De afvoer van fosfor via melk |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van Jan Dijkstra, universitair hoofddocent rundveevoeding aan de Wageningen Universiteit, over de berekening van de fosfaatexcretie van melkvee?1
Ja.
Deelt u de constatering dat Nederland voerverliezen in zijn geheel toerekent aan de fosfaatexcretie via de mest, in tegenstelling tot België?
Ja. Voerverliezen maken deel uit van de Nederlandse forfaitaire excretienormen. Doorgaans worden voerresten samen met de uitgescheiden mest op het land gebracht. Om deze verliezen te kunnen verantwoorden maken ze deel uit van de forfaitaire excretienormen.
Deelt u de constatering dat Nederland de vastlegging van fosfor in melk onderschat en dus de fosfaatexcretie via de mest overschat?
Sinds 2018 worden door de zuivelsector structureel metingen gedaan naar fosforuitscheiding in melk. Een jaar eerder werd al een onderzoek naar de fosforgehalten in melk gedaan. Medio 2018 bleek uit een wetenschappelijke analyse door Wageningen University & Research (WUR), dat deze metingen nauwkeurig en betrouwbaar waren. Dat heeft ertoe geleid dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) toen heeft besloten om voor de berekening van de fosfaatproductie in 2017 rekening te houden met de hogere fosforuitscheiding in melk. Ook in de berekening van de fosfaatproductie over 2018 zal het CBS hiervan uitgaan.
De forfaitaire excretienormen in de regelgeving worden gebaseerd op gemiddelden over drie voorgaande jaren. Deze middeling wordt gedaan om schommelingen tussen jaren voor individuele bedrijven te ondervangen. Deze zijn ook bedoeld om vooraf duidelijkheid te hebben over de fosfaatproductie. Wat betreft de fosforgehalten in melk is sprake van een relatief recent inzicht. Dit nieuwe inzicht zal worden betrokken bij het advies dat de Commissie Deskundigen Meststoffenwet zal geven over de actualisatie van de excretieforfaits.
Met de excretieforfaits wordt getracht om de realiteit zo dicht mogelijk te benaderen. Daarom worden ook voerverliezen hierin meegenomen, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het zo realistisch mogelijk bepalen van de forfaits is belangrijk, omdat Nederland uiteindelijk afgerekend wordt op de werkelijke productie van fosfaat en stikstof. Dat is ook waar het fosfaatrechtenstelsel op stuurt. Een herberekening van de forfaits waarbij de voerverliezen buiten beschouwing worden gelaten, zou een minder realistisch beeld geven en daarmee de onzekerheid voor boeren vergroten. Dat acht ik niet gewenst.
Naast het zo realistisch mogelijk bepalen van de forfaits is het voor boeren wenselijk om de forfaits enige jaren gelijk te houden, omdat zij anders te maken zouden hebben met jaarlijkse aanpassingen wat zou leiden tot onzekerheid in de bedrijfsvoering. Die balans zoek ik dus bij het periodiek opnieuw bepalen van de forfaits.
Kunt u voor de afgelopen vijf jaar aangeven wat de fosfaatexcretie van de melkveestapel zou zijn geweest bij het meerekenen van een hogere fosforuitscheiding via de melk respectievelijk het niet volledig meetellen van voerverliezen bij de excretie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) pas in 2018 is gaan rekenen met een fosforgehalte van 1,012 gram per kilo melk in plaats van 0,97 gram per kilo melk, terwijl de hogere waarde blijkbaar al enkele jaren bekend was?2
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, worden de forfaitaire excretienormen gebaseerd op gemiddelden over drie jaren en is het gemeten fosforgehalte in boerderijmelk een relatief nieuw gegeven. In 2017 is voor het eerst het werkelijke fosforgehalte in boerderijmelk gemeten in de praktijk. Het was nog niet gestaafd of dit onderzoek in de praktijk voldoende wetenschappelijk onderbouwd is om voor een jaarrondproductie een verantwoord gemiddelde van het fosforgehalte in koemelk te kunnen vaststellen. Ik heb daarom in 2018 aan WUR opdracht gegeven een wetenschappelijke toetsing uit te voeren. Toen op basis daarvan duidelijk was dat de metingen wetenschappelijk verantwoord waren, heeft het CBS het aangepaste gemiddelde gebruikt voor de werkelijke fosfaatexcretie over 2017. Ook over 2018 (en in latere jaren) zal een gemiddeld fosforgehalte op basis van gemeten waarden worden toegepast. Deze relatief recent aangepaste wijze van vaststelling van het fosforgehalte in melk maakt dan ook (nog) geen deel uit van de huidige forfaitaire excretienormen en zal worden betrokken bij de volgende actualisatie van de excretieforfaits.
Hoe gaat u invulling geven aan de actualisatie van excreties?
De Commissie Deskundigen Meststoffenwet brengt voor de zomer van 2019 advies uit over de actualisatie van forfaitaire uitscheidingen van landbouwhuisdieren. Hierin wordt de huidige wijze van meten van het fosforgehalte in melk betrokken. Op basis van dit advies zal ik voor de zomer van 2019 een besluit nemen over eventuele aanpassing van forfaitaire excretienormen.
De constatering dat het nog altijd eenvoudig is om identiteitsfraude te plegen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Rambam van 10 januari 2019?1
Ja.
Welke gegevens moeten banken verifiëren voor zij overgaan tot het openen van een rekening? Welke methoden van verificatie zijn toegestaan?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) hebben banken de verplichting om, voordat de zakelijke relatie ontstaat en de dienstverlening aanvangt, onderzoek te verrichten naar hun cliënten. Dit cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat om de cliënt te identificeren en zijn of haar identiteit te verifiëren. Bij het identificeren verstrekt de cliënt gegevens over zijn identiteit. Bij het verifiëren van de identiteit dient de bank vast te stellen of de opgegeven identiteit overeenkomt met de werkelijke identiteit. De Wwft vereist dat de verificatie plaatsvindt aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. De Uitvoeringsregeling Wwft bevat een niet limitatieve lijst van documenten die hiervoor gebruikt kunnen worden. Dat zijn, indien de cliënt een natuurlijk persoon is, een geldig paspoort, een geldig(e) Nederlandse identiteitskaart of Nederlands rijbewijs, een geldig identiteitsbewijs of rijbewijs dat is afgegeven door het gezag in een andere lidstaat en dat is voorzien van een pasfoto en de naam van de houder, reisdocumenten voor vluchtelingen en vreemdelingen en vreemdelingendocumenten die zijn afgegeven op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Een bank kan andere documenten, inlichtingen of gegevens accepteren ten behoeve van de verificatie van de identiteit van een natuurlijk persoon, mits deze afkomstig zijn uit een betrouwbare en onafhankelijke bron. Als het documenten betreft die niet afkomstig zijn van overheidsinstanties of rechterlijke instanties, moet de bank zich afvragen of de documenten wel voldoende betrouwbaar zijn. Documenten waarvan niet vaststaat dat daaraan een adequate identificatie en verificatie vooraf is gegaan, zoals studentenpassen, volstaan over het algemeen niet om de identiteit te verifiëren. Of een bepaald document kan volstaan ter verificatie is uiteindelijk aan de bank zelf om te beoordelen. Dit is afhankelijk van het risico dat de cliënt met zich brengt. Een bank moet vastleggen welke documenten, inlichtingen of gegevens acceptabel zijn en waarom.
Identificatie en verificatie dienen te zijn afgerond voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan met of dienstverlening wordt verleend aan de cliënt. Voor banken geldt dat de verificatie van de cliënt kan plaatsvinden nadat de rekening is geopend, als de bank er in de tussentijd voor zorgt dat de rekening niet gebruikt kan worden. Het is mogelijk en toegestaan om het cliëntenonderzoek niet in persoon maar op afstand te verrichten. In deze gevallen geldt eveneens dat verificatie plaats dient te vinden aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Het cliëntenonderzoek op afstand brengt meer risico’s met zich dan een cliëntenonderzoek in persoon. De bank is verplicht om deze risico’s te mitigeren. Dit betekent dat de bank meer inspanningen moet verrichten om er zeker van te zijn dat de opgegeven identiteit correct is, bijvoorbeeld door gebruik te maken van aanvullende gegevens uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Cliëntenonderzoek op afstand kan bijvoorbeeld plaatsvinden doordat degene die een bankrekening wil openen zijn paspoort of identiteitskaart inscant, waarna er identificatie en verificatie van de identiteit kan plaatsvinden met behulp van een (live) videoverbinding. Tijdens deze videoverbinding kunnen er eventueel nog aanvullende vragen worden gesteld. Voor de identificatie en verificatie van de cliënt geldt een resultaatsverplichting. Dit betekent dat als de bank één van deze elementen van het cliëntenonderzoek niet kan verrichten, of het cliëntenonderzoek niet leidt tot het juiste resultaat, de zakelijke relatie niet kan worden aangegaan. Dat is bijvoorbeeld het geval als een cliënt een te hoog risico vormt en de bank deze risico’s onvoldoende kan mitigeren, of als de bank het cliëntenonderzoek niet kan afronden omdat noodzakelijke informatie ontbreekt en de bank daardoor niet kan vaststellen wie de cliënt is. DNB houdt toezicht op bovenstaande verplichtingen van banken.
Gelden voor binnenlandse en buitenlandse banken dezelfde regels?
De lidstaten zijn gehouden aan de bepalingen uit de vierde anti-witwasrichtlijn. Deze richtlijn verplicht tot minimumharmonisatie; het is lidstaten dus toegestaan om verdergaande eisen te stellen aan het cliëntenonderzoek. De eisen aan het cliëntenonderzoek die zijn beschreven in het antwoord op vraag 2, vallen binnen het minimale kader dat de richtlijn voorschrijft. Deze eisen gelden dus voor alle lidstaten. Voor een groot aantal derde landen buiten de Europese Unie geldt dat zij over een soortgelijk regelgevend kader beschikken op basis van internationale standaarden, zoals de standaarden van de Financial Action Task Force (FATF). Zowel de FATF als de Europese Commissie stellen een lijst op van derde landen die een hoog risico vormen. Dat zijn landen met strategische tekortkomingen in hun nationale regelgeving ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Deze risico’s dienen door een bank voldoende te worden gemitigeerd. Als een bank te maken krijgt met een cliënt die woonachtig is in een derde-hoogrisicoland, moet een bank daarom verscherpt cliëntenonderzoek toepassen. Een element van het verscherpt cliëntenonderzoek is bijvoorbeeld dat de bank aanvullende informatie vergaart over de cliënt. De bank dient niet alleen bij derde-hoogrisicolanden verscherpt cliëntenonderzoek toe te passen, maar bijvoorbeeld ook als de zakelijke relatie onder ongebruikelijke omstandigheden wordt aangegaan. Een bank dient in ieder geval verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten indien de bank aanleiding heeft om te veronderstellen dat een zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen en terrorismefinanciering met zich brengt. Deze verplichtingen met betrekking tot het verscherpt cliëntenonderzoek gelden voor alle lidstaten. De internationale standaarden van de FATF bevatten eveneens soortgelijke voorschriften.
Hoe wordt gecontroleerd of banken hun taak ter identificatie van personen serieus nemen?
Op grond van de Wwft geldt dat een bank niet alleen de identiteit van een cliënt moet vaststellen en moet verifiëren, maar ook dat de bank over alle identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens moet beschikken inzake de identiteit van de cliënt. Daarom moet, zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangeven, een bank vastleggen welke procedures worden gevolgd bij het toepassen van cliëntenonderzoek. De Nederlandsche Bank (DNB) houdt toezicht op de naleving van de Wwft door banken, en heeft het voorkomen van betrokkenheid van instellingen bij financieel-economische criminaliteit benoemd als speerpunt van haar toezicht. DNB heeft aangegeven dat bij de uitoefening van het toezicht nadrukkelijk wordt gekeken naar het cliëntenonderzoek dat door de banken wordt verricht. Zij controleert daarbij onder andere of de bank over beleid en procedures beschikt en of dit beleid en deze procedures in overeenstemming zijn met de Wwft. Ook wordt gekeken of de bank intern het beleid en de procedures op een juiste manier naleeft. DNB beoordeelt daarnaast of de cliëntendossiers waarover de bank beschikt in overeenstemming zijn met de Wwft. Als een bank niet in staat is om de juiste of voldoende identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens inzake de identiteit van de cliënt te overleggen, vormt dit aanleiding voor het nemen van handhavingsmaatregelen.
Staat effectieve identiteitscontrole onder druk, nu banken steeds minder vaak over fysieke filialen beschikken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, kan het toepassen van cliëntenonderzoek op afstand, waarbij de cliënt niet fysiek aanwezig is, een hoger risico met zich brengen dan het toepassen van cliëntenonderzoek in persoon. Het is aan de bank om (aanvullende) maatregelen te nemen om deze risico’s te mitigeren. Ook bij een cliëntenonderzoek op afstand geldt een resultaatsverplichting: het cliëntenonderzoek dient de bank in staat te stellen om de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren. Als de bank niet over alle identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens inzake de identiteit van de cliënt beschikt, kan de zakelijke relatie niet worden aangegaan. Er is een toenemende vraag naar het op afstand regelen van financiële zaken. DNB houdt toezicht of de Wwft op een juiste manier wordt nageleefd, ook als het cliëntenonderzoek op afstand wordt verricht. DNB heeft daarbij aandacht voor het gebruik van nieuwe technieken of methoden die worden toegepast. Ook binnen FATF-verband is er aandacht voor nieuwe ontwikkelingen. Zo ontwikkelt de FATF momenteel guidance voor het gebruik van een digital identity.
Ziet u verhoogde risico’s als het gaat om fraudedetectie als de identiteitscontrole door banken wordt uitbesteed aan derden?
Gezien de mogelijke risico’s van uitbesteding van het cliëntenonderzoek, zijn in het regelgevend kader in de Wwft aanvullende regels opgenomen om die risico’s te ondervangen. Op grond van de Wwft kan een bank het cliëntenonderzoek door een andere Wwft-instelling laten uitvoeren. Dit wordt ook wel afgeleid cliëntenonderzoek genoemd en houdt in dat een bank in beginsel mag vertrouwen op cliëntenonderzoek dat door een andere Wwft-instelling is verricht. De verantwoordelijkheid voor het cliëntenonderzoek en een juiste naleving van de Wwft ligt echter te allen tijde bij de bank zelf die de cliënt accepteert. Die eigen verantwoordelijkheid geldt niet alleen ten aanzien van de verplichtingen met betrekking tot het cliëntenonderzoek, maar ook met betrekking tot de vastlegging van het cliëntenonderzoek. De bank dient ook als een andere Wwft-instelling het cliëntenonderzoek verricht, zelf over de juiste gegevens te beschikken. Indien die andere Wwft-instelling deze gegevens niet kan verstrekken, of onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan het cliëntenonderzoek, dient de bank alsnog het cliëntenonderzoek te verrichten of aan te vullen. Indien die andere Wwft-instelling bijvoorbeeld vanwege een laag risico vereenvoudigd cliëntenonderzoek heeft toegepast, en de bank meent dat deze beoordeling onterecht is, dan dient de bank of die andere Wwft-instelling te vragen om verdere identificatie- en verificatiegegevens. Omdat de verantwoordelijkheid voor een volledig cliëntendossier bij de bank zelf ligt, moet de bank zich ervan vergewissen dat het cliëntenonderzoek heeft plaatsgevonden conform de Wwft en dat die andere Wwft-instelling over adequate procedures en maatregelen beschikt.
Daarnaast kan de bank het cliëntenonderzoek uitbesteden aan een derde partij, niet zijnde een Wwft-instelling. Ook in dit geval geldt dat de verantwoordelijkheid voor het cliëntenonderzoek en een juiste naleving van de Wwft te allen tijde bij de bank zelf ligt. Het is daarom van belang dat de bank die het cliëntenonderzoek uitbesteedt, niet alleen vastlegt dat die derde partij aan de wettelijke vereisten moet voldoen, maar ook dat de bank dit periodiek controleert en vaststelt. Indien een bank besluit het cliëntenonderzoek uit te besteden, is het zinvol om bij die uitbesteding een risicoafweging te maken met betrekking tot de deskundigheid van en praktische aanpak inzake de naleving van de Wwft door die derde partij. In haar toezicht beoordeelt DNB of een bank die het cliëntenonderzoek uitbesteedt, voldoende controle heeft over de uitbesteding. DNB besteedt in haar toezicht aandacht aan de uitbesteding van taken en waarschuwt voor de risico’s die daarmee gepaard (kunnen) gaan.
Gelden voor het afsluiten van kredieten dezelfde regels als voor het openen van een bankrekening? Zo nee, op welke onderdelen verschillen deze?
Ja, de regels met betrekking tot het cliëntenonderzoek die in de Wwft zijn opgenomen, zijn voor alle financiële instellingen hetzelfde. De eisen aan het cliëntenonderzoek die in de voorgaande vragen zijn beschreven, gelden dus ook voor andere financiële instellingen dan banken die kredieten mogen verlenen.
Wat vindt u ervan dat met een kopie van identiteitsbewijs, dat met simpel knip- en plakwerk enigszins is aangepast, een lening kan worden afgesloten op andermans naam? Komt deze vorm van fraude veel voor?
Om fraude met identiteitsbewijzen te voorkomen vind ik het belangrijk dat de Wwft door banken op een juiste manier wordt nageleefd, omdat dit bijdraagt aan het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. DNB houdt hier toezicht op en treedt handhavend op als een bank zich niet houdt aan de verplichtingen met betrekking tot het cliëntenonderzoek.
In 2018 heeft de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, waar het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten is ondergebracht, ruim 3.300 meldingen ontvangen van identiteitsfraude. Bij ruim 500 meldingen is sprake van kwesties met financiële instellingen waarbij een kopie van een identiteitsbewijs is betrokken. Hierbij gaat het in een groot deel van de gevallen om het aanvragen van een financieel product op naam van een ander of een poging daartoe (zoals aanvragen van leningen of credit cards, het openen van een bankrekening en de aanschaf van crypto’s) of het verkrijgen van toegang tot een bankrekening die op naam van een ander staat.
Deelt u de mening dat als het gaat om identiteitscontrole bij financiële zaken altijd persoonlijke controle van het originele identiteitsbewijs plaats zal moeten vinden?
Er is een toenemende vraag naar het op afstand regelen van financiële zaken. Het wettelijke kader biedt aan financiële instellingen de ruimte om een cliëntenonderzoek op afstand toe te passen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, moet de financiële instelling aanvullende maatregelen treffen die de risico’s van een cliëntenonderzoek op afstand voldoende mitigeren. Dat vereist een extra inspanning van de financiële instelling. Als een financiële instelling hiertoe onvoldoende in staat is, mag de zakelijke relatie niet worden aangegaan.
Wat gaat u doen om de mogelijkheden tot identiteitsfraude verder te beperken? Bent u bereid met banken en kredietverstrekkers in gesprek te gaan, zodat alle aanbieders hun verplichtingen serieus gaan nemen?
Het voorkomen van identiteitsfraude is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers, overheid en bedrijfsleven. Burgers moeten alert zijn op identiteitsfraude en voorzichtig omgaan met hun identiteitsdocumenten of met kopieën ervan. De hulp aan slachtoffers van identiteitsfraude valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Er zijn daar verschillende initiatieven ondernomen om identiteitsfraude verder te beperken. Zo is een speciale app ontwikkeld, de KopieIDapp, waarmee burgers een veilige kopie kunnen maken van hun identiteitsdocument door die gegevens door te strepen die de ontvangende partij niet nodig heeft. Er wordt veel van deze app, die binnenkort nog gebruiksvriendelijker wordt, gebruik gemaakt. Daarnaast geeft de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, voorlichting aan burgers om identiteitsfraude te voorkomen en ondersteunt het slachtoffers van identiteitsfraude. DNB heeft bij het uitoefenen van haar toezicht uitdrukkelijk aandacht voor een goede naleving van de verplichtingen met betrekking tot het cliëntenonderzoek. Aan financiële instellingen wordt op verschillende manieren duidelijkheid geboden over hoe de verplichtingen van de Wwft moeten worden ingevuld. Een voorbeeld is de leidraad van DNB, waarvan binnenkort een geactualiseerde versie wordt gepubliceerd.
Lakse afhandeling getraumatiseerde veteraan |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Defensie in de fout met getraumatiseerde veteraan»?1
Ja.
Bent u ook geschokt door het feit dat dit het zoveelste incident is dat niet correct is behandeld door Defensie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete nieuwe stappen gaat u zetten om uw Defensiemensen daadwerkelijk op één te zetten?
Zoals eerder gemeld, is er voor vernedering, discriminatie of ander ontoelaatbaar gedrag geen plek bij Defensie. Uiteraard willen we incidenten voorkomen. Het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» dat u op 28 maart 2018 heeft ontvangen (Kamerstuk 34 919, nr. 4), is gericht op het concreet invulling geven aan het structureel verbeteren van de veiligheid binnen Defensie. We werken aan een inclusieve cultuur, zoals beschreven in de beleidsreactie op het rapport van de Commissie sociaal veilige werkomgeving (Giebels) (12 december 2018, Kamerstuk 35 000 X, nr. 75). De maatregelen, zoals in de beleidsreactie zijn opgenomen, worden nu en in de komende maanden verder uitgewerkt en opgepakt. Defensie is zich bewust dat het vertrouwen van de medewerkers in de organisatie is aangetast en moet worden hersteld. Om die reden is er in de Defensienota 2018 (Kamerstuk 34 919, nr. 1) voor gekozen om te investeren in onze mensen.
Deelt u de ernstige zorgen over het feit dat «de veiligheid van de reservist en van andere militairen in het geding» is gekomen door de nalatigheid van Defensie? Zo ja, welke nieuwe maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat dit soort situaties zich voordoen? Zo nee, waarom niet?
Defensie is het met de Veteranenombudsman eens dat «gelet op de psychische staat van verzoeker in de periode na terugkomst uit Afghanistan op zijn minst onderzocht had moeten worden of verzoeker nog wel geschikt was voor de militaire taken en werkzaamheden als reservist». De klacht van betrokkene heeft er mede toe geleid dat het reservistenbeleid bij de Groep Luchtmacht Reserve nader is onderzocht en dat een aantal wijzigingen is doorgevoerd. Zo is er een selectieprocedure ingesteld voorafgaande aan een uitzending. In deze procedure worden reservisten na hun individuele aanmelding voor een uitzending beoordeeld op hun inzetbaarheid. Ook wordt nu voorafgaand aan elke uitzending een Sociaal Medisch Team bijeengeroepen om de reservisten die aangewezen zijn voor de missie te bespreken en mogelijke situaties als in dit rapport beschreven vroegtijdig te onderkennen. Ook wordt de Brochure «De Reservist op uitzending» voorafgaande aan de uitzending beschikbaar gesteld aan de GLR-reservist.
Daarnaast willen ondergaat iedere militair, dus ook de reservist, een psychologische selectie en een medische aanstellingskeuring bij de aanstelling als militair. Voorafgaande aan een uitzending is de commandant ervoor verantwoordelijk dat de reservist een pre-deployment onderzoek ondergaat. De militair arts geeft een inzetbaarheidsadvies op basis van een medische screening, conform die van militairen in actieve dienst en inclusief verplichte vaccinaties, dental fitness, specifieke gezondheidsrisico’s in het uitzendgebied, specifieke beschermingsmaatregelen, etc. Voor de (gezondheids)zorg tijdens uitzending en de nazorg na uitzending zijn de zorgfaciliteiten voor alle militairen, dus ook voor reservisten, gelijk.
Welke stappen worden er momenteel genomen om te verzekeren dat het slachtoffer in kwestie naar behoren wordt bijgestaan? Welke stappen worden er tegen de schuldige genomen?
De betrokken militair is destijds conform de procedures in eerste instantie overgedragen aan het Dienstencentrum Re-integratie (DCR) dat zorg draagt voor re-integratie en verdere begeleiding. Vervolgens is hij na zijn ontslag medio 2017 overgedragen aan een zorgcoördinator van het ABP, het aanspreekpunt voor nazorg voor (oud-)beroepsmilitairen, dienstplichtigen of reservisten die door de uitoefening van de militaire dienst lichamelijk of geestelijk letsel hebben opgelopen. Omdat er sprake was van tegenstrijdige verklaringen van betrokkenen is niet vast te stellen wie welke rol had in deze casus; er is daarom geen «schuldige» aan te wijzen.
Deelt u de mening dat deze continue stroom van misstanden onmogelijk positief bijdraagt aan de werving van de nodige nieuwe collega’s? Zo nee, bent u van mening dat deze misstanden een organisatie weerspiegelen waar men graag wil werken? Zo ja, welke nieuwe maatregelen gaat u nemen om deze situatie te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat veteranen in het vervolg niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd, in acht nemend de tekortkomingen omtrent de behandeling van meldingen gedaan door veteranen waarover de Veteranenombudsman al in 2016 rapporteerde?2
Sinds de publicatie van de rapportbrief van de Veteranenombudsman in 2016 heeft Defensie reeds verschillende maatregelen genomen om de behandeling van klachten te verbeteren. Een van de maatregelen die is genomen betreft de inrichting van één centraal en zeven decentrale klachtencoördinatiepunten. Daarnaast is het momenteel voor eenieder, burger, veteraan of defensiemedewerker, mogelijk om via een e-formulier, op internet en op intranet, een klacht over ongewenst of onbehoorlijk gedrag in te dienen. Deze klacht wordt vervolgens door de centrale klachtencoördinator doorgezet naar de decentrale klachtencoördinator van het defensieonderdeel waarop de klacht betrekking heeft. Door deze maatregel wordt de klacht opgepakt door deskundige medewerkers, wat bijdraagt aan de klachtherkenning, klachtbehandeling en een voortvarende afhandeling.
Meer maatregelen zijn benoemd in de brief van 5 september 2018 «Reactie op de notitie «Terugblik op de klachtbehandeling door Defensie»» (Kamerstuk 30 139 nr. 202). In deze Kamerbrief is tevens aan u kenbaar gemaakt dat door een externe evaluatiecommissie de Klachtenregeling Defensie en klachtbehandeling bij Defensie zal worden geëvalueerd. Bij deze evaluatie zullen ook de aandachtspunten van de Veteranenombudsman en de aanbevelingen van de Commissie Giebels worden meegenomen. De evaluatie zal in het voorjaar van 2019 worden voltooid. Over het eindrapport zal de Kamer separaat worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat deze zoveelste misstand, waaruit blijkt dat meldingen niet fatsoenlijk of helemaal niet behandeld worden, genoeg reden is om de oproep van zowel de Kamer als belanghebbenden daarbuiten in acht te nemen en een meldpunt onafhankelijk van Defensie op te richten, bijvoorbeeld onder toezicht van de Veteranenombudsman? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft de wettelijke plicht een zorgvuldige en goede afhandeling (en voortgangsbewaking) van meldingen te faciliteren. Dit is belegd bij het Meldpunt Integriteit Defensie (MID) dat rechtstreeks onder de secretaris-generaal zal gaan vallen. Toezicht op het functioneren van het MID wordt uitgevoerd door de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) en de Visitatiecommissie. De Veteranenombudsman functioneert als een onafhankelijke externe escalatie klachtinstantie, indien veteranen geen of onvoldoende gehoor krijgen bij Defensie of andere instanties die zorg verlenen aan veteranen.
Het bericht dat de risicoplafonds voor vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor wordt verruimd |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Bathmen in verzet gaat tegen giftreinen?1
Ja.
Klopt het bericht dat het kabinet de mogelijkheden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen op het spoor wil verruimen door de risiconormen te verruimen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden.
Deelt u de visie dat risiconormen objectief en deskundig moeten worden vastgesteld? Zo ja, welk objectief model en/of berekening wordt gebruikt om te komen tot de juiste veiligheidsnormen / plafonds?
Ja. De risico’s (die de basis vormen van het vaststellen van de risicoplafonds) van het vervoer van gevaarlijke stoffen worden objectief en deskundig vastgesteld. Door een extern bureau worden jaarlijks de risico’s van het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen berekend. Die berekeningen worden uitgevoerd op basis van de door het RIVM vastgestelde en beheerde rekenmethodiek, waarvan het verplicht te gebruiken rekenprogramma RBM II onderdeel van uit maakt.
Hoe passen de beoogde verruimingen van risiconormen bij de thans geldende wettelijke normen? Wordt thans voldaan aan die normen? Zo nee, waarom wordt daar niet tegen opgetreden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de prognoses voor de komende vijf jaar over de verschillende «Basisnet-sporen» met betrekking tot vervoer van chemische/giftige stoffen?
In de brief aan de Tweede Kamer van 20 december jongstleden heb ik u geïnformeerd over de prognoses voor het vervoer van gevaarlijke stoffen tot 2028 (Kamerstuk 29 984, nr. 809). In het geschetste proces rondom het opnieuw kijken naar de plafonds, zoals beschreven mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden, worden deze prognoses meegenomen.
Zijn de Nederlandse veiligheidseisen afgestemd met de veiligheidseisen die in Europa gelden?
Ja. In internationale regelgeving2 is vastgelegd welke specifieke gevaarlijke stoffen over het spoor vervoerd mogen worden en op welke wijze. In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen staan voor bepaalde stoffen nog aanvullende eisen genoemd. De veiligheid van het transport van gevaarlijke stoffen is geregeld door Europese wetgeving3 en doorgevoerd in Nederlandse wetgeving. Daar bovenop hebben wij in Nederland met de wet basisnet extra aanvullende regelgeving gemaakt om de kans op een ongeluk zo beperkt mogelijk te maken.
Wat bedoelt de regering met de opmerking dat de in 2015 vastgestelde normen geen reële risiconormen zijn maar «sturingsnormen» en met de opmerking «(h)et systeem zat bij aanvang als het ware in een te krap jasje»?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden.
Kan nader uiteengezet worden wat de wettelijke basis is voor de zinsnede dat de Staatssecretaris in gesprek wil gaan met lokale overheden over (citaat) «benodigde aanpassingen van de risicoplafonds in het Basisnet»?
In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen is opgenomen dat in geval van een geconstateerde overschrijding van de risicoplafonds maatregelen moeten worden onderzocht om die overschrijding teniet te doen of te voorkomen (artikel 15). Eén van de mogelijkheden daartoe is aanpassing van de risicoplafonds (artikel 17). Waarbij geldt dat eventuele aanpassingen omhoog of omlaag in onderlinge samenhang bezien moeten worden, zoals gemeld in mijn brief van 20 juni 2018 (Kamerstuk 30 373, nr. 68).
Welk perspectief biedt de Staatssecretaris de mensen die langs die spoorlijnen wonen? Welk risico lopen zij nu echt en welk risico lopen zijn in de toekomst?
Op locaties waar overschrijdingen van de risicoplafonds bestaan is de veiligheid gewaarborgd. Dit betekent dat er geen woningen op plaatsen staan waar het risico op overlijden groter is dan 1 op een miljoen per jaar (plaatsgebonden risico (PR) 10–6). Aan die veiligheidsnorm wordt overal voldaan, ook op locaties waar de risicoplafonds worden overschreden. En ook bij een eventuele aanpassing van de risicoplafonds, blijft voldoen aan de veiligheidsnorm een randvoorwaarde. Voor mijn aanpak om de overschrijdingen aan te pakken verwijs ik naar mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden.
Wanneer kan de Kamer de aangekondigde brief van u verwachten met het overzicht van de aangekondigde acties en initiatieven die lopen om de productie en verwerking van gevaarlijke stoffen meer op één locatie samen te brengen?
In de brief van 20 december 2018 heb ik u geïnformeerd over de quick scan die is uitgevoerd voor de chemische clusters van Amsterdam, Rotterdam, Zeeland, Moerdijk en Delfzijl (Kamerstuk 29 984, nr. 809). In deze quick scan zijn enkele potentiële mogelijkheden geïdentificeerd om vervoersstromen te combineren, een modal shift naar binnenvaart en buisleidingen of productie op locatie te realiseren. Een goed voorbeeld van dat laatste is het vorig jaar gesloten convenant over de beëindiging van incidentele chloortransporten (28 mei 2018). Het gesprek met betrokken bedrijven en ook met chemieclusters over de haalbaarheid van deze en andere mogelijkheden zal dit voorjaar worden gestart. Een klein deel van het vervoer van deze clusters gaat via Deventer. Het merendeel gaat via Brabant en de Betuweroute het land uit. Overigens zal bij een succesvolle toepassing dit op een beperkt aantal spoorwegtrajecten tot risicoreductie leiden. Ik zal uw Kamer bij het jaarverslag over 2018 nader informeren over de voortgang.
Welke maatregelen kunnen de verschillende betrokken partijen nemen om de veiligheid te vergroten voor de omgeving?
Naast de aanpak zoals verwoord in mijn brief ««Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden, kan ieder vanuit een eigen verantwoordelijkheid bijdragen aan het verder vergroten van de veiligheid. Vervoerders kunnen waar mogelijk en in overleg met ProRail via de Betuweroute rijden, verladers kunnen contractuele afspraken maken met vervoerders over het gebruik van routes, gemeentes kunnen hun bouwplannen afstemmen op het vervoer dat langs kan komen en vanuit het Rijk werken wij aan voortdurende verbetering van veiligheid op het spoor door verschillende maatregelen, zoals de aanleg van vijfde tranche ATB-Vv op korte termijn en de uitrol van ERTMS op de langere termijn.
Hoeveel procent van de giftreinen over de Twentelijn zijn voorzien van geluidsarme wagons? Wat zijn de plannen en doelen om deze wagons in de toekomst allemaal stil te maken (geluidsarm)?
Het percentage geluidsarme wagons in goederentreinen is ruwweg 50%. Daarvan is niet bekend hoe hoog dat percentage is voor treinen met gevaarlijke stoffen. Vanuit Europa wordt gewerkt aan regelgeving voor het stiller maken van bestaande goederentreinen. Ik zal uw Kamer binnenkort – in het kader van gedifferentieerd rijden – informeren over de laatste ontwikkelingen op dit punt.
Wanneer is de pilot inzake reductie van geluidsoverlast in Brabant (Meteren) afgerond en kunnen de geleerde verbeteringen ook op de Twente lijn worden geïmplementeerd?
De pilot is naar verwachting in de tweede helft van dit jaar afgerond. Afhankelijk van de resultaten van deze proef zal ik de inzet van het afwegingskader op andere locaties overwegen.
Wat is de stand van zaken van de dialoog die u aankondigde in de brief van 20 december 2018 (Kamerstuk 29 984, nr. 809) met de betrokken partijen van de Quick Scan voor de chemische clusters van Amsterdam, Rotterdam, Zeeland, Moerdijk en Delfzijl aangezien de treinen van deze clusters grotendeels langs Deventer het land uit worden getransporteerd?
Zie antwoord vraag 10.
De financieringsmogelijkheden van het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de financieringsmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Voor kleine bedrijven gaat de geldkraan het minst ver open»1 en de onderliggende Financieringsmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?
Ja.
Wat vindt u van de beschreven situatie in dit artikel? Kunt u reageren op de bevindingen dat zeker voor het mkb het steeds moeilijker is om financiering rond te krijgen? Worden de bevindingen uit de Financieringsmonitor gestaafd door de informatie die de ministeries zelf hebben? Krijgt u dergelijke signalen ook terug vanuit uw eigen gesprekken met ondernemers?
De CBS Financieringsmonitor is gemaakt in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en is voor mij een belangrijk informatiebron over mkb-financiering. Voor mijn reactie op de Financieringsmonitor verwijs ik u naar de brief (Kamerstuk 32 637, nr. 344) die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 4 februari 2019, over de Financieringsmonitor en de evaluaties van diverse financieringsinstrumenten.
In het algemeen geldt dat het financieren van het mkb risicovoller is dan het financieren van het grootbedrijf. Deze hogere risico’s kunnen zowel te maken hebben met het te financieren bedrijf als met het te financieren ondernemingsplan. Bij het micro- en kleinbedrijf gaat het veelal om kleinere aanvragen, waarvan de relatieve kosten van kredietbeoordeling hoog zijn. Op basis van de Bank Lending Survey (BLS), een peiling van de ECB onder banken, lijken de acceptatievoorwaarden voor financiering te verbeteren.
Ik vind het gesprek over de zoektocht naar financiering met ondernemers belangrijk. Dat is de reden dat ik in mijn mkb-tour, die ik aankondigde bij de lancering van het mkb-actieplan op 28 juni 2018, geregeld ondernemers bezoek in het kader van bedrijfsfinanciering. Tijdens deze bezoeken merk ik dat voor het mkb, en dit geldt nog meer voor startende bedrijven, financiering van groei en innovatie vaak lastig is. Wel heb ik ook vele ondernemers ontmoet die het wel gelukt is financiering te vinden.
Hoe verhouden de cijfers uit de Financieringsmonitor zich tot omringende landen? Hebben ondernemers in Nederland het moeilijker dan collega’s uit het buitenland om financiering rond te krijgen?
Uit recent onderzoek van de ECB en de Europese Commissie dat onder ondernemers wordt gehouden (Survey on the access to finance of entrepreneurs (SAFE)) blijkt dat de resultaten per lidstaat op de verschillende onderwerpen uiteenlopen. De survey heeft drie hoofdthema’s, te weten: de financiële situatie van het bedrijf, de belangrijkste uitdagingen die de ondernemer ervaart en de financieringscondities van het bedrijf.
Uit de SAFE (april – september 2018) blijkt dat de afwijzingen van financieringsaanvragen bij banken zijn gedaald. Deze daling is relatief groter dan in andere lidstaten, alhoewel het belangrijk is de bevindingen vanuit SAFE over een langere tijd te bezien. Als we kijken naar het totale aantal toekenningen van externe financiering zien we namelijk dat dit lager ligt dan het EU gemiddelde. Deze cijfers corresponderen met het beeld dat uit de CBS Financieringsmonitor komt. Daarbij zij opgemerkt dat de CBS Financieringsmonitor een grotere steekproef omvat (5.200 Nederlandse mkb-ondernemers tegen 800 Nederlandse mkb-ondernemers in SAFE) en zodoende meer representatief is.
Naar aanleiding van de motie Graus (Kamerstuk 31 311, nr. 203) zal ik de Tweede Kamer in het tweede kwartaal van dit jaar informeren over een CPB-studie naar de mkb-financieringsmarkt in Europees perspectief, die in opdracht van mij wordt uitgevoerd. Hierbij betrek ik ook een aparte enquête en een discussiepaper die mijn ministerie met de Europese Commissie uitwerkt, om best practices op het gebied van mkb-financiering in andere Europese landen in kaart te brengen.
Wat is de oorzaak van deze mismatch in de financiering? Zijn de eisen die gesteld worden aan kapitaal disproportioneel hoog of is er sprake van teveel bureaucratie?
De CBS Financieringsmonitor laat zien dat het microbedrijf (2–10 werkzame personen) het meeste moeite heeft met het vinden van financiering. Bij 20% van het microbedrijf leidt een financieringsaanvraag niet tot financiering en in 80% lukt het wel om de aangevraagde financiering geheel of gedeeltelijk aan te trekken. Van het mkb dat een financieringsaanvraag doet slaagt 16% niet in het aantrekken van financiering Voor het mkb-bedrijf dat een financieringsbehoefte heeft en zich heeft georiënteerd, maar uiteindelijk geen aanvraag indient is het beeld anders: hiervan weet 56% externe financiering te vinden.
De Financieringsmonitor geeft geen informatie over de kwaliteit van de aanvragen. Het is daarmee niet mogelijk een oordeel te vellen of er daadwerkelijk een mismatch van financiering is. Ook andere onderzoeken, zoals de Survey on the access to finance of entrepreneurs (SAFE) en de Bank Lending Survey geven over de mismatch onvoldoende uitsluitsel. Uit deze onderzoeken blijkt dat internationaal gezien de financieringsvoorwaarden in Nederland niet buiten proportie zijn. Ook dit onderwerp neem ik mee in de reactie op de motie Graus die ik in het tweede kwartaal van dit jaar aan uw Kamer zal sturen.
Wat vindt u van de conclusie dat vooral het midden- en kleinbedrijf (mkb) nog teveel moeite heeft om financiering rond te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen zet de regering op dit moment om financiering voor mkb’ers te vereenvoudigen, zeker daar uit het artikel blijkt dat voor bijna de helft van de ondernemers een gebrek aan financiering een rem zet op groeiplannen?
De helft van de afgewezen bedrijven ervaart door gebrek aan financiering problemen met de groei van hun bedrijf. Ik vind dat de toegang tot financiering voor het mkb optimaal dient te zijn. Daarom verbeter ik de toegang tot financiering voor het mkb door middel van de BMKB en Qredits, en ook met financieringstafels. Hier wordt het in de kern financieel gezonde mkb met haalbare financieringsplannen door financiers en intermediairs ter tafel gebracht, om de financieringsmogelijkheden te bespreken en deze bedrijven te versterken met kapitaal, netwerk en kennis. Ook steun ik de Stichting MKB-financiering bij hun activiteiten, zoals het bereiken van ondernemers, het opstellen van een gedragscode en het beschikbaar maken van een doorverwijstool voor ondernemers met een financieringsbehoefte naar financiers. Specifiek voor groeibedrijven zijn er naast deze maatregelen ook risicokapitaalinstrumenten, zoals de SEED Capital en Vroegefasefinanciering; deze kunnen ondernemers ondersteunen bij het realiseren van hun groeiplannen.
Welke stappen kunnen banken zetten om de toegang tot financiering voor ondernemers te verbeteren? Welke stappen zijn banken voornemens te nemen? Neemt u de toegang van ondernemers tot financiering mee in uw gesprekken met de financiële sector? Zo ja, wat zijn de geluiden die u daar terug hoort?
Het is in het commercieel belang van banken zelf dat zij die bedrijven financieren die passen bij de doelgroep van de bank en zich kwalificeren. Daarbij heeft elke bank zijn eigen klantsegmentatie, bedieningsmodel, distributiekanalen en risicoafweging. Banken hebben stappen gezet om hun leningsproducten en processen transparanter en eenvoudiger te maken voor zover de wet- en regelgeving dat toelaat, om in te spelen op verschillende kredietbehoeften van ondernemers. Ook is de weg naar de bank voor de ondernemer door digitalisering op verschillende punten vergemakkelijkt. Tegelijkertijd wordt bij een deel van de ondernemers het persoonlijk contact gemist met medewerkers van de bank.
Een andere relevante ontwikkeling is dat banken in toenemende mate financieren samen met andere financiële dienstverleners of aanbieders. Denk daarbij aan crowdfunding, business angels, venture capital-fondsen of via het bankbedrijf onder het eigen of een ander label. Op het gebied van doorverwijzen en stapelfinanciering kunnen banken, financiële dienstverleners en aanbieders elkaar nog beter aanvullen.
Banken hebben een Gedragscode kleinzakelijke financieringen opgesteld (sinds 1 juli 2018 ingevoerd) om klanten duidelijkheid te geven over wat zij in de relatie tot hun bank kunnen verwachten van de dienstverlening. Zo werken banken ook mee aan regionale financieringstafels, waar moeilijker te financieren aanvragen worden besproken in een netwerk van financiers met een divers productaanbod. Dit zijn goede stappen van de banken, om de toegang tot financiering voor ondernemers te verbeteren. Ik heb een periodiek overleg met de banken waarin ik deze en andere onderwerpen bespreek.
Welke stappen kunnen ondernemers zelf zetten om hun toegang tot kapitaal te verbeteren? Op welke manier bevordert de overheid de bekendheid van ondernemers met alternatieve financieringsvormen? Welke stappen zijn hier nog te zetten?
Het is belangrijk dat ondernemers financieel gezond zijn en de markt financieel haalbare plannen financiert. Uit de Financieringsmonitor blijkt dat bedrijven met een hoger onderpand of solvabiliteit een grotere slaagkans hebben bij een financieringsaanvraag.
Ik adviseer ondernemers voldoende de tijd te nemen voor het opstellen van een financieringsaanvraag en het oriënteren op waar ze de juiste financiering voor hun investering kunnen vinden. Een aantal jaar geleden is hiervoor de Financieringsdesk ingericht bij de Kamer van Koophandel. Een belangrijk algemeen aandachtspunt is dat ondernemers bij een financieringsaanvraag de benodigde documenten ook daadwerkelijk aanleveren.
Ondernemers zouden naast de kosten van financiering ook naar de andere aspecten van financiering kunnen kijken, bijvoorbeeld naar de flexibiliteit die een financier biedt en de kennis en het netwerk dat een financier kan inbrengen bij risicokapitaal.
Welke rol spelen alternatieve vormen van financiering, zoals crowdfunding, Qredits en The Funding Circle? Op welke manier kan de overheid de marktsituatie voor deze alternatieve financieringsbronnen bevorderen?
De omvang van alternatieve vormen van financiering blijft in verhouding tot de gehele financieringsmarkt bescheiden. Het mkb gaat voor krediet nog altijd eerst naar de bank. Tegelijkertijd gebruikt het mkb een steeds diversere financieringsmix. Traditionele kredieten worden bijvoorbeeld aangevuld met leasingen factoring. De rol die deze alternatieve financiers spelen wordt met het gebruik van fintech en nieuwe financieringsvormen alleen maar groter. Ik moedig dat aan. Zo is bijvoorbeeld vorig jaar de stichting MKB-financiering van start gegaan. Deze stichting van alternatieve financiers steun ik en richt zich onder andere op de bekendheid van alternatieve financiers bij ondernemers, accountants en adviseurs. Daarnaast is de BMKB permanent opengesteld voor alternatieve financiers.
Welke rol speelt de modernisering van het zekerheidsrecht in het verbeteren van de financieringsmogelijkheden voor ondernemers? Kan ingegaan worden op de stand van zaken rond het voorgenomen wetsvoorstel over aanpassing van het verpandingsverbod?
Zoals toegezegd tijdens de begrotingbehandeling ben ik op dit moment in gesprek met banken en alternatieve financiers over het zekerhedenrecht in relatie tot mkb-financiering en zal mijn oordeel hierover geven in een Kamerbrief over de voortgang van het mkb-actieplan voor de zomer van 2019.
De internetconsultatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid over het voorontwerp heeft uitvoerige en deels zeer gedetailleerde reacties opgeleverd. Die leiden ertoe een aantal aspecten van het wetsontwerp nader te bezien. Daarom is het nuttig om hierover nog een keer met de stakeholders in overleg te treden. Dat staat voor dit voorjaar gepland.
Welke rol speelt een goed functionerende kapitaalmarktunie in het sneller rondkrijgen van financiering voor ondernemers? Welke initiatieven op dit vlak worden nu uitgewerkt? Welke belemmeringen op Europees vlak zijn u bekend?
De kapitaalmarktenunie beoogt bij te dragen aan een verdere integratie van kapitaalmarkten in de Europese Unie en een verbreding en verdieping van de financieringsmogelijkheden voor projecten en ondernemers die nu nog in belangrijke mate afhankelijk zijn van bankfinanciering. Om dit te bewerkstelligen heeft de Europese Commissie zeventien wetgevende voorstellen uitgebracht. De voorstellen op het gebied van crowdfunding, het prospectus en het bevorderen van het gebruik van mkb-groeimarkten zien hierbij met name op financiering voor het mkb. Door het stellen van geharmoniseerde Europese regelgevende kaders worden barrières op het gebied van wet- en regelgeving tussen de verschillende lidstaten weggenomen. Op termijn zal dit leiden tot meer financiering en beschikbaarheid van meer verschillende soorten alternatieve financiering voor ondernemers.
Van de zeventien voorstellen zijn er inmiddels drie afgerond (het gaat hierbij om de voorstellen over simpele, transparante en gestandaardiseerde securitisaties (STS), de herziening van de verordeningen voor Europese durfkapitaal- en sociale ondernemerschapsfondsen (EuVECA en EuSEF), en het aannemen van de prospectusverordening. De overige veertien voorstellen bevinden zich nog in afrondende dan wel onderhandelingsfase. Nederland zet zich in om op de belangrijkste voorstellen zo snel mogelijk tot een akkoord te komen.
Ondanks de substantiële regelgeving op de financiële markten is er in de EU op meerdere vlakken nog sprake van fragmentatie op de kapitaalmarkten. Zo blijven de kapitaalmarkten gekenmerkt door een home bias, waarbij beursaandelen vooral in binnenlands bezit zijn. Er kunnen meerdere type barrières worden onderscheiden die grensoverschrijdende investeringen beïnvloeden, waaronder cultuur en taal, het verschillend implementeren van richtlijnen (bijvoorbeeld door het gebruik van nationale koppen), gebrek aan harmonisatie op andere terreinen (bijvoorbeeld faillissementswetgeving, vennootschapsrecht of belastingwetgeving) en verschillen in interpretatie en procedures van nationale toezichthouders. Nederland stelt zich positief op ten aanzien van de verkenning van eventuele verdere stappen richting een verdere integratie van de kapitaalmarkten in de Europese Unie.
Deelt u de mening dat het mkb een fundamentele pijler van onze economie is en dat onze economie schade oploopt door het niet rondkrijgen van financiering voor het mkb?
Ik deel de mening dat het mkb een fundamentele pijler van onze economie is.
Ik vind het van belang dat gezonde bedrijven voldoende financiering kunnen aantrekken voor bijvoorbeeld investeringen, groei en uitbreiding, overnames en fusies. Dat is de reden dat mijn beleid gericht is op het verbeteren van de toegang tot financiering voor het mkb.
Zoals gemeld in de aanbiedingsbrief van de CBS Financieringsmonitor onderzoek ik momenteel de werking van de mkb-financieringsmarkt. Het onderzoek moet een feitelijke analyse opleveren die bijdraagt aan een nieuwe toekomstvisie op de financieringsmarkt en de rol de overheid hierin. Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer te kunnen informeren.
Een item in het programma Kanniewaarzijn |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het item over hypotheekverstrekking in het tv-programma van Kanniewaarzijn op 22 januari 2019?1
Ja.
Deelt u de verbazing van de programmamakers over de moeite die het oudere mensen en mensen met een uitkering kost om een zeer kleine hypotheek rond te krijgen?
Ik vind het belangrijk dat consumenten toegang hebben tot hypothecaire financiering, op een wijze die verantwoord is en passend bij hun situatie. Tevens vind ik het belangrijk dat zij niet onnodig belemmerd worden. De afgelopen jaren heb ik mij in het Platform hypotheken, samen met de Minister van BZK, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), en de sector, dan ook ingezet om barrières voor het verstrekken van hypotheken weg te nemen in gevallen waar dat verantwoord is. Naar aanleiding van agendering in het Platform hypotheken heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) richting kredietverstrekkers verduidelijkt in welke gevallen een toets op werkelijke lasten verantwoord kan plaatsvinden. Daarnaast heeft NHG in overleg met de AFM en Nibud een kader ontwikkelt onder welke voorwaarden toetsing op werkelijke lasten verantwoord kan zijn bij het specifieke geval van verhuizen naar een goedkopere koopwoning. De afgelopen periode heeft een groot deel van de kredietverstrekkers het acceptatiebeleid aangepast waardoor senioren die tegen dit knelpunt aanliepen nu bij verschillende partijen terecht kunnen.
Had hier niet probleemloos getoetst kunnen worden op daadwerkelijke lasten, gezien de maandelijkse verplichtingen die worden genoemd?
Voor een verantwoorde kredietverstrekking moet gekeken worden naar de totale financiële positie van de consument. Hierbij gaat het niet alleen om de hoogte van de hypotheek, maar ook om de hoogte en de bestendigheid van het inkomen, en de vermogens- en schuldenpositie. Een hypotheekadviseur of kredietverstrekker kan in kaart brengen of de gewenste hypotheek (al dan niet getoetst op werkelijke lasten) haalbaar en passend is.
Deelt u de mening dat de zorgplicht van financiële instellingen ook omvat dat mensen met een bescheiden inkomen aan een nette, passende hypotheek worden geholpen, zelfs als de winstmarge daarop bescheiden is?
Aanbieders van hypothecair krediet maken een bewuste keuze over welke doelgroepen zij bedienen en het type producten dat zij aanbieden. Voor maatwerkhypotheken geldt dat aanbieders hier soms van af zien, bijvoorbeeld omdat zij een hoger risicoprofiel hebben of omdat de aanbieder extra kosten maakt voor het aanbieden van maatwerk. Aanbieders van hypothecair krediet zijn niet verplicht om een bepaalde doelgroep te bedienen. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat een consument, wanneer een krediet wel verantwoord is, keuzevrijheid moet hebben tussen verschillende aanbieders. Om die reden besteed ik in het Platform hypotheken ook regelmatig aandacht aan het toepassen van maatwerk.
Maatwerk vergt een zorgvuldige afweging waarbij gekeken wordt naar de individuele omstandigheden van de consument. Zo kan het in de situatie van langdurig stabiele hypotheeklasten (bij een lange rentevast periode) en een substantiële overwaarde, mogelijk verantwoord zijn om te toetsen op basis van de werkelijke lasten van de hypotheek. Dit in plaats van toetsing op basis van de lasten behorende bij een annuïteitenhypotheek met een aflossingsschema over 30 jaar. Bij verantwoorde verstrekking van hypothecair krediet wordt zowel naar woningwaarde (LTV) als naar inkomen gekeken (LTI). Het is niet verantwoord om aanvullend een bagatelvoorziening in de Tijdelijke regeling hypothecair krediet op te nemen omdat de woningwaarde geen inzicht biedt in het inkomen of de hypotheeklasten van de consument, terwijl inzicht hierin nodig is om te bepalen of de consument de lasten kan dragen.
Bent u bereid dit aspect van de zorgplicht te bespreken met het Platform hypotheken en de Kamer daarover op korte termijn nader over te berichten?
Binnen het Platform hypotheken spreek ik structureel met de sector over knelpunten in de hypotheekverstrekking. Vanuit het Platform hypotheken heb ik op dit moment geen signalen dat mensen met een bescheiden inkomen geen hypotheekmogelijkheden hebben terwijl dit wel verantwoord is. Ik zal in de eerstvolgende platformbijeenkomst opnieuw inventariseren of er knelpunten spelen rondom de toetsing op werkelijke lasten, in het bijzonder bij consumenten met een bescheiden inkomen.
Bent u bereid de Tijdelijke regeling hypothecair krediet aan te vullen met een bagatelvoorziening of »geen-gezeurbepaling» waarmee hypotheken tot 20% of 30% van de Woz-waarde standaard worden beschouwd als «compliant» en niet als (voor kredietverschaffers relatief duur) maatwerk?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Oranjes verkochten in stilte kunst aan Rijk’ |
|
Joost Sneller (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oranjes verkochten in stilte kunst aan Rijk»?1
Ja.
Klopt het dat het Rijk in de jaren »80 cultuurgoederen kocht van de koninklijke familie om te voorkomen dat deze kunst aan derden werd verkocht?
Sinds de jaren ’80 heeft het rijk alleen paleisgebonden inventarissen die in de paleizen aanwezig moeten zijn (voor de uitoefening van de Koninklijke functie), aangekocht en vervolgens in beheer gegeven aan de Dienst van het Koninklijk Huis. Daarnaast is in 1989 door het Rijk een deel van de collectie ten behoeve van de inrichting van museum Paleis Het Loo aangekocht.
Wat betreft openbaarheid en transparantie bij kunstbezit in privé eigendom merk ik op dat het aan de particuliere eigenaar is om te bepalen of, en op welke wijze, inzicht wordt gegeven.
Er is geen aanleiding voor misverstanden over welke cultuurgoederen wel of geen eigendom zijn. In het kader van de Erfgoedwet wordt ingezet op correcte registratie en digitalisering van de collectie.
Heeft het Rijk na de jaren »80 nog vaker cultuurgoederen van de koninklijke familie gekocht? Zo ja, om wat voor soort cultuurgoederen gaat het? Kunt u een lijst publiceren van (zeldzame) topstukken die het Rijk sinds de jaren «80 van de koninklijke familie heeft gekocht in het kader van het behouden van Nederlands cultureel erfgoed? Zo nee, waarom niet? Ziet u nog andere haalbare mogelijkheden om meer openbaarheid en transparantie te realiseren als het gaat om het kunstbezit van de koninklijke familie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou u de Kamer willen informeren op welke wijze dit mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Op basis waarvan is bepaald welke cultuurgoederen van de koninklijke familie gekocht werden en welke niet? Waarom is voor deze criteria gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat er misverstanden bestaan over welke cultuurgoederen wel en geen eigendom van het Rijk zijn? Hoe denkt u dit in de toekomst te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan in de toekomst worden voorkomen dat belangrijke werken in bezit van de koninklijke familie direct naar een veiling gaan in plaats van eerst aan te worden geboden aan Nederlandse musea?
Indien het privé eigendom betreft en niet wordt beschermd via de Erfgoedwet is het aan de particuliere eigenaar om te bepalen of, en op welke wijze, werken worden verkocht.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als de cultuurgoederen die door het Rijk van de koninklijk familie zijn overgekocht, openbaar zijn voor het publiek, aangezien het ook met publiek geld is aangeschaft? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op de antwoorden op de vragen 2, 3, 4 en 5 wijs ik op de (tijdelijke en gedeeltelijke) openstelling van sommige paleizen met het oog op de publieke toegankelijkheid. Voorts vervullen paleizen een publieke rol bij bijv. ontvangsten, bij welke gelegenheden ook de cultuurgoederen zichtbaar zijn voor de genodigden.
Het bericht ‘Pulsmissie van Veerman strandt in Frankrijk’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pulsmissie van Veerman strandt in Frankrijk»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden de heer Veerman de afgelopen maanden heeft verricht in het kader van het zoeken van een oplossing voor de ontstane impasse met betrekking tot de pulsvisserij?
De heer Veerman heeft geprobeerd om met de Fransen in gesprek te komen over het pulsdossier. Vanuit Franse kant is ondanks herhaaldelijk aandringen nooit een counterpart aangewezen. De redenen daarvoor zijn ons onbekend. De heer Veerman heeft daardoor geen invulling kunnen geven aan zijn beoogde rol als bemiddelaar.
Kunt u aangeven waarom de Franse regering ervoor heeft gekozen geen bemiddelaar aan te wijzen, ondanks aandringen van de Nederlandse regering?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent het feit dat de missie van de heer Veerman in Frankrijk gestrand is, dat de heer Veerman nu zijn taak als speciaal pleitbezorger voor de Nederlandse pulsvissers heeft neergelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat het instellen van een speciaal pleitbezorger voor de Nederlandse pulsvissers heeft opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn op dit moment de door u te ondernemen vervolgstappen om op Europees niveau het belang van de pulstechniek en de positie van Nederlandse vissers aan het voetlicht te brengen?
Voor de huidige stand van zaken en de te nemen vervolgstappen verwijs ik naar de Kamerbrief waar deze bijlage bij hoort.
Deelt u de mening dat de onduidelijkheid rondom de pulstechniek nu lang genoeg heeft geduurd en dat snel duidelijkheid bieden aan Nederlandse vissers van zeer groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van de wetenschappelijke onderzoeken die op dit moment worden uitgevoerd inzake pulsvisserij en wanneer de uitkomsten hiervan worden verwacht?
Een overzicht van onderzoeken en publicaties van pulssvisserij heeft u vorig jaar van ons ontvangen (Kamerstuk 32 201, nr. 89). Voor lopende onderzoeken verwijs ik u naar de website www.pulsefishing.eu. Van de belangrijkste onderzoeken worden de resultaten verwacht in 2019–2020.
Wanneer hoopt u de Nederlandse vissers en de Kamer te informeren over de uitkomsten van de zogenaamde triloog die op dit moment nog steeds gevoerd wordt over de Verordening Technische Maatregelen (Visserij)?
Ook voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de Kamerbrief waar deze bijlage bij hoort.
De kinderen die bij het kinderpardon zijn afgewezen en nu een herbeoordeling krijgen zoals vermeld in de brief van 29 januari 2019 |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is het gemiddeld aantal gezinsleden, ouders, broers en zussen, dat met deze kinderen in Nederland verblijft?1
Hoofdpersonen die zijn afgewezen op de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen hebben gemiddeld 2,2 gezinsleden.
Wat is de top vijf van de landen van herkomst?
Wat is het gemiddeld aantal verblijfsprocedures dat deze gezinnen in Nederland hebben doorlopen, zowel asiel als regulier, en wat is de top vijf van de gevraagde verblijfsdoelen?
De gegevens waar in deze vragen om wordt verzocht zijn niet op een geaggregeerd niveau beschikbaar. Om deze gegevens te achterhalen dient ieder afzonderlijk dossier van (de gezinsleden van) de hoofdpersonen die in aanmerking komen voor een herbeoordeling opnieuw te worden bekeken. Die herbeoordeling vindt op dit moment plaats in het kader van de uitvoering van de Afsluitingsregeling. Ik informeer uw Kamer later dit jaar over de afhandeling van de Afsluitingsregeling met daarin cijfermatige overzichten.
In hoeveel gevallen zijn er meer dan drie verschillende procedures doorlopen en is het procedurestapelen dus tot kunst verheven?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de gemiddelde periode van illegaal verblijf in Nederland van deze gezinnen, vanaf de periode dat de wettelijke vertrekplicht van toepassing was?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak is de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in deze zaken zelf in beroep gegaan in alle verblijfsprocedures van deze gezinnen?
Zie antwoord vraag 3.
Bij hoeveel van deze gezinnen is het meewerkcriterium tegengeworpen toen een beroep werd gedaan op het kinderpardon?
Zie antwoord vraag 3.
Bij hoeveel gezinnen is bij tegenwerping van de meewerkplicht vaker dan een keer een situatie geweest dat men bijvoorbeeld niet is komen opdagen bij een afspraak bij de Dienst Terugkeer en Vertrek?
Zie antwoord vraag 3.
Bij hoeveel van de gezinnen is ooit een situatie geweest dat er al een vertrekdatum vast heeft gestaan maar dat men niet kwam opdagen op het vliegveld of het vertrek tegenwerkte met een nieuwe verblijfsaanvraag, de zogenaamde vliegtuigtrapaanvraag?
Zie antwoord vraag 3.
Verbleven alle gezinnen in voorzieningen van het Rijk? Zo nee, in hoeveel gevallen werd illegaal verblijf gefaciliteerd door gemeenten middels huisvesting en / of financiële middelen en wat zijn de details hieromtrent?
Zie antwoord vraag 3.
De concrete aanpak van bedreigingen van boeren |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat intimidaties van boeren en hun gezinnen door gewelddadige dierenactivisten verwerpelijk zijn, nooit vallen te rechtvaardigen en door politie en Justitie moeten worden bestreden?1
Ja, dat ben ik helemaal met u eens.
Wat is de aard en de omvang van de tegen boeren en hun gezinnen gerichte bedreigingen, vernielingen of andere strafbare feiten door gewelddadige dierenactivisten? Wat is te zeggen over de aangiftebereidheid van boeren die slachtoffer worden van dit soort intimidaties? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen strafvervolging en veroordeling volgt?
De activiteiten van de dierenrechtenorganisaties vallen uiteen in activisme, waarbij de wet in principe niet wordt overtreden, en dierenrechtenextremisme, waarbij de grenzen van de wet wél worden overschreden. Over deze laatste categorie wordt drie keer per jaar gerapporteerd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN).
De activiteiten van de dierenrechtenorganisaties bestaan voornamelijk uit het heimelijk filmen van (vermeende) misstanden in stallen en intimidaties op sociale media. Deze intimidaties en/of gerichte bedreigingen en vernielingen die gepaard gaan met het heimelijk filmen of in welke andere context dan ook, acht ik volstrekt ontoelaatbaar. Over de exacte omvang van deze activiteiten kan ik geen uitspraken doen. Bedreiging van boeren of vernieling van stallen vanuit dieren-activistische motieven, wordt niet als zodanig door het Openbaar Ministerie en de politie geregistreerd. Slachtoffers van misdrijven worden door de politie en het Openbaar Ministerie gewezen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Politie en justitie nemen aangiften van bedreiging en vernieling altijd serieus. Indien er een vermoeden bestaat dat strafbare feiten worden gepleegd, kan hiernaar door politie en het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Daarnaast wordt bekeken of een eventuele dreiging aanleiding geeft tot het treffen van beveiligingsmaatregelen.
Ik heb recent in een persoonlijk gesprek en tijdens een werkbezoek kennis genomen van de zorgen die leven onder boerengezinnen. Daarbij heb ik nogmaals het belang van het doen van aangifte benadrukt. Dit kan door middel van meerdere kanalen zodat burgers kunnen kiezen voor de methode die hem/haar het beste past.
Kunt u aangeven hoe de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst op dit moment de actuele dreiging van gewelddadig dierenactivisme beoordeelt?
De AIVD kan vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen naar personen of organisaties die door de doelen die zij nastreven of door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde. Organisaties die zich bezighouden met dierenrechten bedienen zich in algemene zin de laatste jaren van actiemiddelen die vallen binnen de grenzen van de democratische rechtsorde zoals vreedzame demonstraties en voorlichtingscampagnes. Daarmee is de dreiging vanuit deze groeperingen een aantal jaar geleden reeds afgenomen. Wel komt het thans voor dat veehouders bijvoorbeeld naar aanleiding van een publicatie (incidenteel) bedreigingen en verwensingen ontvangen van individuen, vooral via social media. Daarnaast komen illegale erf- en stalbetredingen regelmatig in het nieuws.
Als de dreiging toeneemt en activisten overgaan op ondemocratische methodes zoals geweldpleging en intimidaties, kunnen zij in de aandacht van de AIVD komen. Over eventuele individuele gevallen of lopende onderzoeken kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Bent u bereid om de bestrijding van intimidaties van boerengezinnen door gewelddadige dierenactivisten te intensiveren? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 worden aangiften van intimidatie en bedreiging serieus genomen door de politie en het Openbaar Ministerie. Slachtoffers van misdrijven worden door de politie en het Openbaar Ministerie gewezen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte en ik roep, net als mijn collega van LNV, veehouders op daadwerkelijk aangifte te doen indien er sprake is van bedreiging. Indien er een vermoeden bestaat dat strafbare feiten worden gepleegd, kan hiernaar door politie en het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Daarnaast wordt bekeken of een eventuele dreiging aanleiding geeft tot het treffen van beveiligingsmaatregelen.
Het bericht 'Meldpunt moet onafhankelijk van Defensie zijn' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Meldpunt moet onafhankelijk van Defensie zijn» op RTV Drenthe van 30 januari 2019?1
Ja.
Kent u het meldpunt dat Van de Nadort zelf heeft ingesteld voor slachtoffers van burnpits, waar zich 122 zieke militairen hebben gemeld?
Ja.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de 122 zieke militairen die zich bij Van de Nadort hebben gemeld, tegenover de vier meldingen van zieke militairen bij Defensie?2 Deelt u de mening dat deze grote discrepantie reden is om het meldingssysteem onder de loep te nemen en de nodige veranderingen aan te brengen, zodat het beter zal functioneren? Zo nee, waarom niet?
Defensie kent de inhoud van de meldingen die bij dhr. Van de Nadort zijn binnengekomen niet. Zoals ik tijdens het vragenuur van 29 januari jl. heb aangekondigd heeft Defensie, sinds 4 februari jl. een onafhankelijk meldpunt ingericht waar (oud-) werknemers die denken gezondheidsklachten te hebben als gevolg van blootstelling aan burn pits terecht kunnen.
Elke actief dienende militair kan daarnaast terecht bij een militair arts. Voor veteranen die niet meer bij ons werken, geldt dat zij naar hun eigen huisarts kunnen gaan. Aanvullend kunnen veteranen zich ook melden bij het Veteranenloket als ze vermoeden dat hun ziekte een relatie heeft met hun werk bij Defensie.
Bent u bereid het door u aangekondigde meldpunt voor slachtoffers van burnpits, waar militairen en ex-militairen met gezondheidsklachten terecht kunnen, onafhankelijk te laten zijn zoals Van de Nadort, maar ook de vragensteller in het vragenuur van 29 januari 2019, voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u een dergelijk meldpunt ingericht te kunnen hebben?
Ja. Het meldpunt is op 4 februari jl. ingericht bij het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel.
Kunt u ingaan op de eerdere contacten van de jurist met uw ministerie over klachten over de veiligheid bij Defensie? Betrof dit veiligheidsincidenten bij Defensie of de wijze waarop Defensie omging met de veiligheidsincidenten?
Ik ga omwille van de vertrouwelijkheid niet in op de contacten die Defensie heeft gehad met dhr. Van de Nadort.
Heeft het contact met Van de Nadort bijgedragen aan de verbeteringen die u aan het doorvoeren bent bij Defensie?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat het terugwinnen van vertrouwen een langdurig proces is en bent u bereid in het proces van het terugwinnen van vertrouwen (eventueel) benodigde aanpassingen te doen aan huidige plannen die er zijn ter verbetering van de veiligheidscultuur binnen Defensie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het versterken van het vertrouwen in de defensieorganisatie is per definitie een langdurig proces. Defensie heeft met het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» (Kamerstuk 34919–4) een belangrijke stap gezet naar een veilige organisatie. Daarin wordt stap voor stap een organisatiecultuur gewaarborgd waarvan veiligheid een integraal onderdeel is van het denken en doen. Het veranderen van de organisatiecultuur is complex en vergt een lange adem. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd en waar nodig aangepast.
Heeft u, naast het gesprek dat een delegatie van Defensie zal hebben met Van de Nadort, meer gesprekken met de mensen of organisaties die zich op andere wijze dan de commissie-Giebels bezig houden met klachten over de veiligheid bij Defensie dan wel gezondheidsklachten? Zo ja, wat is het doel van deze gesprekken en wat leveren deze gesprekken op? Zo nee, waarom niet?
Defensie spreekt met diverse organisaties en mensen over veiligheid, al dan niet gerelateerd aan gezondheidsklachten. Denk daarbij aan (voormalig) defensiemedewerkers, de centrales van overheidspersoneel, medezeggenschap op de diverse niveaus binnen de organisatie, maar ook met interne en externe toezichthouders. Doel van deze gesprekken is om de veiligheid te bevorderen en risico’s zoveel mogelijk te beperken.
Wilt u toezeggen dat deze kwestie anders zal worden afgehandeld dan de chroom-6 affaire (die zich kenmerkte door het eerst «onder de pet houden» van het feit dat Defensiemedewerkers met gevaarlijk materiaal in aanraking kwamen waaraan ze dood zouden gaan, het vervolgens ontkennen daarvan, het daarna kwijtraken van zaken uit dossiers en het uiteindelijk aanbieden van een regeling die door de slachtoffers als een «klap in hun gezicht» werd ervaren)?
Niet altijd is aanstonds duidelijk wat de oorzaak is van gezondheidsklachten. We nemen als Defensie onze verantwoordelijkheid om daar serieus naar te kijken. Daarom heb ik ook de oproep gedaan aan (oud-)werknemers die ziek denken te zijn geworden van blootstelling aan burn pits zich te melden bij het daarvoor ingerichte meldpunt. Als de meldingen hiervoor aanleiding geven zal ik een onafhankelijk onderzoek instellen naar gezondheidsklachten in relatie tot burn pits.
Het bericht dat Facebook tieners betaalde om hen te kunnen bespioneren |
|
Mahir Alkaya , Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Facebook betaalde tieners om ze te «bespioneren'»?1
Ja, ik heb van het bericht kennisgenomen.
Weet u of ook Nederlandse jongeren de app van Facebook Research hebben gedownload? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Facebook heeft laten weten dat alleen mensen benaderd zijn in de Verenigde Staten en in India. Omdat het hier gaat om gegevensverwerkingen gericht op mensen in de Verenigde Staten en India is de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG) niet van toepassing.
Nederlanders die op dat moment in de VS of India verbleven, kunnen gebruik gemaakt hebben van de Facebook Research app. Er kan daarom niet geheel worden uitgesloten dat Nederlanders vanuit die landen van deze app gebruik hebben gemaakt. Maar ook in dat geval is de AVG niet van toepassing. De app is niet in de appstore in Nederland te verkrijgen, maar Facebook stelt toch niet geheel te kunnen uitsluiten dat de app te downloaden is geweest voor enkele Nederlanders in de EU. In dit geval is de AVG wel van toepassing.
Vindt u het wenselijk dat Facebook jongeren benadert (zelfs minderjarigen) om al hun gegevens te kunnen bekijken tegen een vergoeding? Denkt u dat jongeren een voldoende afgewogen beslissing kunnen nemen over dergelijke zaken en dat zij daarover voldoende zijn geïnformeerd door Facebook?
Mocht de dienst toch aangeboden zijn in de EU, dan is de AVG van toepassing. In dat geval geldt op grond van artikel 8 AVG, voor zover het minderjarigen jonger dan 16 jaar betreft, dat de verwerking van persoonsgegevens slechts rechtmatig is, indien en voor zover toestemming of machtiging tot toestemming in dit verband wordt verleend door de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt. Daarnaast stelt de AVG specifieke eisen aan de manier waarop de toestemming wordt gevraagd. Zo moet de gegeven toestemming vrijelijk zijn gegeven, op ondubbelzinnige wijze, specifiek voor de gegevensverwerking en moet deze toestemming zijn gebaseerd op de juiste informatie. Bovendien dient de toestemming zonder voorwaarden en te allen tijde te kunnen worden ingetrokken. Facebook heeft een informatieplicht om precies te duiden aan de betrokkene die toestemming geeft, waar deze toestemming precies voor wordt gegeven, welke gegevens er worden verwerkt, naar welke (derden) partijen gegevens worden verstrekt en met welk doel. Zonder goede informatie is de toestemming niet rechtsgeldig. Wanneer de toestemming op de juiste wijze wordt verkregen, wordt er door de betrokkene uit eigen overweging voor de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens gekozen.
In het geval dat de AVG van toepassing is en Facebook handelt daarbij in strijd met AVG, dan is de privacy toezichthouder van Ierland de leidende toezichthouder om eventuele onderzoekshandelingen uit te voeren. Het hoofkantoor van Facebook in de EU is namelijk in Ierland gevestigd. Nederlanders kunnen altijd een klacht indienen bij de Autoriteit persoonsgegevens (AP). De AP kan zich dan als betrokken toezichthouder melden en meewerken aan een eventueel onderzoek. Zij is een onafhankelijke toezichthouder die op dit punt haar eigen beslissingen neemt.
Ik vind het niet wenselijk dat Facebook mensen tegen betaling om al hun gegevens vraagt, omdat niet is te overzien wat de mogelijkheden zijn die deze dataverstrekking biedt of welke combinaties van data er kunnen worden gemaakt. Daarmee lijkt deze verwerking in onvoldoende mate te voldoen aan het vereiste dat de toestemming betrekking moet hebben op een verwerking die voldoende specifiek is en waarover betrokkene voldoende is geïnformeerd. Het oordeel of de verwerking daardoor onrechtmatig is, komt zoals eerder vermeld evenwel toe aan de betrokken toezichthouder.
Was het handelen van Facebook in dit geval in lijn met de Algemene verordening gegevensbescherming en de toenmalige Wet bescherming persoonsgegevens? Wist de Autoriteit Persoonsgegevens van dit handelen van Facebook af? Zo ja, heeft zij hier toestemming voor gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens voldoende capaciteit om dergelijk handelen van een bedrijf als Facebook te kunnen controleren? Zo ja, gebeurt dit ook? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om deze controlefunctie van de Autoriteit Persoonsgegevens te versterken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Dief gaat in Duindorp met een auto aan de haal' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Dief gaat in Duindorp met een auto aan de haal»?1 Kent u het bericht op de website van Hart van Lansingerland «Seat Ibiza gestolen in Bleiswijk»?2
Ja.
Is het gebruikelijk dat kentekens van gestolen voertuigen publiekelijk bekend worden gemaakt? Worden die gegevens door de politie verstrekt aan de media of doen slachtoffers dat zelf?
De politie verstrekt dergelijke gegevens niet standaard aan de media, tenzij hier een noodzaak toe is met het oog op bijvoorbeeld waarheidsvinding. Opsporingsberichtgeving vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie en wordt ingezet na zorgvuldige belangenafweging zoals omschreven in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving. Het kan overigens ook zo zijn dat slachtoffers zelf deze gegevens openbaar maken. Dit is aan het slachtoffer zelf om af te wegen.
Deelt u de mening dat de betrokkenheid van burgers en burgerinitiatieven bij het tegengaan van criminaliteit gewenst is, ook als het gaat om het oplossen van strafbare feiten en het terugvinden van gestolen voorwerpen? Deelt u de mening dat burgers dan over adequate informatie moeten kunnen beschikken? Herkent u het beeld dat de politie hier in het land op heel wisselende wijze mee omgaat, namelijk door in de ene gemeente veel ruimhartiger informatie te verstrekken aan buurttoezichthouders en andere particulieren dan in de andere gemeente? Geldt hier landelijk of lokaal beleid? Welke rol speelt de privacy van slachtoffers van criminaliteit hierin en hoe wordt hier in de praktijk mee omgegaan?
Betrokkenheid van burgers is vaak van belang voor het oplossen van strafbare feiten. In de ontwikkelagenda Opsporing, die ik op 9 november aan uw Kamer heb aangeboden, maakt burgerparticipatie deel uit van een van de hoofdlijnen, namelijk van de zogeheten vernieuwingsstrategie.3 De politie oriënteert zich daarbij onder meer op de kansen ten aanzien van de bestrijding van criminaliteit die kunnen voortkomen uit veranderingen en innovaties van de organisatie van de politie. Hierbij worden maatschappelijke ontwikkelingen meegenomen, zoals de toenemende betrokkenheid van burgers die een bijdrage willen leveren aan de opsporing. Ik hecht er aan dat deze maatschappelijke ontwikkelingen kunnen worden ingepast in een toekomstbestendige opsporing en vervolging, met inachtneming van rechtsstatelijke waarborgen zoals privacy van burgers. Daarnaast wordt door de politie uitvoering gegeven aan de motie Van Dam (CDA) en Den Boer (D66) over landelijk beleid voor burgerinitiatieven op het vlak van handhaving en opsporing.4 In dit kader wordt de waarde van een landelijke politierichtlijn op het terrein van burgerhandhaving en -opsporing onderzocht, met inachtneming van rechtsstatelijke waarborgen en in nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van buurtpreventie- en whatsappgroepen en deskundigen op het gebied van burgeropsporing.
Artikel 19 van de Wet Politiegegevens bepaalt dat incidentele verstrekking van gegevens aan derden mogelijk is wanneer dit noodzakelijk is voor het voorkomen en opsporen van strafbare feiten. Politie zal altijd een afweging moeten maken van de noodzaak van het verstrekken van bepaalde gegevens. Dit volgt ook uit de genoemde Aanwijzing opsporingsberichtgeving. Afwegingen rond het verstrekken van gegevens of beelden worden onder lokaal gezag gemaakt. De aard van het delict is hierbij in zijn algemeenheid niet van invloed op de vraag of informatie gedeeld kan worden. Vergelijkbare afwegingen worden zowel gemaakt in het geval van een autodiefstal als bij een woninginbraak.
De afweging informatie te delen met (social) media blijft lokaal maatwerk. Dit komt ook naar voren in recent onderzoek van Politie en Wetenschap, en hangt tevens samen met verschillen tussen buurten.5 Er is inmiddels veel ervaring is opgedaan binnen de politie met digitale en fysieke buurtpreventiegroepen. Vanuit deze expertise wordt momenteel gewerkt aan een landelijk kader dat richtinggevend gaat zijn voor met name de wijkagenten bij de participatie in buurtpreventiegroepen, mede in het licht van de hierboven genoemde motie.
Hoe kan het dat de politie soms alle informatie aangaande een autodiefstal verstrekt aan buurttoezichthouders (bijvoorbeeld exacte locatie van de diefstal, volledig kenteken), terwijl op andere plekken in het land geen informatie of slechts flarden aan informatie (bijvoorbeeld slechts twee of vier tekens van een kenteken) verstrekt worden? Kunt u uiteenzetten welke informatie de politie bevoegd is te delen met derden, bijvoorbeeld met lokale buurttoezichthouders, in geval van een gestolen auto?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bovenstaande vragen ook beantwoorden voor de situatie dat zich een woninginbraak heeft voorgedaan en binnen een gemeente actieve buurtbewoners of buurttoezichthouders willen bijdragen aan het oplossen daarvan (bijvoorbeeld door te zoeken naar gestolen, weggegooide spullen of door bij te dragen aan een buurtonderzoek)?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat studenten die geld lenen voor hun studie meer last hebben van psychische problemen |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Student in de stress door lening»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik ben bekend met de signalen over mentale druk onder studenten. Daarom doet het RIVM nu onderzoek naar de redenen van het ontstaan van mentale druk bij jongeren, waaronder studenten.
Bent u bereid te erkennen dat lenen, naast vele andere factoren meespeelt bij de ervaren prestatiedruk en psychische klachten bij studenten? Zo nee, waarom niet?
Mentale druk ontstaat door een samenloop van verschillende factoren. In de themaverkenning van het RIVM2 naar mentale druk onder jongeren wordt aangegeven dat een studielening een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn, maar dat bijvoorbeeld ook factoren als het opbouwen van een goed CV, de verwachtingen van ouders en het «moeten» hebben van een interessant sociaal leven bij kunnen dragen aan mentale druk. Ik onderschrijf de uitspraak van één van de onderzoekers van Motivaction dat op basis van het onderzoek geen causaal verband kon worden aangetoond tussen het hebben van een studielening en het ervaren van mentale druk. Er zijn vele factoren die mee kunnen spelen en niet zijn meegenomen in dit onderzoek.3 Zoals ik eerder aangaf, kijkt het RIVM momenteel breder naar de oorzaken van het ontstaan van mentale druk bij jongeren. Dat onderzoek verschijnt in april.
Hoe vallen de uitkomsten van het Motivaction onderzoek in opdracht van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) te rijmen met het onderzoek van het ministerie waaruit blijkt dat studenten sinds 2012 minder vaak klagen over financiële problemen?
Uit de Studentenmonitor die jaarlijks wordt uitgevoerd blijkt dat steeds minder voltijdstudenten aangeven financiële moeilijkheden te ervaren. In 2007 lag dat percentage op 22%, in 2017 was dat gedaald naar 14%. Het percentage voltijdstudenten met weinig tot geen financiële moeilijkheden is toegenomen van 43% in 2007 tot 64% in 2016. In het onderzoek van Motivaction geeft 22% van de ondervraagde studenten aan (heel) moeilijk en 35% (heel) gemakkelijk financieel rond te komen.
Het verschil tussen beide onderzoeken kan mogelijk worden verklaard door het feit dat voor de Studentenmonitor meer studenten worden bevraagd. Ongeveer 13.000 studenten hebben voor de Studentenmonitor de vragen over de financiële situatie beantwoord, tegenover 562 studenten voor het onderzoek van Motivaction. Rond de zomer verschijnt de nieuwe Studentenmonitor en zal ik de meest recente cijfers over de financiële situatie van studenten met u delen.
Bent u het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat studenten prestatiedruk en psychische klachten ervaren als gevolg van het leenstelsel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk als studenten psychische druk zouden ervaren doordat ze een studielening hebben en mede daarom zijn er sociale terugbetaalvoorwaarden. Deze sociale terugbetaalvoorwaarden zijn een belangrijk onderdeel van het leenstelsel. Pas als een oud-student over voldoende inkomen beschikt hoeft hij/zij de studieschuld terug te betalen. Een oud-student kan de terugbetaling altijd tijdelijk stopzetten. Een eventuele restschuld wordt kwijtgescholden. De sociale terugbetaalvoorwaarden zorgen ervoor dat het terugbetalen van een studieschuld nooit problematisch hoeft te worden. Ik vind het belangrijk dat studenten zich bewust zijn van de terugbetaalvoorwaarden, zodat ze zich geen zorgen hoeven te maken over het terugbetalen van studieschuld.
Bent u alsnog bereid om bij het verdiepend onderzoek naar de druk die jongeren ervaren dat uitgevoerd wordt door het RIVM het leenstelsel te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de uitkomsten van het RIVM-onderzoek nu af. Het is niet nodig om het RIVM specifiek te vragen om het leenstelsel te betrekken bij het onderzoek, want het onderzoek richt zich op alle oorzaken van mentale druk bij jongeren, waaronder ook studenten. Het is een open vraag en er wordt niet op voorhand gestuurd om een verband tussen twee of meer thema’s te onderzoeken. De mate waarin de financiële situatie van studenten of de verandering in het studiefinancieringsstelsel een rol speelt, komt dus vanzelf uit het onderzoek naar voren. Daarom is de suggestie dat ik de invloed van het leenstelsel zou hebben uitgezonderd bij het onderzoek onjuist.
Welke stappen gaat u ondernemen om de prestatiedruk en psychische klachten bij studenten als gevolg van het leenstelsel weg te nemen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, hebben stress en (prestatie)druk in de regel niet één oorzaak en bestaat er dus niet één oplossing. Ik vind het van belang dat studenten goed op de hoogte zijn van de sociale terugbetaalvoorwaarden van de studielening. DUO kijkt voortdurend hoe de informatievoorziening hierover kan worden verbeterd en spreekt hierover met jongeren. Daarnaast start DUO binnenkort een experiment om te kijken hoe studenten bewuster kunnen worden gemaakt van hun leengedrag.
Het bericht omtrent schadelijke stoffen in lippenbalsem |
|
Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minister, kijk welke lippenbalsems voor kinderen schadelijk zijn»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het onderzoek, opgesteld door de Belgische consumentenorganisatie Test Aankoop, dat erop wijst dat meer dan de helft van de geteste lippenbalsems voor kinderen stoffen bevatten waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn?
De NVWA laat weten dat dit een inventariserend onderzoek is naar gehaltes van MOSH en MOAH in lippenbalsems voor kinderen.
MOSH is de afkorting van Mineral Oil Saturated Hydrocarbons en MOAH van Mineral Oil Aromatic Hydrocarbon. Het zijn beide namen voor mengsels van stoffen die gemaakt worden uit aardolie. Deze mengsels van stoffen kunnen kankerverwekkende stoffen bevatten. Uit deze mengsels kunnen fracties worden gedestilleerd die geen kankerverwekkende stoffen bevatten. De constatering dat er een gehalte MOSH en MOAH in lippenbalsems voorkomt, geeft nog geen indicatie dat er kankerverwekkende stoffen in voorkomen. De Cosmeticaverordening verbiedt het gebruik van deze stoffen tenzij is aangetoond dat deze geen kankerverwekkende stoffen bevatten. Zie ook het antwoord op vraag 6. Voor cosmeticatoepassingen zijn daarom gezuiverde fracties beschikbaar waar geen kankerverwekkende stoffen inzitten.
De NVWA heeft de onderzoeksgegevens en de exacte gehaltes bij de Belgische consumentenorganisatie opgevraagd. Hieruit blijkt dat Test Aankoop alleen heeft gemeten of in de lippenbalsem MOSH en MOAH aanwezig zijn en niet heeft gecontroleerd welke aardoliefractie gebruikt is.
Klopt het dat dezelfde lippenbalsems, met dezelfde stoffen waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn, ook in Nederland verkocht worden?
In Nederland zijn dezelfde lippenbalsems te koop. Het is echter niet toegestaan dat er kankerverwekkende stoffen in voorkomen.
Worden er ook andere lippenbalsems met dezelfde stoffen waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn, in Nederland verkocht?
Er worden ook andere lippenbalsems in Nederland verkocht met dezelfde stoffen. Ook voor deze lippenbalsems geldt dat er geen kankerverwekkende stoffen in mogen voorkomen.
Bent u het ermee eens dat onderzoek nodig is om de veiligheid van de Nederlandse consument van lippenbalsems? Zo ja, ziet u redenen om, naar aanleiding van het Belgische onderzoek, te starten met een onderzoek uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar lippenbalsems? Zo nee, waarom niet?
Recent onderzoek van het Duitse onderzoeksinstituut BfR (Bundesinstitut für Risicobewertung, de organisatie is vergelijkbaar met het RIVM) bevestigt dat mits de juiste fracties van het aardoliedestillaat gebruikt worden deze veilig gebruikt kunnen worden in (kinder)cosmetica2. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de NVWA de gegevens van het onderzoek opgevraagd om na te kunnen gaan of er aanleiding was om aan deze conclusie te twijfelen. Dat blijkt niet het geval. De NVWA ziet dan ook geen aanleiding om aanvullend onderzoek te doen.
Kunt u bevestigen dat er geen nationale of Europese regels zijn voor de stoffen die gebruikt worden in lippenbalsems waarmee mogelijk de volksgezondheid in het geding komt? Indien dit het geval is, kunt u toelichten waarom en bent u bereid om hier verandering in aan te brengen?
Nee, er zijn wel degelijk regels voor cosmetische producten, de productgroep waar lippenbalsem onder valt. Deze (Europese) regels zijn vastgelegd in de Europese Cosmeticaverordening (1223/2009). In deze verordening staat expliciet vermeld dat minerale oliën niet gebruikt mogen worden in cosmetische producten, tenzij aangetoond kan worden dat zij geen kankerverwekkende stoffen bevatten.
Wat is de reden dat de NVWA tot op heden geen onderzoek heeft gedaan of controles heeft uitgevoerd naar de stoffen die gebruikt worden in lippenbalsems?
De NVWA voert het toezicht risicogericht uit. Tot op heden waren er geen redenen om aan te nemen dat cosmeticaproducenten de verkeerde (kankerverwekkende) MOSH en MOAH bevattende mengsels gebruikten. Deze signalen zijn er nu ook niet. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 5.
Klopt het dat de stoffen die mogelijk kankerverwekkend zijn vaak niet vermeld staan op de lijst van ingrediënten? Zo ja, is er een reden dat deze stoffen niet vermeld hoeven te worden?
Zoals hierboven al vermeld is het gebruik van kankerverwekkende stoffen in cosmetica verboden. De (niet kankerverwekkende) gebruikte MOSH en MOAH bevattende aardolieproducten worden altijd op het etiket vermeld. De standaard gebruikte vermelding hiervoor is paraffinum liquidum. Soms worden ook de termen (liquid) parrafin, (liquid) petrolatum, (light) mineral oil, paraffin oil, synthetic wax, microcrystaline wax en white (mineral) oil gebruikt.
Gebrekkige toegang tot ggz |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister, vergeet keuzevrijheid in de ggz»?1
Ja.
Heeft u eerder signalen ontvangen over het feit dat wachttijden voor psychische zorg in werkelijkheid vele malen langer zijn dan aangegeven op de door het ministerie gefinancierde website «Kiezen in de ggz»? Zo ja, welke stappen heeft u genomen om dit te verbeteren?
De website kiezenindeggz.nl geeft informatie over hoe lang cliënten voor wie de behandeling is gestart in de afgelopen twee maanden op de wachtlijst hebben gestaan. Het gaat dus om een retrospectief beeld van de feitelijke wachttijd. Wachttijden zijn geen statisch gegeven. De informatie op de website kiezenindeggz.nl is de meest betrouwbare informatie die beschikbaar is. Het is echter zeer goed mogelijk dat de feitelijke wachttijden voor cliënten die zich aanmelden op basis van deze informatie afwijken. Dat kan overigens zowel positief (korte wachttijd) als negatief (langere wachttijd) zijn.
Ik heb aan de organisaties achter de website gevraagd of zij dit duidelijker kunnen aangeven en zij hebben mij toegezegd dit op de website te zullen aanpassen.
Kiezen in de ggz is afhankelijk van de informatie die aanbieders zelf aanleveren. De NZa controleert of zij dit doen. Wanneer er informatie over wachttijden op de website niet juist is, kunnen bezoekers van de website dit melden bij de NZa, via https://www.nza.nl/contact/meldpunt.
Verder weten we dat mensen soms te lang moeten wachten op de juiste zorg. Zowel het beter inzetten van het beschikbare zorgaanbod als het verbeteren van de informatievoorziening zijn van belang voor het terugdringen van de wachttijden. In mijn brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 25 424 nr. 451) heb ik, mede naar aanleiding van het debat dat ik op 6 december 2018 met uw Kamer voerde, het vervolg van de aanpak wachttijden geschetst. Ik heb toegezegd dat ik op basis van de nieuwe informatiekaart van de NZa met een «spoorboekje» voor het vervolg van de aanpak van de wachttijden zou komen. In dit «spoorboekje» zal ik zoveel als mogelijk inzichtelijk maken op welke wijze de wachtlijsten worden teruggedrongen.
Om de voortgang te meten zal ik uw Kamer voor de zomer en voor het kerstreces opnieuw informeren op basis van de voortgangsrapportage van de NZa.
Bent u net ook geschrokken van het feit dat ten eerste mensen veel te lang moeten wachten op de juiste zorg en ten tweede de verspreide informatie onjuiste verwachtingen schept? Zo ja, welke actie onderneemt u om zowel het zorgaanbod als de informatievoorziening te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht bieden in hoeveel mensen jaarlijks in een crisisopvang terecht komen doordat zij niet tijdig de juiste zorg hebben ontvangen?
Ik kan alleen inzicht bieden in hoeveel mensen de afgelopen tijd in de crisisopvang terecht zijn gekomen. Onderstaand overzicht laat het aantal unieke patiënten zien met een crisis DBC (18 jaar en ouder) vanaf 2014 (*de cijfers voor 2018 zijn nog niet compleet):
2014
2015
2016
2017
2018
51.400
52.400
49.700
48.700
*
Mensen kunnen door verschillende oorzaken in de crisisopvang terecht komen. Ik heb geen inzicht in het percentage dat daar terecht komt doordat zij niet tijdig de juiste zorg hebben ontvangen.
Welke concrete plannen heeft u om de situatie van mensen die van het kastje naar de muur worden verwezen te verbeteren?
Uiteraard spreken we aanbieders hierop aan. Ik raad mensen aan om eerst contact op te nemen met de zorgverzekeraar. Die heeft de plicht om te bemiddelen naar een andere aanbieder waar mensen wel op tijd terecht kunnen. Als patiënten langer moeten wachten dan de Treeknorm kunnen zij dat ook melden bij de NZa. Die bekijkt of zorgverzekeraars zich aan de zorgplicht houden en grijpt zo nodig in.
Herkent u het probleem geschetst door deze ervaringsdeskundige dat de gebrekkige toegang tot de ggz niet aan de keuzevrijheid ligt, maar in het feit dat het aanbod veel te klein is? Zo ja, op welke manier gaat u dit verbeteren? Zo nee, welke uitleg heeft u dan voor het feit dat er ruim 88.500 mensen op wachtlijsten staan om psychische zorg te ontvangen?
Het aantal mensen dat op een wachtlijst staat zegt niet zoveel, omdat het ook zo kan zijn dat ze maar even op die wachtlijst staan. We sturen daarom op de treeknormen. Uit de laatste cijfers van de NZa blijkt dat de totale wachttijd in 3 van de 14 hoofddiagnosegroepen boven de Treeknorm van 14 weken ligt. Dit is natuurlijk te veel en dat heeft met veel factoren te maken, waarvan het zorgaanbod er één is.
In het brede actieprogramma «werken in de zorg» zitten daarom drie actielijnen: meer kiezen voor de zorg, beter leren in de zorg en anders werken in de zorg.
In het hoofdlijnenakkoord zijn daarnaast nog afspraken gemaakt om het werken in de ggz aantrekkelijker te maken door vermindering van de (ervaren) regeldruk, een veilige werkomgeving, voor bij- en nascholing, het stimuleren van professionele autonomie en werkplezier. Deze aantrekkelijkheid is niet alleen voor nieuwe instroom van belang, maar ook voor het behoud van het huidig personeel.
Om de tekorten zo veel mogelijk te kunnen opvangen wordt maximaal opgeleid. Dit moet bijdragen aan het terugdringen van de wachttijden én de personeelstekorten.
Mede deze inspanningen hebben eraan bijgedragen dat er in het derde kwartaal van 2018 met 94.400 mensen ongeveer 6.800 meer mensen in de ggz werkten dan in het jaar ervoor. Dat is een stijging van 8%. Voor de gehele sector zorg en welzijn was deze stijging ongeveer 2,5%.
Om ook in de toekomst voldoende aanbod te hebben zijn er in het hoofdlijnenakkoord aanvullende afspraken gemaakt gericht op de toekomstige beschikbaarheid van voldoende personeel in de ggz.
VWS draagt hier actief aan bij. We leiden maximaal op met kostendekkende financiering van vervolgopleidingen op basis van ramingen van het Capaciteitsorgaan.
Dit gaat voor 2019 om in totaal ongeveer € 125 miljoen euro voor de opleiding van onder andere GZ psychologen, psychiaters en verpleegkundig specialisten in de ggz. Met deze middelen kunnen in 2019 1.678 mensen beginnen aan de opleiding. Dit is ruim 300 meer dan in 2018, waarvan 150 extra gz-psychologen.
Deze inzet heeft ook effect. Van de beroepen waarvan VWS de opleiding financiert neemt het aantal sterk toe. In 2018 werkten er ruim 10.000 GZ psychologen. Drie jaar eerder waren dit er nog ruim 8.500.
Het vertrek van VN-gezant Patrick Cammaert uit Jemen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het vertrek van VN-gezant Patrick Cammaert uit Jemen?1
Ja
Wat het u dan wel bij de VN bekend dat de heer Cammaert slechts voor een korte tijd beschikbaar zou zijn voor het VN-team in Jemen? Is een periode van zes weken normaal gesproken voldoende voor het uitbouwen van een staakt-het-vuren?
Dit was bekend. Over het «uitbouwen van een staakt-het-vuren» zou ik geen algemene uitspraak willen doen. Het zogenaamde Stockholm-akkoord voorzag een staakt-het-vuren voor Hodeidah en terugtrekking van troepen uit de stad. Door middel van VN Veiligheidsraadresolutie 2451 werd vervolgens besloten tot het sturen van een advance team voor 30 dagen om een begin te maken met het monitoren en ondersteunen van de uitvoering van het akkoord.
Heeft u contact gehad met VN-gezant Martin Griffiths over de gevolgen van het vertrek van de heer Cammaert voor het functioneren van het VN-team en het uitbouwen van het staakt-het-vuren? Kunt u ingaan op de huidige stand van zaken van het staakt-het-vuren?
Er is frequent contact met de VN-gezant over alle ontwikkelingen. De heer Griffiths heeft op 31 januari aan de Veiligheidsraad gerapporteerd dat er wel schendingen zijn, maar dat het lokale staakt-het-vuren houdt, waarbij een belangrijk criterium is dat er geen pogingen worden gedaan door de partijen om gebiedsuitbreiding te bewerkstelligen.
Klopt het bericht dat de Houthi’s, die zich begin januari zouden terugtrekken uit Hodeida, dat nog niet gedaan hebben? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor het Wereldvoedselprogramma (WFP)? Zo nee, wat is nu de situatie in Hodeida?
Dat klopt, de terugtrekking is nog niet voltooid. Volgens VN-gezant Griffiths heeft de terugtrekking, zoals in Stockholm was afgesproken, vertraging opgelopen. Onderhandelingen door het Redeployment Coordination Committee (RCC) over een nieuwe tijdlijn voor wederzijdse terugtrekking zijn gaande.
In de tussentijd blijft het Wereldvoedselprogramma (WFP) doorgaan met hulpverlening, ondanks dat omstandigheden zeer lastig blijven. Zo zijn de zogenaamde Red Sea Mills, een belangrijke opslagplaats voor voedsel, sinds september 2018 niet meer toegankelijk geweest voor het WFP. Eind januari werden bij een brand twee silo’s met tarwe beschadigd. Desalniettemin heeft WFP aangekondigd voedselhulp in geheel Jemen op te zullen schalen tot 12 miljoen mensen.
Wat zijn de gevolgen van de huidige situatie rondom het staakt-het-vuren voor de humanitaire situatie? Heeft u hierover overleg met de VN, met uw internationale collega’s of het Rode Kruis? En wat kan er worden gedaan om de humanitaire situaties te verbeteren?
De humanitaire situatie blijft onverminderd zeer ernstig, ondanks dat het staakt-het-vuren in Hodeidah standhoudt. De situatie is nog onvoldoende stabiel voor grootschalige terugkeer van de mensen die gevlucht zijn. De VN en haar partners gaan door met hulpverlening aan de nog aanwezige inwoners van Hodeidah en de mensen die terugkeren. Dit betreft zowel voedselhulp als cash en andere items als pakketten voor noodopvang. Het Central Emergency Response Fund (CERF) heeft recentelijk 32 miljoen dollar bijgedragen aan het Wereldvoedselprogramma om de voedselhulp in Hodeidah en elders op te schalen. Ook vanuit het Yemen Humanitarian Fund (YHF) zullen humanitaire partners worden gesteund om voedselhulp en opvang van ontheemden uit te breiden. Nederland is een belangrijke donor van CERF en YHF. Nederland spreekt zeer regelmatig met de VN en andere humanitaire spelers over de huidige inzet en voorbereiding op verschillende toekomstscenario’s.
Wat zijn de concrete gevolgen van de (slechte) veiligheidssituatie in Hodeida voor het VN-team? Welke gevolgen heeft dat vervolgens voor de uitwerking van de afspraken die gemaakt zijn in Stockholm?
Vooralsnog is het concrete gevolg een beperking van de bewegingsvrijheid van het VN-team. De SGVN heeft in zijn voorstel over het opzetten van de nieuwe missie de randvoorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om de UNMHA-missie te kunnen ontplooien.
De uitwerking van de afspraken loopt ook vertraging op. Maar alle partijen zijn het er over eens dat het overleg moet worden voortgezet. De recente hervatting van de RCC-onderhandelingen op een WFP-schip voor de kust van Hodeidah is in dat opzicht een positief signaal.
Heeft u inmiddels contact opgenomen met de Crisis Group, die stelt dat Houthi-rebellen hun macht probeerden te behouden door simpelweg nieuwe uniformen aan te trekken en zich daarin te melden bij de heer Cammaert? Heeft u hierover contact gehad met de heer Cammaert?
Dergelijke berichten zijn bekend. In een artikel uit de gelederen van de Crisis Group wordt in dit verband overigens reeds gemeld dat de heer Cammaert niet is overgegaan tot erkenning van de beschreven handelwijze. Hierover is niet specifiek gesproken met de Crisis Group of de heer Cammaert.
Is het u bekend wat ten grondslag ligt aan de weigering van de Houthi’s deel te nemen aan onderhandelingen met regeringsvertegenwoordigers? Welke mogelijkheden ziet u om in internationaal verband de Houthi’s te bewegen deel te nemen aan de onderhandelingen met regeringsvertegenwoordigers? Heeft u hierover contact gehad met uw Europese ambtsgenoten en/of de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Mogherini?
Er is in deze fase geen overeenstemming over de veiligheid en de neutraliteit van de betreffende onderhandelingslocaties in Hodeidah; de onderhandelingen zijn onlangs voortgezet op een WFP-schip voor de kust. Er is doorlopend contact met Europese ambtgenoten en de Hoge Vertegenwoordiger van de EU. Beide partijen worden regelmatig opgeroepen om deel te nemen aan de «redeployment»-gesprekken.
Het bericht 'Geen boetes voor verstoren natuur in Waddenzee' |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen boetes voor verstoren natuur in Waddenzee?»1
Ja.
Klopt het dat er geen boetes meer worden uitgedeeld voor het verstoren van de natuur in en rond de Waddenzee? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie?
In en rond de Waddenzee zijn meerdere toezichthouders en handhavers actief. Het afgelopen jaar heeft de Waddenunit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) geen processen-verbaal specifiek voor verstoring opmaakt, op basis waarvan het Openbaar Ministerie kan besluiten een boete op te leggen. Wel heeft de Waddenunit in 2018 een negental processen-verbaal opgemaakt voor het zich bevinden in gebieden die gesloten zijn op grond van de Wet natuurbescherming.
Kunt u bevestigen dat «de natuur lijdt onder de problemen» en dat door het gebrek aan handhaving «mensen allerlei dingen kunnen doen zonder dat het gezien wordt», zoals wordt gesteld in het bericht? Wat is uw reactie daarop?
De Waddenzee is als natuurgebied goed beschermd. Het is lastig vast te stellen of de natuur lijdt onder de genoemde problemen. Dit houdt verband met de aard en de omvang van de Waddenzee als open water met droogvallende platen.
Kunt u bevestigen dat «sommige wetten zich niet lenen voor het goed ingrijpen hierop», zoals wordt gesteld in het bericht?
Voor de bescherming van natuur in de Waddenzee zijn de regimes voor gebiedsbescherming (Natura 2000) en voor soortenbescherming van de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Eind 2016 is het Beheerplan Natura 2000 vastgesteld. Diverse activiteiten benoemd als «bestaand gebruik» zijn als zodanig opgenomen in het Beheerplan als een vergunningvrije activiteit met inachtneming van de gedragsvoorschriften uit het Beheerplan. Nieuwe activiteiten die nadelig kunnen zijn voor de Natura 2000-doelstellingen moeten getoetst worden aan de Wnb. Indien er negatieve effecten te verwachten zijn, dan is een vergunning nodig. Om verstoring tegen te gaan zijn er gebieden in de Waddenzee waar een Toegang Beperkend Besluit geldt op grond van de Wnb ter bescherming van vogels en zeehonden. Betreding van die gebieden is gedurende het jaar al dan niet tijdelijk verboden.
Regulering van activiteiten middels het Beheerplan, Toegang Beperkende Besluiten en separate vergunningen zijn instrumenten vanuit de gebiedsbescherming. Ook kent de Wnb het soortenbeschermingsregime waarin opzettelijke verstoring van soorten die van nature in het wild in Nederland leven en van dieren van soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn verboden. Dit opzet vereiste in het verstoringsverbod is niet nieuw, dat was ook al onderdeel van de Flora- en Faunawet. Wel nieuw is dat bij vogels alleen opzettelijke verstoringen verboden zijn voor zover de verstoring van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende soort. Met die eis wordt één-op-één aangesloten bij de Vogelrichtlijn. Op activiteiten die de grijze zeehond of de gewone zeehond verstoren is de zorgplicht (artikel 1.11) van toepassing, aangezien de Wnb zelf niet voorziet in een expliciet verbod op het verstoren van dieren van deze soorten. Artikel 3.10, eerste lid, verbiedt het doden, vangen van dieren van deze in de bijlage bij de wet genoemde soorten en het opzettelijk beschadigen of vernielen van hun vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Door middel van actieve voorlichting kan aan bezoekers duidelijk worden gemaakt dat in het Waddengebied de zorgplicht met zich brengt dat zij op afstand moeten blijven van rustende dieren als zeehonden en vogels.
Is het waar dat de voorwaarden uit de Wet natuurbescherming, waarbij bewezen moet worden dat mensen met opzet de natuur verstoren of dat de verstoring de gehele populatie van een soort schaadt, in de praktijk voor handhavingsproblemen zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is er tot op heden met de signalen van onder andere Rijkswaterstaat gedaan?
Aangaande signalen betreffende verstoring van de natuur wordt langs twee sporen gewerkt om te komen tot een adequate aanpak. Enerzijds zijn het Ministerie van LNV, de Waddenprovincie(s) en het Functioneel Parket in overleg om te bezien op welke wijze op grond van het huidige beschermingsregiem opzettelijk verstorende activiteiten kunnen worden aangepakt. Anderzijds houdt Rijkswaterstaat als coördinator van de handhaving op de Waddenzee samen met handhavers van mijn ministerie en de provincies de problemen van het handhaven op het snelvaren tegen het licht.
Kunt u toelichten waaruit de handhavingsproblemen bestaan?
Overtreding van het verbod op een (opzettelijke) verstoring die van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding, is naar haar aard lastig vast te stellen, bijvoorbeeld omdat dat alleen bij heterdaad kan, negatieve gevolgen moeilijk zijn vast te stellen of een causaal verband moeilijk te bewijzen is. Bovendien is er sprake van een lastige situatie vanuit de optiek van het op afstand fysiek waarnemen en vervolgens aanspreken van de overtreder. Dit als gevolg van de dynamische omstandigheden op de Waddenzee met geulen, wadplaten en het tij.
Over de handhavingsproblemen ben ik in gesprek. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6.
Is het waar dat vóór de invoering van de Wet natuurbescherming wel boetes uitgedeeld werden? Zo ja, om hoeveel boetes ging het op jaarbasis?
Zoals op vraag 2 is geantwoord, heeft de Waddenunit het afgelopen jaar geen processen-verbaal specifiek voor de overtreding van het verbod op verstoring opgemaakt.
Kunt u bevestigen dat ministeries, politie, het Openbaar Ministerie en de provincie overleggen over een oplossing, maar dat die er nog niet is? Zo ja, kunt u de Kamer periodiek informeren over (de voortgang van) het overleg?
Ja. Zie het antwoord op vraag 6. Naar verwachting zal ik uw Kamer binnen een half jaar kunnen informeren over de uitkomsten van het overleg.
Is het waar dat de Waddenunit naast toezicht en handhaving veel meer taken heeft en daardoor een groot tekort aan capaciteit heeft? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om de capaciteitsproblemen op te lossen? Zo nee, waarom niet?
De Waddenunit vaart met vier schepen op de Waddenzee en voert beheertaken uit op het vlak van natuur en visserij. Ze wordt niet ingehuurd door andere overheidsinstellingen. Toezicht en handhaving op zowel Natuur- en Visserijwetgeving is één van de taken van de Waddenunit. Andere taken van de Waddenunit op het vlak van beheer van natuur en visserij zijn onder meer voorlichting, recreatiegeleiding, monitoring en beheer van mosselpercelen. Het Ministerie van LNV is hoofdopdrachtgever van de Waddenunit. Daarnaast wordt een aantal taken in het verlengde van de natuur- en visserijtaken ter ondersteuning van provincies en terreinbeherende organisaties gedaan in de Waddenzee. Op twee van de vier schepen worden, een aantal dagen per jaar, taken van de Waddenunit gecombineerd met werkzaamheden van Rijkswaterstaat. Tot slot wordt er samengewerkt met andere inspectiediensten die varen op de Waddenzee. Hierdoor wordt de beschikbare capaciteit effectief benut.
Klopt het dat de Waddenunit ook wordt ingehuurd door andere overheidsinstellingen? Zo ja, welke instellingen zijn dit?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u toelichten hoe het kan dat een organisatie verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op natuurmisdrijven in een Natura 2000- en UNESCO-Werelderfgoed-gebied, tijd tekort komt omdat ze wordt ingehuurd door andere overheidsinstellingen?
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat er een andere optie is om de Wadden te beschermen, namelijk het afsluiten van meer gebieden voor het publiek?
Ten aanzien van mijn bevoegdheid om gebieden af te sluiten verwijs ik u naar mijn brief van 9 juli 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 986). Hierin heb ik aangegeven dat de «Leidraad aanwijzing artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 Waddengebied» (Aanhangsel van de Handelingen II 2009–2010, nr. 791) zal worden herzien. Gedurende de herziening van deze leidraad zullen er geen nieuwe voorstellen voor aanwijzing worden gedaan. Ik heb de herziening recent ter hand genomen en zal daar partijen bij betrekken.
Bent u bereid uw bevoegdheid te gebruiken om gebieden af te sluiten voor het publiek, in ieder geval zolang de handhavingsproblemen niet opgelost zijn?
Zie antwoord vraag 13.
Worden zowel de praktische handhavingsproblemen, de voorwaarden in de Wet natuurbescherming, als de capaciteitsproblemen bij de Waddenunit, tegen het licht gehouden in de onafhankelijke verkenning naar een beheerautoriteit Wadden?
De genoemde zaken maken geen deel uit van de verkenning naar een beheerautoriteit Waddenzee.
In het Regeerakkoord is opgenomen dat er één beheerautoriteit komt voor de Waddenzee, die een integraal beheerplan uitvoert. De verkenning die in opdracht van de ministers van IenW en LNV wordt uitgevoerd, is vrijwel afgerond. Binnenkort maak ik samen met de Minister van IenW een keuze hoe de Beheerautoriteit wordt ingevuld.
Wanneer kan de Kamer uw plannen voor een beheerautoriteit Wadden verwachten?
Zie antwoord vraag 15.
De heimelijke zuivering door de Zimbabwaanse overheid |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Zimbabwes heimelijke zuivering»1 en «After Protests, a Bloody Crackdown in Zimbabwe»?2
Ja.
Heeft u (laten) onderzoeken of de berichten juist zijn dat activisten, vakbondsleiders en zelfs oppositieparlementsleden verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de mensenrechtensituatie in Zimbabwe, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting. De Nederlandse ambassade in Harare volgt de situatie op de voet. Een betrouwbare Zimbabwaanse ngo heeft sinds 15 januari 2019 ruim 1800 serieuze mensenrechtenschendingen door het leger en de politie gedocumenteerd. In de afgelopen weken zijn veel activisten, vakbondsleiders en oppositieleden ondergedoken of gearresteerd. Een aantal hiervan is nu weer vrijgelaten.
Nederland zet zich wereldwijd in voor mensenrechten, en in Zimbabwe is de verbetering van de mensenrechtensituatie en rechtsorde een van de belangrijkste aandachtspunten van de ambassade. Nederland heeft zich hard gemaakt voor de EU-verklaring van 17 januari 20193, waarin de mensenrechtenschendingen stevig worden veroordeeld. De ambassade ondersteunt lokale ngo’s die zich inzetten om de mensenrechtensituatie te verbeteren en heeft gesproken met slachtoffers van het geweld in Harare en Bulawayo om zich uit eerste hand te laten informeren. Nederland heeft bovendien een aantal rechtszaken bijgewoond om daarmee mensenrechtenverdedigers te ondersteunen, en het signaal af te geven dat veroordelingen van mensenrechtenverdedigers nauwgezet worden gevolgd. Ook heeft Nederland de mogelijkheden voor noodfondsen of een tijdelijk veilig heenkomen in kaart gebracht en mensenrechtenverdedigers en relevante ngo’s hierover geïnformeerd. Daarnaast kaart Nederland, ook in Europees verband, deze misstanden stevig aan bij de Zimbabwaanse.
Hoe denkt u over de omstandigheden waarin Zimbabwaanse oppositieleden, vakbondsleiders en activisten zich nu bevinden? Welke stappen gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u of gaat u contact opnemen met de Nederlandse vertegenwoordiging in Zimbabwe over bovengenoemde omstandigheden? Heeft u wellicht contact gehad met de niet-gouvernementele organisaties ter plaatse? Zo ja, wat is er uit deze contacten gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het primaire contact loopt via de ambassade in Harare. Deze onderhoudt nauwe en dagelijkse contacten met lokale ngo’s, mensenrechtenverdedigers en advocaten, en heeft hierdoor een duidelijk beeld van de zorgwekkende situatie en gebrekkige rechtsgang in Zimbabwe.
Deelt u de mening dat overheden verantwoordelijk zijn voor en gehouden kunnen worden aan het naleven van mensenrechten, waaronder het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting? Zo ja, heeft u inmiddels contact opgenomen met uw Zimbabwaanse ambtsgenoot om uw zorgen over te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Zimbabwaanse overheid dient verantwoordelijk te worden gehouden voor respect van de mensenrechten. Ik heb op hoogambtelijk niveau op 16 januari 2019 mijn serieuze zorgen laten overbrengen aan de Zimbabwaanse ambassadeur. Daarnaast heeft Nederland deze zorgen in EU-verband aangekaart. De EU-delegatie in Harare heeft hierop de mensenrechtenschendingen besproken met de Zimbabwaanse Minister van Buitenlandse Zaken. Op 20 februari staat een nieuw gesprek gepland in Harare tussen de EU-lidstaten en de Zimbabwaanse autoriteiten, waarbij de mensenrechtensituatie het belangrijkste onderwerp zal zijn.
Bent u bereid de oproep van de VN-mensenrechtencommissaris van 19 januari 2019 aan de Zimbabwaanse regering te ondersteunen?3 Zo ja, op welke wijze gaat u hier uiting gaan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik ondersteun volledig de verklaring van de woordvoerder van de VN-mensenrechtencommissaris van 18 januari 2019. Nederland heeft voordat deze uitkwam al een aantal stappen ondernomen (zie vraag 2 en 3). Onderdeel hiervan was dat Nederland aangedrongen heeft op een EU-verklaring waarin de mensenrechtenschendingen, het disproportionele gebruik van geweld tegen burgers en het blokkeren van toegang tot het internet stevig worden veroordeeld en waarin wordt opgeroepen tot gedegen onderzoek naar de ernstige misstanden en mishandelingen. Deze EU-verklaring werd uitgegeven op 17 januari 2019, zie vraag 3.
Heeft u inmiddels contact opgenomen met uw Europese ambtsgenoten en/of de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, Mogherini, over de situatie in Zimbabwe? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Zimbabwe wordt regelmatig in EU-verband besproken. Nederland trekt nauw op met Europese partners om de verbetering van de mensenrechtensituatie aan te kaarten bij de Zimbabwaanse autoriteiten. De EU-verklaring van 17 januari jl. heeft hier in duidelijke termen toe opgeroepen. Momenteel wordt in EU-verband verder gesproken over de meest effectieve inzet richting Zimbabwe. Hierbij is ook aandacht voor de rol die de landen in regio kunnen spelen. Tevens onderzoekt Nederland de mogelijkheden om de situatie in Zimbabwe in VN-verband aan te kaarten, bijvoorbeeld tijdens de aankomende Mensenrechtenraad.
Het bericht 'Feest in de bajes' |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de beelden van feestende gedetineerden in de gevangenis van Heerhugowaard, waarbij filmpjes werden gemaakt met mobiele telefoons? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe bent u tot deze analyse gekomen?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Op maandag 28 januari verschenen beelden op de website van de Telegraaf gemaakt door gedetineerden uit de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard in bezit van mobiele telefoons. Op 5 februari zijn ook enkele andere beelden van gedetineerden uit dezelfde inrichting gepubliceerd door de Telegraaf2. Het bezit van contrabande en het gedrag dat zichtbaar is op de beelden vind ik onacceptabel. Ondanks de verschillende maatregelen om invoer van contrabande tegen te gaan, blijven gedetineerden zoeken naar manieren om contrabande in te voeren in PI’s. Er wordt op dit moment onderzoek uitgevoerd naar de manier waarop de contrabande in de PI Heerhugowaard is ingevoerd en hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen. Naar aanleiding van de beelden heeft het Landelijke Bijzondere Bijstandsteam (LBB) van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) in de locatie Zuyder Bos van PI Heerhugowaard vijf dagen lang met inzet van twintig man en speurhonden alle cellen en andere ruimten waar gedetineerden komen doorzocht. Hierbij zijn 13 telefoons aangetroffen. Daarnaast zijn drugs en medicijnen gevonden.
Welke sancties zijn opgelegd aan deze gedetineerden?
De filmpjes zijn al enige tijd geleden opgenomen. De gedetineerden die op de filmpjes in beeld zijn, zitten niet langer vast bij DJI en kunnen daardoor niet meer gesanctioneerd worden. De gedetineerden waarbij bij de recente spitactie contrabande is aangetroffen, zijn passend bestraft. De opgelegde sancties betroffen onder meer een of meerdere dagen straf op de eigen cel, zonder tv, en plaatsing in de isoleercel.
Hoeveel personeel was er ten tijde van het feest aan het werk op de afdeling waar door de gedetineerden gefilmd en gefeest werd? Was dit aantal voldoende om direct en kordaat in te kunnen grijpen?
In zijn algemeenheid is er voldoende personeel aanwezig om toezicht te houden en in te grijpen als er sprake is van verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting. De norm is 2 medewerkers die toezicht houden op 24 uitgesloten gedetineerden. Dit garandeert niet dat elke uitgesloten gedetineerde op elk moment in het zicht is van een van de medewerkers; gedetineerden kunnen zich immers op meerdere plekken op de afdeling bevinden.
Speelden de «festiviteiten» zoals vastgelegd in de video uit het artikel zich af binnen het bereik van de bewakingscamera’s? Zo ja, waarom trad het personeel niet op om het «feest» te beëindigen? Zo nee, waarom was er geen zicht op deze gedetineerden?
Het betreffende deel van de ruimte was niet binnen het bereik van bewakingscamera’s. In dit deel van de inrichting wordt rechtstreeks toezicht gehouden door penitentiair inrichtingswerkers. Medewerkers hebben niet voortdurend zicht op elk deel van de afdeling. Afdelingen bestaan uit cellen en een of meerdere leefruimtes. Ook kan er sprake zijn van incidenten of calamiteiten die de aandacht vragen van de medewerkers.
Hoe vaak zijn de afgelopen tijd in deze inrichting grondige celinspecties uitgevoerd en wordt er dus gericht gezocht naar contrabande? Is daar voldoende personeel voor?
Er wordt in iedere inrichting dagelijks gecontroleerd of de cel op orde is. Daarnaast worden er voortdurend de nodige inspanningen geleverd om invoer, bezit en gebruik van contrabande tegen te gaan, zoals toegangscontroles, urinecontroles, controle van luchtplaatsen en bezoek, en samenwerking met politie om droppings van contrabande te voorkomen. In de dienstroosters van het personeel wordt tijd voor de controles en inspecties opgenomen.
Naast het inrichtingspersoneel kan de DV&O worden ingezet bij zoekacties. Zo hebben er in de PI Heerhugowaard de afgelopen periode ook spitacties met speurhonden plaatsgevonden, specifiek gericht op contrabande.
Bent u ervan overtuigd dat gevangenispersoneel nog wel te allen tijde voldoende de baas is in de gevangenis? Zo ja, waar baseert u dit op? Heeft u deze vraag ook aan het gevangenispersoneel gesteld? In hoeverre spelen volgens u personele problemen (openstaande vacatures, tekorten, hoge werkdruk) een rol bij deze problemen?
Er wordt veel gevraagd van het personeel van DJI. In zijn algemeenheid durf ik echter te stellen dat het gevangenispersoneel voldoende de baas is in onze gevangenissen. Dat laat onverlet dat er zaken zijn die beter moeten en kunnen.
Naar aanleiding van de incidenten in PI Heerhugowaard is met alle vestigingsdirecteuren gesproken over de aanpak van contrabande en ook zijn zij ervan doordrongen dat een scherp veiligheidsbewustzijn bij zowel leidinggevenden als medewerkers noodzakelijk is om de orde en veiligheid te borgen in de inrichtingen. Dit moet structureel onderwerp van gesprek zijn. De handreiking penitentiaire scherpte is onlangs geactualiseerd. De hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft elke inrichting gevraagd aan de hand hiervan de veiligheidsrisico’s te beoordelen en de benodigde maatregelen te nemen om personeel alert te houden en risico’s te beheersen.
Het personeel constateert dat de doelgroep verandert. De verharding in de criminaliteit in de samenleving is ook zichtbaar in het gedrag van de doelgroep die vastzit. In mijn visie op gevangenisstraffen heb ik toegelicht hoe ik gedrag, waaronder invoer, bezit en gebruik van contrabande, zwaarder wil laten meetellen in het detentieverloop.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.