te steunen bij initiatieven om doorverkoop van tickets tegen woekerprijzen te voorkomen. Ik ben van mening dat een sector die verdient aan culturele evenementen in dit dossier ook een verantwoordelijkheid heeft. Op dit moment worden er al verschillende goede initiatieven ontplooid. Zo worden bijvoorbeeld toegangskaarten voor verschillende artiesten en festivals, zoals Bløf, Ed Sheeran en Best Kept Secret, op naam verkocht. En er zijn hoopgevende technologische ontwikkelingen gaande in de sector, zoals verkoop met de blockchain technologie. Ook de marktpositie van Ticketswap, een van de bekendste doorverkoopplatforms in Nederland, is bemoedigend. Ik ga bezien wat ik kan doen om dergelijke initiatieven uit de sector te ondersteunen.
Daarnaast is er de optie om de consument meer bewust te maken waar hij veilig zijn ticket kan kopen en tegen welke prijs. Dat hier behoefte aan is blijkt o.a. uit onderzoek van de Consumentenbond3. Een belangrijke conclusie van dit onderzoek is dat veel kopers per ongeluk terecht komen op doorverkoopsites en dat niet in de gaten hebben. Zij betalen dan onbewust fors meer, zelfs als «hun» evenement nog helemaal niet uitverkocht is. Wanneer consumenten beter voorgelicht zijn over het veilig kopen van een kaartje, zullen zij naar verwachting minder bereid zijn via secundaire handelaren te kopen. Als de vraag vanuit consumenten minder is, zal het op termijn voor deze secundaire handelaren minder aantrekkelijk worden tickets op te kopen.
Om uitvoering te geven aan de motie, is gekozen voor deze optie.
Met welke partijen in het veld heeft u gesproken die het een goed idee vonden om dit probleem aan te pakken met een voorlichtingscampagne? Kunt u per gesprekspartner een overzicht geven of deze persoon of instantie een voorlichtingscampagne een goed idee vond?
Er is in een brede setting gesproken met onder andere de popcoalitie, de Vereniging van Evenementen Makers (VVEM), Mojo, het Music Managers Forum (MMF), de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en de Consumentenbond. Daarnaast zijn er gesprekken geweest met onder andere Google, Ticketswap en Guts. Vrijwel alle partijen hebben aangegeven positief tegenover het idee van een bewustmakingscampagne te staan. Ook is overleg geweest met betrokken overheden zoals het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de ACM en de Nationale Politie.
Waarom heeft het een jaar geduurd voor u besloten heeft een voorlichtingscampagne te starten in plaats van de handelaren aan te pakken?
Zoals gezegd hebben ik en mijn collega van EZK het afgelopen jaar met veel partijen gesproken en meerdere opties onderzocht, om zo goed mogelijk gehoor geven aan uw motie. Wij zijn hierbij zorgvuldig te werk gegaan.
Kunt u uiteenzetten wat gedupeerde Rammstein-fans hebben aan een voorlichtingscampagne?
Zie het antwoord op vraag 3. Ik vind het spijtig wanneer fans een concert mislopen. Ik ben echter van mening dat het culturele aanbod in Nederland voldoende toegankelijk is. De aangekondigde voorlichtingscampagne heeft tot doel consumenten meer bewust te maken over de juiste weg naar primaire verkooppunten, alsmede de over de prijs van toegangskaarten. Voor de gedupeerde Rammstein-fans biedt dit voor nu geen soelaas.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Cultuur van 19 november 2018?
Wachtlijsten bij de jeugdbescherming |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat er inmiddels ongeveer 3.000 kinderen op de wachtlijst staan bij de Raad voor de Kinderbescherming, waardoor kinderen gemiddeld een maand moeten wachten voordat ze geholpen worden?1
Ja, de lengte van de wachtlijsten bij de Raad voor de Kinderbescherming is mij bekend.
Deelt u de mening dat de wachttijden fors terug gebracht moeten worden zodat de veiligheid van deze kwetsbare kinderen zo snel mogelijk geborgd kan worden?
De huidige wachtlijsten en -tijden bij de Raad voor de Kinderbescherming vind ik zorgelijk en hebben mijn volle aandacht. Om de veiligheid van deze kwetsbare kinderen te borgen moet de Raad voor de Kinderbescherming de wachttijden fors terugbrengen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft hiertoe, op verzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, in de zomer van 2018 een concreet plan van aanpak opgesteld, «Versnellen naar 2020/Aanpak tijdig kinderen beschermen». De Raad voor de Kinderbescherming voert dit plan inmiddels uit. Zowel de Inspecties als ik houden de voortgang van dit plan nauwlettend in de gaten.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de lange wachtlijsten?
Uit de analyse die de Raad voor de Kinderbescherming heeft opgesteld naar de oorzaken van de lange wachtlijsten en -tijden, komt een aantal knelpunten naar voren dat bijdraagt aan het ontstaan van wachtlijsten.
Ten eerste is het voor alle instellingen in de jeugdbeschermingsketen, waaronder ook de Raad voor de Kinderbescherming, momenteel moeilijk om tijdig geschikt personeel te werven, op te leiden en te behouden. Daarnaast heeft de Raad voor de Kinderbescherming na de decentralisatie een consultrol opgepakt in de regio’s, die verder strekt dan zijn wettelijke taken, zoals het geven van voorlichting over jeugdbescherming aan de wijkteams en het overdragen van kennis aan professionals over toeleiding naar het gedwongen kader. De inzet op deze taken is mede debet aan het onvoldoende beschikbaar hebben van onderzoekscapaciteit. Dit heeft in meerdere regio’s geleid tot de achterstand in de uitvoering van de wettelijke taken van de Raad voor de Kinderbescherming.
Parallel aan de decentralisatie van de jeugdzorg vindt een interne reorganisatie plaats bij de Raad voor de Kinderbescherming om goed aangesloten te zijn bij de verschillende jeugdhulpregio’s. Ook dat proces is mede debet aan het oplopen van de wachttijden.
Kunt u de Kamer te zijner tijd informeren over het onderzoek dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uitvoert waarbij gekeken wordt hoe regionale teams van de Raad voor de Kinderbescherming veiligheidsrisico’s inschatten van kinderen die op de wachtlijst staan, en hoe daarmee wordt omgegaan?
Het onderzoek is uitgevoerd door de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: inspecties) gezamenlijk en is inmiddels afgerond. De rapportage zal ik in het eerste kwartaal van 2019, vergezeld van een beleidsreactie aan uw Kamer worden aangeboden.
Klopt het dat er een tekort aan personeel in de jeugdbescherming is? Zo ja, wat zijn daarvan volgens u de oorzaken?
Op dit moment heeft de Raad voor de Kinderbescherming voldoende personeel, maar zijn nieuwe medewerkers nog niet volledig productief omdat zij nog ingewerkt worden. De arbeidsmarkt is bovendien krap en de verwachting is dat deze krapper wordt. Hoewel het verloop van personeel bij de Raad voor de Kinderbescherming met 11% minder hoog is dan in de brede jeugdhulp (14%), blijft het moeilijk om tijdig geschikt personeel te werven, op te leiden en te behouden. De Raad voor de Kinderbescherming gaat, als onderdeel van de aanpak van de wachtlijsten, extra investeren om medewerkers langer te binden om zo minder afhankelijkheid te creëren van een krapper wordende arbeidsmarkt. Hierbij zal in het bijzonder aandacht uitgaan naar het wervings- en selectieproces, het inwerk- en opleidingsprogramma van de medewerkers en het nemen van verschillende initiatieven op de arbeidsmarkt. Daarnaast zal de Raad voor de Kinderbescherming deelnemen aan het verbeterprogramma dat wordt gestart naar aanleiding van de resultaten van de verkenning arbeidsmarkt jeugdsector.2
Is er sprake van uitstroom van personeel van de jeugdbescherming naar Veilig Thuis?
Er wordt niet geregistreerd naar welke organisaties medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming uitstromen.
Welke acties onderneemt u om de oorzaken van de wachtlijsten bij de jeugdbescherming terug te dringen naar een aanvaardbaar niveau?
Zoals in antwoord op vraag 2 gemeld, voert de Raad voor de Kinderbescherming momenteel de aanpak «Versnellen naar 2020/Aanpak tijdig kinderen beschermen» uit. Doel is ervoor te zorgen dat de wachtlijsten per 1 januari 2020 zijn teruggedrongen naar een gemiddelde wachttijd van 10 dagen en er in totaal niet meer dan 750 wachtenden zijn. Bovendien dient er aandacht te zijn voor kinderen die nú wachten bij de Raad voor de Kinderbescherming.
Met een monitoringsprogramma worden de ontwikkelingen nauwgezet door mij gevolgd. Daarnaast monitoren ook de inspecties de ontwikkelingen en hebben zij hun toezicht op de aanpak van de wachttijden de afgelopen periode geïntensiveerd.
Het bericht ‘Managers Careyn oorzaak diepe crisis Tuindorp-Oost’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving op de website van maxvandaag.nl over de verwikkelingen in een verzorgingshuis in Tuindorp-Oost in Utrecht?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ken deze berichtgeving. Met onderstaande antwoorden geef ik mijn reactie daarop.
Klopt het dat falende managers de diepe crisis bij Careyn veroorzaakten? Zo nee, wat is dan de oorzaak?
Zorgorganisaties zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg en de bedrijfsvoering alsmede voor de continuïteit in het bestuur. Daarnaast zijn er voldoende mogelijkheden voor het interne toezicht, het externe toezicht, in het strafrecht en het civiel recht om slecht bestuur aan te pakken. Van belang is wel dat iedereen ook van zijn rechten en bevoegdheden gebruikmaakt wanneer dat nodig is. Zoals u waarschijnlijk weet, loopt er vanuit de IGJ momenteel een toezichtstraject bij Careyn. Daarnaast verwijs ik graag naar eerdere brieven aan de Tweede Kamer2.
U heeft de Kamer toch beloofd de «carrousel van disfunctionerende managers en bestuurders» te willen doorbreken? Zo ja, wat heeft u inmiddels ondernomen om dit te bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat 39 zeer oude bewoners waarvan drie 100-plussers in anderhalf jaar tijd werden gedwongen twee keer te verhuizen? Was dit in uw ogen noodzakelijk? Deelt u de mening dat er een oplossing moet komen voor deze laatste kleine groep hoogbejaarden zodat zij blijvende goede huisvesting krijgen?
Er zijn momenteel 32 bewoners in de locatie Tuindorp Oost, waaronder twee honderdjarigen. Daarvan moeten 22 bewoners verhuizen omdat de huidige woonruimte niet langer voldoet aan de voorwaarde voor veilige en goede zorgverlening. Verhuizen is voor de bewoners een bijzonder ingrijpende gebeurtenis en daarom is het van majeur belang om dit proces met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te doorlopen. Careyn heeft afgewogen hoe zij de benodigde verbetering in de woonvoorziening voor deze cliëntengroep zo veilig mogelijk kan laten verlopen en met de minste belasting voor de cliënten.
Het ziekteverzuim bij Careyn ligt tussen 20 en 25% en staat in schril contrast met het landelijk gemiddelde van 6%. Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze enorme aantallen weer in de pas met het landelijk gemiddelde gaan lopen?
Het ziekteverzuim op de locatie Tuindorp Oost was tot en met september 11,1%. Organisatiebreed was dit percentage tot en met oktober 7,8%.
Het klopt toch dat een van uw ambities in uw actieplan «Werken in de Zorg» is om het ziekteverzuim in de zorg terug te dringen van 6% naar het landelijke gemiddelde en dat dit landelijk 6.000 extra zorgmedewerkers moet opleveren? Ziet u aan de hand van deze casus in dat dit een irreële ambitie is omdat het werken in de zorg per definitie fysiek zwaarder is dan gemiddeld en organisaties in een dusdanige chaos kunnen verkeren dat het ziekteverzuim kan oplopen naar 20–25%?
Het terugdringen van het ziekteverzuim is inderdaad een van de doelstellingen van het actieprogramma Werken in de zorg. In het actieprogramma zijn voorbeelden opgenomen van maatregelen die in het kader van het terugdringen van de personeelstekorten, kunnen worden genomen en aangegeven is wat daarvan de opbrengst is. Ten aanzien van het ziekteverzuim is opgenomen wat het terugdringen van het ziekteverzuim naar het gemiddelde van de gehele economie aan arbeidspotentieel zou opleveren; het betreft dus geen afzonderlijke doelstelling. Wat een haalbare vermindering is van het ziekteverzuim zal per organisatie verschillen en hangt inderdaad af van de specifieke omstandigheden in de betreffende organisatie. De concrete aangrijpingspunten daarvoor liggen bij de organisaties zelf en het gesprek daarover wordt in het kader van de regionale aanpak arbeidsmarkttekorten (RAATs) in de regio en in de instellingen gevoerd.
Hoe is de financiële situatie van Careyn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het jaarverslag van Careyn over 2017.
Het witwassen van miljarden euro’s door criminelen in Nederland |
|
Michiel van Nispen (SP), Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Welke verklaringen heeft u voor het feit dat uit nieuw onderzoek blijkt dat in Nederland jaarlijks naar schatting het enorme bedrag van 16 miljard euro witgewassen wordt?1
De schattingen van de omvang van witwassen in Nederland, zoals die naar voren komen uit het onderzoek van Unger et al, komen redelijk overeen met onderzoek van Unger uit 2006 – toen kwam de schatting uit op 18,5 miljard euro. Het schattingsmodel dat in 2006 werd gehanteerd is in deze studie verbeterd. Evenwel is de geschatte 16 miljard euro van schokkende omvang. Witwassen is een delict dat niet op zichzelf staat: er liggen verschillende andere misdrijven aan ten grondslag, met name drugshandel en fraude, en de bestedingscategorieën van criminelen lopen uiteen van consumptieve bestedingen tot bijvoorbeeld onroerend goed in het buitenland. Tot slot moet een deel van de verklaring voor de omvangrijke schatting worden gevonden in de internationale dimensie van witwassen: geschat wordt dat het grootste deel van de in Nederland witgewassen gelden uit het buitenland afkomstig is.
Is de financiële sector in staat geld dat voor negentig procent afkomstig is van drugshandel en fraude buiten haar infrastructuur te houden? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de instrumenten om dit te realiseren?
De integriteit van financiële instellingen is één van de pijlers van vertrouwen en vormt daarmee een randvoorwaarde voor het goed functioneren van een financiële instelling en het financieel stelsel als geheel. Daarnaast is het voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor witwassen en financieren van terrorisme van groot maatschappelijk belang. Financiële instellingen, waaronder ING NL, dienen op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) een integere bedrijfsvoering te waarborgen en op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) op effectieve wijze hun poortwachtersfunctie te vervullen om betrokkenheid bij witwassen, de onderliggende delicten en terrorismefinanciering te voorkomen. DNB houdt hier integriteitstoezicht op. Met het verrichten van adequaat cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties moeten financiële instellingen ervoor zorgen dat de dienstverlening niet wordt gebruikt voor voornoemde criminaliteit.
DNB heeft in de brief die ik op 25 september jl. met een begeleidende brief naar uw Kamer heb gestuurd, aangegeven dat bij verschillende banken sprake is van onvoldoende klantonderzoek en gebrekkige transactie-monitoring.3 DNB neemt goede initiatieven tot verbetering waar in de sector en ziet verschillende instellingen in toenemende mate investeringen plegen ter versterking van hun risicobeheersing. Het blijft echter van belang dat banken en hun bestuurders ook in de toekomst een grote inspanning leveren. Zoals ik aan uw Kamer in mijn begeleidende brief heb aangegeven, blijf ik mij inzetten voor het versterken van het anti-witwasbeleid. Dit doe ik op nationaal niveau onder andere met de implementatie van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn en in Europees verband. Ook zal ik in mijn gesprekken met de bankensector deze indringend aanspreken op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Ziet u dit soort onderzoek als aanknopingspunt voor de aanscherping van het anti-witwasbeleid? Hoe gaat u dit beleid aanscherpen?
Het onderzoek naar de aard en omvang van criminele bestedingen is op verzoek van de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Financiën uitgevoerd. In de aan uw Kamer toegezegde integrale beleidsreactie op verschillende afgeronde wetenschappelijke onderzoeken naar witwassen gaat de Minister van Justitie en Veiligheid mede namens mijzelf hierop in.5 Aan uw Kamer is reeds toegezegd dat een integrale beleidsreactie in het eerste kwartaal van 2019 zal worden toegestuurd.6 De door u gestelde vragen zullen daarbij worden betrokken. Naar aanleiding van de onderzoeken zal worden bezien of het beleid effectiever kan worden vormgegeven.
In algemene zin geldt dat aanscherping en verbetering van het anti-witwasbeleid voortdurend plaatsvindt, onder andere in navolging van wijzigingen in de FATF-aanbevelingen en Europese regelgeving. Momenteel wordt het anti-witwasbeleid met drie wetsvoorstellen versterkt. Allereerst door twee wetsvoorstellen die beide een regime voor het registreren van informatie over de uiteindelijk belanghebbende (UBO-informatie) bevatten: een regime met betrekking tot de UBO’s van vennootschappen en andere juridische entiteiten die in Nederland zijn opgericht en een regime met betrekking tot de UBO’s van trusts en andere soorten juridische constructies met een soortgelijke structuur of functie als trusts.
EU-lidstaten, waaronder Nederland, moeten er dan onder meer voor zorgen dat op hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten toereikende, accurate en actuele informatie over hun UBO’s inwinnen en bijhouden, alsmede registreren in een openbaar toegankelijk register. Dergelijke informatie over de uiteindelijk belanghebbenden vormt een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van criminelen die hun identiteit achter een juridische structuur willen verbergen. Deze wetsvoorstellen dragen daarmee bij aan het vergroten van de transparantie over uiteindelijke belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten. Het derde wetsvoorstel implementeert de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn. Ook met dit wetsvoorstel wordt een aantal belangrijke stappen gezet in het verder voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. Ten eerste worden er regels gesteld voor aanbieders die diensten met virtuele valuta (ook wel cryptovaluta of crypto’s genoemd) aanbieden. Virtuele valuta gaan gepaard met een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om transacties te verbergen. Deze regels zijn van belang omdat het digitale en anonieme karakter van virtuele valuta de kans verhoogt dat zij worden gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Ten tweede regelt het wetsvoorstel dat meer publieke partijen informatie kunnen uitwisselen. Goede informatie en het kunnen delen daarvan is noodzakelijk voor effectief toezicht. Een voorbeeld is de nieuwe mogelijkheid om informatie uit te wisselen tussen Wwft-toezichthouders en prudentiële toezichthouders. Informatie van prudentiële aard is vaak onmisbaar voor een adequaat Wwft-toezicht en omgekeerd is Wwft-informatie van belang voor het prudentiële toezicht.
Daarnaast vinden er op Europees niveau nog andere initiatieven plaats om het anti-witwasbeleid te versterken, door de Europese samenwerking van toezicht op dit punt te verbeteren. Uw Kamer is hierover geïnformeerd middels twee BNC-fiches.7 Deze initiatieven zijn van belang omdat witwassen en financieren van terrorisme overwegend plaatsvinden in een grensoverschrijdende context, waardoor een internationale aanpak noodzakelijk is. Europese samenwerking en informatiedeling tussen toezichthouders en lidstaten is bij het voorkomen en bestrijden van witwassen en financieren van terrorisme cruciaal.
Kunt u aangeven hoe het komt dat het, zoals de onderzoekers stellen, gemakkelijk is om grote sommen zwart geld naar het buitenland te verplaatsen? Kunt u aangeven wat u hier tegen gaat doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de conclusie van de onderzoekers dat onder opsporingsinstanties onvoldoende financieel-economische kennis aanwezig is om ingewikkelde, door criminelen opgezette bedrijfsconstructies te doorgronden en aan te pakken? Wat gaat u doen om het zicht op criminele geldstromen te verbeteren in de opsporing?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het internationale netwerk van ondergronds bankieren (hawala), dat door de onderzoekers wordt genoemd als dé methode om wit te wassen? Wat gaat u hier tegen doen?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat de ING-bank «niets verdachts» zag in witwas transacties ter waarde van 150 miljoen euro door een middelgroot bedrijf op Curaçao?3
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Veel inzet onbevoegd personeel in zorg’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Veel inzet onbevoegd personeel in zorg»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Het is belangrijk dat zorg wordt verleend door ter zake kundige personen. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn opgeleid in het uitvoeren van verpleegkundige en verzorgende handelingen. Voor deze handelingen dienen de zorgverleners bevoegd en/of bekwaam te zijn. Er zijn echter ook handelingen of niet-zorgtaken die door ander personeel onder voorwaarden kunnen worden uitgevoerd. Ik ga hier nader op in onder vraag 8. Ik vind het positief dat instellingen kijken naar andere mogelijkheden als zij kampen met een tekort aan personeel. De inzet van niet voor de zorg geschoold personeel op niet-zorgtaken kan daarbij een oplossing bieden.
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de peiling onder 2.570 leden van de Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)?2 Gaat u hierover in gesprek met de V&VN?
Ja.
Ik ben doorlopend in gesprek met de landelijke partijen in zorg, welzijn en onderwijs over de uitdagingen en mogelijkheden die wij zien in de zorg, zo ook met de V&VN. Signalen als deze neem ik serieus.
Deelt u de mening dat het in een tijd, waar 91% van alle zorgprofessionals tekorten ervaren, het schrikbarend is dat uit de peiling naar voren komt dat 38% van de werkgevers geen actie onderneemt om dit aan te pakken? Zo ja, herkent u dit beeld en hoe valt dit te rijmen met de voorstellen uit het actieprogramma «werken in de zorg»?
Uit de peiling van V&VN onder 2.570 van haar circa 95.000 leden komt naar voren dat een groot deel van hen tekorten ervaren. Ook heeft een deel van deze medewerkers zorgen over hoe hun werkgevers deze tekorten aanpakken. Ik kan dit onderzoek en deze percentages niet verifiëren, maar als deze peiling inderdaad een representatief beeld geeft, is het een zorgwekkend signaal. In meer algemene zin deel ik de zorgen over de arbeidsmarkttekorten in de zorg. Voor de hele zorg en welzijn is sprake van een enorme personele opgave. Met het Actieprogramma Werken in de Zorg werkt VWS daarom samen met SZW en OCW en relevante landelijke en regionale partijen in zorg, welzijn en onderwijs aan een zorgbrede aanpak. Langs de actielijnen meer kiezen voor de zorg, beter opleiden voor de zorg en anders werken in de zorg wordt gewerkt aan het terugdringen van het personeelstekort.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat binnen de overleggen in het kader van de Regionale Actieplannen Aanpak Tekorten (RAAT) alle zorgwerkgevers hierbij worden betrokken? Hoe gaat u hierbij borgen dat alle zorgprofessionals hierin mee worden genomen, zodat zij zich gaan herkennen in de plannen? Wanneer is u verwachting dat 100% van alle medewerkers in de zorg gaan ervaren dat ze worden betrokken?
We leggen met de aanpak in actieprogramma het zwaartepunt in de regio. Daar wonen en werken mensen, en daar gaan ze naar school. Op dat niveau is het van belang dat werkgevers, scholen en alle andere relevante partijen samenwerken. Het is daarbij inderdaad belangrijk dat bij de RAATs werkgevers vanuit alle zorgsectoren betrokken zijn. De RAATs zijn een levend document, zowel qua inhoud als qua betrokkenheid van werkgevers: er is en blijft ruimte voor werkgevers die dat nog niet hebben gedaan, zich alsnog bij de RAAT in hun regio aan te sluiten. De Commissie Werken in de Zorg brengt de voortgang in beeld en adviseert over verdere ontwikkeling. Bij de bestuurlijke voortgangsgesprekken die de Commissie voert, wordt expliciet gekeken naar brede betrokkenheid van zorgwerkgevers.
In reactie op de aangehouden motie van de leden Bergkamp en Dik-Faber3 waarin zij verzoeken te stimuleren en te faciliteren dat in elke regio zorgprofessionals aan de regionale arbeidsmarkttafel zitten opdat hun kennis en expertise maximaal gebruikt worden en de kloof tussen het beleid en de praktijk zo veel mogelijk verkleind kan worden, heb ik toegezegd de Commissie Werken in de Zorg een aanvullende vraag mee te geven, namelijk op welke manier de professionals betrokken zijn geweest bij de plannen, niet alleen bij de uitvoering maar ook bij de totstandkoming ervan en de besluitvorming daarover. Op deze manier kunnen goede voorbeelden hoe dit gebeurt, worden gedeeld en wordt dit verder gestimuleerd.
Medewerkers ervaren dat zij betrokken worden als zij merken dat de goede dingen worden gedaan: dat werkdruk en administratieve lasten verminderen, dat zij doen waarvoor ze zijn opgeleid, dat er ruimte is voor de begeleiding van stagiairs en nieuwe medewerkers. Wat precies nodig is, zal per regio, per instelling en medewerker verschillen.
Wat vindt u van de constatering dat uit de peiling blijkt dat «patiëntenstops» en het sluiten van bedden worden ingezet als veelvoorkomende maatregelen om personeelstekorten aan te pakken? Ziet u dit als een wenselijke oplossing? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Patiëntenstops hebben als doel om goede kwaliteit van zorg te kunnen blijven garanderen in geval van grote drukte. Het is geen maatregel om personeelstekorten aan te pakken. Dat neemt niet weg dat regelmatige patiëntenstops een signaal zijn van te weinig personeel. Deze uitdaging geldt voor de gehele sector Zorg en Welzijn. Dit vraagt om een structurele en gezamenlijke aanpak. Daarom hebben wij samen met de Staatssecretaris van VWS, in maart van dit jaar het reeds genoemde Actieprogramma Werken in de Zorg gelanceerd. In dat verband is het goed om te constateren dat uit de peiling blijkt dat ook meer opleiden als veelvoorkomende maatregel wordt genoemd die werkgevers nemen om personeelstekorten tegen te gaan.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de peiling dat 48% van de medewerkers in de zorg nog niet ervaart dat de werkgever zich inzet om het personeel te behouden? Ziet u hierin een verband met het feit dat per jaar bijna 80.000 mensen de zorg verlaten? Zo ja, in welke mate is het beleid erop gericht om het belang van goed werkgeverschap aan te jagen?
De peiling is gehouden onder 2.750 van de in totaal circa 95.000 leden van V&VN. Wij kunnen dit onderzoek en deze percentages niet verifiëren, maar als deze peiling inderdaad een representatief beeld geeft, is het een zorgwekkend signaal.
Inzet van het Actieprogramma Werken in de Zorg is niet alleen op een hogere instroom (onder andere door de campagne IkZorg) en op meer opleiden (onder andere door SectorplanPlus). Het is ook gericht op anders werken. Want het is inderdaad van groot belang dat we de mensen in de zorg behouden. Veel zorgmedewerkers hebben een grote intrinsieke motivatie voor het werk dat zij doen. Dat is iets om te koesteren. Goed werkgeverschap is hierbij de sleutel. Door er voor te zorgen dat medewerkers werk en privé kunnen combineren, ruimte te geven voor ontwikkeling en groei en er voor te zorgen dat medewerkers kunnen doen waar ze goed in zijn, blijven mensen gemotiveerd om te blijven werken in de zorg.
Ik spoor werkgevers aan zich de vraag te stellen: «Wat kan ik beter doen aan mijn eigen personeelsbeleid? Hoe kan ik mijn organisatie zo inrichten dat mijn medewerkers tevreden zijn, en de beste zorg kunnen leveren?» Het is van belang daarbij niet alleen oplossingen voor het personeel te zoeken, maar vooral mét het personeel, waarbij de professionele verantwoordelijkheid en autonomie van de medewerker als uitgangspunt dienen. Zij kennen immers de dagelijkse praktijk en zij weten vaak goede en praktische oplossingen te bedenken die het werk makkelijker en beter maken.
Wanneer uit de peiling blijkt dat 51% aangeeft dat de tekorten aanhouden en 39% het nog erger ziet worden, wat is dan uw reactie? Wat zegt dit over de kloof die wordt ervaren tussen de mensen die dagelijks liefdevolle zorg verlenen en hun werkgevers?
Zie antwoord vraag 6.
Moeten patiënten zich ongerust maken om hun veiligheid als 39% van de medewerkers in de zorg aangeven dat «onbevoegde of onbekwame collega’s worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend wat de precieze inzet van onbevoegd of onbekwaam personeel inhield in de situaties waar de respondenten naar verwezen en wat precies als risico voor de patiëntveiligheid wordt ervaren. Los daarvan moeten zorgaanbieders
zich aan de voorwaarden houden om dat risico zo klein mogelijk te maken. Binnen de kaders van de Wet BIG is het mogelijk dat voorbehouden handelingen onder voorwaarden ook worden uitgevoerd door ander personeel of vrijwilligers. Uitgangspunt daarbij is dat de opdrachtgever bevoegd is tot het verrichten van de voorbehouden handeling en de opdrachtnemer bekwaam om de voorbehouden handeling uit te voeren. Waar nodig geeft de opdrachtgever (de zelfstandig bevoegde, BIG-geregistreerde zorgverlener) aanwijzingen voor de uitvoering van de voorbehouden handeling. Overigens beslaat maar een klein deel van de totale zorghandelingen uit voorbehouden handelingen. Het overgrote deel aan zorghandelingen is niet voorbehouden aan een bepaalde zorgverlener of beroepsgroep.
Wat vindt u van de constatering dat 64% aangeeft dat de patiëntveiligheid «soms in gevaar» is en 5% zelfs aangeeft dat het «vaak in gevaar» is? Wat gaat u hier aan doen en wat is uw advies aan een zorgprofessional, hoe hier mee om te gaan in de dagelijkse praktijk?
Het is geen goede ontwikkeling als zorgverleners ervaren dat de patiëntveiligheid op enig moment in het geding komt. We streven in Nederland naar een kwalitatief goede patiëntenzorg, waarbij de patiënt beschermd wordt. Het hebben van voldoende deskundig personeel is een belangrijk onderdeel van het toezicht van de inspectie. Als hier niet aan voldaan wordt, vraag ik deze zorgverleners om hiervan melding te maken bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd, zodat zij die informatie in haar toezicht kan betrekken.
De inspectie publiceert jaarlijks de aantallen meldingen in haar jaarbeeld. Omdat het thema onbevoegd personeel geen aparte meldingcategorie is, heeft de inspectie naar meldingen gezocht met het trefwoord «onbevoegd». Daaruit kwamen ongeveer 270 meldingen over onbevoegd personeel zorgbreed in de afgelopen drie jaar. Deze gegevens zijn niet specifiek genoeg om de informatie uit de peiling van V&VN te onderbouwen, maar ik kan me voorstellen dat de zorgverleners uit de V&VN peiling zich niet allen ook bij de inspectie gemeld hebben met hun signaal. Bovendien ontvangt de inspectie ook van anderen meldingen.
Komen deze cijfers op het gebied van de patiëntveiligheid overeen met een toename van het aantal meldingen bij de inspectie? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, waarom niet en is hier een verklaring voor te geven?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u signalen dat bij organisaties waar nog niet concreet wordt gewerkt aan het oplossen van de tekorten en goed werkgeverschap er meer redenen is tot zorgen rond de patiëntveiligheid? Zo ja, is dit voor u een reden om strikt toe te zien op de kwaliteit van de geleverde zorg door deze instellingen en hoe ziet dit er dan uit? Zo nee, bent u bereid om dit verder te onderzoeken en de Kamer te informeren over een mogelijk verband?
Alle signalen rondom patiëntveiligheid worden serieus genomen. Het maakt daarbij niet uit wat de reden is van een vermoeden van gevaar voor de patiëntveiligheid. Zoals gezegd streven we in Nederland naar kwalitatief goede patiëntenzorg.
Indien er risico voor de patiëntveiligheid bij de inspectie gemeld wordt kan zij besluiten om nadere toezichtactiviteiten in te zetten. Zo nodig vraagt de inspectie de zorgaanbieder om verbetermaatregelen te nemen of zet zij handhavingsmaatregelen in.
Wat zijn u verwachtingen over de uitkomsten van een vergelijkbare peiling als deze over een jaar, twee jaar, drie jaar wordt herhaald? In welke mate zijn deze indicatoren voor u een uitgangspunt voor het monitoren van het welslagen van alle inspanningen op het gebied van het actieprogramma «werken in de zorg»?
Mijn verwachting is dat de medewerkers in de zorg in de dagelijkse praktijk steeds meer gaan merken van de acties die ingezet zijn en nog worden ingezet om het personeelstekort aan te pakken. Ten eerste doordat steeds meer werkgevers doordrongen raken van het feit dat het echt tijd is om in actie te komen en zich een goed werkgever te tonen. Ten tweede omdat het tijd nodig heeft voordat de effecten van de acties echt merkbaar zijn op de werkvloer.
In de bijlage van de eerste voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de zorg4 zijn de indicatoren te vinden aan de hand waarvan de voortgang van het programma zal worden gemeten. Het gaat om indicatoren ten aanzien van de algemene doelstelling van voldoende, tevreden en goed toegeruste medewerkers, de drie actielijnen uit het actieprogramma en een aantal specifieke instrumenten. Voorbeelden van deze indicatoren zijn het aantal medewerkers binnen zorg en welzijn, de medewerkerstevredenheid en de uitstroom uit de zorgsector. In reactie op uw verzoek van 7 november jl. (met kenmerk 2018Z20363) om een nadere duiding van de invulling van de voortgangsrapportages en de aangenomen motie Kerstens en Ellemeet5 over het formuleren van een aantal belangrijke streefdoelen zal ik u vóór het einde van dit jaar een nadere duiding sturen met betrekking tot de invulling van de monitoring van het actieprogramma.
Het bericht ‘Tilburgs zwembad doet deuren dicht tijdens feestje, vier meisjes mogelijk aangerand’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tilburgs zwembad doet deuren dicht tijdens feestje, vier meisjes mogelijk aangerand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de wijze waarop groepen jongeren zich hebben misdragen -verbaal en fysiek- ronduit walgelijk is? Zo nee, waarom niet?
Een groep van circa 40 jongeren heeft in het zwembad gezorgd voor een gespannen sfeer en heeft agressief en intimiderend gedrag getoond tegen bezoekers en medewerkers. Wangedrag en intimidatie, waar dan ook gepleegd, vind ik onacceptabel.
Kunt u garanderen dat, in lijn met de oproep van de burgemeester van Tilburg, de heer Weterings, alles in het werk zal worden gesteld dat de slachtoffers van dit wangedrag aangifte kunnen doen zodat de daders kunnen worden gepakt? Zo nee, waarom niet?
De handhaving van de orde en regels in zwembaden is een lokale aangelegenheid. De burgemeester van Tilburg heeft bij brief van 6 november jl. de gemeenteraad over het incident geïnformeerd.2 De burgemeester heeft in zijn brief aangegeven dat een aantal bezoekers zich onveilig heeft gevoeld. Deze bezoekers zijn door zwembadmedewerkers opgevangen. De medewerkers hebben tevens degenen die zich misdroegen aangesproken op hun gedrag en een aantal van hen uit het zwembad verwijderd. Voor zover nu bekend op basis van de door de burgemeester van Tilburg verstrekte informatie blijkt uit de meldingen vooralsnog niet dat sprake is geweest van onzedelijke of (zedelijk) grensoverschrijdende gedragingen en is er geen aangifte gedaan bij de politie. Indien men van mening is dat sprake is van een strafbaar feit is het van belang dat aangifte gedaan wordt.
De camerabeelden van het zwembad zijn overgedragen aan de politie en zijn nog in onderzoek. In de lokale driehoek voert de burgemeester overleg met het openbaar ministerie en de politie over het verdere onderzoek. Eventuele schade zal worden verhaald op de daders; daarnaast kunnen de jongeren die het feest hebben verpest rekenen op passende maatregelen van de gemeente dan wel de politie.
Deelt u de mening dat het in eerste instantie al bijzonder treurig is dat zwembad «Stappegoor» een vingerscan moet gebruiken teneinde hun gasten entree te verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Een vingerscan biedt voordelen zoals een snelle toegang voor iedereen. Vaste bezoekers hoeven dan niet in de rij te wachten. Met dit type toegangssystemen is tevens uitgesloten dat mensen die de toegang tijdelijk tot het zwembad ontzegd zijn bij wisseling van personeel toch weer binnenkomen. De inzet van personeel aan de kassa is dan meer die van een gastvrouw of -man.
In hoeveel zwemgelegenheden is het nodig om bijvoorbeeld door middel van een vingerscan raddraaiers buiten de deur te houden?
Dit type systemen wordt in niet veel zwembaden toegepast. Veel vaker worden pasjessystemen gebruikt waarmee via een tourniquet toegang tot het zwembad kan worden verkregen. In geval van ontzegging van de toegang tot het zwembad wordt zo’n pasje ingetrokken. Het effect is vergelijkbaar met controle via een vingerscan.
Welke verdere maatregelen adviseert u te nemen teneinde dit soort onacceptabel gedrag in zwembaden tegen te gaan?
De handhaving van de orde en regels in zwembaden is een lokale aangelegenheid. Indien er sprake is van misstanden in een zwembad is het aan het lokaal bestuur om maatregelen te nemen. Ik constateer dat dit in dit geval is gedaan en dat het de speciale aandacht heeft van de burgemeester van de gemeente Tilburg.
Door wie kan een zwembadverbod worden gehandhaafd? Heeft dit bijvoorbeeld dezelfde juridische status als een gebiedsverbod?
Het in dit geval toegepaste toegangsverbod vloeit voort uit de privaatrechtelijke relatie tussen de bezoeker van het zwembad en de eigenaar van het zwembad (in dit geval de gemeente). Overtreding van dit toegangsverbod betreft een vorm van lokaalvredebreuk, dat door de medewerkers van het zwembad en eventueel door de politie wordt gehandhaafd. Dit privaatrechtelijke toegangsverbod heeft daarmee een andere grondslag dan een door de burgemeester of de officier van justitie opgelegd gebiedsverbod.
De rapportage ‘Eindrapportage verdeling fonds tekortgemeenten’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapportage van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) «Eindrapportage verdeling fonds tekortgemeenten»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de verdeling van de middelen van het fonds tekortgemeenten?
Aan de verdeling van de middelen van het Fonds Tekortgemeenten ligt een zorgvuldig proces ten grondslag. Vooraf zijn criteria opgesteld welke door gemeenten op de algemene ledenvergadering (ALV) van de VNG op 27 juni 2018 zijn geaccordeerd. De rapportage van de Commissie Fonds Tekortgemeenten over het proces van beoordeling en de verdeling verantwoord daarnaast hoe zij te werk zijn gegaan en welke keuzes zij gemaakt hebben.
Kunt u aangeven om welke brongegevens gevraagd is bij de aanvragen, en of de door de betreffende gemeenteraad vastgestelde begrotingen en jaarrekeningen daar onderdeel van waren? Hoe beoordeelt u de waarde van deze democratisch vastgestelde documenten in de beoordeling van de aanvragen?
Met een aanvraag voor het Fonds Tekortgemeenten moesten de volgende documenten worden meegestuurd:
(bron: website VNG (hier is ook het format terug te vinden) – https://vng.nl/fonds-tekortgemeenten-jeugd-en-wmo-een-aanvraag-indienen)
Een door de gemeenteraad vastgestelde begroting hoefde niet te worden ingediend, omdat bij de beoordeling inkomsten van gemeenten vergeleken zijn met uitgaven van gemeenten.
De door de gemeenteraad vastgestelde jaarrekeningen vormen een onderdeel van de beoordeling van de aanvragen, maar bieden op zichzelf onvoldoende informatie om de volledige aanvraag te kunnen toetsen. Daarom is ook gebruik gemaakt van andere informatiebronnen.
Klopt het dat een goedkeurende accountantsverklaring geen absolute vereiste was voor het toekennen van compensatie voor de gemelde tekorten? Zo ja, deelt u de mening dat een accountantsverklaring iets zegt over de financiële situatie en daarmee het beleid dat is gevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ook aanvragen van gemeenten zonder goedkeurende accountantsverklaring gehonoreerd zijn. De Commissie Fonds Tekortgemeenten die de aanvragen heeft beoordeeld, heeft aan deze aanvragen bijzondere aandacht besteed om te kunnen vaststellen of het niet hebben van een goedkeurende accountantsverklaring ook moet leiden tot de conclusie dat de aanvraag onvoldoende betrouwbaar is. Hier besteed de Commissie bijzondere aandacht aan in hun rapportage over de uitkomsten van het Fonds Tekortgemeenten.
Accountantsverklaringen zeggen met name iets over de rechtmatigheid van de door gemeenten uitgegeven budgetten. Het zegt niets over het beleid. Daar gaat het college en de gemeenteraad over.
Klopt het dat geen inhoudelijke toets is uitgevoerd op het gevoerde beleid van de gemeente die een aanvraag heeft ingediend, omdat het gaat om een eenmalige toekenning? Zo ja, deelt u de mening dat ook een incidenteel fonds van 200 miljoen euro inhoudelijk moet worden getoetst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft parallel aan het IBP afspraken met gemeenten gemaakt over het inrichten van een tijdelijke voorziening voor gemeenten die geconfronteerd worden met een stapeling van tekorten in de uitvoering van de taken in het sociaal domein. Hiertoe heeft het kabinet € 100 miljoen beschikbaar gesteld, en is eveneens € 100 miljoen vanuit de algemene uitkering van het gemeentefonds vrijgemaakt.
Afgesproken is dat de VNG de uitwerking van het fonds voor haar rekening zou nemen. Op de algemene ledenvergadering (ALV) van de VNG van 27 juni 2018 is het door de VNG ontwikkelde voorstel voor het Fonds Tekortgemeenten goedgekeurd. Een grote meerderheid (82%) van de gemeenten stemden hier mee in.
Gemeenten hebben er hierbij niet voor gekozen om een beleidsinhoudelijke toets uit te voeren op de oorzaak van het tekort. Hierbij heeft de afweging meegespeeld dat het een eenmalige toekenning betreft.
De keus om de aanvragen niet te toetsen op het door de gemeente gevoerde beleid is door gemeenten genomen. Ik kan mij hier enerzijds in vinden. Ik zie dat hier grote praktische ingewikkeldheden aan vast zitten. Anderzijds zie ik ook het nut om ook het door een gemeente gevoerde beleid mee te wegen in de beoordeling van de aanvragen. Al was het maar omdat hier kennis uit gedestilleerd kan worden waarmee verbeteringen in de toekomst kunnen worden doorgevoerd.
Gemeenten hebben, alles overziend, om redenen van uitvoerbaarheid de afweging gemaakt dat het niet toetsen op gemeentelijk beleid uiteindelijk de voorkeur had.
Kunt u toelichten waarom is gekozen om tekorten boven het bedrag van 108,26 euro per inwoner voor 100% te compenseren en tekorten onder dit bedrag voor 50% of niet? Deelt u de mening dat een dergelijke staffel het aangaan van tekorten onder gemeenten aanmoedigt? Zo nee, hoe komt het gevoel van onredelijkheid bij gemeenten die tijdig hebben ingegrepen in hun jeugdbeleid op u over?
In de criteria die door gemeenten zijn opgesteld, is het financiële kader (€ 200 miljoen) als uitgangspunt genomen. Er was € 200 miljoen beschikbaar voor het Fonds Tekortgemeenten. Dit budget kon niet overschreden worden.
In de criteria is er voor gekozen om met een vaste drempel te werken (tekort van € 40 per inwoner), en vervolgens met een flexibele staffel indien het beschikbare budget overvraagd zou worden. Hierbij is vanuit het oogpunt dat de hoogste tekorten ook het meest urgent zijn er voor gekozen om met staffels van 50% en 100% te werken.
De € 108,26 is het resultaat van de precieze uitkomsten van de aanvragen. Dit bedrag was niet vooraf vastgesteld.
Ik deel niet de mening dat een dergelijke staffel het aangaan van tekorten onder gemeenten aanmoedigt. Allereerst zullen gemeenten uiteindelijk nog steeds een deel van het tekort zelf zullen moeten opvangen (dat deel van het tekort dat onder de drempel van € 40 per inwoner valt + dat deel van het tekort waarover 50% compensatie wordt ontvangen). Daarnaast veronderstelt dit dat gemeenten in 2016 en 2017 al zouden hebben geanticipeerd op een Fonds Tekortgemeenten dat pas in februari 2018 is afgesproken.
Kunt u toelichten waarom de gemeenten Venlo en Leeuwarden een tekort van ongeveer 200 euro per inwoner hebben en daarom met twee van de 88 gemeenten die een aanvraag hebben ingediend, 20 miljoen euro, ongeveer 10% van het totale fonds gecompenseerd krijgen? Wat is anders in deze gemeenten dat de tekorten substantieel groter zijn dan bij naar inwonertal vergelijkbare gemeenten als Leiden, Westland, Emmen of Zoetermeer?
Hier is geen simpel antwoord op te geven. In de criteria van het Fonds Tekortgemeenten wordt geen rekening gehouden met de oorzaken van de tekorten. En deze zijn dan ook niet bekend.
Ik ben het met u eens dat er tussen ogenschijnlijk vergelijkbare gemeenten grote verschillen optreden in de mate waarin zij met hun budgetten binnen het sociaal domein uitkomen.
In het onderzoek Jeugd, onderdeel benchmark, waar ik uw Kamer in het AO Financiën Sociaal Domein van 3 oktober 2018 heb geïnformeerd is het mede de bedoeling om hier meer inzicht in te verkrijgen.
Deelt u de mening van wethouders in het land dat deze regeling passief beleid of slecht gedrag beloont? Zo nee, hoe verantwoordt u dat deze regeling de moeilijke keuzes bestraft die niet gecompenseerde gemeenten hebben gemaakt om de financiën op orde te houden?
Ik ben het er niet mee eens dat het Fonds Tekortgemeenten per definitie passief beleid of slecht gedrag beloont. Ik ben mij er wel van bewust dat zeker niet uitgesloten kan worden dat gemeentelijk beleid oorzaak is van tekorten.
Kunt u aangeven op welke wijze hij het proces en de toekenningen zou willen verbeteren, mocht een soortgelijke afspraak zich opnieuw voordoen?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld ben ik bezig met een onderzoek Jeugd. Dit moet in het voorjaar 2019 afgerond zijn, waarna dit bestuurlijk gewogen kan worden.
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Dit komt de zorgvuldigheid van het onderzoek niet te goede. Ik wil dan ook niet nu al zinspelen op een vervolg van het Fonds Tekortgemeenten.
Kunt u deze vragen vóór het Wetgevingsoverleg Jeugd en aanverwante zaken op 12 november 2018 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Vluchtelingenwerk: volle asielcentra door personeelstekort IND’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingenwerk: volle asielcentra door personeelstekort IND»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ondanks dat de opgelopen wachttijden officieel binnen de wettelijke termijn vallen, deze onwenselijk zijn? Deelt u voorts de mening dat het eigenlijk te lang is als iemand pas na bijna een jaar aan de beurt is om met de asielprocedure te starten? Zo ja, wat doet u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Bij het AO van 18 september jl. heb ik aangegeven dat ook ik van mening ben dat deze laatst genoemde doorlooptijden (spoor 4) te lang zijn. De IND heeft om die reden al eerder dit jaar extra personeel geworven, niet alleen voor het proces asiel, maar ook voor ondersteunende processen als dienstverlening en juridische zaken. Onlangs is besloten om circa 80 vacatures extra bij de IND open te stellen voor het behandelen van asielaanvragen.
In hoeverre worden er geen nieuwe problemen veroorzaakt door het IND-personeel op één plek weg te halen en hen op een andere plek in te zetten? Deelt u de mening dat hiermee in feite het probleem enkel wordt verplaatst maar niet opgelost? Vindt u dit een lange termijn oplossing? Zo ja, waarom?
De IND is een grote uitvoeringsorganisatie met een veelheid aan taken. Zo heeft de IND in 2017 onder meer circa 77.000 reguliere aanvragen ontvangen, 32.000 asielaanvragen, 23.000 naturalisatieverzoeken tot Nederlander, 8.500 bezwaarzaken voor visum kort verblijf, 42.000 gerechtelijke procedures en verricht de IND hiernaast nog vele andere diensten. De instroom van procedures op deze verschillende werksoorten kan verschillen per periode. Het is dus van belang dat de IND flexibel is en medewerkers daar kan inzetten waar ook het werk is en de prioriteiten liggen. Er wordt dus alleen geschoven met medewerkers als de werkzaamheden op dat betreffende onderdeel dat ook toelaten. De flexibiliteit binnen de IND wordt enigszins beperkt door het feit dat voor de verschillende werkzaamheden bij de IND verschillende type werknemers nodig zijn. Als verschuivingen van medewerkers binnen de organisatie geen oplossing meer vormt om het aantal procedures te verwerken wordt bezien of extra personeel moet worden aangenomen.
Zoals ik eerder tijdens het mondelinge vragenuur op 6 november 2018 heb aangegeven heeft de IND door een hoger dan geraamd aantal asielaanvragen eerder dit jaar circa 120 fte geworven en wordt er nu nog circa 80 fte extra geworven. Voor de langere termijn wordt de strategische personeelsplanning van de IND aangepast aan onder andere de veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt zodat de IND substantiële veranderingen in de instroom en werklast goed kan opvangen.
Op welke plekken in de keten wordt op dit moment extra IND-personeel ingezet? Waar wordt deze capaciteit weggehaald?
De circa 80 fte die de IND momenteel werft zullen worden ingezet op verschillende locaties van de IND om met name de achterstanden bij asielaanvragen in de (Algemene en) Verlengde Asielprocedure terug te dringen. Medewerkers van de IND die nu bijvoorbeeld op Dublinzaken (spoor 1) of procedures van vreemdelingen uit veilige landen (spoor 2) beslissen hoeven dus niet op korte termijn te worden ingezet op andere zaken.
Medewerkers bij de IND werken momenteel hard om alle procedures tijdig af te handelen en de werkdruk is hoog. Met de inzet van extra personeel en een betere strategische personeelsplanning wil de IND de ervaren werkdruk voor medewerkers terugbrengen, naast het terugdringen van doorlooptijden.
Wordt er een hogere werkdruk ervaren op de plekken waar IND-personeel is weggehaald? Waar worden de nieuw aangetrokken medewerkers ingezet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het verstandig de IND meer taken te geven ondanks het gegeven dat de IND overbelast lijkt?
De voorwaarde voor de IND om «meer» taken te accepteren is dat de IND hiervoor voldoende capaciteit en middelen heeft dan wel krijgt, dat kan per organisatieonderdeel verschillen.
Op welke sporen in het sporenbeleid zijn de wachttijden het hoogst en waar het laagst? Kunt u voor elk spoor de wachttijden aangeven?
Het Datawarehouse van de IND registreert doorlooptijden (de tijd die een procedure inneemt van datum aanvraag tot datum beslissing). Er worden geen wachttijden geregistreerd. Dit jaar zijn de geregistreerde doorlooptijden voor eerste asielaanvragen (dus exclusief nareiszaken, herhaalde asielaanvragen en dergelijke) als volgt.
Spoor 1 (Dublinzaken)
14 weken
13 weken
5.110
Spoor 2 (veilige landen)
2 weken
3 weken
1.710
Spoor 4 (algemene asielprocedure)
18 weken
15 weken
3.160
Spoor 4 (verlengde asielprocedure)
40 weken
47 weken
2.190
Voor de sporen 1 en 2 geldt over het algemeen dat zij nu maar ook in de nabije toekomst binnen zo spoedig mogelijk worden afgedaan. Het betreft zaken die prioriteit krijgen en waarbij het streven is deze snel af te handelen.
De verwachting is dat de doorlooptijden van spoor 4 de komende periode nog verder oplopen, met name wanneer zij terecht komen in de verlengde procedure. In de regel zijn dit namelijk de meer complexe zaken waarbij meer uitzoekwerk en/of onderzoek nodig is (bv. Documenten, leeftijdsonderzoek of een onderzoek door het Ministerie van Buitenlandse Zaken). De verwachting is dat in de loop van 2019, een en ander afhankelijk van de daadwerkelijke instroom, de IND met de extra capaciteit de doorlooptijd van de Verlengde Asielprocedure ook weer kan terugbrengen.
Welke wachttijden per spoor worden er voorspeld als er vooruit wordt gekeken? Is er een verschil in wachttijden tussen de groep die recent een beslissing heeft gekregen en de groep die zich nu aanmeld voor de procedure? Zo ja, wat zijn die verschillen en hoe lang zijn de wachttijden voor de groep die zich nu aanmeld voor de procedure?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat met de eerder aangenomen 50 extra fte, de 70 fte die u bij het algemeen overleg asiel- en vreemdelingenbeleid van 12 september 2018 noemde en de 78 extra vacatures die u bij het mondelinge vragenuur van 6 november 2018 noemde, er nu 198 extra fte bij de IND bijkomen? Zo nee, hoeveel fte komen er dan in totaal bij?
Ja, dat klopt. Daarnaast lopen en starten er diverse wervingsacties voor andere onderdelen van de IND zoals voor de Directie Juridische zaken, de Directie Dienstverlening en de Directie Regulier verblijf en Naturalisatie, bijvoorbeeld in het kader van het natuurlijk verloop.
Heeft de uitwerking van een flexibel asielsysteem wel voldoende prioriteit bij u? Zo ja, hoe komt het dan dat de wachttijden bij zowel het starten van de asielprocedure, de vergunningverleningen als bij de gezinshereniging, allemaal oplopen?
Bij brief van 5 juli 2018 heb ik uw Kamer laten weten dat ik – met het oog op de integrale migratieagenda van het kabinet- streef naar een asielsysteem dat flexibeler kan inspelen op grote fluctuaties in de asielketen. Ik heb daarbij aangetekend dat genoemde brief een eerste inzicht bood in de stappen die gezet moeten worden om tot een flexibeler asielsysteem te komen en dat dit een traject is dat de komende jaren aanzienlijke inspanning zal vragen. De huidige uitvoeringspraktijk laat wat mij betreft zien dat de urgentie voor het creëren van zo’n flexibel asielsysteem, onverminderd aanwezig blijft. Uw Kamer is bij brief van 16 november 2018 nader geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de voortgang van het programma Flexibilisering Asielketen.
Voor een uitleg over de oplopende doorlooptijden verwijs ik naar het antwoorden op de hiervoor gestelde vragen. Aanvullend hierop is het zo dat het oplopen van de doorlooptijden bij asiel zich uiteindelijk ook kan vertalen in het oplopen van de doorlooptijd van andere verblijfsaanvragen die voortvloeien uit en/of samenhangen met deze asielaanvragen, bijvoorbeeld aanvraag om gezinshereniging in het kader van nareis (inclusief het bezwaar op afwijzing daarvan). Voorzover u bij de vergunningverleningen doelt op de vertraging in de uitplaatsing verwijs ik u naar het antwoord op vraag 12.
In hoeverre is er niet te laat begonnen met het aantrekken van extra IND-personeel, gelet op het feit dat in januari 2018 al duidelijk werd dat de wachttijden aan het oplopen waren?
Nadat in de loop van 2018 duidelijk werd dat de instroom hoger was dan geraamd en de samenstelling anders was dan geprognotiseerd, is nog voor de zomer besloten extra personeel te werven. Zoals ik eerder aan de Kamer heb meegedeeld heeft het enige tijd geduurd voordat de vacatures zijn gevuld. Bovendien duurt het enige tijd voordat nieuwe medewerkers zijn opgeleid en kunnen worden ingezet. Inmiddels zijn extra medewerkers aangetrokken en opgeleid.
Voor de werkzaamheden van de IND geldt op grond van de bekostigingsafspraken dat op basis van een instroomprognose en verwachte productie de beschikbare capaciteit wordt ingezet. Bij substantiële afwijkingen in de instroom of/en bij de verwachte productie, betekent dit in feite altijd vertraging in het bijsturen daarop. Dat speelt breder in de migratieketen. Op dit moment wordt onderzocht hoe we een meer stabiele financiering van de organisaties in de migratieketen kunnen verzorgen.
Hoe helpt u gemeenten met het bevorderen van de doorstroom van statushouders in asielzoekerscentra? Kan deze ondersteuning in uw opinie beter? Zo ja, hoe dan? Bent u bereid zich hiervoor in te spannen? Zo nee, ziet u andere mogelijkheden teneinde de problemen met de doorstroom op te lossen?
Wanneer een asielzoeker en verblijfsvergunning krijgt, is het de bedoeling dat deze binnen 14 weken uitstroomt naar woonruimte in een gemeente. Het COA bemiddelt vergunninghouders naar en verdeelt ze over alle gemeenten. Ik zie er op toe dat dit proces snel en goed wordt uitgevoerd en waar mogelijk verbetert. Het gaat daarbij met name om snelle en juiste informatie uitwisseling. Gemeenten, de VNG, Vluchtelingenwerk Nederland en het IPO worden hier in werkgroepvorm direct bij betrokken. De afgelopen jaren zijn er door middel van deze directe samenwerking in het huisvestingsproces veel verbeteringen aangebracht. Zo is uw Kamer al eerder geïnformeerd over de zogenaamde BRP-straten op de aanmeldcentra, die de inschrijving van vergunninghouders in de Basis Registratie Personen (BRP) aanzienlijk heeft versneld.
Door gemeenten en andere belanghebbenden direct te betrekken bij procesverbetering en regelmatig met hen af te stemmen, streef ik er naar die ondersteuning steeds verder te ontwikkelen.
Het is zichtbaar dat gemeenten last ondervinden van de krapte op de woningmarkt. Deze krapte zorgt ervoor dat de realisatie van de vastgestelde taakstelling bij een substantieel deel van de gemeente achterblijft.
Daarbij wordt het knelpunt onder andere veroorzaakt door een gebrek aan passende woonruimte voor grote gezinnen, alleenstaanden en vergunninghouders met een medische beperking.
Om de snelle huisvesting van vergunninghouders te ondersteunen is tussen Rijk, Provincies en gemeenten afgesproken om een aantal praktische maatregelen te onderzoeken die zullen bijdragen aan het sneller beschikbaar komen van (passende) woonruimte in gemeenten. Daarbij moet gedacht worden aan de regels rondom passend toewijzen, het stimuleren van verbouwingen aan woningen teneinde deze geschikt te maken voor grote gezinnen en het stimuleren van het gebruik van tijdelijke, flexibele woonvoorzieningen. Deze maatregelen worden onderzocht naast de maatregelen die het Rijk al heeft toegezegd om de krapte op de woningmarkt te verkleinen.
Het bericht ‘Honderden militairen slapen in hotels omdat barakken Huis ter Heide te slecht zijn’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden militairen slapen in hotels omdat barakken Huis ter Heide te slecht zijn»?1
Ja.
Klopt het dat militairen met als thuisbasis Huis ter Heide niet meer op hun thuisbasis kunnen overnachten, omdat barakken gesloten zijn? Om welke barakken gaat dit en zijn meer van dergelijke gevallen bekend?
Na klachten van personeel gelegerd op het Walaardt Sacré Kamp te Huis ter Heide is vastgesteld dat de legering niet voldoet aan de minimale eisen. Dit is de reden dat de Commandant van het Defensie Ondersteuningscommando met spoed maatregelen heeft genomen om het betrokken personeel elders onder te brengen.
Het Walaardt Sacré Kamp telt elf legeringsgebouwen, waarvan zes uit 1942, twee uit 1954 en drie uit 1991. De oudste gebouwen, uit 1942 en een gebouw uit 1954, zijn niet meer geschikt te maken voor legering: ze worden gesloopt en vervangen, waarvoor de plannen nog moeten worden gemaakt. Een ander gebouw uit 1954 wordt opgenomen in het project Maatregelen Brandveiligheid Legeringsgebouwen en voldoet in het eerste kwartaal van 2019 aan de eisen. De gebouwen uit 1991 voldoen aan de brandveiligheidseisen.
Naast de maatregelen voor brandveiligheid wordt het gebruik en de leefbaarheid van de legeringsgebouwen van Defensie in kaart gebracht en wordt gewerkt aan robuuste toekomstbestendige legering, die ook voldoet aan de wettelijke eisen. In een separate brief informeer ik u over de voortgang van de aanpak van de brandveiligheid van legeringsgebouwen.
Klopt het dat brandveiligheid, ongedierte en hygiëne redenen waren om de gebouwen te sluiten? Zo nee, wat dan wel? Zo ja, komt dit vaker voor en hoe duidt u het dat militairen hebben geslapen in onveilige en onhygiënische gebouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat sommige gebouwen op kamp Walaardt Sacré zo vervallen zijn dat ze vervangen moeten worden door nieuwbouw? Zo ja, hoeveel gaat de nieuwbouw kosten? Zo nee, wat zijn de kosten van de renovatie van deze gebouwen?
Door jarenlange bezuinigingen was minder budget beschikbaar voor onderhoud aan gebouwen. De toekomst van het Walaardt Sacré Kamp was ongewis, waardoor het onderhoud aan de gebouwen op die locatie zeer beperkt was. Als gevolg van de Defensienota 2018 is budget beschikbaar voor de renovatie van de jongste drie gebouwen uit 1991 en voor één gebouw uit 1954. Voor de overige zeven gebouwen worden nieuwbouwplannen gemaakt. Uitgaande van een standaardontwerp voor legering duurt oplevering ten minste twee jaar. Omdat de plannen voor de renovatie en de nieuwbouw nog niet gereed zijn, zijn de kosten voor renovatie en nieuwbouw nog niet bekend.
Klopt het dat er hotels zijn geboekt om de militairen onder te brengen? Zo ja, hoeveel heeft dit gekost en uit welke middelen wordt dit gefinancierd?
De vier goede legeringsgebouwen worden zo efficiënt mogelijk gebruikt gedurende de renovatie-activiteiten. Het overige personeel moest op zeer korte termijn elders worden gehuisvest. De afgelopen jaren is, als gevolg van bezuinigingen, kritisch gekeken naar vraag en aanbod van legering, zodat er in de verschillende regio’s geen overschot aan bedden meer is. Daarmee is geld bespaard, maar in noodsituaties als deze komt Defensie dan voor extra kosten te staan. Nadat zo’n noodmaatregel is getroffen, wordt meteen gezocht naar goedkopere alternatieven, bij voorkeur op andere militaire locaties.
Vanwege de spoed is via het rijksbrede raamcontract Hotel- en vergaderaccommodaties in de nabije omgeving gedurende bepaalde tijd hotelkamers gehuurd, maximaal voor ongeveer 200 medewerkers. Hieraan is circa € 700.000 uitgegeven. Deze kosten zijn gefinancierd uit het budget Facilitaire Dienstverlening. Vanaf 19 november zijn, door interne herschikking, alle medewerkers weer gelegerd op militaire locaties in Huis ter Heide, Amersfoort en Baarn. Dit betreft het personeel dat op de betreffende locatie tewerk is gesteld en langdurig is gelegerd. Voor bezoekers die kortstondig een kamer nodig hebben, kan het nodig zijn alsnog gebruik te maken van hotels in de regio.
In algemene zin geldt dat als Defensie onderhoud pleegt aan legeringsgebouwen, het personeel tijdelijk elders wordt gehuisvest. Hierbij hanteren we het uitgangspunt dat die huisvesting eerst gebeurt in andere Defensieaccommodaties. Slechts indien die niet beschikbaar zijn, binnen redelijke reisafstand, wordt gebruik gemaakt van alternatieven zoals hotels.
Wat zijn de totale kosten in de afgelopen 5 jaar, verdeeld per jaar, voor het onderbrengen van militairen in hotels, omdat barakken ongeschikt bleken te zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Geen M of V, maar X: voor het eerst paspoort veranderd in genderneutraal’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen M of V, maar X: voor het eerst paspoort veranderd in genderneutraal»?1
Ja
Wat is de laatste stand van zaken bij de onderhandelingen over de EU-Verordening biometrie op identiteitskaarten? Vindt u steun bij andere lidstaten om de sekseregistratie optioneel te laten?
De EU verordening biometrie op identiteitskaarten2 stelt de ICAO richtlijn3 als norm voor identiteitskaarten. Vermelding van geslacht wordt daarmee een verplicht onderdeel van de visuele inspectiezone. Zoals aan uw Kamer gemeld4 heeft Nederland er bij de onderhandelingen op aangedrongen zichtbare vermelding van het geslacht op de identiteitskaart optioneel te maken, zodat lidstaten zelf kunnen besluiten of zij hiervoor kiezen. Het tekstvoorstel is overgenomen in de compromistekst. Of dit standhoudt in de volgende fase van de onderhandelingen tussen de Commissie, de Raad en het Europees parlement kan ik niet zeggen.
Bovenstaande betreft niet het Nederlands paspoort, waarvoor de ICAO richtlijn al eerder in Europese wetgeving is vastgelegd5. Hierdoor is vermelding van geslacht op paspoorten verplicht. ICAO staat toe dat dit in M, V of X is. De nadere invulling hiervan wordt aan de lidstaten gelaten.
Wat betekent de uitspraak voor anderen die graag een X (of doorhaling van geslacht) in hun paspoort zouden willen? Kunnen zij met deze uitspraak bij hun gemeente terecht, of is het voor ieder individueel geval nodig om opnieuw naar de rechter te gaan?
Deze zaak gaat om het verzoek om de vermelding van het geslacht «vrouwelijk» in de geboorteakte te wijzigen naar de vermelding «dat het geslacht niet kan worden vastgesteld» (artikel 1:24 BW). Het verzoek is toegewezen, waardoor de geboorteakte op dit punt is aangepast. Vervolgens heeft aanpassing van de vermelding van het geslacht in de BRP en in het paspoort van betrokkene plaatsgevonden. De Paspoortwet voorziet niet in aanpassing van het geslacht in het paspoort zonder een aanpassing van de vermelding in de BRP.
Gemeenten kunnen niet op basis van deze uitspraak overgaan tot aanpassing van het geslacht naar «kan niet worden vastgesteld» van anderen die dit ook wensen. In deze gevallen blijft een beoordeling door de rechter noodzakelijk om tot een wijziging van de geboorteakte te komen.
Welke stappen zijn er nodig om registratie van een X in een paspoort mogelijk te maken? Gaat het om een aanpassing van de wet of om aanpassing van lagere regelgeving? Welke stappen gaat u daartoe ondernemen? Wat is uw tijdspad?
Op dit moment is het al mogelijk een «X» in het paspoort te krijgen voor intersekse personen. Dat veronderstelt voorafgaande aanpassing van de geboorteakte via de rechter (artikel 1:24 BW).
Zou het mogelijk zijn om de groep mensen die graag een X in hun paspoort genoteerd zouden willen zien, te ondersteunen totdat de nodige wet- of regelgeving is aangepast?
Gegevens in de BRP en paspoorten worden ontleend aan de akten van de burgerlijke stand. Voor de BRP wordt de registratie van het geslacht in de geboorteakte als brondocument gevolgd. Als bij de geboorte biologisch gezien geen geslacht kan worden vastgesteld wordt in de geboorteakte opgenomen «dat het geslacht niet kan worden vastgesteld». Dit leidt tot een X in een paspoort. Dit kan alleen in de situatie waarin er geen geslacht kan worden vastgesteld. Op dit moment is het niet mogelijk om andere redenen een «X» vermeld te krijgen.
De uitspraak van de rechter waarnaar het NOS-artikel verwijst is ter appreciatie voorgelegd aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. De Commissie heeft bij brief van 19 september 2018 aan de Minister voor Rechtsbescherming laten weten in de uitspraak van de rechter geen aanleiding te zien voor wetswijziging en het raadzaam te achten de ontwikkelingen op dit terrein, ook internationaal, af te wachten. De Minister voor Rechtsbescherming en ik delen de visie van de Commissie en achten wetswijziging op dit moment prematuur. Verdere ontwikkelingen worden nauwlettend gevolgd.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat uiteindelijk iedereen op basis van genderidentiteit een keuze kan maken voor een X-registratie, nu de rechtbank een X-registratie mogelijk heeft gemaakt omdat «de belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij haar sprake is van een ambivalent geslacht»?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat een docent op een reformatorische school mag worden ontslagen om een theaterstuk |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de identiteitscommissie van de Vereniging voor Gereformeerd Onderwijs tot de conclusie is gekomen dat iets dat in ieder geval twee jaar geleden nog op een school gedoceerd werd, namelijk het vak drama, nu ineens in strijd is met de eigen identiteit als een leraar zich in zijn vrije tijd hiermee bezig houdt?1
Navraag bij het College van Bestuur van het Driestar College leert dat hiervan geen sprake is geweest: in de infogids werd niet op het landelijk vastgestelde schoolvak «drama» gedoeld. Het vak drama werd ook twee jaar geleden niet gedoceerd op deze school. Op het Driestar College nemen de leerlingen, conform de wettelijke vereisten/kerndoelen, kennis van cultuurproducties, maar op grond van de identiteit heeft het Driestar College moeite met het bezoeken van de schouwburg. Het vak drama wordt op deze school om die reden niet aangeboden, en dat is ook niet verplicht (zie ook de antwoorden op de eerdere Kamervragen van het lid Kwint over deze situatie)2.
In hoeverre heeft de identiteitscommissie in haar oordeel meegewogen dat de school eerder zelf dus drama aanbood, zoals blijkt uit de infogids?
Zie antwoord vraag 1.
Is volgens u sprake van een onafhankelijke identiteitscommissie, wanneer besturen en werknemers gezamenlijk besluiten wie er controle uitvoert op hun besluiten?
Ja. De identiteitscommissie van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) wordt in stand gehouden door de VGS en de Reformatorisch Maatschappelijke Unie (RMU). De commissie bestaat uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, waarvan twee leden en twee plaatsvervangende leden worden gekozen door de instellingsbesturen en twee leden en twee plaatsvervangende leden door het personeel van de bij de commissie aangesloten instellingen. De twee leden gekozen door de instellingsbesturen, en de twee leden, gekozen door het personeel van de instelling kiezen gezamenlijk het vijfde lid, tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger.3 De onafhankelijkheid van de commissie is hiermee gewaarborgd. Op identiteitscommissies als deze zijn de regels, bedoeld in artikel 7:671a BW, lid 2, onderdelen a tot en met d, van toepassing. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat bij onderhavige casus niet conform deze regels gehandeld zou zijn, noch dat de onafhankelijkheid van de commissie in het geding zou zijn.
De uitzending ‘Kwetsbare werknemers als verdienmodel?’ van de Monitor |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Kwetsbare werknemers als verdienmodel?» van de Monitor?1
Ja.
Bent u bekend met deze constructie, waarbij boventallige werknemers tegen een flink bedrag worden overgenomen? Zijn er meer bedrijven die deze constructie gebruiken?
Ik ben ervan op de hoogte dat medewerkers van (semi-) publieke instellingen in een aantal gevallen een dienstbetrekking aangaan met een bureau met onder meer het doel om ondersteuning te krijgen bij het vinden van werk. Een dergelijk bureau kan beter zijn toegerust en succesvoller zijn in het begeleiden van kandidaten naar ander werk dan de werkgever zelf. De constructie wordt aangeduid met het begrip «contractovername» en is vaak een alternatief voor onvrijwillig ontslag. In het programma van de Monitor ging het om verhalen van medewerkers die door contractovername in dienst kwamen van het bureau de Maasgroep en voor dat bureau werkzaamheden gingen verrichten.
Vindt u ook dat op deze manier kwetsbare mensen worden gebruikt als verdienmodel? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
In de regel gaat het bij deze bureaus om commerciële partijen, enige winstmarge is dan normaal en toelaatbaar. Dat betekent echter niet dat deze externe partijen, op welke wijze dan ook, misbruik zouden mogen maken van de werknemers die daarbij betrokken zijn. Uit het onderzoek van de Monitor blijkt dat er ex-medewerkers zijn met negatieve ervaringen met de contractovername door de Maasgroep. Deze constructie heeft de schijn tegen zich omdat volgens de ex-medewerkers sprake zou zijn van duurzaam werk maar zij belandden na een jaar in de WW. Ook ontbrak goede begeleiding volgens deze ex-medewerkers. Als de constructie van contractovername bewust wordt gebruikt als verdienmodel, dan is dat een kwalijke zaak.
De rijksoverheid heeft sinds 1 juli 2016 via een aanbesteding een overeenkomst gesloten met het bureau POSG. Met POSG zijn vooraf duidelijke termijnen, rechten en plichten voor contractovername vastgelegd. Met POSG is een inspanningsverplichting afgesproken om alles wat in hun mogelijkheid ligt te doen om de medewerker naar een nieuwe baan te begeleiden. De duur van de contractovername is 24 maanden bij de begeleiding naar het zelfstandig ondernemerschap en 30 maanden bij de begeleiding naar een andere werkgever (buiten de rijksoverheid). Contractovername kan alleen ingezet worden bij wederzijds goedvinden van werkgever en medewerker. De medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de contractovername zijn positief over de dienstverlening vanuit het bureau. De contractovername zoals de rijksoverheid die toepast, kent dus de nodige waarborgen.
Vindt u dat deze constructie moet worden aangepakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u overheidsorganisaties aanspreken om niet mee te werken aan dit soort constructies?
Is het voorstel, zoals dat in de uitzending wordt gedaan (een contract voor 10 uur, en de overige 18 uur werken met een WW-uitkering), een aanzet tot fraude? Wat vindt u ervan dat hier op deze manier toe wordt aangezet? Hoe kan dit worden aangepakt?
Wanneer een uitkeringsgerechtigde bij de aanvraag om WW-uitkering of gedurende de looptijd van de uitkering onjuiste informatie verstrekt aan het UWV, is er sprake van overtreding van de inlichtingenplicht. Er kan dan sprake zijn van fraude.
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer een WW-gerechtigde naast zijn uitkering werkzaam is in een arbeidsovereenkomst en daarnaast werkzaamheden verricht als zelfstandige, deze werkzaamheden gevolgen hebben voor de hoogte van zijn uitkering. De WW-gerechtigde moet maandelijks na afloop van de kalendermaand opgave doen van zijn inkomsten en werkzaamheden als zelfstandige. De inkomsten uit de arbeidsovereenkomst worden verrekend met de werkloosheidsuitkering. De uren die betrokkene werkt als zelfstandige worden maandelijks omgerekend naar een fictief inkomen dat eveneens wordt verrekend met de werkloosheidsuitkering. Indien de uitkeringsgerechtigde deze opgave niet of niet juist doet, is sprake van schending van de inlichtingenplicht van artikel 25 van de WW. Indien dit wordt geconstateerd kan UWV het teveel aan verstrekte uitkering terugvorderen. Daarnaast kan UWV een bestuurlijke boete of maatregel opleggen. Indien er sprake is van een derde die aanzet tot fraude, is het niet mogelijk om die derde bestuursrechtelijk aan te pakken, aangezien de inlichtingenverplichting in de WW gericht is tot de uitkeringsgerechtigde. Wel kan strafrechtelijke aanpak van de derde aan de orde zijn. Dan moet wel sprake zijn van een deelneming aan een strafbaar feit door de derde als omschreven in artikel 47 of 48 van het Wetboek van Strafrecht. Kortheidshalve moet er dan sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking, gericht op het door de «uitkeringsgerechtigde» overtreden van de inlichtingenverplichting. Fraude met socialezekerheidsuitkeringen is onacceptabel. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangekondigd dat hij samen met het UWV maatregelen gaat nemen om fraude met uitkeringen effectief aan te pakken. Daarbij zal ook aandacht zijn voor dit soort constructies.
De afvalbranden op Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de directe bedreiging van de volksgezondheid van de afvalbranden op Sint Maarten?1 Klopt het dat werknemers van de stortplaats, omwonenden en toeristen blootstaan aan giftige stoffen in de rook?
Ja, de berichten zijn mij bekend.
Bij de soms uitslaande branden op de vuilstort is sprake van forse rookontwikkeling, waar veel mensen hinder van ondervinden. De precieze samenstelling van de rook is mij nog niet bekend, maar zoals ik eerder heb gezegd, kan ik mij niet voorstellen dat de rook geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en vind ik het van het grootste belang dat er onderzoek naar plaatsvindt. Daarom heb ik Sint Maarten ondersteuning aangeboden bij het verrichten van metingen, een aanbod dat Sint Maarten inmiddels heeft geaccepteerd.
Klopt het dat eerdere metingen, waaruit blijkt dat de concentraties koolmonoxide, waterstofsulfide en andere schadelijke stoffen serieuze gezondheidsrisico’s vormen, geheim worden gehouden? Zo ja, waarom? Wanneer wist u precies van de uitkomsten van deze metingen en wat heeft u vervolgens met deze wetenschap gedaan? Bent u bereid om deze meetresultaten te publiceren en/of bij de autoriteiten van Sint Maarten aan te dringen op openbaarmaking van de uitkomsten van de metingen? Zo nee, waarom niet?
Het verrichten van metingen en het communiceren over de resultaten daarvan behoren primair tot de verantwoordelijkheden van het autonome land Sint Maarten. Ik heb evenwel van meet af aan, bij zowel de regering van Sint Maarten als de Wereldbank, aandacht gevraagd voor de consequenties van de branden op de vuilstort. Ik heb hun verzocht -in het belang van de volksgezondheid- de vuilstort met voorrang aan te pakken en de branden zo snel mogelijk te bestrijden. De metingen die de Wereldbank heeft gedaan richten zich op de situatie op de vuilstort zelf en zien op het treffen van de juiste voorbereidingen voor de aanpak van de branden. De Wereldbank rondt momenteel het definitieve onderzoeksrapport naar aanleiding van deze metingen af en zal dat op korte termijn aan Sint Maarten beschikbaar stellen. De regering van Sint Maarten maakt de resultaten openbaar, zodra het definitieve rapport beschikbaar is.
Om risico’s van de smeulende en rokende afvalberg voor de gezondheid voor omwonenden vast te stellen, zijn aanvullende metingen noodzakelijk. Daarom heb ik de regering van Sint Maarten aangeboden te ondersteunen bij het doen van metingen naar de impact van (de branden op) de vuilstort op de gezondheid. De regering van Sint Maarten heeft, via een verzoek om technische assistentie, te kennen gegeven hiervan gebruik te willen maken. De Milieu Ongevallen Dienst van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu zal deze metingen verrichten en Nederland zal de metingen bekostigen. De experts van het RIVM werken aan een plan van aanpak. De verwachting is dat de metingen in januari 2019 zullen plaatsvinden.
Klopt het dat het de autoriteiten van Sint Maarten de optie van een gesloten verbrandingsoven willen uitwerken, maar dat dit nog lang op zich laat wachten? Zo ja, betekent dit dat bewoners nog langer blootgesteld worden aan giftige stoffen? Bent u bereid om ervan af te zien dit als Landskwestie van Sint Maarten zélf te beschouwen en actief bij te dragen aan een snelle beheersing van de gezondheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Ik heb eerder publiekelijk aangegeven dat de vuilstort een groot probleem is dat 40 jaar is genegeerd en dat het een schande is dat deze vuilstort midden op het eiland voor zoveel overlast zorgt. Er is een onhoudbare situatie ontstaan, die is verergerd met het extra afval en puin als gevolg van de orkaan Irma in 2017. Behalve een bedreiging voor de volksgezondheid, levert de vuilstort ook een groot risico voor de van toerisme afhankelijke economie. Daarom heb ik het aanpakken van de afvalproblematiek als hoge prioriteit benoemd in de afspraken over de besteding van de wederopbouwmiddelen via het Trustfonds bij de Wereldbank. In de eerste stuurgroep-vergadering van het Trustfonds (d.d. 12 juni 2018) is dan ook goedkeuring gegeven aan het uitwerken van het «Emergency Debris Project», waarvan het beheersbaar maken van de vuilstort en de afvalbranden het belangrijkste onderdeel is. Voor dit project is USD 25 mln. gereserveerd. Met de experts van de Wereldbank wordt nu in parallelle sporen gewerkt aan een oplossingen voor de korte termijn (beheersing en bestrijding van de branden, opzet en invoering afvalmanagement) en lange termijn (duurzaam afvalmanagement). De Wereldbank ondersteunt Sint Maarten met expertise en extra capaciteit, zodat naar verwachting in 2019 met de invoering van duurzaam afvalmanagement kan worden aangevangen.
Iedereen wil nu meewerken aan een veilige een duurzame oplossing, maar het vergt een lange adem. Tijdens mijn bezoek aan Sint Maarten op 15 november jongstleden, heb ik er opnieuw op aangedrongen alles in het werk te stellen om tot de snelst mogelijke oplossingen te komen.
Daar waar er naast of in het verlengde van het project via de Wereldbank ondersteuning nodig is, ben ik bereid te bezien of en hoe ik daar invulling aan kan geven. Zo heb ik gedurende de maanden augustus en september van dit jaar een programmamanager voor het Ministerie van VROMI (verkeer, ruimtelijke ordening, milieu en infrastructuur) geleverd en ondersteun ik de overheid van Sint Maarten nu bij het verrichten van metingen naar de impact van emissies van de vuilstort op de volksgezondheid door het RIVM.
In de media hebben berichten gestaan over een aanbod van een verbrandingsoven als mogelijke oplossing voor het afvalprobleem. Sint Maarten heeft zich echter via de stuurgroep van het Trustfonds gecommitteerd aan de afspraken om te komen tot een structurele en duurzame oplossing. Voor zover mij bekend zijn er, vooruitlopend daarop, door Sint Maarten geen besluiten genomen over (deel)oplossingen.
Deelt u de mening dat dit ernstige gevaar voor de volksgezondheid zo snel mogelijk moet worden aangepakt? Klopt het dat de Wereldbank pas «ergens in de komende maanden» zal beslissen over een project om de branden te beëindigen en het afval te verwijderen? Zo ja, deelt u de mening dat dit van te weinig urgentie getuigt, gezien de ernstige gezondheidsschade die door de giftige rookwolken kan worden veroorzaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat neemt u zich voor om samen met de autoriteiten van Sint Maarten te doen om mensen hiertegen te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘EU zet bij grenscontrole dubieuze leugendetectie in’ |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU zet bij grenscontrole dubieuze leugendetectie in»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het hier het IBORDER CTRL project betreft?
Uit de berichtgeving blijkt dat het om het IBORDER CTRIL gaat.
Deelt u de mening van de Europese Commissie (EC) dat het een «success story» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het nog te voorbarig om te stellen of dit project een «succes story» is omdat het project loopt tot 31 augustus 2019.
Kunt u bevestigen dat het onder 2 genoemde project gestoeld is op een bedrag in de begroting van de EC ter hoogte van 4,5 miljoen euro? Betreft dit een eenmalige financiering of een structurele financiering? Welke voorwaarden stelt Nederland als lidstaat van de Europese Unie (EU) aan de financiering van dit project?
Ja. de Europese Commissie heeft 4,5 miljoen toegekend voor de uitvoering van dit project. Dit betreft een eenmalige financiering. Aan deze financiering zijn de algemene voorwaarden van Horizon 2020 verbonden.
Welk bedrijf is of welke bedrijven zijn gemoeid met het onder 2 genoemde project?
Bij de uitvoering zijn de volgende organisaties betrokken:
Het Griekse Instituut voor Communicatie en Computer Systemen (ICCS), de Scientific Technological Reseach for excellence in Medicine Biology (Stremble), Manchester Metropolitan universiteit, iTTi e-technology business, Everis Aerospace and Defense, Biosec group, JAS technologies, Leibzig universiteit, KEMEA center for security studies, TRAINOSE operation and management of transport.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten in de Europese Raad dit project ondersteunen?
Deze pilot wordt uitgevoerd aan de buitengrenzen van Hongarije, Letland en Griekenland. Nederland neemt niet deel aan de uitvoering van deze pilot en heeft ook geen interesse om deel te nemen aan dit project.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten participeren in de uitvoering van het project?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten interesse hebben deel te nemen aan het project? Bent u ook geïnteresseerd Nederland mee te laten doen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft het project voorafgaand aan de implementatie een ethische toetsing ondergaan? Welke voorwaarden zijn er verder aan de pilot verbonden en welke waarborgen zijn ingebouwd?
Heeft de High-Level Expert Group Artificial Intelligence aanbevelingen gedaan ten aanzien van de toepassing van ethische richtlijnen aangaande het project? Is het project voorafgaand aan de tenuitvoerlegging getoetst op de naleving van het EU Handvest Grondrechten?
Kunt u bevestigen dat een objectief validatieproces heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van het project? Zo ja, hoe zag dit validatieproces er uit?
Kunt u bevestigen dat het project getoetst is op slechts 34 proefpersonen? Kunt u bevestigen dat de nauwkeurigheid van het leugendetectie-systeem is vastgesteld op 76%? Zo ja, vindt u dit een voldoende basis om het project in drie EU-lidstaten van start te laten gaan, waar veel reizigers onterecht geprofileerd zullen worden? Was u van deze cijfers op de hoogte toen dit aanbod kwam in de RAZ/JBZ-raden?
Kunt u ingaan op de wetenschappelijke fundering van dit project? Kunt u daarbij expliciet ingaan op de opmerkingen van de wetenschappers die in het artikel worden aangehaald die onder andere stellen dat «dit kan leiden tot implementatie van pseudowetenschappelijke grenscontrole»? Bent u van mening dat dergelijke technologie alleen ingezet mag worden na wetenschappelijke validatie? Zo nee, waarom niet?
Kunt u motiveren waarom dit project wordt ingezet aan de buitengrens van de EU? Is het project primair bedoeld irreguliere migratie tegen te gaan of is het bedoeld criminaliteit en/of terrorisme te reduceren? Wat zijn de verwachte effecten?
Volgens de informatie van de Commissie zou een dergelijk systeem een bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. Nadat reizigers een reisdocument hebben geüpload in het systeem, moeten zij via een webcam vragen beantwoorden. De beantwoording wordt vervolgens door het systeem geanalyseerd. Het systeem gaat na of betrokkene de juiste informatie heeft verstrekt voor het kunnen passeren van de Europese buitengrenzen. Het project loopt tot 31 augustus 2019 het is dan ook niet opportuun om uitspraken te doen over verwachte effecten.
Deelt u de mening dat geen sprake kan zijn van illegale immigratie totdat feitelijk is vastgesteld door migratie-autoriteiten in een van de EU-lidstaten dat hier daadwerkelijk sprake van is?
Lidstaten kunnen bij de uitvoering van de grenscontroles en aanpak van illegale immigratie gebruik maken van technologische instrumenten dat is nu ook al het geval, bijvoorbeeld gebruik van kiosken of e-gates. Conform de Europese en nationale regelgeving zal de vaststelling van illegale grensoverschrijding en het opleggen van een maatregel zal altijd door een verantwoordelijke autoriteit moeten worden genomen.
Zorgondernemer, de heer Winter |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Eindelijk accepteren we faillissementen in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van de bewering van zorgondernemer, de heer Winter, dat «hij het goedkoopste ziekenhuis in Nederland is, maar daarvoor niet voldoende bekostiging kreeg van de verzekeraars»?
Deze uitspraak laat ik voor rekening van de heer Winter. De curatoren zullen onderzoek doen naar de oorzaak van de faillissementen.
Gaat u gehoor geven aan de oproep dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek moet doen naar de besteding van de balanssteun, de interne vergoedingen binnen de bedrijven van de heer Winter en de wijze waarop de bekostiging door de verzekeraars besteed werd aan de primaire zorg?
Ja, zoals toegezegd zal ik de IGJ en de NZa vragen om onderzoek te doen naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen. Ik informeer u eind november nader over de opzet van dit onderzoek.
Was er volgens u sprake van wanbeleid bij het Slotervaart en de IJsselmeerziekenhuizen na de overname door MC Groep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de curator om grondig onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of partijen rechtmatig hebben gehandeld. Mochten er concrete aanknopingspunten zijn voor een mogelijk verdenking van wanbestuur, dan zal de curator hier passende maatregelen voor in gang zetten.
Wat vindt u van het feit dat de heren Winter en De Boer beiden zowel eigenaar als aandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis waren? Ziet u dit als belangenverstrengeling?2
Ik ben tegen ongewenste belangenverstrengeling. Daarvan is sprake als deelbelangen indruisen tegen de maatschappelijke doelstelling van een zorgaanbieder. Of daarvan sprake was bij de ziekenhuizen die nu failliet zijn gegaan kan ik niet beantwoorden. Die vraag wordt betrokken bij het door mij aangekondigde onderzoek naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen.
Wat vindt u van het feit dat de ziekenhuizen zaken deden met andere bedrijven van de eigenaren of managers van de ziekenhuizen? Ziet u dit als belangenverstrengeling?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de beschuldigingen jegens de heer Winter dat hij dankzij schimmige vastgoedconstructies geld verdiende aan zorginstelling De Seizoenen en de Thomashuizen?4
Op verzoek van de centrale cliëntenraad van DeSeizoenen heeft de Ondernemingskamer onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van DeSeizoenen over de periode vanaf 10 januari 2012 tot 15 maart 2016. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af. In het artikel waarnaar u verwijst wordt niets gezegd over de Thomashuizen.
Welke conclusies trekt u naar aanleiding van de faillissementen van het Slotervaartziekenhuis en de IJsselmeerziekenhuizen over het effect van de liberalisering van zorgvastgoed? Hebben winstuitkeringen in zorgvastgoed er volgens u voor gezorgd dat er minder geld naar de zorg gaat?
Naar mijn mening is het niet mogelijk om op basis van deze faillissementen een algemene uitspraak te doen over het effect van liberalisering van zorgvastgoed. Voor uw vraag over winstuitkering verwijs ik naar de brief van 13 juli jl. waarin mijn collega-bewindslieden van VWS en ik hebben aangekondigd nader onderzoek te doen. Wij streven ernaar u hier begin volgend jaar over te informeren.
Heeft de heer Winter volgens u in strijd met de Wet normering topinkomens (WNt) en/of de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) gehandeld?
Het CIBG (toezichthouder op de WNT) heeft mij laten weten dat er in het verleden geen overtreding is geweest van de WNT. Wel was er in 2014 door een rekenfout een onverschuldigde betaling van € 223,38. Dit is na constatering terugbetaald door de heer Winter. MC Slotervaart heeft tot op heden de WNT verantwoording over 2017 niet gepubliceerd. Ik heb het CIBG (de WNT-toezichthouder in de zorg) gevraagd de stukken op te vragen bij het MC Slotervaart. Dit heeft het CIBG inmiddels gedaan en eind deze maand zal de curator de stukken naar het CIBG sturen. Op basis van die stukken kan er opgemaakt worden of in 2017 de WNT is nageleefd.
Of er sprake is van overtreding van de WTZi zal moeten blijken uit het onderzoek dat de IGJ en de NZa gaan doen naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen. Ik informeer u eind november nader over de opzet van dit onderzoek.
Hoe reageert u op het feit dat de heer Winter een belang van 22,4% in CCN heeft5 en het feit dat DC Klinieken en Cardiologie Centra Nederland (CCN) een samenwerkingsverband hebben6, in het licht van het feit dat CCN geïnteresseerd is in het mogelijk maken van een doorstart voor de IJsselmeerziekenhuizen?
Het lijkt mij niet wenselijk als de aandeelhouders van de failliete ziekenhuizen na een doorstart opnieuw een financieel belang zouden hebben in de IJsselmeerziekenhuizen. De curator van MC IJsselmeerziekenhuizen is momenteel in gesprek met partijen over een doorstart. Hierbij spelen de aandeelhouders van MC Slotervaart of MC IJsselmeerziekenhuizen geen rol.
Wat vindt u van het toekomstbeeld van de heer Winter van een «medical mall», een medische supermarkt waar ziekenhuizen zich beperken tot specifieke kernspecialismen?7 Wat voor effecten zal een dergelijk model volgens u hebben op het voortbestaan van de fysieke ziekenhuizen die Nederland nu kent?
Ik denk dat het zorglandschap over 20 jaar substantieel zal verschillen van het zorglandschap van vandaag. Dat is ook nodig. Grote demografische en maatschappelijke ontwikkelingen komen op ons af: zoals vergrijzing, het toenemende aantal mensen met één of meer chronische ziekten, de behoefte aan personeel in de zorg en technologische ontwikkelingen. Ook de veranderende wensen die de samenleving aan zorg en ondersteuning stelt, vergt vergaande aanpassingen in de wijze waarop zorg en ondersteuning wordt geboden.
Of het toekomstig zorglandschap overeen komt met het beeld van de heer Winter weet ik niet; dit is zijn visie, en die laat ik graag voor zijn rekening. Wat voor mij centraal staat is dat, zoals afgesproken in de Hoofdlijnenakkoorden, de juiste zorg op de juiste plek, door de juiste professional, op het juiste moment en tegen de juiste prijs moet worden geleverd. Daarbij moeten de behoeften van de patiënt centraal staan, en niet het bestaande zorgaanbod. Met als uitgangspunt dat de patiënt even goede of zelfs betere zorg zal ontvangen. In het ziekenhuis als dat moet, maar meer zorg zal in de toekomst ook in de eerste lijn, door de huisarts, door de wijkverpleging, of via e-health thuis kunnen worden geleverd. Uiteraard dus dichtbij waar dat kan, maar ook verder weg als dat beter is voor de kwaliteit, bijvoorbeeld in gespecialiseerde centra.
Het bericht ‘Trump administration wants to remove 'gender' from UN human rights documents’. |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Trump administration wants to remove «gender» from UN human rights documents»?1 2
Ja. De VS heeft tekstvoorstellen gedaan om gendertaal in VN-resoluties af te zwakken. Een recent voorbeeld hiervan is de Nederlands-Franse VN-resolutie over het tegengaan van geweld tegen vrouwen, waar de VS amendementen introduceerde die eerder overeengekomen taal over gender zou afzwakken of verwijderen. Die amendementen werden evenwel met grote meerderheid verworpen door het VN-lidmaatschap, waarna de resolutie alsnog zonder stemming kon worden aangenomen.
Tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie in Beijing in 1995, is de focus op vrouwenrechten verbreed naar het begrip «gender» en «gendergelijkheid». Dit houdt in dat vrouwen en mannen, maar ook mensen met een andere gender of seksuele geaardheid, gelijke rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden hebben. Sinds die tijd zijn nieuwe internationale verdragen en honderden resoluties met gendertaal in verschillende VN-fora, waaronder de Mensenrechtenraad, aangenomen en daarmee verankerd in zogeheten agreed language. Volgens de huidige VS-regering is de term gender evenwel teveel een sociaal construct dat afbreuk doet aan het binaire stelsel van man/vrouw. Het kabinet vindt deze opstelling van de VS zorgwekkend, omdat de voorgestelde afzwakkingen afbreuk doen aan de verworvenheden op het terrein van gendergelijkheid. Ook andere landen spreken zich nu in het kielzog van de VS expliciet uit tegen genderteksten. Nederland zet zich binnen internationale fora ervoor in te zorgen dat de geboekte vooruitgang niet wordt teruggedraaid en agreed language behouden blijft.
Klopt het dat Amerikaanse functionarissen in een aantal VN-comités proberen om het gebruik van de term «gender» te vervangen door «vrouw»? Wat vindt u ervan dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het wijzigen van het gebruik van de term «gender» naar «vrouw» in internationale verdragen zeer ongewenst is? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit bij uw Amerikaanse ambtsgenoot en/of de Amerikaanse vertegenwoordiging bij de VN, zowel bilateraal als gezamenlijk met Europese en andere gelijkgezinde partners, kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het wijzigen van het gebruik van de term gender naar «man en vrouw» in VN-documenten is ongewenst. De Nederlandse zorgen hierover zijn recentelijk bilateraal op hoogambtelijk niveau als ook via multilaterale kanalen overgebracht.
Welke gevolgen voor internationale rechtsbescherming voor transgenders en personen met een intersekse conditie heeft het vervangen van de term «gender» door «vrouw» in internationale verdragen?
Als nieuwe VN-documenten niet langer naar gender verwijzen, maar enkel naar «man en vrouw», vervalt de internationale druk op regeringen om de LHBTI’s te beschermen. Zoals in ons antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, zijn er inmiddels honderden resoluties die het concept gender hanteren, o.a. EU-Raadsconclusies en resoluties van de VN-Mensenrechtenraad. Dit is belangrijk voor het maatschappelijk middenveld en activisten om regeringen aan hun internationale afspraken te houden.
Welke effecten zou het wijzigen van deze term op de rechtsbescherming van transgenders en personen met een intersekse conditie in Nederland kunnen hebben?
Op dit moment loopt een parlementair proces om discriminatie op grond van genderidentiteit, -expressie en geslachtskenmerken expliciet te verbieden (initiatiefwetsvoorstel Bergkamp c.s.). Hiermee wordt de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen geëxpliciteerd in de Nederlandse wet.
Eventuele beperkingen van deze termen in nieuwe VN-documenten zullen niet tot een beperking van de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen in Nederland leiden, mede gezien de bestaande VN-resoluties, EU-raadsconclusies en andere internationale afspraken die gelijke rechten voor individuen benadrukken.
Wat is de huidige internationale trend wat betreft het erkennen van het begrip «gender» breder dan alleen het geslacht waar iemand mee geboren wordt? Duidt u deze positief of negatief?
Er is geen eenduidige internationale trend zichtbaar. Wereldwijd zijn er verschillende landen waar wettelijke erkenning van de rechten van trans- en intersekse personen gerealiseerd of in wording is, zoals bijvoorbeeld recente wetgeving in Uruguay die het mogelijk maakt om op basis van zelfidentificatie wettelijk van geslacht te veranderen. Tegelijk zien we in verschillende landen ook een beweging waarbij gepleit wordt voor beperking van gelijke rechten, zoals bijvoorbeeld momenteel in de Verenigde Staten.
Om gelijke rechten te bevorderen, heeft Nederland onder meer in 2016 met gelijkgezinde landen succesvol gepleit voor het mandaat van de onafhankelijk expert op gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit bij de VN. In september jl. presenteerde deze expert een rapport waarin hij ingaat op de verantwoordelijkheid van staten als het gaat om de erkenning van genderidentiteit en het voorkomen van discriminatie en geweld op grond van genderidentiteit.3 Dit rapport draagt bij aan het doorlopende debat over dit thema.
Het bericht dat er Nederland Shell aan gaswinst helpt in straatarm Mozambique |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Nederland Shell aan gaswinst helpt in staatarm Mozambique?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is door de journalisten om een reactie gevraagd op het artikel «Nederland helpt Shell aan gaswinst in straatarm Mozambique». Deze reactie is onderaan het artikel te lezen. In aanvulling daarop benadrukt het kabinet dat er geen Nederlands ontwikkelingsgeld ten goede is gekomen aan Shell's activiteiten in Mozambique.
Kunt u uiteenzetten welke ontwikkelingshulp Nederland Mozambique geeft en om welke bedragen het gaat?
In de afgelopen jaren werd jaarlijks ongeveer € 30 miljoen aan gedelegeerde middelen via de Nederlandse ambassade in Mozambique ingezet (2017: € 32,4 mln.; 2016: € 29,3 mln.) op drie speerpunten: voedselzekerheid, water en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Daarnaast is ook geïnvesteerd in de dwarsdoorsnijdende thema’s, zoals vrouwenrechten en gendergelijkheid, versterking van het maatschappelijk middenveld en klimaat. Ook werd bijgedragen aan programma’s om transparantie en accountability te bevorderen en om het investeringsklimaat en de lokale private sector te verbeteren.
Kunt u uiteenzetten welke hulp Nederland geeft aan Nederlandse bedrijven die in Mozambique willen investeren, en om welke bedragen het gaat?
Economische diplomatie is een belangrijke pijler van het buitenlands beleid. Dat betekent ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven en programma’s om het investeringsklimaat en de lokale private sector te verbeteren.
De ondersteuning van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen is onder te verdelen in vier categorieën: het overdragen van kennis en informatie, het ter beschikking stellen van netwerken en contacten, het verstrekken van financiering en het behartigen van de belangen van Nederlandse bedrijven. Concreet gaat het dan bijvoorbeeld om het signaleren van kansen, informeren over de manier van zakendoen, het identificeren van lokale partners, (financiële) ondersteuning bij het verkennen van de markt of het wegnemen van drempels, zoals beperkende officiële procedures, bij het internationaal zakendoen.
In 2018 worden via diverse centraal beheerde programma’s een aantal Nederlandse bedrijven ondersteund bij investeringen in Mozambique. In totaal is hier ongeveer € 6,5 miljoen mee gemoeid, waarbij een aantal programma’s een meerjarige looptijd heeft. De meeste programma’s vinden plaats in de watersector en hebben, onder andere, betrekking op geïntegreerd waterbeheer, havenontwikkeling en opleidingen daarbinnen.
Hoe verhoudt de steun van Nederland aan Shell in Mozambique zich tot de klimaatdoelen van de regering «de toegang tot duurzame energie in ontwikkelingslanden vergroten», aangezien gas niet duurzaam is?
De Nederlandse economische diplomatie zet zich ook in voor het Nederlands bedrijfsleven dat actief is in de fossiele energiesector in het buitenland. Tegelijkertijd zet Nederland zich actief in om het aandeel van duurzame energie wereldwijd te vergroten. Het Kabinet heeft de ambitie om het gebruik van fossiele brandstoffen af te bouwen in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs.
Klopt het dat de internationale gasindustrie vijftig miljard dollar aan investeringen in Mozambique heeft gepland om het gas op te pompen, terwijl het bruto binnenlands product van Mozambique in 2016 slechts 12 miljard dollar was? Deelt u de mening dat deze verhouding ontzettend scheef is en de buitenproportionele macht van de gasindustrie aantoont?
De orde van grootte van genoemde bedragen is juist. Hoewel het om forse bedragen gaat betekent dit niet per se een scheve verhouding, omdat de investeringen een meerjarig karakter hebben en het bruto binnenlands product eenjarig is. De regering van Mozambique stelt zelf de voorwaarden vast voor de verlening van concessies en vergunningen die de internationale gasindustrie nodig heeft om de gasvoorraden te mogen exploreren en exploiteren. Deze concessies en vergunningen worden door middel van internationale aanbestedingen verleend.
Wat is uw reactie op het verhaal van de inwoner van het dorp Quitunde die stelt dat de medewerkers van Shell langskomen maar nauwelijks de dialoog aan gaan? Deelt u de mening dat dit voorbeeld erop lijkt dat de medewerkers slechts een checklist afwerken maar niet daadwerkelijk in gesprek gaan met de inwoners van de gebieden waar zij willen investeren? Begrijpt u de wens van transparantie van inwoners van Mozambique?
Het kabinet is niet bekend met het specifieke verhaal van de inwoner van dit dorp. Wel is het duidelijk dat er het nodige valt te verbeteren in de communicatie en coördinatie rondom ontwikkelingen in de regio waarin dit dorp ligt. De ontwikkelingen in het noorden van Mozambique, waar de gasvondsten zijn gedaan, bieden zowel kansen voor groei als risico’s dat slechts een beperkt deel van de bevolking hiervan profiteert. Om die reden is tijdens het bezoek van de Mozambikaanse president aan Nederland, in mei 2017, gesproken over inclusieve en duurzame economische ontwikkeling van de regio rondom de havenstad Palma (de plek van de gasvondsten in de provincie Cabo Delgado). Dit is ook de reden om in het Nederlands beleid voor Mozambique de provincie Cabo Delgado tot één van de geografische aandachtsgebieden te benoemen.
De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse bedrijven die in het buitenland investeren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven en naleven. Nederland spreekt hen hier actief op aan. Indien overtredingen van deze normen worden geconstateerd, kan dit tot gevolg hebben dat het betreffende bedrijf wordt uitgesloten van ondersteuning door de overheid. Er zijn geen aanwijzingen dat Shell in Mozambique handelt in strijd met de OESO-richtlijnen en landrechten geschonden worden.
Waarom acht u een dermate nauwe samenwerking met Shell in Mozambique gerechtvaardigd als niet gegarandeerd kan worden dat Shell geen landrechten schendt en niet gegarandeerd kan worden dat de opbrengsten ook ten goede komen van Mozambique, terwijl bekend is dat dit vaak niet het geval is en andere gas- en oliebedrijven wel landrechten schenden in Mozambique?2
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat lokale ontvangers van Nederlands ontwikkelingsgeld gevraagd wordt een goed woordje te doen voor de Nederlandse gassector bij de Mozambikaanse publieke gassector? Zo ja, op welke manier wordt dit gevraagd en deelt u de mening dat dit een volstrekt ongelijke machtsverhouding is, waardoor de lokale ontvangers moeilijk zullen kunnen weigeren?
De in het artikel genoemde samenwerking tussen het Nederlandse Vitens Evides International (VEI) en het publieke Mozambikaanse drinkwaterbedrijf FIPAG richt zich sinds 2003 op capaciteitsversterking en verbetering van de drinkwatervoorziening aan Mozambikaanse burgers. Dit partnerschap heeft inmiddels voor minstens 2,1 miljoen Mozambikanen toegang tot schoon drinkwater opgeleverd en heeft de bedrijfsvoering van het publieke nutsbedrijf FIPAG sterk verbeterd. De Wereldbank beschouwt dit als een van de succesvolste partnerschappen op het gebied van publieke drinkwatervoorziening in Afrika. Het toont aan dat – ook in Afrika – aanzienlijke performance-verbetering mogelijk is in een publiek nutsbedrijf. Binnen het departement van Buitenlandse Zaken is geopperd om deze samenwerking als voorbeeld te laten dienen voor andere sectoren. Uiteindelijk is dit idee niet in praktijk gebracht. Het is dus niet zo dat lokale ontvangers van Nederlands ontwikkelingsgeld is gevraagd een goed woordje te doen voor de Nederlandse gassector.
Komen Shell en haar toeleveranciers in principe aanmerking voor een exportkredietverzekering?
Ja, in beginsel kan elke Nederlandse exporteur in aanmerking komen voor een exportkredietverzekering. Hiervoor moeten exporteur en de onderliggende transactie wel aan de gestelde voorwaarden voldoen en wordt er een financiële, milieu en sociale due diligence uitgevoerd.
Waarom is besloten de informatie over welke steun Nederlandse bedrijven precies krijgen in ontwikkelingslanden en in de vorm van exportkredietverzekeringen niet vrij te geven? Deelt u de mening dat als dergelijke zaken met publiek geld worden betaald het volk het recht heeft op transparantie en te weten wat er precies met dat geld is gebeurd?
Ja, het kabinet acht transparantie van groot belang. Om deze reden wordt op de website van Atradius Dutch State Business altijd gepubliceerd aan welke bedrijven een exportkredietverzekering is verstrekt. De lijst met afgegeven polissen staat op: https://atradiusdutchstatebusiness.nl/nl/publicaties/afgegeven-polissen.html
Waarom is de diplomatieke lobby voor een bilateraal belastingverdrag met Mozambique voortgezet, nadat de grote fraudezaak aan het licht was gekomen? Klopt het dat het Nederlandse bedrijfsleven meerdere malen zijn belangen hierbij hebben aangekaart? Op welke manier zal een belastingverdrag Mozambique ook bevoordelen en hoe verhoudt zich dit tot de reputatie die de Nederlandse belastingverdragen hebben met betrekking tot het faciliteren van internationale belastingfraude?
Het kabinet vindt het belangrijk dat zowel (belasting)fraude als belastingontwijking wordt tegengegaan. De veronderstelling dat internationale belastingontduiking – waarbij heimelijk wordt gehandeld in strijd met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen – door Nederlandse belastingverdragen wordt gefaciliteerd is onjuist. Wat betreft belastingontwijking vindt het kabinet het onwenselijk dat bijvoorbeeld brievenbusmaatschappijen op oneigenlijke wijze gebruik maken van (Nederlandse) belastingverdragen. Het kabinet heeft zich daarom gecommitteerd aan de maatregelen tegen belastingontwijking die internationaal in het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de G20/OESO zijn afgesproken. Deze maatregelen worden aangeboden aan landen waarmee Nederland onderhandelt en dus ook aan Mozambique. Daarnaast neemt Nederland in haar belastingverdragen bepalingen op waardoor belastingautoriteiten relevante informatie kunnen uitwisselen en bijstand bij invordering kunnen verlenen. Hiermee worden verdragspartners beter in staat gesteld om met de verkregen informatie antimisbruikbepalingen toe te passen en belastingontduiking en -ontwijking tegen te gaan.
Nederland heeft – net als andere ontwikkelde landen – een uitgebreid verdragennetwerk en onderhandelt voortdurend met andere landen over (nieuwe) belastingverdragen. Welke landen het betreft is openbaar. Het Ministerie van Financiën publiceert regelmatig een nieuwsbericht met aankondigingen van voorgenomen onderhandelingen. Belanghebbenden, waaronder het bedrijfsleven, kunnen het ministerie informeren over aspecten die bij die onderhandelingen van belang zijn. Uiteraard wordt het hierbij ook op prijs gesteld als naast het bedrijfsleven ook maatschappelijke organisaties gebruik maken van de mogelijkheid informatie te geven over aspecten die bij de lopende onderhandelingen relevant zijn.
Wat betreft de vraag op welke manier een belastingverdrag Mozambique zal bevoordelen merkt het kabinet op dat een belastingverdrag zorgt voor verbetering van de economische relatie tussen de betrokken landen en voor een versterking van de administratieve samenwerking. Belastingverdragen helpen bij het aantrekken van investeringen en stimuleren van bedrijvigheid, waarmee onder andere de werkgelegenheid kan worden bevorderd. Daarnaast helpt een belastingverdrag overheden bij de onderlinge samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van de uitwisseling van fiscale informatie en hulp bij invordering van belastingschulden. Dit is ook de reden dat veel landen belang hechten aan het sluiten van belastingverdragen. Het voorkomen van dubbele belasting is volgens het kabinet wel bedoeld voor economisch reële situaties. Daarom is het belangrijk dat belastingverdragen – zeker bij ontwikkelingslanden – antimisbruikbepalingen bevatten om oneigenlijk gebruik van deze verdragen te voorkomen.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling Buitenlande Handel en Ontwikkelingssamenwerking (in de week van 27–28-29 november 2018) te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Hoe minder kernenergie, hoe groter de opwarming’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe minder kernenergie, hoe groter de opwarming»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van de stelling van de geïnterviewde dat om de uitstoot van broeikasgassen te beperken kernenergie nodig is voor een leefbare planeet en dat op zonne-energie en wind nooit een hele economie kan draaien?
Kernenergie kan voorzien in CO2-vrij en regelbaar productievermogen. In de scenario’s van het Internationale Energie Agentschap (IEA) wordt er van uitgegaan dat er internationaal een verdubbeling van de capaciteit voor kernenergie in 2050 nodig is ten opzichte van de huidige capaciteit om de doelen van Parijs te halen. Wereldwijd, hoofdzakelijk in Azië, zijn er ca. 60 kerncentrales in aanbouw. Dat laat onverlet dat op nationaal niveau landen vrijheid hebben om scenario’s voor de eigen situatie in te vullen. Daarbij komt dat de elektriciteitsvraag naast kernenergie op een aantal andere manieren kan worden ingevuld met CO2-vrije en regelbare elektriciteit, bijvoorbeeld met behulp van hernieuwbare gassen zoals onder andere biogas, energie uit fossiele bronnen waarbij CO2 wordt afgevangen of met CO2-vrije waterstof.
Kunt u ingaan op de vier door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) onderschreven scenario’s over kernenergie als een van de mogelijke manieren om meer koolstofarme elektriciteit te produceren in vergelijking met fossiele brandstoffen als kolen en olie?
Binnen het IPCC zijn door wetenschappers verschillende mondiale toekomstscenario’s ontwikkeld ter «stroomlijning» van wetenschappelijke analyses van de effecten van klimaatverandering en mogelijke adaptatie- en mitigatiemaatregelen. Deze zijn wereldwijd door modelteams gebruikt ter verkenning van CO2-emissiereductiepaden voor het beperken van de mondiale gemiddelde temperatuurstijging tot 1,5 graden Celsius. Het gaat daarbij om de volgende scenario’s:
In alle scenario’s groeit de inzet van nucleaire energie tot 2030 in absolute zin (met ca. 60–100% ten opzichte van 2010). De inzet van kernenergie groeit in de meeste 1,5°C-routes verder tot 2050, maar in sommige scenario’s (het LED- en S1-scenario) neemt de bijdrage van kernenergie zowel relatief als absoluut af na 2030. Na 2050 groeit in sommige scenario’s kernenergie nog wel absoluut, maar neemt het aandeel in de energievoorziening (verder) af in alle scenario’s. Er zijn overigens wel grote verschillen in de inzet van kernenergie tussen modellen, zowel door technologische onzekerheden als ook de veronderstelde maatschappelijke acceptatie van kernenergie.
Wordt aan de Nederlandse klimaattafels kernenergie als onderdeel van de toekomstige energiemix meegenomen? Zo ja, hoe? Zo nee, deelt u dan de mening dat kernenergie uit de taboesfeer gehaald zou moeten worden?
Ja. Het proces rondom het Klimaatakkoord is zo ingericht dat het aan de partijen aan de sectortafels is om met elkaar te bekijken welke opties invulling kunnen geven aan de CO2-reductieopgave. In deze setting is het aan de (markt)partijen om het ter tafel te brengen als er richting 2030 en/of 2050 potentie is voor kernenergie om op een kosteneffectieve wijze bij te dragen aan de CO2-reductie, en zo ja daarbij in beeld te brengen welke kennis- en innovatie-vraagstukken daarmee samenhangen. Verschillende studies laten zien dat kernenergie inderdaad een kosteneffectieve mogelijkheid kan zijn en dat een positieve business case op lange termijn, niet voor 2030, tot de mogelijkheden kan behoren. Daarbij is het huidige beeld dat de bouw van nieuwe kerncentrales in Nederland voor 2030 niet als reële optie wordt gezien, vanwege onder andere de verwachte rentabiliteit en de doorlooptijden.
Wat is de CO2-reductie ten gevolge van het inzetten van kernenergie en welke aanvullende bijdrage zou kernenergie kunnen leveren aan een verstandige energiemix, naast wind-, zonne- en andere vormen van duurzame energie?
De inzet van kernenergie leidt, net als zon- en windenergie, indirect tot CO2-reductie. Het daadwerkelijke CO2-effect hangt daarmee af van de productie van de kerncentrale en de productie van andere centrales die daarmee vervangen worden. Indien wordt uitgegaan van het vervangen van de productie van een gascentrale door een kerncentrale van 1.000 MW (1 GW) kan er in potentie 2,9 Mton CO2 gereduceerd worden.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek en de aanbevelingen van de, op voorspraak van de bewindspersonen van Economische Zaken, Infrastructuur en Milieu, Financiën en Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde, Hoogambtelijke Werkgroep Nucleair Landschap (HAW) over kerncentrales en in hoeverre heeft deze een plaats aan de Klimaattafels?
De Hoogambtelijke Werkgroep Nucleair Landschap (HAW) was ingesteld met als doel om het nucleaire landschap van Nederland in kaart te brengen, de financiële risico’s voor de overheid te inventariseren en beleidsopties voor de toekomst van het nucleair landschap in Nederland in beeld te brengen. Uit het rapport van de HAW blijkt dat de nucleaire sector in Nederland omvangrijk is en naast een CO2-neutrale energievoorziening diverse andere publieke belangen dient, zoals de voorzieningszekerheid van medische radioisotopen.
Het rapport schetst op drie functionaliteiten (medisch, energie, onderzoek) een afbouw-, continuerings- en intensiveringsscenario ten behoeve van toekomstige beleidsvorming. Het voorgaande kabinet heeft na het uitkomen van dit rapport twee vervolgonderzoeken gepubliceerd. Over de uitkomsten daarvan is uw Kamer op 26 april 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 25 422, nr. 220).
Welke concrete beperkingen bestaan er op dit moment voor aanbieders van kerncentrales om deze in Nederland te exploiteren?
Nederland beschikt momenteel over één kerncentrale. Dit is de KCB die voor circa 4% aan de Nederlandse elektriciteitsproductie bijdraagt. De bouw van een nieuwe kerncentrale neemt gemiddeld ongeveer tien jaar in beslag. Sinds begin jaren zestig is er een Kernenergiewet die het mogelijk maakt om een aanvraag voor een nieuwe kerncentrale te doen. Dat houdt in dat marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reservering voor ontmanteling en verwerking van afval, in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale (zie hiervoor ook de «randvoorwaardenbrief», Kamerstuk 32 645, nr. 1). Van die mogelijkheid is in de afgelopen decennia echter geen gebruik gemaakt. De huidige marktomstandigheden in relatie tot het investeringsklimaat zijn hiervoor de voornaamste reden.
Wat zijn gemiddeld genomen de kosten die een marktpartij moet maken om in Nederland een kerncentrale te openen en operationeel te laten zijn?
Het is lastig om een inschatting te maken van de kosten van het bouwen van een nieuwe kerncentrale in Nederland. Dit hangt onder meer af van de doorlooptijd van de constructie van een nieuwe kerncentrale. De constructiekosten van een nieuwe kernenergiecentrale variëren van 5.100 (Olkiluoto-centrale die nu in aanbouw is in Finland) tot 6.755 EUR/kWe (Hinkley Point die nu in aanbouw is in het Verenigd Koninkrijk). Hierbij komen dan nog kosten voor financiering die uiteen kunnen lopen van 8 tot 80% van de constructiekosten afhankelijk van de bouwtijd. Het lijkt al met al niet onredelijk om uit te gaan van bouwkosten tussen de 8 en 10 miljard euro voor een centrale van 1.000 MW2.
Hoeveel huishoudens kunnen van energie worden voorzien door één moderne kerncentrale? Hoeveel is dat in vergelijking met een gascentrale en kolencentrale?
Een gemiddeld huishouden in Nederland verbruikt ca. 3.000 Kwh. per jaar aan elektriciteit. In Nederland werd in 2017 31 TWh. aan elektriciteit opgewekt met kolencentrales. Dat is gemiddeld ca. 6 Twh. voor één kolencentrale. Dat betekent dat een kolencentrale gemiddeld ca. 2 miljoen huishoudens voorziet van elektriciteit. In Nederland werd er in 2017 57 Twh. aan elektriciteit opgewekt uit gascentrales3. Dat is gemiddeld ca. 1.5 Twh. per gascentrale. Dat betekent dat een gascentrale ca. 0,5 miljoen huishoudens voorziet van elektriciteit. Met een moderne kerncentrale (uitgaande van een vermogen 1.000 tot 1.500 MW) kan jaarlijks circa 8 Twh. aan elektriciteit opgewekt worden. Dat betekent dat een moderne kerncentrale in theorie ca. 3 miljoen huishoudens van elektriciteit kan voorzien.
Wat is feitelijk bekend over kernafval en de wijze waarop kernafval opgeslagen wordt, aangezien veel mensen zich zorgen maken over kernafval?
Radioactief afval ontstaat op verschillende plaatsen in onze maatschappij, zoals bij de productie van kernenergie, bij de productie en het gebruik van medische isotopen, in verschillende industriële toepassingen en tijdens onderzoek. Vanwege de ioniserende straling die dit afval uitzendt, moet radioactief afval veilig worden beheerd totdat het stralingsniveau zodanig is gedaald dat het niet meer gevaarlijk is. Dit vervalproces kan minuten tot duizenden jaren duren.
Radioactief afval dat ontstaat bij de productie van kernenergie kent een zeer lang vervalproces. Dit afval kan tijdelijk bovengronds worden opslagen. Vanwege de lange levensduur is bovengrondse opslag echter geen eindstation voor dergelijk radioactief afval. Richtlijn 2011/70/Euratom verplicht Europese landen om te komen tot een passief veilige eindberging voor radioactief afval. Geologische berging wordt op dit moment, ook internationaal, gezien als de meest veilige en duurzame wijze om hoogradioactief afval op de lange termijn te beheren. Een aantal landen, zoals Finland, Frankrijk en Zweden, zet op dit moment concrete stappen richting een geologische eindberging voor hoogradioactief afval.
In Nederland wordt radioactief afval centraal opgeslagen in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen bij de Centrale Opslag Voor radioactief Afval (COVRA) in Nieuwdorp. De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) houdt toezicht op de veiligheid van het beheer. Geologische eindberging is voorzien rond 2130. Het beleid rond het beheer van radioactief afval is beschreven in het nationale programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen (Kamerstuk 25 422, nr. 149). In augustus vorig jaar is uw Kamer geïnformeerd over de meest recente stand van zaken rond het beheer van radioactief afval in Nederland (Kamerstuk 25 422, nr. 226).
Deelt u de mening dat er in een realistisch klimaatbeleid een rol weggelegd kan zijn voor kernenergie als onderdeel van een kostenefficiënte energiemix?
Gelet op de mondiale ontwikkelingen in de bouw van kerncentrales en de rol van kernenergie in de IPCC-scenario’s deel ik die mening. Echter, zoals ik ook aangeef in mijn antwoord op vraag 1 laat dat onverlet dat elk land vrijheid heeft om de scenario’s voor haar eigen situatie in te vullen en dat er een aantal andere manieren zijn waarop de elektriciteitsvraag kan worden ingevuld met CO2-vrije, regelbare elektriciteit.
Voor wat betreft Nederland laat het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar mogelijke invullingen van 80 tot 95% CO2-reductie in 2050 zien dat kernenergie onderdeel kan zijn van een kosteneffectieve oplossing bij het streven naar 95 procent CO2-reductie. Onder het huidige kader kunnen marktpartijen in Nederland die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende reservering voor ontmanteling en verwerking van afval, in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale.
Het verlenen van de SDE+ subsidie door RVO |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat één van de voorwaarden voor de SDE+ subsidie voor zonneparken is dat de aanvrager een toegekende omgevingsvergunning moet aanleveren?
Ja.
Klopt het dat tijdelijke omgevingsvergunningen slechts tien jaar gelden, terwijl de SDE+ subsidie voor een periode van vijftien jaar wordt toegekend? Klopt het ook dat er daardoor een discussie is ontstaan of projecten met een tijdelijke omgevingsvergunning wel economisch haalbaar zijn? Klopt het dat er daardoor een significant aantal SDE+ subsidieaanvragen met een tijdelijke omgevingsvergunning worden afgewezen?
Er zijn verschillende termijnen mogelijk voor een tijdelijk omgevingsvergunning. Indien de termijn gelijk is aan 15 jaar of langer is dit vanwege de looptijd van de SDE+ geen probleem. De tijdelijke vergunningen voor een periode van 10 jaar of korter zijn wel een probleem voor de economische haalbaarheid. De SDE+ gaat uit van een subsidieduur van 15 jaar voor een rendabele business case. Er zijn aanvragen afgewezen omdat geen rendabele businesscase mogelijk was binnen de vergunde periode in de tijdelijke vergunning. Dit betrof in de voorjaarsronde van 2018 circa twintig van de meer dan 4.000 aanvragen voor zon-PV.
Wist u dat de doorlooptijd van aanvraag tot toekenning veel korter is bij een tijdelijke omgevingsvergunning dan bij een permanente omgevingsvergunning? Deelt u dan de mening dat het voor veel aanvragers vaak makkelijker is om eerst een tijdelijke omgevingsvergunning aan te vragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om sneller de SDE+ aanvraag te kunnen doen en dan pas later de permanente omgevingsvergunning aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de doorlooptijd van de tijdelijke vergunning kan korter zijn en dat wordt veroorzaakt doordat het bevoegd gezag zo’n aanvraag meestal niet op alle eisen toetst. Bij een SDE+ aanvraag vereis ik een vergunning om te voorkomen dat premature projecten een aanspraak op schaars subsidiebudget doen en niet tijdig gerealiseerd kunnen worden. Het is mij bekend dat projecten in het verleden gebruik hebben gemaakt van de kruimellijst (Bijlage II, artikel 4, lid 11, Besluit omgevingsrecht) om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan. Het gaat dan om een periode van maximaal 10 jaar. Het is met het oog op de tijdige realisatie van projecten en de kosteneffectieve inzet van subsidiemiddelen van belang dat een project vooraf over een vergunning beschikt voor tenminste de gehele looptijd van het project. Vandaar dat ik sinds de najaarsronde van de SDE+ in mijn regelgeving heb opgenomen dat een vergunning op basis van de kruimellijst niet voldoet om in aanmerking te komen voor SDE+. Ik heb dit aangekondigd in mijn brief over de openstelling van de najaarsronde 2018 van 10 juli 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 290).
Wist u dat er veel gevallen zijn geweest waarbij een SDE+ subsidie niet is verleend, vooral energiecoöperaties, omdat er nog werd uitgegaan van de eerdere tijdelijke omgevingsvergunning terwijl er ondertussen al een permanente vergunning was verleend? Wist u dat er door sommige van deze coöperaties – waaronder Energiecoöperatie Noordseveld – binnen de wettelijke bezwaartermijn een bezwaar tegen deze beslissing is ingediend waarbij de permanente omgevingsvergunning werd toegezonden? Wist u ook dat er nog steeds een negatief oordeel ten aanzien van de SDE+ subsidie van de RVO kwam?
Er zijn enkele voorbeelden bekend waarbij de permanente vergunning niet of niet tijdig is verstrekt. De aanvrager moet tegelijk met zijn aanvraag een geschikte vergunning meesturen. Ook in een bezwaarprocedure wordt getoetst of de geschikte vergunning tijdig is afgegeven. Op het moment dat de geschikte vergunning later wordt verstrekt kan de aanvrager in de eerstvolgende openstellingsronde een aanvraag indienen. De SDE+ wordt tweemaal per jaar opengesteld.
Deelt u de mening dat het uitermate ongewenst is dat het energiecoöperaties vanwege onnodige redenen onmogelijk wordt gemaakt in aanmerking te komen voor de SDE+ regeling, zeker gezien de energie-opgave waar Nederland voor staat?
Nee, energiecoöperaties worden in de SDE+ niet anders behandeld dan andere aanvragers.
Deelt u de mening dat de RVO in deze procedure meer ruimte moet geven aan aanvragers om nadere onderbouwing te kunnen leveren en bezwaren op te lossen binnen de wettelijke termijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u hiervoor zorgdragen?
Nee, op het moment van aanvragen moet een aanvraag aan de voorwaarden voor subsidie voldoen. Als deze voorwaarden pas later vervuld worden kan de aanvrager bij een latere openstelling van de SDE + een nieuwe aanvraag doen.
Deelt u de mening dat de RVO met de SDE+ subsidie juist lokale initiatieven zou moeten stimuleren omdat het tot draagvlak en een versnelling van de energietransitie leidt? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om dit probleem verder te onderzoeken en op te lossen om op die manier bij te dragen aan de energietransitie? Zo nee, waarom niet?
Lokale initiatieven zijn belangrijk voor de energietransitie. De SDE+ ondersteunt deze initiatieven. Het hebben van een geschikte vergunning borgt een juiste procedure met belangenafweging van belanghebbenden en tijdige realisatie van projecten. Verder onderzoek acht ik niet nodig.
De voorbereidingen voor de aanbesteding en uitvoering van de A27 Lunetten Rijnsweerd. |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe het staat met de voorbereidingen voor de aanbesteding en uitvoering van de A27 Lunetten Rijnsweerd?
De aanbestedingsdossiers van het project A27/A12 Ring Utrecht zijn in voorbereiding. De actuele planning is om in de eerste helft van 2019 te starten met de aanbesteding.
Kunt u toelichten hoe groot de technische risico’s zijn voor de verbreding van «de bak» (een onderdeel van de verdiepte ligging van de A27) in relatie tot de plastic folie en lekkage van het grondwater, verdroging van Amelisweerd en andere gebieden in de omgeving?
Tussen de knooppunten Lunetten en Rijnsweerd is de A27 in het verleden aangelegd in een verdiepte ligging, deels door middel van een betonnen bak en deels in een folieconstructie. De verbreding van de A27 is technisch complex met een aanzienlijk maar beheersbaar risicoprofiel. Om de verbreding op een beheersbare manier te kunnen realiseren, heeft Rijkswaterstaat diverse technische onderzoeken laten uitvoeren. Voor deze onderzoeken zijn verschillende externe kennisinstituten geraadpleegd. Om negatieve effecten op de omgeving te voorkomen zijn randvoorwaarden opgesteld die meegaan als eis in het contract van de aannemer. Daarnaast zijn tijdens de aanbesteding de omgevingseffecten onderdeel van de gunningscriteria. De randvoorwaarden zijn opgesteld in afstemming met de bestuurlijke partners in de regio.
Kunt u toelichten waarom voor deze bak is gekozen om bij de graafwerkzaamheden de folie te naderen tot op minder dan een meter ondanks dat dit als zeer risicovol wordt gezien?
De verbreding vindt plaats binnen de ligging van de huidige folieconstructie. Door een meter afstand tot de folieconstructie te behouden worden de technische risico’s beperkt. Bij de aanleg van de nieuwe (langzaam verkeer) brug over de A27 nabij Lunetten is dit uitgangspunt een aantal jaar geleden met succes toegepast.
Kunt u inzage geven hoe de aannemers staan tegenover het plan? Zijn er aannemers(combinaties) die dit plan zien zitten?
In een tweetal marktconsultaties is gesproken met vertegenwoordigers uit de markt. Bij deze bijeenkomsten is informatie uitgewisseld over de manier waarop het project succesvol kan worden aanbesteed en uitgevoerd. Uiteraard hebben de partijen tijdens deze bijeenkomsten nog niet aangegeven of ze wel of niet voornemens zijn om deel te nemen aan de aanbesteding.
Wie is ervoor verantwoordelijk als het mis gaat: de aannemer of u? Is er een plan voor herstel van de folie als deze beschadigd raakt? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Een beheerste bouwmethode in de verdiepte ligging is een belangrijk onderdeel van het aanbestedingsproces. In de contractvoorwaarden zijn daarom diverse technische eisen opgenomen. Daarnaast wordt in het contract een risicoverdeling opgenomen tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
De aannemer zal worden gevraagd om in zijn aanbieding maatregelen op te nemen om de daarmee verband houdende risico’s te beheersen. De aannemer is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze maatregelen.
Wat zou het herstel van de folie of een alternatieve methode voor containment kosten in tijd en geld?
De aannemer wordt gevraagd om in zijn bieding met een plan te komen waarbij de kans op beschadiging van de folie wordt geminimaliseerd. De exacte uitvoeringsmethode is op dit moment nog niet bekend en is onderdeel van de aanbestedingsprocedure.
Zijn er lessen getrokken uit de lekkage van de veel simpelere bak bij de A4 (Midden-Delfland) die kunnen worden betrokken bij de A27?
De ervaringen bij dit project zijn meegenomen in de contractvoorbereiding. Zo is er door een gerenommeerd kennisinstituut meer onderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid en de grondwaterstroming (praktijkproef met bemaling). Daarnaast zijn er aanvullende modelberekeningen uitgevoerd. Er zijn echter ook verschillen, zo is er bij de A4 bijvoorbeeld geen sprake van een folieconstructie.