Het kabinetsbeleid ten aanzien van de defensie-industrie |
|
André Bosman (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert de Minister van Defensie zich de volgende uitspraak: «We moeten in staat zijn om ons eigen grondgebied te beschermen. Daarvoor heb je ook een stabiele basis aan kennis nodig, aan technologie en aan industriële capaciteiten»?1
Ja.
Herinnert de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zixh de volgende uitspraak: «Ank en ik delen het Oranjegevoel. [...] We mikken op waar we sterk in zijn, omdat het in het belang is van de nationale veiligheid»?2
Ja.
Herinnert u zich de uitspraak van het kabinet in het begeleidend schrijven bij de Defensie Industrie Strategie dat de Nederlandse defensie-industrie moet worden «versterkt, beschermd en internationaal gepositioneerd»?3
Ja.
Herinnert u zich de oproep van de vorige Commandant der Strijdkrachten aan de Nederlandse defensie-industrie om te ondersteunen bij innovatie en het onderhoud van defensiematerieel?4
Ja.
Klopt het dat u zich, samen met de bewindspersonen van Justitie & Veiligheid en Economische Zaken & Klimaat, «flink heeft ingezet om het thema «veiligheid» toe te voegen aan het topsectorenbeleid van de overheid»?5
Ja.
Klopt het dat het doel van het topsectorenbeleid onder andere is om het innovatie- en concurrentievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven, in het bijzonder die sectoren waarin Nederland uitblinkt, te versterken? Kan uit de in de vorige vraag geciteerde inzet worden opgemaakt dat het kabinet ook de ambitie heeft om het innovatie- en concurrentievermogen van de defensie-industrie en andere bij de veiligheid van Nederland betrokken sectoren te versterken?
Ja.
Is het kabinet, gegeven de bovengenoemde uitspraken en inspanningen, van mening dat de defensie-industrie niet alleen bijdraagt aan het verdienvermogen van en de werkgelegenheid ín Nederland, maar bovenal bijdraagt aan het veilig houden van Nederland?
Ja.
Herinnert u zich de volgende constatering van de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB), de evaluatiedienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken: «Vanaf 2015 is het vooral Nederland geweest dat vergunningsaanvragen heeft geweigerd: 7 van de 17 denials in 2015 en 11 van de 12 in 2016. Dit kan worden gezien als een indicatie van het strengere en restrictievere beleid van Nederland ten opzichte van andere EU-lidstaten»?6
Ja.
Kan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zich herinneren dat zij impliceerde geen aanwijzingen te hebben dat Nederland een restrictiever wapenexportbeleid hanteert dan de landen om ons heen, blijkens de volgende reactie: «Het lastige daarvan is dat dit altijd beweerd wordt maar dat wanneer je vervolgens vraagt om rugnummers, je die niet krijgt»?7 Is zij, gegeven de constatering van de IOB, thans van mening dat die «rugnummers» wel degelijk voorhanden zijn?
Het IOB onderzoek stelt dat de EU lidstaten bij de toepassing van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (EUGS) ieder hun eigen afwegingen blijven maken tussen strategische en veiligheidsaspecten, economische belangen en ethische criteria. IOB stelt dat het resultaat is dat er grote verschillen blijven bestaan in de implementatie van het EUGS en de daadwerkelijke export naar gevoelige bestemmingslanden. Nederland voerde volgens IOB in de periode 2009–2016 een verhoudingsgewijs strikt exportcontrolebeleid voor de levering van militair materieel aan Egypte, Jemen, Saoedi-Arabië en de VAE. Dat betekent echter niet dat het Nederlandse beleid in alle gevallen restrictiever is dan de landen om ons heen.
Is het kabinet van mening dat de Franse regering zich niet aan de acht criteria houdt, zoals vermeld in het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport?8
Nee. Dat er verschillen bestaan ten aanzien van de manier waarop de criteria worden geïnterpreteerd betekent niet dat een lidstaat zich niet houdt aan de afspraken binnen het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor de beoordeling van vergunningaanvragen. Zolang dat het geval is kan het voorkomen dat lidstaten de criteria verschillend toepassen. Daar zijn meerdere redenen voor. Zo putten lidstaten uit verschillende (vertrouwelijke) bronnen, waardoor zij niet altijd over dezelfde informatie beschikken ten tijde van de toetsing.
Is het kabinet van mening dat een andere regering van een EU-lidstaat zich niet aan de acht criteria houdt, zoals vermeld in het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport? Zo ja, welke regering?
Nee. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 10.
Deelt het kabinet de analyse dat er op dit moment géén sprake is van een gelijk speelveld in de Europese defensiemarkt?
Helaas is het gelijke speelveld niet volmaakt. Er bestaan verschillen in de mate van striktheid waarmee EU-lidstaten de acht criteria toepassen. Indien deze uiteenlopende striktheid ertoe leidt dat de ene EU-lidstaat een vergunningaanvraag toekent die eerder door een andere EU-lidstaat is afgewezen, heeft dat een negatieve uitwerking op het gelijke speelveld. Het kabinet acht dit onwenselijk en streeft daarom naar harmonisatie in EU-verband, o.a. met behulp van het EU-consultatiemechanisme: als een EU-lidstaat een vergelijkbare aanvraag in behandeling heeft welke eerder door een andere lidstaat is afgewezen, moet de behandelende lidstaat de afwijzende lidstaat immers consulteren. Het kabinet grijpt dergelijke consultaties aan om afwijzingsgronden bij alle EU-partners te benadrukken. Nederland doet dit steevast uitgebreid en transparant, en benadrukt in EU-verband het belang hiervan regelmatig. Op deze wijze draagt Nederland bij aan een zorgvuldige en consequente toepassing van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Het kabinet streeft er naar dat de gezamenlijke lat omhoog wordt gebracht. Verdere harmonisatie moet niet leiden tot een minder strikte toetsing, zoals ook werd benadrukt door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens het VAO Wapenexport op 20 februari jl.
Ten slotte roept het kabinet EU-lidstaten regelmatig op om, ten aanzien van bij de oorlog in Jemen betrokken landen, een net zo restrictief wapenexportbeleid te hanteren als Nederland. De Minister-President riep daartoe op tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 (conform de motie-Van Ojik c.s. van 17 oktober 2018, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). De Minister van Buitenlandse Zaken deed hetzelfde tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in november 2018 (conform motie-Sjoerdsma van 14 november 2018, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en meest recentelijk tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart jl.
Deelt het kabinet de vrees dat het relatief strenge exportvergunningenbeleid, zoals geconstateerd door onder andere de IOB, flinke gevolgen kan hebben voor het concurrentievermogen van de Nederlandse defensie-industrie, zolang andere EU-lidstaten de acht wapenexportcriteria anders interpreteren en de defensie-industrie zo orders blijft verliezen aan concurrenten uit andere EU-lidstaten?
Als de uiteenlopende striktheid waarmee lidstaten de acht criteria toepassen ertoe leidt dat de ene EU-lidstaat een vergunningaanvraag toekent die eerder door een andere EU-lidstaat is afgewezen, kan dat zo zijn.
Herinnert de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zich de volgende uitspraak: «De door producent Lockheed Martin aangeboden overdracht is een mijlpaal voor defensie. Tegelijkertijd markeert dit moment een miljarden impuls voor onze economie en werkgelegenheid. Nederlandse ondernemers en kennisinstellingen van MKB tot grootbedrijf maken hightech onderdelen en systemen voor de F-35 of nemen straks het onderhoud op zich. Dit is een uitstekend voorbeeld van hoe internationale samenwerking bijdraagt aan onze eigen economie»?9
Ja.
Kan uit de in de vorige vraag geciteerde lofzang, maar ook uit andere uitspraken van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat10, worden opgemaakt dat het kabinet niet alleen de F-35, maar ook de betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven bij de ontwikkeling van groot belang vindt?
Ja.
Klopt het dat, indien bedrijven die een deel – minimaal 10 procent – van hun omzet uit defensie-gerelateerde projecten halen op basis van uitsluitingsgrond 8 van de FMO-uitsluitingslijst, zij geen gebruik kunnen maken van het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)?11
Dat klopt. Op het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) is de FMO uitsluitingslijst van toepassing. Op basis van deze uitsluitingslijst zijn bedrijven uitgesloten van financiering door DTIF, als zij 10% of meer van hun totale omzet halen «uit de handel in of productie van wapens en/of munitie». Op dit moment beziet het kabinet echter of de handelsinzet voor de defensiesector op dit punt in het licht van de DIS kan worden aangepast op een manier die recht doet aan internationale afspraken op het terrein van financiering en geldende wapenexportrestricties.
Kunt u de Kamer een lijst doen toekomen van alle instrumenten die gebruikmaken van de zogeheten «FMO uitsluitingslijst», die deel uitmaakt van de voorwaarden van onder andere DTIF? Zijn er daarnaast andere instrumenten met betrekking tot handelsbevordering die bedrijven met defensie-gerelateerde activiteiten direct of indirect uitsluiten van toegang tot het instrumentarium?
De FMO uitsluitingslijst is van toepassing op alle internationale handelsinstrumenten van het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals het DGGF (incl. DTIF), PIB, PSI, ORIO, DRIVE, D2B, FDOV, FDW (incl. Ghana Wash Window), 2g@there, OSLS&H4D, TF Water Programma’s (Partners voor Water, DSS, Water OS), Energie en Klimaat (AEF, Endev, Clean Cooking), FBK, EPRM, CT, SDGP, FVO, DHK, DHI, SIB, IDF, PDF, en DA. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Klopt het dat bedrijven die bijdragen aan de ontwikkeling of bouw van de F-35 als gevolg van de genoemde uitsluitingsgrond worden uitgesloten van bijvoorbeeld DTIF?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16, kan dit het geval zijn, als de omvang van hun bijdrage aan de ontwikkeling of bouw van de F-35 (die immers een wapen is) tot gevolg heeft dat zij 10% of meer van hun totale omzet halen «uit de handel in of productie van wapens en/of munitie».
Kunt u toelichten waarom het kabinet ervoor kiest om bedrijven die 10 procent of meer van hun omzet uit defensie-gerelateerde activiteiten halen, niet kunnen rekenen op bijvoorbeeld exportfinanciering?
Veel ontwikkelingsbanken, zoals de Wereldbank Groep (WBG) en de FMO, hechten er belang aan om te voorkomen dat de inzet van middelen die bedoeld zijn voor ontwikkelingssamenwerking (potentieel) schadelijke consequenties heeft voor mens, dier of natuur. Daarom heeft de International Finance Corporation van de WBG een uitsluitingslijst ontwikkeld die allerlei potentieel schadelijke economische activiteiten uitsluit van financiële steun. Deze uitsluitingslijst is ook overgenomen door de FMO en is sindsdien in Nederland bekend als de FMO-uitsluitingslijst.
Ook de Nederlandse overheid is de FMO-uitsluitingslijst gaan hanteren, om te voorkomen dat economische activiteiten met (potentieel) schadelijke consequenties voor mens, dier of natuur ondersteund worden door het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Om tot een coherent hulp- en handelsbeleid te komen is deze lijst vervolgens van toepassing verklaard op alle handelsinstrumenten van het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, waaronder het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF).
In het licht van de nieuwe Defensie Industrie Strategie zijn echter generieke handelsbevorderende instrumenten, zoals handelsmissies en het Partners In Business (PIB) programma, open gesteld voor ook díe bedrijven uit de defensie-gerelateerde sector, waarvan de handel in of productie van wapens of munitie meer dan 10% uitmaakt van hun primaire bedrijfsactiviteiten. Het kabinet heeft de uitvoerders van zijn generieke handelsbevorderende instrumenten opgedragen deze aanpassing door te voeren. Uiteraard zal de overheid bij het inzetten van dergelijke instrumenten ter bevordering van export door de Nederlandse defensie-industrie toetsen op IMVO-gronden en rekening houden met geldende wapenexportrestricties.
De komende tijd beziet het kabinet of ook andere aspecten van de handelsinzet voor de defensiesector (zoals het DTIF) in het licht van de DIS zouden kunnen worden aangepast op een manier die recht doet aan internationale afspraken op het terrein van financiering en geldende wapenexportrestricties.
Deelt u de analyse dat de voorwaarden van in elk geval een deel van het handelsbevorderingsinstrumentarium – het instrumentarium dat onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking valt – deelname aan het F-35-project, dat bovendien door verschillende kabinetten, waaronder dit kabinet, is aangemoedigd, in feite bestraft?
Het huidige beleid staat in de meeste situaties inderdaad geen overheidsfinanciering toe.
Kunt een preciezere inschatting geven van wanneer u terug zult komen op de aangehouden motie-Bosman c.s. terzake?12 Kunt u uw reactie op de motie per brief aan de Kamer doen toekomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19, zijn generieke handels- bevorderende instrumenten in het licht van de Defensie Industrie Strategie reeds opengesteld voor de defensiesector en beziet het kabinet tot Prinsjesdag 2019 of ook andere aspecten van de handelsinzet voor de defensiesector kunnen worden aangepast.
Bent u bereid in het, tijdens het notaoverleg over de Defensie Industrie Strategie op 18 februari 2019 toegezegde, gesprek te bespreken hoe het kabinetsbeleid ten aanzien van de defensie-industrie zodanig kan worden geharmoniseerd dat het kabinet niet langer via het ene departement de defensie-industrie aanmoedigt, om haar via het andere departement uit te sluiten en te bestraffen voor het ontplooien van defensie-gerelateerde activiteiten?
Het kabinet heeft geenszins de intentie om de defensie-industrie te bestraffen, uit te sluiten noch op enige andere wijze te benadelen. Vanwege het bijzondere karakter van de defensie-industrie en het eveneens reeds benadrukte belang van een coherent hulp- en handelsbeleid, gelden echter wel wapenexportrestricties en zijn de in het antwoord op vraag 17 genoemde internationale financieringsinstrumenten thans niet opengesteld voor de defensie-industrie.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19 en 21, staan generieke handelsbevorderende instrumenten nu open voor de defensiesector en beziet het kabinet tot Prinsjesdag 2019 of ook andere aspecten van de handelsinzet voor de defensiesector kunnen worden aangepast.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Onveiligheid in woonzorginstellingen |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Drugs en wapens in zorginstellingen; cliënten voelen zich onveilig en toezicht schiet tekort»1, «Beschermd wonen veel te vrij; tbs-behandeling is hierdoor weggegooid geld»2 en «Incidenten op een rij; dit is wat de GGD constateerde bij de Arnhemse woonzorginstellingen»3?
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten.
Deelt u de mening dat de veiligheid juist van bewoners in instellingen voor beschermd wonen gewaarborgd moet zijn? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de genoemde berichten?
Die mening kan ik onderschrijven. Het creëren van een veilige omgeving is ook een van de belangrijkste doelen die ik samen met gemeenten en zorgaanbieders nastreef, juist voor deze kwetsbare en complexe doelgroep. De inspanningen van betrokken partijen zijn erop gericht die veiligheid te bieden. Daarmee kunnen incidenten echter niet altijd voorkomen worden.
Welke instanties zijn verantwoordelijk voor het toezien op de veiligheid in instellingen voor beschermd wonen?
In het zorg- en ondersteuningsstelsel kennen wij een aantal toezichthouders of inspecties, elk verantwoordelijk voor een specifiek zorg- of ondersteuningsdomein. Daar waar de domeinen elkaar raken of doorkruisen, worden afspraken gemaakt tussen de toezichthouders en inspecties over samenwerking.
De verantwoordelijkheid voor het Wmo-toezicht is belegd bij gemeenten. De gemeentelijke Wmo-toezichthouder voert dit toezicht uit (inclusief Beschermd Wonen). Voor overige zorg is het toezicht belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Het is aan gemeenten om, ter uitwerking van de in de Wmo 2015 verankerde definitie van kwaliteit, bij verordening eisen te stellen aan de kwaliteit van de voorzieningen. Gemeenten contracteren de aanbieders voor voorzieningen van beschermd wonen en dienen daarbij die kwaliteitseisen door te vertalen naar het contract. Daarbij zijn de zorgaanbieders op grond van de Wmo 2015 (artikel 3.1) ook zelf direct gehouden de kwaliteit van de voorzieningen te waarborgen. Veiligheid is daarbij een zeer belangrijk criterium. Het is aan de gemeente als opdrachtgever om voorafgaand en tijdens de uitvoering van een contract te bezien of de aanbieder aan de gestelde eisen voldoet en daar waar aangewezen, handhavend op te treden. In het uiterste geval, bij ernstige nalatigheid van de aanbieder, kan de gemeente overgaan tot ontbinding van het contract.
Gemeenten zijn ook verplicht om personen aan te wijzen die toezicht houden op de uitvoering van de Wmo 2015. Dat toezicht kan signaal- of risico-gestuurd plaatsvinden, dan wel op basis van vooraf bepaalde thema’s. Aanbieders zijn uit hoofde van de Wmo 2015 verplicht om calamiteiten te melden bij de toezichthoudend ambtenaar. Het toezicht op in het kader van de Wmo 2015 gecontracteerde instellingen voor Beschermd Wonen is onderdeel van de gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Als een beschermd wonen instelling forensische zorg levert, dan houdt de IGJ toezicht op de kwaliteit en veiligheid van die zorg. De IGJ houdt ook toezicht op deze instellingen voor zover zij (ook) zorg verlenen die onder de Wlz of Zvw valt.
Naast de IGJ heeft ook de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) een toezichtstaak met betrekking tot de forensische zorg. De IJenV heeft alleen een rol wanneer er nog sprake is van een strafrechtelijke titel. Zowel de IGJ als de Inspectie van Veiligheid en Justitie (IJenV) kunnen themagericht of op basis van signalen onderzoek doen. Bovenstaande zal op korte termijn ook in een Commissiebrief nader uiteen gezet worden.
Ik beschik niet over een landelijke registratie van het feitelijke gebruik door gemeenten van het hun ter beschikking staande handhavingsinstrumentarium. De jaarlijkse rapportage van de IGJ over de stand van zaken van het gemeentelijk toezicht die medio 2019 verschijnt en die ik aan uw Kamer zal aanbieden, zal wel kwalitatieve informatie over de handhaving door gemeenten bevatten.
Welke middelen hebben gemeenten om in te grijpen in het geval dat de kwaliteit van de zorg tekortschiet of de instellingen onveilig zijn? Wordt daar gebruik van gemaakt? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat? Zo nee, waarom wordt daar geen gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het voor de samenleving van belang is dat ex-delinquenten of ex-tbs’ers niet terugvallen in hun gedrag? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de situaties die in de genoemde zorginstellingen zijn aangetroffen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van forensische zorg is het voorkomen van recidive. Daarbij is het uiteraard van belang dat patiënten en cliënten binnen de forensische zorg in een veilige omgeving kunnen werken aan hun herstel en terugkeer in de samenleving. Voor de genoemde zorginstellingen heeft de gemeentelijk toezichthouder laten weten dat de instellingen op het moment van het onderzoek nog niet volledig aan de te stellen eisen voldeden maar dat dit niet zo ver ging dat de veiligheid van cliënten in het geding was. Bij herinspectie bleek dat er werk gemaakt was van de afgesproken verbeterpunten en het inzetten van aanvullende handhavende instrumenten op dat moment niet nodig was.
Deelt u de mening dat er ook een rol voor de Inspectie Justitie en Veiligheid moet zijn aangezien ex-tbs’ers en ex-delinquenten in deze instellingen worden begeleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De IJenV houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. De IJenV houdt derhalve geen toezicht op de begeleiding van personen van wie de justitiële titel is beëindigd. Die rol ligt dan afhankelijk van het wettelijk kader bij de Wmo-toezichthouder of de IGJ. Wanneer nog wel sprake is van een strafrechtelijke titel kan de IJenV themagericht of op basis van signalen onderzoek doen.
Deelt u de mening dat naast inspecties die gemeenten laten uitvoeren en incidentele onderzoeken door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ook een landelijk beeld moet komen over de veiligheidssituatie en kwaliteit van de begeleiding in instellingen voor beschermd wonen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Er is met mijn huidige inzicht geen reden om aan te nemen dat er in brede zin sprake is van structurele tekortkomingen die een dergelijk onderzoek rechtvaardigen. Het belang van veiligheid en kwaliteit van begeleiding in instellingen is evident. De verantwoordelijkheden om hier zorg voor te dragen en op toe ze zien zijn helder belegd bij de betrokken partijen.
Deelt u de mening van de oud-directeur van de Pompestichting en tbs-deskundige dat de behandeling van tbs-ers in gesloten instellingen weinig zinvol is als zij daarna in open commerciële instellingen zonder goede begeleiding worden opgenomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat een zorgvuldige en gefaseerde uitstroom uit de tbs van groot belang is voor het succes van de tbs-maatregel. Er is hierbij geen sprake van plaatsing in commerciële instellingen zonder goede begeleiding; de betreffende zorgaanbieders zijn gebonden aan kwaliteitseisen die gemeenten en DJI aan hen stellen. De sector beschermd wonen heeft de afgelopen jaren te maken gehad met een toename van forensische cliënten. Zorgaanbieders hebben als gevolg hiervan steeds meer aandacht voor de specifieke kennis en vaardigheden die nodig zijn voor deze doelgroep. Zo is er een forensisch netwerk voor aanbieders begeleid wonen en maatschappelijke opvang en wordt er samen met het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) gewerkt aan deskundigheidsbevordering voor medewerkers in deze sector. Daarnaast is begin 2019 «de forensische leerlijn» gelanceerd, waarin middels e-modules aandacht is voor de forensische expertise in onder andere Regionale Instellingen voor Beschermde Woonvormen (RIBW-instellingen). Ik heb reeds onderzoek laten doen naar de ontwikkelingen in forensisch beschermd wonen. In dit onderzoek komt de groei van forensisch beschermd wonen aan bod, maar ook hoe gezorgd kan worden voor voldoende forensische kennis. Ik zal dit onderzoek op korte termijn aan uw Kamer sturen voorzien van een beleidsreactie.
Deelt u de mening van deskundigen dat het in genoemde zorginstellingen ontbreekt aan de expertise die nodig is voor het begeleiden van cliënten die forensische zorg nodig hebben? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de veiligheid van de samenleving en het welzijn van deze cliënten? Zo nee, waaruit blijkt dat die expertise er wel in voldoende mate is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat naar aanleiding van de in bedoelde artikelen beschreven situatie meer prioriteit gegeven dient te worden aan het toezicht op woonzorginstellingen? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Toezicht is, voor zover het Wmo-voorzieningen betreft, een lokale verantwoordelijkheid. Toezichtonderzoeken worden veelal uitgevoerd op basis van signalen en/of op basis van risicosturing. Ik deel het belang van een adequaat gemeentelijk toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen. Mochten er signalen zijn dat bepaalde woonzorginstellingen een verhoogd risico lopen op incidenten of calamiteiten, dan is het aan de gemeente om hierin verantwoordelijkheid te nemen.
Bent u bereid u in te spannen teneinde het voorstel tot de Wet toetreding zorgaanbieders (als gevolg waarvan toetsing vóór het actief worden van nieuwe toetreders in de zorg plaatsvindt) zo spoedig mogelijk in werking te laten treden?
Ja. Overigens is het wetsvoorstel toetreding zorgaanbieders van toepassing op Wlz-, Zvw- en andere zorg. De voorzieningen zoals benoemd in de artikelen van Omroep Gelderland hebben betrekking op beschermd wonen en vallen daarmee, voor zover het voorzieningen uit hoofde van de Wmo 2015 betreffen, niet onder de reikwijdte van de Wet toetreding zorgaanbieders. Ik ben niet voornemens om de maatschappelijke ondersteuning onder de reikwijdte van de wet te laten vallen. Hierover heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd in de brief «Wmo 2015, kwaliteit, klachten, geschillen en Wkkgz».4 Voor de manieren om binnen de kaders van de Wmo 2015 vooraf op kwaliteit te sturen, verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de veiligheidssituatie in instellingen voor beschermd wonen en de kwaliteit van de begeleiding gaat verbeteren?
Het is primair aan zorgaanbieders om in te staan voor de kwaliteit van de voorzieningen, waaronder het waarborgen van de veiligheid van cliënten die van die voorzieningen gebruik maken. De gemeenteraad stelt bij verordening eisen aan de kwaliteit van voorzieningen vast. Gemeenten vertalen de aan de kwaliteit te stellen eisen door in de contracten met aanbieders en bewaken het nakomen daarvan vanuit hun opdrachtgeversrelatie. Daarnaast is de kwaliteit van voorzieningen een object van gemeentelijk toezicht. Het is van belang dat zowel het gemeentelijk opdrachtgeverschap als het gemeentelijk toezicht adequaat gestalte krijgt en wordt doorontwikkeld.
Daarnaast bekijk ik samen met gemeenten – naar aanleiding van de motie van Kamerlid Hijink5 – of en hoe de rapporten met betrekking tot Wmo-toezicht openbaar gemaakt kunnen worden. Op deze manier kan belangrijke informatie beschikbaar worden gesteld aan andere toezichthouders, cliënten, hun vertegenwoordigers, aanbieders en gemeenten. Dit komt de transparantie ten goede en het vergroot het lerend effect.
De gemeente Arnhem heeft naar aanleiding van de berichtgeving overigens zelf al het initiatief genomen om de rapporten van de gemeentelijk toezichthouder openbaar te maken.
Met betrekking tot de forensische kennis binnen BW-instellingen wordt door de Taskforce kwaliteit en veiligheid in de forensische zorg een opleidingsprogramma ingericht voor de forensische zorg. Dit opleidingsprogramma zal ook toegankelijk zijn voor aanbieders van forensisch begeleid wonen en heeft als doel forensische kennis en vaardigheden te borgen in de gehele FZ-sector. Dit opleidingsprogramma zal aansluiten bij de eerdergenoemde forensische leerlijn, maar zal e-learning combineren met praktijkgerichte face-to-face opleidingsdagen. Daarnaast ontwikkelt DJI momenteel nieuw kwaliteitsbeleid. In dit kwaliteitsbeleid zal het onderwerp risicomanagement prioriteit hebben, onder andere in de intensivering van het contractmanagement.
Een oppositieleider die vastzit in een Tadzjiekse gevangenis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over een oppositieleider die vastzit in een Tadzjiekse gevangenis?1
Ja.
Kunt u (nogmaals) bevestigen dat de heer Gadojev is opgepakt door de Russische autoriteiten en nu in een Tadzjiekse gevangenis zit?
Betrokkene heeft Tadzjikistan verlaten en is teruggekeerd naar Nederland. Aan betrokkene is consulaire bijstand verleend, waar hij als houder van een Nederlands vluchtelingenpaspoort voor in aanmerking komt. Omdat Nederland geen vertegenwoordiging heeft in Tadzjikistan, is deze bijstand op Nederlands verzoek verleend door de Duitse ambassade in Doesjanbe.
Heeft Nederland naar aanleiding van dit incident contact gezocht met de Russische en/of de Tadzjiekse autoriteiten? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen kan Nederland ondernemen om te achterhalen waarom de heer Gadojev is opgepakt en om hem te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland om de heer Gadojev te helpen en te beschermen gelet op zijn vluchtelingenstatus in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken of en hoe bijstand verleend kan worden aan de heer Gadojev? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Tadzjiekse regering de heer Gadojev in zijn hoedanigheid als oppositieleider op de lijst van gezochte misdadigers van Interpol heeft gezet?
De constitutie van Interpol stelt duidelijk dat interventies van politieke, militaire, religieuze of racistische aard strikt verboden zijn. De Nederlandse regering onderschrijft deze bepalingen vanzelfsprekend volledig en stelt zich op het standpunt dat de regels waar alle deelnemende landen aan Interpol zich aan hebben verbonden, strikt moeten worden nageleefd. Ik kan echter niet speculeren over de toedracht in individuele casussen die op de Interpol-lijst staan. Het Interpol-secretariaat (IPSG) heeft de mogelijkheid om bij verzoeken tot signalering niet tot publicatie over te gaan, of gepubliceerde signaleringen in te trekken, als wordt vermoed dat deze om politieke redenen via de Interpol-kanalen worden verspreid. In de afgelopen jaren zijn aanvullende maatregelen genomen om de toets op naleving van de regels voor gegevensverwerking te versterken. Een volledige garantie kan echter niet worden gegeven. Daarom moeten zowel het IPSG als de Interpollanden daar alert op blijven. De Nederlandse politie neemt actief deel aan de bestuursorganen (Executive Committee en het Interpol European Committee) van Interpol. Tevens neemt het korps deel aan de in 2018 door de algemene jaarvergadering geactiveerde werkgroep voor de revisie van de Interpolregels voor gegevensverwerking. In al deze gremia wordt het vraagstuk t.a.v. het integer gebruik van Interpolsystemen, producten en diensten aan de orde gesteld. Ik verwijs voor de maatregelen om misbruik tegen te gaan verder naar de antwoorden van 4 maart 2019 van de Minister van Justitie en Veiligheid op de Kamervragen van het lid Den Boer2. Mensenrechten zijn een prioriteit voor de Nederlandse regering. Zowel in bilaterale gesprekken, als bijeenkomsten in multilateraal verband, komen mensenrechten regelmatig aan de orde.
Deelt u de mening dat Interpol niet bedoeld is om politieke tegenstanders uit de weg te ruimen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre kunt u landen, zoals Tadzjikistan, erop aanspreken dat zij oppositieleiders of andere critici van de autoriteiten op deze lijst plaatsten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer namen bekend die op de gezochte misdadigerslijst van Interpol staan die daar enkel staan omdat ze oppositieleider zijn of op een andere manier kritisch zijn op de autoriteiten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid dit met uw Europese collega’s te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het Landelijk Meldpunt Misstanden bij de Nationale Politie. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de weergave op pagina 101 van de Jaarverantwoording Politie 2017 over het Landelijk Meldpunt Misstanden (LMM) binnen de Nationale Politie?1
Ja.
Klopt het aantal in de tekst weergegeven meldingen c.q. adviesvragen die door het LMM in 2017 behandeld zijn, of zijn nadien nog zaken bekend geworden die toe te rekenen zijn aan het jaar 2017? Is al bekend hoeveel meldingen c.q. adviesvragen het LMM in 2018 behandeld heeft?
Het in de Jaarverantwoording politie 2017 genoemde aantal meldingen c.q. adviesaanvragen klopt. Dit betreffen er 31. In de Jaarverantwoording politie 2018 zullen het aantal meldingen c.q. adviesaanvragen over 2018 worden weergegeven. Dit betreffen er 20.
Kunt u specifieker zijn over de aard van de zaken die zich in 2017 en 2018 bij het LMM hebben aangediend? Betreft het omgangsvormen, seksueel misbruik, aspecten van hiërarchie? Kunt u – zonder op de specifieke situaties in te gaan – hier meer duiding aan geven?
De aard van de zaken is zeer divers, maar deze dienen wel van voldoende gewicht te zijn. Onder een misstand wordt verstaan «het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.»2
De kwesties die bij het LMM worden aangedragen betreffen onder meer individuele (arbeids)geschillen tussen medewerker en leidinggevende, ongewenste omgangsvormen, vermeend machtsmisbruik, ontevredenheid omtrent de reorganisatie en adviesvragen omtrent integriteitskwesties.
Klopt het dat het LMM qua inbedding en handelwijze niet valt onder de Leidraad Vertrouwenspersonen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (juli 2017, update november 2017)? Zo ja, kunt u verduidelijken welk protocol of welke regelgeving van toepassing is?
Dat klopt. Dit neemt niet weg dat er regelmatig contact is tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie om zoveel mogelijk dezelfde werkwijzen te hanteren en van elkaar te leren.
Het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie is op het LMM van toepassing.
Kunt u in algemene zin duiden hoe een zaak terechtkomt bij het LMM, welke procedure(stappen) gevolgd wordt, wie op enig moment beslist of en hoe een zaak wordt afgedaan of dat een advies gegeven wordt?
Sinds januari 2014 is het LMM actief binnen de politieorganisatie. Het bestaat uit vertrouwenspersonen integriteit die ondersteunen en adviseren bij integriteitskwesties en meldingen van (vermoedens van) misstanden. Daarnaast zorgt het LMM voor het uitvoeren van onderzoek naar aanleiding van een melding van een (vermoeden van een) misstand.
Een melding van een vermoeden van een misstand kan worden gedaan bij een leidinggevende, een vertrouwenspersoon omgangsvormen, een afdeling VIK of rechtstreeks bij het LMM. Het LMM is te bereiken via een speciale mailbox of via een vertrouwenspersoon integriteit (VPI). Vervolgens wordt gekeken of de melding voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie (redelijk vermoeden en van voldoende gewicht).
Indien de melding niet direct bij het LMM gedaan wordt en sprake is van een vermoeden van een misstand, leidt de leidinggevende, vertrouwenspersoon omgangsvormen of VIK-afdeling de melding door naar het LMM. Wanneer twijfel bestaat of inderdaad sprake is van een vermoeden van een misstand, kan contact worden opgenomen met het LMM voor advies.
Het LMM wijst de melder één van de VPI’s (naar keuze van de melder) toe. Deze VPI wordt het exclusieve aanspreekpunt voor de melder (en zal in de betreffende casus geen rol vervullen in het LMM als adviesorgaan van de korpschef).
Het LMM weegt of de melding een vermoeden van een misstand betreft. Daarnaast zal het LMM de melding toetsen aan enkele onderzoekscriteria, waaronder de ontvankelijkheid en de betrouwbaarheid. Hierbij worden vanuit het oogpunt van integriteit de belangen van alle betrokkenen in acht genomen. Het LMM adviseert de korpschef of de melding voldoet aan de gestelde criteria en of nader onderzoek naar de melding mogelijk dan wel aangewezen is. Indien het LMM onderzoek noodzakelijk acht, wordt aan de korpschef een voorstel gedaan voor de opdracht en samenstelling van een landelijke onderzoekscommissie. Namens de korpschef stelt het LMM de melder of de VPI (in het geval van en vertrouwelijke melding) binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden, met inachtneming van de benodigde vertrouwelijkheid.
De melder kan de externe route naar het Huis voor Klokkenluiders nemen in verschillende gevallen. Dit is mogelijk in het geval dat de melder zich niet voldoende veilig voelt om intern een vermoeden van een misstand te melden. Het kan ook voorkomen in het geval dat de korpschef onderwerp van melding is, of als de melder het niet eens is met de wijze van afhandeling dan wel het oordeel.
Hoe verhoudt het LMM zich tot het Huis voor Klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt de melder van een misstand betrokken bij de afdoening van een melding of adviesvraag? Kunt u aangeven of de melders van misstanden in het jaar 2017 en 2018 tevreden waren over de wijze waarop hun melding is afgedaan? Kunt u deze vraag beantwoorden in het licht van de constatering (in de eerder genoemde jaarverantwoording) dat van de 31 meldingen of adviesvragen ten aanzien van minstens 23 meldingen geconstateerd is dat geen sprake is van een misstand?
Wanneer een medewerker om advies vraagt, krijgt hij of zij dit advies dan wel rechtstreeks van de vertrouwenspersoon integriteit (VPI), dan wel na tussenkomst van de korpschef. Indien een medewerker een melding van een door hem of haar vermoedde misstand doet, zal het LMM op basis van de door de medewerker gegeven informatie de melding formuleren. Hiertoe wordt één of meerdere malen persoonlijk met de medewerker gesproken door de VPI. De melder wordt door de toegewezen VPI op de hoogte gehouden van het wegingsproces en geïnformeerd over de beslissing van de korpschef: wel of geen vermoeden van een misstand en de eventuele acties.
Van de 31 meldingen c.q. adviesvragen in 2017 betrof het merendeel adviesvragen. Medewerkers zijn over het algemeen tevreden met het advies dat zij ontvangen.
De overige kwesties betroffen meldingen van mogelijke misstanden. Bij één melding werd een vermoeden van een misstand vastgesteld en is er een onderzoek naar dit vermoeden gestart. Bij één melding is een eenheidsleiding gevraagd de melding op te pakken en te onderzoeken en heeft de melder bescherming ontvangen in de zin van de Interne Klokkenluidersregeling. De overige gemelde vermoedens van misstanden zijn zorgvuldig gewogen en leidden tot de conclusie dat er geen sprake was van een vermoeden van een misstand in de zin van de Wet Huis voor Klokkenluiders. Vaak zag in deze gevallen de melding op een individueel conflict en werd het algemeen maatschappelijk belang niet geraakt. Het LMM neemt alle meldingen serieus, maar het gros van de medewerkers komt met individuele (arbeids)geschillen bij de VPI. Op dergelijke kwesties ziet de Wet Huis voor Klokkenluiders niet. Desondanks probeert het LMM deze medewerkers te helpen bij de aanpak van de problematiek. In dergelijke gevallen zijn de medewerkers wel minder tevreden over de afdoening.
Waarom is bij zeven meldingen uit 2017 zoveel tijd nodig voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een vermoeden van een misstand? Heeft dit wellicht te maken met het feit dat in die zaken tevens andere procedures lopen, bijvoorbeeld een strafrechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke vervolging ten aanzien waarvan de politie wacht op de uitkomst? In hoeverre staat de procedure rond het melden en beoordelen van een misstand zelfstandig van andere procedures? Kan de korpschef zich zelfstandig een oordeel vormen of sprake is van een misstand?
Er zijn diverse redenen te noemen waarom meer tijd aan kwesties wordt besteed. Dit kan zijn omdat er nog procedures moeten worden afgewacht, een melder het lastig vindt om zijn of haar melding te concretiseren, in overleg met de melder met anderen gesproken wordt, of dat voor de melding complexe materie dient te worden bestudeerd.
Een weging van een melding staat in principe op zichzelf, maar het kan voorkomen dat een te verwachten uitspraak van een rechter over (een onderdeel van) de kwestie van invloed kan zijn en dient te worden afgewacht. De korpschef dient een rechterlijke uitspraak te eerbiedigen. Wanneer een rechter na beoordeling van een concrete kwestie van mening is dat er geen (of wel) sprake is van een misstand, zal de korpschef bij dezelfde wetenschap van de feiten en omstandigheden niet van dat oordeel afwijken.
Problemen bij de invoering van het abonnementstarief |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat meerdere gemeenten de huishoudelijke verzorging als een algemene voorziening hebben aangemerkt, in plaats van een maatwerkvoorziening, waardoor mensen geconfronteerd worden met hun oude (vaak hogere) eigen bijdrage?1
Ik ben van mening dat algemene voorzieningen die bijdragen aan de bevordering van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met fysieke en of psychische beperking, essentieel zijn voor een toegankelijke samenleving. Het is dan ook goed dat gemeenten de afgelopen jaren hebben ingezet op het realiseren van laagdrempelige algemene voorzieningen. Wel geldt dat indien, uit onderzoek na melding van een ondersteuningsvraag blijkt dat, iemand niet in staat via eigen kracht, het eigen netwerk of algemene voorzieningen, in zijn ondersteuning te voorzien, de gemeente een passende bijdrage aan die ondersteuning moet leveren. In dat geval beslist het college – binnen de grenzen van wat daarover in het plan en de verordening is vastgelegd – tot verstrekking van een maatwerkvoorziening die bijdraagt aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie.
Dit kabinet heeft een pakket aan maatregelen genomen om de stapeling van eigen betalingen voor zorg en ondersteuning te beperken. Eén van deze maatregelen betreft de invoering van het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen. Vanaf 2020 wordt de invoering van het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen via een wetswijziging – bij aanvaarding daarvan door het parlement – volledig gerealiseerd. Het abonnementstarief gaat dan gelden voor zowel de maatwerkvoorzieningen als een belangrijk deel van de algemene voorzieningen (waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie). Dit leidt er toe dat voorzieningen als begeleiding en huishoudelijke hulp onder het abonnementstarief komen te vallen, ongeacht of het algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn. Hiervoor is een wetswijziging noodzakelijk (artikel 2.1.4 Wmo 2015). Ik heb er, in het licht van het regeerakkoord en in afstemming met uw Kamer, voor gekozen om per 1 januari 2019, met een tussenvariant, al een eerste stap te zetten; via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) is de invoering van het abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen gerealiseerd. Dit heeft voor een groot deel van de Wmo-cliënten geresulteerd in een verlaging van de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen per 1 januari 2019. Ik ben mij er van bewust dat cliënten die hun ondersteuning als maatwerkvoorziening ontvangen, hierdoor eerder profiteren van deze maatregel dan cliënten die via algemene voorzieningen ondersteund worden.
Wat vindt u ervan dat mensen in sommige gemeenten hun oude, hogere eigen bijdrage voor huishoudelijke verzorging moeten betalen en daarnaast ook nog het abonnementstarief moeten betalen voor voorzieningen als een scootmobiel, dagbesteding of traplift?
Ik ben mij ervan bewust dat – als gevolg van de stapsgewijze invoering van het abonnementstarief – er cliënten kunnen zijn die een bijdrage betalen voor algemene voorzieningen én een bijdrage (abonnementstarief) voor maatwerkvoorzieningen. Om de stapeling van zorgkosten voor deze cliënten te beperken heb ik er voor gekozen om in 2019 reeds een eerste stap te zetten via de invoering van het abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen. Zoals toegelicht bij mijn antwoord op vraag 1 zal vanaf 2020 het abonnementstarief, na instemming van het parlement, ook gelden voor een belangrijk deel van de algemene voorzieningen.
Heeft u er kennis van genomen dat er gemeenten zijn die mensen meer uren huishoudelijke verzorging geven in de vorm van een medische indicatie? Wat vindt u ervan dat deze mensen twee facturen moeten betalen voor de huishoudelijke zorg en de meer-uren die zij krijgen?
Er zijn gemeenten die een cliënt bovenop de beschikbare algemene voorziening op basis van hun specifieke kenmerken een maatwerkvoorziening toekennen voor huishoudelijke verzorging. Dit kan tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel abonnementstarief tot gevolg hebben dat cliënten meerdere facturen ontvangen.
Is er sprake van een onjuiste toepassing van het tarief in de algemene maatregel van bestuur (AMvB), aangezien mensen nu worden geconfronteerd met dubbele facturen, terwijl het de bedoeling van het abonnementstarief was de stapeling van eigen bijdragen te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 2. Er is geen sprake van een onjuiste toepassing van de algemene maatregel van bestuur. Voor het onder
het abonnementstarief brengen van algemene voorzieningen voor de huishoudelijke verzorging is een wetswijziging noodzakelijk. De beoogde inwerkingtreding van deze wetswijziging is 1 januari 2020. Ik heb er, in het licht van het regeerakkoord en in afstemming met uw Kamer, voor gekozen om per 1 januari 2019, met een tussenvariant, al een eerste stap te zetten; via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) is de invoering van het abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen gerealiseerd.
Herinnert u zich dat u in de toelichting van het wetsvoorstel heeft aangegeven dat het abonnementstarief ook dient te (gaan) gelden voor de huishoudelijke verzorging? Hoe verhoudt dit zich volgens u met het (tijdelijke) onderscheid in de eigen bijdrage die mensen nu ervaren? Is dit wat u met de AmvB heeft beoogd of kan er sprake zijn van een onjuiste toepassing van het tarief?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u zorgen voor een betere informatievoorziening over het abonnementstarief, nu blijkt dat mensen met een hogere eigen bijdrage dan het abonnementstarief of met dubbele facturen worden geconfronteerd? Zo nee, waarom niet?
Allereerst erken ik dat in 2019 de verschillende bijdragen voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen ingewikkeld kan zijn voor burgers. Dit is precies de reden dat via het wetsvoorstel per 1-1-2020 ook een deel van de algemene voorzieningen onder het abonnementstarief wordt gebracht. Onder mijn regie is op via verschillende kanalen gecommuniceerd over het abonnementstarief. Er is algemene informatie beschikbaar gesteld op de websites van het CAK en de rijksoverheid. Daarnaast heeft de VNG gemeenten geïnformeerd over de aanpassingen per 2019 en op welke wijze gemeenten hun burgers moeten informeren. Daarbij heeft het CAK alle bestaande cliënten die reeds een eigen bijdrage betaalden voor maatwerkvoorzieningen per brief geïnformeerd over de wijzigingen.
Er bestaat helaas geen landelijk overzicht van cliënten die gebruik maken van algemene voorzieningen, daarnaast kunnen voorzieningen zoals de huishoudelijke hulp op verschillende wijzen zijn vormgegeven door gemeenten. Gemeenten zijn om die reden het beste in staat om de inwoners juist te informeren over de bijdrage voor de verschillende voorzieningen. Ik heb inmiddels de algemene informatie op de websites van het CAK en rijksoverheid verder laten verduidelijken met betrekking tot het verschil in bijdrage voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Daarnaast zal ik gemeenten via de VNG oproepen hetzelfde te doen richting hun ingezetenen. Tot slot wil ik benadrukken dat deze maatregel is ingegeven op burgers die hoge kosten ervaren, als gevolg van de stapeling van eigen betalingen, tegemoet te komen. In 2019 is hiertoe een eerste stap gezet. Vanaf 2020 wordt, na aanvaarding van het wetsvoorstel, het volledige abonnementstarief ingevoerd en zal hier geen onduidelijkheid meer over bestaan.
Misbruik van crowdfundkanalen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Meldpunt van 15 februari 2019, waaruit blijkt dat het kinderlijk eenvoudig is misbruik te maken van crowdfundingacties?1
Ja.
Op welke schaal komt misbruik van crowdfundingacties voor?
De schaal van het misbruik van crowdfundingacties is niet bekend. Door het Openbaar Ministerie wordt geen aparte registratie bijgehouden van deze vorm van misbruik en fraude met crowdfundingacties. Dit geldt ook voor de Fraudehelpdesk.
Welke verplichtingen hebben crowdfundingplatforms om misbruik van hun diensten te voorkomen?
Een crowdfundingplatform is een onderneming die zich net als alle andere ondernemingen moet houden aan de regels voor deelname aan het economisch verkeer. Zo mag het platform niet misleiden of misbruik maken van omstandigheden. Op basis van de Europese Richtlijn Elektronische Handel – geïmplementeerd in boek 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – is een crowdfundingplatform een dienst van de informatiemaatschappij.2 Dit brengt een aantal eisen mee. Zo moet het platform zelf voldoen aan een algemene informatieplicht en bijvoorbeeld adresgegevens, contactgegevens en een KvK-nummer openbaar publiceren.
Rechtshandelingen, zoals een aankoop of schenking, zijn op basis van artikel 3:44 BW vernietigbaar wanneer zij door bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. Wanneer een platform zich er van bewust is dat er informatie geplaatst is die duidelijk in strijd is met de wet, bijvoorbeeld doordat het platform hierop wordt geattendeerd door een gebruiker, moet het platform hier actie op ondernemen. Een voorbeeld kan zijn dat een advertentie of actie wordt verwijderd.
Ik deel de mening dat een crowdfundingplatform over enige informatie moet beschikken over de gebruikers die op het platform actief zijn. In het civiele recht bestaat de mogelijkheid al dat de rechter de dienstverlener opdraagt de bron van de informatie bekend te maken. Hieruit kan worden afgeleid dat platforms hier, voor zover redelijkerwijs mogelijk, inzicht in moeten kunnen geven. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat ziet geen aanleiding om hier nadere wetgeving voor te initiëren.
Deelt u de mening dat een crowdfundingplatform altijd moet weten wie degenen zijn die gebruik maken van het platform, zodat bij misbruik de achterligger geïdentificeerd kan worden? Zo ja, bent u bereid wetgeving op dat punt te initiëren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid crowdfundingplatforms onder toezicht van de AFM te brengen, zodat er in ieder geval toezicht is op de systemen van deze platformen?
Crowdfunding kent verschillende verschijningsvormen. In de uitzending van Max Meldpunt staan het zogenaamde «donation based crowdfunding» en het zogenaamde «reward based crowdfunding» centraal. Bij de eerste vorm is er in het geheel geen tegenprestatie; men doneert geld (voor een goed doel). Bij de tweede vorm is er een niet-financiële tegenprestatie, zoals het in de uitzending genoemde kookboek. Daar er bij deze vormen van crowdfunding geen sprake is van een financiële tegenprestatie is er geen aanleiding deze vormen van crowdfunding onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te brengen; er wordt geen financiële dienst verleend of daarmee vergelijkbare activiteit ontplooid. Deze vormen van crowdfunding staan, voor zover het consumenten betreft, onder toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Crowdfunding waarbij er een financiële tegenprestatie is in de vorm van bijvoorbeeld rente of dividend valt reeds onder het toezicht van de AFM. Crowdfundingplatformen dienen over een ontheffing als bedoeld in artikel 4:3, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) te beschikken indien de financiering is vormgegeven als een onderhandse lening. In gevallen waarbij de financiering is vormgegeven als effect (aandeel of obligatie) dient een platform te beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, Wft.
Op welke wijze moeten crowdfundingplatforms inzichtelijk maken welke kosten zij in rekening brengen? Is er een maximum aan deze kosten? Deelt u de mening dat deze kosten altijd duidelijk moeten worden aangegeven voor zowel gever als ontvanger?
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 5 februari j.l. ook heeft aangegeven in haar antwoorden op de Kamervragen van het lid Alkaya,3 moeten platforms zich aan consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten.
Dit betekent onder meer dat het crowdfundingplatform degene die een crowdfundingactie wil opzetten, als dit een consument is, vóór het aangaan van de overeenkomst duidelijk en begrijpelijk moet informeren over de kosten en de manier waarop deze worden berekend. Daarnaast moet het platform potentiële geldgevers duidelijk en begrijpelijk informeren over hetgeen geld wordt opgehaald en welke kosten daaraan verbonden zijn. De ACM houdt toezicht op de consumentenbeschermingsregels. Wanneer sprake is van een relatie tussen een handelaar en een consument, mag die handelaar op basis van artikel 6:230k van het Burgerlijk Wetboek ten hoogste de transactiekosten aan de consument doorrekenen die hij maakt voor het gebruik van dat betaalmiddel.
Wat moeten mensen doen die slachtoffer zijn van een crowdfundactie die achteraf oplichting blijkt te zijn?
Mensen die slachtoffer zijn geworden van oplichting door middel van een valse crowdfundingactie kunnen daarvan aangifte doen bij de politie. Voor praktische, juridische en emotionele hulp kunnen slachtoffers terecht bij Slachtofferhulp Nederland (SHN).
Is er voldoende opsporingscapaiciteit bij politie en openbaar ministerie om criminelen die misbruik maken van crowdfundingsites, zoals inzamelingsacties voor bekende overledenen of goede doelen, op te pakken?
In het geval er sprake kan zijn van oplichting in strafrechtelijke zin door middel van crowdfunding, is er voldoende capaciteit bij politie en Openbaar Ministerie (OM) om die zaken, waarbij de inzet van het strafrecht effectief is, aan te pakken. Het OM kijkt bij de selectie van zaken – naast factoren zoals bijvoorbeeld de omvang van de financiële en mogelijk andere schade, de kwetsbaarheid van slachtoffers, de mate van stelselmatigheid en het ondermijnende karakter van een zaak – ook naar de vraag of er voldoende aanknopingspunten zijn voor een succesvolle opsporing en vervolging.
Het bericht ‘Vrouwelijke IS’er wil naar Nederland’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrouwelijke IS’er wil naar Nederland»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de door vrouwelijke IS’er geschetste mogelijkheid om Nederlands staatsburgerschap aan te vragen nu zij getrouwd is met een Nederlander? Acht u dit wenselijk?
Zoals u weet ga ik niet in op individuele zaken. Wel kan ik in zijn algemeenheid aangeven dat vreemdelingen op verschillende manieren Nederlander kunnen worden; van rechtswege (door geboorte of erkenning), door optie of naturalisatie. Hiervoor gelden aparte voorwaarden. In het geval een vreemdeling getrouwd is met een Nederlander kan de vreemdeling genaturaliseerd worden als het huwelijk reeds drie jaar heeft geduurd én sprake is van onafgebroken samenwoning. Daarnaast geldt dat het moet gaan om een in Nederland wettelijk gesloten huwelijk of een buiten Nederland gesloten huwelijk dat volgens het Nederlands internationaal privaatrecht kan worden erkend. Een alleen kerkelijk, religieus of anderszins ceremonieel gesloten huwelijk, ongeacht waar dat is gesloten, wordt niet erkend.
Tegen het verblijf van de verzoeker in Nederland mogen geen bedenkingen bestaan. De vreemdeling mag geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid zijn.
Worden huwelijken gesloten in het Kalifaat of in gebieden die gecontroleerd worden door terroristische organisaties internationaal erkend? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat de mogelijkheid dat uitgereisde IS’ers die met een Nederlander kinderen hebben gekregen, welke dus de Nederlandse nationaliteit bezitten, via hun Nederlandse kinderen een verblijfsvergunning in Nederland kunnen krijgen?
De IND onderzoekt bij elke aanvraag waarin sprake is van de aanwezigheid van een Nederlands kind, of er aanspraken zijn op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Dit arrest ziet op de toetsing van het verblijfsrecht van een verzorgende derdelander ouder bij een, reeds geboren, minderjarig Nederlands kind. Een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, kan een reden zijn dat de vreemdeling niet met succes een beroep kan doen op dit arrest.
Welke mogelijkheden heeft u om het verkrijgen van Nederlands staatsburgerschap via huwelijken gesloten in het buitenland te blokkeren?
Een naturalisatieverzoek kan worden afgewezen als er bedenkingen zijn tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland van de te naturaliseren persoon. Daarvan kan sprake zijn als uit het gedrag blijkt dat een persoon een gevaar vormt voor de openbare orde, de goede zeden of nationale veiligheid.
Is op het feit dat iemands nationaliteit is ontnomen door een ander land vanwege redenen van nationale veiligheid, van invloed op het verkrijgen van Nederlands staatsburgerschap? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
Bij de beoordeling van het verkrijgen van het Nederlanderschap zal zo mogelijk de informatie van een ander land omtrent een mogelijk gevaar voor de nationale veiligheid betrokken worden.
Ziet u nieuwe mogelijkheden ten aanzien van het ontnemen van het Nederlanderschap van jihadisten nu in het Verenigd Koninkrijk de Britse nationaliteit van een vrouwelijke IS’er is ontnomen omdat ze ook aanspraak kon maken op een andere nationaliteit, zonder dat ze daadwerkelijk die andere nationaliteit bezat?
De waarborg dat intrekking van het Nederlanderschap ingevolge art 14, tweede en vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap niet toegepast wordt als de betrokken persoon daardoor staatloos wordt, wordt gehanteerd. Op grond van artikel 7 Europees Verdrag inzake Nationaliteit is verlies van de nationaliteit in deze gevallen niet mogelijk als de betrokkene daardoor staatloos wordt.
Het bericht dat bedrijven websites als MijnBelastingdienst hebben ontdekt als jachtgrond voor persoonlijke gegevens |
|
Jessica van Eijs (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bedrijven hebben websites als MijnBelastingdienst ontdekt als jachtgrond voor persoonlijke gegevens»?1
Ja.
Aan welke eisen moeten verhuurders of makelaars voldoen wat betreft de hoeveelheid gegevens die gevraagd mogen worden van een potentiele huurder of koper?
Verhuurders of makelaars moeten voldoen aan de eisen die de AVG stelt aan de verwerking van persoonsgegevens. Dit betekent onder andere dat zij niet meer gegevens aan huurders of kopers mogen vragen dan nodig is voor de beoordeling van de situatie en deze niet langer mogen bewaren dan daarvoor nodig is.
Verder moeten zij zich houden aan regels in sectorale wetgeving die bepalen welke gegevens gevraagd mogen worden voor het beoordelen van een situatie van een huurder of koper.
Wat is uw mening over de huidige situatie waarin mensen aan tal van verhuurders grote hoeveelheden gegevens moeten aanleveren als zij op zoek zijn naar een woning?
Ik maak mij daar zorgen over, ook omdat huurders of kopers zich gezien de huidige, gespannen woningmarkt vaak in een zodanige afhankelijkheidsrelatie met de verhuurder of makelaar bevinden dat zij zich gedwongen voelen om meer gegevens te verstrekken dan zij eigenlijk willen. Daar komt bij dat huurders of kopers, in tegenstelling tot verhuurders en makelaars, vaak niet precies op de hoogte zijn van wat wettelijk mag en moet. Het risico is dat verhuurders en makelaars daar misbruik van maken. Daarom zijn huurders en verhuurders, op initiatief van de Minister van BZK, met elkaar in gesprek gegaan om de screening van huurders te standaardiseren. Dit moet dergelijke excessen tegengaan.
Acht u het wenselijk om additionele eisen te stellen aan de gegevens die verhuurders of makelaars mogen vragen?
De AVG biedt hiervoor een duidelijk kader en de Autoriteit Persoonsgegevens houdt hierop toezicht.
Tegelijkertijd gaat het hier om nieuwe, innovatieve toepassingen die burgers in staat stellen om door de overheid vastgelegde persoonsgegevens digitaal te delen met organisaties buiten de overheid. Dat kan een verhuurder of makelaar zijn, maar ook een zorginstelling, schuldhulpverlener, kinderopvanginstelling, sportvereniging of kerkgenootschap. Het kabinet heeft in het regeerakkoord aangegeven de burger meer regie op zijn persoonsgegevens te willen geven en de ontwikkeling van dergelijke initiatieven te willen stimuleren. Daar horen, aanvullend op de AVG, waarborgen bij dat burgers geen nadeel ondervinden van het delen van hun gegevens. Ik onderzoek momenteel of hiervoor nadere (juridische) kaders nodig zijn. Ik zal de Kamer vóór de zomer nader informeren over de kabinetsvoornemens met betrekking tot regie op persoonsgegevens, zoals toegezegd in het nota-overleg van 26 november jl. over de initiatiefnota van de leden Middendorp en Verhoeven inzake online identiteit en regie op persoonsgegevens.
Specifiek als het gaat om de woningmarkt onderzoeken sectorpartijen (makelaars, verhuurbemiddelaars, vastgoedmanagers en belangenverenigingen van huurders en woningzoekenden) in het kader van de aanpak Goed Verhuurderschap (Kamerstuk 32 847, nr. 439) zelf hoe zij hun informatiebehoefte zo efficiënt mogelijk kunnen invullen, conform de geldende kaders.
Mogen bedrijven, zoals Huurpaspoort en Ockto, de data die zij ontvangen via MijnOverheid, MijnBelastingdienst of MijnUWV doorverkopen aan derden of gebruiker voor advertenties? Zo ja, acht u dit een wenselijke situatie?
Zij mogen deze gegevens niet zonder toestemming van de betrokkene doorverkopen of anderszins verder verwerken.
Waar ik mij, zoals hierboven aangegeven, zorgen over maak is dat huurders of kopers zich in een zodanige afhankelijkheidsrelatie bevinden dat zij zich gedwongen voelen om hier mee in te stemmen en/of niet op de hoogte zijn van wat wettelijk mag en moet. Het risico is dat verhuurders en makelaars daar misbruik van maken en dat is onwenselijk.
Bent u van mening dat het controleren van dergelijke gevoelige gegevens ook middels een overheidsportal zou moeten kunnen geschieden, waardoor mensen de gegevens zelf niet hoeven te overhandigen, maar simpelweg gecontroleerd kan worden of iemand aan bepaalde (inkomens)eisen voldoet?
Conform de AVG mogen niet meer gegevens worden verwerkt dan nodig is. Een oplossing waarbij niet het concrete inkomen wordt gevraagd, maar slechts een indicatie of het inkomen boven of onder een bepaald drempelbedrag ligt, heeft daarom inderdaad de voorkeur. Deze oplossing is (technisch) echter nog niet overal toepasbaar.
De vraag of het delen van gegevens altijd door middel van een overheidsportal moet plaatsvinden, is een andere. Waar het om gaat is dat een toepassing voor het delen van gegevens met organisaties buiten de overheid voldoet aan de gestelde eisen als vastgelegd in de AVG en eventuele aanvullende kaders (als bedoeld in het antwoord op vraag 4). Een overheidsportal is dus niet per definitie een noodzakelijk onderdeel van de oplossing.
Specifiek als het gaat om de woningmarkt loopt er momenteel een verkenning naar het digitaliseren van de inkomenstoetsing door woningcorporaties, waarbij gebruik wordt gemaakt van de overheidsportal MijnOverheid. De ervaringen die hiermee opgedaan worden kunnen mogelijk ook breder worden toegepast dan de sociale huursector.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw oproep van vorig jaar «Vandaag is de eerste editie van de Week zonder vlees. Doe jij ook mee?»?1
Bent u bereid het publiek ook dit jaar weer te vragen om mee te doen aan de Week zonder vlees, die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het is in de eerste plaats aan de stichting Nationale Week Zonder Vlees zelf om het publiek te wijzen op de Week zonder Vlees. Het kabinet vraagt op verschillende manieren aandacht voor een – op de Schijf van Vijf gebaseerd – gezond en duurzaam voedingspatroon. Hieraan kan invulling worden gegeven met of zonder vlees.
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen – carnivoren, herbivoren en omnivoren – en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?» Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?2
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Ja.
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt en deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?4
De Week zonder Vlees is een particulier initiatief waar de Nederlandse overheid geen rol in heeft.
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het onderzoek van CE Delft. Op verzoek van het lid Ouwehand (PvdD) heb ik op 18 april 2018 een reactie gegeven naar aanleiding van het bericht over dit onderzoek in de Volkskrant. Hierin heb ik ook laten weten welke vervolgstappen gezet gaan worden. (Kamerstuk 31 532, nr. 194).
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan en inspireert deze opvatting u om de Week zonder vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?5
Catering is één van de 25 initiatieven van de rijksoverheid die een bijdrage hebben ontvangen uit de klimaatenvelop voor klimaatneutraal en circulair inkopen. Samen met private en publieke partijen wordt gewerkt aan een verantwoorde consumptie van voedsel, waarbij het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat en op onze gezondheid uitgangspunt zijn. Bij de catering binnen het Rijk zijn steeds meer plantaardige keuzes te verkrijgen, wordt regelmatig geëxperimenteerd met nieuwe plantaardige producten en heeft een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties een zogenoemde «meatless monday» of een «duurzame donderdag» geïntroduceerd. Tijdens de Dutch AgriFood Week van oktober 2018 zijn op meer dan 200 overheidslocaties duurzame maaltijden geserveerd en de schijnwerpers gezet op circulariteit. Ook werkt het Rijk projectmatig samen met cateraars die volgens het principe van Dutch Cuisine maaltijden serveren. In het Nationaal Preventieakkoord Overgewicht (Kamerstuk 32 793, nr. 339) is afgesproken dat uiterlijk in 2021 bedrijfsrestaurants bij de rijksoverheid gezond zijn (minimaal niveau zilver volgens de criteria van het Voedingscentrum die gebaseerd zijn op de Schijf van Vijf). Overigens voldoen enkele bedrijfsrestaurants nu al aan de criteria voor goud, wat betekent dat deze restaurants in aanbod en uitstraling de bezoekers verleiden tot een betere keuze.
Wilt u zijn deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het voedingsadvies is bekend. De meeste cateraars die binnen de verschillende ministeries en overheidsdiensten actief zijn, ondersteunen de Week zonder Vlees. Op enkele locaties worden louter vegetarische gerechten aangeboden. Op andere locaties wordt nadruk gelegd op vegetarische gerechten en alternatieven.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Heeft u al overleg gevoerd met de Minister van Buitenlandse Zaken en de secretaris-generaal2 over de invoering van het concept «Carnivoor? Geef het door?»3, waarbij alle diners in principe geschikt worden gemaakt voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek wordt uitgebreid met vlees of vis, waardoor zowel de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie wordt vergroot als een flinke klimaatwinst wordt geboekt? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Why eating less meat is the best thing you can do for the planet in 2019»?4 Erkent u dat vermindering van vleesconsumptie grote positieve impact kan hebben op klimaat, natuur, dierenwelzijn, biodiversiteit en voedselzekerheid en daarmee op de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s)? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?5
Speelt uw ministerie een rol in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?6 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?7 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat ook in het beleid op het gebied van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking de terugdringing van de consumptie van dierlijke eiwitten een speerpunt zou moeten zijn, gelet op de grote klimaat- biodiversiteits- en voedselzekerheidsopgaves waarvoor wij ons gesteld zien? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Schrijnende werkwijze van de sociale dienst Laborijn |
|
John Kerstens (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schrijnende werkwijze» sociale dienst: «Mensen met een uitkering zijn doodsbang»?1
Ja.
Bent u bekend met de tientallen klachten over de Achterhoekse sociale dienst Laborijn? Wat vindt u ervan dat Laborijn extreem ver gaat in het controleren van uitkeringsgerechtigden? Bent u ook van mening dat het totaal overbodig is om te kijken in een koelkast of te weten hoe lang iemand doucht?
Handhaving is een belangrijke voorwaarde voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. Het uitgangspunt is helder: mensen die recht hebben op een uitkering krijgen die ook. Tegelijkertijd moeten alle inwoners erop kunnen vertrouwen dat er geen misbruik van de sociale zekerheid wordt gemaakt.
Binnen haar gedecentraliseerde context, is het primair aan het college van B&W om zorg te dragen voor een juiste uitvoering van de Participatiewet en om daarover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad, en is het primair aan de gemeenteraad om de uitvoering door het college te controleren en het college daarover ter verantwoording te roepen. Bezien vanuit de landelijke regelgeving, met een duidelijk kader inzake verplichtingen die bijstandsgerechtigden moeten naleven, is handhaving door het college van belang. Uiteraard geldt ook met betrekking tot handhaving dat de rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en dat het college per individueel geval moet beoordelen of de inzet van (handhavings-)instrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De door het college genomen handhavingsbeslissingen zijn vatbaar voor bezwaar en beroep. Ik ben mij ervan bewust dat bijstandsgerechtigden zich in een afhankelijkheidsrelatie met de (inter)gemeentelijke uitvoerder van de bijstand bevinden en dat dat een kwetsbare positie kan zijn. Medewerkers van gemeenten worden getraind om binnen dat kwetsbare kader respectvol met mensen om te gaan, zowel bij het stimuleren van het vinden van werk als bij de handhaving van naleving van de verplichtingen. Ik vind dat belangrijk.
Vindt u verder ook dat uitkeringsgerechtigden in een afhankelijke positie zitten en het voor hen daardoor minder eenvoudig is om kritisch hierover te zijn? Kunt u zich voorstellen dat veel mensen doodsbang zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om hier een einde aan te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat de sociale dienst meer van vertrouwen en minder van wantrouwen zou moeten uitgaan als ook meer naast de uitkeringsgerechtigde dan tegenover hem of haar zou moeten staan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de advocaat van meerdere Laborijn-cliënten dat de werkwijze «extreem kostbaar [is] en leidt … tot nodeloos inzetten van overbodige formatie»?
De doelmatigheid van de gemeentelijke uitvoering – waaronder handhaving – behoort tot de autonome bevoegdheid van het lokale bestuur. Vanuit het Rijk worden geen oordelen gevormd over lokale keuzen dienaangaande; de uitspraak van bedoelde advocaat brengt daarin geen verandering.
Bent u van plan contact te zoeken met zowel de betrokken gemeenten als de instantie in kwestie om de geschetste werkwijze te bespreken? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u dan wel ingrijpen? Zo ja, hoe gaat u monitoren of en hoe hier verandering in wordt gebracht?
In het kader van de gedecentraliseerde uitvoering en de ministeriële systeemverantwoordelijkheid, is het belangrijk te onderkennen dat het systeem van de horizontale verantwoording, in al zijn facetten, de ruimte dient te krijgen zich te bewijzen en dat de rijksoverheid de uitkomsten hiervan in de specifieke situatie aanvaardt. Alleen indien zich signalen aandienen dat bij de uitvoering van de Participatiewet mogelijk sprake is van een of meer ernstige tekortkomingen met betrekking tot de rechtmatigheid kan een interbestuurlijke interventie aan de orde zijn. Dit is in het onderhavige geval evenwel niet aan de orde.
Ik kan uw Kamer melden dat de voorzitter van het dagelijks bestuur van Laborijn mij uit eigen beweging heeft geïnformeerd dat het dagelijks bestuur een onafhankelijk onderzoek door een extern bureau heeft aangekondigd. Het doel van het onderzoek, aldus genoemde voorzitter, is om te toetsen of er structureel sprake is van onjuiste bejegening van klanten, waarin onvoldoende aandacht zou zijn voor de menselijke maat, en waarbij wordt ingegaan op de reeds geuite klachten en onderzocht wordt of Laborijn nog andere signalen mist. Er zal ook een toets plaatsvinden of de klachtenprocedure van Laborijn van voldoende kwaliteit is.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste «Week zonder vlees»?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de «Week zonder Vlees» die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van het adviesbureau CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de «Week zonder Vlees» op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners wordt gesteund?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het bericht 'Antidepressiva onder vuur' |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het aangrijpende artikel in de Volkskrant waarin ingegaan wordt op de inname van antidepressiva/SSRI’s (selectieve serotonineheropnameremmers), en het antidepressivum Seroxat in het bijzonder, en de bijwerkingen als een toenemende kans op agressie en gewelddadigheid en een verhoogde kans op zelfdoding?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Het artikel maakt nog eens duidelijk hoe complex de inzet van antidepressiva is.
Wat vindt u ervan dat de stichting SeroxatClaim namens tientallen mensen een collectieve claim indient tegen farmaceut GlaxoSmithKline, die zij verantwoordelijk houden voor de schade die zij in hun leven door Seroxat hebben opgelopen, omdat GSK de ernstige bijwerkingen niet vermeldde op de bijsluiter van Seroxat terwijl GSK daarvan wel op de hoogte was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Laat ik voorop stellen dat geneesmiddelen ook een risico kennen op bijwerkingen. Het is erg vervelend als mensen daar ook daadwerkelijk last van ondervinden. Het is belangrijk dat bijwerkingen in de praktijk worden gevolgd en dat patiënten goed worden geïnformeerd. Als mensen in een bepaald geval zich tot de rechter willen wenden, staat dat hen natuurlijk vrij.
Kan thans als vaststaand worden aangenomen dat de antidepressiva behorende tot de SSRI’s bijwerkingen kunnen veroorzaken als agressie/geweldsuitbarstingen en een verhoogde kans op zelfdoding?2
Ja. Zoals vermeld in de bijsluiter van SSRI’s (en andere antidepressiva) kunnen bijwerkingen optreden zoals agressie en verhoogde kans op suïcidaal gedrag of suïcidale ideevorming/gedachten.
Ervan uitgaande dat in verschillende landen in tal van rechtszaken is uitgesproken dat deze medicijnen op zijn minst een rol hebben gespeeld bij het delict, is er voor uw aanleiding om nader wetenschappelijk onderzoek uit te laten voeren tussen het verband van het gebruik van antidepressiva en agressie, gezien de nieuwe ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?3
Dit gebeurt al. SSRI’s staan onder continue monitoring door het Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC). In deze Europese geneesmiddelencomités is ook Nederland vertegenwoordigd. Nieuwe wetenschappelijke informatie en meldingen van bijwerkingen worden beoordeeld op hun eventuele consequenties voor de weging van de balans tussen werkzaamheid en risico’s van deze middelen en de productinformatie van deze middelen, waaronder de bijsluiters.
Wilt u reageren op de reactie van hoogleraar Jim van Os over de uitwerkingen van antidepressiva: «De een wordt er socialer van, de ander agressief en dat verschilt ook nog eens per middel. We zijn als psychiaters een soort alchemisten: we stoppen er een pil in waarvan we niet weten wat de uitkomst zal zijn. Net zoals een depressie geen objectieve diagnose is, bestaat er niet één pil tegen depressie»?4
Vanuit klinische studies is bekend dat het optreden van bijwerkingen verschilt per patiënt. Dat geldt ook voor de mate waarin patiënten baat hebben bij (specifieke) antidepressiva.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat 1,1 miljoen mensen in Nederland antidepressiva gebruiken? Worden zij naar uw mening niet teveel voorgeschreven? Zou naast uw maatregelen om het voorschrijven van oxycodon terug te dringen, ook niet verstandig zijn om hierbij ook een dergelijk plan voor antidepressiva/SSRI’s mee te nemen, gezien de discussie over de werking van antidepressiva, het zeker niet altijd de gewenste effecten heeft en het niet altijd duidelijk is wat werking is voor patiënten die deze medicatie gebruiken? Zo neen, waarom niet?5
Oxycodon is een middel van een andere klasse (opiaat) en navenant indicatie. Daar speelt een rol dat er gewenning, verslaving of misbruik kan ontstaan, hetgeen niet speelt bij antidepressiva gebruik.
Antidepressiva – waaronder SSRI’s – worden met goed effect voorgeschreven voor verschillende psychiatrische stoornissen zoals angststoornissen en stemmingsstoornissen. De middelen kunnen dan levensreddend zijn. Maar zoals bij alle geneesmiddelengebruik moeten voor- en nadelen zorgvuldig worden afgewogen.
De behandelend arts bepaalt uiteindelijk samen met de patiënt, gebaseerd op diens medische voorgeschiedenis en specifieke situatie, de meest geschikte behandeling. Daarbij is informatie over beoogde geneesmiddelen te vinden in de bijsluiter en in de informatie voor de voorschrijvende arts. Verder kan de arts gebruik maken van een aantal standaarden van het Nederlands Huisartsen Genootschap die het voorschrijven van antidepressiva bevatten7 en richtlijnen uit de database van de Federatie Medische Specialisten.
In 2018 gebruikten 4975 kinderen tot en met 16 jaar antidepressiva/SSRI’s. Het voorschrijven van antidepressiva bij kinderen en jongeren wordt bij het volgen van de richtlijnen door de kinder- en jeugdpsychiater gedaan.
Een aantal SSRI’s8 zijn geregistreerd voor gebruik bij kinderen met dwang- en stemmingsstoornissen en/of maken onderdeel uit van de Nederlandse richtlijnen. Indicatie, registratie voor de jongere leeftijdsgroep en bijwerkingen staan duidelijk vermeld in het farmacotherapeutisch kompas en richtlijnen.
De monitoring bij het gebruik van SSRI’s is zeer intensief. Zo geeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie aan dat na enkele dagen gebruik er reeds opnieuw contact is met de gebruiker. Verder wordt er uitgebreide voorlichting gegeven op het risico van de bijwerkingen, met als advies om bij toename van onrust eerst te stoppen en dan pas de dokter te bellen.
Het Kenniscentrum Kinder- en jeugdpsychiatrie heeft een tekst over SSRI’s op haar website, welke momenteel wordt geactualiseerd. De herziene informatie verschijnt binnenkort.
Gezien de aandacht die de beroepsgroepen besteden aan het zorgvuldig omgaan met antidepressiva, acht ik vooralsnog hierbij geen taak voor mij weggelegd.
Bent u bereid om een volledig reclameverbod te bewerkstelligen voor deze middelen om onnodige prescriptie te voorkomen en in het belang van de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Geneesmiddelenwet (artikel 85) geldt een algeheel verbod op publieksreclame voor receptgeneesmiddelen.
Voor informatie over receptgeneesmiddelen gericht op beroepsbeoefenaren – onder wie artsen – worden in de Geneesmiddelenwet specifieke eisen gesteld over onder meer de informatie over de samenstelling, de therapeutische indicaties en contra-indicaties en de werking en bijwerking van het middel (artikel 91). Daarmee vind ik de voorwaarden die gesteld worden aan reclame gericht op beroepsbeoefenaren voldoende gereguleerd.
Hoe staat het met gebruik van antidepressiva/SSRI’s bij kinderen/jongeren? Zouden deze nu vanwege de bijwerkingen niet meer voorgeschreven moeten worden bij kinderen/jongeren? Worden ze nog teveel voorgeschreven? Acht u ook hier een taak voor u weggelegd om adequate prescriptie te bevorderen?6
Zie antwoord vraag 6.
De vergroening van de auto’s van de overheid |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duurzame dienstauto’s: nog niet bij het ministerie dat er over gaat»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Staat u nog achter de uitspraak van uw ambtsvoorganger uit 2016 dat de overheid het goede voorbeeld dient te geven op het gebied van schone auto’s en milieu?2 Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom geeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zelf ook het goede voorbeeld met de inkoop bij Rijkswaterstaat van honderdvijftig elektrische auto's in de afgelopen anderhalf jaar en verwacht ik met mijn eigen departement de gestelde ambitie ruimschoots te zullen halen.
Staat u nog achter de afspraak uit 2016 om het wagenpark van de overheid te verduurzamen?[2] Zo nee, waarom niet?
Ja, dit blijft een doelstelling voor het Rijk. Ik werk daarin nauw samen met
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkelaties vanuit haar coördinerende verantwoordelijkheid voor de rijksinkoop.
Klopt het dat in 2018 een kwart van het wagenpark van het Agentschap Telecom (een inspectiedienst van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat) vervangen diende te worden, maar dat er gekozen is voor benzineslurpers in plaats van schone auto’s?3 Hoe valt dat te rijmen met de uitspraak dat de overheid het goede voorbeeld dient te geven op het gebied van schone auto’s en milieu?
Het klopt dat het Agentschap Telecom (AT) in dit geval heeft gekozen voor benzineauto’s. AT onderschrijft het belang van duurzaamheid, ook voor het wagenpark. Bij de afweging om al dan niet elektrisch te gaan rijden is de voor het toezicht noodzakelijke functioniteit echter leidend geweest. AT bekijkt steeds per voertuiggroep (vrachtwagens/busjes/inspectievoertuigen e.d.) of en wanneer wel naar elektrisch rijden kan worden overgestapt. AT heeft de ambitie om in 2019 de eerste elektrische auto’s in gebruik te nemen.
Kunt u aangeven hoeveel auto’s van bewindspersonen inmiddels elektrisch of op waterstof rijden? Loopt dit volgens schema volgens u? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Momenteel rijden zestien bewindspersonen in een hybride auto. Begin vorig jaar waren dat er nog zes. Het gebruik van een hybride auto is een tussetap, totdat geschikte elektrische auto’s beschikbaar komen. Rond de zomer hoop ik de eerste bewindspersoon te zijn die volledig elektrisch gaat rijden.
Hoeveel procent van het wagenpark van de rijksoverheid is inmiddels elektrisch? Loopt dit volgens schema om het gestelde doel van 20–25% elektrische auto’s in 2020te halen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Op dit moment bestaat het wagenpark van het Rijk voor 2% uit elektrisch aangedreven auto’s. Dat is nog niet in lijn met het gestelde doel voor 2020 en inmiddels kijkt het ontwerpKlimaatakkoord ook al verder. Hoewel ik besef dat het lastig zal worden om het gestelde doel nog in 2020 te halen, wil ik me hiervoor inzetten, zeker nu de markt voor elektrisch vervoer een steeds beter aanbod kent. Ik zal hiertoe ook mijn mede-bewindspersonen die de grootste wagenparken hebben oproepen. Dit punt wordt ook meegenomen bij de uitwerking van het advies van ABDTopconsult «Transitie te koop» over het veterken en verduurzamen van de opdrachtgevende functie binnen het Rijk. Bovendien zetten het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkelaties (verant-woordelijk voor het Rijksinkootelsel), Defensie (verantwooelijk voor inkooategorie civiele diensuto’s), Economische Zaken en Klimaat (verantwooelijk voor het Klimaatakkoord) en mijn departement samen in op verbeteracties, waaronder forse uitbreiding laanfrastructuur, uitbreiding van het raamcontract en monitoring.
Bent u tevreden met dit resultaat van een kabinet dat zichzelf «het groenste kabinet ooit» noemt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, nog niet. Een aantal departementen heeft al forse stappen gezet, maar rijksbreed is de ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark de afgelopen jaren te langzaam gegaan en moeten er nog flinke slagen worden gemaakt. Wij willen als overheid juist het goede voorbeeld geven, dus zet ik hier samen met mijn collega’s actief op in.
De uitzending van Radar over drugsdumpingen |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Radar over het aantal drugsdumpingen in de provincies en de daarbij behorende vergoeding voor de gedupeerde burgers?
Ja.
Deelt u de mening dat de drugsdumpingen een last zijn voor de eigenaar van het perceel?
Ja.
Deelt u de mening dat de grondeigenaren geen verwijt kan worden gemaakt en het opruimen van het drugsafval wordt gedaan in het algemeen belang?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in samenhang met drugsdumpingen er van de burgers verwacht wordt zelf maatregelen te nemen ter voorkoming van deze drugsdumpingen?
In samenhang met drugsdumpingen zijn burgers die geen overtreding hebben begaan, niet verplicht om maatregelen te nemen om dumping van drugsafval tegen te gaan en ook niet om gedumpt drugsafval op te ruimen.
Kunt u voorbeelden geven van maatregelen die redelijkerwijs van een burger verwacht mogen worden om drugsdumpingen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wanneer een particulier aan zijn zorgplicht heeft voldaan? Ligt het voor de hand om, indien aan de zorgplicht is voldaan, de kosten die gemoeid zijn met het opruimen van drugsafval volledig te vergoeden?
Hiervoor wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat op het moment dat de overheid onvoldoende grip heeft op de productie van drugs, de burger niet de dupe mag worden indien hij ongevraagd met de gevolgen van deze drugsproductie geconfronteerd wordt?
De Minister van Justitie en Veiligheid zet in op het voorkomen van dumpingen van drugsafval door het aanpakken van de drugsproductie, onder meer door te voorkomen dat de voor drugsproductie benodigde grondstoffen ons land binnenkomen en door drugslabs te ontmantelen; waar geen drugs meer geproduceerd kunnen worden, ontstaat immers ook geen drugsafval. Voor het kabinet, en voor de Minister van Justitie en Veiligheid in het bijzonder, geldt daarbij dat de aanpak van georganiseerde criminaliteit in ons land topprioriteit moet hebben. Het kabinet heeft ingezet met aanzienlijke extra middelen, waaronder het bekende ondermijningsfonds van € 100 miljoen. Over de wijze waarop deze aanpak versterkt wordt, informeerde de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer per brief van 15 februari jl.1
Daarnaast ligt hier – gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu – de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 miljoen per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Met de beschikbaar gestelde middelen zullen nu de particuliere grondeigenaren volledig worden gecompenseerd voor de directe opruimkosten van drugsdumpingen op hun grond en worden ook gemeenten voor een gedeelte gecompenseerd voor de financiële gevolgen van drugsdumpingen.
Kan volledige vergoeding van de opruimkosten voor particulieren niet juist bijdragen aan het algemene belang, doordat bij drugsdumpingen de grondeigenaar sneller tot melding over gaat als er geen onzekerheid bestaat over de vergoeding en kosten bij de opruiming van deze drugsdumpingen?
In het geval van een drugsafvaldumping is het van belang dat er zo snel mogelijk adequaat wordt opgeruimd door de daarvoor toegeruste instanties om mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu te beperken. Ook is het van belang dat bij deze instanties tijdig melding wordt gedaan. Het beleid hiertoe wordt op regionaal en lokaal niveau bepaald. Voor de vraag over een causaal verband tussen een volledige vergoeding van de opruimkosten voor particulieren en de aangiftebereidheid, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9 hieronder.
Kan volledige vergoeding van de hoge kosten voor particulieren daarmee juist niet bijdragen aan de aangiftebereidheid en daarmee dus ook aan het strafonderzoek?
Dat slachtoffers aangifte of melding doen van strafbare feiten is van groot belang.
De Minister van Justitie en Veiligheid voert er dan ook beleid op om dit te bevorderen. Dit beleid bestaat uit het bevorderen van laagdrempelige aangiftemogelijkheden en op de mogelijkheden van beschermde aangifte, zoals aangifte onder nummer en het kiezen van domicilie op een ander adres. Het bevorderen van aangiftebereidheid hangt vanuit dit beleid niet samen met het verkrijgen van een financiële vergoeding. De Minister van Justitie en Veiligheid deelt derhalve niet de mening dat een volledige vergoeding van de kosten voor particulieren deel uitmaakt van het beleid van het vergroten van de aangiftebereidheid.
Hoeveel geld van de in de brief aan de Kamer benoemde onderbesteding binnen de co-financieringsregeling is nog beschikbaar voor de opruiming van de drugsdumpingen?
Eind 2018 was nog circa € 1,2 miljoen beschikbaar.
Hoe staat het met de suggestie om veroordeelden van drugsdumping en/of drugsproductie geld te laten storten in een fonds voor de benadeelden?1
U verwijst naar het idee van een officier van justitie bij het Functioneel Parket om veroordeelden wegens drugsdumping en/of productie van (synthetische) drugs te verplichten om een storting te doen in een fonds waaruit het opruimen van de schade door drugsdumpingen (mede) zou kunnen worden gefinancierd. Een verkenning hiervan heeft geleerd dat een dergelijke systematiek budgettaire bezwaren (middelen vloeien conform regeerakkoord naar algemene middelen) en juridische beperkingen (geen duidelijk causaal verband tussen dader en feit) en uitvoeringsbezwaren met zich meebrengt. In de antwoorden op Kamervragen van het lid Van Toorenburg bent u door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de mogelijkheden die bestaan binnen het strafrecht om de kosten te kunnen verhalen op de dader3.
Op welke termijn kan de Kamer het advies verwachten van de interbestuurlijke werkgroep die de financiële en juridische mogelijkheden verkent voor een duurzame financieringsoplossing?
Als voorzitter van de interbestuurlijke werkgroep heeft IPO een extern bureau opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de kosten en de financieringsmogelijkheden. Hieruit is het instellen van een schadefonds naar voren gekomen als optie om verder te verkennen. Het is nu aan provincies en gemeenten om dit op te pakken.
Bent u bereid om te onderzoeken of in een structurele regeling een onderscheid kan worden gemaakt tussen de vergoeding voor particulieren, te weten 100 procent, en de vergoeding voor medeoverheden in de vorm van co-financiering?
Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord op vraag 7.
Het gevaar van sektes in Nederland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overheid moet in actie komen tegen sektes»1 en herinnert u zich het onderzoek «Het warme bad en de koude douche. Een onderzoek naar misstanden in nieuwe religieuze bewegingen en de toereikendheid van het instrumentarium voor recht en zorg», WODC 2013?2
Ja.
Beschikt u over actuele gegevens of signalen over misstanden in sektes in Nederland? Zo ja, waar uit bestaan die? Zo nee, acht u het nodig hier onderzoek te laten doen en op welke termijn gaat u dit entameren?
Cijfermateriaal ontvang ik jaarlijks in het kader van de verantwoording voor de subsidie die vanuit mijn ministerie wordt toegekend aan «Sektesignaal». In 2017 zijn 76 dossiers opgemaakt waarbij melding is gemaakt van misstanden en/of strafbare feiten binnen gesloten groepen. Kwalitatief onderzoek is laatstelijk uitgevoerd in 2013, onder auspiciën van het WODC, waarnaar u ook verwijst in vraag 1. Dat onderzoek betrof een actualisering van eerder onderzoek dat is uitgevoerd in het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Ik heb geen enkele aanwijzing dat de uitkomsten van dit onderzoek niet meer actueel zouden zijn en een actualisering vergen.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar dat de misstanden bij sektes in Nederland het nodig maken dat de overheid hier krachtdadig tegen gaat optreden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De conclusie van het hierboven genoemde onderzoek luidde dat de geconstateerde problematiek geen gevaar voor de rechtsorde of de volksgezondheid oplevert. Misstanden binnen sekten komen in Nederland beperkt voor. De gevolgen voor betrokken personen kunnen wel zwaar zijn en er bleek op individueel niveau destijds behoefte aan een betere verwijsfunctie naar instanties waar men terecht kan voor hulp. Immers niet elke misstand is een strafbaar feit waarbij de politie de aangewezen instantie is om melding of aangifte te doen. In een dergelijke verwijsfunctie is de afgelopen jaren geïnvesteerd, onder andere door te investeren in de website www.sektesignaal.nl. Uit de dossiers van Sektesignaal blijkt dat het huidige instrumentarium van politie, handhavers en toezichthouders volstaat om misstanden binnen sektes effectief aan te pakken.
Hoe verhoudt de Nederlandse wetgeving ten aanzien van het bestrijden van misstanden in sektes zich tot die van België, Duitsland en Frankrijk? Bestaan daar meer wettelijke mogelijkheden dergelijke misstanden aan te pakken? Ziet u aanleiding ook de Nederlandse wetgeving in deze aan te scherpen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van sekten in Europese landen is erg divers. Deze verschillen in aanpak zijn veelal te herleiden tot specifieke incidenten in verschillende landen, die tot nationale beleidsinitiatieven hebben geleid. De situatie in Nederland kenmerkt zich door het primaat van vrijheid van godsdienst, een terughoudende overheid en de toepasbaarheid van vigerende regelgeving op nieuwe religieuze bewegingen. Ik beschouw dit instrumentarium als toereikend en zie daarom geen reden om de wetgeving aan te scherpen of het beleid inzake misstanden bij sekten te intensiveren.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door.»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 mrd. euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?