Het bericht dat zzp’ers geen schuldhulp krijgen |
|
Leendert de Lange (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekent met de artikelen in de Volkskrant over zzp’ers die vaak geen schuldhulp krijgen?1
Ik ben bekend met de artikelen.
Wat vindt u ervan dat mensen met schulden, die hun geld verdienen als zelfstandige zonder personeel (zzp’er), vaak geen toegang krijgen tot de gemeentelijke schuldhulpverlening?
Ik vind het zorgwekkend dat zelfstandigen met schulden nog onvoldoende toegang krijgen tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.
De afgelopen jaren zijn de verschillende mogelijkheden voor schuldhulpverlening aan zelfstandigen onder de aandacht gebracht bij gemeenten. Schuldhulpverlening aan zelfstandigen vraagt extra kennis en een goede samenwerking tussen de uitvoerders van verschillende wetten en regelingen. Ondanks de inspanningen van gemeenten om schuldhulpverlening aan zelfstandigen te verbeteren, laten de recente berichten en onderzoeken zien dat gemeenten meer moeten doen om de schuldhulpverlening voor zelfstandigen toegankelijker te maken en om te zorgen dat er een passend hulpverleningsaanbod is.
In hoeverre zitten er nog onduidelijkheden in de Wet gemeentelijke schuldhulp (Wgs) en in de toelichting daarop, die uitvoering van schuldhulp aan zzp’ers in de weg staan? Zo ja, welke onduidelijkheden zijn dit? Bent u voornemens om met voorstellen te komen om deze op te lossen?
Gezien u meerdere vragen stelt, zal ik deze in twee delen beantwoorden.
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) is hierbij geen obstakel, maar geeft gemeenten juist grote beleidsvrijheid in het optimaal organiseren van de toegang. De Wgs2 is duidelijk: In artikel 3, eerste lid, van de wet is de verantwoordelijkheid van het college voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van de gemeente vastgelegd. De wet maakt geen uitzondering voor zelfstandigen. In lid 4 van artikel 3 van de Wgs staat de enige categoriale uitsluitingsgrond: een vreemdeling kan voor het verlenen van schuldhulpverlening slechts in aanmerking komen indien hij een ingezetene is die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
Om te kunnen beoordelen of iemand wordt toegelaten tot schuldhulpverlening, zal het college altijd een individuele toets moeten uitvoeren. Het belang van deze toets is meermaals benadrukt. In de verzamelbrief aan gemeenten 2015–1 stond het volgende: «Niemand mag de toegang tot schuldhulpverlening worden ontzegd vanwege het enkele feit dat hij of zij een koophuis heeft, geen inkomen heeft, als zelfstandige een onderneming heeft of een behandeling ondergaat in de verslavingszorg. Gemeenten mogen deze en andere uitsluitingsgronden niet toepassen».3 In de verzamelbrief aan gemeenten 2017-3 is dit punt bekrachtigd.4 In dezelfde verzamelbrief zijn gemeenten ook gewezen op de vijf filmpjes die SZW heeft laten maken. Onder de titel «Ondernemend uit de schulden, gemeenten bieden hulp», laten de filmpjes vier organisaties zien die gemeenten kunnen inzetten om te helpen bij de schuldhulpverlening aan zelfstandigen.
Het is de memorie van toelichting (MvT) uit 2012 die onduidelijkheid veroorzaakt over schuldhulpverlening aan zelfstandigen. De passage over schuldhulpverlening aan zelfstandigen in de MvT gaat ten onrechte alleen in op de situatie dat een zelfstandige zijn onderneming heeft beëindigd en schuldhulpverleners vraagt een schuldregeling met de schuldeisers tot stand te brengen. De achterliggende reden is dat investeren op krediet en wisselende omzetten bij ondernemen horen, maar voor schuldeisers een belemmering kunnen zijn om mee te werken aan afbetalingsregeling en een gedeeltelijke kwijtschelding van schulden. Omdat het juridisch niet mogelijk is de MvT aan te passen, geef ik op andere manieren duidelijkheid. Naast het schuldregelen heeft de schuldhulpverlening namelijk meer instrumenten die ingezet kunnen worden. In de afgelopen jaren investeerden gemeenten, gefaciliteerd door de rijksoverheid, juist in dit brede palet aan dienst- en hulpverlening.
Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 20045 (Bbz) wordt in de MvT daarnaast te stellig beschreven als voorliggende voorziening. Bij uitvoerders van het Bbz is inderdaad vaak veel kennis aanwezig over ondernemen, maar het Bbz kan niet in alle gevallen een passende oplossing bieden. Deze lezing van de MvT kan, ondanks het ontbreken van een relevante uitsluitingsgrond in de wet, als reden gebruikt worden om zelfstandigen met schulden die zich melden voor schuldhulpverlening naar het Bbz loket te sturen. Ze worden zo afgewezen voor schuldhulpverlening en lopen het risico dat het Bbz ook geen passende oplossing kan bieden. Dit kan nooit de bedoeling zijn. Langs verschillende wegen zet ik mij in om duidelijkheid te scheppen.
Ik werk aan een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening onder meer om uitwisseling van persoonsgegevens voor betere en snellere dienstverlening te faciliteren. Met de wetswijziging wil ik ook de naleving van de nieuwe Europese privacyregels waarborgen. U bent hierover geïnformeerd in de Kamerbrief in reactie op het rapport «Knellende Schuldenwetgeving».6 In het kader van deze wetswijziging wil ik ook aandacht besteden aan de brede toegang tot schuldhulpverlening van onder anderen zzp-ers. Voor juiste en minimale gegevensuitwisseling is het belangrijk dat gemeenten een helder besluit met een plan van aanpak afgeven als iemand wordt toegelaten tot de schuldhulpverlening. De rechtspositie van de aanvrager wordt door deze wijziging van de Wgs steviger, want ook als een zelfstandige afgewezen wordt, zal de gemeente in het besluit duidelijk moeten maken waarom dit gebeurt. De zelfstandige kan bovendien tegen het besluit bezwaar maken. Mijn inzet en verwachting is dat gemeenten met deze afwijzing gelijk doorverwijzen naar meer passende dienst- of hulpverlening.
De memorie van toelichting van de Wgs uit 2012 wordt door deze wijziging niet aangepast. Gemeenten moeten de wetswijziging dan ook zeker niet afwachten. In het land zijn meerdere goede voorbeelden van gemeenten die de toegang tot de schuldhulpverlening al laagdrempelig en breed organiseren. Dit kan bijvoorbeeld door altijd het gesprek, zoals bedoeld in artikel 4 van de Wgs, aan te gaan als een zelfstandige met schulden zich meldt. De gemeente kan zorgen dat de professionals die het gesprek voeren zowel voldoende op de hoogte zijn van de schuldhulpverlening als van het Bbz. Gedurende dit gesprek kan het duidelijk worden welke dienstverlening passend is en welke instrumenten de gemeente kan inzetten. Gemeenten zijn het beste in staat om deze afweging te maken. Als schuldhulpverlening wordt geweigerd, kan de zelfstandige daartegen bezwaar maken.
Wat is uw oordeel over de oplossing uit een recent rapport van de Stichting Economisch Onderzoek (SEO) dat «gemeenten zakelijker moeten optreden en minder zelfstandigen moeten helpen»?2 Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat zzp’ers toegang moeten krijgen tot schuldhulpverlening en wat wordt hiermee opgelost?
Op deze vraag kom ik graag terug in de door mij aangekondigde beleidsreactie op het onderzoek «Zelfstandig in en uit de bijstand».8
Op welke wijze is uw toezegging, gedaan in het algemeen overleg op 14 juni 2018, om in de verzamelbrief aan de gemeenten de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening voor zzp’ers op te nemen, uitgevoerd?3 Wat is het effect hiervan geweest?
Ik werk aan het uitvoeren van deze toezegging. Medewerkers van het ministerie SZW zijn eerst met experts in gesprek gegaan om te kijken wat er verder nodig is om gemeenten te ondersteunen in het toegankelijker maken van de schuldhulpverlening. Zoals u kunt lezen in het antwoord op vraag 3, hebben eerdere oproepen in verzamelbrieven tot het niet uitsluiten van groepen als zelfstandigen nog onvoldoende effect gehad. Daarom zullen in 2019 het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties (PPO Nederland; een samenwerkingsverband van zelfstandigenloketten die voor meerdere gemeenten het Bbz uitvoeren) en Schouders Eronder (samenwerkingsverband tussen Divosa, Landelijke Cliëntenraad, NVVK, Sociaal Werk Nederland en VNG) samen optrekken om in het land bijeenkomsten te organiseren over dit onderwerp. Door het delen van kennis en goede voorbeelden, worden gemeenten optimaal gefaciliteerd in het verbeteren van de toegang. In het eerstvolgende Gemeentenieuws van SZW (voorheen verzamelbrief gemeenten) zullen gemeenten hierover geïnformeerd worden en zal de toezegging formeel worden uitgevoerd (rond mei 2019).
In hoeverre wordt de 8 miljoen euro uit de Brede Schuldenaanpak, die voor de «versterking van de landelijke ondersteuning van gemeenten door kennisontwikkeling, professionalisering, kennisuitwisseling, monitoring en coördinatie» is bedoeld, ingezet om de kennis bij gemeentes over schuldhulp aan zzp’ers te versterken?4 Wat zijn de effecten van deze inzet en hoe worden deze gemonitord?
In de Kamerbrief over de Brede Schuldenaanpak bent u geïnformeerd over de besteding van deze middelen.11 In de voortgangsbrief Brede Schuldenaanpak zult u dit voorjaar verder geïnformeerd worden over de voortgang. Een deel van deze middelen gaan naar de goedlopende programma’s Schouders Eronder en Vakkundig aan het werk. Zij dragen bij aan kennisdeling, professionalisering en aan het verbeteren van de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Schouders Eronder is actief betrokken bij het verbeteren van de toegang tot schuldhulpverlening.
Ziet u mogelijkheden waarop gemeenten gestimuleerd kunnen worden om de schuldproblematiek bij zzp’ers vroeger te detecteren? In welke maten maakt dit nu onderdeel uit van de gemeentelijke schulphulpprogramma’s en wordt hierop getoetst?
Actielijn 1 van de Brede Schuldenaanpak is gericht op het voorkomen van problematische schulden door preventie en vroegsignalering. De wijziging van de Wgs die ik voorbereid zal gemeenten een wettelijke grondslag voor vroegsignalering geven. Ik heb u hier in de Kamerbrief in reactie op het rapport «Knellende Schuldenwetgeving» over geïnformeerd.12
De Inspectie SZW kan verder als toezichthouder op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek doen naar de uitvoering van de Wgs. Zoals de Inspectie SZW dat deed in 2016 en 2017. Daarnaast kunnen individuele burgers op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) altijd bezwaar maken tegen een besluit van de gemeente als zij niet worden toegelaten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Armoede- en schuldenbeleid van 14 februari 2019?
Ja.
Uber |
|
Mahir Alkaya (SP), Cem Laçin (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de reeks ongevallen die recent zijn veroorzaakt door taxichauffeurs die voor Uber rijden?1
Ieder verkeersslachtoffer is er een teveel. De politie onderzoekt momenteel de verschillende ongevallen. Op de uitkomsten daarvan kunnen wij niet vooruitlopen.
Kunt u inzichtelijk maken bij hoeveel ongevallen Uberchauffeurs betrokken zijn sinds de introductie van de dienst in Nederland? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om ervoor te zorgen dat dit alsnog inzichtelijk wordt?
Naar aanleiding van de ongevallen die recent hebben plaatsgevonden, heb ik de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gevraagd om onderzoek te doen naar ongevallen met taxi’s. Uit het onderzoek zou moeten blijken hoe vaak taxi’s betrokken zijn bij verkeersongevallen en – voor zover hierover gegevens beschikbaar zijn – een onderscheid gemaakt moeten worden naar locatie en leeftijd van de chauffeur. Onderscheid naar aanbieder lijkt niet mogelijk, omdat deze informatie niet geregistreerd wordt bij ongevallen. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek.
Wat vindt u van het «veiligheidsinitiatief» van Uber om alleen nog maar met chauffeurs te werken die minimaal 21 jaar oud zijn, gelet op het feit dat meerdere rijders die recent ongelukken veroorzaakt hebben die leeftijd (ruim) gepasseerd waren?2
Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Gijs van Dijk (PvdA) van uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 1336) heb aangegeven, zie ik de maatregelen die Uber heeft ingevoerd als een goede eerste stap. Zoals uit gegevens van de SWOV blijkt, is het (dodelijk) ongevalsrisico van jonge bestuurders (18–24 jaar) in algemene zin namelijk ruim vijf keer zo hoog als van automobilisten tussen de 30 en 59 jaar.3 De maatregelen zijn daarmee een zinvolle aanvulling op de voor alle taxichauffeurs wettelijk verplichte chauffeurskaart. Voor de aanvraag hiervan dient te worden beschikt over een rijbewijs, een vakbekwaamheidsdiploma van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), een geneeskundige verklaring en een verklaring omtrent het gedrag.
Bent u van mening dat het hele pakket van maatregelen dat Uber heeft doorgevoerd afdoende is om de veiligheid van deze dienst op acceptabel niveau te krijgen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, welke maatregelen zijn volgens u nog meer nodig en hoe gaat u ervoor zorgen dat die doorgevoerd worden?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u een relatie tussen de wijze waarop Uberchauffeurs (moeten) werken en het hoge aantal ongevallen dat door deze chauffeurs wordt veroorzaakt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het ongevalrisico te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het bericht dat grote groepen Uberchauffeurs niet of onvoldoende verzekerd rondrijden?3
Ik kan geen stellige uitspraken doen over de omvang van het probleem, maar ongeacht de omvang zou dit niet zich mogen voordoen. Buiten het feit dat het zonder meer onacceptabel is als taxichauffeurs bewust in strijd met de wet handelen, worden hiermee financiële risico’s afgewenteld op derden. Als deze chauffeurs ongevallen met grote schades veroorzaken, zal een groot deel van hen ongetwijfeld niet de financiële middelen hebben om de benadeelde partij (volledig) schadeloos te stellen. Het Waarborgfonds Motorverkeer (WBF) zorgt dan voor de schadeloosstelling van de benadeelde partij. Het WBF wordt bekostigd door een opslag op de premie voor motorrijtuigverzekeringen van de overige weggebruikers die wel aan hun verzekeringsplicht voldoen. Het WBF kan de uitgekeerde schadeloosstelling weliswaar verhalen op de onverzekerde taxichauffeur, maar de ervaring leert dat dit vaak maar gedeeltelijk lukt vanwege de financiële situatie van de veroorzaker van het ongeval.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat Uber alleen nog maar goed verzekerde chauffeurs voor hun platform laat rijden?
Uber heeft aangegeven dat de chauffeur bij aanmelding verzekeringspapieren moet overleggen, evenals bij vernieuwing of verlenging van een verzekering. In aanvulling hierop controleert Uber twee keer per maand via de registers van de Dienst Wegverkeer (RDW) of het voertuig nog als verzekerd staat geregistreerd. Bovendien vraagt Uber om een bewijs van verzekering op te sturen als uit informatie van Uber blijkt dat een verzekering op korte termijn afloopt. Doet een chauffeur dit niet, dan wordt de toegang geblokkeerd.
Strafrechtelijke handhaving van onverzekerde motorrijtuigen vindt plaats door de RDW en politie onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie (OM). Het OM bepaalt welke capaciteit er wordt ingezet voor de handhaving van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en waar prioriteiten worden gelegd.
Wat is uw reactie op het feit dat het voor taxichauffeurs steeds moeilijker wordt om goed verzekerd de weg op te gaan?4
Het is mij bekend dat de premies voor taxiverzekeringen al enige tijd stijgen en voorwaarden strikter worden. Op de achtergronden en mogelijke oorzaken daarvan is de Minister van Financiën reeds ingegaan in zijn beantwoording van 27 augustus 2018 van schriftelijke vragen van de het lid Van der Linde (VVD) (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel 3004) en het lid Alkaya (SP) (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel 3003) van uw Kamer.
Bent u het eens met de voorzitter van Stichting Taxibelangen Nederland dat er een acceptatieplicht voor taxiverzekeringen moet komen om ervoor te zorgen dat alle taxichauffeurs voor een fatsoenlijke prijs verzekerd de weg op kunnen? Zo ja, wanneer kan de Kamer het voorstel tegemoet zien waarmee dit geregeld wordt? Zo nee, hoe moeten taxi’s dan voor een zodanig redelijke prijs verzekerd worden dat er nog geld verdiend kan worden met taxiwerk?
Een acceptatieplicht voor verzekeraars is een zeer zwaar middel. Verzekeraars zouden dan gedwongen kunnen worden categorieën taxichauffeurs te accepteren die een bijzonder hoog risico vormen, wat de hoogte van de premies voor andere taxichauffeurs verder kan opdrijven. Overigens hebben verzekeraars wat betreft moeilijk verzekerbare risico’s ook zelf verantwoordelijkheid genomen door de verzekeraar «De Vereende» op te richten. Bij De Vereende kunnen onder meer taxichauffeurs terecht die bij andere verzekeraars zijn geweigerd.
Het van overheidswege vaststellen van een premie achten wij evenmin aan de orde. Nog afgezien van de juridische uitvoerbaarheid, zouden in de eerste plaats verzekeraars daarmee gedwongen kunnen worden om verliezen te nemen die zij moeten afwentelen op andere categorieën verzekerden. Voorts is de hoogte van de door verzekeraars vastgestelde premies gerelateerd aan daadwerkelijk veroorzaakte schades. Het is dan redelijk dat de taxibranche in Nederland die kosten ook zelf draagt.
Kunt u inzichtelijk maken welk percentage van het aantal chauffeurs dat met Uber werkt afhankelijk of grotendeels afhankelijk is van de inkomsten van hun werk voor deze dienst? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om deze gegevens alsnog inzichtelijk te maken?
Uit in 2018 in opdracht van Uber door onderzoeksbureau Ipsos verricht onderzoek blijkt dat 37% van de bevraagde chauffeurs ook taxivervoer verricht voor of via andere bedrijven. Het is aannemelijk dat in ieder geval die chauffeurs niet volledig afhankelijk zijn van inkomsten die via het Uber-platform worden verworven.
Deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie als online platforms, zoals Uber, niet aan dezelfde eisen hoeven te voldoen als reguliere aanbieders van een betreffende dienst; in dit geval taxiritten?
Er is geen sprake van ongelijke regelgeving en daarmee evenmin van oneerlijke concurrentie. Alle taxichauffeurs en -ondernemers moeten namelijk aan dezelfde landelijke eisen voldoen. Dit betreft onder meer bezit van een ondernemersvergunning taxi, de chauffeurskaart (waarvoor onder meer een rijbewijs, geneeskundige verklaring, verklaring omtrent het gedrag en een vakbekwaamheidsdiploma van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen nodig zijn), een gekeurd taxivoertuig voorzien van een boordcomputer taxi en regelgeving met betrekking tot arbeids- en rusttijden. Dat gemeenten bevoegd zijn om op de opstapmarkt aanvullende regels te stellen aan de herkenbaarheid van taxivoertuigen, aan bijvoorbeeld de lokale stratenkennis van taxichauffeurs en over het indienen en behandelen van klachten maakt dit niet anders. De gemeentelijke taxiregels zijn immers van gelijke toepassing op alle aanbieders die ervoor kiezen om op de opstapmarkt taxivervoer aan te bieden en niet van toepassing op aanbieders die ervoor kiezen om uitsluitend op de bestelmarkt taxivervoer aan te bieden.
Wat is uw reactie op het voorstel van de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Vervoer om de verschillen tussen rijders van Toegelaten Taxi Organisaties en Uber gelijk te trekken zodat sancties bij overtredingen of ongelukken voor beide typen rijders hetzelfde worden?5
We vinden het van belang dat het gelijk speelveld altijd geborgd is. Niet voor niets gelden – zoals in antwoord op vraag 11 is aangegeven – voor alle aanbieders op de opstapmarkt dezelfde taxiregels, evenals voor alle aanbieders op de bestelmarkt. Het is aan de gemeente om op zodanige wijze invulling te geven aan de lokale bevoegdheden dat in de uitvoering daarvan geen ongewenste verschillen ontstaan. Bij verkeersovertredingen en -ongelukken vindt sanctionering plaats op grond van verkeersregelgeving en het strafrecht. Deze regelgeving kent geen onderscheid tussen de opstap- en bestelmarkt.
Heeft u contact met overheden uit andere Europese landen om te bezien welke maatregelen zij hebben genomen of voornemens zijn te nemen tegen de uitwassen van Uber? Zo ja, welke maatregelen nemen andere Europese overheden die wij in Nederland nog niet hebben genomen en overweegt u die alsnog ook in Nederland in te zetten? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om contact hierover te leggen met andere Europese overheden?
Hoewel we de ontwikkelingen in andere Europese landen in de gaten houden, vinden we het van belang om de beslissing om bepaalde maatregelen te nemen te baseren op de specifieke, Nederlandse situatie. Op dit moment voer ik het in mijn brief aan uw Kamer van 30 augustus jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 31 521, nr. 105) aangekondigde overleg met gemeenten naar de meest effectieve mix van bevoegdheden en instrumenten (van Rijk en gemeenten) om integraal problemen aan te pakken die met het taxivervoer verband houden.
Wat is uw reactie op de oproep van de voorzitter van Veilig Verkeer Nederland dat Uber eigenlijk van de weg verbannen moet worden?6
We constateren dat Veilig Verkeer Nederland (VVN) in overleg met Uber een training «sociaal weggedrag» heeft ontwikkeld als onderdeel van het in vraag 4 bedoelde pakket aan maatregelen. We waarderen het zeer dat VVN op deze manier bereid is een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de verkeersveiligheid in de taxibranche.
Gouden paspoorten en visa |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brussel: «gouden» paspoort speelt criminelen in de kaart»?1 Kent u tevens het rapport van de Europese Commissie waarin wordt gewaarschuwd voor toenemende criminaliteit nu EU-lidstaten steeds vaker paspoorten verkopen aan vermogende «investeerders»?
Ja.
Erkent u dat deze zogenaamde «gouden paspoorten» en «gouden visa» een probleem kunnen vormen voor de hele Europese Unie (EU), dan wel de Schengenzone, omdat dit het makkelijker maakt voor criminelen en terroristen zich in de gehele EU te vestigen?
Het kan een probleem zijn wanneer bij de afgifte van «gouden paspoorten» en «gouden visa» door lidstaten onvoldoende wordt getoetst op openbare orde en nationale veiligheid.
Erkent u dat ook in Nederland, het verkrijgen van een verblijfsvergunning in ruil voor investeringen, mogelijk is net als in 19 andere EU-Lidstaten, zoals de Europese Commissie beweert? Zo ja, vindt u dit wenselijk gelet op de risico’s op toenemende criminaliteit? Zo nee, wat is dan de oorzaak van de bewering van de Europese Commissie?
Nederland kent sinds 2013 een toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders; de aanvraag om een verblijfsvergunning wordt echter strikt getoetst, onder meer door voorlegging aan de Financial Intelligence Unit in zowel Nederland als in het land van herkomst van de investeerder. Dit verkleint het risico op witwassen en belastingontwijking aanzienlijk
Klopt het dat aan personen die een verblijfsvergunning bemachtigen in ruil voor investeringen geen of nauwelijks eisen worden gesteld met betrekking tot de inburgering in Nederland? Vindt u dit eerlijk en in verhouding met de eisen die worden gesteld aan migranten en vluchtelingen die op een andere manier legaal verblijf in Nederland krijgen toegekend?
Net als bij andere categorieën derdelanders die worden toegelaten vanwege hun toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie en/of samenleving, zoals arbeidsmigranten, kennismigranten en zelfstandigen geldt er voor buitenlandse investeerders geen inburgeringsplicht voor buitenlandse investeerders. Bovengenoemde migranten komen op grond van andere redenen naar Nederland dan andere migranten en vluchtelingen en het is dan ook niet oneerlijk om andere eisen te stellen.
Deelt u de mening dat het verkrijgen van een EU-paspoort of verblijfsvergunning door een flinke investering te doen in een EU-lidstaat, niet thuishoort in de EU? Zo ja, wat voor stappen gaat u ondernemen teneinde dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Ik wil in dit antwoord onderscheid maken tussen het verkrijgen van de nationaliteit en van een verblijfsvergunning.
Op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen bepaalt elke Staat ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze nationale wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan. In Nederland wordt het verkrijgen van een nationaliteit niet gezien als een goed dat gekocht kan worden.
Wat betreft het verstrekken van een verblijfsvergunning is het kabinet van mening dat die kan worden verstrekt aan vreemdelingen die een toegevoegde waarde hebben voor de Nederlandse samenleving. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld economische, culturele of sportieve waarde. Een investering kan een voldoende toegevoegde economische waarde vertegenwoordigen, die het afgeven van een verblijfsvergunning rechtvaardigt.
Overweegt het kabinet, of een van de bewindspersonen, het uitgeven van een verblijfsvergunning af te schaffen waarmee personen in ruil voor een investering zich tijdelijk kunnen vestigen in Nederland of een andere EU-lidstaat? Zo ja, wanneer verwacht u de Kamer hierover in kennis te stellen? Zo nee, bent u bereid dit gezamenlijk, eventueel met een aantal bewindspersonen aan te pakken?
De evaluatie van de Wet modern migratiebeleid wordt naar verwachting in het tweede kwartaal van 2019 afgerond. Op basis van deze evaluatie kan te zijner tijd worden beoordeeld of het wenselijk is dat toelatingsregelingen worden aangepast. De toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders is een van die regelingen.
Bent u tevens bereid met uw Europese collega’s in gesprek te gaan om gezamenlijk af te spreken te stoppen met het verstrekken van «gouden visa» en «gouden paspoorten»?
De Europese Commissie heeft aangegeven dit onderwerp nauwgezet te monitoren op mogelijke risico’s en op verenigbaarheid met het EU-recht. Hiervoor zal onder meer een expertgroep worden opgezet. In dat kader zal Nederland deelnemen aan de discussie op EU-niveau over dit onderwerp.
Kunt u de Kamer de beantwoording van deze schriftelijke vragen doen toekomen voorafgaand aan het algemeen overleg eID/paspoorten op 31 januari 2019?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het aantal gehouden varkens in Nederland over fraude met dierproductierechten van varkens |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljoenen varkens meer gefokt in Nederland dan toegestaan»?1
Ja.
Acht u het, op grond van de berekeningen van de Stichting Varkens in Nood, aannemelijk dat er meer varkens in Nederland worden gehouden dan er op grond van dierproductierechten gehouden mogen worden? Zo ja, om hoeveel varkens gaat het? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van over het rapport «Miljoenen varkens in Nederland» van Varkens in Nood van 2 juli 2019, heb aangegeven is er in Nederland geen publiek centraal registratiesysteem voor het bijhouden van het aantal aanwezige varkens op een bedrijf. Varkens in Nood maakt gebruik van gegevens uit verschillende databronnen, die elk een ander doel en andere functie hebben. Ik kan daarom niet instaan voor de correctheid van de schatting en de conclusies van Varkens in Nood.
Deelt u de opvatting van de in het bericht geraadpleegde medewerker van de Wageningen Universiteit «Het lijkt er op dat we 2,3 miljoen dieren meer produceren per jaar»? Zo ja, wat zijn de gevolgen daarvan voor bijvoorbeeld de milieubelasting? Zo nee, waarom niet en op grond van welke gegevens is de opvatting onjuist?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er een gat zit tussen de Nederlandse exportcijfers van varkens vanuit Nederland naar Duitsland en de Duitse importcijfers van varkens vanuit Nederland naar Duitsland? Zo ja, was het u eerder bekend dat er een verschil tussen de export- en importcijfers zit, was u bekend hoe groot dat verschil is en welke acties heeft u sindsdien ondernomen? Zo nee, waarom niet, wat is er niet waar aan het gestelde en op grond van welke gegevens baseert u dat?
Zoals ik in mijn brief van 2 juli 2019 (Kamerstuk 28 286, nr. 1058) heb aangegeven, heeft Varkens in Nood gegevens uit verschillende databronnen met elkaar vergeleken, welke daar niet geschikt voor waren. De Duitse importcijfers waar Varkens in Nood aan refereert, zijn schattingen van Duitse statistiekbureaus. De methodiek van deze bureaus is vergelijkbaar met die van het CBS. Wanneer de Duitse importcijfers worden vergeleken met de exportcijfers van het CBS, is er nagenoeg geen verschil. Varkens in Nood vergelijkt de gegevens van de Duitse statistiekbureaus echter met de gegevens van RVO-Marktordening. Deze gegevens worden wekelijks geselecteerd en hebben als doel om een eerste indicatie te geven van de marktomvang in de betreffende periode. Daarom wordt zo kort mogelijk na de betreffende week geselecteerd. Eventuele mutaties die achteraf gemeld worden, werden in de gepubliceerde overzichten niet meer meegenomen. Dat maakt dat deze cijfers niet geschikt waren om te vergelijken met de gegevens van de statistiekbureaus en verklaart een deel van de verschillen die Varkens in Nood constateert. Inmiddels worden deze mutaties wel meegenomen in de overzichten.
Daarnaast kan een deel van de verschillen verklaard worden door een discrepantie tussen I&R-gegevens en TRACES-gegevens. Exporten moeten door een varkenshouder zowel in TRACES als in I&R worden gemeld. Er is gebleken dat tussen deze twee systemen een discrepantie ontstaat. Van een aantal varkenshouders zijn wel exporten bekend in TRACES, maar zijn er geen (volledig correcte) exportmeldingen in I&R bekend.
Zoals ik in mijn brief van 2 juli 2019 heb aangegeven, zijn deze dieren wel in beeld bij de overheid. Deze dieren zijn voorafgaand aan het transport gecontroleerd door de NVWA en er is een exportcertificaat afgegeven voor het aantal goedgekeurde dieren. Dit certificaat, en daarmee ook het aantal dieren dat wordt geëxporteerd, is opgenomen in het TRACES-systeem. Daarmee is bij de overheid bekend hoeveel dieren er zijn geëxporteerd, op welke datum en wat het bedrijf van herkomst en het bedrijf van bestemming is. Ik ga daarom niet mee in de conclusie van Varkens in Nood dat er meer dieren naar Duitsland worden geëxporteerd dan bekend is bij de Nederlandse overheid. Wel worden de varkenshouders waarbij discrepanties zijn geconstateerd tussen TRACES en I&R hierop aangesproken. Tevens zal nader onderzocht worden of een automatische koppeling tussen TRACES en I&R haalbaar is.
In het geval dat u nu pas kennisneemt van het verschil tussen de export- en importcijfers, welke acties gaat u alsnog ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de bewering in het nieuwsbericht waar dat volgens het Openbaar Ministerie jaarlijks tientallen ondernemers zijn veroordeeld omdat ze meer dieren hielden dan toegestaan? Zo ja, was dit bij u bekend en was dat voor u een signaal dat het systeem van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) van dierproductierechten onvolkomenheden bevat en is dat aanleiding geweest om het systeem aan te passen en waaruit hebben die aanpassingen bestaan? En als u het systeem desondanks niet hebt aangepast, waarom niet? Zo nee, wat is er niet waar aan de genoemde bewering?
De controle op het aanwezig zijn van voldoende dierproductierechten wordt door RVO.nl administratief voor alle bedrijven gedaan en daaruit naar voren komende bedrijven worden risico-gericht geselecteerd en gecontroleerd door de NVWA. Deze risicogerichte inspecties hebben ook geleid tot het constateren van een aantal overtredingen. De resultaten van de geïnspecteerde risicobedrijven waar meer varkens zijn gehouden dan toegestaan kan echter niet worden geëxtrapoleerd, want er vindt al een risicogerichte selectie plaats voor de te controleren bedrijven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 79).
Het niet voldoen aan de dierproductierechten wordt strafrechtelijk gehandhaafd. De NVWA maakt derhalve een proces verbaal op tegen bedrijven die meer varkens houden dan dat ze dierproductierechten hebben en leveren deze aan het OM voor de verdere afhandeling. Het feit dat er daadwerkelijk wordt gehandhaafd op dierproductierechten is voor mij een teken dat we in staat zijn om overtreders op te sporen en te bestraffen.
Ik ben van oordeel dat het stelsel van dierproductierechten goed functioneert, zie hiervoor ook de beantwoording van de brief over berichten dat dieraantallen in de veehouderijsector veelvuldig worden overschreden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 79). Vanuit handhaving krijg ik geen signalen dat het stelsel niet te handhaven is.
Er zijn bedrijven (geweest) die meer dieren houden dan toegestaan, maar uit de uitgevoerde, risico-gebaseerde controles blijkt geen structurele fraude met dierproductierechten.
Is het waar dat uit inspecties van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) blijkt dat bij een op de vijf zogenaamde risicobedrijven meer varkens worden gehouden dan toegestaan? Zo ja, welke conclusies heeft u daaruit getrokken? Zo nee, wat zijn de juiste constateringen van de NVWA ten aanzien van het overschrijden van de dierproductierechten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van oordeel dat het systeem van VTH voor dierproductierechten adequaat functioneert? Zo ja, wat zijn voor u de kritische indicatoren die dat uitwijzen? Zo nee, op welke onderdelen is het systeem inadequaat?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel 'Schadelijke lekkage dreigt bij duurzame aardwarmte' |
|
Simon Geleijnse (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schadelijke lekkage dreigt bij duurzame aardwarmte»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat er vele plannen klaarliggen voor geothermie, maar dat de huidige methoden nog veel kinderziekten kennen?
In mijn beleidsbrief geothermie uit 2017 heb ik al aangegeven dat ik me terdege bewust ben van het feit dat geothermie een relatief jonge sector is in Nederland met de nodige technische uitdagingen. SodM heeft dit in 2017 in haar staat van de sector geothermie ook al duidelijk aangegeven. In mijn beleidsbrief heb ik dan ook nadrukkelijk aangegeven dat verdere professionalisering van de sector een belangrijke stap is. Hieronder versta ik onder andere het verhogen van de veiligheid van de operaties en het minimaliseren van de risico’s. In mijn brief geef ik ook aan hoe ik dit onder andere door nieuwe wetgeving wil vormgeven.
Hoe oordeelt u over het bericht dat momenteel bij alle boorinstallaties, die nu in Nederland in werking zijn, lekkages dreigen?
Op het ogenblik hebben drie operators uit eigen beweging hun doublet stilgelegd vanwege mogelijke kans op lekkages. Om corrosie te voorkomen worden nu corrosieremmers toegevoegd, om daarmee de put te beschermen tegen de corrosieve invloed van het zoute water dat wordt opgepompt. Voor de overige projecten is nu geen aanleiding om aan te nemen dat ze ook gaan lekken, maar dat kan niet uitgesloten worden, dus goede monitoring is van groot belang.
Hoe oordeelt u over het bericht dat tot dusver drie installaties daadwerkelijk stil gelegd moesten worden vanwege lekkages?
Elk project dat stilgelegd moet worden, omdat mogelijke lekkage dreigt, is er een te veel. Ik onderschrijf daarom ook het standpunt van SodM dat extra eisen voor putontwerp en monitoring zo snel mogelijk geïmplementeerd moet worden. Dat is de reden dat ik dit jaar, zoals aangegeven in mijn beleidsbrief, met nieuwe wet- en regelgeving kom.
Bij hoeveel van de overige installaties is deze dreiging reëel?
Zoals gezegd gaat het om drie installaties. Omdat er bij de eerste geothermieputten geen nulmetingen ten behoeve van de putintegriteit zijn uitgevoerd, kan gedurende het gebruik niet onomstotelijk worden vastgesteld of er een afname is van de wanddikte van de put door corrosie. SodM heeft een breed onderzoek naar putintegriteit uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden binnen twee weken gepubliceerd.
Heeft u in beeld hoe zwaar de vervuiling (het gaat om vuile, licht radioactieve bodemstoffen) is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven zijn er drie projecten waar mogelijk lekkage heeft plaatsgevonden. Er zijn nog geen feitelijke vervuilingen geconstateerd. Elke vorm van lekkage is echter ongewenst, omdat deze zowel de bodem als het grondwater negatief kunnen beïnvloeden. Het is daarom belangrijk, zoals ik al heb aangegeven, dat adequate wet- en regelgeving zo snel mogelijk geïmplementeerd wordt. Als eerste stap hierin heeft SodM de geothermieondernemingen verplicht de putintegriteit te borgen op basis van een «Well Integrity Management System» en te koppelen aan een adequaat onderhoud management. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van SodM de milieurisico’s van geothermie in beeld gebracht. Op basis van het RIVM rapport, dat deze maand zal worden gepubliceerd, zal door SodM een milieuprogramma worden opgestart dat zich richt op de risico’s.
Ook heb ik samen met de sector meer specifiek laten onderzoeken wat de mogelijke effecten op het milieu zijn van corrosieremmers. De resultaten van het onderzoek zijn te vinden op https://www.dago.nu/nl/nieuws.
Hoe gevaarlijk zijn de antilekchemicaliën, die ook wel worden gebruikt, voor de bodem?
Zie antwoord vraag 6.
Welke invloed hebben deze lekkages op de kwaliteit van het grondwater?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer komen de door het Staatstoezicht op de Mijnen aangekondigde extra eisen voor boorbedrijven beschikbaar?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2, 6, 7 en 8 zullen die eisen dit jaar gedefinieerd worden.
Kunnen boringen naar aardwarmte leiden tot extra aardbevingen?
In gebieden waar van nature aardbevingen optreden en in gebieden waar al geïnduceerde aardbevingen hebben plaatsgevonden, moet expliciet gekeken worden of er additionele seismische risico’s zijn door de toepassing van geothermie. Voor verdere beantwoording verwijs ik u de beantwoording van eerdere vragen (Aanhangsel van de Handelingen II 2018/19 2651), die gesteld zijn naar aanleiding van de Staat van de sector Geothermie.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over het Klimaatakkoord?
Ja.
Het bericht ‘Bestuurslid luidt noodklok: ‘Waterschap Rivierenland heeft straks een half miljard schuld’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Waterschap Rivierenland heeft straks een half miljard schuld»?1
Ja.
Hoe wordt de financiële positie van waterschappen in de gaten gehouden? Wie is daarvoor direct en indirect verantwoordelijk?
Ieder waterschap is zelf verantwoordelijk voor de eigen financiële positie. Het algemeen bestuur geeft hierbij de kaders aan en stelt het binnen deze kaders passende financieel beleid vast. Het dagelijks bestuur voert het financieel beleid uit en informeert het algemeen bestuur lopende het jaar door middel van tussentijdse rapportages over de uitvoering. Na afloop van het jaar legt het dagelijks bestuur formeel verantwoording af aan het algemeen bestuur met het jaarverslag en de jaarrekening. De tussentijdse rapportages en de jaarstukken stellen het algemeen bestuur in staat zijn controlerende functie uit te oefenen, waarbij het algemeen bestuur steunt op de bevindingen van de openbare accountant van het waterschap.
Daarnaast hebben vrijwel alle waterschappen een rekenkamerfunctie (of een soortgelijk orgaan), die het algemeen bestuur adviseert.
Verder dienen decentrale overheden, waaronder de waterschappen, zich te houden aan de Wet financiering decentrale overheden (Wet FIDO). Op grond van deze wet geldt ten aanzien van het risico voor rentestijgingen dat de waterschappen zijn gebonden aan een renterisiconorm. De provincies zijn belast met het toezicht op naleving van deze wet bij de waterschappen.
Hoe wordt er voorkomen dat waterschappen zichzelf verder in de schulden steken, dit vervolgens afwentelen op de belastingbetalers, terwijl tegelijkertijd de investeringen om voor waterveiligheid te zorgen waarschijnlijk alleen maar zullen toenemen?
Het algemeen bestuur, waarin de belastingbetalers door verkiezingen worden vertegenwoordigd, stelt de kaders en het beleid vast, waaronder de kaders voor de belastingheffing. De waterschapsbesturen geven, rekening houdend met de fysische en demografische gesteldheid van hun gebied, invulling aan de normen en eisen die aan het waterbeheer worden gesteld, het niveau van de taakuitoefening en de hoogte van de benodigde belastingen. Ook controleert het algemeen bestuur de uitvoering daarvan door het dagelijks bestuur.
De schuldpositie en de ontwikkeling daarvan zijn onderdeel van de financiële positie en dus de verantwoordelijkheid van een waterschap zelf. Voorts houdt zoals aangegeven de provincie toezicht op de naleving van de Wet FIDO.
De waterschappen financieren hun investeringen over het algemeen met leningen, waarvan de rente en aflossingen door de belastingbetalers worden betaald als onderdeel van hun aanslag waterschapsbelastingen. Daardoor betalen de belastingplichtigen niet in één keer voor een investering, maar gespreid over de periode waarin zij nut van de investering hebben. Waterschappen kunnen relatief goedkoop geld lenen. Zij hebben in de afgelopen jaren omvangrijke investeringen uitgevoerd en hebben deze gefinancierd met een relatief beperkte lastenontwikkeling.
Ook hebben de waterpartners met het Bestuursakkoord Water (BAW 2011) meerjarige afspraken gemaakt over doelmatigheidsmaatregelen, die ertoe moeten leiden dat er vanaf 2020 jaarlijks structureel 750 miljoen euro wordt bespaard op de stijgende kosten van het waterbeheer. In het verlengde hiervan zijn afspraken gemaakt over een gematigde lastenstijging. Tot op heden ligt de realisatie van deze afspraken op koers. Jaarlijks wordt de Kamer hierover in mei geïnformeerd met de Staat van ons Water.
Met betrekking tot de investeringen in waterveiligheid is het van belang te wijzen op de in 2013 aangenomen wetswijziging Doelmatigheid en bekostiging Hoogwaterbescherming. De wijziging geeft structurele borging aan de afspraken uit het BAW 2011 over de bekostiging van maatregelen, die zijn opgenomen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) voor de versterking van primaire waterkeringen in beheer bij de waterschappen. Daarin is de stap gezet naar gedeelde financiële verantwoordelijkheid met een 50/50 financiering door rijk en waterschappen.
Op basis van deze afspraken is op dit moment jaarlijks gemiddeld een budget beschikbaar van 384 miljoen euro (stand begroting Deltafonds 2019). Het voor het HWBP beschikbare budget loopt qua periode gelijk op met de Deltafondsbegroting. De gedeelde financiering is mede ingegeven door onzekerheid over de omvang van het HWBP, periodieke actualisering van de wettelijke normering en de wens dat lokale lasten zich gematigd ontwikkelen. Om de doelmatigheid en beheersbaarheid van dit programma te bevorderen wordt 10% door het investerende waterschap zelf gefinancierd als onderdeel van de bijdrage van de waterschappen.
In vervolg hierop is in het kader van het Deltaprogramma in juni 2014 tussen Rijk en waterschappen geconstateerd dat naar aanleiding van de uitkomsten van de eerste landelijke beoordelingsronde meer helderheid ontstaat over de omvang van de opgave. Deze beoordelingsronde is gereed in 2023, waarna wordt bezien of aanvullende afspraken nodig zijn. Dan zal ook de evaluatie plaats vinden van de afspraken over de financiering zoals vastgelegd in het BAW. Daarbij zal mede in ogenschouw worden genomen hoe de waterschapslasten zich hebben ontwikkeld.
Wat vindt u van een toename van de schulden van 80 miljoen euro in vier jaar tijd, naar nu 440 miljoen euro voor waterschap Rivierenland? Herkent u deze cijfers en heeft u zicht op de financiële positie per waterschap/per inwoner?
Gelet op de geschetste eigen verantwoordelijkheid van het waterschap is het de verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland om hierover een oordeel te vellen.
De cijfers zijn herkenbaar. De openbare financiële stukken van een waterschap, met name het jaarverslag en de jaarrekening, geven inzicht in haar financiële positie. Daarnaast geven de waterschappen hier collectief inzicht in via hun rapportages Waterschapspeil en Waterschapsspiegel alsmede de website waterschapsspiegel.nl. Vanaf deze website zijn ook de genoemde twee rapportages te downloaden. In Waterschapsspiegel worden de waterschappen op een groot aantal onderwerpen, waaronder verschillende aspecten van de financiële positie, in vergelijkende zin naast elkaar gezet.
Wat is de trend als het gaat om de toename van kosten voor aanpassing van dijkvakken? Is het waarneembaar dat vanwege een einde aan de economische crisis inmiddels de offertes hoger uitvallen en kosten van uitvoering van de werkzaamheden steeds duurder worden? Welke scenario’s, calculaties en alternatieven worden er door u bedacht wanneer de kosten sneller toenemen dan eerder werd verwacht?
Recentelijk is bij drie projecten de raming voor het Voorkeursalternatief (VKA) hoger uitgevallen dan de initiële globale inschatting. Nu volgt de planuitwerkingsfase, waarin de voorkeursalternatieven verder geoptimaliseerd worden. Deze optimalisatie kan tot bijstelling van de ramingen van deze drie projecten leiden.
Op dit moment zijn circa 70 projecten geprogrammeerd binnen het HWBP. Op basis van drie gevallen waarin de ramingen hoger uitvallen kan nog niet gesproken worden over een trend. Momenteel wordt onderzocht of dit bij meer grote projecten speelt, wat de oorzaken zijn en of optimalisaties te verwachten zijn. De drie projecten worden in het onderzoek meegenomen.
Op basis van dit onderzoek zullen Rijk en waterschappen gezamenlijk bezien of er aanleiding is tot vervolgstappen. Uitgangspunt vormt het voor het HWBP beschikbare meerjarige budget. Veel van de projecten op het programma moeten nog aanbesteed worden de komende jaren. De ontwikkelingen in de markt worden nauwlettend gemonitord. Als de kosten in een periode van hoge marktspanning oplopen, dan zal in eerste instantie bezien worden of hierop gestuurd kan worden via de programmering. Bovendien wordt via onderzoek naar innovaties gewerkt aan kostenverlagingen en efficiencyverbeteringen voor het HWBP. Waterschappen hebben de verantwoordelijkheid om deze innovaties optimaal toe te passen.
Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven duurt het tot 2023 voordat de waterbeheerders (RWS en de waterschappen) alle dijken in Nederland hebben beoordeeld. In 2023 ontstaat er inzicht in het veiligheidsbeeld op basis van de nieuwe normen. Dan weten we beter wat de feitelijke toestand is van alle dijken in Nederland, hoeveel dijken er versterkt moeten worden en of de totale opgave gefinancierd kan worden met de jaarlijkse bijdrage van rijk en waterschappen. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de langetermijnplanning van de dijkversterkingen in het geding komt. Mocht het lopende onderzoek hiertoe aanleiding geven dan zal ik de Kamer nader informeren.
In hoeverre komen de veiligheidseisen of de planning van de versterking van de dijken in Nederland in het geding?
We verdedigen in Nederland ver vooruit. De HWBP-maatregelen dienen om de veiligheid van alle primaire keringen uiterlijk in 2050 op orde te hebben. Jaarlijks programmeren we de dijkversterkingen die de hoogste urgentie hebben waardoor we het veiligheidsrisico minimaliseren.
Op de planning is ingegaan in het antwoord op vraag 5.
Als de rentestand stijgt, welke waarborgen zijn er om geplande investeringen toch doorgang te laten vinden, zonder dat de waterschapslasten voor inwoners enorm gaan toenemen?
De infrastructuur van de waterschappen (onder andere 18.000 km waterkeringen, 225.000 km waterlopen, 6.175 gemalen en 325 rioolwaterzuiveringsinstallaties) is essentieel om in Nederland veilig en goed te kunnen wonen, werken, ondernemen en recreëren. Investeringen, die ervoor zorgen dat deze infrastructuur zijn functie ook bij veranderende omstandigheden – klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling, verstedelijking en industrialisatie – kan blijven vervullen, zijn noodzakelijk en moeten worden uitgevoerd.
In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op de Wet FIDO en het toezicht door provincies op naleving van de renterisiconorm.
In het antwoord op vraag 3 heb ik reeds aangegeven dat de waterschappen de afgelopen decennia grote opgaven – en dus omvangrijke investeringen – hebben gerealiseerd met een relatief beperkte lastenontwikkeling. Gemiddeld genomen lag de rentestand veel hoger dan nu en naar verwachting in de komende jaren het geval zal zijn. Met innovatieve oplossingen, samenwerking met andere partijen en efficiencymaatregelen houden de waterschappen de lastenstijgingen, inclusief het eventuele effect van een rentestijging dat daar onderdeel van is, voor burgers en bedrijven zo laag mogelijk.
Ook heb ik in antwoord op vraag 3 gewezen op de gedeelde financiering van het HWBP, waarbij de investeringsopgaven voor een beperkt deel rechtstreeks worden gedragen door het investerende waterschap.
In het antwoord op vraag 5 heb ik gewezen op het programmatische karakter van het HWBP en de mogelijkheden om meerjarig te sturen.
Zijn de waterschappen in Nederland voldoende financieel solide? Welke schuldquote is acceptabel?
In het Waterschapspeil 2018 kan het meest recente gepresenteerde financiële beeld van de sector worden gevolgd. Daarin is te constateren dat belangrijke indicatoren gunstig zijn of zich gunstig ontwikkelen: de schuldquote daalt, de risico’s zijn adequaat financieel afgedekt en de lastenontwikkeling is gematigd.
Er is geen wettelijke of algemeen aanvaarde norm voor de schuldquote van een waterschap. Het is aan het algemeen bestuur van een waterschap om zich hierover uit te spreken. Voorts is het aan de waterschappen om de risico’s die in potentie aan een bepaalde schuldpositie verbonden zijn in beeld te brengen, met maatregelen te beheersen en waar nodig restrisico’s financieel af te dekken. De wijze waarop de waterschappen daar invulling aan geven is beschreven in het Waterschapspeil 2018. Kortheidshalve verwijs ik u naar de pagina´s 55 en 56 van deze rapportage (www.waterschapspeil.nl).
Kunt u aangeven of de waterschappen zich houden aan de kerntaken? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, welke taken behoren niet tot de kerntaken en zijn wel uitgevoerd? Welke kosten zijn daaraan verbonden?
Anders dan de andere overheden Rijk, provincies en gemeenten zijn de taken van de waterschappen vastgelegd en wettelijk beperkt. Artikel 1 van de Waterschapswet bepaalt welke taken aan waterschappen kunnen worden opgedragen: de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater. Daarnaast kan op grond van hetzelfde artikel »de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden» aan de waterschappen worden opgedragen.2
In het waterschapsreglement bepaalt de provincie welke taken een individueel waterschap daadwerkelijk moet uitvoeren. De activiteiten die een waterschap uitvoert moeten alle een bijdrage leveren aan de taken die haar zijn opgedragen. Als toezichthouders toetsen de provincies de taakuitoefening door de waterschappen, waarbij zij nagaan of er geen «taakvreemde» activiteiten worden ontplooid. Indien hier sprake van zou zijn, wijzen de provincies de waterschappen hierop en treden zij met hen in overleg. Waar nodig nemen de provincies maatregelen om een einde te maken aan taakvreemde activiteiten.
Het artikel op Zorgvisie ‘30 procent van de cliëntenondersteuners kan niet onafhankelijk werken’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «30 procent van de cliëntenondersteuners kan niet onafhankelijk werken»? Zo ja, wat vindt u hier van?1
Ja, ik ben bekend met het onderzoek dat de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) in opdracht van de Beroepsvereniging Clientondersteuners voor Mensen met een Beperking (BCMB) heeft uitgevoerd onder professionals. Dit onderzoek is mogelijk gemaakt met subsidie die ik aan de BCMB heb verstrekt. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij mijn brief inzake het Verslag Schriftelijk Overleg aan uw Kamer gezonden2.
Wat vindt u ervan dat een op de drie cliëntondersteuners ervaart dat hun onafhankelijkheid ernstig onder druk staat en dat Zorgkantoren en gemeenten druk uitoefenen?
Het is ongewenst dat cliëntondersteuners die geacht worden onafhankelijk te zijn, aangeven druk te ervaren van het zorgkantoor of gemeenten bij het uitoefenen van hun werkzaamheden. Ik stel daarom al subsidie beschikbaar voor de beroepsvereniging BCMB om met deze knelpunten aan de slag te gaan. Gemeenten voeren een zogenaamd koplopertraject uit waarin zij samenwerken om het beleid ten aanzien van cliëntondersteuning te versterken. In dit koplopertraject is de onafhankelijkheid van de clientondersteuner een belangrijk aandachtspunt.
Wat vindt u ervan dat 15% van de respondenten zelf beschikkingen afgeeft voor de cliënten waar ze ook in de functie als cliëntondersteuner ondersteuning aan bieden?
Met betrekking tot de onafhankelijkheid van de functie clientondersteuning is tijdens de wetsbehandeling van de Wmo 2015 gewisseld dat de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner ten minste met zich meebrengt dat de cliëntondersteuner niet dezelfde functionaris mag zijn als degene die de beslissing neemt in een individueel geval. Ik vind het dus ongewenst dat een cliëntondersteuner beschikkingen afgeeft voor cliënten aan wie ze tevens clientondersteuning bieden.
Vindt u dat er in de situatie waarin cliëntenondersteuners zelf beschikkingen afgeven sprake is van onafhankelijkheid? Zo ja, waarom wel? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het bieden van cliëntenondersteuning en het beslissen en/of afgeven van beschikkingen gescheiden functies moeten zijn? Zo ja hoe kunt u dat bevorderen?
Ja, om de bij het antwoord op vraag 3 gegeven reden. Ik zal met de VNG in het kader van het koplopertraject overleggen hoe zij de functies in ieder geval zodanig kunnen scheiden dat cliëntondersteuners geen beslissingen nemen over mensen aan wie zij cliëntondersteuning bieden.
Wat vindt u ervan dat cliëntenondersteuners van mening zijn of ervaren dat gemeenten onvoldoende kennis hebben over de zorg die zij moeten toekennen?
Hoewel het kennisniveau van gemeenten over de zorg of ondersteuning die zij moeten toekennen geen onderdeel van het onderzoek van de CHE was, kunnen cliëntondersteuners door goede signalering van knelpunten die cliënten ervaren bijdragen aan het kennisniveau van gemeenten.
Gaat u in overleg met de zorgkantoren en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ten aanzien over de uitkomsten van dit onderzoek?
Ja. De VNG heeft mij meegedeeld dat de uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen in het koplopertraject. Dit opdat een en ander ook breder verspreid kan worden. Ik zal de uitkomsten van het onderzoek voorts voorleggen aan de zorgkantoren en hen vragen of, en zo ja hoe zij deze uitkomsten kunnen meenemen in hun ontwikkelagenda. Overigens heb ik met de beroepsgroep BCMB afgesproken dat zij ook zelf aan de slag gaan met de aanbevelingen uit het onderzoek van de Christelijke Hogeschool Ede.
De mogelijkheid om gentherapie toegankelijk en betaalbaar te houden voor wie dat nodig heeft |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel waarin de mogelijkheid genoemd dure gentherapie in termijnen te betalen en op deze manier toegankelijk te maken voor wie deze therapie nodig heeft?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit artikel.
Bent u het eens met de stelling dat de feiten hoe lang een patiënt na genezing baat heeft bij het medicijn en hoe zijn of haar kwaliteit van leven is, meegewogen zouden moeten worden in het bepalen van een redelijke prijs voor deze geneesmiddelen? Zo nee waarom niet?
Het is aan het Zorginstituut Nederland om een afweging te maken tussen de kosten en baten van een geneesmiddel. Vervolgens adviseert zij mij hierover.
De beoordeling is onder andere gebaseerd op de effectiviteit en de kosteneffectiviteit van een behandeling. Kwaliteit van leven en overlevingswinst van de behandeling zijn een standaard onderdeel hiervan. Indien het Zorginstituut Nederland mij adviseert te onderhandelen over de prijs van een geneesmiddel wordt haar oordeel ten aanzien van de genoemde aspecten dan ook meegewogen.
Het Zorginstituut Nederland beoordeelt niet alle geneesmiddelen. Alleen GVS-geneesmiddelen en intramurale geneesmiddelen die aan de sluiscriteria voldoen worden beoordeeld alvorens deze therapieën tot het verzekerde pakket worden toegelaten.
Bent u van mening dat een eenmalige lage prijs beter is voor het betaalbaar en beschikbaar houden van dure geneesmiddelen dan een prijs die gebaseerd is op de effectiviteit van het middel, zoals de vijfjaarsoverleving en de kwaliteit van leven? Zo ja waarom? Zo nee, waarom maakt u (eenmalige) prijsafspraken, zoals voor Kymriah?
Kymriah wordt al vergoed voor de behandeling van acute lymfatische leukemie. Voor deze indicatie is Kymriah wel beoordeeld door het Zorginstituut Nederland maar zijn er geen prijsafspraken gemaakt. Eind december 2018 heb ik de Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 29 477, nr. 535).
Voor een andere indicatie, te weten diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL), is Kymriah in de sluis geplaatst en wordt het beoordeeld door het Zorginstituut. Deze beoordeling is nog niet afgerond. Indien het Zorginstituut Nederland adviseert prijsafspraken te maken zal ik onderhandelen met de leverancier over de prijs. Om te komen tot een aanvaardbare prijs betrek ik het advies van het Zorginstituut over de effectiviteit en de doelmatigheid van Kymriah.
Wat is uw mening ten aanzien van het genoemde alternatief, waarbij deze gentherapie – geneesmiddelen in vijf jaar, in vijf gelijke termijnen worden afbetaald en waarbij betaald wordt zo lang de patiënt in leven is, een bepaalde kwaliteit van leven heeft en de ziekte nog afwezig is?
Ik merk op dat er een verschil bestaat tussen chronische, levenslange behandelingen en eenmalige behandelingen waarbij er na een enkele toediening mogelijke genezing is, bijvoorbeeld gentherapieën.
Vanwege dit verschil zal er mogelijk, voor gentherapieën naar alternatieve betalingsopties moeten worden gekeken. De door u genoemde optie is er hier één van, waarbij er sprake is van een gespreide betaling over termijnen op voorwaarde dat een bepaalde gezondheidstoestand voortduurt. Ik vind dit een interessante gedachte, maar heb nog geen algemeen standpunt over een uiteindelijke betalingsvorm van deze gentherapieën. Ik ben bereid om hier verder naar te kijken indien er zich een casus voordoet waarbij dit mogelijk is. Na een advies van het Zorginstituut Nederland waarbij zij mij adviseert te onderhandelen over een dergelijke gentherapie zal ik ook een afweging maken ten aanzien van dit soort betalingsconstructies.
Wat zal een dergelijk systeem volgens u voor gevolgen hebben voor respectievelijk de prijs/ kwaliteit verhouding van een geneesmiddel, voor de kosten van de behandeling voor een zorgverzekeraar (en daarmee voor de premie) en voor de prikkel voor de fabrikant een middel pas tegen de zeer hoge prijs op de markt te brengen wanneer de kans dat de gehele betaling van vijf termijnen aannemelijk is?
Op dit moment beraad ik mij – in het kader van de financiële arrangementen die het Ministerie van VWS afsluit met fabrikanten – nog op de uitvoeringsaspecten en effecten van een dergelijk systeem.
Bent u bereid het genoemde alternatief serieus te bekijken, voor enkele dure geneesmiddelen te (laten) berekenen wat het verschil in kosten is tussen de gemaakte prijsafspraak en de optie waarin gekozen zou zijn voor betaling in vijf termijnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u over de uitkomsten hiervan aan de Kamer berichten?
Op dit moment zijn er nog geen afspraken gemaakt die zich lenen voor een dergelijke vergelijking. Ik kan ook nog niet voorzien wat de afspraken voor de gentherapieën gaan zijn aangezien ik nog geen advies heb ontvangen van het Zorginstituut. Wel zal ik, zoals gezegd, een dergelijk alternatief model overwegen bij het vormgeven van een financieel arrangement voor een gentherapie.
Het bericht dat Nedmag maximaal zout mag winnen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nedmag gaat tot het uiterste om al het zout uit de Groninger bodem te halen»?1 Wat is hierop uw reactie?
Het klopt dat Nedmag op 28 november 2018 een gewijzigd winningsplan heeft ingediend. De totale hoeveelheid zout die Nedmag wil winnen op basis van het ingediende winningsplan bedraagt 3,7 miljoen ton. Op basis van de looptijd van deze maximale hoeveelheid wordt per jaar 315.000 ton zout gewonnen.
Is de 95 centimeter bodemdaling waar Nedmag rekening mee houdt toegestaan? Zo nee, hoeveel daling is wel toegestaan?
Op basis van het geldende winningsplan is een bodemdaling van 95 cm niet toegestaan. Het huidige winningsplan staat maximaal 65 cm toe. Uit de procedure die het nieuwe winningsplan nu doorloopt, moet blijken of winning bij 95 cm bodemdaling veilig en verantwoord is. Het door Nedmag ingediende gewijzigde winningsplan wordt momenteel technisch inhoudelijk beoordeeld door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb). Hierna wordt het winningsplan voor advies voorgelegd aan het waterschap Hunze en Aa’s, de provincies Groningen en Drenthe en de gemeenten Veendam, Midden-Groningen, Aa en Hunze en Tynaarlo. De Mijnraad brengt een advies uit over het winningsplan en gaat daarbij ook in op de uitgebrachte adviezen. Op basis van alle adviezen zal ik een ontwerpbesluit laten opstellen waarin beoordeeld zal worden of de risico’s en gevolgen die zijn verbonden aan de aangevraagde activiteiten aanvaardbaar zijn.
Wat heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) u geadviseerd? Voldoet het nieuwe winningsplan aan dat advies?
Het door Nedmag ingediende gewijzigde winningsplan ligt nog ter beoordeling en advisering bij SodM. Ik heb nog geen advies van SodM ontvangen. Het advies van SodM zal evenals het advies van TNO en de Tcbb ter beschikking worden gesteld aan de betreffende gemeenten, provincies en het waterschap, zodat deze adviezen kunnen worden betrokken in hun eigen advisering. Een advies van SodM over een gewijzigd winningsplan betreft een aantal thema’s, zoals veiligheid en volledigheid. Het advies van SodM en alle andere adviseurs zal ik meenemen in mijn instemmingsbesluit op dit gewijzigde winningsplan, en waarbij ik een afweging zal maken over de aanvaardbaarheid van de risico’s van de effecten die in dit winningsplan worden beschreven.
Bent u van mening dat maximale zoutwinning verantwoord is gezien de lekkage en bodemvervuiling in april 2018 bij Veendam en de aardbeving van begin januari 2019? Maakt u zich nu echt geen zorgen dat steeds meer gerommel in de Groninger bodem leidt tot nog meer ellende in die provincie?2
De conclusie of de voorgestane voortzetting van de zoutwinning verantwoord is kan pas worden getrokken als ik alle beoordelingen en adviezen heb ontvangen en gewogen. Uitgangspunt is dat met mijnbouwactiviteiten pas kan worden ingestemd als vast staat dat deze op veilige en milieuverantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd.
Klopt het dat er nieuwe boringen worden gedaan in Midden-Groningen? Staan die nieuwe boorlocaties in verbinding met het grote cavernestelsel? Is het onderzoek naar toename van druk in het oude cavernestelsel al afgerond?3 Zo ja, kunt u dat de Kamer doen toekomen? Zo nee, wanneer wordt dat verwacht? Kan er niet beter pas opnieuw geboord worden als bekend is dat het oprecht veilig kan?
Er worden geen boringen gedaan vanuit de gemeente Midden-Groningen. De in het gewijzigde winningsplan aangevraagde boringen worden geboord vanuit de gemeente Veendam. De zoutcavernes die Nedmag wil gaan aanleggen liggen gedeeltelijk wel onder de gemeente Midden-Groningen. Deze nieuwe zoutcavernes mogen niet in verbinding staan met het grote cavernestelsel.
Naar aanleiding van het weglekken van pekelwater en diesel vanuit het huidige cavernestelsel op 20 april 2018 zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd door Nedmag. SodM heeft toezicht gehouden op de wijze waarop de onderzoeken zijn uitgevoerd door Nedmag en wat de conclusies zijn van deze onderzoeken. Op basis van deze rapporten heeft Nedmag onder toezicht van SodM de maatregelen getroffen waarmee de cavernes gestabiliseerd en onder controle zijn gebracht. De resultaten van deze onderzoeken zijn verwerkt in het gewijzigde winningsplan. Nedmag heeft het gewijzigde winningsplan en de onderliggende onderzoeken al openbaar gemaakt en op de eigen website geplaatst. De conclusies van de onderzoeken zullen worden betrokken in het advies van SodM over het gewijzigde winningsplan, waarin ook de vraag of de risico’s en de gevolgen van de aangevraagde activiteiten aanvaardbaar zijn beantwoord wordt.
Wordt bij die nieuwe boringen toegestaan dat diesel in de grond wordt gepompt om zout te winnen? Gaat u bewust toestaan dat nog meer gebied in Groningen kapot wordt gemaakt?
Momenteel is diesel een veelgebruikte toepassing bij zoutwinning. In de Staat van de sector Zout heeft SodM aangegeven dat het gebruik van diesel ongewenst is en dat de sector onderzoek moet doen naar alternatieven. Ik zal vooralsnog niet overgaan tot een algemeen verbod tot toepassing van diesel bij zoutwinning maar de sector nog de gelegenheid bieden om alternatieven te ontwikkelen. Het gebruik van diesel is cruciaal in de huidige werkwijze van de sector. SodM heeft een zelfstandige bevoegdheid en houdt scherp toezicht op het gebruik van diesel bij de zoutwinning.
Klopt het dat men geen bezwaar kan maken tegen dit nieuwe winningsplan? Zo ja, waarom is dat het geval?
Nee, dat klopt niet. Het afgeven van een instemmingsbesluit op een winningsplan is met veel waarborgen omkleed en garandeert inspraak van betrokken overheden en bewoners. Allereerst worden alle betrokken partijen in de gelegenheid gesteld mij te adviseren over de aanvraag. De procedure bevindt zich nu in deze fase. Als er vervolgens met in achtneming van alle adviezen een ontwerpbesluit is opgesteld, wordt er door het ministerie een of meerdere informatieavonden georganiseerd waar omwonenden terecht kunnen voor het verkrijgen van aanvullende informatie en het indienen van zienswijzen. Iedereen kan gedurende zes weken op een ontwerpbesluit een zienswijze indienen. Daarna volgt het definitieve instemmingsbesluit waartegen beroep kan worden ingesteld. Zowel het ontwerp als het definitieve besluit worden gepubliceerd.
Gezien de bijzondere omstandigheden rond het bedrijf Nedmag en de verschillende procedures die nu lopen hebben mijn ambtenaren overleg gevoerd en afspraken gemaakt met de verschillende overheden in de regio over de procedure en hoe alle partijen het best gefaciliteerd konden worden. In aanvulling op deze procedure wordt nu een extra informatieavond georganiseerd voorafgaand aan de publicatie van het ontwerpinstemmingsbesluit.
Garandeert u de veiligheid van de inwoners in dat gebied?
Met mijnbouwactiviteiten wordt pas ingestemd als is vastgesteld dat deze op veilige en milieuverantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd. Door de onafhankelijke toezichthouder wordt hierop toegezien. Absolute garanties voor veiligheid zijn echter niet te geven.
Het bericht dat China geen zonne- en windenergieprojecten meer zal steunen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «China: No Wind Or Solar If It Can't Beat Coal On Price», waarin vermeld wordt dat de Chinese overheid alleen nog energieprojecten op basis van zon en wind zal steunen als de kosten even hoog of goedkoper zijn dan projecten op basis van steenkool?1
Ik heb kennisgenomen van dit artikel.
Bent u bekend met het feit dat de Chinese overheid al eerder een einde heeft gemaakt aan subsidie voor grootschalige zonne-energieprojecten?2
Ik ben er mee bekend dat de Chinese overheid in de zomer van 2018 een stop heeft gezet op de subsidiering voor de bouw van nieuwe grote zonneparken in het land en de subsidie voor lopende zonne-energie projecten fors heeft verlaagd.
Deelt u de conclusie dat de maatregel zoals bedoeld in vraag 1 een significante reductie zal opleveren in het aantal zonne- en windenergieprojecten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze conclusie niet. In de afgelopen jaren was het tempo van uitrol van zonne-energie in China ongekend hoog. Deze groei was zodanig groot dat het netwerk de aangeleverde stroom niet meer aankon. Ik heb begrepen dat de Chinese overheid daarom destijds besloten heeft de subsidiering in te perken om de groei af te remmen en niet om de sector in te perken.
Indien in China energieopwekking op basis van kolen door bovenstaande maatregelen zal toenemen, deelt u dan de conclusie dat op wereldschaal de uitstoot van CO2 aanzienlijk zal groeien? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkeling van de mondiale CO2-uitstoot is van veel factoren afhankelijk en wordt niet alleen bepaald door de ontwikkeling van de energieopwekking op basis van kolen of de subsidiering van zonne- en windenergieprojecten in China.
Het huidige beeld is dat de mondiale CO2-uitstoot tot 2030 nog licht zal blijven stijgen wanneer alle landen hun ingediende doelstellingen implementeren.
Deze stijging is wel veel minder groot dan wanneer landen geen actie zouden ondernemen.3
De verwachting is op dit moment dat China de bij de Overeenkomst van Parijs ingediende doelstellingen ruim voor het gestelde jaar van 2030 zal gaan halen. Daarmee zal de mondiale uitstoot tot 2030 minder stijgen dan in een scenario van niets doen. Het gaat dan onder andere om doelstellingen zoals het pieken van CO2-emissies in 2030, het verminderen van de CO2-intensiteit van het BBP met 60–65% in 2030, het vergroten van het aandeel niet-fossiele bronnen in het totale energieaanbod naar 30% in 2030.
Kunt u cijfermatig aangeven hoeveel energie momenteel in zowel China als in Nederland wordt opgewekt met behulp van kolen? Kunt u aangeven hoe groot voor beide landen de CO2-uitstoot is? Zo nee, waarom niet?
In Nederland werd 383 PJ steenkool gebruikt in 2017, waarvan 256,5 PJ voor elektriciteitsproductie (incl. WKK). Hiermee werd 112,6 PJ aan elektriciteit opgewekt met behulp van kolen (31.275 GWh)4. De CO2-uitstoot in Nederland in het jaar 2017 bedroeg 163,3 Mton.5
In China werd circa 80.500 PJ steenkool gebruikt in 2017, waarvan 42.900 PJ steenkool voor elektriciteitsproductie (incl. WKK). Hiermee werd 15.350 PJ aan elektriciteit opwekt (4.300.000 GWh)6. De CO2-uitstoot in het jaar 2017 in China bedroeg 10.900 Mton.7
Kunt u cijfermatig aangeven in welke mate het sluiten van alle kolencentrales in Nederland zich verhoudt tot de blijvende en waarschijnlijk groeiende CO2-uitstoot van alle thans al bestaande kolencentrales in China? Zo nee, waarom niet?
De precieze mate van CO2-reductie als gevolg van het voorgenomen verbod op het gebruik van kolen in Nederland is onzeker, omdat deze afhankelijk is van de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt. Op basis van de analyse van Frontier Economics (2018)8 is de inschatting dat uitfasering van kolen door middel van de voorgenomen wet verbod op kolen tot circa 18 Mton CO2-reductie leidt in 2030.
De CO2-uitstoot in China als gevolg van elektriciteitsproductie met behulp van kolen bedroeg in 2016 naar schatting 4.400 Mton.9
Gelet op het feit dat in 2030 alle Nederlandse kolencentrales gesloten dienen te zijn, welke energiebronnen zullen de Nederlandse kolencentrales vervangen? Is hier een plan voor? Zo ja, waar is dit te vinden?
Het voorgenomen verbod op het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie moet ertoe leiden dat er per 1 januari 2030 geen kolen meer gebruikt worden voor de productie van elektriciteit. Hiermee wordt verzekerd dat het verbod op kolen een aanzienlijke bijdrage levert aan het realiseren van de ambitie uit het klimaatakkoord van 49% CO2-reductie. Dit heeft invloed op de samenstelling van het Nederlandse productiepark. Welke energiebronnen de weggevallen productie als gevolg van het verbod zullen opvangen is afhankelijk van de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt en daarmee onzeker. Op basis van de analyse van Frontier Economics (2018) is onze inschatting dat de voorgenomen wet zal leiden tot een toename van de import en een toename van de binnenlandse productie van gas en biomassa.
Kunt u cijfermatig aangeven wat de integrale kosten zijn van het sluiten van alle kolencentrales in Nederland en de beoogde vervangende energiebronnen? Zo nee, waarom niet?
Voor de integrale kosten zijn diverse aspecten van belang, waaronder het feit dat er op dit moment sprake is van overcapaciteit op de Noordwest Europese elektriciteitsmarkt. Een separate berekening van integrale kosten is niet gemaakt. De totale maatschappelijke kosten van klimaatbeleid worden wel berekend door PBL. Het PBL heeft in hun studie kosten energie- en klimaattransitie in 2030 (update 2018) wel berekend dat de nationale kosten als gevolg van de sluiting van alle kolencentrales in 2030 € 770 miljoen bedragen. Deze nationale kosten betreffen meerkosten van productie uit gas vergeleken met kolen en betreffen de kosten voor de Nederlandse samenleving als geheel, ongeacht wie deze kosten draagt.
Kunt u cijfermatig aangeven welk effect sluiting van alle kolencentrales in Nederland op basis van de huidige door de Nederlandse regering gehanteerde klimaatmodellen op de gemiddelde temperatuur van de aarde zal hebben? Kunt u onderbouwd aangeven of dit te verwachten effect met behulp van de huidige beschikbare natuurwetenschappelijke technieken meetbaar is? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de Overeenkomst van Parijs hebben alle landen – waaronder Nederland – zich gecommitteerd aan het zo snel mogelijk omlaag brengen van mondiale emissies en aan het bereiken van een balans tussen de uitstoot en opname van broeikasgassen (klimaatneutraliteit) in de tweede helft van deze eeuw.
De inschatting is dat wanneer afzonderlijk gekeken wordt naar het voorgenomen verbod op het gebruik van kolen dit slechts en zeer klein effect zal hebben op de ontwikkeling van de gemiddelde temperatuur op aarde.
Het kabinet vindt het belangrijk – en heeft zich juridisch daartoe verplicht – om ook nationaal zijn bijdrage te leveren aan het bereiken van de doelen van de Overeenkomst van Parijs en wil dat op nationaal niveau doen door te streven naar 49% CO2-reductie in 2030 (ten opzichte van 1990). Het voorgenomen verbod op het gebruik van kolen levert hier een belangrijke bijdrage aan. Het verbod op kolen is op nationaal niveau een van de effectievere maatregelen om CO2-reductie, en andere nastrevenswaardige doelen zoals schonere lucht etc., te bereiken.
Het bericht ‘Omstreden jacht met bijna 80 man levert op: één dood zwijn’ en over het ‘Verslag bewegingsjacht 5 januari 2019 Wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het «Verslag bewegingsjacht 5 januari 2019 Wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente» en het krantenartikel «Omstreden jacht met bijna 80 man levert op: één dood zwijn» dat over dit verslag gepubliceerd is?1
Ja.
Deelt u de mening dat het opensnijden van een mogelijk met Afrikaanse varkenspest (AVP) besmet wild zwijn, midden op een grasveld en in het bijzijn van 80 jagers en hun honden, de kans op verspreiding van de ziekte vergroot in plaats van verkleint?
Het opensnijden (ontweiden) van de geschoten wilde zwijnen geschiedt door personen die ervaring hebben met het herkennen van dierziekte.
Het achterlaten van dierlijke resten is in overeenstemming met het protocol voor Afrikaanse varkenspest. Aangezien in Zuid-Oost Twente geen sprake is van Afrikaanse varkenspest, is verspreiding hier niet aan de orde.
Wat vindt u ervan dat de jagers op de foto rond het kadaver van het wilde zwijn bebloede handen hebben en geen handschoenen dragen? Voldoet dit naar uw mening aan de strenge hygiënische voorschriften van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)2 en het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC)3 om de verspreiding van de AVP te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de jagers voor de drijfjacht honden hebben gebruikt, terwijl dit in strijd is met de hygiënische voorschriften van de NVWA om de verspreiding van de AVP te voorkomen?4 Wat vindt u ervan dat de jagers de honden op de foto laten snuffelen aan het bebloede kadaver van het wilde zwijn? Vergroten of verkleinen de jagers daarmee de kans op de verspreiding van AVP?
De beperkte bewegingsjacht die op 5 januari 2019 in enkele jachtvelden in Zuid-Oost Twente heeft plaats gevonden, had niet tot doel om besmette dieren te doden, aangezien er geen sprake was van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest.
Wat vindt u ervan dat er gegeten en gedronken wordt rond het bebloed van een kadaver wild zwijn? Verkleint dit volgens u de kans op verspreiding van de AVP? Is het eten en drinken rond het bebloede kadaver van een wild zwijn in lijn van de hygiënische voorschriften van de NVWA?5
Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 2 t/m 4.
Draagt het blazen op toeters volgens u bij aan het bewaren van de rust in een natuurgebied waar wilde zwijnen voorkomen, in het licht van uw uitspraken dat de beperkte bewegingsjacht een jachtvorm is waarbij de bezwaren die er bestaan tegen het drijven in het algemeen (waaronder verstoring van de rust in een natuurgebied) zijn weggenomen (Kamerstuk 29 683, nr. 245)?
De start van de bewegingsjacht, die gemarkeerd werd door blazen op toeters, vond plaats in de nabijheid van een buitenhuis op een landgoed. In natuurgebieden is dat niet herhaald.
Vindt u dat alle partijen op deze manier verantwoordelijkheid nemen voor de risico’s? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Staan er sancties op het schenden van de hygiënische voorschriften en/of de voorwaarden waaronder u de beperkte bewegingsjacht heeft toegestaan? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen gaat u treffen tegen jagers, die de voorschriften van de NVWA met voeten treden en daarmee het risico voor lief nemen dat de AVP wordt verspreid?
Het niet voldoen aan de voorwaarden zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming kan leiden tot boetes. In ernstige gevallen is ook intrekking van de jachtakte mogelijk. Bij de bewegingsjacht op 5 januari 2019 in Zuid-Oost Twente was geen sprake van schending van hygiënische of wettelijke voorschriften, zodat geen maatregelen worden overwogen.
Vindt u het waarschijnlijk dat er bij een jachtevenement met 80 jagers alleen lokale jagers aanwezig zijn? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de voorschriften dat er zo veel mogelijk alleen met lokale jagers gewerkt moet worden om verspreiding van de AVP te voorkomen?6
De Wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente telt ruim 200 leden, zijnde jagers. Ik acht het derhalve zeer wel denkbaar dat er bij het evenement op 5 januari 2019 zoveel mogelijk met lokale jagers is gewerkt.
Het bericht ‘Schadelijke lekkage dreigt bij alle duurzame aardwarmteprojecten in Nederland’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schadelijke lekkage dreigt bij alle duurzame aardwarmteprojecten in Nederland»?1 Erkent u dat de in het artikel beschreven problematiek de verduurzamingsplannen niet ten goede komt?
Ja, ik ben bekend met het bericht. In mijn beleidsbrief over geothermie uit 2017 heb ik al aangegeven dat ik me terdege bewust ben van het feit dat geothermie een relatief jonge sector is in Nederland met de nodige technische uitdagingen. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft dit in 2017 in zijn Staat van de sector geothermie ook al duidelijk aangegeven. In mijn beleidsbrief heb ik dan ook nadrukkelijk aangegeven dat verdere professionalisering van de sector een belangrijke stap is. Hieronder versta ik onder andere het verhogen van de veiligheid van de operaties en het minimaliseren van de risico’s. In mijn brief geef ik ook aan hoe ik dit onder andere door nieuwe wetgeving wil vormgeven.
Wat zijn mogelijke gevolgen van deze lekkage voor bodem, ondergronds en bovengronds leven?
Er zijn drie projecten waar mogelijk lekkage heeft plaatsgevonden. Er zijn nog geen feitelijke vervuilingen geconstateerd. Elke vorm van lekkage is echter ongewenst, omdat deze zowel de bodem als het grondwater negatief kunnen beïnvloeden. Het is daarom belangrijk dat adequate wet- en regelgeving zo snel mogelijk geïmplementeerd wordt. Als eerste stap hierin heeft SodM de geothermieondernemingen verplicht de putintegriteit te borgen op basis van een «Well Integrity Management System» en deze te koppelen aan een adequaat onderhoud management. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van SodM de milieurisico’s van geothermie in beeld gebracht. Op basis van het RIVM-rapport, dat deze maand zal worden gepubliceerd, zal door SodM een milieuprogramma worden opgestart dat zich richt op de risico’s.
Welke stoffen komen er precies vrij? In welke hoeveelheden?
Bij een lekkage kunnen hulpstoffen en zout water in bodem en grondwater terecht komen. Zoals aangegeven zijn er drie projecten waar mogelijk lekkage heeft plaatsgevonden. Er zijn nog geen feitelijke vervuilingen geconstateerd. Op basis van de Mijnbouwwet zijn de geothermiebedrijven verplicht de hoeveelheden van de gebruikte hulpstoffen maandelijks te rapporteren. Deze gegevens zijn openbaar en terug te vinden op www.nlog.nl.
Is er aanleiding om de overige boorbedrijven tot stoppen te manen totdat de ondergrondse voorzieningen veilig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is die aanleiding er niet. Alle operationele putten zijn lekdicht. SodM houdt nauwlettend toezicht op de veiligheid en zal direct actie ondernemen als hier aanleiding toe is.
Bent u bereid extra te investeren in het oplossen van de kinderziektes zodat aansluitend op grote schaal deze duurzame energievorm veilig kan worden toegepast?
Ik heb in mijn beleidsbrief geothermie samen met de geothermiesector en EBN in kaart gebracht welke innovaties nodig zijn om de ontwikkeling van geothermie te versterken en te versnellen. Belangrijk onderdeel hiervan is onderzoek naar de wijze waarop de putintegriteit verbeterd kan worden. Ik ben bereid om samen met de sector te bezien of de huidige financiële instrumenten voldoende zijn om hier invulling aan te geven. Wel blijft het zo dat, binnen de kaders zoals gesteld in de mijnbouwwet- en regelgeving, het primair aan de initiatiefnemers is om zorg te dragen voor een veilige en duurzame toepassing van geothermie.
Kunt u toezeggen dat deze problemen niet tot een prijsverhoging voor de huishoudens zal leiden aangezien warmte al een dure oplossing is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit niet leidt tot weerstand tegen deze techniek?
Op dit moment is de warmteprijs voor eindgebruikers gemaximeerd op basis van de gasreferentie. Daarmee is voor eindafnemers verzekerd dat zij niet meer gaan betalen vanwege deze problemen.
Het vervolgen, martelen en vermoorden van LHBTI’s in Tsjetsjenië |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het vervolgen, martelen en vermoorden van LHBTI’s in Tsjetsjenië en de oproep van het COC om dit te veroordelen?1
Ja.
Bent u bereid deze mensenrechtenschendingen namens Nederland, dan wel in internationaal verband binnen de Europese Unie, Verenigde Naties en/of Equal Rights Coalition te veroordelen? Zo ja, bent u bereid dit op korte termijn te doen?
Ik deel uw zorgen over de mensenrechtenschendingen. Mede namens Nederland heeft de EU2 daarom aandacht gevraagd voor de recente golf van mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië en Rusland opgeroepen om een snel, volledig en transparant onderzoek uit te voeren naar de toedracht en de vermeende daders. Samen met de Equal Rights Coalition3 heeft Nederland zijn diepe bezorgdheid uitgesproken, en Rusland opgeroepen ervoor te zorgen dat de rechten van LHBTI’s worden beschermd en dat daders van deze mensenrechtenschendingen worden vervolgd. Daarnaast heeft Nederland de situatie meerdere malen in Europees- en in OVSE-verband aangekaart. Via Twitter heb ik dit gedeeld en mij hierover uitgesproken. Ook in de Raad van Europa staat het onderwerp op de agenda.
Tijdens de informele Raad van Buitenlandse Zaken van 31 januari heb ik ook speciaal aandacht gevraagd voor de huidige zeer zorgelijke ontwikkelingen ten aanzien van mensenrechtenschendingen van met name de LHBTI-gemeenschap in Tsjetsjenië.
Vanwege eerdere berichten over grove mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië heeft Nederland in 2018, samen met 15 andere landen, ervoor gezorgd dat een onafhankelijke rapporteur van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), professor Benedek, de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië heeft onderzocht. Daarbij heeft hij ook gekeken naar geweld tegen LHBTI’s. Tijdens mijn bezoek aan Moskou op 13 april 2018, heb ik de straffeloosheid in Tsjetsjenië aangekaart bij de Russische Minister van Buitenlandse Zaken Sergej Lavrov.
Hoe beoordeelt u de huidige opstelling van Rusland? Welke rol dicht u Rusland toe en bent u bereid hen daar, al dan niet in internationaal verband, op aan te spreken?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 1 spreekt Nederland Rusland op geweld tegen LHBTI’s, zowel in bilateraal als multilateraal verband aan. Het OVSE-rapport dat naar aanleiding van het onderzoek van de OVSE-rapporteur is geschreven, bevat een aantal aanbevelingen voor Russische en Tsjetsjeense autoriteiten. Samen met gelijkgestemde landen heeft Nederland Rusland opgeroepen de aanbevelingen te implementeren.
Waartoe heeft de eerdere veroordeling van Tsjetsjenië in 2017 door de Europese Unie en Equal Rights Coalition geleid?
De internationale verontwaardiging, mede onder druk van de Europese Unie en de Equal Rights Coalition, lijkt in 2017 te hebben bijgedragen aan het besluit van de Russische autoriteiten om geweld tegen LHBTI’s te onderzoeken en tot een tijdelijke vermindering in het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië. Sinds de Russische autoriteiten dit onderzoek over hebben gedragen aan de Tsjetsjeense autoriteiten lijkt het onderzoek stil te liggen.
Welke andere mogelijkheden ziet u om de onderdrukking en het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië te stoppen?
Gezien de ernst van de situatie, wil ik dit ook in VN-verband agenderen. Momenteel bespreek ik daarom, samen met gelijkgezinde landen, de mogelijkheden om dit onderwerp aan te kaarten in de komende sessie van de VN-Mensenrechtenraad.
Bent u bereid publiekelijk te delen welke diplomatieke stappen u zet richting Tsjetsjenië en Rusland?
Voor zover er sprake is van publieke stappen, zoals verklaringen, kan uw Kamer daar kennis van nemen en ben ik bereid uw Kamer daarover te informeren. Ten behoeve van effectieve beïnvloeding zullen Nederland en gelijkgezinden ook gebruik moeten maken van stille diplomatie, waarbij het cruciaal is dat stappen worden gezet buiten het publieke domein.
De gevolgen van Lelystad Airport voor vogels |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het opiniestuk van Kees de Pater van de Vogelbescherming «Gevolgen van Lelystad Airport zijn voor vogels niet te overzien»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de analyse van de heer De Pater van de Vogelbescherming? Bent u het eens met zijn analyses? Zo nee, waarom niet en op welke punten?
Nee, de analyses deel ik niet. De gevolgen van Luchthaven Lelystad voor vogels en vliegveiligheid zijn uitgebreid en zorgvuldig onderzocht.
Om een volledig beeld te krijgen van de vogelaantallen, vogelbewegingen en het risico op vogelaanvaringen in de omgeving van de luchthaven is in eerste instantie onderzoek ten behoeve van de MER 2014 uitgevoerd. Mede ten behoeve van de aansluitroutes is er aanvullend een tweetal onderzoeken verricht waarin specifiek naar vogels op verschillende hoogtebanden is gekeken. Tot slot is ten behoeve van de meerjarige monitoring een nulmeting van vogelaantallen en bewegingen in de directe omgeving van de luchthaven gehouden.
Hieronder volgt een korte beschrijving van de onderzoeken en de resultaten:
Hoe vaak hebben u en uw voorgangers in de afgelopen jaren gesproken met vertegenwoordigers van natuur- en milieuorganisaties over Lelystad Airport?
De Natuur- en milieufederatie Flevoland maakte onderdeel uit van de Alderstafel Lelystad en heeft ook zitting in de huidige Commissie Regionaal Overleg Luchthaven Lelystad (CROLL). Conform het Aldersadvies uit 2014 is de vlieghoogte boven Natura 2000-gebieden minimaal 3000 voet. Daar is bij het ontwerp van de routes rekening mee gehouden. Op deze wijze wordt voorkomen dat er verstoring van beschermde vogels door groot luchtverkeer aan de randen van de Flevopolder en in de aangrenzende Natura 2000-gebieden zal plaatsvinden. Conform deze afspraak zijn de routes zo ontworpen dat niet over de Oostvaardersplassen wordt gevlogen.
De kritiek in het artikel richt zich op de inhoud van de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van Luchthaven Lelystad. Het doel van die onderzoeken is om de effecten van de uitbreiding van de luchthaven voor vogels inzichtelijk te maken en te bezien of er beheersmaatregelen nodig zijn. Daar is uitgebreid en zorgvuldig onderzoek naar gedaan. Zie hiertoe het antwoord op vraag 2.
Op welke manier heeft u de inhoud uit deze gesprekken meegenomen naar uw luchtvaartbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u het opiniestuk van Kees de Pater (Vogelbescherming) en Marius Bouscholte (Vogel- en Natuurwacht Zuid Flevoland) uit 2015: «Eerst deugdelijk onderzoek, dan pas besluit uitbreiding vliegveld Lelystad»?2
Ja.
Kent u de oproep van de Vogelbescherming uit 2017 om pas op de plaats te maken in het dossier Lelystad Airport en eerst alle aspecten rondom de aanwezigheid en het natuurlijke gedrag van vogels op correcte wijze te onderzoeken? Waarom is er geen gehoor gegeven aan die oproep?
Ja. Ik ben van mening dat het onderzoek naar vogelaantallen en vogelbewegingen in relatie tot de geplande vliegroutes uitgebreid en zorgvuldig in beeld is gebracht. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Kent u het opiniestuk van Kees de Pater (Vogelbescherming) uit 2017: «Vergeet de vogels niet in het gebakkelei over Lelystad Airport»?3 Zo ja, in hoeverre heeft u rekening gehouden met de oproep «Het zou verstandig van de bewindslieden zijn er rekening mee te houden dat er straks niet, of veel minder, gevlogen kan worden»? Waaruit blijkt dat?
Ja, ik ken bedoeld opiniestuk. Naar aanleiding van dit artikel verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat, in de context van het openen van een vliegveld pal naast een natuurgebied waar o.a. vele vogels leven, de visies van natuur- en milieuorganisaties zeer ter zake doen?
Ja.
Erkent u dat het u kennelijk nog niet gelukt is om de zorgen bij deze organisaties weg te nemen? Zo nee, waaruit blijkt dat deze zorgen verdwenen zijn?
Uit de brief begrijp ik dat er nog zorgen leven. Het project Lelystad binnen mijn ministerie is bereid om de Vogelbescherming te ontvangen voor een aanvullend gesprek. Daartoe was de Vogelbescherming Nederland vorig jaar reeds uitgenodigd. Er zal contact worden opgenomen met de Vogelbescherming Nederland.
Bent u bereid om de Vogelbescherming en andere natuur- en milieuorganisaties op korte termijn uit te nodigen bij u op het ministerie om u te laten bijpraten over de gevolgen van Lelystad Airport voor vogels? Zo nee, waarom kan de topman van Air France-KLM zomaar bij u binnenwandelen4, terwijl u de Vogelbescherming in de kou laat staan?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u het inzicht dat er nog steeds geen goed beeld bestaat van de vliegbewegingen van vogels rondom het vliegveld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn niet alle typen volgens u onderzocht, is er geen gebruik gemaakt van de beste opsporingstechnieken en bleef het onderzoek slechts beperkt in duur en omvang?
Nee. Ik ben van mening dat er wel degelijk een goed beeld is van de aantallen en vliegbewegingen van de in relatie met de luchthaven relevante vogels rondom de luchthaven en op de aansluitroutes. Zie hiertoe het antwoord op vraag 2.
Vindt u het belangrijk dat er geen massaslachting zal plaatsvinden onder gierzwaluwen boven het IJsselmeer en Markermeer? Zo ja, waarom is er geen aandacht voor deze specifieke groep vogels in de plannen voor Lelystad Airport?
In het artikel wordt verondersteld dat vliegtuigen boven het IJsselmeer en het Markermeer veel gierzwaluwen zouden kunnen aanvliegen. Zoals in het artikel wordt aangegeven doet het risico zich ’s nachts voor tijdens de slaap. Gedurende de nacht is Luchthaven Lelystad gesloten. Hierdoor is de kans op vogelaanvaring ’s nachts uitgesloten.
Bent u bereid om de natuur- en milieuorganisaties opdracht en budget te geven om met extra onderzoek te komen naar de aanwezigheid en het natuurlijke gedrag van alle typen vogels die leven in de buurt van vliegvelden en vliegroutes? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het risico op vogelaanvaringen uitgebreid en zorgvuldig is onderzocht. Verder aanvullend onderzoek is naar mijn mening niet noodzakelijk. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om uw luchtvaartbeleid aan te passen aan de inzichten die uit een dergelijk onderzoek zouden komen?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat het niet-openen van Lelystad Airport, wat vanwege een logische krimp van de luchtvaart prima mogelijk is, gunstig zou zijn voor de natuur? Zo nee, waarom niet?
Natuur is één van de aspecten is meegewogen in de integrale afweging zoals bij Luchthaven Lelystad aan de orde is. Bij het ontwerp van de vliegroute is rekening gehouden met Natura 2000-gebieden. Conform het Aldersadvies uit 2014 is de vlieghoogte boven Natura 2000-gebieden minimaal 3000 voet. Op deze wijze wordt voorkomen dat er verstoring van beschermde vogels door groot luchtverkeer aan de randen van de Flevopolder en in de aangrenzende Natura 2000-gebieden zal plaatsvinden. Daarnaast zijn de routes zo gekozen dat niet over de Oostvaardersplassen wordt gevlogen.
In de MER zijn de mogelijke effecten op de natuur in beeld gebracht, net zoals dat voor de andere milieuaspecten is gebeurd. Er is zowel naar Natura 2000-gebieden als naar de Ecologische Hoofdstructuur en stiltegebieden gekeken. De algemene conclusie is dat er geen vernietiging van natuur- of leefgebied plaatsvindt als gevolg van ruimtebeslag, dat er geen verdroging of vernatting plaatsvindt en dat de uitbreiding geen barrière-werking veroorzaakt (zie hoofdstuk 7 actualisatie MER).
De behandeling met gesuperviseerde oefentherapie bij COPD/emfyseempatiënten |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de hartenkreet van longarts De Hosson die zich beklaagt over het feit dat patiënten die geen exacerbaties (longaanvallen) van hun COPD (chronisch opstructieve longziekte) hebben, bijvoorbeeld doordat zij trouw oefentherapie volgen, nu gestraft lijken te worden door de nieuwe regels die daarvoor gelden?1 2
Per 1 januari 2019 is de aanspraak op gesuperviseerde oefentherapie bij COPD veranderd. Waar voorheen behandelingen voor verzekerden van 18 jaar of ouder vanaf de 21ste behandeling werden vergoed, vindt nu vergoeding vanaf de eerste behandeling plaats. Tegelijkertijd is er ook een maximum aantal behandelingen geïntroduceerd. Dit maximum is afhankelijk van de zwaarte van de COPD en wordt uitgedrukt in de door de GOLD-organisaties vastgestelde patiëntengroepen A, B, C en D. Deze wijziging heb ik uiteengezet in mijn brief die ik 1 juni 2018 naar de Kamer heb gestuurd met het oog op het Algemeen Overleg Pakketbeheer op 27 juni 2018 (Kamerstuk 29 689, nr. 909).
Deze veranderingen hebben plaatsgevonden op advies van het Zorginstituut. In het kader van het «Systeemadvies oefen- en fysiotherapie» onderzoekt het Zorginstituut de laatste stand van de wetenschap wat betreft fysiotherapeutische behandelingen. Het Zorginstituut kijkt hierbij of de behandeling bewezen effectief is en helpt zorg te verplaatsen van het ziekenhuis naar de eerste lijn. Dit bleek bij gesuperviseerde oefentherapie bij COPD het geval en dus heb ik besloten de aanspraak hierop aan te passen. Tegelijkertijd heeft het Zorginstituut geadviseerd om gesuperviseerde oefentherapie bij COPD doelmatiger in te zetten. Tot 2019 vonden in sommige gevallen hoge aantallen behandelingen per verzekerde per jaar plaats zonder dat de effectiviteit en werkzaamheid van die hoge aantallen behandelingen voldoende was aangetoond. Vandaar dat er per zorgzwaartecategorie (GOLD-groep) een maximum is ingevoerd waarbij op advies van het Zorginstituut rekening is gehouden met de ernst van exacerbaties (longaanvallen) en andere symptomen als gevolg van COPD. Hiermee gaat voor sommige patiënten het aantal uit het basispakket vergoede behandelingen omhoog en voor andere patiënten wordt dit lager.
Het klopt dat, als patiënten met COPD geen exacerbaties hebben, zij in een lagere zorgzwaarteklasse terecht komen. Het aantal vergoede behandelingen is dan lager dan als zij wel exacerbaties zouden hebben. Dit is – zoals aangegeven – gebaseerd op de laatste stand van de wetenschap zoals onderzocht door het Zorginstituut. Door hun therapietrouw hebben deze patiënten een lager risico op exacerbaties. Dat is juist positief.
Tegelijkertijd sta ik open voor signalen van zorgverleners die aangeven dat de huidige zorgzwaarte-indeling en de daarbij behorende maxima nog niet optimaal zijn. Het Zorginstituut heeft mij laten weten over deze en andere signalen met de verschillende beroepsgroepen in gesprek te zijn. Het lijkt mij dus het beste als de heer De Hosson zijn signaal via of met zijn beroepsvereniging met het Zorginstituut bespreekt.
Is het niet onlogisch dat patiënten voor hun therapietrouw dreigen te worden gestraft?
Zie antwoord vraag 1.
Leiden de nieuwe regels niet tot veel nieuwe zinloze bureaucratie? Klopt het dat longartsen nu al gefrustreerd raken van alle formulieren die moeten worden ingevuld?
Bij COPD-patiënten die nog geen indeling in een GOLD-groep hebben moet deze worden vastgesteld. In de meeste gevallen kan de behandelende fysiotherapeut dit zelf bepalen. Om dit proces te vergemakkelijken heeft het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) een handreiking opgesteld. Ook hebben de beroepsverenigingen, zorgverzekeraars en Zorginstituut afspraken gemaakt over geüniformeerde definities om latere onduidelijkheid te voorkomen. Wanneer een nieuwe COPD-patiënt zich meldt bij de fysiotherapeut of wanneer er onduidelijkheid is over een bestaande patiënt, is het verstandig dat de fysiotherapeut contact opneemt met de behandelende huisarts, (long)verpleegkundige en/of longarts. In geval van een dergelijke onduidelijkheid is het vaak vanuit zorginhoudelijke redenen ook goed dat behandelende zorgverleners contact met elkaar hebben. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om bij een dergelijke verandering in de aanspraak oog te hebben voor eventuele (onvoorziene) bureaucratische lasten. Want zinloze bureaucratie kan vanzelfsprekend nooit het doel zijn, dus ik zal het signaal onder de aandacht brengen bij de beroepsverenigingen en zorgverzekeraars.
Bent u bereid de regels zo aan te passen dat behandelende specialisten en behandelende fysiotherapeuten in samenspraak met patiënten kunnen bepalen hoeveel gesuperviseerde oefentherapie behandelingen geïndiceerd zijn bij de behandeling van COPD? Zo neen, bent u dan bereid dit te doen vanaf COPD patiënten met GOLD klasse twee of meer? Zo neen, waarom niet?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op de vragen 1 en 2 baseer ik mij op het advies van het Zorginstituut. De sinds 1 januari jongstleden geldende aanspraak is in lijn met het laatste advies. Ik ben daarom niet voornemens iets aan de aanspraak te veranderen.
Flatbewoners die actie eisen tegen ‘onderwaterkelders’ in Rotterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat bewoners van de Slingeflat in Rotterdam al sinds de zomer een kelder hebben die onder water staat en waar paddenstoelen en andere schimmels groeien?1 Wat is uw reactie daarop
Ja. Uit informatie die ik heb verkregen van Vestia en de gemeente Rotterdam biedt het betreffende woongebouw vanwege de genoemde problemen in de huidige situatie onvoldoende kwaliteit en woongenot. Dat vinden zowel Vestia als de gemeente Rotterdam.
Wat is er door de verhuurder Vestia en / of door de gemeente Rotterdam gedaan sinds 2017 toen de klachten over vochtproblemen toenamen?
Meerdere complexen in de omgeving van de Slingeflat hebben wateroverlast door hoge grondwaterstanden. Grondwater zou daarom ook de oorzaak kunnen zijn van de problemen in de Slingeflat. Er is na de toename van klachten in 2017 gestart met onderzoek hiernaar. Afgelopen jaar is een droog jaar geweest. Dat heeft, zo heb ik mij laten informeren, het onderzoek naar de oorzaken van de vochtproblemen lastiger gemaakt. In de omgeving is wel gestart met pilots om wateroverlast te verhelpen waaronder het aanbrengen van drainage. Door de complexiteit van onder meer vergunningverstrekking kennen deze trajecten een relatief lange doorlooptijd. Eind 2018 zijn de klachten verergerd en zijn afspraken door Vestia met bewoners gemaakt om in januari opnieuw onderzoek te starten. Uit dat onderzoek zijn verschillende oorzaken van de vochtproblematiek naar voren gekomen. Gebleken is dat de vochtproblemen in de Slingeflat, anders dan gedacht, niet worden veroorzaakt door grondwater maar door bouwtechnische gebreken. Het betreft de rioolaansluitingen van de afvoer van hemelwater. De aansluitingen van de hemelwaterafvoeren zijn defect. Het vervangen van deze aansluitingen is vertraagd nadat asbest bij deze aansluitingen is aangetroffen. Dit wordt nu gesaneerd, waarna de hemelwaterafvoeren worden gerepareerd.
Naast deze maatregelen geeft Vestia aan op korte termijn te willen starten met het opstellen van een aanpak Planmatig Onderhoud. In dat kader worden gebreken geïnventariseerd waarbij ook bewonerswensen zullen worden meegenomen. De inzet van Vestia is er op gericht om nog voor de zomer te starten met die werkzaamheden.
Op 20 februari was een bewonersavond waarbij de bewoners zijn geïnformeerd over de voortgang. Ook zijn alle bewoners ingelicht per brief. Verder is de gemeente in gesprek met Vestia en worden zo nodig afspraken gemaakt over de aanpak.
Welke gezondheidsrisico’s worden verergerd doordat een ruimte zo lang onder water staat? Welke (gezondheids)risico’s zijn er als water in een liftschacht naar beneden loopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vochtproblemen doen zich voor in de bergingen, de lift en de algemene ruimtes. In de woningen in het complex zijn geen vochtproblemen. Vestia geeft aan dat het gezondheidsrisico daardoor minimaal is.
Hoe is het mogelijk dat een verhuurder een kelder of woning zo lang onder water laat staat en welke sancties staan hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het onderhoud van deze flat in Rotterdam zich tot het beleid van Vestia dat zich richt op vier kerngemeenten, waaronder Rotterdam?2
In het ondernemingsplan van Vestia voor de periode 2018–2021 wordt geen onderscheid gemaakt in haar dienstverlening aan huurders en in het onderhoud van haar portefeuille.
Komt Vestia middelen tekort om haar panden naar behoren te onderhouden, gezien de financiële problemen bij Vestia? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vestia heeft voldoende middelen voor regulier onderhoud. Uit de Aedes benchmark blijkt dat Vestia de beschikbare middelen voor onderhoud efficiënt inzet.
Komen de bewoners van de Slingeflat in aanmerking voor huurverlaging en zo ja, hoe wordt dat geregeld?
Vestia onderzoekt de mogelijkheden van een compensatie voor bewoners die gedurende een langere periode geen gebruik hebben kunnen maken van hun berging als gevolg van de wateroverlast. Indien bewoners niet tevreden zijn over de afhandeling door Vestia dan kunnen ze dit voorleggen aan de Huurcommissie. Deze kan de gebreken beoordelen en eventueel besluiten tot een huurverlaging. De mate van huurverlaging is afhankelijk van de ernst van de geconstateerde gebreken.
Bent u bereid om Vestia ertoe te bewegen om op de bewonersavond, 20 februari aanstaande, een plan van aanpak aan de bewoners te presenteren, zodat zij binnen maximaal twee maanden een droge, schimmelvrije flat en liftschacht hebben?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 2 en 4.
De sluiting van de nachtapotheken in Goes en Terneuzen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat de nachtapotheken in Terneuzen en Goes per 1 februari sluiten?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht. De dienstapotheken in Terneuzen en Goes zullen tussen 23.00 uur en 08.00 uur gesloten zijn. Op werkdagen zijn zij geopend van 18.00 uur tot 23.00 uur en in het weekend van 08.00 uur tot
23.00 uur.
Klopt het dat de subsidie voor nachtapotheken gestopt is omdat dit door Europa als staatssteun wordt gezien, zoals in het artikel wordt aangegeven? Zo ja, kunt u aangeven wanneer de Europese Commissie heeft aangegeven dat deze subsidie in strijd is met staatssteunregels?
Neen dit klopt niet. De subsidie is ingetrokken omdat die niet meer doelmatig was. Ik heb dit toegelicht in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van 4 juni 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2316). Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5 van het Kamerlid Van Gerven over de sluiting van nachtapotheken in Zeeland (2019Z00931).
Met welke partijen is overleg gevoerd over het sluiten van de nachtapotheken in Terneuzen en Goes? Zijn regionale bestuurders hierbij bijvoorbeeld betrokken geweest?
Zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 1 van het Kamerlid Van Gerven (SP) over de sluiting van de nachtapotheken in Goes en Terneuzen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1463).
Vindt u het terecht dat bij de keuze voor de nachtapotheek van Vlissingen als enige nachtapotheek in Zeeland, alleen gekeken is naar zaken als personeel en gebouwen? Deelt u de mening dat bij een dergelijke beslissing in de eerste plaats gekeken moet worden naar bereikbaarheid voor patiënten in de gehele regio? Zo nee, waarom niet?
Het besluitvormingsproces is in goed lokaal overleg gegaan. Het besluit over de sluiting tijdens de nachturen is genomen in de lokale commissie FZiZ. Alle partijen die daarbij aan tafel zaten vonden dit een verantwoord besluit. Hier kan ik mij niet in mengen. Doordat apotheken nog steeds een ruime openstelling hebben, toediening of verstrekking door de arts geregeld is, en er een koeriersdienst beschikbaar is waar afspraken mee zijn gemaakt, is er mijns inziens geen risico of verslechtering voor de bereikbaarheid van patiënten in de hele regio. Voor iedere patiënt wordt op maat een oplossing aangeboden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de nachtapotheek in Terneuzen al per 1 februari sluit, terwijl de robotapotheek in Oostburg als alternatief voor patiënten in Zeeuws-Vlaanderen pas later geopend zal worden?
De per medio 2019 beoogde voorziening van de uitgifterobot in Oostburg is bedoeld als aanvulling op het totale zorglandschap in Zeeuws Vlaanderen. De zorg die aan de patiënten van Zeeuws Vlaanderen moet worden geleverd is niet afhankelijk van het operationeel zijn van deze robot. Die zorg wordt, net als de rest van Zeeland gedekt door de afspraken die zijn gemaakt over het toedienen of verstrekken van geneesmiddelen door artsen en het laten bezorgen van de medicatie met een koeriersdienst. Apotheken mogen in principe gebruik maken van uitgifterobots. In de praktijk gebeurt dit ook. Maar ook dan mogen geneesmiddelen alleen verstrekt worden na consultatie van en op recept van een huisarts.
Kan naar uw mening een robotapotheek afdoende farmaceutische zorg verlenen, inclusief advies over het gebruik van de medicatie? Mag een robotapotheek alleen gebruikt worden na consultatie met een huisarts?
Zie antwoord vraag 5.
Welk tarief zullen patiënten in Zeeland die gebruik moeten maken van de bezorgdienst moeten betalen?
Er zijn geen aanvullende kosten voor de koeriersdienst van toepassing. Alle farmaceutische ANZ zorg is gedekt door de kostendekkende begrotingssystematiek die de hoogte van de ANZ receptregel bepaalt. Of de geneesmiddelen dus in de apotheek worden gehaald of met de koerier worden gebracht maakt niet uit voor de kosten.
Wat is er uit uw gesprekken over de inrichting van de dienstapotheken met de koepels van apothekers en met de individuele verzekeraars gekomen, waar u in uw antwoord op eerdere vragen aan refereerde?2
Ik heb periodiek gesprekken met de koepels van apothekers, waaronder de Stichting Dienstapotheken Nederland, en met zorgverzekeraars. De inrichting van de ANZ-zorg ter plaatse is echter een lokale aangelegenheid, van zorgverzekeraar en zorgverleners.
Het bericht ‘De oplossing: én-en!’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Bovagkrant van 12 december 2018 en het daarin gepubliceerde artikel «De oplossing: én-en!»?1
Ja.
Hoeveel CO2-winst en milieuvoordelen zou het gebruik van de brandstof E10 als reguliere benzinevervanger voor euro95 kunnen opleveren?
Binnen benzine levert het invoeren van E10 CO2-reductie op. Het verschil tussen E5 (per 12 oktober 2018 de aanduiding voor Euro95 met 5% ethanol in de Europese Unie) en E10 is maximaal 0,12 ton CO2-reductie per m3 benzine. E10 wordt ingezet voor de wettelijke jaarverplichting hernieuwbare energie voor vervoer (12,5% in 2019). Hierdoor draagt E10 bij aan de CO2-reductie die door middel van de jaarverplichting gehaald wordt.
Op dit moment is het volgens Europese en nationale regelgeving al toegestaan om E10 op de markt te brengen. Er zijn nu maar een beperkt aantal tankstations die E10 aanbieden. Tot nu toe was daar geen noodzaak toe omdat brandstofleveranciers met E5 aan hun jaarverplichting hernieuwbare energie konden voldoen. Een grootschalige collectieve omschakeling wordt ook belemmerd door de Nederlandse mededingingsregels. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat een brandstofleverancier in Nederland aan tankstations van verschillende merken levert. Door het aanbieden van de E10 met een AMvB te verplichten kan zonder dat er in strijd met de mededingingsregels wordt gehandeld, grootschalig groenere benzine aan de markt geleverd worden.
Waarom neemt de introductie van de brandstof E10 in Nederland zoveel tijd in beslag? Deelt u de mening dat een spoedige introductie van E10 in Nederland tezamen met de juiste voorlichting aan de automobilist voor een kans kan zorgen voor zowel de portemonnee van de automobilist als voor de beoogde verduurzaming? Bent u daarom bereid om snel over te gaan tot introductie van E10? Welke planning is daarbij realistisch? Waar hangt de introductie nog op en waarom wordt dit niet sneller opgelost?
Vanwege zorgvuldige afstemming, met zowel de betrokken partijen als de voorgeschreven toetsingen, heeft het proces enige tijd in beslag genomen.
Ik wil dat de introductie van E10 nu zo snel mogelijk plaatsvindt en dat de automobilist op de juiste manier wordt geïnformeerd, zodat E10 de benzineplas verder verduurzaamt.
In het ontwerpBesluit E10 dat ik op 28 januari 2019 naar uw Kamer heb gestuurd is 1 oktober 2019 als inwerkingsdatum opgenomen. Om dit Besluit in werking te kunnen laten treden zijn een aantal procedurele stappen nodig zoals behandeling in de Tweede Kamer en advisering van de Raad van State. Binnen de mogelijkheden die ik heb zal ik mijn best doen om deze stappen zo snel mogelijk te laten doorlopen.
In hoeverre kan E10 op dit moment concurreren met de reguliere brandstof euro95 als het gaat om de prijs per liter aan de pomp? Wat is het prijsverschil en waarin zit hem dat? In hoeverre zijn de productiekosten van E10 hoger? Is er kans op een prijsdaling als de volumes toenemen? Kunt u dit toelichten?
Uiteraard is het aan de brandstofleveranciers en tankstations zelf om de prijs te bepalen.
De ANWB heeft onderzoek gedaan naar de brandstofprijzen. Uit dat onderzoek, dat in de ANWB Kampioen van januari 2019 is gepubliceerd, blijkt dat in Nederland E10 gemiddeld zo’n 2 cent goedkoper wordt aangeboden dan E5. Dit is ongeveer gelijk aan het verschil in energie-inhoud tussen E5 en E10.
De verwachting is dat er een prikkel ontstaat bij de brandstofleveranciers om E10 goedkoop in de markt te zetten vanwege de jaarverplichting. E10 is een relatief goedkope optie en kosteneffectieve manier om aan deze verplichting te voldoen.
Verder zouden de productiekosten van bioethanol (E10 is benzine waar minimaal 7,5% bioethanol is bijgemengd) bepalend kunnen zijn voor het prijsverschil tussen E5 en E10. De prijzen van de grondstoffen waar bioethanol van gemaakt wordt kunnen deze kosten bijvoorbeeld beïnvloeden. Echter, omdat zowel de grondstoffenmarkt als de bioethanolmarkt een mondiale markt is en de Nederlandse markt hierbinnen klein is zal de invoering van E10 nauwelijks invloed hebben op de prijs van bioethanol.
Zijn u voorbeelden uit het buitenland bekend waar E10 al concurreert met euro95 of waar bijvoorbeeld fiscale maatregelen ter stimulering van E10 toepassing zijn? Zo ja, waar en hoe? Deelt u de mening dat het verstandig kan zijn om de meest CO2- of milieuvriendelijke van de twee brandstoffen goedkoper te maken als zijnde de meest logische keuze voor de automobilist, mits de auto het aankan?
Uit de ANWB Kampioen van januari blijkt dat, net als in Nederland, ook in België en in Duitsland E10 goedkoper wordt aangeboden dan E5. Dit geldt ook voor Frankrijk. Enkel in Frankrijk wordt accijns als instrument ingezet om E10 te stimuleren.
In België is E5 nagenoeg uitgefaseerd en wordt naast E10 veelal een premiumproduct aangeboden waardoor E10 de goedkopere optie is. Ik verwacht dat de E10-verplichting in combinatie met de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer voldoende prikkels zijn voor de brandstofleveranciers om E10 concurrerend in de markt neer te zetten.
Ik zie op dit moment dus geen reden om een accijnsmaatregel in te zetten.
Kunt u aangeven voor hoeveel en welke auto’s of motoren in het huidige Nederlandse wagenpark de brandstof E10 niet geschikt is en hoe mensen daar zelf eenvoudig achter kunnen komen? Wat doet u voor autobezitter met voertuigen die beter euro95 kunnen blijven tanken? Wat zijn de nadelen van E10 voor oudere motoren en wat zijn de eventuele gevolgen van het gebruik? Hoe gaat u de consument voorlichten over E10 en wat is de rol van de brancheverenigingen of wat zou die kunnen zijn? Kunt u de belangrijkste informatiepagina’s op internet over E10 in uw antwoord met de Kamer en het publiek delen?
Volgens de laatste inventarisatie (2016) waren er destijds ongeveer 1 miljoen auto’s niet geschikt om langdurig op E10 te rijden. Dit zijn voornamelijk auto’s gebouwd vóór het jaar 2000. De verwachting is dat het aantal auto’s dat niet langdurig op E10 kan rijden elk jaar zal dalen. Hoeveel dit aantal zal dalen is moeilijk met zekerheid te zeggen.
Vanwege de reeds bestaande informatieplicht dienen alle consumenten in ieder geval door de brandstofleveranciers geïnformeerd te worden dat hun voertuig mogelijk niet geschikt is om op E10 te kunnen rijden en waar informatie daarover beschikbaar is. Ook andere betrokken partijen zoals het Rijk, consumentenorganisaties, autofabrikanten en garagehouders hebben een belangrijke taak in de voorlichting aan de consumenten over het rijden op E10.
Daartoe zal een gezamenlijke informatiecampagne worden opgezet. Op dit moment is er op internet al informatie te vinden of een voertuig geschikt is voor E10, zoals https://www.e10check.nl/ van het IvDM (Het Instituut voor Duurzame Mobiliteit). Juist om er voor te zorgen dat iedereen op voldoende plekken kan blijven tanken, ook de mensen met een auto die nog niet geschikt is voor E10, zijn brancheorganisaties, maar ook de Rai en ANWB regelmatig geconsulteerd bij de totstandkoming van dit besluit. Alleen tankstations met twee of meer tankinstallaties voor benzine zijn verplicht om na ingang van dit besluit bij minimaal de helft van hun vulpistolen E10 aan te bieden. Het is de verwachting dat zij daarnaast E5 aan zullen bieden, juist omdat er nu nog zoveel vraag naar is.
Het nadeel van E10 voor oudere motoren betreft de mogelijke aantasting van kunststoffen en metalen. Dit gebeurt in de regel niet direct, maar is een langer proces. Indien een situatie zich voordoet dat een keer E10 getankt wordt dan levert dit geen directe nadelen op. Er kan vervolgens ook gewoon E5 getankt worden.
Inschrijfkosten bij woningcorporaties voor woonruimteverdeelsystemen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de petitie om inschrijfkosten bij woningcorporaties gratis te maken?!) Wat is hierop uw reactie?1
Ja.
Momenteel zijn voor inschrijving in de meeste woonruimteverdeelsystemen kosten verschuldigd, waarbij de kosten ook nog eens enorm kunnen verschillen per systeem. Omdat er geen regels zijn voor de verdeling van de kosten die met een regionaal woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn hebben die kosten onder meer te maken met de verdeling van de kosten die met een woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn. Naast de inschrijver kunnen dat de betrokken gemeenten en de verhuurders zijn. Ook ik zie graag dat de inschrijvings- en verlengingskosten zouden worden verlaagd en tevens voor alle huurders eenduidig worden. Dat wil niet zeggen dat deze kosten dan helemaal gratis moeten worden omdat het in rekening brengen van inschrijfkosten en met name verlengingskosten tot gevolg heeft dat het aantal inschrijvingen niet onnodig hoog wordt omdat het aantal niet actieve woningzoekenden en niet betrokken woningzoekenden daardoor afneemt. Alleen mensen met een (op termijn) reële verhuiswens zijn bereid deze kosten te betalen. Ik ondersteun daarom van harte de inspanningen van partijen, waaronder Aedes en de Nederlandse Woonbond die momenteel onderzoeken of een eenduidig gemeenschappelijk woonruimteverdeelsysteem haalbaar is.
Kunt u een vernieuwd overzicht verschaffen van alle regionale woonruimteverdeelsystemen, zoals Woningnet, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten, zoals u in 2015 ook heeft gegeven?2
Ja, zie het overzicht in de bijlage.3
Wat zijn de verschillen in inschrijfkosten en verlengingskosten tussen 2015 en nu wat betreft de verschillende woonruimteverdeelsystemen en de verschillende woonregio’s? Hoe kunt u deze verschillen verklaren, zowel tussen de systemen als tussen de regio’s?
In 21 van de 34 woonruimteverdeelsystemen zijn de kosten van inschrijving en verlenging gelijk gebleven, waarvan er 7 gratis zijn.
In 10 van de 34 woonruimteverdeelsystemen zijn de kosten verlaagd. Voor inschrijfkosten is dat gemiddeld € 6,33 per woonruimteverdeelsysteem en voor verlengingskosten is dat gemiddeld € 4,31 per woonruimteverdeelsysteem.
In 2 van de 34 woonruimteverdeelsystemen zijn de kosten respectievelijk verhoogd met € 0,45 voor inschrijfkosten en verlengingskosten en € 0,60 voor inschrijfkosten voor 2 jaar.
Omdat woonruimteverdeelsystemen en woningmarktregio’s niet samenvallen kan hiertussen moeilijk een juiste vergelijking gemaakt worden.
Bent u nog steeds van mening dat de kosten voor een woonruimteverdeelsysteem slechts kostendekkend mogen zijn, en welke acties heeft u ondernomen om dit te bewerkstelligen, dan wel te monitoren?
In het algemeen zijn de kosten van inschrijving en verlenging bedoeld om de kosten te dekken die gemaakt worden om het woonruimteverdeelsysteem op te zetten, te onderhouden en draaiende te houden, of daar tenminste een bijdrage aan te leveren. Dit wordt niet alleen beperkt tot het digitale systeem (onder meer het opzetten van een website en het actualiseren met recent aanbod), maar bijvoorbeeld ook tot een klantcontactcentrum voor onder meer administratieve afhandeling van reacties en toewijzingen en het organiseren van bezichtigingen, klachtafhandeling en overige kosten, zoals kantoor en personeel. Daarnaast worden er jaarlijks opnieuw kosten gemaakt omdat de woningzoekende ieder jaar opnieuw wordt ingeschreven. Tenslotte heeft het in rekening brengen van inschrijfkosten en met name verlengingskosten tot gevolg, zoals ik bij vraag 1 en 5 heb aangegeven, dat het aantal inschrijvingen niet onnodig hoog wordt omdat het aantal niet actieve woningzoekenden en niet betrokken woningzoekenden daardoor afneemt. Alleen mensen met een (op termijn) reële verhuiswens zijn bereid deze kosten te betalen. En dus ligt het in de rede om deze kosten niet gratis te maken.
Omdat een eenduidig woonruimteverdeelsysteem de kosten als gevolg van schaalvoordelen mogelijk kunnen drukken ondersteun ik van harte de inspanningen van partijen, waaronder Aedes en de Nederlandse Woonbond om te onderzoeken of een dergelijk gemeenschappelijk systeem valt te realiseren. Niet alleen kunnen daardoor mogelijk de inschrijvings- en verlengingskosten worden verlaagd en voor alle huurders eenduidig worden, een dergelijk systeem draagt daarenboven bij aan de transparantie ten opzichte van de vele systemen die nu naast elkaar bestaan waardoor ook het zoeken door de burger makkelijker wordt. Het voortouw bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke systeem ligt bij corporaties en gemeenten. Dat is in lijn met de Huisvestingswet die er vanuit gaat dat woonruimteverdeling een lokale verantwoordelijkheid is. De realisatie van een eenduidig systeem vergt namelijk ook aanpassingen in de lokale huisvestingsverordeningen.
Regio
Inschrijfkosten
Verlengingskosten
De woningzoeker
€ 16,00 (€ 16,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
Almere (WoningNet)
€ 25,50 (€ 25,50)
€ 25,50 (€ 25,50)
Entree
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Woonkeus DrechtSteden
€ 30,95 (€ 31,70)
€ 19,55 (€ 20,00)
Friesland huurt (ElkienAccolade)
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Eemvallei (Woningnet)
€ 25,00 (€ 30,00)
€ 10,00 (€ 15,00)
Gooi en Vechtstreek (WoningNet)
€ 15,00 (€ 15,00)
€ 15,00 (€ 15,00)
Groningen (WoningNet)
€ 20,95 (€ 20,50)
€ 20,95) (€ 20,50)
Haaglanden (Woonnet Haaglanden)
€ 12,50 (€ 12,50)
€ 12,50 (€ 12,50)
Holland-Rijnland (Woningnet)
€ 7,50 (€ 10,00)
€ 7,50 (€ 10,00)
Huren in Baarn
€ 18,10** (€ 17,50)**
Wonen in Velsen (IJmondwoning)
€ 10,00 (€ 25,00)****
€ 10,00 (€ 25,00)****
Klik voor Wonen
€ 20,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 12,50)
NoordVeluwe
€ 15,00 (€ 15,00)
€ 15,00 (€ 15,00)
Regio Amsterdam (WoningNet)
€ 50,00 (€ 50,00)
€ 8,00 (€ 8,00)
Regio Apeldoorn (Woonkeus-Stedendriehoek)
€ 30,00 (€ 30,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Regio Midden Holland (WoningNet)
€ 23,00 (€ 23,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Regio Utrecht (WoningNet)
€ 25,00 (€ 30,00)
€ 8,00 (€ 9,00)
Rivierenland, Alblasserwaard, Vijfherenland, Bommelerwaard, land van Heusden en Altena (Woongaard)
€ 25,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
Rijnmond (Woonnet Rijnmond)
€ 10,00 (€ 10,00)*****
€ 10,00 (€ 10,00)
Stadsregio Arnhem-Nijmegen (Entree)
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
SVNK
€ 7,50 (€ 7,50)
€ 7,50 (€ 7,50)
Thuis in de Achterhoek
€ 0,00 (€ 0,00)*****
€ 0,00 (€ 0,00)
Thuis in Limburg
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal (Huiswaarts)
€ 25,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
WestFriesland
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Wonen in Velsen (zie Woonservice IJmond/Zuid-Kennemerland)
(€ 35)***
Woning inzicht
€ 8,00 (€ 13,00)
€ 8,00 (€ 11,00)
Woningnet Hengelo/Borne
€ 15,00 (€ 25,00)
€ 15,00 (€ 15,00)
Woningbureau Maastricht (zie Thuis in Limburg)
(€ 32,00)
(€ 0,00)
Woonbureau Almelo
€ 25,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
Wooniezie
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Woonmatch Kop NH
€ 15,00 (€ 25,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
WoonService Den Bosch
€ 10,00 (€ 15,00)*****
€ 10,00 (€ 15,00)
Woonservice IJmond/Zuid-Kennemerland
€ 10,00 (€ 38,00)**
€ 10,00 (€ 38,00)*
Zuidwestwonen.nl
€ 17,50 (€ 17,50)
€ 17,50 (€ 17,50)
* de kosten zijn vijf jaar geldig en daarna met een verlenging van 3 jaar.
** voor 2 jaar
*** voor 5 jaar
**** per optie
***** onjuist cijfer 2016 gecorrigeerd
Bent u inmiddels van mening dat de verschillen tussen de inschrijf- en verlengingskosten te groot zijn, en dat het eerlijker is als deze kosten zo laag mogelijk en uniform zijn in het hele land? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid u in te spannen voor één woonruimteverdeelsysteem voor (sociale) huurwoningen in ons land, zodat (toekomstige) huurders zich slechts op één plek in hoeven te schrijven en de kosten gedrukt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het uitzetten van gewortelde kinderen in afwachting van een Kinderpardon |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op handen zijnde uitzetting van een ernstig getraumatiseerd meisje van 8 jaar dat in Nederland is geboren?1
Bij brief van 29 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de nieuwe afspraken die binnen de coalitie zijn gemaakt op het terrein van asiel en migratie. Ik heb onder andere de maatregel genomen om de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen (DRLVK) per 29 januari 2019 te beëindigen. Aanvragen op grond van de DRLVK van alle personen die zijn afgewezen op grond van het meewerkcriterium worden opnieuw beoordeeld. Ook worden er overgangsmaatregelen getroffen. Ik verwijs u voor nadere informatie naar de brief van 29 januari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2459).
Bent u bereid de uitzettingen van kinderen, die langer dan vijf jaar in Nederland hebben verbleven in afwachting van hun verblijfsprocedure, op te schorten in afwachting van de uitkomst van gesprekken over het voorstel van CDA en D66 ten aanzien van het Kinderpardon?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alle zaken van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland hebben verbleven in afwachting van hun verblijfsprocedure opnieuw te beoordelen in het kader van uw discretionaire bevoegdheid tot het verlenen van een verblijfsvergunning, mede op grond van de door 38 hoogleraren opgestelde schadenota?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in overleg te treden met alle daartoe bereidwillige fracties van de Tweede Kamer teneinde tot een breed pakket aan maatregelen te komen om worteling van kinderen in afwachting van hun procedure aan te pakken en waar een ruimhartiger Kinderpardon een onderdeel van is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid geen in Nederland gewortelde kinderen uit te zetten voordat u deze vragen heeft beantwoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.