Het bericht ‘Defensie ziet liever geen windmolens naast munitieopslag’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie ziet liever geen windmolens naast munitieopslag»?1
Ja.
Klopt het dat u wegens veiligheidsrisico’s de A-zone rondom de munitieopslag in Staphorst wilt vrijhouden van turbines? Zo ja, kunt u aangeven welke veiligheidsrisico’s u verwacht door de plaatsing van windmolens binnen de A-zone van de munitieopslag in Staphorst?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft namens het Ministerie van Defensie bij het College van burgemeester en Wethouders van Staphorst een zienswijze ingediend met betrekking tot de Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau Windpark Staphorst. In deze zienswijze is aangegeven dat nader kwantitatief onderzoek nodig is naar de effecten van windturbines op de externe veiligheid van het munitieopslagcomplex. Ten tijde van het indienen van de zienswijze was er nog onvoldoende zekerheid over de volgende aspecten:
In verband hiermee is er in de zienswijze op aangedrongen in de milieueffectrapportage geen varianten te ontwikkelen die de bouw van windturbines binnen de A zone mogelijk maken.
Kunt u aangeven wat de beperkingen zijn binnen een A-zone en waar deze beperkingen op zijn gebaseerd?
De beperkingen die gelden binnen de A-veiligheidszone van munitieopslag zijn opgenomen in artikel 2.6.7 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze beperkingen betreffen het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi).
In de lijst van (beperkt) kwetsbare objecten van het Bevi wordt geen specifieke aandacht geschonken aan windturbines. Er is in de wet dus geen expliciet verbod op de plaatsing van windmolens in de A-zone opgenomen.
Het Barro is gericht op schade die door een incident op het munitiecomplex in de nabije omgeving veroorzaakt zou kunnen worden. De ingediende zienswijze gaat met name ook in op de gevolgen die door een defect aan de windmolen op het munitiecomplex zouden kunnen ontstaan. Hierdoor zou ook de externe veiligheid in negatieve zin beïnvloed kunnen worden. Daarom is aangegeven dat nader onderzoek nodig is.
Kunt u aangeven of er een expliciet verbod is op plaatsing van windmolens binnen een A-zone? Zo nee, waar is de oproep van Defensie dan op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de opstelling van Defensie zich tot haar taak om te verduurzamen zoals bijvoorbeeld opgesteld in de Operationele Energie Strategie?
Defensie staat positief ten opzichte van duurzame energieprojecten op of in de omgeving van haar terreinen en complexen. Op diverse complexen (de Vliehors op Vlieland en vliegbasis Eindhoven) heeft Defensie terreinen ter beschikking gesteld aan derde partijen waar zonneparken zijn of worden gebouwd. Als er zich in de buurt van defensieobjecten nieuwe ontwikkelingen, zoals stadsverwarming, voordoen bezien we of Defensie hierop kan aansluiten. Maar in alle gevallen staat veiligheid van defensiepersoneel en -materieel en de externe veiligheid in de omgeving van onze objecten voorop.
Kunt u aangeven of er mogelijkheden zijn om de turbines binnen de A-zone te plaatsen zonder de veiligheidsrisico’s te veroorzaken?
Indien uit een door een ter zake deskundig adviesbureau uitgevoerde risicoanalyse blijkt dat de externe veiligheid van het munitiemagazijnencomplex Staphorst niet in negatieve zin wordt beïnvloed, is er geen belemmering voor de bouw van windturbines binnen de A-zone van het complex. De mogelijkheden tot beheersing van de veiligheidsrisico’s zijn afhankelijk van de uitkomsten van de risicoanalyse.
Welke mogelijkheden ziet u voor het beheersen van de veiligheidsrisico’s wanneer er toch windmolens binnen de A-zone worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat er binnen de A-zone rondom de munitieopslag in Staphorst wel mogelijk is met betrekking tot het opwekken van duurzame energie?
Methoden voor opwekking van duurzame energie, die geen veiligheidsrisico’s met zich mee brengen en niet onder de beperkingen van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vallen, kunnen in de A-zone van een munitiecomplex worden gerealiseerd. Een gedegen risicoanalyse is noodzakelijk om vast te stellen of er zich veiligheidsrisico’s kunnen voordoen.
Het bericht dat slechte arbeidsomstandigheden en uitbuiting bij nagelsalons geen prioriteit hebben bij de Inspectie SZW |
|
Michiel van Nispen , Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de NOS over de zorgwekkende signalen dat er uitbuiting, illegale tewerkstelling en onderbetaling plaatsvindt in goedkope nagelsalons?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Helaas blijken dergelijke misstanden in diverse sectoren van de Nederlandse arbeidsmarkt voor te komen. Elk mogelijk geval van arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling van een werknemer door een werkgever is onacceptabel.
Deelt u de mening dat dergelijke misstanden niet zouden moeten voorkomen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat in de afgelopen anderhalf jaar door de Inspectie SZW 29 salons zijn beoordeeld, waarbij in de helft van de gevallen misstanden werden gevonden, en vervolgens niet verder werd geïnspecteerd bij andere nagelsalons, door gebrek aan prioriteit?
De Inspectie SZW richt zich op het bestrijden van oneerlijk werk, onderbetaling, uitbuiting en andere misstanden. Dit draagt zij uit in haar publicaties en in haar werkzaamheden. Zij heeft in haar rapport «Staat van Eerlijk Werk» medio 2017 aangegeven dat arbeidsmigranten en flexwerkers in de bekende risicosectoren, waartoe de detailhandel hoort, de grootste risico’s lopen slachtoffer te worden van onderbetaling en/of uitbuiting. Zij concludeerde ook dat er geen goed zicht is op de omvang van arbeidsuitbuiting. Deze speelt zich doorgaans af in het verborgene, zeker daar waar de slachtoffers illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen zijn.
De Inspectie SZW hanteert een risicogerichte, programmatische aanpak waarbij ze samen met andere organisaties werkt aan het bereiken van een zo groot mogelijk maatschappelijk effect. Het sectorprogramma Horeca en Detailhandel richt zich op de risicosectoren horeca en detailhandel. Binnen dit programma is er wel degelijk aandacht voor de wellnessbranche, en daarbinnen voor nagelstudio’s. In de afgelopen anderhalf jaar zijn er inderdaad controles geweest bij 29 nagelsalons, waarbij in de helft van de gevallen overtredingen werden geconstateerd van onder meer de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon en mimimumvakantiebijslag.
De Inspectie SZW heeft mij desgevraagd laten weten dat de aanpak van misstanden in de nagelsalons haar blijvende aandacht heeft. Meldingen en signalen over mogelijke ernstige benadeling in de sector detailhandel, waaronder nagelsalons, zijn afgelopen jaar opgepakt en ook dit jaar zal dat het geval zijn.
In het themaprogramma Arbeidsuitbuiting richt de Inspectie SZW zich zowel op arbeidsuitbuiting in de zin van mensenhandel, als op uitbuiting in de zin van ernstige benadeling. Waar meldingen over (arbeids)uitbuiting spelen, wordt opgetreden, ongeacht de sector.
Constaterende dat de Inspectie SZW in haar jaarplan aangeeft dat zij de thema’s «uitbuiting», «illegale tewerkstelling» en «onderbetaling» als prioriteit heeft, waarom beschouwt de Inspectie SZW deze misstanden in nagelsalons niet als prioriteit? Hoe kan het dat deze prioriteiten wel in het jaarplan staan welke met de Kamer is gedeeld en dat dit in de praktijk anders is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, Europol en het Openbaar Ministerie dat bij nagelsalons sprake is van een hoog risico op misstanden?
Zie antwoord vraag 3.
Is er coördinatie tussen deze partijen, de Nationale Politie en de Inspectie SZW? Wisselen zij onderling informatie over deze misstanden uit? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er geen prioriteit bij deze branche ligt? Zo nee, waarom wisselen zij deze informatie niet uit?
Bij de aanpak van ernstige benadeling en arbeidsuitbuiting in verschillende sectoren, waaronder detailhandel, werkt de Inspectie SZW samen met gemeenten en politie, onder meer met de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (de AVIM’s) en het Landelijk Overleg van Specialisten Mensenhandel (LOSM). Ook participeert de Inspectie SZW in de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s), waarvan ook regiogemeenten en politie deel uitmaken. Deze samenwerkingsverbanden hebben tot doel om georganiseerde en ondermijnende criminaliteit – zoals arbeidsuitbuiting – integraal aan te pakken.
De Opsporingsdienst van de Inspectie SZW werkt daarnaast ook samen met de politie in het kader van het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel (EMM). Binnen het EMM werken politie, KMar, Inspectie SZW en IND integraal samen. Hierin worden meldingen en trends in signalen besproken met aangesloten partners en de landelijk officier mensenhandel. Indien nodig stuurt het EMM de meldingen daarna door voor nader (opsporings)onderzoek.
Wat is uw reactie op de oproep van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat de Inspectie SZW, gemeenten en politie een actievere houding aan zouden moeten nemen omdat deze signalen doorgaans niet vanzelf bovenkomen?
Mensenhandel blijft vaak ongezien. Mensenhandelaren doen hun uiterste best om uitbuiting te verhullen en slachtoffers vragen om verschillende redenen niet altijd om hulp. Mensenhandel kan daarom worden aangemerkt als een delict waarbij een proactieve houding cruciaal is om slachtoffers vroegtijdig te signaleren, uit de uitbuitingssituatie te halen en daders op te sporen en te vervolgen. De bestrijding van mensenhandel vergt de gezamenlijke inzet van verschillende ketenpartners. Professionals bij de politie en de Inspectie SZW zijn getraind in het herkennen van signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting. Met het programma «Samen tegen mensenhandel»2 wordt een intensivering van de integrale aanpak, waarin deze aspecten terugkomen, nagestreefd.
Rechtvaardigt het feit dat er weinig meldingen zijn volgens u de opmerking vanuit de Nationale Politie dat er geen reden is voor nader onderzoek naar deze misstanden?
In algemene zin is het lastig om goed zicht te krijgen op signalen van uitbuiting. Slachtoffers zien zichzelf veelal niet als zodanig en/of zijn te bang om melding te maken. Dit terwijl de verklaring van een slachtoffer vaak zeer belangrijk is voor het kunnen starten van een strafrechtelijk onderzoek. Indien bij de politie melding wordt gemaakt van strafbare feiten, al dan niet in nagelsalons, kan onder leiding van het Openbaar Ministerie nader onderzoek worden verricht.
Bent u bereid om met de Inspectie SZW in gesprek te gaan en te bespreken waarom deze sector, ondanks deze signalen, geen prioriteit heeft? Zo nee, waarom niet? Speelt deze problematiek voor zover u weet ook bij andere branches?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Defensie vervroegt vervanging vipvliegtuig' |
|
Joost Sneller (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie vervroegt vervanging vipvliegtuig»?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent vervroegd het regeringstoestel De Gulfstream te vervangen? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?
De huidige Gulfstream IV, een militair vliegtuig, raakt verouderd en staat met regelmaat aan de grond vanwege mankementen. Om deze redenen is Defensie voornemens de Gulfstream IV eerder te vervangen dan 2022. De Kamer is geïnformeerd dat zij de A-brief eerder ontvangt dan 2020 zoals in de Defensienota is vermeld. Dit is opgenomen in het Materieelprojectenoverzicht 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 259 van 18 september 2018), in antwoord op vragen over de begroting van Defensie (Kamerstuk 35 000 X, nr. 18 van 26 oktober 2018) en in de jaarplanning 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 79 van 21 december 2018). In de A-brief zal ik de Kamer informeren over de vervanging van de Gulfstream IV. Zoals gebruikelijk zal ik in deze brief de behoefte van de vervanging onderbouwen.
In de Defensienota 2018 staat de A-brief voor de vervanging van de Gulfstream gepland voor het jaar 2020. Kunt u duiden welke afwegingen een rol spelen in het al dan niet vervroegd vervangen van de Gulfstream?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de aanschaf van het nieuwe regeringstoestel een maximale waarde van 100 miljoen euro mag hebben?
De aanschaf van het vervangende vliegtuig van de Gulfstream IV zal minder dan 100 miljoen euro bedragen zoals in Defensienota is vermeld. Voor vragen aangaande de vervanging van het regeringstoestel verwijs ik u graag naar de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Kunt u expliciet toelichten waarom u dit een doelmatige besteding van beschikbare middelen vindt? Kunt u de business case voor het vervangen van de Gulfstream nader toelichten met o.a. inruilwaarde, aanschaf- en exploitatiekosten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt de besluitvorming over het al dan niet vervroegd vervangen van de Gulfstream zich tot de onvrede over het niet bereiken van een cao-akkoord?
De besluitvorming over materieelinvesteringen inclusief transportcapaciteit is niet gekoppeld aan onderhandelingen over een arbeidsvoorwaardenakkoord.
Ik maak mij sterk voor een arbeidsvoorwaardenakkoord dat in het belang is van ons personeel.
Vindt u het besluit om prioriteit te geven aan het vervroegd vervangen van het vipvliegtuig moreel verantwoordelijk wanneer het personeel bij Defensie nog geen cao heeft?
Zie het antwoord op vraag 6.
De mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom gaat u akkoord met de beslissing van het bestuur van Haaglanden Medisch Centrum (HMC) om mogelijk HMC Bronovo en HMC Antoniushove te laten sluiten omdat naar verluidt het bestuur er enkel grof geld mee wil verdienen?
Als de goede zorg voor de patiënt bij veranderingen het uitgangspunt is, dan wil dat niet zeggen dat de enige uitkomst kan zijn dat ziekenhuislocaties hun zorgaanbod niet kunnen verplaatsen. Zo kan ziekenhuiszorg ook elders in de stad, of via substitutie naar de eerstelijn of thuis plaatsvinden. Veranderingen in het ziekenhuislandschap zijn onvermijdelijk. Vroegtijdig nadenken over veranderingen in de zorg is nodig, om ook op de lange termijn kwalitatief goede en voldoende beschikbare zorg voor patiënten te waarborgen.
Wel vind ik dat er een zorgvuldig proces in acht moet worden genomen, waarbij belanghebbenden (waaronder ook omwonenden) mee kunnen denken, suggesties kunnen doen, hun zorgen kunnen uiten en goed geïnformeerd worden (ook over waar ze dan heen moeten). Met het oog daarop heb ik de Raad van Bestuur van het HMC nadrukkelijk geadviseerd te handelen conform de concept-amvb over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg. De patiënt moeten op tijd weten dat hun zorg zeker is gesteld en hoe precies: waar kan zij bloed laten prikken, waarheen wordt hij verwezen door de huisarts in het geval van een operatie en is gegarandeerd dat zij terecht kan op de SEH op de andere locatie?
U gaf in uw stand van zakenbrief over de mogelijke sluiting van Haagse ziekenhuizen aan dat bij veranderingen in de zorg altijd de patiënt voorop moet staan; hoe verhoudt het voorop stellen van zorg aan patiënten zich met het sluiten van een ziekenhuis in de buurt?1 2
Zie antwoord vraag 1.
Met welke reden geeft u de verantwoordelijkheid van ziekenhuisvoorzieningen in de regio uit handen aan bestuurders en zorgverzekeraars, die niet ingesteld zijn op toegankelijke goede zorg, maar puur uit financiële overwegingen ziekenhuisvoorzieningen willen sluiten, zoals de bestuurders van HMC voor ogen hebben? Is uw mening dat de markt beter in staat is om publieke zorg te regelen of begint u nu wel in te zien dat zorg belangrijker is dan financiële overwegingen van bestuurders?
In het proces spelen het bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars weliswaar een belangrijke rol, maar zij zijn niet de enige. Ook de toezichthouders, de IGJ en de NZa, en ikzelf spelen een rol. In de brief van 14 januari jl. heb ik aangegeven dat bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan, de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk zijn. Zij moeten daarbij omwonenden en andere belanghebbenden voorzien van antwoorden op vragen over wat er exact verandert en wat dat voor hen concreet betekent. Het is daarbij mijn taak te waarborgen dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om een zorgvuldig proces in te richten en ervoor te zorgen dat de maatschappelijke gevolgen, de vragen van burgers en gemeenten goed worden meegewogen in het proces voorafgaand aan de besluitvorming. Zoals ik ook al in mijn brief van 14 januari jl. (TK 2018–2019, 31 016, nr. 185) aangaf let ik hier actief op. Ik voer regie op het feit dat alle bij de wijziging van zorgaanbod betrokken partijen goed en tijdig betrokken worden. Hun mening moet gehoord en meegewogen kunnen worden vóórdat tot daadwerkelijke besluitvorming wordt overgegaan. Dat heb ik ook in mijn gesprek met de voorzitter van de Raad van Bestuur van het HMC nadrukkelijk laten weten
Bij veranderingen in het zorgprofiel van ziekenhuislocaties, toetst de IGJ of de kwaliteit en veiligheid van zorg voldoende geborgd zijn. De IGJ en de NZa hebben bij de Raad van Bestuur van HMC aangegeven gezamenlijk in gesprek te willen gaan over de wijze waarop HMC het verdere besluitvormingsproces rond de locatieprofielen inricht en hoe zij belanghebbenden daarbij betrekt. De IGJ verwacht van raden van bestuur van ziekenhuizen dat ze besluiten rond belangrijke veranderingen in het zorgaanbod voldoende onderbouwen, afstemmen en uitwerken.
Kunt u aangeven welke precieze rol de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) hebben in de plannen van de bestuurders van HMC om mogelijk de ziekenhuizen HMC Bronovo en HMC Antoniushove te sluiten?
Zie antwoord vraag 3.
In uw brief gaf u aan dat u het belangrijk vindt dat de bestuurders van HMC de patiënten, medewerkers, medische staf, bewoners, gemeenten, huisartsen, verloskundigen, de ambulancedienst, andere ziekenhuizen en het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) actief te informeren en te betrekken voor de besluitvorming; op welke wijze geven de bestuurders van HMC hier invulling aan?
HMC heeft mij desgevraagd gemeld dat over de verkenning tot op heden gesproken is met (o.a.) de volgende partijen: cliëntenraad, medezeggenschapsraad, de medische staf, de verpleegkundige adviesraad, huisartsen, gemeentebestuur Den Haag, wethouders van de randgemeenten, wijkvereniging, IGJ, NZa, verzekeraars, bank en waarborgfonds voor de zorg. Deze gesprekken zijn nog gaande en verlopen, zo stelt HMC, constructief. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft laten weten dat er nog geen besluit over de drie toekomstscenario’s is genomen. Hij heeft de scenario’s, voorzien van een eigen onderbouwde richting, in januari formeel voorgelegd aan de cliëntenraad, medezeggenschap, ondernemingsraad en de medische staf. De voorzitter heeft mij aangegeven dat hij op de inhoud daarvan niet vooruit kan lopen, omdat hij recht wil doen aan de positie van de eigen adviesorganen. Op 18 januari ontving hij de adviezen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Vervolgens zal de Raad van Bestuur dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen. Ik zal uw kamer na 24 januari informeren over nieuwe ontwikkelingen in het proces.
Als u het zo belangrijk vindt dat naast alle zorgpartijen ook de bevolking en de gemeente betrokken moeten zijn bij de besluitvorming van veranderingen van ziekenhuisbestuurders, gaat u dit ook wettelijk regelen, zodat gemeenten en inwoners meer zeggenschap krijgen over de ziekenhuisvoorzieningen in de buurt? Zo neen, waarom niet? Hoe kunt u borgen dat er geen dingen gebeuren waar de lokale bevolking en samenleving niet achter staan?
Een dergelijke verplichting is voor acute zorg opgenomen in een concept van een algemene maatregel van bestuur (amvb) over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), die ik op 28 november 2018 aan uw Kamer en ter consultatie aan veldpartijen heb gestuurd3. Zoals opgenomen in de brief van 14 januari jl. (TK 2018–2019, 31 016, nr. 185) heb ik de Raad van Bestuur van het HMC gevraagd te handelen in lijn met deze concept-amvb. De Raad van Bestuur heeft mij laten weten de bovenstaande punten ruimhartig ter hand te nemen en dat hij in dialoog met alle belanghebbenden zal gaan om de richting die men op wil zorgvuldig op draagvlak te toetsen.
Ik blijf in overleg met het HMC over de verkenning naar toekomstbestendige zorg en het proces daar naartoe. Ik zal er actief op letten dat de communicatie en dialoog met belanghebbenden door de Raad van Bestuur serieus ter hand wordt genomen. Daarbij wijs ik erop dat bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan, de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk zijn.
Op welke wijze voert u regie bij de wijziging van zorgaanbod, zodat betrokken partijen goed en tijdig betrokken worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Als u vindt dat de zorg voor de patiënt voorop moet staan, wilt u garanderen dat mensen niet hun vertrouwde zorgverlener kwijtraken indien de ziekenhuizen toch sluiten? Zo neen, waarom niet?
Het bestuur van het HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat, indien er gekozen wordt voor een scenario met minder locaties, het bestaande zorgaanbod zal worden ondergebracht op de andere locatie(s) of dat daar op een andere wijze in zal worden voorzien. HMC heeft aangegeven dat de patiënt in dat geval de keuze krijgt mee te gaan met zijn/haar vertrouwde zorgverlener naar de eventueel andere locatie. De dokter/patiënt of de verpleegkundige/patiënt relatie blijft dan ook in stand.
Klopt het dat het personeelsbestand bij het mogelijk verdwijnen van HMC Bronovo en HMC Antoniushove mogelijk met honderden fte 's zal afnemen? Zo neen, wat is dan het precieze aantal? Kunt u garanderen dat er geen personen worden ontslagen bij HMC? Zo neen, waarom niet?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat de personele consequenties afhankelijk zijn van het te kiezen scenario. Wel heeft HMC een analyse gemaakt om de consequenties voor medewerkers in beeld te krijgen per scenario. Deze analyse is gebaseerd op de uitstroom in de afgelopen jaren alsmede de aantallen tijdelijke contracten. Op basis van deze analyse wordt geconstateerd dat bij medisch en verpleegkundig personeel de reductie zonder het ontstaan van boventalligheid kan verlopen door: natuurlijk verloop, het eventueel niet verlengen van tijdelijke contracten alsmede door selectieve vacaturestops.
In de niet-medische beroepsgroepen kan HMC, afhankelijk van het te kiezen scenario, te maken krijgen met reductie in formatie die niet geheel kan worden opgevangen door bovengenoemde aspecten. In dat geval ontstaat boventalligheid en wordt het met de vakorganisaties overeengekomen lopend Sociaal Plan gevolgd om met deze medewerkers tot oplossingen te komen. Uitgangspunt is dat er geen gedwongen ontslagen zullen vallen, aldus het bestuur van het HMC.
Hoe verhoudt hetgeen dat u in uw brief aangeeft, dat 'de verkenning van het HMC kan geplaatst worden in de brede ontwikkeling binnen de zorg en daarmee het ziekenhuislandschap», zich met het scenario dat een belangrijke reden voor de bestuurders van het HMC is, dat de sluiting van HMC Bronovo gunstig is, omdat de grond tientallen miljoenen waard is en nu al zes stedenbouwkundige varianten ontwikkeld zijn voor woningbouw op deze plek?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat bij de overwegingen en afwegingen met betrekking tot de voorliggende scenario’s veel meer aspecten een rol spelen dan de opbrengst van een locatie bij verkoop. Het gaat het HMC vooral om het brengen van de juiste zorg naar de juiste plaats en er is daarmee minder behoefte aan m2. Op dit moment is er een leegstand binnen HMC van circa 15.000 m2.
Wat zijn de boekwaardes van HMC Bronovo en HMC Antoniushove op dit moment? Wanneer zijn deze gebouwen volledig afgeschreven?
Over deze gedetailleerde informatie beschik ik niet. Ik verwijs voor deze informatie naar de openbaar toegankelijke informatie in de jaarrekeningen van HMC: https://www.haaglandenmc.nl/uploads/tekstblok/jaardocument_2017_def.pdf
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat op alle locaties jaarlijks instandhoudingsinvesteringen worden gedaan om de gebouwen en installaties betrouwbaar en veilig te laten functioneren. Daarnaast zijn op locatie HMC Bronovo extra uitbreidingsinvesteringen gedaan in verband met de eerdere samenvoeging van de SEH van locatie HMC Bronovo met de SEH van locatie HMC Antoniushove. Op locatie HMC Antoniushove hebben uitbreidingen en vernieuwingen plaatsgevonden in verband met de concentratie van de oncologische zorg binnen HMC op locatie Antoniushove (kliniek en radiotherapie).
Hoeveel is er de laatste tien jaar geïnvesteerd in deze gebouwen?
Zie antwoord vraag 11.
Is er niet sprake van kapitaalvernietiging als bijvoorbeeld HMC Bronovo op korte termijn zou worden verkocht en afgebroken?
Zie antwoord vraag 11.
Is er bij deze plannen niet sprake van een onwenselijke concentratie van ziekenhuiszorg op basis van financiële afwegingen in plaats van op basis van medische en maatschappelijk wenselijke criteria?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Welke rol speelt het hoofdlijnenakkoord waarbij in 2021 een groei van 0% is voorzien, bij de plannen van Haaglanden Medisch Centrum? Leidt dit knellende akkoord niet tot een onwenselijke concentratie van ziekenhuiszorg hier of in andere situaties?
Er zijn verschillende factoren die effecten hebben op het zorglandschap. De inhoudelijke en financiële afspraken die opgenomen zijn in de hoofdlijnenakkoorden vormen een van die factoren. Onder andere wordt ingezet op zorg dichterbij huis, al dan niet via nieuwe vormen van zorg zoals eHealth. Dit leidt tot minder medisch-specialistische zorg en een hogere volumegroei voor huisartsenzorg, wijkverpleging en Eerstelijns verblijf (ELV). Een andere ontwikkeling is de toenemende vergrijzing die vraagt om een ander soort zorg voor patiënten. Tot slot is er sprake van een personeelstekort. Hierop voert het ministerie beleid, maar ook van zorginstellingen vraagt dit om lange termijn oplossingen.
Zoals aangegeven in de brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) ben ik voornemens u dit voorjaar te informeren over de brede ontwikkelingen in de zorg en het ziekenhuislandschap.
Hoe is het verzekerdenaandeel van de verschillende grote zorgverzekeraars bij Haaglanden Medisch Centrum? Kunt u aangeven welke rol de verschillende betrokken zorgverzekeraars spelen bij deze reorganisatieplannen? Staan zij achter de afbraakplannen van HMC?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat overleg gevoerd is met de zorgverzekeraars. Verzekeraars geven aan dat het HMC op dit moment verkenningen uitvoert, in lijn met de gewenste veranderingen van het zorgaanbod in de regio. Met verschillende zorgverzekeraars is een meerjarenafspraak gemaakt. Verzekeraars begrijpen de noodzaak achter de onderzochte (concentratie)scenario’s, maar nemen geen richtinggevend standpunt in. In het verzorgingsgebied van HMC hebben de volgende zorgverzekeraars een aanmerkelijk marktaandeel: CZ, Menzis, Zilveren Kruis, VGZ, Zorg en Zekerheid en DSW.
Wilt u deze vragen uiterlijk vrijdag 18 januari beantwoorden? Zo neen, waarom niet?
De vragen zijn niet voor vrijdag 18 januari beantwoord, omdat er voor de beantwoording van enkele vragen informatie van de Raad van Bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum nodig was.
De gestegen kosten voor het gebruik van warmte |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tarieven warmte stijgen in 2019 door koppeling gasprijs en belastingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gebruik van warmte essentieel is bij het behalen van de doelen met betrekking tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De inzet van duurzaam geproduceerde warmte en restwarmte zal in de energietransitie een belangrijke bijdrage leveren aan de doelen voor CO2-reductie in de gebouwde omgeving.
Deelt u de mening dat de forse tariefstijging voor warmte een negatieve prikkel oplevert voor het gebruik van warmte en niet bijdraagt aan de omschakeling naar een duurzame energievoorziening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de omschakeling naar een duurzame energievoorziening en de rol van collectieve warmtelevering zijn twee zaken van belang, namelijk het draagvlak bij de (potentiële) afnemers van warmte van een warmtenet en een goed investeringsklimaat voor de aanleg en het beheer van warmtenetten. Het is daarbij belangrijk dat er een goede balans wordt gevonden tussen beide. Het uitgangspunt blijft dat de gebonden afnemer van warmte beschermd wordt tegen te hoge tarieven. Bij de behandeling in uw Kamer van de in 2018 aangenomen wijziging van de Warmtewet is dit ook aan de orde geweest, waarbij er voor is gekozen om de maximum tarieven te blijven baseren op de gasreferentie. Daarmee betaalt de verbruiker gemiddeld gesproken niet meer dan wanneer gebruik wordt gemaakt van aardgas. Voor de warmteleveranciers betekent de doorwerking van stijgende gastarieven in de maximumprijs voor warmte een verbetering van hun rendementen, waardoor investeren in warmtelevering aantrekkelijker wordt. Uit de laatste in opdracht van ACM uitgevoerde rendementsmonitor blijkt dat de gemiddelde rendementen van warmteleveranciers lager zijn dan wat redelijk mag worden geacht.
Mochten warmteleveranciers de stijgende prijzen van aardgas gebruiken om de warmtetarieven te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor en zal ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de Warmtewet in werking laten treden, waarmee ACM de mogelijkheid krijgt om te hoge rendementen van warmteleveranciers te corrigeren via de warmtetarieven.
Deelt u de mening dat het voor gebruikers die zijn aangesloten op warmtenetten zeer onbillijk en onredelijk is dat zij, door de koppeling van warmtetarieven aan de aardgastarieven, een prijsprikkel krijgen toegediend die is bedoeld om aardgasgebruikers te stimuleren over te stappen op andere verwarmingsvormen, terwijl zij geen gebruiker zijn van aardgas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze onbillijkheid en onredelijkheid weg te nemen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat aangezien de stijging van de tarieven voor warmte voor een groot deel voorkomt uit de koppeling tussen de prijzen van warmte aan die van aardgas, dat die koppeling zou moeten worden losgelaten? Zo ja, hoe gaat u wet- en regelgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals besproken tijdens de behandeling in uw Kamer van het voorstel tot wijziging van de Warmtewet, vind ik op dit moment het handhaven van de koppeling van de warmteprijs aan de kosten van verwarming met aardgas een verstandige keus. Wanneer aardgas een minder dominante rol heeft in de warmtevoorziening dan nu het geval is, zal er een moment komen dat het verstandig is om die koppeling los te laten en de warmteprijs op een andere grondslag te reguleren. Mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29) laat ik onderzoek uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke belangen ook in de toekomst te borgen. De resultaten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) en zullen daarbij ook met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat aangezien het streven is om het gebruik van warmte te stimuleren en gebruik van gas af te remmen, dat de energiebelasting op duurzame warmte niet zou mogen stijgen, of zelfs moet worden gereduceerd? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze stijging niet meer aan de orde zal zijn of wordt gereduceerd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Het doorwerken van een stijgende energiebelasting op aardgas in de maximumprijzen voor warmte vloeit voort uit het blijven hanteren van de gasreferentie. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, wordt bij de volgende wijziging van de Warmtewet gekeken naar alternatieven voor de gasreferentie.
Misstanden in nagelsalons |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nationaal Rapporteur wil onderzoek naar misstanden in nagelsalons»?1 en het bericht «Staatssecretaris: meld misstanden in nagelsalons»?2
Ja
Deelt u de mening van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat er «nog te weinig actief onderzocht en te weinig samengewerkt» wordt in de bestrijding van misstanden in de nagelbranche? Zo ja, hoe past dit bij het streven van het kabinet prioriteit te geven aan het bestrijden van mensenhandel? Wat gaat u doen teneinde dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet en waaruit blijkt dat er wel sprake is van actief onderzoek en samenwerking?
In het programma «Samen tegen mensenhandel»3 staat uitvoerig omschreven hoe het kabinet gezamenlijk en integraal met maatschappelijke organisaties de aanpak van mensenhandel gaat intensiveren. Verschillende acties zijn al in gang gezet of zullen de komende periode worden opgepakt. Bij de zogeheten actielijn «Doorontwikkeling aanpak arbeidsuitbuiting» gaat het onder meer om het opzetten van een informatiepunt mensenhandel en het inrichten van een team inspecteurs dat, ook in gevallen waarbij er geen directe opsporingsindicatoren zijn, snel ter plekke kan zijn na een urgente melding of signaal.
Bovendien krijgt de Inspectie SZW een landelijke expert mensenhandel die de verbinding vormt tussen de opsporingsdienst en ketenpartners. Ook doet de Inspectie SZW onderzoek naar groepen die kwetsbaar zijn voor uitbuiting, in aanvulling op de bestaande opsporingsonderzoeken.
Deelt u de mening dat slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting juist door de situatie waarin zij zich bevinden niet snel geneigd zullen zijn tot het melden van deze misstanden of het doen van aangifte? Zo ja, wat gaat u doen teneinde er voor te zorgen dat dergelijke misstanden voortaan meer gemeld gaan worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, die mening deel ik. Vanwege de verborgenheid van het delict worden slachtoffers niet altijd gesignaleerd. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom slachtoffers van arbeidsuitbuiting geen melding maken van hun situatie. Dit kan bijvoorbeeld zijn door hun kwetsbare of afhankelijke positie, of doordat ze zichzelf niet als slachtoffer zien. In het programma «Samen tegen mensenhandel» zijn maatregelen opgenomen om dit probleem gezamenlijk en integraal aan te pakken. Door de politie worden diverse initiatieven ontplooid om de drempels voor het doen van aangifte te verlagen voor alle categorieën slachtoffers van mensenhandel. Zo start de politie met een proeftuin waarin onder andere wordt geëxperimenteerd met het horen van slachtoffers door een psycholoog. Daarnaast wordt er ook ingezet op het opsporen en vervolgen van daders wanneer slachtoffers besluiten geen aangifte te doen. Dit onder andere door informatie uit financiële stromen beter te benutten en publiek-private samenwerkingen aan te gaan met Nederlandse banken. Ook wordt er geïnvesteerd in verschillende trainingen, waardoor diverse groepen professionals, die in contact komen met mogelijke slachtoffers, signalen van mensenhandel beter leren te herkennen. De Inspectie SZW en het Ministerie van Justitie en Veiligheid starten een onderzoek om te kijken hoe de bewustwording bij burgers over het herkennen en melden van arbeidsuitbuiting kan worden vergroot. Aan de hand van dit onderzoek wordt er gekeken naar effectieve interventies.
Wat gaan de politie en de Inspectie SZW doen teneinde actief signalen van mensenhandel en uitbuiting in de nagelbranche te achterhalen anders dan het oproepen dat slachtoffers zich moeten melden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er bij de politie en de Inspectie SZW voldoende capaciteit komt om ernstige misdrijven zoals mensenhandel op te sporen en uitbuiting tegen te gaan?
De Inspectie SZW en de politie ontvangen nauwelijks signalen van uitbuiting in nagelsalons. Indien bij de politie melding wordt gemaakt van strafbare feiten, al dan niet in nagelsalons, kan onder leiding van het Openbaar Ministerie nader onderzoek worden verricht. In het regeerakkoord is er sprake van een intensivering voor de aanpak van mensenhandel, naast de middelen die eerder beschikbaar zijn gesteld aan het Openbaar Ministerie en de politie (twee miljoen euro).
Ook heeft het kabinet 50,5 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Meer dan de helft van de investering in de komende jaren, oplopend tot 50,5 miljoen in 2023, ligt op eerlijk werk, waaronder schijnconstructies, onderbetaling en arbeidsuitbuiting. Dit betekent onder meer dat er de komende jaren extra capaciteit wordt ingezet op onder andere het Inspectieprogramma Arbeidsuitbuiting. Op de uitbreiding van de Inspectie SZW en haar programmering wordt ingegaan in respectievelijk het Jaarplan 20184, het Jaarplan 2019 en Meerjarenplan 2019–20225 en mijn brief aan uw kamer over de uitbreiding van de inspectieketen en de daarin besloten systematiek van periodieke bijstelling en midterm review6.
Beperking van de geitenhouderij |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geitenstop in meeste provincies uit angst voor gezondheidsrisico’s»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven welke provincies inmiddels beleid kennen om geitenboerderijen aan banden te leggen en welke maatregelen zij daarvoor nemen?
Het gaat om de provincies Noord-Brabant, Gelderland, Limburg en Flevoland, Zuid-Holland, Overijssel, Noord-Holland en Utrecht. In genoemde provincies gelden in grote lijnen dezelfde maatregelen, namelijk een verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande stallen. Er kunnen verschillen bestaan tussen provincies als het gaat om uitzonderingssituaties. Zo is het in de provincie Noord-Brabant nog wel toegestaan om bij een gelijkblijvend aantal dieren een geitenstal te verplaatsen ten behoeve van de verbetering van de volksgezondheid en om de oppervlakte van een geitenstal uit te breiden ten behoeve van het dierenwelzijn.
Deelt u de mening dat naarmate meer provincies maatregelen nemen om het aantal geiten te beperken, dit tot gevolg kan hebben dat geitenhouderijen zich in andere provincies vestigen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat alleen al om deze reden landelijk beleid nodig is en hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In het verleden zijn bepaalde taken en bevoegdheden betreffende ruimtelijke ordening en milieu weloverwogen neergelegd bij gemeenten en provincies, onder meer inzake het verlenen van omgevingsvergunningen voor veehouderijbedrijven. In de provincies waar op dit moment geen verbod op nieuwvestiging van melkgeitenhouderijen van kracht is kunnen gemeenten, en in voorkomende gevallen provincies, met bestaande bevoegdheden voorwaarden stellen aan nieuwvestiging van veehouderijbedrijven, waaronder ook melkgeitenhouderijen. Het is aan provincies en gemeenten om in deze hun eigen afwegingen te maken.
Deelt u de mening dat vervolgonderzoeken naar nadelige gezondheidseffecten van de geitenhouderij geen reden mogen zijn om tot die tijd af te zien van verdere beperkende maatregelen omdat het belang van de volksgezondheid boven het belang van (uitbreiding van) de geitenhouderij gaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer op 24 januari jongstleden, in het plenaire debat over dieren in de veehouderij, heb aangegeven, loopt op dit moment, naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid en Omwonende (VGO), vervolgonderzoek naar de mogelijke oorzaken van het verhoogde risico op longontstekingen rond melkgeitenhouderijen. Ook bij de aanbieding van het deelrapport «Longontsteking in de nabijheid van geiten- en pluimveehouderijen; actualisering van gegevens uit huisartsenpraktijken 2014–2016» heb ik aangegeven dat deze studies het belang benadrukken van inzicht in de oorzaak van de verhoogde ziektedruk.
Zolang er geen oorzaak is gevonden is er ook geen objectief aangrijpingspunt op basis waarvan risicoreducerende maatregelen genomen kunnen worden, zoals een nationale begrenzing van de melkgeitenhouderij. Een nationaal vestigingsverbod of een nationaal maximum aan het aantal geiten wordt om die reden op dit moment niet overwogen. Provincies hebben op grond van het omgevingsrecht de bevoegdheid om vanuit het voorzorgprincipe tijdelijke maatregelen te nemen. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 1 hebben acht provincies van deze bevoegdheid gebruikgemaakt. De resultaten van de vervolgonderzoeken worden in de loop van 2020 verwacht.
Deelt u de mening dat, omdat uit onderzoek is gebleken dat geitenboerderijen een verhoogd gezondheidsrisico voor omwonenden opleveren en omdat provincies vanwege die risico’s geitenboerderijen aan banden leggen, het voorzorgsprincipe zou moeten worden gehanteerd en dat zelfs al zou er wetenschappelijke onzekerheid kunnen bestaan over de gevolgen voor de volksgezondheid dat verdergaand landelijk beleid met betrekking tot de beperking van de geitenhouderij nu al nodig is? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de zorgen die provincies blijkbaar wel hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een landelijk vestigingsverbod voor nieuwe geitenboerderijen nodig is? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u in navolging van veel provincies een maximum aan het aantal geiten stellen? Zo ja, hoe gaat u dit doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De staat van de rechtstaat op Malta |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat u precies besproken heeft met de Maltese collega’s over de rechtsstaat en het onderzoek naar de vermoorde journaliste Daphne Caruana Galizia?1
Conform de wens van zowel Malta als Nederland, stonden rechtsstatelijkheid en het onderzoek naar de moord op journaliste Daphne Caruana Galizia tijdens mijn bezoek aan Malta op de agenda. Ik heb met mijn Maltese collega’s gesproken over het belang van voortgang bij het moordonderzoek, en van opvolging van de conclusies die in het rapport van de Venetië Commissie over de rechtsstaat in Malta getrokken worden. Ik heb daarbij de zorgen die hierover in Nederland leven overgebracht.
Heeft u in uw gesprek ook gesproken over de pogingen van de Maltese regering om het door de Raad van Europa ingestelde onderzoek te frustreren, in het bijzonder door te proberen de Nederlandse parlementariër Pieter Omtzigt als rapporteur te laten vervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In september 2018 heeft het Maltees PACE-lid, Manuel Mallia, een motie in de PACE-Commissie voor Juridische Aangelegenheden en Mensenrechten ingediend om PACE-lid Omtzigt het rapporteurschap te ontnemen. De motie is weggestemd met dertig tegen één stemmen.
In oktober 2018 heeft de heer Omtzigt in zijn hoedanigheid als PACE-rapporteur een bezoek gebracht aan Malta en daar zijn werkzaamheden kunnen uitvoeren. Malta heeft aangegeven open te blijven staan voor het onderzoekswerk van PACE-rapporteur Omtzigt.
Wat vindt u van de pogingen van de Maltese regering om het onderzoek te beïnvloeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u tijdens uw gesprek over de rechtsstaat ook de zware kritiek van de Venetië-commissie van de Raad van Europa over het functioneren van de rechtsstaat op Malta besproken? Zo ja, wat heeft u ingebracht? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het gezond dat de macht van de Maltese premier zich uitstrekt tot allerlei instituties – zoals de president, parlement, rechtspraak, ministers, rekenkamer en andere toezichthouders – die juist moeten zorgen voor controle van de macht van de premier? Erkent u dat op deze wijze corruptie gemakkelijk kan ontstaan en in stand kan blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het rapport van de Venetië Commissie worden zorgen over het functioneren van onderdelen van de rechtsstaat in Malta geuit, en worden aanbevelingen gedaan. De Maltese regering heeft aangegeven de aanbevelingen en conclusies van de Venetië Commissie te verwelkomen en op te volgen.
Nederland acht het van groot belang dat de rechtsstaat in de Europese Unie en haar lidstaten goed functioneert. Het kabinet neemt daarom de zorgen van de Venetië Commissie serieus, en constateert tevens dat Malta heeft aangegeven aanbevelingen in het rapport op te willen volgen.
Heeft u kennisgenomen van paraaf 95 van het rapport van de Venetië-commissie: «As concerns positive obligations in relation to the murder of Daphne Caruna Galicia, it must be established that the authorities knew or ought to have known at the time of the existence of a real and immediate risk to the life of an identified individual or individuals from the criminal acts of a third party, and that they failed to take measures within the scope of their powers which, judged reasonably, might have been expected to avoid that risk»?
Ja.
Deelt u de mening dat door de huidige constellatie in Malta een onderzoek of het mogelijk was de moord op de journaliste te voorkomen, nooit zal plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het politieonderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste Daphne Caruana Galizia is momenteel nog gaande. Er zijn door Malta drie personen opgepakt die worden verdacht van de uitvoering van deze moord. Nederland mengt zich in beginsel niet in lopende strafrechtelijke onderzoeken in andere landen.
Gezien het belang van de zaak, heeft deze ook de aandacht van de Europese Commissie. De Commissie heeft aangegeven het proces zorgvuldig te zullen volgen en bereid te zijn tot actie indien daar grond voor is. Het Kabinet verwelkomt deze betrokkenheid en volgt daarnaast ook zelf de ontwikkelingen op de voet.
Wilt u in Europees verband pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de vraag of de autoriteiten wisten of hadden kunnen weten of er een dreiging was voor het leven van Daphne Caruana Galizia?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u nog steeds vertrouwen dat de moord op de journaliste die juist feiten over de politieke machthebbers onthulde tot een goed einde wordt gebracht? Welke bemoedigende signalen heeft u sinds de beantwoording van Kamervragen gekregen?4
Tijdens mijn bezoek hebben mijn Maltese collega’s benadrukt dat het onderzoek grondig wordt uitgevoerd en dat de moordzaak moet worden opgelost. Zowel de Raad van Europa als de Europese Commissie hebben vertrouwen uitgesproken in de autoriteiten van EU-lidstaat Malta ten aanzien van het uitvoeren van het onderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste. Beide organisaties hebben aangegeven dat zij de ontwikkelingen nauwgezet zullen blijven volgen. Het kabinet steunt de lijn van deze internationale organisaties.
Baart het u zorgen dat in een lidstaat van de Europese Unie de openbaar aanklager tevens adviseur is van de regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe agendeert u deze zorgen in Europees verband?
De Venetië Commissie heeft deze dubbelrol in haar rapport «problematisch» genoemd. Aangezien de Maltese regering heeft aangegeven de aanbevelingen en conclusies van de Venetië Commissie te verwelkomen en op te volgen, verwacht het kabinet dat Malta dit mee zal nemen in de opvolging van het rapport.
Wilt u de Kamer een uitgebreide reactie sturen op het rapport van de Venetië-commissie en in het bijzonder op de conclusie waarin helder wordt gesteld dat er een serieus risico is voor de rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?5
Het kabinet acht de bevindingen in het rapport van de Venetië Commissie over de rechtsstaat in Malta bijzonder waardevol. Malta heeft aangegeven opvolging te zullen geven aan de conclusies in het rapport. Het is nu eerst aan Malta om hiermee aan de slag te gaan. Het kabinet ziet daarom geen reden de conclusies op dit moment op de agenda van de Raad Algemene Zaken te zetten.
Bent u bereid de conclusies van de Venetië-commissie te agenderen voor de komende Raad Algemene Zaken, zeker in het licht van andere lopende Artikel-7 procedures? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover actief informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uitleggen waarom de éne lidstaat wél serieuze (en terechte) op- en aanmerkingen krijgt vanuit de Europese Commissie over de rechtsstaat van dat betreffende land en de andere niet? Zou dit te maken kunnen hebben met de politieke kleur van de verantwoordelijk Eurocommissaris en de kleur van bijvoorbeeld de Maltese regering? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie dient haar taak als hoeder van de Verdragen op een objectieve en onafhankelijke wijze te vervullen. Het kabinet heeft geen enkele aanwijzing dat de Commissie deze taak selectief of partijdig zou uitvoeren.
Herinnert u zich dat de prognose van de autoverkopen in het CARbonTAX-model 3.0 onder autobrief 2 was dat er tussen de 394.000 en 430.000 auto’s verkocht zouden worden in 2018 met een puntschatting van 413.000 auto’s?1
Op 19 juni 2015 is Autobrief II aan de Tweede Kamer gestuurd. Autobrief II bevat een pakket aan maatregelen voor de autogerelateerde belastingen BPM, MRB en de bijtelling (IB/LB). De fiscale stimuleringsmaatregelen voor (PH)EV’s maken hier deel van uit. In september 2015 is de doorrekening van de te verwachten beleidseffecten van Autobrief II aan uw Kamer gestuurd. Deze doorrekening is uitgevoerd door een samenwerkingsverband van Policy Research Corporation en TNO (PRC/TNO) aan de hand van het CARbonTAX-model 3.0 (hierna: Carbontax-model). Een van de vele verwachtingen uit deze doorrekening was dat het aantal nieuwverkopen zou dalen van circa 415.000 nieuwverkopen in 2016 naar circa 405.000 nieuwverkopen in 2020, met een bandbreedte van circa 40.000 nieuwverkopen.
Klopt het dat er voorspeld is, op basis van het CARbonTAX-model 3.0, dat onder autobrief 2 in 2018 de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto’s ten opzichte van 2016 niet zou stijgen en constant zou blijven op 105 gram/km?2
Uit de doorrekening van Autobrief II, die is uitgevoerd met het Carbontax-model, volgde de verwachting dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwverkochte auto’s in 2016, 2017 en 2018 grosso modo zou uitkomen op 106 gram/km, 108 gram/km en 105 gram/km.
Klopt het dat de voorspelling op basis van het CARbonTAX-model 3.0 is dat er onder autobrief 2 in 2018 ongeveer 11.000 elektrische auto’s verkocht zouden worden?3
Uit doorrekening van Autobrief II volgde aan de hand van de destijds actuele inzichten de verwachting dat er in 2018 zo’n 11.000 volledig elektrische auto’s (EV’s) zouden worden verkocht.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het aantal verkochte auto’s in 2018 ver buiten het betrouwbaarheidsinterval is uitgekomen op 447.000?
Het klopt dat het aantal nieuwverkochte auto’s in 2018 is uitgekomen op circa 447.000 en dat dit hoger is dan ten tijde van de doorrekening van Autobrief II in 2015, met de inzichten van toen, werd verwacht. Dit is deels te verklaren omdat PRC/TNO een conjunctuurneutrale inschatting van het aantal nieuwverkopen heeft gemaakt, uitgaande van een constante economische groei van 1% op jaarbasis.
Hoe hoog is de CO2-uitstoot van de nieuw verkochte auto’s in 2018 en hoe verhoudt zich dat tot de voorspellingen?
Op dit moment beschik ik nog niet over de benodigde informatie om deze vraag adequaat te kunnen beantwoorden. Ik verwacht in het voorjaar van 2019 over voldoende informatie te beschikken om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in 2018 maar liefst 24.024 elektrische auto’s verkocht zijn in Nederland en dus meer dan 120% meer dan de voorspelling onder CARbonTAX-model 3.0?4
In 2018 zijn in Nederland 25.068 EV’s verkocht. De uiteindelijk door uw Kamer aangenomen Wet uitwerking Autobrief II wijkt echter op enkele punten af van de beleidsvoornemens uit (de met het Carbontax-model doorgerekende) Autobrief II. In relatie tot de aantallen EV’s in 2018 is relevant dat de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s per 2017 is beëindigd in plaats van een geleidelijke afbouw zoals beoogd in Autobrief II. Hierdoor heeft – onder meer door het groeiende aanbod van EV’s – een extra verschuiving van PHEV- naar EV-nieuwverkopen plaatsgevonden in 2018. Hier kon in de modelberekening in 2015 nog geen rekening mee worden gehouden. Dit verklaart een deel van de onderschatting van het aantal EV’s in 2018.
Erkent u dat de Rijwiel en Automobiel-Industrie (RAI) voor volgend jaar een verkoop van 28.000 elektrische auto’s verwacht en dat dat dus wederom meer dan 80% boven de verwachtingen ligt?
De RAI heeft recent de verwachting uitgesproken dat er in 2019 zo’n 28.000 elektrische auto’s in Nederland verkocht zullen gaan worden. Uit de doorrekening van Autobrief II volgde in 2015 de verwachting dat er in 2019 zo’n 16.000 nieuwe EV’s zouden worden verkocht in Nederland.
Erkent u dat de verkoop van Plug-in Hybrid auto’s (PHEV auto's), die niet meer gestimuleerd worden in 2018, onverwacht gestegen zijn naar ongeveer 4000 auto’s terwijl die auto’s geen enkele subsidie meer ontvangen en terwijl er in het CARbonTAX-model 3.0 geen enkele PHEV auto meer verkocht zou worden in 2019?
In de beleidsvoornemens van Autobrief II zou de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s per 2019 vervallen. Op grond van de doorrekening van Autobrief II was om die reden de verwachting dat in de jaren 2018 en 2019 een omslag van PHEV-nieuwverkopen naar EV-nieuwverkopen zou plaatsvinden. Uw Kamer heeft ten tijde van de parlementaire behandeling van de Wet uitwerking Autobrief II bij het amendement Schouten echter besloten de milieukorting op de bijtelling voor PHEV’s al per 2017 te laten vervallen.5 Dit heeft geresulteerd in een piek in de PHEV-nieuwverkopen in de laatste maanden van 2016. Een deel van de nieuwverkopen uit 2017 is daarmee naar voren gehaald. Deze ontwikkelingen zijn terug te zien in de PHEV-verkoopaantallen: 21.695 in 2016, 2.445 in 2017 en 4.094 in 2018. De PHEV-nieuwverkopen lijken op dit moment weer enigszins op gang te komen. Voor PHEV’s geldt, ondanks het vervallen van de milieukorting op de bijtelling, namelijk nog altijd een gunstige fiscale behandeling.6 PRC/TNO heeft in de doorrekening benadrukt dat het aanbod van betaalbare EV’s en de marktontwikkeling van PHEV’s een cruciale factor zal zijn.
De ontwikkeling van de PHEV-nieuwverkopen uit de doorrekening kon volgens PRC/TNO dan ook als een «worst case»-scenario gezien worden: een scenario waarbij geen rekening is gehouden met alternatieve prijsstrategieën van autofabrikanten die mogelijk als gevolg van het wegvallen van fiscale voordelen, PHEV’s op een lager prijsniveau met kleinere marges gaan aanbieden. De lastig voorspelbare marktontwikkelingen en prijsstrategieën van fabrikanten spelen namelijk een belangrijke rol bij de ontwikkeling van zowel de EV- als de PHEV-nieuwverkopen.7
Kunt u een staatje geven van wat de verwachtingen van de stimuleringskosten van elektrisch rijden onder autobrief 2 waren in 2015, uitgesplitst naar Belasting Personen Motorvoertuigen (BPM), motorrijtuigenbelasting (MRB) en Inkomstenbelasting/loonbelasting kortingen etc. over de hele periode (per jaar natuurlijk) en de uitkomsten voor elk van de jaren tot en met 2018?
Op 22 januari 2016 is de Wet uitwerking Autobrief II aan de Tweede Kamer gestuurd.8 Op basis van de toen verwachte aantallen EV’s en de toen verwachte catalogusprijzen voor EV’s was de verwachting voor de budgettaire gevolgen van de uiteindelijke maatregelen in de BPM, MRB en IB/LB voor EV’s als volgt:
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
0
2
4
4
5
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
4
7
11
15
20
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto’s
31
47
84
101
129
De raming in de Miljoenennota 2019 is als volgt:
BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen
0
2
3
4
7
MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen
3
5
8
12
19
IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto’s
30
46
69
92
141
* Zoals beschreven in het antwoord op vraag 13 van de eerdere Kamervragen: met de uiteindelijke nieuwverkopen EV’s in 2018 komt het budgettaire belang van de korting op de bijtelling voor EV’s uit op circa € 200 miljoen in 2018 (voor de BPM- en MRB-vrijstelling voor nulemissievoertuigen komt de raming in totaal € 2 miljoen hoger uit).9
Hoe beoordeelt u het CARbonTAX-model 3.0 dat gebruikt wordt bij de voorspellingen van de autoverkoop onder autobrief 2 en zeer specifiek voor de voorspellingen van de verkoop van elektrische auto’s?
Bij berekeningen met het Carbontax-model wordt bij iedere grote beleidsstudie voor de rijksoverheid aangesloten bij de meest actuele en betrouwbare inschattingen die op dat moment beschikbaar en realistisch zijn. Voor de doorrekening van Autobrief II (2015) is een modelupdate uitgevoerd om de laatste feitelijke ontwikkelingen tot en met 2014 en de meest actuele prognoses te benutten in het rekenmodel.10 11
Met het Carbon tax-model worden berekeningen gemaakt om inzicht te krijgen in te verwachten veranderingen in onder meer de samenstelling van nieuwverkopen en het totale wagenpark als gevolg van beleid en externe (autonome) ontwikkelingen. Verwachtingen voor aantallen EV’s maken daar onderdeel van uit. Het Carbontax-model biedt dan ook relevante inzichten in de effecten van beleidsvoornemens op het terrein van de autogerelateerde belastingen. Tegelijkertijd kunnen deze modelmatige verwachtingen in korte tijd worden ingehaald door actuele ontwikkelingen. Dat geldt in het bijzonder voor EV’s omdat deze voertuigen nog in het beginstadium van de (wereldwijde) marktontwikkeling staan. Dit betekent dat de marktontwikkelingen (zoals vraag, aanbod en consumentenvoorkeuren) een zeer grillig en lastig voorspelbaar patroon kunnen volgen, waar – zonder de kennis achteraf – een geleidelijke ingroei wellicht meer in de lijn der verwachting lag. De onderzoeker is immers altijd gebonden aan de inzichten die op dat moment realistisch worden geacht. Om die reden heb ik in de tussentijdse evaluatie van de Wet uitwerking Autobrief II aangegeven dat het verstandig is een vinger aan de pols te houden. Ik zal de ontwikkelingen als gevolg van de maatregelen van de Wet uitwerking Autobrief II de komende jaren daarom scherp blijven monitoren. Tegelijkertijd is het van belang om de kabinetsambitie van 100% emissievrije nieuwverkopen niet uit het oog te verliezen.
Is het CARbonTAX-model 3.0 openbaar en kunnen wij het ontvangen inclusief de schattingen, zodat wij zaken kunnen reproduceren?
Het Carbontax-model is in 2011 ontwikkeld door Ecorys ten behoeve van het onderzoek naar de beleidseffecten van de maatregelen uit Autobrief I. Een beschrijving van de werking van het Carbontax-model is destijds aan uw Kamer gestuurd.12 In 2014 is het door PRC/TNO uitgevoerde onderzoek Evaluatie Autogerelateerde Belastingen 2008–2013 aan uw Kamer gestuurd. Ten behoeve van dit onderzoek is het Carbontax-model verder ontwikkeld (versie 2.0) en voorzien van een update.13 In september 2015 is de doorrekening van Autobrief II aan uw Kamer gestuurd. Voor deze doorrekening is het Carbontax-model wederom, door PRC in samenwerking met TNO, doorontwikkeld en voorzien van de meest recente inzichten (versie 3.0).14 In mijn brief van 28 januari 2019 is voorts toegelicht dat het Carbontax-model voor elke grote beleidsstudie wordt herijkt voor tal van parameters.15 Het Carbontax-model wordt momenteel door het PBL gebruikt voor de doorrekening van de fiscale stimulering van EV’s zoals deze zijn voorgesteld in het ontwerpKlimaatakkoord. Om die reden zijn alle parameters in de zomer en het najaar van 2018 gedurende 3 maanden uitvoerig besproken, getoetst en op onderdelen herijkt en gevalideerd door het PBL en TNO. Omdat het Carbontax-model niet openbaar is, is het niet mogelijk om het model aan uw Kamer te doen toekomen. Maar zoals hierboven beschreven heeft uw Kamer heeft bij elke grote beleidsstudie aan de hand van het Carbontax-model een uitgebreide beschrijving van het model ontvangen.
Is het CARbonTAX-model 3.0 wetenschappelijk gevalideerd voor het doen van voorspellingen en het maken van beleid en het doen van langetermijnvoorspellingen met extreme belastingprikkels? Zo ja, wie heeft het gevalideerd en kunt u het bewijs van die validatie aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat de rijksoverheid tientallen modellen gebruikt voor de voorspelling en evaluatie van beleid?
Het is bij de rijksoverheid op allerlei beleidsterreinen gebruikelijk om bij grote beleidsveranderingen een modelmatige doorrekening te laten uitvoeren en achteraf te evalueren.
Kent u enig ander model bij de rijksoverheid dat er meer dan 100% naast zit bij de voorspellingen (hier: het aantal verkochte elektrische auto’s) en nog steeds gebruikt wordt? Zo ja, welk model is dat dan?
Ik heb op dit moment geen inzicht in de historische foutmarges van bij de rijksoverheid gebruikte modellen. In het geval van de autogerelateerde belastingen is ervoor gekozen om beleid voor meerdere jaren achtereenvolgens in de wet vast te leggen (Autobrief I (2012–2015) en Autobrief II (2017–2020)). Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 10 worden met het Carbontax-model berekeningen gemaakt om inzicht te krijgen in te verwachten veranderingen in de samenstelling van nieuwverkopen en het totale wagenpark als gevolg van beleid en externe (autonome) ontwikkelingen. Verwachtingen voor aantallen EV’s maken daar onderdeel van uit. Zoals tevens toegelicht in het antwoord op vraag 10, kunnen beginnende markten – zoals die van EV’s – een grillig ontwikkelingspatroon volgen. Hierdoor ontstaat, voor wat betreft de voorspellingen van aantallen EV’s, een risico op relatief grote foutmarges, zeker wanneer verwachtingen voor meerdere jaren vooruit worden uitgesproken.
Klopt het dat het model uitgaat van een constante prijselasticiteit?5
Het model werkt niet met een constante prijselasticiteit.
Kunt u aangeven wat er volgens het model gebeurt als alle auto’s in het D-segment (zoals de Volkswagen Passat) in prijs gehalveerd worden en daardoor fors goedkoper worden dan de auto’s in het C-segment (zoals de Volkswagen Golf)? Hoeveel auto’s in het C-segment worden er dan verkocht en hoeveel auto’s in het D-segment?
In het Carbontax-model worden kruiselasticiteiten toegepast waardoor in de samenstellingseffecten naar autosegmenten overstapeffecten zichtbaar zijn wanneer bepaalde segmenten duurder of goedkoper worden voor wat betreft de catalogusprijzen of de belastingdruk. Een voorbeeld hiervan is het E-segment EV (zoals de Tesla S, Tesla X, Jaguar I-pace) waar een deel van de consumenten naar is overgestapt vanuit het lagere D-segment. Dit betekent dat voor de bepaling van de stimuleringskosten van EV’s in het E-segment niet een conventionele auto met dezelfde prijs als referentie wordt genomen.
Acht u het realistisch dat als de auto’s in het D-segment goedkoper worden dan auto’s in het C-segment er überhaupt nog auto’s in het C-segment verkocht worden? Kunt u dit antwoord motiveren?
De keuze van de consument is in het Carbontax-model niet volledig afhankelijk van de catalogusprijs van de auto. Het model maakt onder meer gebruik van TCO-berekeningen (Total Cost of Ownership). Uiteindelijk is het totale kostenplaatje voor de autokoper immers het meest relevant. Wanneer, zoals in deze specifieke situatie wordt gesteld, de aanschafprijzen van auto’s in het D- en C-segment dichter bij elkaar komen te liggen volgt dan ook niet per definitie een verkoopverschuiving tussen deze segmenten. Auto’s in het D-segment zijn namelijk zwaarder, verbruiken doorgaans ook meer brandstof dan auto’s in het C-segment en de verzekeringspremie is doorgaans ook hoger, waardoor de TCO van deze auto’s hoger is. Bovendien is ook niet iedere consument op zoek naar een zo groot mogelijke auto voor het beschikbare budget en spelen persoonlijke voorkeuren voor functionaliteit en smaak een belangrijke rol bij de keuze voor een specifieke auto.
Heeft u door dat het belachelijk klinkt dat wanneer een Volkwagen Passat goedkoper zou worden dan een Volkswagen Golf (of een Peugeot 508 goedkoper dan een Peugeot 308, of een Audi A5 goedkoper dan een Audi A3/Audi A2) mensen nog steeds een Volkswagen Golf zouden kopen?
Zie antwoord op vraag 17.
Beseft u dat u door grote belastingkortingen (BPM-vrijstelling, MRB-vrijstelling en dus 100% korting en 4% bijtelling in plaats van 22% bijtelling) u juist extreme testen aan het doen bent en dat dus de vraag over de effecten van enorme belastingskortingen en stimulansen zeer relevant is?
Het kabinet acht het – gelet op de ambities uit het regeerakkoord – van groot belang om de transitie naar emissievrij rijden te versnellen. De fiscale stimulering van emissievrije auto’s maakt onderdeel uit van de maatregelen van het kabinet om deze versnelling te realiseren. Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat de bestaande fiscale voordelen voor EV’s fors zijn en een relatief hoge lastenschuif vragen. Zowel vanwege de hoge ambities van het kabinet op het terrein van emissievrije mobiliteit en de forse fiscale voordelen voor EV’s acht het kabinet het zeer relevant om de doelmatigheid en doeltreffendheid van dit beleid te monitoren.
Bent u bereid om het CARbonTAX-model 3.0 opnieuw op te bouwen en te callibreren zodat er wel een relatie is tussen de voorspellingen en de uitkomsten in de huidige autobrief 2?
Ik acht het niet noodzakelijk het Carbontax-model opnieuw op te bouwen en te kalibreren. Het Carbontax-model wordt voor elke grote beleidsstudie geactualiseerd aan de hand van de meest recente inzichten. Zie verdere toelichting bij antwoord 23.
Bent u bereid vervolgens schattingen te maken van de verkoop van elektrische auto’s en de kosten daarvan voor 2019 en 2020 die wel realistisch zijn?
De raming van de fiscale stimulering voor EV’s wordt in de miljoenennota jaarlijks geactualiseerd op basis van de dan beschikbare en meest recente informatie over de nieuwverkopen van EV’s. Deze schattingen zijn op dat moment het meest realistisch.
Indien u niet bereid bent dit te doen, heeft u dan door dat er opnieuw miljarden meer in een autobriefperiode uitgegeven wordt aan (semi-)elektrisch rijden op basis van een ondeugdelijk model?
Op dit moment is er geen sprake van een verwachting dat er een budgettaire derving in de orde van miljarden zal ontstaan. De ramingen worden jaarlijks bijgewerkt op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Zoals eerder toegelicht worden ramingen gemaakt door het Ministerie van Financiën.17 In die ramingen wordt gebruik gemaakt van uitkomsten uit het Carbontax-model én van de meest recente realisaties en verwachtingen die er op het moment van opstellen van de ramingen zijn. Overigens zien de miljarden misgelopen belastinginkomsten – zoals deze door PRC/TNO in 2014 zijn berekend voor de periode 2008–2013 – voor het overgrote deel op de fiscale stimulering van zeer zuinige benzine- en dieselauto’s en in mindere mate op (semi-)elektrische auto’s.
Wordt CARbonTAX-model 3.0 of een opvolger daarvan gebruikt voor doorrekeningen op dit moment, bij bijvoorbeeld het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Centraal Planbureau (CPB) of het Planbureau voor de Leefomgeving? Kunt u aangeven waarvoor?
Het Carbontax-model wordt gebruikt voor de doorrekening van de fiscale stimulering van EV’s zoals deze zijn voorgesteld in het ontwerpKlimaatakkoord. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 37 van de recent gestelde Kamervragen heb toegelicht, is voor de doorrekeningen van deze voorstellen in 2018 opnieuw een modelupdate uitgevoerd om feitelijke ontwikkelingen tot en met 2017 en de meest recente toekomstprognoses te benutten in het rekenmodel.18 De parameters van het model zijn in de zomer en het najaar van 2018 gedurende 3 maanden uitvoerig besproken, getoetst en op onderdelen herijkt en gevalideerd door het PBL en TNO. Tot 2025 vindt er een jaarlijkse monitoring plaats van de hierboven genoemde maatregelen en ontwikkelingen. Dit biedt ruimte om bij te sturen wanneer bijvoorbeeld modelactualisaties leiden tot nieuwe inzichten.
Kunt u aangeven of de huidige versie van CARbonTAX wetenschappelijk gevalideerd is? Zo ja, door wie en wanneer en kunt u daarvan het bewijs aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Is het huidige CARbonTAX model beter in voorspellen dan het CARbonTAX model 3.0 en kunt u daarvoor bewijs aanleveren?
Zie antwoord op vraag 23.
Kunt u deze vragen een voor een, precies en binnen drie weken beantwoorden zodat de antwoorden er ruim voor het algemeen overleg over autogerelateerde belastingen op woensdag 13 februari 2019 zijn?
Vanwege de onderlinge samenhang is ervoor gekozen de antwoorden op enkele vragen samen te nemen.
De ambulancezorg in de gemeente Gennep |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Henk van Gerven , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u er van op de hoogte dat afgelopen augustus de ambulancepost in Gennep is opgeheven?1
Ja. Van dat bericht ben ik een half jaar geleden op de hoogte gesteld.
Deelt u de mening dat de specifieke geografische positie van de gemeente Gennep – in het oosten grenzend aan Duitsland en in het westen begrensd door de Maas – met zich meebrengt, dat de aanrijmogelijkheden voor hulpdiensten van buiten de gemeente slechts beperkt zijn?
De Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Ambulancezorg Limburg-Noord en de zorgverzekeraars VGZ en CZ geven aan dat de kop van Noord-Limburg een complex en langgerekt gebied is dat lastig te bedienen is. Hierdoor is het voor RAV Ambulancezorg Limburg-Noord van belang om goede afspraken te maken over burenhulp. De burenhulp afspraken zijn met ingang van 1 augustus 2018 deels vernieuwd en deels aangescherpt, waarmee de aanrijmogelijkheden van de gemeente Gennep worden verbeterd.
Bent u er van op de hoogte dat de ambulancepost in Gennep in 2014 met financiële hulp van Ambulance Zorg Limburg-Noord (AZLN) en de gemeente Gennep is ingericht, juist omdat de aanrijtijden van ziekenwagens daarvoor in de gemeente beroerd waren?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat RAV Ambulancezorg Limburg-Noord in 2014 bij wijze van pilot uit eigen reserves een post in Gennep heeft gerealiseerd om de inwoners van de kop van de regio betere ambulancezorg te kunnen bieden en dat de gemeente Gennep heeft gezorgd voor huisvesting van de ambulance door een ruimte in de brandweerkazerne beschikbaar te stellen.
Het herverdelen van ambulancecapaciteit in de kop van Noord Limburg, wat tot gevolg had dat de ambulancepost in Gennep is opgegeven, is juist gedaan om de aanrijtijden in de gehele regio te verbeteren (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 11.
Hoe vaak werd de norm, binnen 15 minuten een ambulance bij de patiënt gehaald voordat de ambulance in Gennep stond, en hoe vaak werd deze norm gehaald nadat de ambulance in Gennep stond?
De wettelijke prestatienorm in de ambulance sector luidt: de RAV zorgt ervoor dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is2. Deze norm heeft betrekking op het niveau van de (veiligheids)regio en niet op het niveau van individuele gemeenten, zoals in de wet vastgelegd. De prestatienorm kent voor RAV Ambulancezorg Limburg-Noord regionaal het volgende verloop: in 2012 90%, in 2013 90%, in 2014 92%, in 2015 92%, in 2016 91% en in 2017 91,4%. Het (door het RIVM) geverifieerde cijfer over 2018 is nog niet bekend.
In meer regio’s halen de RAV’en de 15 minutennorm niet. Dat speelt al langer en u bent hier eerder over geïnformeerd3. In 2016 is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gestart met zorgplichtonderzoek in de ambulancezorg. In het kader daarvan hebben individuele zorgverzekeraars voor de regio’s waar de responstijden niet werden gehaald met de betreffende RAV’en verbeterplannen opgesteld. De NZa bespreekt periodiek de voortgang van de verbeterplannen met de zorgverzekeraars en houdt zo toezicht zolang er niet aan de zorgplicht wordt voldaan. Ik ben niet op de hoogte van de inhoud van die voortgangsrapportages. Het is aan de NZa om in het kader van de zorgplicht van verzekeraars een oordeel te vellen of zij de verwachting voldoende vinden of dat zij extra maatregelen (gaan) vragen van de zorgverzekeraar.
Dit neemt niet weg dat ik ontevreden ben dat meerdere RAV’en niet aan de 15 minutennorm voldoen. De ambitie hoort te zijn dat de norm gehaald moet worden. De oorzaken van het niet halen van de 15 minutennorm zijn veelzijdig en niet allemaal even eenvoudig en in korte tijd op te lossen. Genoemd worden met name een tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen, productiestijgingen (oa door een stijging van de acute zorgvraag, mede door een toenemend aantal (thuiswonende) ouderen en soms door (achteraf bezien) oneigenlijke inzet van ambulancezorg), belemmeringen door geografie, infrastructuur en landelijke ligging4.
Om de toegenomen drukte in de ambulancezorg te beteugelen en de responstijden in alle regio’s binnen de norm te krijgen, heb ik vorig jaar het actieplan ambulancezorg opgesteld met Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en op 12 november jl. aan uw Kamer gestuurd5. Het actieplan sluit aan bij genoemde oorzaken, en beoogt die op verschillende manieren aan te pakken. Het actieplan is van start gegaan in januari 2019 en loopt tot eind 2021. Ik zal op korte termijn met de ondertekenaars om tafel gaan om te bezien hoe versnelling kan worden aangebracht op de acties gericht op halen van de norm. Veel verbeteracties zullen tot mijn spijt niet direct tot zichtbare resultaten leiden. Waar het bijvoorbeeld gaat om het aantrekken van personeel duurt het enige tijd voordat zij volledig zelfstandig inzetbaar zijn op de ambulances. Hetzelfde geldt voor het eventueel aanpassen van de triagesystemen, dat kost tijd.
Hoeveel hebben de zorgverzekeraars VGZ en CZ geïnvesteerd in de proef met een ambulance in Gennep? In hoeverre vindt u het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om hieraan bij te dragen, gezien hun zorgplicht en de meerwaarde van deze extra ambulance die ervoor zorgde dat ziekenauto’s vaker binnen 15 minuten bij de patiënt waren?
De zorgverzekeraars VGZ en CZ hebben mij laten weten dat zij de standplaats in Gennep niet hebben bekostigd, maar dat de ambulance en het benodigde personeel wel waren opgenomen in de totale begroting van RAV Ambulancezorg Limburg-Noord (en zodoende zijn gefinancierd door de zorgverzekeraars).
Zorgverzekeraars sturen met RAV Ambulancezorg Limburg-Noord op een regionale prestatieverbetering, niet op lokale prestatieverbetering. In 2016 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van hun zorgplichtonderzoek, de representerende zorgverzekeraars de opdracht gegeven om samen met de regio’s waar de responstijden niet werden gehaald verbeterplannen op te stellen. Daartoe hebben de zorgverzekeraars VGZ en CZ en de RAV Ambulancezorg Limburg-Noord onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren, waarin de optimale positionering en spreiding van ambulances in de regio is onderzocht teneinde de responstijden verder te verbeteren. Het verbeterplan wordt nu gefaseerd uitgevoerd, waarvoor de zorgverzekeraars de financiële middelen ter beschikking stellen. Onderdeel van het verbeterplan is een herschikking van de bestaande capaciteit in de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar vanaf 1 augustus 2018. Door andere samenwerking tussen drie RAV’en, Ambulance Zorg Limburg-Noord, Brabant Midden-West-Noord en Gelderland Zuid, is de inzetbare capaciteit van deze RAV’en anders ingedeeld, waardoor meer mensen binnen 15 minuten bereikt kunnen worden (en dus een verbetering van het responspercentage voor de gehele regio wordt bereikt).
Zorgverzekeraars en RAV’en hebben samen een verantwoordelijkheid om de ambulancezorg in hun verzorgingsgebied zo optimaal mogelijk in te richten, zodat verzekerden kwalitatief goede, bereikbare en tijdige zorg ontvangen. De prestaties van de RAV’en worden continu gemonitord en er worden maatregelen getroffen indien nodig. Met de verschuiving van ambulancecapaciteit teneinde een optimale dekking in de kop van Noord Limburg te bereiken, willen CZ, VGZ en de drie RAV’en een zo groot mogelijke gezondheidswinst voor alle inwoners in de kop van Noord Limburg bewerkstelligen.
Klopt het dat in de huidige – tijdelijke – situatie de Regionale Ambulance Voorziening Brabant Midden-West-Noord (BMWN) primair de ambulancezorg in Gennep moet regelen?
Nee. Volgens de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) is de door de Minister aangewezen RAV verantwoordelijk voor het verlenen van de ambulancezorg in de eigen regio. Ook is een RAV volgens de Twaz verplicht om schriftelijke afspraken te hebben met de naburige RAV’en over in ieder geval de open grens benadering en de onderlinge assistentie (ook wel: burenhulp).
Voor de bekostiging van de ambulancezorg dient het referentiekader spreiding en beschikbaarheid (hierna: referentiekader) als basis. In het referentiekader wordt gewerkt met een open grenzen benadering. Concreet betekent dit dat spoedritten die worden gereden naar een aantal postcodegebieden in Noord Limburg in het referentiekader worden toebedeeld aan RAV Brabant Midden-West-Noord en RAV Gelderland Zuid. RAV Brabant Midden-West-Noord en RAV Gelderland Zuid krijgen daarmee ook de financiële middelen om te voorzien in de spreiding en beschikbaarheid van ambulancezorg voor die postcodegebieden in Noord Limburg. Aangezien RAV Limburg-Noord wel verantwoordelijk is voor de gehele eigen regio is het van essentieel belang dat er goede burenhulp afspraken worden gemaakt.
Heeft BMWN voldoende capaciteit hiervoor, of moet in de praktijk AZLN nog regelmatig uitrijden voor spoedritten in Gennep? Kunt u cijfers geven van de afgelopen zes maanden hoe vaak BMWN enerzijds en AZLN anderzijds hebben moeten uitrijden voor spoedritten in Gennep?
De zorgverzekeraars CZ en VGZ hebben mij laten weten dat in alle gevallen de dichtstbijzijnde beschikbare ambulance wordt ingezet. Primair wordt Gennep aangereden vanuit Haps door ambulances van RAV Brabant-Midden-West-Noord. Indien in die regio alle ambulances gelijktijdig bezet zijn, moet er vanuit een andere locatie worden uitgereden. Dat kan door een ambulance van RAV Ambulancezorg Limburg-Noord of van RAV Gelderland Zuid. Het aantal ambulance inzetten in Gennep in het derde en vierde kwartaal van 2018 zijn als volgt:
Inzet door:
Aantal A1-ritten
Aantal A2-ritten
RAV Ambulancezorg Limburg-Noord
119
109
RAV Brabant Midden-West-Noord
126
53
RAV Gelderland Zuid
12
10
Klopt het dat zorgverzekeraars van plan zijn de capaciteit van de ambulancepost in Haps uit te breiden? Kunt u aangeven wanneer deze wagen beschikbaar is en wanneer de bemensing hiervoor is geregeld?
De zorgverzekeraars CZ en VGZ hebben mij laten weten in 2019 voor RAV Brabant Midden-West-Noord vier extra ambulances te financieren, waarmee de ambulancecapaciteit in zijn totaliteit wordt uitgebreid in de gehele regio. Op basis van analyses door de RAV wordt altijd gekeken waar de inzet van extra ambulances het meest relevant is. Zorgverzekeraars sturen hier niet op. RAV Brabant Midden-West-Noord hoopt deze extra ambulances lopende 2019 op de weg te hebben. Maar, net als in veel zorgsectoren heeft ook de ambulancezorg met krapte op de arbeidsmarkt te maken.
Kunt u cijfers geven met betrekking tot de aanrijtijden (in hoeveel procent van de gevallen wordt aan de 15 minutennorm voldaan) voor spoedritten in de gemeente Gennep, enerzijds voor de periode voor 1 augustus 2018 en anderzijds voor de periode sinds 1 augustus 2018?
Vraag 9 ontbrak in de set dus geen antwoord.
Waarom zijn zorgverzekeraars wel bereid te betalen voor verhuizing van de ambulance van Gennep naar Bergen, maar niet voor behoud van de ambulance in Gennep?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van de voortgangsrapportage van Ambulancezorg Limburg-Noord (AZLN) aan de Nederlandse Zorgautoriteit van 31 januari 2018, waarin staat dat de verwachting is dat in 2019 95% een responstijd heeft van minder dan 15 minuten, maar dat een te dunne bezetting voor heel Noord en Midden Limburg blijft bestaan? Wat is uw reactie, vindt u een «verwachting» dat 95% gehaald wordt voldoende geruststelling voor de mensen in de betreffende regio?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt het met de door u aangekondigde algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg ook verplicht om bij (voorgenomen) sluiting van een ambulancepost verplicht om regionale bestuurders te consulteren?2
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre en op welke wijze kunt u er voor zorgen dat de aanrijtijden van maximaal 15 minuten overal in Limburg-Noord en in het bijzonder in de gemeenten Gennep en Mook en Middelaar, worden gehaald?
Nee. In de amvb beschikbaarheid acute zorg wordt geregeld dat zorgaanbieders die behoren tot de categorie traumacentra, aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen anders dan traumacentra, aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten of aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen, het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie slechts geheel of gedeeltelijk kunnen beëindigen of opschorten als (onder meer) de zorgaanbieder de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in de regio te voren over de beëindiging of opschorting heeft geïnformeerd. Deze bepaling wordt opgenomen omdat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat gemeenten en inwoners plotseling met een beëindiging of opschorting van de acute zorg op een bepaalde locatie worden geconfronteerd. Dat een ambulancepost ergens verdwijnt, betekent niet dat de acute zorg op die plek wordt beëindigd of opgeschort. RAV’en hebben namelijk de wettelijke taak ambulancezorg te leveren en kunnen daar niet mee stoppen, zij leveren ambulancezorg in de hele regio, ongeacht de positionering van de standplaatsen. De continuïteit van de RAV’en is geregeld in de Twaz.
Het bewijs dat door Airbnb de huizenprijzen stijgen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Vrije Universiteit en berichten daarover dat bewezen is dat huizen duurder worden door Airbnb-verhuur?1 2
Ik heb kennisgenomen van dit onderzoek dat betrekking heeft op de woningmarkt in Los Angeles. Uiteraard is de woningmarkt in Amsterdam anders dan in Los Angeles en kunnen deze onderzoeksresultaten niet een op een vertaald worden naar de situatie in Amsterdam. De daadwerkelijke effecten van toeristische verhuur op de huur- en koopprijzen in Amsterdam zijn van veel factoren afhankelijk en kan derhalve niet alleen worden toegeschreven aan toeristische verhuur. Een belangrijke factor die de invloed op de huizenprijzen tegen gaat is dat inkomsten uit toeristische verhuur niet behoren tot het bestendig inkomen dat bepalend is voor de leencapaciteit voor de aankoop van een woning. Daarnaast geldt dat gemeenten voorwaarden kunnen stellen aan toeristische verhuur die bijvoorbeeld het maximaal aantal verhuurdagen te beperken en daarmee de inkomsten uit deze verhuur kunnen inperken.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Koerhuis/Beckerman, die met algemene stemmen is aangenomen in de Tweede Kamer, om woonfraude via Airbnb als economisch delict te kunnen aanpakken?3
Wat betreft de motie van lid Koerhuis en Beckerman over de aanpak van illegale kamerverhuur op Airbnb heb ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2019 het volgende gemeld. Tegen illegale kamerverhuur kan op basis van de Huisvestingswet 2014 worden gehandhaafd. Het probleem met illegale kamerverhuur via digitale platforms als Airbnb is dat de aanbieder en het adres van de aangeboden kamer niet direct zichtbaar zijn, waardoor het toezicht en de handhaving worden bemoeilijkt. Het wetsvoorstel moet daar verandering in gaan brengen door middel van een registratieplicht. Daardoor wordt zowel de aanbieder als het adres van de kamer die wordt aangeboden kenbaar voor de gemeente. Daarnaast kan illegale kamerverhuur ook worden bestreden via de Wet ruimtelijke ordening. Voor kamerverhuur kan op basis van de bestemmingsplannen immers een omgevingsvergunning voor het afwijken van de woonbestemming noodzakelijk zijn. Handhaving kan met bestuursdwang, maar is ook strafbaar gesteld als economisch delict.
Zoals ik in de genoemde brief heb aangegeven sluit de motie Beckerman en Moorlag, die de regering verzoekt gemeenten behulpzaam te zijn bij het maken van afspraken met platforms, aan bij de uiteengezette aanpak. Daarnaast heb ik aangegeven dat ik met de betrokken platforms en gemeenten in gesprek ben over het verwijderen van advertenties indien blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van illegale content. Dit is op grond van bestaande wetgeving niet vrijblijvend voor platforms.
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met de aanpak van ongewenste neveneffecten van toeristische verhuur van woningen wordt nog deze maand via internet ter consultatie aangeboden.
Is het inmiddels makkelijker voor gemeenten om afspraken te maken met bedrijven als Airbnb om ervoor te zorgen dat zij zich houden aan de gemeentelijke regels omtrent toeristische verhuur en meewerken aan het achterhalen van gegevens van verhuurders? Zo nee, waarom niet en op welke manier(en) heeft het ministerie geholpen?4 5
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt de (aanvullende) wetgeving voor toeristisch verhuur via platforms als Airbnb naar de Tweede Kamer, zodat stijging van huizenprijzen, onttrekking van de woningvoorraad, overlast en oneerlijke concurrentie kunnen worden aangepakt, wat door u als «wenselijk en nodig» is bestempeld? En hoe ziet het door u aangekondigde ICT-ontwerp eruit?6
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de huizenprijsontwikkeling in verschillende Nederlandse gemeenten en buurten met toeristische platforms als Airbnb te monitoren, zoals in Los Angeles is gebeurd, en de Kamer hierover te informeren?
Ik vind het belangrijk dat de Nederlandse woningmarkt toegankelijk, betaalbaar en stabiel is. Dit blijf ik dan ook monitoren. Samen met het Kadaster, DNB en Amsterdam Business School Finance Group van de Universiteit van Amsterdam onderzoek ik daarom in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Het onderzoek geeft het meer inzicht in het prijseffect door particuliere beleggers in de stedelijke gebieden. Wanneer uit het onderzoek zou blijken dat er sprake is van een prijsopdrijvend effect, bijvoorbeeld door toeristische verhuur, kan dit een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt, en voor andere risico’s. Ik informeer uw Kamer hier later dit jaar over.
Het gebrek aan onderzoekscapaciteit naar mogelijke politiefraude |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een aangifte tegen de politie over mogelijke misstanden rond een grote aanbestedingsprocedure al een half jaar ligt te sudderen bij de Rijksrecherche?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, dit bericht is mij bekend. Zoals ook in antwoord 2 van vragen van de leden Groothuizen en Den Boer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2131) die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer zijn gezonden wordt aangegeven, heeft aangever al eerder aangiften gedaan tegen de politie. Enkele van deze aangiften zijn inmiddels afgedaan door de zaaksofficier van justitie. Aangever heeft in 2018 opnieuw aangifte gedaan maar ook een artikel 12 SV-klacht ingediend. Vanwege mogelijke overlap tussen de aangifte en de artikel 12 SV-klacht moest worden beoordeeld of nieuw onderzoek opportuun was. Hierdoor heeft het onderzoek langer geduurd. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor aan het Openbaar Ministerie.
Wat is er waar van de bewering dat door capaciteitsgebrek bij de Rijksrecherche misstanden binnen de politieorganisatie onuitgezocht blijven?
De ontwikkelingen in de criminaliteit hebben geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. Daarop zijn er versterkingen en investeringen gepleegd bij onder andere de Rijksrecherche. Deze investeringen nemen niet weg dat onderzoeken soms noodgedwongen in omvang worden beperkt en in bepaalde gevallen de keuze moet worden gemaakt om het strafrechtelijk financieel onderzoek niet uit te voeren. In een enkel geval worden zaken ook (nog) niet opgepakt. Om de gevolgen van een groeiend aanbod van rijksrecherchezaken bij een schaarste capaciteit zo veel mogelijk te beperken, wordt door de Rijksrecherche met man en macht gewerkt om een gelijke productie neer te zetten. Dit gebeurt door het zoeken naar oplossingen door bijvoorbeeld samen te werken met de politie, de FIOD en de KMAR of door zaken in onderling overleg over te dragen aan andere opsporingsdiensten.
Klopt het dat door het toenemende aantal bedreigingen van burgemeesters corruptieonderzoeken bij de Rijksrecherche op de plank blijven liggen? Zo ja, sinds wanneer is deze ontwikkeling bekend en welke maatregelen zijn sindsdien overwogen om de onderzoekscapaciteit bij de Rijksrecherche uit te breiden?
Nee. De Rijksrecherche is niet de aangewezen opsporingsinstantie voor deze zaken, maar ziet wel meer onderzoeken waarbij sprake is van een kwetsbaar openbaar bestuur dat vatbaar is voor beïnvloeding van criminelen dan wel criminele organisaties.
Het bericht ‘Daar gaan de miljarden’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «Daar gaan de miljarden»?1
Ja.
Klopt het dat onze buurlanden meer investeringen van buitenlandse bedrijven binnenhalen? Zo ja, welke tendens is daarbij zichtbaar en klopt het dat dit zo is vanwege ons klimaatbeleid? Zo ja, door welke specifieke regelingen en beleidsvoornemens komt dat?
In oktober 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het EY-rapport over het vestigingsklimaat en buitenlandse investeringen in Nederland2. Uit dit EY-onderzoek blijkt dat Nederland in vergelijking tot andere landen goed presteert bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Nederland staat op de lijst met 21 Europese landen in 2017, net als in 2016, op de vierde plaats achter het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Met deze vierde plaats kunnen we stellen dat Nederland in Europees perspectief bovengemiddeld scoort bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Zeker omdat de landen die boven Nederland staan een aanzienlijk grotere economie hebben. Bovendien concludeert EY dat, mede op basis van een enquête onder bedrijven, Nederland blijft overtuigen als investeringsland. Recent heb ik uw Kamer ook geïnformeerd dat het Nederlandse vestigingsklimaat er goed voor staat3.
Wanneer buitenlandse bedrijven een investeringsbeslissing nemen, doen zij dit altijd op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren van een land. De weging van de verschillende vestigingsklimaatfactoren verschilt per investering en is bedrijfsspecifiek. In haar persbericht heeft INEOS zelf aangegeven dat de aansluiting van de nieuwe fabriek met zowel haar vestigingen in Antwerpen als met Zuid-Duitsland via een pijpleidingennet de belangrijkste factor was om voor Antwerpen te kiezen. Verder was de bestaande aanwezigheid sinds 1995 in Antwerpen voor INEOS belangrijk. INEOS heeft tevens aangegeven dat de klimaatdoelstellingen van Nederland geen factor waren in haar keuze. Tegelijkertijd hebben andere chemiebedrijven op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren recent juist wel gekozen voor een investering in Nederland. Dit betreft onder meer investeringen van LyondellBasell (Rotterdam), Sekisui (Geleen/Roermond), Mitsui (Geleen) en SABIC (Bergen op Zoom).
Er is dus geen sprake van een neerwaartse tendens in investeringen door buitenlandse bedrijven. Bij recente investeringsbeslissingen van chemische bedrijven is niet evident dat het klimaatbeleid van het kabinet hier een rol bij heeft gespeeld. Veelal zijn er bedrijfsspecifieke voor- en nadelen binnen het bredere pakket aan vestigingsklimaatfactoren.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerpKlimaatakkoord, waarbij de internationale concurrentiepositie een belangrijk aandachtspunt is, zoals dit ook reeds is aangegeven in het Klimaatakkoord. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren (zie ook antwoord op vraag 8).
Als dit klopt, deelt u dan de mening dat klimaatplannen de internationale concurrentiepositie van Nederland niet mogen schaden? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere oorzaken zijn er aan te wijzen voor het feit dat niet Nederland, maar juist onze buurlanden de in het artikel genoemde investeringen van bedrijven binnenhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het Nederlandse klimaatbeleid er niet toe mag leiden dat het vestigingsklimaat van Nederland verslechterd ten opzichte van onze buurlanden? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de opgave vast. Een uiteindelijk Klimaatakkoord zal optellen tot 49%. Het Klimaatakkoord zal ook voorzien in een robuust borgingsmechanisme, opdat bijgestuurd wordt indien onderweg de opbrengst zou blijken tegen te vallen. Er kan en mag geen twijfel over bestaan dat dit kabinet de klimaatopgave realiseert.
Het kabinet is ervan overtuigd dat het versterken van verdienvermogen en verduurzaming hand in hand kunnen gaan. De Nederlandse industrie is innovatief, heeft een sterke concurrentiepositie en zorgt voor veel werkgelegenheid. Tegelijkertijd is onze industrie, met een groot aandeel fossiele productie en zware grondstoffen, relatief energie-intensief. De industrie staat voor bijna een derde van de totale klimaatopgave van dit kabinet tot 2030. Dat is een grote opgave. Inzet van het regeerakkoord is om deze opgave te halen door radicale innovatie en verknoping van processen. Inzet is ook om de industrie concurrerend te houden; de productie, inclusief de uitstoot en de banen de grens over jagen is geen oplossing voor het klimaatvraagstuk.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerp Klimaatakkoord, waarbij ook nagedacht is over de internationale concurrentiepositie. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren. Beiden zijn naar verwachting medio maart gereed.
Onze inzet is om de industrie concurrerend te houden; nu en in de toekomst. Daarom is het ook zaak dat Nederland zorgt dat het een aantrekkelijke vestigingslocatie is voor deze landen. Dat doen we onder andere door het scheppen van duidelijkheid voor bedrijven over hoe Nederland de klimaatdoelen wil behalen, door instrumenten die groene investeringen stimuleren, door een stimulans te geven aan innovatie en kennisontwikkeling en de opbouw van nieuwe infrastructuur. Hierdoor zorgen we dat Nederland nu en in de toekomst een aantrekkelijke bestemming is voor investeringen die bijdragen aan de verduurzaming van de economie en ons verdienvermogen.
Hoe kan er met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven op achterstand wordt gezet ten opzichte van onze buurlanden?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kan ervoor worden gezorgd dat het Nederlandse klimaatbeleid juist meer kansen biedt voor het Nederlandse vestigingsklimaat en voor de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven?
Een ambitieus klimaatbeleid biedt ook kansen voor onze economie, onze welvaart en ons duurzame verdienvermogen. Door eerder te beginnen, bouwen we een voorsprong op ten opzichte van andere landen. Op die manier hebben we meer tijd en kunnen we nieuwe ideeën en technologieën ontwikkelen die we vervolgens kunnen exporteren. Daarmee werken we tegelijkertijd aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor duurzame, innovatieve activiteiten. We moeten er dan ook voor zorgen dat de investeringen die daarvoor nodig zijn in Nederland plaatsvinden.
Nederland wil door deze klimaatambitie niet alleen een faire bijdrage leveren aan het voorkomen van de opwarming van de aarde, maar wil tegelijkertijd een voorsprong opbouwen in de voortbrenging van duurzame technieken en producten. Dat vraagt een consequente gerichtheid op innovatie. Het pakket bevat daartoe de ondersteunende instrumenten, zoals een budget voor proefprojecten en de SDE++ om via grootschalige uitrol de leercurve te doorlopen, zoals al is gedemonstreerd met wind op zee. De Topsectorenaanpak is sterker gericht op maatschappelijke uitdagingen, waaronder bij uitstek de klimaatopgave. En InvestNL wil straks de duurzame initiatieven en starters van voldoende kapitaal voorzien.
Hoe kan met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan doordat bedrijven investeren in landen waar minder strenge klimaatregels gelden?
Op dit moment staat niet vast dat de maatregelen in het ontwerpKlimaatakkoord zullen leiden tot weglek van emissies naar het buitenland. Gezien het belang van een gelijk speelveld voor de industrie, en de discussie over de verschillende modaliteiten van een borgingssysteem, zal het kabinet door onafhankelijke experts een speelveldtoets voor de industrie laten uitvoeren. Hierdoor ontstaat inzicht in de maximaal toelaatbare lastendruk in industriële sectoren voor verschillende typologieën van borgings- en heffingssystemen gebaseerd op CO2-uitstoot, dan wel op gebruikte energie-eenheden of anderszins. De uitkomst van deze toets verwacht ik medio maart.
Deelt u de mening dat Nederland haar klimaateisen zoveel mogelijk samen met buurlanden en/of in EU-verband moet afspreken om te voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan en om te voorkomen dat het gelijke speelveld wordt verstoord?
We pleiten in Europa voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030. Mocht een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan zal Nederland er naar streven om met gelijkgestemde Noordwest-Europese landen tot ambitieuzere afspraken te komen dan de door de EU toegewezen landenallocatie. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
De gevolgen van recente ontwikkelingen in de verhouding tussen Nederland en Iran voor het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van Iran |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Blok: Iran zat waarschijnlijk achter liquidaties in Nederland»?1
Ja.
Hoeveel asielzoekers uit Iran hebben in de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 in Nederland asiel aangevraagd? In hoeveel gevallen is in de genoemde jaren een asielvergunning verleend? Hoeveel afgewezen asielzoekers uit Iran zijn in deze jaren vrijwillig vertrokken of teruggestuurd naar Iran? Is bekend hoe het (afgewezen) asielzoekers die naar Iran zijn teruggekeerd na hun terugkeer in Iran is vergaan? Zo nee, waarom niet?
De aantallen eerste asielaanvragen van Iraniërs over de genoemde jaren is als volgt: in 2015 zijn afgerond 1.880 eerste aanvragen ingediend, in 2016 880, in 2017 720 en in 2018 1.870. In 2015 zijn afgerond 230 aanvragen toegekend, in 2016 390, in 2017 680 en in 2018 280. Ik merk daarbij op dat een aanvraag soms in het ene jaar is ingediend en in het volgende jaar is ingewilligd. Het betreft hier alleen de inwilligingen op eerste aanvragen en niet de inwilligingen in de beroepsfase.
Van 2015 tot en met 2018 zijn afgerond 460 vreemdelingen aantoonbaar teruggekeerd naar Iran onder toezicht van de DT&V. Hiervan zijn afgerond 30 gedwongen teruggekeerd.
Tijdens de asielprocedure vindt een individuele beoordeling van de situatie plaats op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat terugkeer veilig en verantwoord is. Zoals ook geldt voor alle andere landen waar asielzoekers vandaan komen, is er geen aanleiding om in te zetten op monitoring na terugkeer.
Op basis van welke (recente) informatie wordt op dit moment door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeeld of iemand uit Iran asiel wordt verleend? Is er bij deze beoordeling voldoende aandacht voor risicogroepen zoals politieke activisten, politieke oppositieleden, mensenrechtenactivisten en hun familieleden? Is er bij deze beoordeling voldoende aandacht voor de positie van de Ahwazi, een Arabisch volk uit de Iraanse regio Khoezestan? Vindt u het algemene ambtsbericht over Iran uit mei 2017 nog voldoende actueel? Zo nee, wat gaat u doen om dit te actualiseren? Zo ja, waarom wel?
Uw Kamer is in 2017 per brief geïnformeerd over de beleidswijzigingen die zijn doorgevoerd naar aanleiding van het Algemene Ambtsbericht Iran van mei 2017.2 Uit het ambtsbericht is gebleken dat personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten, dit niet kunnen doen zonder het risico te lopen hierdoor in de negatieve aandacht van de autoriteiten komen te staan met mogelijk arrestatie en strafvervolging tot gevolg. Daarom zijn deze personen door mijn voorganger aangeduid als risicogroep.
De IND beslist op aanvragen met in achtneming van dit algemene ambtsbericht. Uiteraard worden ook andere openbare bronnen betrokken die zijn verschenen na het uitbrengen van het ambtsbericht, zoals rapporten van het UK Home Office, US Department of State, de VN of mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en HRW. Het is uiteraard afhankelijk van de specifieke zaak die voor ligt welke informatie door de IND bij een individuele zaak wordt betrokken. Bij elke beoordeling wordt de algehele situatie betrokken waarin de risicogroepen of bevolkingsgroepen zoals Ahwazi zich bevinden en met welke mensenrechtenschendingen zij te maken kunnen krijgen. De informatie in het ambtsbericht en hetgeen voor het overige blijkt uit openbare bronnen is voldoende om op een zorgvuldige wijze op asielaanvragen van Ahwazi te beslissen.
Ik verwacht dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het voorjaar het nieuwe algemeen ambtsbericht over Iran publiceert.
Is het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van politieke activisten, politieke oppositieleden, mensenrechtenactivisten en hun familieleden in lijn met het asielbeleid in andere lidstaten van de Europese Unie? Zo nee, op welke punten wijkt het significant af?
Nederland baseert het beleid op artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn; ik heb op dit moment geen signalen dat het Nederlandse beleid significant afwijkt van het beleid van andere lidstaten.
Is het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van Ahwazi in lijn met het asielbeleid in andere lidstaten van de Europese Unie? Zo nee, op welke punten wijkt het significant af?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u gezien de huidige ontwikkelingen in de relatie tussen Nederland en Iran gevolgen voor het Nederlandse asielbeleid betreffende Iran? Ziet u redenen om de risicogroepen in het asielbeleid voor Iran uit te breiden naar aanleiding van deze ontwikkelingen, bijvoorbeeld naar voormalige oppositieleden of activisten, familieleden van (voormalig) politieke activisten, politieke oppositieleden en mensenrechtenactivisten? Zo ja, op welke manier en wanneer gaat u het landenbeleid aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u in de moord in Nederland op Ahmad Mola Nissi, een Ahwazi en leider van de ASMLA, aanleiding om het asielbeleid ten aanzien van Ahwazi te herbezien? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat Ahwazi die uit Nederland komen door Iran snel gezien worden als «politiek geëngageerd», omdat er in Nederland een aantal Ahwazi organisaties actief zijn? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit voor het asielbeleid ten aanzien van deze groep?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3 en 6 kunnen personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten, dit niet doen zonder het risico te lopen hierdoor in de negatieve aandacht van de autoriteiten te komen te staan met mogelijk arrestatie en strafvervolging tot gevolg. Hiervoor is een aparte risicogroep opgenomen in het landenbeleid Iran. Ik zie nu geen aanleiding om het landenbeleid Iran aan te passen.
Het bericht ‘Kringloopeconomie komt nog niet van de grond’ |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kringloopeconomie komt nog niet van de grond»?1
Ja, ik ben van dit bericht op de hoogte.
Heeft u opdracht gegeven voor het onderzoek naar de kringloopeconomie of is dit gedaan op eigen initiatief van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?
Het onderzoek is op eigen initiatief van PBL opgezet.
Kunt u het PBL verzoeken de top 25 van meest beperkende wet- en regelgeving voor de kringloopeconomie, waar zij in dit onderzoek tegenaan zijn gelopen, zo snel mogelijk met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
PBL heeft – op basis van literatuuronderzoek, een beperkte enquête, interviews en de inventarisatie van initiatieven – hindernissen voor circulaire initiatieven in kaart gebracht. Deze betreffen niet alleen wet- en regelgeving, maar ook in de maatschappij heersende normen, gewoontegedrag en onvolledige beprijzing van milieugebruik. In het rapport «Circulaire Economie in kaart» (PBL, 2019) wordt aangegeven dat slechts enkele hindernissen zijn gevonden en worden deze kort beschreven. Een systematisch overzicht van alle hindernissen biedt dit rapport niet; dat zou nader onderzoek vergen. Een top 25 van de meest beperkende wet- en regelgeving kan PBL op basis van deze inventarisatie daarom niet delen.
Het is belangrijk dat we alert zijn op overbodige of knellende regels waar innovatieve ondernemers tegenaan kunnen lopen. Wijzigingen in wet- en regelgeving moeten echter niet leiden tot onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu. In het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050»2 en de kabinetsreactie op de transitie-agenda heeft het kabinet een overzicht gegeven van haar aanpak voor beperkende wet- en regelgeving. In het Uitvoeringsprogramma circulaire economie dat uiterlijk in februari naar de Tweede Kamer wordt gestuurd is verder uitgewerkt welke stappen er concreet gezet worden.
Daarnaast kunnen sinds 2014 bij het programma «Ruimte in Regels»3 belemmeringen in regelgeving worden gemeld; deze worden vervolgens opgepakt en zo mogelijk weggenomen. Tot nu toe zijn ca. 150 belemmeringen opgelost.
Verder is in de zomer van 2018 de Taskforce Herijking Afvalstoffen gestart onder voorzitterschap van mevrouw Winnie Sorgdrager. De Taskforce zal knelpunten in de afvalregelgeving en de uitvoering en handhaving daarvan in kaart brengen en voorstellen doen voor oplossingen. Het gaat hierbij om knelpunten die de transitie naar een circulaire economie in de weg staan. De Taskforce zal na de zomer van 2019 haar rapport uitbrengen aan mij en de voorzitter van Unie van Waterschappen. Ik zal uw Kamer voor het eind van het jaar mijn reactie op het rapport sturen.
De berichten dat prijsvechter Level vanaf Schiphol gaat vliegen vanaf komende zomer en het bericht dat RyanAir stunt met prijzen van 5 euro naar Londen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het plan van prijsvechter Level om vanaf deze zomer vanaf Schiphol te gaan vliegen naar diverse Europese bestemmingen?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van berichten in de media hierover.
Worden hiervoor de laatste vrije slots op Schiphol gebruikt of alleen slots die nu aan een dochtermaatschappij zijn toebedeeld?
De verdeling van slots op Schiphol is de verantwoordelijkheid van de slotcoördinator. Als Minister ben ik bij dat proces niet betrokken. In algemene zin kan ik aangeven dat er meerdere mogelijkheden zijn. Een luchtvaartmaatschappij kan nieuwe slots aanvragen en verkrijgen bij de slotcoördinator, mits deze beschikbaar zijn. Een luchtvaartmaatschappij kan ook slots waarover zij al kan beschikken op een nieuwe bestemming inzetten of binnen dezelfde groep overdragen, bijvoorbeeld aan een dochtermaatschappij.
Op welke manier dragen deze vluchten bij aan de mainportfunctie van Schiphol?
In hoeverre de vluchten van luchtvaartmaatschappij Level zullen bijdragen aan de mainportfunctie zal onder andere afhangen van de bestemmingen en de bezetting van de vluchten, waarbij gedacht kan worden aan het aantal transferpassagiers op de vlucht. In aanvulling hierop vermeld ik dat het niet altijd om extra of nieuwe slots hoeft te gaan. Het is eveneens mogelijk dat het een nieuwe invulling betreft van slots waarover luchtvaartmaatschappijen reeds kunnen beschikken. Zie antwoord 2.
Is het selectiviteitsbeginsel van toepassing als maatschappijen en dochters van dezelfde koepel onderling slots ruilen of aan elkaar afstaan?
Het selectiviteitsbeleid is erop gericht om de schaarse capaciteit op Schiphol zo efficiënt mogelijk te benutten door verkeer dat niet gebonden is aan de diensten en infrastructuur van Schiphol te accommoderen op andere luchthavens, waaronder Lelystad Airport. Het doel hiervan is om de (inter)continentale knooppuntfunctie van Schiphol te behouden en verder te versterken.
Het selectiviteitsbeleid kan geen afbreuk doen aan de Europese slotverordening, waarin expliciet is bepaald dat moeder- en dochtermaatschappijen slots aan elkaar kunnen overdragen.
Klopt het dat de slotcoördinator geen manieren heeft om dergelijke vluchten te weren, of om vluchten die meer bijdragen aan de mainportfunctie te prioriteren?
De slotcoördinator heeft geen manieren om dergelijke vluchten te weren. De huidige prioriteitsregels die volgen uit de slotverordening bieden op dit moment geen mogelijkheid om bij gelijke geschiktheid te prioriteren op mainportgebonden verkeer. Omdat ik het wenselijk vind dat de overheid meer mogelijkheden krijgt om vluchten die het (inter)continentale netwerk van Schiphol versterken te stimuleren, zet ik in op het creëren van aanvullende mogelijkheden voor toekomstige sturing. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan een regel op basis waarvan de slotcoördinator bij gelijksoortige aanvragen slots niet automatisch naar rato verdeelt, maar rekening houdt met de netwerkkwaliteit en duurzaamheid.
Bent u van mening dat de overheid de instrumenten zou moeten hebben om te kunnen prioriteren op schonere en stillere vliegtuigen, en bestemmingen die bijdragen aan de netwerkfunctie van Schiphol? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten om dit te bereiken?
Ik vind het wenselijk dat de overheid meer mogelijkheden krijgt om het vliegen met schonere en stillere vliegtuigen te stimuleren. Hetzelfde geldt voor vluchten die het (inter)continentale netwerk van Schiphol versterken. Zie het antwoord op vraag 5. In aanvulling hierop zal Nederland zich binnen de EU inspannen om ervoor te zorgen dat bij een herziening van de slotverordening er meer ruimte ontstaat voor nationaal beleid. Tot slot zet ik me ook in voor nieuwe instrumenten ten behoeve van een selectieve ontwikkeling van Schiphol. Denk daarbij aan de aangepaste verkeersverdelingsregel die op dit moment wordt geconsulteerd.
Zijn vluchten voor € 5 naar Londen vanaf Eindhoven Airport onderdeel van het Nederlands luchtvaartbeleid?2
Binnen de Europese Unie is sprake van een vrije luchtvaartmarkt waarin Europese luchtvaartmaatschappijen zelf hun tarieven kunnen bepalen. De overheid heeft wel de mogelijkheid om overheidsheffingen en/of -belastingen in te voeren die van invloed zijn op de totaalprijs die consumenten betalen om gebruik te maken van het vliegtuig. In dat kader wijs ik erop dat zoals afgesproken in het Regeerakkoord, thans invoering van een vliegbelasting wordt voorbereid.
Deelt u de mening dat de schaarse ruimte op onze luchthavens en de nog schaarsere milieuruimte zorgvuldig moeten worden ingevuld, en dat vluchten naar Londen voor € 5 hier geen onderdeel van zouden moeten zijn? Zo ja, welke instrumenten heeft u om dergelijke vluchten te voorkomen?
Zie de antwoorden op de vragen 5, 6 en 7.
De berichten 'Ingreep ECB bij probleembank Carige is een oplossing ‘all’italiana’' en 'Italian populists dodge first big banking test' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de in de noten genoemde artikelen?1 2
Ja.
Wat vindt u van de acties van de Europese Centrale Bank (ECB) met betrekking tot de Italiaanse Banca Carige? Bent u het met de strekking van de artikelen eens dat er is gekozen voor een «Italiaanse oplossing»?
Net als sommige Europese banken heeft Carige te maken met structurele uitdagingen, waaronder een groot aantal niet-presterende leningen. De oplossingen hiervoor liggen in de eerste plaats altijd bij banken zelf. Op 2 januari 2019 is de ECB overgegaan tot een zogeheten vroegtijdige-interventiemaatregel bij Carige. Zo heeft de ECB tijdelijke bewindvoerders aangesteld alsook het hogere management en leidinggevend orgaan afgezet.3 De actie van de ECB is op zichzelf nog geen oplossing voor de uitdagingen waar de bank mee te maken heeft. Het is in de eerste plaats een taak voor de bank en haar tijdelijke bewindvoerders om de stabiliteit van de bank te bewaken en ervoor te zorgen dat de bank aan de kapitaaleisen voldoet.
Recent communiceerde de Italiaanse overheid ook dat Carige toegang heeft tot een reeds bestaand garantieprogramma ten behoeve van liquiditeit.4 Bij zo’n liquiditeitsfaciliteit eist de Commissie onder andere dat banken solvabel zijn, een marktconforme vergoeding wordt betaald en banken die er op grote schaal gebruik van maken een herstructureringsplan indienen.5 In dezelfde communicatie werd ook gesproken over de mogelijkheid van een preventieve herkapitalisatie.6 Dit instrument is alleen bedoeld voor eventuele kapitaalbehoeften die ontstaan uit het adverse scenario van een stresstest en mag daarom niet worden gebruikt om bestaande of verwachte verliezen op te vangen. Bij deze vorm van staatssteun wordt ook vereist dat de aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden bijdragen door afschrijving en/of omzetting («bail-in tot en met junior»).7 Het is altijd aan de Europese Commissie om te oordelen of er bij maatregelen in de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofd is.
Hoe beoordeelt u deze oplossing, mede in het licht van de afgesproken EU-regels voor herstel en afwikkeling van banken en de eerdere oplossingen bij Banca Veneto en Banca Populare di Vicenza?
De richtlijn herstel en afwikkeling banken (BRRD) voorziet in zogeheten vroegtijdige-interventiemaatregelen, waaronder ook bevoegdheden om tijdelijke bewindvoerders aan te stellen alsook het hogere management en leidinggevend orgaan af te zetten, waar in het geval van Carige gebruik van is gemaakt.8
De ECB concludeerde op 23 juni 2017 dat Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca faalden of dreigden te falen. Nadat de Single Resolution Board (SRB) oordeelde dat resolutie van deze twee banken niet in het publiek belang was, werden zij geliquideerd onder nationaal insolventierecht met steun door de Italiaanse overheid.9 Over de Italiaanse bank Carige is de ECB of SRB vooralsnog niet van oordeel dat deze faalt of dreigt te falen.
Wat is de rol van de Single Resolution Board (SRB) in het proces tot nu toe geweest?
Om snel en effectief in te kunnen ingrijpen wanneer banken in de problemen komen is een Europees resolutiemechanisme opgezet. Daarvoor maakt de SRB vooraf al per bank een plan waarin staat wat er gebeurt wanneer een bank faalt of dreigt te falen. Zoals omschreven in antwoord op vraag 3 is de ECB of SRB vooralsnog niet van oordeel dat Carige faalt of dreigt te falen.
Welke stappen zijn er de afgelopen tijd gezet met de Banca Carige en wat heeft dat opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de regels van de bankenunie geen veredelde menukaart zijn, waar je naar believen uit kunt kiezen?
De regels voor de bankenunie zien op gemeenschappelijke regels voor toezicht en resolutie, alsmede op gemeenschappelijke regels over kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Ook binnen de regels van de bankenunie zijn er mogelijkheden om als overheid orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is.10
Hoe voldoen de acties van de ECB aan de afgesproken regels in de Europese Unie met betrekking tot herstel en afwikkeling van banken (BRRD – banking recovery and resolution directive)? In hoeverre worden de aandeelhouders aangeslagen voor de bank die in de problemen is? In hoeverre worden de EU-regels met deze oplossing omzeild?
Zoals omschreven in antwoord op vraag 3 spreekt de BRRD van vroegtijdige-interventiemaatregelen, waaronder ook bevoegdheden om tijdelijke bewindvoerders aan te stellen en het hogere management en leidinggevend orgaan af te zetten. Verder zijn de verliezen die een bank maakt altijd in de eerste plaats voor bestaande aandeelhouders. Indien een bank op last van de toezichthouder nieuwe aandelen moet uitgeven dan betekent dit dat bestaande aandeelhouders verwateren. Hun aandelen zullen dan minder waard worden. Als het een bank niet zelf lukt om private oplossingen te vinden zijn er in het kader van de bankenunie strenge Europese afspraken gemaakt. Ik heb geen reden om aan te nemen dat van de EU-regels wordt afgeweken.
Wat zou de normale handelwijze zijn bij een niet systeem-relevante bank als Carige? In hoeverre is een bail-out aan de orde? Bent u van mening dat een bail-out bij niet systeem-relevante bank onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in antwoord 7, gelden voor alle Europese banken strenge afspraken voor wanneer zij in problemen komen. Toezichthouders hebben conform dit raamwerk verschillende mogelijkheden om problemen bij banken aan te pakken. Het gebruik daarvan zal afhankelijk zijn van de specifieke casus. Indien een private oplossing of garantieloket openstaat voor alle banken, dan kan deze in principe ook worden gebruik voor niet systeemrelevante banken. In de voorliggende casus is kapitaalsteun vanuit de overheid vooralsnog niet aan de orde. Aan eventuele kapitaalsteun in de vorm van een preventieve herkapitalisatie is ook de voorwaarde verbonden dat deze moet dienen om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat vermijden. Daardoor kan dit instrument minder geschikt zijn voor banken waarvan een eventueel falen maar een beperkte impact heeft. Daarnaast dient bij kapitaalsteun altijd een bail-in tot en met junior plaats te vinden. Om de eventuele noodzaak van kapitaalsteun in de toekomst te verminderen dienen banken waarvoor resolutie de strategie zal zijn de komende jaren extra bail-inbare buffers («MREL») op te bouwen.
Deelt u de mening dat de «intergovernmental agreement» van het Single Resolution Fund (SRF) altijd als voorwaarde de 8% bail-in heeft? Kunt u bevestigen dat dit het geval moet zijn, indien er bij Carige een «resolution» komt en het SRF wordt aangesproken?
De voorwaarden voor gebruik van het SRF staan omschreven in de SRM-verordening.11 Bij gebruik van het SRF voor het absorberen van verliezen of herkapitaliseren van een bank in resolutie geldt dat verliezen ter grootte van ten minste 8% van de balans eerst door aandeelhouders en schuldeisers moeten zijn gedragen.
Waarom wordt er afgeweken van de BRRD-regels? Wat betekent dit voor de toekomst van de toepassing van de BRRD-regels? In hoeverre werken de BRRD-regels in de praktijk nu en hoe worden ze toegepast?
Het is aan de Europese Commissie en toezichthouders om de regels toe te passen zoals ze zijn afgesproken. Ik heb geen reden om aan te nemen dat wordt afgeweken van de BRRD-regels.
Hoe kwam Banca Carige uit de eerder uitgevoerde stresstests? In hoeverre voldoet Banca Carige aan de nieuw afgesproken normen voor de niet presterende leningen (NPL’s)? Indien Carige goed uit de stresstest kwam, wat zegt dit dan over de stresstest en moet die dan niet strenger worden? Indien Carige slecht uit de stresstesten is gekomen, wat is er vervolgens met de uitkomst gedaan?
Carige was in 2014 onderdeel van een exercitie die bestond uit een grondige gezondheidstoets (Asset Quality Review, AQR) aangevuld met twee stresstest-scenario's. Op het meetmoment van de exercitie had een aantal banken, waaronder Carige, een kapitaaltekort. Eventuele tekorten hebben de banken zelf moeten oplossen door middel van uitgiftes van kapitaalinstrumenten of door andere in aanmerking komende maatregelen.12 Ook na 2014 kunnen banken nieuwe verliezen hebben geleden en dus met nieuwe tekorten te maken hebben gekregen. Ik kan echter niet oordelen in hoeverre dit specifiek bij Carige het geval is. Zo zat Carige niet in de in 2018 door Europese Bankenautoriteit (EBA) gepubliceerde stresstestresultaten.13 Wel kunnen als onderdeel van de jaarlijkse kapitaalbeoordeling van individuele banken (SREP) door toezichthouders interne stresstesten worden uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn echter niet openbaar.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak, gedaan tijdens het algemeen overleg Eurogroep van 15 november 2018, dat er niet wordt afgeweken van de regels die we in Europees verband hebben afgesproken en dat het niet zo problematisch is, omdat het een privaat fonds is dat door andere banken wordt gevuld?
Ja. Het is in de eerste plaats aan banken om zelf private oplossingen te vinden. Tijdens het algemeen overleg is gesproken over private oplossingen. Intussen heeft Italië aangekondigd dat Carige gebruik kan maken van reeds bestaande garanties ten behoeve van liquiditeit. Ook zou Italië de route van preventieve herkapitalisatie verkennen. Binnen de regels van de bankenunie bestaan nog altijd mogelijkheden om als overheid orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is.
Bent u bereid om dit punt aan te kaarten bij de eerstvolgende Eurogroep/Ecofin-vergadering? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Europese vergaderingen zet ik in op verbetering van het raamwerk, bijvoorbeeld waar het gaat om de opbouw van bail-inbare buffers en de meerwaarde van AQRs om te bepalen of aan de voorwaarden voor preventieve herkapitalisatie is voldaan.14 Zoals blijkt uit voorgaande antwoorden, zie ik vooralsnog geen aanleiding om deze casus zelf op te brengen.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het AO Eurogroep/Ecofin van 17 januari 2019?
Ja.
Het bericht ‘Fileleed A2 Weert-Eindhoven: ‘snelle’ maatregelen laten op zich wachten’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht uit de Limburger: «Fileleed A2 Weert-Eindhoven: «snelle» maatregelen laten op zich wachten»?1
Ja.
Herkent u de aanhoudende problematiek rond het A2-traject Weert-Eindhoven?
In 2017 heeft de Programmaraad SmartwayZ.NL op basis van de resultaten van een MIRT onderzoek en de NMCA besloten tot het nader uitwerken en realiseren van een «no regret pakket» maatregelen. Het beeld in de NMCA 2017 is actueel. Afgelopen jaar is het verkeer in heel Nederland gegroeid. De groei op de A2 tussen Weert en Eindhoven wijkt daar nauwelijks vanaf. In de afweging ten opzichte van andere knelpunten in Nederland is er daarom niets gewijzigd in de positie van de A2 Weert–Eindhoven. De A2 Weert Eindhoven staat ook niet in de meest recente File Top 50 (MIRT projectenoverzicht 2019).
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de motie 34 775-A nr. 27 van de leden Sienot (D66) en Remco Dijkstra (VVD), waarin is gevraagd te onderzoeken of succesvolle maatregelen uit innovatieve projecten geïntegreerd kunnen worden in het programma Smartwayz en dan in het bijzonder op het traject Weert-Eindhoven? Zo ja, wat hebben de maatregelen opgeleverd? Zo nee, waarom zijn de maatregelen niet genomen?
Er zijn maatregelen genomen naar aanleiding van deze motie. Eén van de innovatieve maatregelen die sinds kort wordt toegepast is gedragsbeïnvloeding door middel van een reis-assistent. Deze maatregel wordt toegepast voor het traject Weert–Eindhoven, gericht op het verbeteren van de doorstroming, het verminderen van de CO2 uitstoot en de toename van gebruik van innovatieve diensten. De eerste tussenresultaten worden binnenkort verwacht. Binnen het programma SmartwayZ.NL worden daarnaast in de verkenningen naar de A58 Tilburg – Breda en de A67 Leenderheide – Zaarderheiken pakketten innovatieve maatregelen uitgewerkt, variërend van maatregelen gericht op bandenspanning tot veiliger en sneller invoegen. Deze zijn echter nog niet zover in de uitwerking, dat bepaald kan worden of toepassing op het traject Weert–Eindhoven kansrijk is.
Wanneer is het onderzoek naar de maatregelen voor toeritdosering, een verbeterde filesignalering en een verbeterde overgang tussen de verlichting afgerond en wanneer kan de Kamer dit onderzoek verwachten?
De resultaten van het onderzoek naar toeritdosering worden in de eerste helft van 2019 verwacht. Filesignalering is al geplaatst; het effect is echter gering. Daarom wordt nu onderzocht of andere aanpassingen mogelijk zijn. Op dit moment is niet bekend wanneer dat onderzoek gereed is. Het onderzoek naar een verbeterde overgang tussen de verlichting op de A2 bij het verlaten van Leenderheide richting Maastricht is afgerond. Daarin kon niet worden aangetoond dat de voorgestelde overgang van licht naar donker hier aantoonbaar de doorstroming of veiligheid verbetert.
Welke redenen lagen ten grondslag aan het besluit om de bewegwijzering op genoemd traject toch niet aan te passen omdat er weinig heil van wordt verwacht? Waren deze redenen al bekend toen voor deze methode werd gekozen? Zo ja, waarom is dit dan toch als maatregel genoemd?
Voor de precieze aanpassingen van de bewegwijzering is nader onderzoek uitgevoerd naar mogelijke andere locaties voor de bewegwijzering. Daaruit is gebleken dat andere locaties geen effect zullen hebben op een betere doorstroming. Daarop is besloten de maatregel niet uit te voeren. Dit was nog niet onderzocht toen deze maatregel in het no regret pakket werd opgenomen.
Deelt u de opvatting dat het vergroten van een parkeerplaats bij een station en een app voor reisadvies niet direct bijdragen aan de doorstroom op dit traject?
Ik deel deze opvatting niet. Het verbeteren van alternatieven voor de auto en het geven van reisadvies op maat zijn beide maatregelen die het gebruik van een andere vervoerwijze of reizen op een ander tijdstip stimuleren en zo de doorstroming op dit traject kunnen verbeteren.
Welke stappen zullen worden gezet om dit traject te ontlasten en op welke termijn gaan deze stappen plaatsvinden?
De Programmaraad SmartwayZ.NL heeft opdracht gegeven de haalbaarheid te onderzoeken van aanvullende maatregelen uit het MIRT onderzoek uit 2017, niet zijnde verbreding. Op basis van de resultaten daarvan zal besluitvorming plaatsvinden.
Hoewel onderzoeken aantonen dat de files opgelost kunnen worden met extra asfalt is hier vooralsnog niet voor gekozen; waarom niet?
In 2017 is binnen het Programma SmartwayZ.NL samen met de regio het MIRT onderzoek A2 Weert Eindhoven uitgevoerd. Uit onderzoek bleek toen dat op de A2 congestie optreedt, maar uit de NMCA (2017) bleek ook dat er (landelijk en) in de regio Zuid-Nederland grotere mobiliteitsknelpunten zijn dan de A2 tussen Weert en Eindhoven. De economische verlieskosten in de regio kunnen effectiever worden beperkt door andere knelpunten aan te pakken. Rijk en regio hebben daarom in de Programmaraad SmartwayZ.NL de lijn ondersteund om geen verkenning door het rijk te laten starten voor een verdergaand maatregelenpakket op de A2, zoals een verbreding. De programmaraad SmartwayZ.NL heeft wel besloten tot nader uitwerken en realisering van een no regret pakket waarmee de problematiek op en om de A2 wordt verlicht. Met de voorbereiding en uitvoering van dit pakket is inmiddels gestart. Het programma houdt de vinger aan de pols om het pakket actueel te houden met effectieve maatregelen.
Is gezien de huidige situatie de plaatsing van de A2 in hoge en lage scenario’s van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) nog actueel?
Zie antwoord vraag 2.
Albanië, dat zijn verplichtingen met de EU onder de Stabilisatie - en Associatieovereenkomst (SAA) niet nakomt |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief die de voorzitter van de commissie Europese Zaken in het parlement van Albanië aan de Europese Commissie (de Eurocommissarissen Hahn, Bienkowska en Bulc) geschreven heeft, waarin hij aangeeft dat de aanbesteding voor het vliegveld in Vlorë onderhands aan drie Turkse ondernemingen plaatsvond en waarin hij stelt dat het opzetten van Air Albania niet volgens de EU-regels van aanbesteding verliep?1
Ja.
Wilt u aan de Europese Commissie vragen wat de reactie op de brief is en daarvan een afschrift aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Uit navraag bij de Commissie is gebleken dat een mogelijke schending van de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst (SAA) tussen de EU en Albanië, met betrekking tot de aanleg van het nieuwe vliegveld in Vlorë of bij het opzetten van Air Albania, zal worden bezien in het kader van de algehele evaluatie van de mate waarin Albanië zijn wettelijk kader reeds in overeenstemming heeft gebracht met het EU acquis. De Commissie zal deze zaken met de Albanese overheid bespreken in het kader van een geplande meer uitgebreide beoordeling van openbare aanbestedingen en van het wettelijk kader voor vrije concurrentie en staatssteun in Albanië in de komende maanden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de regering van Albanië zowel bij de aanleg van het nieuwe vliegveld van Vlorë als bij het opzetten van Air Albania zich niet aan de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst tussen de EU en Albanië gehouden heeft en de zaken onderhands toegespeeld heeft aan Turkse ondernemingen, een Albanees staatsbedrijf en een Albanees bedrijf dat net negen dagen oud was bij de gunning en geen ervaring heeft in de luchtvaart?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kent u andere voorbeelden waarbij de voorzitter van een commissie in het parlement zelf aangeeft dat het betreffende land zich niet aan internationale verdragen met de EU houdt?
Uit navraag bij de Commissie is gebleken dat er eerder een klacht is ingediend waarin werd aangevoerd dat een schending had plaatsgevonden van het SAA tussen de EU en Albanië op het gebied van openbare aanbestedingen en competitie/staatssteun. De juridische dienst van de Commissie heeft een onderzoek ingesteld. De conclusie van het onderzoek was dat er geen schending van de regels van de SAA werd vastgesteld.
Welk gevolg heeft het dat Albanië zich niet aan SAA-artikel 74 lid 3 gehouden heeft?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een voorbeeld geven van een groot project in Albanië waar de aanbesteding netjes volgens de EU-regels verlopen is?
Het is de Commissie die primair toezicht houdt op de naleving van de SAA tussen de EU en Albanië en de mate waarin Albanië voldoet aan het EU acquis in het kader van het EU toetredingsproces. Het kabinet is niet betrokken bij de beoordeling van de toepassing van bestaande regels in individuele zaken en is daarom niet in de positie om een dergelijk voorbeeld aan te dragen. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 2 evalueert de Commissie in algemene zin de mate waarin Albanië zijn wettelijk kader reeds in overeenstemming heeft gebracht met het EU acquis. Dit wordt meegenomen in de voortgangsrapportage over Albanië die de Commissie dit voorjaar zal uitbrengen. Het kabinet zal hier in de kabinetsappreciatie van de voortgangsrapportages op ingaan.
Wanneer wordt deze casus besproken in de SAA-raad, zoals voorzien in artikel 126 van de SAA-overeenkomst?
De casus is niet geagendeerd in de SAA-Raad.
Kunt u voor Albanië aangeven welke verplichtingen het land nakomt uit de SAA-overeenkomst en welke niet?
De Commissie geeft aan dat er op dit moment geen schending van de SAA-verplichtingen is bevestigd. Het kabinet volgt het oordeel van de Commissie.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Privacyregels die gelden voor de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Over welke informatiebronnen kan de inspecteur van de Belastingdienst beschikken bij de controle op de juistheid van aftrekposten in de inkomstenbelasting? Geldt daarbij een hiërarchie, moet bijvoorbeeld eerst aan de belastingplichtige om nadere toelichting gevraagd worden alvorens andere bronnen te gebruiken?
In hoeverre kan de inspecteur derden vragen om informatie om de juistheid van een aftrekpost te controleren?
In beginsel zal de inspecteur bij een controle op een rechtmatig en juist gebruik van een aftrekpost eerst informatie opvragen bij de belastingplichtige zelf. Daarnaast kan ook informatie worden verzocht van derden die kwalificeren als administratieplichtigen (als bedoeld in artikel 52, tweede lid, AWR) of bepaalde overheidsorganen. Het betreft hier alleen informatie die voor de belastingheffing of de uitvoering van de belastingwetgeving van belang is. Verder kan de inspecteur gebruik maken van open bronnen om de aangifte te controleren.
Adminstratieplichtigen zijn in beginsel verplicht desgevraagd (informatie uit) gegevensdragers die zij houden voor een belastingplichtige aan de inspecteur te verstrekken (art. 48, eerste lid, AWR). Zij kunnen zich daarbij niet beroepen op een eventuele plicht tot geheimhouding, zelfs niet als die bij een wettelijke bepaling is opgelegd (art. 51 AWR).
Bepaalde aangewezen administratieplichtigen zijn bovendien verplicht om uit eigen beweging (spontaan) bij of krachtens de wet bepaalde informatie die voor de belastingheffing van belang kan zijn aan de inspecteur te verstrekken (art. 53, tweede lid, AWR jo. art. 10.8 Wet inkomstenbelastingen 2001 jo. art. 22 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001).
De informatieplicht ten behoeve van de belastingheffing van derden geldt niet voor administratieplichtigen die een geestelijk ambt bekleden, notaris, advocaat, arts of apotheker zijn. Zij mogen zich, als zij uit hoofde van hun ambt, stand of beroep tot geheimhouding verplicht zijn, beroepen op het verschoningsrecht en derhalve weigeren aan de informatieplicht te voldoen (artikel 53a, eerste lid, AWR).
Is het toegestaan dat een inspecteur contact opneemt met een arts om bijvoorbeeld de juistheid van aftrek voor een dieet te controleren?
Ja, dat is toegestaan. In veruit de meeste gevallen is de informatie die een belastingplichtige overlegt voldoende om de aftrekpost te beoordelen en neemt de inspecteur hooguit contact op met een arts om de door de belastingplichtige overgelegde bewijsstukken te verifiëren. Artsen zijn administratieplichtigen in de zin van artikel 52, tweede lid, AWR. Op grond van artikel 53a, eerste lid, AWR mogen artsen weigeren om aan de informatieplicht ten behoeve van de belastingheffing van derden te voldoen, omdat zij vanwege hun beroep tot geheimhouding verplicht zijn. Dit betekent echter niet dat het de inspecteur niet is toegestaan om informatie of toelichtingen bij een arts (op) te vragen. In de uitspraak van 18 maart 2016 van het Gerechtshof Den Bosch2 is bepaald dat het niet tegen de beginselen van behoorlijk bestuur indruist als een inspecteur een toelichting vraagt op een door een huisarts afgegeven gezondheidsverklaring. Het recht op privacy van de belastingplichtige wordt hier gewaarborgd door het verschoningsrecht waar een arts zich op kan beroepen.
Hoe verhouden privacyregels en het medisch beroepsgeheim zich tot het verstrekken van informatie door artsen aan de inspecteur?
Een arts, die door de inspecteur wordt bevraagd ten behoeve van de belastingheffing van zijn patiënt, kan vanwege het medisch beroepsgeheim weigeren om de verzochte informatie te verstrekken aan de inspecteur. Door dit verschoningsrecht uit artikel 53a, eerste lid, AWR wordt de privacy van een belastingplichtige gewaarborgd.
Kunt u toezeggen dat de inspecteur nooit zelfstandig artsen zal vragen om informatie over belastingplichtigen, zodat de privacy geborgd blijft en mensen geen zorg mijden wegens angst voor problemen met de fiscus? Kunt u tevens toezeggen dat een arts nooit informatie aan een patiënt hoeft te verstrekken indien daarom gevraagd wordt door een inspecteur van de Belastingdienst?