Het bericht ‘Fileleed A2 Weert-Eindhoven: ‘snelle’ maatregelen laten op zich wachten’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht uit de Limburger: «Fileleed A2 Weert-Eindhoven: «snelle» maatregelen laten op zich wachten»?1
Ja.
Herkent u de aanhoudende problematiek rond het A2-traject Weert-Eindhoven?
In 2017 heeft de Programmaraad SmartwayZ.NL op basis van de resultaten van een MIRT onderzoek en de NMCA besloten tot het nader uitwerken en realiseren van een «no regret pakket» maatregelen. Het beeld in de NMCA 2017 is actueel. Afgelopen jaar is het verkeer in heel Nederland gegroeid. De groei op de A2 tussen Weert en Eindhoven wijkt daar nauwelijks vanaf. In de afweging ten opzichte van andere knelpunten in Nederland is er daarom niets gewijzigd in de positie van de A2 Weert–Eindhoven. De A2 Weert Eindhoven staat ook niet in de meest recente File Top 50 (MIRT projectenoverzicht 2019).
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de motie 34 775-A nr. 27 van de leden Sienot (D66) en Remco Dijkstra (VVD), waarin is gevraagd te onderzoeken of succesvolle maatregelen uit innovatieve projecten geïntegreerd kunnen worden in het programma Smartwayz en dan in het bijzonder op het traject Weert-Eindhoven? Zo ja, wat hebben de maatregelen opgeleverd? Zo nee, waarom zijn de maatregelen niet genomen?
Er zijn maatregelen genomen naar aanleiding van deze motie. Eén van de innovatieve maatregelen die sinds kort wordt toegepast is gedragsbeïnvloeding door middel van een reis-assistent. Deze maatregel wordt toegepast voor het traject Weert–Eindhoven, gericht op het verbeteren van de doorstroming, het verminderen van de CO2 uitstoot en de toename van gebruik van innovatieve diensten. De eerste tussenresultaten worden binnenkort verwacht. Binnen het programma SmartwayZ.NL worden daarnaast in de verkenningen naar de A58 Tilburg – Breda en de A67 Leenderheide – Zaarderheiken pakketten innovatieve maatregelen uitgewerkt, variërend van maatregelen gericht op bandenspanning tot veiliger en sneller invoegen. Deze zijn echter nog niet zover in de uitwerking, dat bepaald kan worden of toepassing op het traject Weert–Eindhoven kansrijk is.
Wanneer is het onderzoek naar de maatregelen voor toeritdosering, een verbeterde filesignalering en een verbeterde overgang tussen de verlichting afgerond en wanneer kan de Kamer dit onderzoek verwachten?
De resultaten van het onderzoek naar toeritdosering worden in de eerste helft van 2019 verwacht. Filesignalering is al geplaatst; het effect is echter gering. Daarom wordt nu onderzocht of andere aanpassingen mogelijk zijn. Op dit moment is niet bekend wanneer dat onderzoek gereed is. Het onderzoek naar een verbeterde overgang tussen de verlichting op de A2 bij het verlaten van Leenderheide richting Maastricht is afgerond. Daarin kon niet worden aangetoond dat de voorgestelde overgang van licht naar donker hier aantoonbaar de doorstroming of veiligheid verbetert.
Welke redenen lagen ten grondslag aan het besluit om de bewegwijzering op genoemd traject toch niet aan te passen omdat er weinig heil van wordt verwacht? Waren deze redenen al bekend toen voor deze methode werd gekozen? Zo ja, waarom is dit dan toch als maatregel genoemd?
Voor de precieze aanpassingen van de bewegwijzering is nader onderzoek uitgevoerd naar mogelijke andere locaties voor de bewegwijzering. Daaruit is gebleken dat andere locaties geen effect zullen hebben op een betere doorstroming. Daarop is besloten de maatregel niet uit te voeren. Dit was nog niet onderzocht toen deze maatregel in het no regret pakket werd opgenomen.
Deelt u de opvatting dat het vergroten van een parkeerplaats bij een station en een app voor reisadvies niet direct bijdragen aan de doorstroom op dit traject?
Ik deel deze opvatting niet. Het verbeteren van alternatieven voor de auto en het geven van reisadvies op maat zijn beide maatregelen die het gebruik van een andere vervoerwijze of reizen op een ander tijdstip stimuleren en zo de doorstroming op dit traject kunnen verbeteren.
Welke stappen zullen worden gezet om dit traject te ontlasten en op welke termijn gaan deze stappen plaatsvinden?
De Programmaraad SmartwayZ.NL heeft opdracht gegeven de haalbaarheid te onderzoeken van aanvullende maatregelen uit het MIRT onderzoek uit 2017, niet zijnde verbreding. Op basis van de resultaten daarvan zal besluitvorming plaatsvinden.
Hoewel onderzoeken aantonen dat de files opgelost kunnen worden met extra asfalt is hier vooralsnog niet voor gekozen; waarom niet?
In 2017 is binnen het Programma SmartwayZ.NL samen met de regio het MIRT onderzoek A2 Weert Eindhoven uitgevoerd. Uit onderzoek bleek toen dat op de A2 congestie optreedt, maar uit de NMCA (2017) bleek ook dat er (landelijk en) in de regio Zuid-Nederland grotere mobiliteitsknelpunten zijn dan de A2 tussen Weert en Eindhoven. De economische verlieskosten in de regio kunnen effectiever worden beperkt door andere knelpunten aan te pakken. Rijk en regio hebben daarom in de Programmaraad SmartwayZ.NL de lijn ondersteund om geen verkenning door het rijk te laten starten voor een verdergaand maatregelenpakket op de A2, zoals een verbreding. De programmaraad SmartwayZ.NL heeft wel besloten tot nader uitwerken en realisering van een no regret pakket waarmee de problematiek op en om de A2 wordt verlicht. Met de voorbereiding en uitvoering van dit pakket is inmiddels gestart. Het programma houdt de vinger aan de pols om het pakket actueel te houden met effectieve maatregelen.
Is gezien de huidige situatie de plaatsing van de A2 in hoge en lage scenario’s van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) nog actueel?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Kringloopeconomie komt nog niet van de grond’ |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kringloopeconomie komt nog niet van de grond»?1
Ja, ik ben van dit bericht op de hoogte.
Heeft u opdracht gegeven voor het onderzoek naar de kringloopeconomie of is dit gedaan op eigen initiatief van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?
Het onderzoek is op eigen initiatief van PBL opgezet.
Kunt u het PBL verzoeken de top 25 van meest beperkende wet- en regelgeving voor de kringloopeconomie, waar zij in dit onderzoek tegenaan zijn gelopen, zo snel mogelijk met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
PBL heeft – op basis van literatuuronderzoek, een beperkte enquête, interviews en de inventarisatie van initiatieven – hindernissen voor circulaire initiatieven in kaart gebracht. Deze betreffen niet alleen wet- en regelgeving, maar ook in de maatschappij heersende normen, gewoontegedrag en onvolledige beprijzing van milieugebruik. In het rapport «Circulaire Economie in kaart» (PBL, 2019) wordt aangegeven dat slechts enkele hindernissen zijn gevonden en worden deze kort beschreven. Een systematisch overzicht van alle hindernissen biedt dit rapport niet; dat zou nader onderzoek vergen. Een top 25 van de meest beperkende wet- en regelgeving kan PBL op basis van deze inventarisatie daarom niet delen.
Het is belangrijk dat we alert zijn op overbodige of knellende regels waar innovatieve ondernemers tegenaan kunnen lopen. Wijzigingen in wet- en regelgeving moeten echter niet leiden tot onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu. In het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050»2 en de kabinetsreactie op de transitie-agenda heeft het kabinet een overzicht gegeven van haar aanpak voor beperkende wet- en regelgeving. In het Uitvoeringsprogramma circulaire economie dat uiterlijk in februari naar de Tweede Kamer wordt gestuurd is verder uitgewerkt welke stappen er concreet gezet worden.
Daarnaast kunnen sinds 2014 bij het programma «Ruimte in Regels»3 belemmeringen in regelgeving worden gemeld; deze worden vervolgens opgepakt en zo mogelijk weggenomen. Tot nu toe zijn ca. 150 belemmeringen opgelost.
Verder is in de zomer van 2018 de Taskforce Herijking Afvalstoffen gestart onder voorzitterschap van mevrouw Winnie Sorgdrager. De Taskforce zal knelpunten in de afvalregelgeving en de uitvoering en handhaving daarvan in kaart brengen en voorstellen doen voor oplossingen. Het gaat hierbij om knelpunten die de transitie naar een circulaire economie in de weg staan. De Taskforce zal na de zomer van 2019 haar rapport uitbrengen aan mij en de voorzitter van Unie van Waterschappen. Ik zal uw Kamer voor het eind van het jaar mijn reactie op het rapport sturen.
Albanië, dat zijn verplichtingen met de EU onder de Stabilisatie - en Associatieovereenkomst (SAA) niet nakomt |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief die de voorzitter van de commissie Europese Zaken in het parlement van Albanië aan de Europese Commissie (de Eurocommissarissen Hahn, Bienkowska en Bulc) geschreven heeft, waarin hij aangeeft dat de aanbesteding voor het vliegveld in Vlorë onderhands aan drie Turkse ondernemingen plaatsvond en waarin hij stelt dat het opzetten van Air Albania niet volgens de EU-regels van aanbesteding verliep?1
Ja.
Wilt u aan de Europese Commissie vragen wat de reactie op de brief is en daarvan een afschrift aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Uit navraag bij de Commissie is gebleken dat een mogelijke schending van de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst (SAA) tussen de EU en Albanië, met betrekking tot de aanleg van het nieuwe vliegveld in Vlorë of bij het opzetten van Air Albania, zal worden bezien in het kader van de algehele evaluatie van de mate waarin Albanië zijn wettelijk kader reeds in overeenstemming heeft gebracht met het EU acquis. De Commissie zal deze zaken met de Albanese overheid bespreken in het kader van een geplande meer uitgebreide beoordeling van openbare aanbestedingen en van het wettelijk kader voor vrije concurrentie en staatssteun in Albanië in de komende maanden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de regering van Albanië zowel bij de aanleg van het nieuwe vliegveld van Vlorë als bij het opzetten van Air Albania zich niet aan de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst tussen de EU en Albanië gehouden heeft en de zaken onderhands toegespeeld heeft aan Turkse ondernemingen, een Albanees staatsbedrijf en een Albanees bedrijf dat net negen dagen oud was bij de gunning en geen ervaring heeft in de luchtvaart?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kent u andere voorbeelden waarbij de voorzitter van een commissie in het parlement zelf aangeeft dat het betreffende land zich niet aan internationale verdragen met de EU houdt?
Uit navraag bij de Commissie is gebleken dat er eerder een klacht is ingediend waarin werd aangevoerd dat een schending had plaatsgevonden van het SAA tussen de EU en Albanië op het gebied van openbare aanbestedingen en competitie/staatssteun. De juridische dienst van de Commissie heeft een onderzoek ingesteld. De conclusie van het onderzoek was dat er geen schending van de regels van de SAA werd vastgesteld.
Welk gevolg heeft het dat Albanië zich niet aan SAA-artikel 74 lid 3 gehouden heeft?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een voorbeeld geven van een groot project in Albanië waar de aanbesteding netjes volgens de EU-regels verlopen is?
Het is de Commissie die primair toezicht houdt op de naleving van de SAA tussen de EU en Albanië en de mate waarin Albanië voldoet aan het EU acquis in het kader van het EU toetredingsproces. Het kabinet is niet betrokken bij de beoordeling van de toepassing van bestaande regels in individuele zaken en is daarom niet in de positie om een dergelijk voorbeeld aan te dragen. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 2 evalueert de Commissie in algemene zin de mate waarin Albanië zijn wettelijk kader reeds in overeenstemming heeft gebracht met het EU acquis. Dit wordt meegenomen in de voortgangsrapportage over Albanië die de Commissie dit voorjaar zal uitbrengen. Het kabinet zal hier in de kabinetsappreciatie van de voortgangsrapportages op ingaan.
Wanneer wordt deze casus besproken in de SAA-raad, zoals voorzien in artikel 126 van de SAA-overeenkomst?
De casus is niet geagendeerd in de SAA-Raad.
Kunt u voor Albanië aangeven welke verplichtingen het land nakomt uit de SAA-overeenkomst en welke niet?
De Commissie geeft aan dat er op dit moment geen schending van de SAA-verplichtingen is bevestigd. Het kabinet volgt het oordeel van de Commissie.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Privacyregels die gelden voor de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Over welke informatiebronnen kan de inspecteur van de Belastingdienst beschikken bij de controle op de juistheid van aftrekposten in de inkomstenbelasting? Geldt daarbij een hiërarchie, moet bijvoorbeeld eerst aan de belastingplichtige om nadere toelichting gevraagd worden alvorens andere bronnen te gebruiken?
In hoeverre kan de inspecteur derden vragen om informatie om de juistheid van een aftrekpost te controleren?
In beginsel zal de inspecteur bij een controle op een rechtmatig en juist gebruik van een aftrekpost eerst informatie opvragen bij de belastingplichtige zelf. Daarnaast kan ook informatie worden verzocht van derden die kwalificeren als administratieplichtigen (als bedoeld in artikel 52, tweede lid, AWR) of bepaalde overheidsorganen. Het betreft hier alleen informatie die voor de belastingheffing of de uitvoering van de belastingwetgeving van belang is. Verder kan de inspecteur gebruik maken van open bronnen om de aangifte te controleren.
Adminstratieplichtigen zijn in beginsel verplicht desgevraagd (informatie uit) gegevensdragers die zij houden voor een belastingplichtige aan de inspecteur te verstrekken (art. 48, eerste lid, AWR). Zij kunnen zich daarbij niet beroepen op een eventuele plicht tot geheimhouding, zelfs niet als die bij een wettelijke bepaling is opgelegd (art. 51 AWR).
Bepaalde aangewezen administratieplichtigen zijn bovendien verplicht om uit eigen beweging (spontaan) bij of krachtens de wet bepaalde informatie die voor de belastingheffing van belang kan zijn aan de inspecteur te verstrekken (art. 53, tweede lid, AWR jo. art. 10.8 Wet inkomstenbelastingen 2001 jo. art. 22 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001).
De informatieplicht ten behoeve van de belastingheffing van derden geldt niet voor administratieplichtigen die een geestelijk ambt bekleden, notaris, advocaat, arts of apotheker zijn. Zij mogen zich, als zij uit hoofde van hun ambt, stand of beroep tot geheimhouding verplicht zijn, beroepen op het verschoningsrecht en derhalve weigeren aan de informatieplicht te voldoen (artikel 53a, eerste lid, AWR).
Is het toegestaan dat een inspecteur contact opneemt met een arts om bijvoorbeeld de juistheid van aftrek voor een dieet te controleren?
Ja, dat is toegestaan. In veruit de meeste gevallen is de informatie die een belastingplichtige overlegt voldoende om de aftrekpost te beoordelen en neemt de inspecteur hooguit contact op met een arts om de door de belastingplichtige overgelegde bewijsstukken te verifiëren. Artsen zijn administratieplichtigen in de zin van artikel 52, tweede lid, AWR. Op grond van artikel 53a, eerste lid, AWR mogen artsen weigeren om aan de informatieplicht ten behoeve van de belastingheffing van derden te voldoen, omdat zij vanwege hun beroep tot geheimhouding verplicht zijn. Dit betekent echter niet dat het de inspecteur niet is toegestaan om informatie of toelichtingen bij een arts (op) te vragen. In de uitspraak van 18 maart 2016 van het Gerechtshof Den Bosch2 is bepaald dat het niet tegen de beginselen van behoorlijk bestuur indruist als een inspecteur een toelichting vraagt op een door een huisarts afgegeven gezondheidsverklaring. Het recht op privacy van de belastingplichtige wordt hier gewaarborgd door het verschoningsrecht waar een arts zich op kan beroepen.
Hoe verhouden privacyregels en het medisch beroepsgeheim zich tot het verstrekken van informatie door artsen aan de inspecteur?
Een arts, die door de inspecteur wordt bevraagd ten behoeve van de belastingheffing van zijn patiënt, kan vanwege het medisch beroepsgeheim weigeren om de verzochte informatie te verstrekken aan de inspecteur. Door dit verschoningsrecht uit artikel 53a, eerste lid, AWR wordt de privacy van een belastingplichtige gewaarborgd.
Kunt u toezeggen dat de inspecteur nooit zelfstandig artsen zal vragen om informatie over belastingplichtigen, zodat de privacy geborgd blijft en mensen geen zorg mijden wegens angst voor problemen met de fiscus? Kunt u tevens toezeggen dat een arts nooit informatie aan een patiënt hoeft te verstrekken indien daarom gevraagd wordt door een inspecteur van de Belastingdienst?
Het bericht ‘Daar gaan de miljarden’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «Daar gaan de miljarden»?1
Ja.
Klopt het dat onze buurlanden meer investeringen van buitenlandse bedrijven binnenhalen? Zo ja, welke tendens is daarbij zichtbaar en klopt het dat dit zo is vanwege ons klimaatbeleid? Zo ja, door welke specifieke regelingen en beleidsvoornemens komt dat?
In oktober 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het EY-rapport over het vestigingsklimaat en buitenlandse investeringen in Nederland2. Uit dit EY-onderzoek blijkt dat Nederland in vergelijking tot andere landen goed presteert bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Nederland staat op de lijst met 21 Europese landen in 2017, net als in 2016, op de vierde plaats achter het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Met deze vierde plaats kunnen we stellen dat Nederland in Europees perspectief bovengemiddeld scoort bij het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Zeker omdat de landen die boven Nederland staan een aanzienlijk grotere economie hebben. Bovendien concludeert EY dat, mede op basis van een enquête onder bedrijven, Nederland blijft overtuigen als investeringsland. Recent heb ik uw Kamer ook geïnformeerd dat het Nederlandse vestigingsklimaat er goed voor staat3.
Wanneer buitenlandse bedrijven een investeringsbeslissing nemen, doen zij dit altijd op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren van een land. De weging van de verschillende vestigingsklimaatfactoren verschilt per investering en is bedrijfsspecifiek. In haar persbericht heeft INEOS zelf aangegeven dat de aansluiting van de nieuwe fabriek met zowel haar vestigingen in Antwerpen als met Zuid-Duitsland via een pijpleidingennet de belangrijkste factor was om voor Antwerpen te kiezen. Verder was de bestaande aanwezigheid sinds 1995 in Antwerpen voor INEOS belangrijk. INEOS heeft tevens aangegeven dat de klimaatdoelstellingen van Nederland geen factor waren in haar keuze. Tegelijkertijd hebben andere chemiebedrijven op basis van het gehele palet aan vestigingsklimaatfactoren recent juist wel gekozen voor een investering in Nederland. Dit betreft onder meer investeringen van LyondellBasell (Rotterdam), Sekisui (Geleen/Roermond), Mitsui (Geleen) en SABIC (Bergen op Zoom).
Er is dus geen sprake van een neerwaartse tendens in investeringen door buitenlandse bedrijven. Bij recente investeringsbeslissingen van chemische bedrijven is niet evident dat het klimaatbeleid van het kabinet hier een rol bij heeft gespeeld. Veelal zijn er bedrijfsspecifieke voor- en nadelen binnen het bredere pakket aan vestigingsklimaatfactoren.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerpKlimaatakkoord, waarbij de internationale concurrentiepositie een belangrijk aandachtspunt is, zoals dit ook reeds is aangegeven in het Klimaatakkoord. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren (zie ook antwoord op vraag 8).
Als dit klopt, deelt u dan de mening dat klimaatplannen de internationale concurrentiepositie van Nederland niet mogen schaden? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere oorzaken zijn er aan te wijzen voor het feit dat niet Nederland, maar juist onze buurlanden de in het artikel genoemde investeringen van bedrijven binnenhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het Nederlandse klimaatbeleid er niet toe mag leiden dat het vestigingsklimaat van Nederland verslechterd ten opzichte van onze buurlanden? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de opgave vast. Een uiteindelijk Klimaatakkoord zal optellen tot 49%. Het Klimaatakkoord zal ook voorzien in een robuust borgingsmechanisme, opdat bijgestuurd wordt indien onderweg de opbrengst zou blijken tegen te vallen. Er kan en mag geen twijfel over bestaan dat dit kabinet de klimaatopgave realiseert.
Het kabinet is ervan overtuigd dat het versterken van verdienvermogen en verduurzaming hand in hand kunnen gaan. De Nederlandse industrie is innovatief, heeft een sterke concurrentiepositie en zorgt voor veel werkgelegenheid. Tegelijkertijd is onze industrie, met een groot aandeel fossiele productie en zware grondstoffen, relatief energie-intensief. De industrie staat voor bijna een derde van de totale klimaatopgave van dit kabinet tot 2030. Dat is een grote opgave. Inzet van het regeerakkoord is om deze opgave te halen door radicale innovatie en verknoping van processen. Inzet is ook om de industrie concurrerend te houden; de productie, inclusief de uitstoot en de banen de grens over jagen is geen oplossing voor het klimaatvraagstuk.
De industrietafel heeft bijgedragen aan het ontwerp Klimaatakkoord, waarbij ook nagedacht is over de internationale concurrentiepositie. Het ontwerpakkoord wordt momenteel doorgerekend door het PBL en CPB, daarnaast laat ik een speelveldtoets uitvoeren. Beiden zijn naar verwachting medio maart gereed.
Onze inzet is om de industrie concurrerend te houden; nu en in de toekomst. Daarom is het ook zaak dat Nederland zorgt dat het een aantrekkelijke vestigingslocatie is voor deze landen. Dat doen we onder andere door het scheppen van duidelijkheid voor bedrijven over hoe Nederland de klimaatdoelen wil behalen, door instrumenten die groene investeringen stimuleren, door een stimulans te geven aan innovatie en kennisontwikkeling en de opbouw van nieuwe infrastructuur. Hierdoor zorgen we dat Nederland nu en in de toekomst een aantrekkelijke bestemming is voor investeringen die bijdragen aan de verduurzaming van de economie en ons verdienvermogen.
Hoe kan er met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven op achterstand wordt gezet ten opzichte van onze buurlanden?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kan ervoor worden gezorgd dat het Nederlandse klimaatbeleid juist meer kansen biedt voor het Nederlandse vestigingsklimaat en voor de internationale concurrentiepositie van in Nederland gevestigde bedrijven?
Een ambitieus klimaatbeleid biedt ook kansen voor onze economie, onze welvaart en ons duurzame verdienvermogen. Door eerder te beginnen, bouwen we een voorsprong op ten opzichte van andere landen. Op die manier hebben we meer tijd en kunnen we nieuwe ideeën en technologieën ontwikkelen die we vervolgens kunnen exporteren. Daarmee werken we tegelijkertijd aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor duurzame, innovatieve activiteiten. We moeten er dan ook voor zorgen dat de investeringen die daarvoor nodig zijn in Nederland plaatsvinden.
Nederland wil door deze klimaatambitie niet alleen een faire bijdrage leveren aan het voorkomen van de opwarming van de aarde, maar wil tegelijkertijd een voorsprong opbouwen in de voortbrenging van duurzame technieken en producten. Dat vraagt een consequente gerichtheid op innovatie. Het pakket bevat daartoe de ondersteunende instrumenten, zoals een budget voor proefprojecten en de SDE++ om via grootschalige uitrol de leercurve te doorlopen, zoals al is gedemonstreerd met wind op zee. De Topsectorenaanpak is sterker gericht op maatschappelijke uitdagingen, waaronder bij uitstek de klimaatopgave. En InvestNL wil straks de duurzame initiatieven en starters van voldoende kapitaal voorzien.
Hoe kan met het oog op het klimaatakkoord worden voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan doordat bedrijven investeren in landen waar minder strenge klimaatregels gelden?
Op dit moment staat niet vast dat de maatregelen in het ontwerpKlimaatakkoord zullen leiden tot weglek van emissies naar het buitenland. Gezien het belang van een gelijk speelveld voor de industrie, en de discussie over de verschillende modaliteiten van een borgingssysteem, zal het kabinet door onafhankelijke experts een speelveldtoets voor de industrie laten uitvoeren. Hierdoor ontstaat inzicht in de maximaal toelaatbare lastendruk in industriële sectoren voor verschillende typologieën van borgings- en heffingssystemen gebaseerd op CO2-uitstoot, dan wel op gebruikte energie-eenheden of anderszins. De uitkomst van deze toets verwacht ik medio maart.
Deelt u de mening dat Nederland haar klimaateisen zoveel mogelijk samen met buurlanden en/of in EU-verband moet afspreken om te voorkomen dat er weglekeffecten ontstaan en om te voorkomen dat het gelijke speelveld wordt verstoord?
We pleiten in Europa voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030. Mocht een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan zal Nederland er naar streven om met gelijkgestemde Noordwest-Europese landen tot ambitieuzere afspraken te komen dan de door de EU toegewezen landenallocatie. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
De berichten dat prijsvechter Level vanaf Schiphol gaat vliegen vanaf komende zomer en het bericht dat RyanAir stunt met prijzen van 5 euro naar Londen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het plan van prijsvechter Level om vanaf deze zomer vanaf Schiphol te gaan vliegen naar diverse Europese bestemmingen?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van berichten in de media hierover.
Worden hiervoor de laatste vrije slots op Schiphol gebruikt of alleen slots die nu aan een dochtermaatschappij zijn toebedeeld?
De verdeling van slots op Schiphol is de verantwoordelijkheid van de slotcoördinator. Als Minister ben ik bij dat proces niet betrokken. In algemene zin kan ik aangeven dat er meerdere mogelijkheden zijn. Een luchtvaartmaatschappij kan nieuwe slots aanvragen en verkrijgen bij de slotcoördinator, mits deze beschikbaar zijn. Een luchtvaartmaatschappij kan ook slots waarover zij al kan beschikken op een nieuwe bestemming inzetten of binnen dezelfde groep overdragen, bijvoorbeeld aan een dochtermaatschappij.
Op welke manier dragen deze vluchten bij aan de mainportfunctie van Schiphol?
In hoeverre de vluchten van luchtvaartmaatschappij Level zullen bijdragen aan de mainportfunctie zal onder andere afhangen van de bestemmingen en de bezetting van de vluchten, waarbij gedacht kan worden aan het aantal transferpassagiers op de vlucht. In aanvulling hierop vermeld ik dat het niet altijd om extra of nieuwe slots hoeft te gaan. Het is eveneens mogelijk dat het een nieuwe invulling betreft van slots waarover luchtvaartmaatschappijen reeds kunnen beschikken. Zie antwoord 2.
Is het selectiviteitsbeginsel van toepassing als maatschappijen en dochters van dezelfde koepel onderling slots ruilen of aan elkaar afstaan?
Het selectiviteitsbeleid is erop gericht om de schaarse capaciteit op Schiphol zo efficiënt mogelijk te benutten door verkeer dat niet gebonden is aan de diensten en infrastructuur van Schiphol te accommoderen op andere luchthavens, waaronder Lelystad Airport. Het doel hiervan is om de (inter)continentale knooppuntfunctie van Schiphol te behouden en verder te versterken.
Het selectiviteitsbeleid kan geen afbreuk doen aan de Europese slotverordening, waarin expliciet is bepaald dat moeder- en dochtermaatschappijen slots aan elkaar kunnen overdragen.
Klopt het dat de slotcoördinator geen manieren heeft om dergelijke vluchten te weren, of om vluchten die meer bijdragen aan de mainportfunctie te prioriteren?
De slotcoördinator heeft geen manieren om dergelijke vluchten te weren. De huidige prioriteitsregels die volgen uit de slotverordening bieden op dit moment geen mogelijkheid om bij gelijke geschiktheid te prioriteren op mainportgebonden verkeer. Omdat ik het wenselijk vind dat de overheid meer mogelijkheden krijgt om vluchten die het (inter)continentale netwerk van Schiphol versterken te stimuleren, zet ik in op het creëren van aanvullende mogelijkheden voor toekomstige sturing. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan een regel op basis waarvan de slotcoördinator bij gelijksoortige aanvragen slots niet automatisch naar rato verdeelt, maar rekening houdt met de netwerkkwaliteit en duurzaamheid.
Bent u van mening dat de overheid de instrumenten zou moeten hebben om te kunnen prioriteren op schonere en stillere vliegtuigen, en bestemmingen die bijdragen aan de netwerkfunctie van Schiphol? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten om dit te bereiken?
Ik vind het wenselijk dat de overheid meer mogelijkheden krijgt om het vliegen met schonere en stillere vliegtuigen te stimuleren. Hetzelfde geldt voor vluchten die het (inter)continentale netwerk van Schiphol versterken. Zie het antwoord op vraag 5. In aanvulling hierop zal Nederland zich binnen de EU inspannen om ervoor te zorgen dat bij een herziening van de slotverordening er meer ruimte ontstaat voor nationaal beleid. Tot slot zet ik me ook in voor nieuwe instrumenten ten behoeve van een selectieve ontwikkeling van Schiphol. Denk daarbij aan de aangepaste verkeersverdelingsregel die op dit moment wordt geconsulteerd.
Zijn vluchten voor € 5 naar Londen vanaf Eindhoven Airport onderdeel van het Nederlands luchtvaartbeleid?2
Binnen de Europese Unie is sprake van een vrije luchtvaartmarkt waarin Europese luchtvaartmaatschappijen zelf hun tarieven kunnen bepalen. De overheid heeft wel de mogelijkheid om overheidsheffingen en/of -belastingen in te voeren die van invloed zijn op de totaalprijs die consumenten betalen om gebruik te maken van het vliegtuig. In dat kader wijs ik erop dat zoals afgesproken in het Regeerakkoord, thans invoering van een vliegbelasting wordt voorbereid.
Deelt u de mening dat de schaarse ruimte op onze luchthavens en de nog schaarsere milieuruimte zorgvuldig moeten worden ingevuld, en dat vluchten naar Londen voor € 5 hier geen onderdeel van zouden moeten zijn? Zo ja, welke instrumenten heeft u om dergelijke vluchten te voorkomen?
Zie de antwoorden op de vragen 5, 6 en 7.
Het onzekere Nederlands vestigingsklimaat voor bedrijven door klimaatmaatregelen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het AD van 10 januari 2019 «Daar gaan de miljarden»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom het Britse bedrijf Ineos in een nieuwe fabriek in Antwerpen investeert en niet in Rotterdam? Wat zijn de redenen geweest van Ineos naar Antwerpen te gaan in plaats van Rotterdam?
In haar persbericht heeft INEOS zelf aangegeven dat de aansluiting van de nieuwe fabriek met zowel haar vestigingen in Antwerpen als met Zuid-Duitsland via een pijpleidingennet de belangrijkste factor was om voor Antwerpen te kiezen. Verder was de bestaande aanwezigheid sinds 1995 in Antwerpen voor INEOS belangrijk.
INEOS heeft tevens aangegeven dat de klimaatdoelstellingen van Nederland geen factor waren in haar keuze.
Klopt het dat de ambitieuze klimaatdoelstellingen van Nederland met betrekking tot CO2-reductie de voornaamste reden is dat de fabriek nu in Antwerpen en niet in Nederland wordt gebouwd? Zo nee, wat dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel dat wij naar potentiële investeerders uitstralen dat we nog een «kop» op de Europese milieumaatregelen gaan zetten?
De inzet van het kabinet is gericht op een sterke industrie die CO2-neutraal produceert en internationaal kan concurreren. Behoud van het level playing field voor bedrijven is een belangrijk uitgangspunt van het kabinet. De productie, inclusief de uitstoot en de banen, de grens over jagen is geen oplossing voor het wereldwijde klimaatvraagstuk. Het kabinet zet erop in dat we in Nederland eerder aan de transitie beginnen waardoor we een voorsprong opbouwen ten opzichte van andere landen. De industrie in Nederland heeft op die manier meer tijd om nieuwe ideeën en technologieën te ontwikkelen die wereldwijd geëxporteerd kunnen worden. De industrie in Nederland kan daardoor juist een koploperspositie verwerven in de wereldwijde transitie.
Wat betekent het voor onze economie dat het bedrijf zich niet in Rotterdam vestigt en wat betekent het voor onze werkgelegenheid?
Met deze investering had het Rotterdams industriecluster versterkt kunnen worden. De investering voorziet in een wereldwijd groeiende vraag naar belangrijke grondstoffen voor de chemie. Op basis van soortgelijke investeringen in het verleden is de verwachting dat deze nieuwe fabriek ook andere investeringen had kunnen aantrekken, met name van bedrijven die zich hogerop in de waardeketen bevinden.
INEOS heeft niet bekend gemaakt hoeveel banen met de nieuwe fabriek gemoeid zijn. In de berichtgeving van verschillende media werd de inschatting gemaakt dat het bij een keuze voor Rotterdam om circa 400 banen zou gaan.
Waarom zijn België en Duitsland aantrekkelijker dan Nederland op dit moment voor bedrijven om zich te vestigen?
Dit beeld herken ik niet. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Veldman met kenmerk 2019Z00317.
Wat betekent de vestiging van het bedrijf in Antwerpen in plaats van in Rotterdam voor de totale CO2-uitstoot?
INEOS heeft aangegeven bij deze investering te werken met de nieuwste technologie. Op basis van destijds beschikbare informatie is de inschatting geweest dat de uitstoot van een nieuwe fabriek in Rotterdam gepaard zou gaan met circa 0,8 Mton CO2-uitstoot per jaar2. Mij is onbekend hoeveel de CO2-uitstoot zal gaan bedragen nu de nieuwe fabriek in Antwerpen wordt gebouwd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel dat door allerlei initiatieven chemische bedrijven op de Maasvlakte veel minder CO2 uitstoten dan bedrijven elders?
De Rotterdamse haven biedt uitstekende kansen aan de chemische en andere energie intensieve industrie om CO2-neutraal te gaan produceren. De grote concentratie van CO2-emissies in de haven biedt kansen om technieken voor forse CO2-reductie kosteneffectief en grootschalig toe te passen. Daarnaast ligt de haven aan een ondiepe, maar een van de meest winderige zeeën ter wereld. Dit biedt een uitstekende kans voor offshore wind en duurzame energie voor de industrie en mogelijkheden voor CC(U)S. De Rotterdamse haven heeft met haar ligging en infrastructuur een uitstekende uitgangspositie om zich verder te ontwikkelen tot een biobased en circulaire hub.
Het bericht ‘Planbureau rommelt’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Planbureau rommelt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als een onafhankelijk en wetenschappelijk adviesinstituut van de overheid onjuiste en ongefundeerde gegevens publiceert? Zo ja, hoe wilt u dit in de toekomst voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het Planbureau voor de Leefomgeving is het nationale instituut voor strategische beleidsanalyse op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het verricht zijn onderzoek gevraagd en ongevraagd, onafhankelijk en wetenschappelijk gefundeerd. De inhoudelijke kwaliteit en onafhankelijkheid van het PBL is gewaarborgd in de Aanwijzingen voor de Planbureaus, (Stcrt. 2012, nr. 3200). Deze leggen vast dat het PBL zelf zijn werkprogramma vaststelt. Voorts geeft het aan dat bewindspersonen zich dienen te onthouden van het geven van aanwijzingen over de onderzoeksmethoden en over de inhoud van rapportages van het planbureau.
Cruciaal is de wetenschappelijke kwaliteit van het PBL-werk. Het PBL bewaakt deze met zijn beleid voor kwaliteitsborging. Daarin heeft het Begeleidingscollege PBL een essentiële rol als onafhankelijke toezichthouder op zowel de wetenschappelijke kwaliteit als de maatschappelijke relevantie van het PBL-werk. Tevens is onderdeel van het kwaliteitsbeleid de periodieke internationale visitatie van het PBL waarmee de hoogste wetenschappelijke kwaliteitseisen en de beleidsmatige en maatschappelijke relevantie worden geborgd en bevestigd. In 2012 en in 2017 zijn deze visitaties uitgevoerd. De rapportages van de visitatiecommissies zijn door het PBL gepubliceerd, samen met bijbehorende reacties vanuit het PBL.
Het bovenstaande waarborgt in mijn ogen nu en in de toekomst voldoende de onafhankelijkheid en kwaliteit.
Vindt u dat de overheid haar beleid moet bepalen op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vergewist u zich van onafhankelijke wetenschappelijke juistheid?
Wetenschappelijk onderzoek is één van de bronnen voor de beleidsbepaling van de overheid. Op de onafhankelijkheid en de wetenschappelijke kwaliteit van het PBL ben ik reeds ingegaan in mijn antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens de Kamer zo snel als mogelijk op de hoogte te brengen van de uitkomsten van het nadere onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) omtrent de impact van vlees op het klimaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe snel verwacht u de Kamer te kunnen informeren?
Van een nader onderzoek zoals dit in uw vraag wordt genoemd is geen sprake.
In het Nederlandstalige publicatie-bericht van het PBL bij het wetenschappelijk artikel uit 2014 was niet expliciet gemeld dat het om een daling binnen de landbouwgerelateerde uitstoot van broeikasgassen ging. In het Engelstalige publicatiebericht stond dat wel vermeld. Inmiddels heeft het PBL het publicatiebericht op zijn website aangepast.
Hoe verklaart u de in eerste instantie onjuiste, te hoog berekende uitstoot van broeikasgassen (daling van 40%) door het PBL?
De daling met 25 tot 40% van de landbouwgerelateerde uitstoot in het wetenschappelijk artikel behoeft geen aanpassing, omdat er geen sprake is van een berekeningsfout. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe verklaart u het verschil in uitkomst na rectificatie, het verschil tussen de 9% van het PBL en de 2 tot 4% van de stichting Agri Facts, gezien stichting Agri Facts bij het berekenen van de cijfers gebruik maakt van dezelfde data als het PBL?
Het aandeel van de 9% die het PBL noemt in het publicatiebericht betreft de omvang van landbouwgerelateerde broeikasgasemissies op de totale EU-emissies. Op deze omvang is, zoals het PBL aangeeft, een winst te boeken van 25 tot 40%. Rekenkundig kom je dan op een afname van 2 tot 4% van de totale EU-emissies. Deze 2 tot 4% worden zowel genoemd door de Stichting Agri Facts als het PBL.
Is het PBL-onderzoek naar de impact van vlees op het klimaat ongevraagd? Zo nee, wie heeft opdracht gegeven voor het houden van het onderzoek?
De ministeries hebben niet om een dergelijk onderzoek verzocht.
Het artikel waar in de Kamervraag aan wordt gerefereerd is gebaseerd op meerdere onderzoeken van het PBL en van verschillende (inter)nationale instituten, waaronder Wageningen Research.
De onderzoeken van het PBL die bijdroegen aan het artikel zijn uitgevoerd vanuit de jaarlijkse werkprogramma’s van het PBL. De directeur van het PBL stelt conform de «Aanwijzingen voor de Planbureaus» (Stcrt. 2012, nr. 3200) jaarlijks het werkprogramma vast na overleg met de ministeries en gehoord hebbende de ministerraad.
Het onderzoek van Wageningen Research is uitgevoerd binnen de Wettelijke OnderzoeksTaken Natuur en Milieu van het toenmalige Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie.
In hoeveel gevallen is er beleid gemaakt op basis van onjuiste of voorbarige PBL-gegevens?
Mij zijn geen gevallen bekend.
Bent u voornemens verder onderzoek te doen naar de feitelijke correctheid van de gegevens en adviezen van het PBL uit het verleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit onderzoeken?
Ik zie daartoe geen aanleiding. In mijn antwoord op vraag 2 ben ik nader ingegaan op de borging van de kwaliteit van het onderzoek van het PBL.
In hoeveel en welke gevallen in de afgelopen tien jaar hebben de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) adviezen van het PBL gebruikt bij het maken van beleid (graag een uitsplitsing per jaar en per ministerie)?
De ministeries van LNV, IenW en EZK gebruiken dagelijks rapporten en adviezen voor de vormgeving van beleid, waaronder die van het PBL. Deze rapporten zijn één van de bronnen voor de beleidsbepaling van de overheid.
Deelt u de mening dat het niet correct weergeven van de feiten in strijd is met de wetenschappelijke kwaliteit die het PBL zegt na te leven? Zo nee, hoe verklaart u bovengenoemd voorbeeld, de onderbouwing van het PBL over het rapport Evaluatie Meststoffenwet 2016 waarin vooral is gewerkt met aannames en niet met harde feiten en het onderzoek Sjoemelnatuur waarin door middel van de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) is ontdekt dat het PBL een onjuist beeld neerzet van de biodiversiteit in Nederland?
Ik heb eerder aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 hoe de kwaliteit van het werk van het Planbureau geborgd wordt.
Het Syntheserapport van de Evaluatie Meststoffenwet 2016 is gebaseerd op een groot aantal onderzoeken, veelal uitgevoerd door kennisinstituten als Wageningen Environmental Research. PBL verwijst in zijn teksten naar deze onderzoeksrapporten. Daar ontwikkelingen, scenario’s of handelingsperspectief worden beschreven, worden feiten gebruikt en aannames gedaan. Uitgaan van aannames, mits duidelijk aangegeven, is een normale wetenschappelijke aanpak.
Over het onderwerp Sjoemelnatuur zijn in december 2015 Kamervragen gesteld en is door de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu op 25 januari 2016 een antwoordbrief gestuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015- 2016, nr. 1272). Ik ga verder op dit onderwerp in bij de beantwoording op van de Kamervragen over dit onderwerp die parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer wordt verzonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2176).
Zijn er u nog andere voorbeelden bekend? Zo ja, welke (bijvoorbeeld op gebied van waterkwaliteit, ammoniak)?
Nee, mij zijn geen gevallen bekend.
Kunt u uitgebreid in gaan op de genoemde voorbeelden en kunt u per voorbeeld aangeven of er bij de beleidsvorming aanpassing heeft plaatsgevonden nadat bleek dat het advies van PBL niet juist was?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Erkent u dat de betrouwbaarheid van PBL-adviezen door deze onjuiste gegevens in het geding komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de toekomstige adviezen van het PBL?
Voor de betrouwbaarheid van het PBL verwijs ik u naar de werkwijze van het PBL, zoals ik deze heb uitgelegd in mijn antwoord op vraag 2. De onafhankelijkheid en kwaliteit van het PBL zijn in mijn ogen voldoende geborgd.
De genoemde (gerectificeerde) cijfers in het Telegraafbericht komen uit het artikel «Food choices, health and environment: Effects of cutting Europe’s meat and dairy intake», waarin ook de uitstoot van stikstof (ammoniak en nitraat) wordt benoemd; geldt de stikstofdaling ook alleen voor de landbouw gerelateerde emissies? Zo ja, waarom wordt dit niet benoemd door het PBL? Zo nee, heeft het PBL ook deze cijfers nogmaals onderzocht op juistheid?2
De stikstofdaling geldt ook alleen voor de landbouwgerelateerde emissies. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 voor wat betreft de wijziging in het publicatiebericht van het PBL.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zou eind 2018 een brief aan de Kamer doen toekomen over verschillende zaken rondom ammoniak (Kamerstuk 32 670, nr. 139); wanneer verwacht u de brief plus het rapport van het Rathenau Instituut naar de Kamer te sturen?
De brief en het rapport zijn op 14 januari 2019 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 670, nr. 143).
Wordt in het genoemde rapport onder vraag 16 ook de onderbouwing geleverd van een aantal (recent genomen) maatregelen met betrekking tot bijvoorbeeld de toediening van mest? Zo nee, waarom niet en wanneer wordt deze onderbouwing alsnog met de Kamer gedeeld?
Nee, het rapport van het Rathenau Instituut bevat geen onderbouwing van een aantal aan mest gerelateerde maatregelen, want het rapport gaat over een ander thema. De gevraagde onderbouwing van recente maatregelen, zoals de toediening van mest, is in de Kamerbrief van 19 december 2018 gegeven (Kamerstuk 33 037, nr. 346). Ook in de toelichting op de gepubliceerde regelgeving op 24 december 2018 staat de onderbouwing (Stcrt. 2018, nr. 70802).
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, dat is hierboven gebeurd.
Het bericht 'Boeven vrij op straat door lange reistijd agenten' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boeven vrij op straat door lange reistijd agenten»?1 En zo ja, klopt dit?
Ja, ik ken het bericht. Het aangehaalde mediabericht betreft de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Bij de leiding van die eenheid zijn geen gevallen bekend van aan te houden personen die niet werden aangehouden, vanwege de langere reistijd naar een cellencomplex.
Waarop is de uitlating van de betreffende eenheidsleiding «We herkennen het beeld vanuit Bergen op Zoom niet als zodanig» gebaseerd? Wat betekent «als zodanig»?
De leiding van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant herkent niet het beeld zoals geschetst specifiek vanuit Bergen op Zoom door de betreffende ACP-voorzitter. Ik erken dat er eenheden zijn met een groot verspreidingsgebied en dat dat betekent dat het incidenteel voorkomt dat er langere aanrijtijden naar politiecellencomplexen zijn.
De politie weegt in haar huisvestingsbeleid voor de politiecellencomplexen alle bestaande belangen met elkaar af om in balans hiermee de locaties te bepalen.
Bent u bekend met het feit dat er al geruime tijd en door steeds meer agenten wordt geklaagd over de nadelige gevolgen van het sluiten van politiebureaus, waaronder de lange reistijden met verdachten naar locaties waar verdachten ondergebracht kunnen worden? Zo nee, wordt het dan niet eens tijd om bij diverse eenheden, verspreid over Nederland, hierover met agenten in gesprek te gaan? Zo ja, deelt u de mening dat de in vraag 2 aangehaalde uitlating van de eenheidsleiding onjuist is, het probleem miskent en daarmee een schoffering is van de aldaar werkzame agenten?
Het is goed dat de politie in kaart heeft waar in het land eventuele knelpunten zijn. Ik ben regelmatig in het land in gesprek met agenten over de ervaren werkdruk. Hier komt ook de problematiek van reistijden naar arrestantencomplexen aan de orde. De politie kijkt naar een acceptabele norm voor rijtijden met arrestanten. Ik zie ook dat voor langere reistijden naar cellencomplexen in de praktijk goede oplossingen worden ontwikkeld. Zoals recent naar aanleiding van het voornemen van de samenvoeging van de politiecellencomplexen te Amsterdam. Hierbij is ook gekeken naar het vervoer van de arrestanten, waar door middel van het laten rijden van politiebussen tussen de bureaus en de politiecellencomplexen door de politie een oplossing voor onder andere het mogelijke knelpunt van de aanrijtijden is gevonden. Eenzelfde oplossing voor het vervoeren van arrestanten door middel van het laten rijden van speciale politiebussen is gevonden in het basisteam Maas en Leijgraaf, actief in de driehoek tussen Boxmeer, Cuijk en Uden. Op deze wijze worden de agenten in dit basisteam die de noodhulp uitvoeren, ontlast en kunnen zij gewoon inzetbaar blijven.
Deelt u de mening dat de sluiting van politiebureaus een bezuinigingsmaatregel is van het kabinet Rutte II welke niet past in het huidige tijdsbeeld en zo spoedig mogelijk met worden teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Voor een effectieve en efficiënte politie is modernisering noodzakelijk. Alleen op die manier kan de criminaliteit adequaat worden bestreden. Het kabinet investeert daarom in een flexibele en moderne politieorganisatie met als onderdeel een meer mobiele vorm van werken. Daarvoor is andersoortige en minder fysieke huisvesting benodigd. Op basis van besluitvorming in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is per politie-eenheid een gefaseerde aanpak tot en met 2025 uitgewerkt voor de uitvoering van de huisvestingsplannen. Hierbij wordt bij de keuze van de locaties van de politiebureaus rekening gehouden met goede spreiding, acceptabele aanrijtijden en de veiligheidssituatie.2
Deelt u de mening dat het vervangen van politiebureaus door locaties bij gemeentes en mobiele locaties niet kan voorzien in het gat dat wordt geslagen door het sluiten van politiebureaus, omdat alleen op politiebureaus verdachten kunnen worden ingesloten? Zo nee, waarom niet?
Niet op alle politiebureau zijn politiecellen. Voor het vervoer van verdachten naar cellencomplexen moeten verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen. Uitgangspunt hierbij is dat bij de aanpak hiervan de belangen in balans zijn. Om die reden wordt op dit moment het huisvestingsbeleid ten aanzien van politiecellencomplexen door de politie herzien, waarbij onder andere geldt dat politiecapaciteit zo effectief mogelijk moet worden ingezet. Het is daarom efficiënter om arrestanten op minder locaties onder te brengen. Naast een acceptabele aanrijdtijd moeten de cellencomplexen aan alle vereisten voldoen en er zijn bijvoorbeeld voor elke dienst minimaal twee arrestantenverzorgers per cellencomplex vereist.
Het niet vergoeden van een uitname van siliconenprotheses op basis van siliconenincompatibiliteit door zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de afwijzing van Zilveren Kruis Achmea om de uitname van siliconenprothese bij mevrouw R te vergoeden ondanks het gegeven dat de behandelend specialist dit geïndiceerd acht?1
Zorginstituut Nederland heeft in zijn standpunt van 31 mei 2018 uitgesproken in welke situaties sprake is van een medische noodzaak voor het verwijderen (explantatie) van een borstimplantaat en deze explantatie tot het basispakket van de Zorgverzekeringswet behoort. Het Zorginstituut geeft in zijn standpunt aan dat in geval van aanhoudende systemische klachten, sprake is van een medische noodzaak voor het verwijderen van het siliconen borstimplantaat. Hierbij gelden wel voorwaarden, namelijk dat is gebleken dat patiënten niet positief reageren op andere behandelingen gericht op het verminderen van de systemische klachten. Explantatie van de borstprothese moet gezien worden als een laatste middel («last resort»). Dit betekent dat het gaat om anderszins uitbehandelde patiënten die voorafgaand aan de explantatie onder behandeling zijn geweest voor hun systemische klachten door een medisch specialist, zoals een internist of klinisch immunoloog. Verder moeten de klachten aantoonbaar fysiek en/of sociaal disfunctioneren veroorzaken.
Uit de informatie die ik van Zilveren Kruis heb verkregen over de beslissing om de explantatie van de siliconen borstprothesen bij mevrouw R. niet uit de basisverzekering te vergoeden, is het volgende gebleken.
In juni 2017 is een eerste aanvraag voor vergoeding van de verwijdering van borstprothese afgewezen. Redenen voor die afwijzing waren onder meer:
In september 2018 is een nieuwe aanvraag bij de zorgverzekeraar ingediend. Omdat deze aanvraag te weinig gegevens bevatte heeft Zilveren Kruis aanvullende vragen gesteld. Zo is expliciet gevraagd welke andere behandelingen tot dan toe hebben plaatsgevonden om de klachten weg te nemen. Aangezien -ondanks de expliciete vraag van haar zorgverzekeraar daarnaar- door of namens verzekerde geen informatie is verstrekt over voorliggende behandelingen die geen effect hebben gehad, is er geen sprake van explantatie van borstprothese als laatste behandelmogelijkheid of als laatste middel. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarden voor medische noodzaak in het hiervoor genoemde standpunt van het Zorginstituut over het verwijderen van siliconen borstimplantaten bij aanhoudende systemische klachten.
Indien mevrouw R. het niet eens is met de beslissing van haar zorgverzekeraar, zou zij zich kunnen wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). De SKGZ is de aangewezen instantie die bemiddelt dan wel een uitspraak doet bij klachten en geschillen tussen verzekerden en zorgverzekeraars over de vergoeding van zorg.
Dient de verwijdering toch niet voor vergoeding in aanmerking te komen gezien het standpunt van het Zorginstituut Nederland dat patiënten met systemische klachten door de siliconenprothese recht hebben op een dergelijke vergoeding?2 Zo ja, wilt u dan uw conclusie delen met alle zorgverzekeraars, zodat alle vrouwen die in eenzelfde positie verkeren als mevrouw R eenzelfde recht daaraan kunnen ontlenen?
Neen. Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt is in de situatie van mevrouw R. niet voldaan aan de voorwaarden voor een medisch noodzaak die het Zorginstituut in zijn standpunt heeft opgenomen. Daarom is vergoeding uit de basisverzekering niet mogelijk.
De effecten van decentrale selectie op de samenstelling van studentenpopulaties bij universitaire opleidingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente overzichtsstudie van ResearchNed, o.a. over de doelen, criteria, instrumenten en effecten van selectie in het wetenschappelijk onderwijs?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de waarneming in het rapport dat er zorgen bestaan en worden geuit door geïnterviewden binnen het wetenschappelijk onderwijs over het gebrek aan diversiteit en het toenemende homogene karakter binnen de samenstelling van de geselecteerde studentenpopulatie bij opleidingen?
Uit de gesprekken die de onderzoekers hebben gevoerd met vertegenwoordigers van de onderzochte numerusfixusopleidingen blijkt dat de vertegenwoordigers niet altijd tevreden zijn met de huidige studentenpopulatie. Zij vinden dat de heterogeniteit van de studentenpopulatie onder druk staat. Zij zien zichzelf dan ook voor een dilemma geplaatst: als zij kiezen voor selectiecriteria die een voorspellende waarde hebben voor studiesucces, dan komt kansengelijkheid in het geding. Bovendien worstelen de opleidingen bij decentrale selectie met de vraag in hoeverre het groeipotentieel van de student kan worden gemeten in de selectieprocedure.
De onderzoekers stellen vast dat decentrale selectie – naast ongewenste zelfselectie – ook nog andere negatieve effecten heeft. Denk daarbij aan de diversiteit van de studentenpopulatie. Daar maak ik me zorgen over. Ik neem de bevindingen uit het rapport dan ook serieus. Als decentrale selectie tot een minder diverse samenstelling van de studentenpopulatie leidt, dan vind ik dat het instrument kritisch moet worden bezien. Ik wil in de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs en Onderzoek die de Tweede Kamer eind 2019 ontvangt bezien hoe deze ongewenste effecten van decentrale selectie kunnen worden weggenomen. Daarover wil ik in gesprek met hogeronderwijsinstellingen en studenten. Ook blijf ik de effecten van decentrale selectie monitoren door het verrichten van onderzoek. Daarnaast investeren universiteiten en hogescholen in kennisdeling en kennisontwikkeling. De leergang «effectief en inclusief toelatingsbeleid» van de VSNU en de studiedagen van de Vereniging Hogescholen zijn daar goede voorbeelden van.
Draagt naar uw mening en op basis van de inzichten in dit rapport de huidige selectiewijze bij aan kansenongelijkheid (gelet op hun ondervertegenwoordiging) van Nederlandse studenten met een niet-westerse achtergrond, studenten uit lagere sociaaleconomische groepen en studenten in het algemeen, zoals het rapport naar voren brengt? Zo ja, wat gaat u concreet tegen dergelijke ongewenste effecten ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de typering dat de huidige selectiewijze, vanuit verschillende redenen, zorgt voor geselecteerde studenten groepen die getypeerd worden als «witte brave meisjes en studenten uit hoger sociale klassen»? Deelt u de mening dat deze eenzijdige samenstelling via de huidige selectiewijze een zorgwekkend en ongewenst effect is? Zo ja, hoe gaat u hierop bijsturen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inschatting en beoordeling rond de gewenste kansengelijkheid voor iedere student wat betreft de toegankelijkheid van het Nederlandse hoger en wetenschappelijk onderwijs, in het licht van de inzichten uit dit rapport en wat betekent dit voor uw beleidsinzet in algemene zin?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar bijsturingsmogelijkheden om de kansengelijkheid en toegankelijkheid binnen het wetenschappelijk onderwijs beter te borgen?
Zie antwoord vraag 2.
De aardbeving in het zoutwinningsgebied bij Veendam |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat op maandag 7 januari 2019 zich bij Veendam een aardbeving heeft voorgedaan van 1.3 op de schaal van Richter?1
Ja.
Is of wordt onderzocht wat de gevolgen zijn voor de ondergrond en in het bijzonder de zoutlagen en -koepels waaruit zout wordt gewonnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de uitkomsten of wanneer worden de uitkomsten verwacht en openbaar gemaakt?
Nee, er wordt op dit moment niet onderzocht wat deze specifieke aardbeving voor gevolgen heeft voor de zoutcavernes bij Veendam. Een magnitude van 1,3 op de schaal van Richter betekent een zeer kleine beweging in de ondergrond. Van een dergelijke aardbeving worden geen directe gevolgen verwacht voor de zoutcavernes bij Veendam. Gasunie heeft in het verleden wel onderzocht of een aardbeving met magnitude 5 de opslag cavernes zou kunnen beschadigen. Het onderzoek2 gaf aan dat er zelfs bij een aardbeving van een dergelijke kracht geen problemen worden verwacht.
Is u bekend dat bij de bewoners in het zoutwinningsgebied veel bezorgdheid en vrees heerst over de gevolgen van de combinatie van gas- en zoutwinning?
Ja, de zorgen van de bewoners in het zoutwinningsgebied zijn mij zeer goed bekend. Voor de goedkeuring van het winningsplan zijn de risico’s mede door SodM beoordeeld. Tijdens de winning houdt SodM toezicht en zal ingrijpen als de veiligheid van de winning niet meer gegarandeerd is.
Kan worden uitgesloten dat door gaswinning geïnduceerde aardbevingen kunnen leiden tot verzakken en/of instorten van ondergrondse cavernes in de zoutlagen? Zo ja, op welke gegevens is dat gebaseerd? Zo nee, acht u het dan verantwoord dat zoutwinning in dit gebied blijft plaatsvinden?
Nee, dit kan nooit volledig uitgesloten worden, maar een dergelijk effect is volgens TNO en SodM wel onwaarschijnlijk.
Kan worden uitgesloten dat door gaswinning geïnduceerde aardbevingen leiden tot lekkages van vloeistoffen als pekel en dieselolie uit de cavernes in de zoutlagen? Zo ja, op welke gegevens is dat gebaseerd? Zo nee, acht u het dan verantwoord dat zoutwinning in dit gebied blijft plaatsvinden?
Nee, dit kan nooit volledig uitgesloten worden, maar een dergelijk effect is volgens TNO en SodM wel onwaarschijnlijk. Voor lekkage uit cavernes in zoutlagen is een directe beweging nodig langs een breuk die raakt aan de zoutcaverne, of een grote beweging in de ondergrond door een geïnduceerde aardbeving. De aardbevingen in Nederland met de magnitudes tot 3,6 op de schaal van Richter leiden tot zeer kleine bewegingen in de ondergrond (orde van grootte in millimeters). Dit is te klein om te leiden tot lekkages uit de zoutcavernes.
De Staat van de sector zout van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uit 2018 gaat verder in op de specifieke zoutwinning bij Veendam en de risico’s die hierbij geïdentificeerd zijn.
Is het gegeven dat een aardbeving nabij Veendam heeft plaatsgehad voor u aanleiding om de vergunning(en) voor zoutwinning te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en welke overwegingen zijn daarin leidend?
In de regio rond Veendam vinden al langere tijd kleine aardbevingen plaats. Deze bevingen worden veroorzaakt door de gaswinning in het Groningenveld en het gasveld Annerveen. Tijdens en na deze aardbevingen zijn er geen veranderingen gezien aan de zoutcavernes van Veendam. Hierdoor is er geen aanleiding om de bestaande vergunningen voor zoutwinning te heroverwegen gebaseerd op deze recente aardbeving.
Bent u van oordeel dat, gelet op de risico’s van en de onzekerheden over de effecten van aardbevingen op de zoutlagen waaruit zout wordt gewonnen, de toepassing van het voorzorgsprincipe moet leiden tot het beëindigen van de zoutwinning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Op dit moment vinden er verschillende onderzoeken plaats in opdracht van de zoutwinningsbedrijven. Daarnaast heeft SodM onderzoek uitgezet in het kader van het programma Kennis Effecten Mijnbouw naar de lekkage bij zoutcavernes (zie hiervoor www.KEMprogramma.nl).
In de vigerende winningsplannen zijn alle risico’s beoordeeld inclusief het effect van aardbevingen, bodemdaling en lekkage. SodM adviseert mij hierover en houdt toezicht op de wijze waarop zoutwinningsbedrijven deze risico’s beheersen. Als nieuwe inzichten ontstaan over de risico’s van zoutwinning, dan zal ik bezien of dit aanleiding geeft tot het stellen van aanvullende voorwaarden voor winningsplannen en zal SodM toezien op het nemen van adequate maatregelen door de betreffende bedrijven. Hiermee wordt gehandeld conform het voorzorgsprincipe.
Met de huidige stand van de kennis over aardbevingen en de relatie met naburige zoutwinning verwacht men geen instorting van de cavernes of lekkage vanuit deze cavernes door aardbevingen. Dit laat onverlet dat nader onderzoek uitgevoerd wordt om de risico’s beter te begrijpen.
De rol van instanties rond het langdurig misbruikschandaal in de atletiekwereld |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat zowel in 2000 als in 2009 meldingen zijn gedaan bij de politie over misbruik van jonge atletes, gepleegd door een Rotterdamse atletiektrainer?1
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het OM zoveel mogelijk alle relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Waarom is het Openbaar Ministerie (OM) pas na de publicatie over deze zaak een onderzoek gestart?2
Zie antwoord vraag 1.
Is de betreffende atletiektrainer opgenomen in het door NOC*NSF bijgehouden centrale registratiesysteem van plegers van seksuele intimidatie? Zo ja, per wanneer is hij hierin opgenomen? Zo nee, waarom is hij hierin niet opgenomen?«
Ja. Nadat de sanctie door het Instituut Sportrechtspraak is opgelegd, is deze na het verstrijken van de beroepstermijn, in september 2018 verwerkt in het register ontuchtplegers.
Welke mogelijkheden bestaan er onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor het opstellen van een register waarin personen met een veroordeling voor zedenmisdrijven worden opgenomen, welke de sportbonden kunnen raadplegen? Bent u bekend met belangstelling van sportverenigingen naar een dergelijk register? Zijn er obstakels ten aanzien van het inrichten van een dergelijk register en kunt u deze wegnemen?
Tuchtrechtelijke veroordelingen worden geregistreerd via het register ontuchtplegers. Alle sportverenigingen kunnen via NOC*NSF dit register raadplegen om een tuchtrechtelijk gesanctioneerde ontuchtpleger te identificeren en te weren van de sportclub. Strafrechtelijke veroordelingen worden geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Aan de hand van dat JDS vindt de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) screening plaats. Met de VOG-screening worden personen met een relevant justitieel verleden geweerd uit kwetsbare sectoren. Met het aanvragen van een VOG wordt daarnaast de privacy van veroordeelden beschermd en de re-integratie bevorderd. Ik acht het onwenselijk om een separaat register voor zedenmisdrijven op te richten. De VOG-screening en het register voor ontuchtplegers werken conform de Algemene verordening gegevensbescherming en bieden voldoende mogelijkheden om ontuchtplegers te weren van sportclubs.
Klopt het dat NOC*NSF samen met de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) aan een voorstel werkt voor een nieuw register voor mensen die in strafrecht veroordeeld zijn of een ordemaatregel opgelegd hebben gekregen?3
De betreffende atletiektrainer is opgenomen in het register ontuchtplegers dat in de sport wordt gebruikt om ontuchtplegers te weren. De sportsector en de vrijwilligerssector hebben hun tuchtrecht de afgelopen jaren volledig op elkaar afgestemd en het afgelopen jaar ondergebracht bij één tuchtrechtorgaan: het Instituut Sportrechtspraak. Beide sectoren werken dit jaar, na toestemming van de Autoriteit Persoonsgegevens, aan één gezamenlijk register ontuchtplegers voor de gehele vrijwilligerssector (dus breder dan alleen sport). De betreffende atletiektrainer zal dan ook in dit nieuwe register worden opgenomen. Ik ben van mening dat het register meer geraadpleegd zou moeten worden. Daarom is het goed dat er daarnaast acties worden ondernomen om het gebruik van dit register voor de sport- en vrijwilligerssector te vergroten en te vergemakkelijken.
Kunt u aangeven of een (tucht)zaak zoals die van de eerdergenoemde atletiektrainer opgenomen zou worden in een dergelijk nieuw register? Bent u van mening dat hiermee voldoende geborgd is dat in een dergelijk geval een tuchtrechtelijk veroordeelde trainer niet zomaar meer aan de slag kan bij een andere sportvereniging (ook buiten de eigen sportbond)? Zo nee, wat is hier dan nog aanvullend voor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van het door NOC*NSF in juni 2017 aangekondigde werkdocument waarin samenwerkingsafspraken tussen de sport enerzijds en politie en het OM anderzijds worden vastgelegd?4
In het werkdocument tussen de sport, de politie en het OM is opgenomen dat wanneer er in de sport een melding binnenkomt waarbij vermoedens zijn van een strafbaar feit, altijd contact wordt opgenomen met de front-office van de zedenpolitie in de betreffende regio. Ook als er twijfels of vermoedens zijn, wordt contact opgenomen met de politie. Overleg over een zaak kan op dat moment ook anoniem. Het is daarbij van groot belang dat zo vroeg mogelijk contact wordt gelegd met de politie. De sport werkt momenteel al volgens deze werkwijze. Bovendien is in dit werkdocument opgenomen dat, bij een tuchtrechtelijke procedure, afstemming plaatsvindt over tuchtrechtelijk onderzoek zodat voorkomen kan worden dat tuchtrechtelijk onderzoek eventueel strafrechtelijk onderzoek doorkruist. De verwachting is dat het werkdocument binnen afzienbare tijd wordt afgerond en door de betrokken partijen openbaar wordt gemaakt.
Welke samenwerkingsafspraken worden in het werkdocument tussen de sport en het OM en politie vastgelegd met betrekking tot het uitwisselen van informatie? Wordt hierin bijvoorbeeld vastgelegd dat een tuchtzaak met betrekking tot seksuele intimidatie en misbruik te allen tijde ook bij het OM gemeld moet worden, ook al is de zaak inmiddels verjaard?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u inmiddels – naar aanleiding van uw toezegging tijdens het debat over het rapport van de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport – met NOC*NSF gesproken over de wenselijkheid en mogelijkheid van verplichte continue screening voor mensen die bij een sportvereniging werken?5 Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen?
Ja. Uit dit gesprek is gekomen dat de gezamenlijke prioriteit eerst ligt bij de opvolging van de aanbevelingen van commissie De Vries, zodat bekeken kan worden of met deze maatregelen seksuele intimidatie en misbruik in de sport voldoende wordt aangepakt.
Worden tuchtrechtelijke uitspraken in de sport inmiddels (geanonimiseerd) openbaar gemaakt, zoals de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport heeft aanbevolen?6 Zo ja, op welke wijze wordt dit openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle uitspraken die door het Instituut Sportrechtspraak (ISR) worden gedaan, worden op hun website openbaar gemaakt. Sportbonden die hun eigen tuchtcommissie hebben, doen veelal hetzelfde met hun uitspraken. Het ISR past bij publicatie de anonimiseringsrichtlijnen toe die binnen de rechtspraak gebruikelijk zijn, teneinde slachtoffers te beschermen.
De veiligheid van escaperooms in Nederland |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er tientallen escaperooms in Polen onveilig zijn?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel locaties er in Nederland zijn waar één of meerdere escaperooms bezocht kunnen worden? Voldoen deze locaties allen aan de eisen van het bouwbesluit en zijn voor deze locaties door gemeenten vergunningen verleend?
Een grove schatting is dat er enkele honderden locaties in Nederland zijn waar één of meerdere escaperooms kunnen worden bezocht. Mij is niet bekend of deze locaties aan de eisen van het Bouwbesluit voldoen en of voor deze locaties door gemeenten vergunningen zijn verleend.
Escaperooms moeten voldoen aan de veiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit. Het gaat om bouwvoorschriften en om voorschriften voor het brandveilig gebruik. Toezicht op de naleving hiervan ligt bij gemeenten die bevoegd gezag zijn voor het Bouwbesluit. Gemeenten kunnen bij dit toezicht de brandweer betrekken.
Kunt u aangeven hoe de veiligheidsregels voor escaperooms in Nederland nu zijn? Kunt u ook aangeven welke instanties daarbij een rol hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend of gemeenten ook geregeld controles uitvoeren? Zo ja, wat is het resultaat daarvan? Zo nee, wilt u de gemeenten wijzen op het belang van goede controles?
Naar aanleiding van deze vraag heb ik navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland. Hieruit volgt dat gemeenten niet geregeld controles bij escaperooms uitvoeren. Dit in lijn met hun beleidsprioritering van het toezicht op de brandveiligheid van gebouwen. Escaperooms zijn door gemeenten bij de prioritering tot nu toe niet als risicovolle gebouwcategorie beschouwd omdat in de meeste escaperooms relatief weinig personen aanwezig zijn en de exploitant hierdoor ook geen gebruiksmelding2 hoeft in te dienen bij de gemeente. De brand in Polen is bij gemeenten en brandweer echter niet onopgemerkt gebleven. Diverse gemeenten hebben inmiddels besloten om, aanvullend op hun vastgestelde beleid, alsnog alle escaperooms in hun gemeente te controleren. Dit vind ik een goede zaak. Gelet op de vele publiciteit over de brand in Polen vind ik het niet nodig om gemeenten alsnog te wijzen op het belang van goede controles.
Is het waar dat er geen specifieke regels zijn voor escaperooms en dat de enige wettelijke eis is dat de ruimtes een vluchtroute hebben? Acht u het wenselijk dat er aanvullende regels komen, zoals een noodknop om de ruimte te verlaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met de gemeenten, de brandweer en de sector eventuele aanvullende regels te bespreken?
Voor escaperooms gelden er in het Bouwbesluit diverse voorschriften ten aanzien van brandveiligheid. Deze voorschriften stelt het Bouwbesluit niet specifiek voor escaperooms maar voor alle gebouwen waarin mensen bijeenkomen. De voorschriften behelzen onder andere dat personen bij brand veilig moeten kunnen vluchten uit ruimtes. Dit geldt ook als personen worden opgesloten in een ruimte zoals kan voorkomen bij escaperooms. Een gesloten deur moet bij brand snel geopend kunnen worden zodat de opgesloten personen kunnen vluchten. Het Bouwbesluit schrijft hiervoor geen specifieke oplossing voor, maar het is aan de eigenaar/exploitant van een escaperoom een oplossing te kiezen waarmee voldaan wordt aan het Bouwbesluit. De gemeente kan hierop toezicht houden. Dit maakt het mogelijk een veilige oplossing te kiezen die specifiek is afgestemd op de inrichting, gebruik en de organisatie van een bepaalde escaperoom. Ik vind het daarom niet wenselijk om in het Bouwbesluit specifieke oplossingen voor te schrijven zoals een noodknop.
De cijfers over bevoegde en benoembare docenten in het voortgezet onderwijs |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is het verschil tussen de oude en nieuwe meetmethode waarmee het aandeel lessen dat gegeven wordt door bevoegde of benoembare docenten in het voortgezet onderwijs wordt aangegeven?1
In alle metingen die getoond worden onder 1) wordt bij scholen via de personeelsbestanden informatie opgevraagd over welke lessen een leraar geeft. Vervolgens wordt deze informatie gekoppeld aan registratiesystemen van het hoger onderwijs (BRON-HO, voorheen CRIHO) waarin opleidingsinformatie op persoonsniveau is opgenomen. Door het koppelen van deze bestanden wordt op persoonsniveau bepaald of een leraar bevoegd is voor de gegeven lessen.
Het blijkt dat niet alle personen kunnen worden teruggevonden in BRON-HO. Dat heeft verschillende oorzaken zoals: men heeft geen opleiding in het hoger onderwijs gevolgd; het identificatienummer waarmee de koppeling van bestanden plaatsvindt ontbreekt; diploma’s dateren van voor 1991 zodat veel informatie over de oudere leraren ontbreekt.
Een deel van de personen waarvoor geen bevoegdheid kon worden vastgesteld is in de oude metingen daardoor als onbevoegd gekenmerkt. In het overgrote deel van de gevallen is dat niet correct en leidde het tot een overschatting van het aandeel onbevoegd gegeven lesuren.
Om de bevoegdheidssituatie nauwkeuriger vast te stellen is in de nieuwe metingen (vanaf 2014 en later), in aanvulling op de oude systematiek, voor al deze onbekende gevallen bij de scholen de bevoegdheid opgevraagd. Dit leidt tot een toename in de onder 1) getoonde bevoegdheidscijfers (bevoegd plus benoembaar) tussen 2013 en 2014.
In de nieuwe meting (vanaf IPTO 2014) wordt, in aanvulling op de oude systematiek, een aanvullende check uitgevoerd. Hierdoor proberen we te voorkomen dat leraren ten onrechte als onbevoegd of benoembaar worden aangemerkt.
Daarnaast zijn vanaf IPTO 2013 en later verticale scholengemeenschappen (ROC’s/AOC’s met een vo afdeling) meegenomen in de meting. Dit gebeurde voor 2013 niet.
Kunt u in tabelvorm een overzicht geven van de percentages bevoegde, benoembare en onbevoegde docenten in het voortgezet onderwijs uitgesplitst naar onderwijsniveau van 2009 tot en met 2018?
Het is niet mogelijk om een betrouwbare reeks voor de gehele periode 2009–2018 aan te leveren die ook daadwerkelijk de informatie geeft waar u naar op zoek bent, omdat is gebleken dat de gehanteerde onderzoekmethode in de metingen voor 2014 leidt tot een overschatting van het aantal onbevoegd gegeven lesuren in die periode. In bijlage 1 is een tabel weergegeven met de gevraagde gegevens van 2014 t/m 2017. Cijfers met betrekking tot 2018 zijn nog niet beschikbaar2
Kunt u in tabelvorm een overzicht geven van het percentage benoembare docenten van 2009 tot en met 2018 uitgesplitst naar de verschillende categorieën die worden benoemd op de website van de rijksoverheid, namelijk:
Het is niet mogelijk om deze gegevens voor de gehele periode 2009–2018 aan te leveren. Gebleken is dat de bevoegdheidssituatie van degenen die niet via eenvoudige bestandsanalyses als bevoegd konden worden aangemerkt in de periode voor 2014 zodanig anders is gemeten dat deze naar de huidige maatstaven als onbetrouwbaar moeten worden gezien. Daarmee zou een verkeerd beeld geschetst worden als ze zouden worden afgezet tegen de resultaten uit latere metingen. In bijlage1 is een tabel weergegeven met de gevraagde gegevens van 2014 t/m 2017. Cijfers met betrekking tot 2018 zijn nog niet beschikbaar.
Waarom wordt er door zowel de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs als op de website van OCW in cijfers geen onderscheid gemaakt tussen bevoegde en benoembare docenten?3
Mede door het plan van aanpak tegengaan onbevoegd gegeven lessen (Kamerstuk 31 289, nr. 286). zijn scholen actiever beleid gaan voeren om het aantal onbevoegd gegeven lessen te verminderen. De cijfers over onbevoegd gegeven lessen geven inzicht in de resultaten van het plan van aanpak. Hiervoor is het niet noodzakelijk tabellen van bevoegd en benoembare docenten op te nemen. Deze zijn wel openbaar en terug te vinden in de jaarlijkse IPTO rapportage.
Bent u het eens dat benoembare docenten in feite onbevoegd voor de klas staan, aangezien zij geen onderwijsbevoegdheid voor dat bepaalde vak of voor de bovenbouw hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet maakt onderscheid tussen bevoegde en benoembare leraren. Om bevoegd voor de klas te staan, moet een leraar beschikken over het juiste getuigschrift. Een benoembare leraar beschikt nog niet over dat getuigschrift, maar moet dat binnen de wettelijk vastgestelde termijn halen. De wet bepaalt welke leraren benoembaar zijn. Het gaat bijvoorbeeld om leraren die nog in opleiding zijn of om leraren die wel over een getuigschrift beschikken, maar dan voor een ander vak. De hoofdregel is dat zij hun bevoegdheid binnen twee jaar halen. De wet biedt schoolbesturen op die manier enige ruimte om knelpunten in hun personeelsbeleid op te lossen of – in het geval van gastleraren – hun onderwijs te verrijken met de inzet van specifieke deskundigheid.
Bent u het eens dat door bevoegde en benoembare docenten op één hoop te gooien er een vertekend beeld ontstaat van de daadwerkelijke situatie als het gaat om bevoegd lesgeven en het lerarentekort in het voortgezet onderwijs en er daardoor sprake kan zijn van een stille crisis die alleen maar groter wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel bevoegde als benoembare leraren zijn leraren die op dit moment volgens de wet voor de klas mogen staan. Benoembare leraren zijn leraren die een bevoegdheid hebben voor een ander vak of op dit moment in opleiding zijn en deze binnen afzienbare tijd afronden. Zij dragen op termijn dus bij aan het tegengaan van het tekort.
Klopt het dat benoembare docenten steeds van school kunnen wisselen, waardoor de termijn voor het behalen van een diploma uit te stellen is? Zo ja, acht u dit wenselijk en bent u bereid hier actie tegen te ondernemen?
De wet stelt schoolbesturen in staat om tijdelijk benoembare leraren in dienst te nemen. Het is mogelijk dat benoembare leraren tijdens of na afloop van die periode in dienst treden van een ander schoolbestuur, waarna zij opnieuw tijdelijk aan de slag kunnen.
De wet schrijft voor welke leraren benoembaar zijn. Dat is een beperkte groep. Het gaat bijvoorbeeld om zij-instromers of studenten aan een universitaire lerarenopleiding die binnen de daarvoor gestelde termijn hun opleiding nog moeten afronden, of om contract- of gastleraren. De hoofdregel is dat zij hun bevoegdheid binnen twee jaar halen. Gezien de gestelde wettelijke termijn is dit niet de groep die van het ene bestuur overstapt naar het andere bestuur. Alleen als een leraar tijdelijk afwezig is, heeft een schoolbestuur meer ruimte in het voorzien in een tijdelijke vervanger.
Bent u bereid om voortaan zowel door de Inspectie van het Onderwijs als door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de cijfers eerlijk weer te laten geven en dus ook onderscheid te gaan maken tussen bevoegde en benoembare docenten? Zo nee, waarom niet?
De cijfers worden eerlijk weergegeven. Ik ben bereid om in aanvulling daarop voortaan het onderscheid tussen benoembare en bevoegde docenten eveneens weer te geven en zal uw verzoek ook aan de Inspectie van het Onderwijs voorleggen.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Leraren van 24 januari a.s.?
Ja.
Het bericht dat drie passagiers zijn opgepakt in vliegtuig na protest tegen de uitzetting van vluchteling |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drie passagiers opgepakt in vliegtuig na «staan-actie» tegen uitzetting vluchteling»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat passagiers op de betreffende vlucht door de Koninklijke Marechaussee (KMar) zijn bevolen videobeelden van de arrestaties van hun telefoon te verwijderen onder bedreiging anders te worden opgepakt? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke wet- en regelgeving de KMar in dit geval gerechtigd was te dreigen met arrestatie?
Ik herken mij in het beeld dat wordt geschetst in het artikel niet. De bemanning van het vliegtuig heeft passagiers op basis van het huisreglement van de vliegmaatschappij verzocht te stoppen met filmen. De dienstdoende marechaussees hebben passagiers niet gevorderd door hen gemaakte beelden te verwijderen en hebben niet gedreigd met arrestatie. Wel heeft een marechaussee met een passagier gesproken over wat het filmen doet met mensen die met hun werk bezig zijn. Na dit gesprek heeft de passagier de door hem gemaakte beelden uit eigen beweging verwijderd.
Hoe verklaart u de communicatie van de KMar dat passagiers gemaakte videobeelden van de arrestaties vrijwillig zouden hebben verwijderd, terwijl hen is gedreigd dat ze anders in handboeien zouden worden afgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke geweldsmiddelen zijn ingezet door de KMar bij de arrestatie van protesterende reizigers op het vliegtuig? Klopt het dat bijvoorbeeld een jonge vrouw in een hoofdklem is weggesleept uit het vliegtuig? Kunt u beargumenteren waarom de inzet van dit type geweld subsidiair en proportioneel was?
Het voorbeeld dat u aanhaalt is geen correcte weergave van de gang van zaken. Er zijn drie passagiers aangehouden. Eén aangehouden vrouw is onder lichte dwang van de marechaussee uit het vliegtuig geëscorteerd. De lichte dwang bestond uit het uitoefenen van geringe kracht op de bovenrug om de passagier uit het nauwe gangpad van het vliegtuig te begeleiden. Dit was op dat moment passend gelet op de situatie.
De zesvoudige prijsstijging van kankermedicijn veroorzaakt door Novartis |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Farmaceut vraagt zesvoudige voor kankermedicijn»?1
Dit is een voorbeeld van hoe het niet moet: een forse prijsverhoging zonder onderbouwing. In het belang van patiënten mogen we van de sector nieuwe geneesmiddelen tegen redelijke prijzen verwachten. In dit geval is er sprake van het naar de markt brengen van een bestaande behandeling tegen een excessief hoge prijs. Ik keur dit af.
Ik vind het positief dat een fabrikant een bestaande apotheekbereiding laat registreren bij de geneesmiddelenautoriteiten. Het is immers een groot goed dat bij registratie de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van het geneesmiddel worden getoetst. Lutathera heeft bij die registratie de status van weesgeneesmiddel gekregen. Dit betekent dat Novartis gedurende een bepaalde periode marktexclusiviteit kan genieten. Deze regels zijn bedoeld om fabrikanten te stimuleren nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen voor zeldzame ziekten, en dus niet om fabrikanten excessief hoge prijzen in rekening te kunnen laten brengen voor geneesmiddelen die al jaren bekend zijn. Het is begrijpelijk dat een fabrikant voor een geregistreerd geneesmiddel meer vraagt dan voor een magistrale bereiding, gezien de hogere eisen die gesteld worden aan geregistreerde geneesmiddelen en de investeringen van bijvoorbeeld klinische studies die hiervoor nodig zijn. De mate van prijsverhoging vind ik in dit geval discutabel.
Ik heb daarom gesprekken gevoerd met delegaties van Novartis. Novartis kon niet precies uitleggen waarom ze deze hoge prijs vragen. Ik heb laten weten dat ik deze handelwijze afkeur en niet wil accepteren. Het is aan Novartis om het middel tegen een redelijke prijs aan te bieden aan ziekenhuizen in Nederland.
De behandeling is in Nederland ook al langere tijd als apotheekbereiding beschikbaar, tegen aanzienlijk lagere kosten. Ziekenhuizen moeten erop kunnen vertrouwen dat ze dit middel kunnen blijven bereiden. Ik heb Novartis – die ook eigenaar is van de belangrijkste leverancier van de ingrediënten voor die bereiding – daarin ook op haar verantwoordelijkheid gewezen. Ik heb van Novartis begrepen dat zij de levering continueren.
Novartis gaat zich naar aanleiding van de gesprekken op haar internationale hoofdkantoor beraden, en ik ben bereid om daarna verder met hen in gesprek te gaan.
Wat verklaart volgens u de grote prijsstijging van lutetium-octreotaat?
Novartis heeft in de gesprekken dat ik met hen gevoerd heb niet precies uitgelegd waar deze plotse prijsverhoging vandaan komt. Novartis zegt de prijs van Lutathera te baseren op de waarde ervan voor patiënten.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak van zorgverzekeraar CZ: «We hebben sterk het gevoel dat er misbruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om de prijs op te drijven.»?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak van zorgverzekeraar VGZ: «Dat kankerpatiënten geen toegang hebben tot een geneesmiddel dat ontwikkeld is door het ziekenhuis zelf, maar onbetaalbaar wordt door tussenkomst van een farmaceut die niets aan die ontwikkeling heeft bijgedragen. Het is pervers.»?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat de farmaceut niet alleen het medicijn, maar ook de grondstofleverancier heeft opgekocht?
Het staat bedrijven vrij zich in te richten op een wijze die past bij de bedrijfsvoering. Uiteraard dient Novartis zich wel aan de geldende wet- en regelgeving te houden. In dit kader zijn met name de nationale en Europese mededingingswetgeving relevant. Zo worden fusies en overnames door (nationale en/of internationale) mededingingsautoriteiten getoetst op de gevolgen voor de mededinging. Ook mogen ondernemingen met een economische machtspositie op grond van de mededingingsregels daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door partijen uit te sluiten of uit te buiten. Het weigeren van de levering van grondstoffen aan een andere afnemer door een onderneming met een economische machtspositie kan onder omstandigheden een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie opleveren. Of in concrete gevallen sprake is van een overtreding van de mededingingsregels is ter beoordeling aan de mededingingsautoriteit, zoals de Autoriteit Consument en Markt en de Europese Commissie.
Zijn er bij u andere gevallen bekend van farmaceuten die naast een medicijn ook de grondstofleverancier hebben ingelijfd en wat waren daar de gevolgen van?
Andere gevallen zijn mij niet bekend.
Hoe kan het dat het Erasmus MC 16.000 euro voor een kuur vraagt, Novartis voor dezelfde kuur 90.000 euro, en deze laatste, die zowel het medicijn als de erkende grondstofleverancier opgekocht heeft, beweert dat er geen grote prijsverhoging komt?
De prijs van een apotheekbereiding is niet een op een te vergelijken met die van het geregistreerde product. Het geregistreerde geneesmiddel kan een hogere prijs hebben omdat fabrikanten kosten maken voor het opstellen van een registratiedossier, het verkrijgen van de handelsvergunning en voor het garanderen van kwaliteit en veiligheid bij het productieproces. Het productieproces vindt op grotere schaal plaats en daarvoor gelden andere eisen dan voor een apotheekbereiding. In dit geval is de prijs echter het zesvoudige en dat vind ik zonder goede onderbouwing discutabel.
Kunt u garanderen dat ziekenhuizen het middel kunnen blijven maken, ook al is niet met zekerheid te zeggen voor hoelang en tegen welke prijs het Novartis, dat de grondstofleverancier heeft opgekocht, de grondstoffen zal blijven leveren?
Garanties over de handelwijze van Novartis kan ik niet afgeven. Wel geldt dat Novartis zich dient te houden aan de mededingingsregels. Onderdeel daarvan is dat een partij met een economische machtspositie daar geen misbruik van mag maken. Of in concrete gevallen sprake is van een overtreding van de mededingingsregels is ter beoordeling aan de mededingingsautoriteit, zoals de Autoriteit Consument en Markt en de Europese Commissie.
Welke gevolgen voorziet u voor de toegankelijkheid van medicijnen voor patiënten met andere kankersoorten, aangezien de behandelwijze van dit medicijn op het punt staat nieuwe medische toepassingen te krijgen voor andere kankersoorten? Kunt u zeggen om welke kankersoorten het gaat?2
Bij het op de markt komen van een nieuwe medische toepassing van dit medicijn gelden dezelfde regels als voor andere nieuwe geneesmiddelen of indicaties die op de markt verschijnen. Deze stroomt het verzekerde pakket in als het voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. Ik verwacht dat ziekenhuizen en/of zorgverzekeraars bij de inkoop zullen onderhandelen met de fabrikant. Wanneer de nieuwe indicatie echter voldoet aan de wettelijke criteria voor de pakketsluis, wordt deze indicatie in de sluis geplaatst en zal een beoordeling door het Zorginstituut volgen en mogelijk een onderhandeling door het Bureau Financiële Arrangementen Geneesmiddelen van het Ministerie van VWS. Op dit moment is alleen bij mij bekend dat Endocyte, een bedrijf van Novartis, aan een behandeling werkt voor patiënten met uitgezaaide castratieresistente prostaatkanker.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat patiënten die dit middel nodig hebben, toegang behouden en verkrijgen, ondanks deze recente ontwikkelingen? Welke wettelijke mogelijkheden heeft u of dienen er te komen om dit mogelijk te maken?
Op dit moment is er toegang tot de behandeling met de werkzame stof lutetium-octreotaat voor Nederlandse patiënten. Ik verwacht ook dat Lutathera beschikbaar blijft. Het is aan de ziekenhuizen om te onderhandelen over de prijs met Novartis. Ik heb eerder al aangegeven dat ik de huidige prijs discutabel vind en dat een goede onderbouwing ontbreekt. De behandeling is in Nederland als apotheekbereiding beschikbaar tegen een aanzienlijk lagere prijs. Ziekenhuizen hebben dus ook de mogelijkheid om het geneesmiddel op deze manier te verstrekken aan patiënten.
Het middel wordt toegepast binnen de medisch-specialistische zorg en valt onder de Zorgverzekeringswet.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van dokter Krenning die grote belangen had in de Rotterdamse EMC startup Biosynthema en deze onder persoonlijk zeer lucratieve voorwaarden heeft verkocht? Hoeveel heeft hij daar concreet mee verdiend of gaat hij daarmee nog verdienen? Is dit niet onethisch aangezien hier geprofiteerd wordt van publiek onderzoek voor private financiële baten?
Ik beschik niet over gegevens over het inkomen van prof. Krenning. De Nederlandse Federatie van UMC’s (NFU) heeft in 2009 een brochure uitgegeven: «Naar een goede waarde; Valorisatie in de Universitair Medische Centra van Nederland: uitgangspunten voor vorm- en regelgeving». 3 In deze kaderregeling worden principes vastgelegd met betrekking tot onder meer de financiële relatie tussen UMC’s, onderzoekers die voor een UMC werken en spin-off-bedrijven. Een en ander is verder uitgewerkt in een Richtsnoer omgang met intellectueel eigendom (2016) en een Richtsnoer omgang met aandelenbelangen van kennisinstellingen en medewerkers in academische startups (2018).
Een deel van de gebeurtenissen uit de reconstructie in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) dateren van voordat de kaderregeling tot stand kwam. Volgens de reconstructie ontstond Biosynthema al in 2001. De bestuursvoorzitter van het Erasmus MC geeft ook in het NTvG-artikel aan dat het nu waarschijnlijk niet meer zo zou gaan. Het is goed dat er inmiddels een kaderregeling is. Dit betekent uiteraard niet dat onderzoekers nooit meer financieel kunnen profiteren van een belangrijke ontdekking of uitvinding die zij zelf gedaan hebben. Ik wil dat ook helemaal niet onmogelijk maken. Het is wel van belang dat er een redelijke verdeling is tussen de belangen van de onderzoeker, de belangen van de afdeling en instelling waar hij werkt en het publieke belang.
Hoe gaat u voorkomen dat het in de toekomst nog kan voorvallen dat startups uit de academische medische wereld die belangwekkende medicijnen ontwikkelen met behulp van publiek menselijk en financieel kapitaal worden verkocht waarbij de winsten in private zakken verdwijnen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van het idee om een artsen- en onderzoekerscode vast te stellen in de academische medische wereld die het onmogelijk maakt dat artsen en onderzoekers persoonlijk financieel gewin halen uit startups die academische medische centra opzetten? Kunt u uw standpunt nader toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Het gebruik van pepperspray in het Turkse consulaat in Rotterdam en het feit dat niemand daarvoor vervolgd wordt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turkije trekt beveiliger consulaat Rotterdam die pepperspray gebruikte terug», waarin een woordvoerder van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zegt dat de kwestie in overleg met Turkije is opgelost, doordat de Turkse autoriteiten zelf hebben besloten de beveiliger terug te trekken?1
Ja.
Kunt u een beschrijving geven van wat er zich heeft voorgedaan in het Turkse consulaat in Rotterdam in mei 2018?
In het Turkse consulaat-generaal in Rotterdam heeft zich een incident voorgedaan, waarbij een medewerker van het consulaat-generaal pepperspray heeft gebruikt tegen een bezoeker.
Klopt de bewering van burgemeester Aboutaleb dat beveiligers [meervoud] geen vergunning hadden pepperspray te gebruiken en dat de beveiligers strafbaar zijn?2
Geen van de medewerkers van het Turkse consulaat-generaal in Rotterdam beschikt over een vergunning voor het bezit of gebruik van pepperspray. Conform de bepalingen van het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen beschikken de medewerkers over functionele immuniteit. Zij kunnen derhalve niet vervolgd worden voor overtredingen begaan in het kader van hun functie, tenzij de zendstaat hun immuniteit opheft.
Hoeveel mensen van het Turkse consulaat hebben peperspray gebruikt in het Turkse consulaat?
Uit informatie van de politie en het Openbaar Ministerie blijkt dat er door één persoon pepperspray is gebruikt in het consulaat-generaal.
Hoeveel mensen die in dienst waren van het Turkse consulaat, waren in het bezit van pepperspray?
Er is van één persoon bekend dat hij in het bezit was van pepperspray.
Hoeveel van de mensen die pepperspray gebruikt hebben, hadden volledige diplomatieke immuniteit?
De persoon die pepperspray gebruikte beschikt over functionele immuniteit, conform de bepalingen van het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen. Hij kan derhalve niet vervolgd worden voor overtredingen begaan in het kader van zijn functie, tenzij de zendstaat de immuniteit opheft.
Hoeveel van de mensen die pepperspray in bezit hadden, hadden volledige diplomatieke immuniteit?
Zie de antwoorden op vraag 5 en vraag 6.
Wie heeft besloten om af te zien van vervolging van betrokkenen die geen diplomatieke immuniteit genieten?
Afgezien van het in het bezit hebben en het gebruik van pepperspray door de in het antwoord op vraag 4 genoemde persoon, die over functionele immuniteit beschikte, zijn voor zover bekend geen overtredingen of misdrijven begaan. Er is derhalve ook geen sprake geweest van vervolging van andere personen of van het afzien daarvan.
Heeft iemand in Nederland aan Turkije toegezegd om bepaalde mensen die geen diplomaat zijn (maar bijvoorbeeld lokaal medewerker), niet te onderzoeken of niet te vervolgen voor betrokkenheid bij dit incident?
Afgezien van het in het bezit hebben en het gebruik van pepperspray door de in het antwoord op vraag 4 genoemde persoon, die over functionele immuniteit beschikte, zijn voor zover bekend geen overtredingen of misdrijven begaan. Er is derhalve ook geen sprake geweest van het niet onderzoeken of niet vervolgen van bepaalde mensen die geen diplomaat zijn voor betrokkenheid bij dit incident.
Is er overleg geweest met Turkse autoriteiten over het al dan niet vervolgen van mensen? Zo ja, kunt u dan meedelen waarom dat overleg plaatsvond, wie eraan deelnamen en wat de uitkomst was?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft overlegd met de Turkse autoriteiten over het incident. De Turkse autoriteiten hebben besloten de betrokken persoon uit Nederland terug te trekken.
Kunt u de landelijke werkafspraken die uw ambtsvoorganger in zijn brief aan de Kamer van 23 april 2014 aankondigde te maken als Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en in overleg met het Openbaar Ministerie, aan de Kamer doen toekomen?3
Met het oog op de noodzakelijke afstemming over omgang met delicten gepleegd door personen met een diplomatieke immuniteit zijn werkafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze houden in dat:
Is naar aanleiding van het incident met pepperspray (en mogelijk mishandeling) in Rotterdam gevraagd om opheffing van de diplomatieke immuniteit, zoals uw ambtsvoorganger in zijn brief aan de Kamer van 23 april 2014 als beleid aankondigde?4
Nee, zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u het jaarlijkse overzicht van gegevens over diplomatieke vertegenwoordigingen en organisaties die boetes of heffingen niet betalen, aan de Kamer doen toekomen, zoals u eerder toezegde? Wanneer is dit overzicht voor het laatst aan de Kamer gestuurd?
Zie de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 V no 68).
Herinnert u zich dat u bij ernstige incidenten de tankpassen (gemakkelijk belastingvrij tanken voor diplomaten) zou intrekken?
Ja. Zie de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 V no 68.
Bij hoeveel diplomatieke vertegenwoordigingen is de tankpas ingetrokken, zoals eerder aangekondigd?
Op dit moment is bij vier diplomatieke vertegenwoordigingen op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken de tankpas ingetrokken naar aanleiding van het niet voldoen aan de verplichting om sociale premies af te dragen voor lokaal in dienst genomen personeel.
Is het IT-systeem om notificaties te sturen aan diplomatieke missies in gebruik genomen?5 Zo nee, wanneer is het dan eindelijk klaar?
De Eerste Kamer is op 22 januari 2019 akkoord gegaan met de voor dit systeem benodigde wetswijziging. Het systeem zal meteen nadat de wetswijziging in werking is getreden in gebruik genomen worden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er weer een farmaceut is die de prijs van een weesgeneesmiddel maar liefst zes keer verhoogd |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat farmaceut Novartis voor een kuur van het middel Lutathera meer dan 90.000 euro vraagt, terwijl het Erasmus MC het medicijn al bijna twintig jaar in de eigen apotheek maakt voor ongeveer 16.000 euro per kuur van vier infusen?1
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Bent u het eens met de stelling van zorgverzekeraar VGZ, dat het niet uit te leggen is «dat kankerpatiënten geen toegang hebben tot een geneesmiddel dat ontwikkeld is door het ziekenhuis zelf, maar onbetaalbaar wordt door tussenkomst van een farmaceut die niets aan die ontwikkeling heeft bijgedragen. Het is pervers.»?
Dit is een voorbeeld van hoe het niet moet: een forse prijsverhoging zonder onderbouwing. In het belang van patiënten mogen we van de sector nieuwe geneesmiddelen tegen redelijke prijzen verwachten. In dit geval is er sprake van het naar de markt brengen van een bestaande behandeling tegen een excessief hoge prijs. Ik keur dit af.
Ik vind het positief dat een fabrikant een bestaande apotheekbereiding laat registreren bij de geneesmiddelenautoriteiten. Het is immers een groot goed dat bij registratie de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van het geneesmiddel worden getoetst. Lutathera heeft bij die registratie de status van weesgeneesmiddel gekregen. Dit betekent dat Novartis gedurende een bepaalde periode marktexclusiviteit kan genieten. Deze regels zijn bedoeld om fabrikanten te stimuleren nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen voor zeldzame ziekten, en dus niet om fabrikanten excessief hoge prijzen in rekening te kunnen laten brengen voor geneesmiddelen die al jaren bekend zijn. Het is begrijpelijk dat een fabrikant voor een geregistreerd geneesmiddel meer vraagt dan voor een magistrale bereiding, gezien de hogere eisen die gesteld worden aan geregistreerde geneesmiddelen en de investeringen van bijvoorbeeld klinische studies die hiervoor nodig zijn. De mate van prijsverhoging vind ik in dit geval discutabel.
Ik heb daarom gesprekken gevoerd met delegaties van Novartis. Novartis kon niet precies uitleggen waarom ze deze hoge prijs vragen. Ik heb laten weten dat ik deze handelwijze afkeur en niet wil accepteren. Het is aan Novartis om het middel tegen een redelijke prijs aan te bieden aan ziekenhuizen in Nederland.
De behandeling is in Nederland ook al langere tijd als apotheekbereiding beschikbaar, tegen aanzienlijk lagere kosten. Ziekenhuizen moeten erop kunnen vertrouwen dat ze dit middel kunnen blijven bereiden. Ik heb Novartis – die ook eigenaar is van de belangrijkste leverancier van de ingrediënten voor die bereiding – daarin ook op haar verantwoordelijkheid gewezen. Ik heb van Novartis begrepen dat zij de levering continueren.
Novartis gaat zich naar aanleiding van de gesprekken op haar internationale hoofdkantoor beraden, en ik ben bereid om daarna verder met hen in gesprek te gaan.
Welke regelgeving staat het zelf produceren van weesgeneesmiddelen door de ziekenhuizen, zoals dat tot voor kort gebeurde, in de weg? Op welke wijze en binnen welke termijn zou deze regelgeving zijn te wijzigen? Is nationale wetgeving mogelijk die het zelf produceren van weesgeneesmiddelen door ziekenhuizen toch mogelijk maakt?
De status van weesgeneesmiddel houdt onder meer in dat het desbetreffende product tien jaar marktexclusiviteit heeft. Dit betekent dat in die periode voor dat product geen andere handelsvergunningen voor een vergelijkbaar geneesmiddel worden afgegeven. Een weesgeneesmiddel mag wel «magistraal» worden bereid in (de apotheek van) ziekenhuizen. Daarbij moet worden voldaan aan de regels voor apotheekbereidingen, zoals bereiding op recept van een arts of op voorraad voor verstrekking op kleine schaal aan patiënten van het ziekenhuis. De regels voor apotheekbereidingen zijn vastgelegd in de Europese geneesmiddelenrichtlijn. Die richtlijn hoeft op dit punt dus niet te worden aangepast, omdat die nu al voldoende ruimte biedt aan de ziekenhuizen.
Welke mogelijkheden heeft u in Europees verband om dit soort praktijken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan alles te doen om te voorkomen dat ooit nog een door een ziekenhuis ontwikkeld geneesmiddel wordt verkocht aan een farmaceutisch bedrijf dat de prijs zo hoog kan maken dat het middel niet meer beschikbaar is voor patiënten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u daartoe zetten?
Zoals eerder aan de Kamer bericht heb ik de NFU bereid gevonden een commissie te vormen die principes voor maatschappelijk verantwoord licenseren uitwerkt. Ik verwacht de NFU-rapportage in het eerste kwartaal van 2019. Ik zal de Kamer daar dan nader over berichten. «Verkopen» betreft echter niet alleen octrooien of licenties, maar ook aandelen in spin-off-bedrijven. Daarvoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 11, 12, en 13 van het lid Van Gerven (2019Z00195).
In welke landen is Lutathera als kosteneffectief beoordeeld en in welke landen wordt het middel vergoed? Kunt u aangeven, eventueel na navraag te hebben gedaan, waarom deze landen het middel wel tegen deze exorbitante prijs vergoeden?
Het antwoord op deze vraag is niet eenvoudig te achterhalen. Ik heb de vraag uitgezet bij de landen die aangesloten zijn bij het PPRI-netwerk. Dat is een internationale organisatie die zich bezighoudt met de prijzen en vergoeding van geneesmiddelen, voornamelijk in Europa. Ik zal uw Kamer daarover nader informeren.
Het bericht dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) 'rommelt met de cijfers en de impact van het eten van vlees op het klimaat overdrijft' |
|
Agnes Mulder (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «rommelt met de cijfers en de impact van het eten van vlees op het klimaat overdrijft»?1
Ja.
Is het u bekend dat Stichting Agri Facts bezwaren heeft gemaakt bij PBL over de weergave van de relatieve omvang van de uitstoot van broeikasgassen door de landbouw en het effect van minder vlees eten op het verlagen van de totale broeikasgasemissies?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat het PBL inmiddels het publicatiebericht, op basis van bezwaren Stichting Agri Facts, bij een wetenschappelijk artikel uit 2014 op zijn website heeft aangepast?
Ja. De tekstuele verduidelijking staat ook expliciet op zijn website vermeld. Er wordt nu expliciet aangegeven dat het om landbouwgerelateerde emissies gaat. Het achterliggende wetenschappelijk artikel uit 2014 behoefde geen aanpassing.
Waarom zijn de Tweede Kamer en de Eerste Kamer niet op de hoogte gesteld van tekortkomingen van het PBL in zijn publicaties?
Het Planbureau voor de Leefomgeving is het nationale instituut voor strategische beleidsanalyse op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het verricht zijn onderzoek gevraagd en ongevraagd, onafhankelijk en wetenschappelijk gefundeerd. De onafhankelijke rol van het PBL wordt gewaarborgd in de «Aanwijzingen voor de Planbureaus» (Staatscourant 2012, 3200). Deze leggen vast dat het PBL zelf zijn werkprogramma vaststelt. Voorts geeft het aan dat bewindspersonen zich dienen te onthouden van het geven van aanwijzingen over onderzoeksmethoden en over de inhoud van rapportages van het planbureau. De Staatssecretaris van I&W is beleidsmatig verantwoordelijk voor het PBL. In 2012 en in 2017 zijn periodieke internationale visitaties van het PBL uitgevoerd. Hierdoor wordt de wetenschappelijke kwaliteit en de maatschappelijke relevantie van het werk van het PBL bewaakt. De rapportages van de visitatiecommissies zijn door het PBL gepubliceerd, samen met bijbehorende reacties vanuit het PBL.
Op grond van de door de Stichting Agri Facts aangedragen bezwaren en de reactie van het PBL daarop heb ik geen tekortkomingen kunnen constateren en onderschrijf ik de stelling van de Stichting dus niet. Aangezien ik geen tekortkomingen heb geconstateerd, heb ik deze ook niet aan uw Kamer kunnen melden.
Welke verschillende bezwaren op publicaties van het PBL heeft Stichting Agri Facts en wat is de reactie van het PBL op deze bezwaren?
De bezwaren van de Stichting Agri Facts kunt u lezen op hun website3. Ten eerste vond men het publicatiebericht «Minder vlees eten levert forse klimaatwinst op» niet juist. De Stichting schrijft verder dat het PBL niet objectief zou rapporteren over het gebruik van dierlijke producten en landgebruik in relatie tot het klimaatvraagstuk. Tot slot heeft de Stichting bezwaar tegen een aantal vergelijkende grafieken die een vertekend beeld zouden geven, onder meer omdat ze niet beginnen in referentiejaar 1990.
Inmiddels heeft het PBL het publicatiebericht bij een wetenschappelijk artikel uit 2014 op zijn website aangepast omdat hierin ten onrechte het woord «landbouwgerelateerd» ontbrak. Ten aanzien van de mogelijk niet objectieve weergave herkent het PBL zich niet in de andere twee bezwaren. Het PBL heeft hier in twee brieven uitgebreid schriftelijk op gereageerd naar de Stichting Agri Facts4.
Kunt u inhoudelijk reageren op de stelling van Stichting Agri Facts dat het PBL tekort schiet in zijn rol van rekenmeester van het Klimaatakkoord?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen hebben de aanpassingen van de cijfers van het PBL voor de berekeningen met betrekking tot het Klimaatakkoord?
Aanpassing van cijfers is niet aan de orde, derhalve zijn er ook geen gevolgen voor de berekeningen met betrekking tot het Klimaatakkoord.