Het bericht ‘Aantal klachten over Eindhoven Airport stijgt sterk’ |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Aantal klachten over Eindhoven Airport stijgt sterk»1 en «Klachten vlieghinder Eindhoven Airport stijgen naar recordhoogte»?2
Ja.
Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijk is en dat er serieus naar deze klachten gekeken dient te worden?
Ja.
Er waren in 2018 bijna 45.000 meldingen van bijna 1.600 individuele melders, tegen 29.000 meldingen van bijna 1.000 individuele melders in 2017. In het vierde kwartaal van 2018 deden zes individuele melders 3.500 meldingen.
In overleg met omwonenden is voor de vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport een gezamenlijke procedure afgesproken voor de behandeling en de registratie van meldingen en hoe daarover wordt gerapporteerd. Desgewenst wordt contact opgenomen met de melders. Waar mogelijk worden meldingen gebruikt om procedures te verbeteren en overlast te beperken, in een streven om nieuwe meldingen te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat in de milieueffectrapportage (m.e.r.) voor het vliegveld Eindhoven is vastgelegd dat zeven van de tien vliegtuigen moeten opstijgen naar het zuiden en de rest naar het dichtbevolkte noorden? Zo nee, kunt u toelichten wat er wel in het m.e.r. is vastgelegd voor de opstijgrichting voor vliegtuigen?
Nee. Er is in de m.e.r. een 35 Ke-geluidscontour opgenomen, die nadien in het luchthavenbesluit formeel is vastgesteld. Voor het bepalen van de geluidsbelasting wordt op grond van de Regeling berekening geluidsbelasting militaire luchthavens in Kosteneenheden een aantal parameters, waaronder verwacht baangebruik, in de berekening betrokken. Een van de onderliggende uitgangspunten was dat 65 à 75 procent van de starts in zuidelijke richting zou gaan, en de rest naar het noorden. De marge wordt gehanteerd met het oog op wisselende weersomstandigheden die van jaar tot jaar verschillen.
Het gebruikte percentage van 65 à 75 procent is dus geen wettelijke norm en er bestaat dan ook geen verplichting om vliegtuigen te laten opstijgen en landen volgens dit percentage uit de m.e.r.
Kunt u bevestigen dat in het afgelopen kwartaal de normen voor het opstijgen van vliegtuigen richting het noorden ruimschoots zijn overschreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals in antwoord 3 staat, bestaat er geen wettelijke norm voor het opstijgen en landen van vliegtuigen in een bepaalde windrichting. De verdeling van de starts over de banen in noordelijke en zuidelijke richting wordt niet per kwartaal, maar per jaar bekeken. In geheel 2018 is 63 procent van de starts in zuidelijke richting gegaan en 37 procent in noordelijke richting.
De luchtverkeersleiding is verantwoordelijk voor de veilige afhandeling van het vliegverkeer en laat zich daarbij mede leiden door de heersende windrichting. Een deel van 2018 is er een sterke luchtstroming uit het noordoosten geweest. Deze weersomstandigheid week af van het langjarig gemiddelde dat als uitgangspunt voor de m.e.r. is gehanteerd. Daarom is, met het oog op de vliegveiligheid, relatief veel in noordelijke richting gestart.
Wat is volgens u de reden dat de klachten over het vliegveld explosief zijn gestegen in 2018 tegen opzichte van de voorgaande jaren?
Zonder wetenschappelijke analyse blijft het enigszins gissen wat de achtergronden zijn van deze stijging. De ervaring leert dat ingebruikneming van een nieuwe route of intensivering van het gebruik van een bestaande route tot een aanmerkelijke toename van het aantal meldingen kan leiden.
Kunt u toelichten welke stappen u gaat ondernemen om de klachten terug te dringen? Kunt u uw stappen in detail toelichten?
Samen met Eindhoven Airport spant Defensie zich voortdurend in om de overlast van het vliegverkeer zoveel mogelijk te beperken. Voorbeelden daarvan zijn:
Met het oog op de vermindering van de klachten van omwonenden van de luchthaven onderzoekt Defensie samen met de luchtverkeersleiding hoe gedurende het gehele jaar nog beter kan worden bewaakt dat het vliegverkeer binnen de vastgelegde geluidscontour kan worden afgewikkeld, ook als de weersomstandigheden anders zijn dan verwacht. Zoals ook is gemeld in de Kamerbrief over de Proefcasus Eindhoven Airport en de bijgevoegde Startnotitie van 3 oktober 2018 (Kamerstuk 31 936, nr. 516), wordt in het kader van de Proefcasus bekeken of de bestaande vliegroutes nog verder kunnen worden geoptimaliseerd.
Deelt u de mening dat het van het allergrootste belang is dat afgesproken normen in m.e.r's nageleefd dienen te worden en zo niet dat er kordaat gehandhaafd dient te worden? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u de m.e.r. voor het vliegveld Eindhoven handhaaft en op welke wijze u ervoor zorg draagt dat de m.e.r. wordt nageleefd? Zo nee, waarom niet?
Zoals al opgemerkt bevat de m.e.r. geen normen die gehandhaafd kunnen worden. De berekeningen en analyses uit de m.e.r. zijn gebruikt om de uiteindelijk vast te stellen 35 Ke-geluidscontour voor het civiele luchthavenluchtverkeer in het Luchthavenbesluit Eindhoven te kunnen bepalen. Dat is de wettelijke geluidscontour die in combinatie met een zogenoemde medegebruiksvergunning de norm stelt aan het gebruik van de vliegbasis Eindhoven door Eindhoven Airport. In de Nota van Toelichting bij het Luchthavenbesluit Eindhoven staat in hoofdstuk 8 beschreven hoe de regels met betrekking tot de geluidsbelasting moeten worden gehandhaafd: de gegevens omtrent het feitelijk gebruik worden jaarlijks herleid tot contouren die de actuele geluidsbelasting in dat jaar weergeven. Deze jaarcontouren worden getoetst aan de in het luchthavenbesluit vastgestelde geluidscontour. Wanneer de geluidscontour dreigt te worden overschreden, geeft de Militaire Luchtvaart Autoriteit namens het bevoegd gezag een waarschuwing. Bij werkelijke overschrijding van de grenswaarde zal het bevoegd gezag maatregelen voorschrijven om de geluidsbelasting terug te brengen binnen de grenswaarden.
Handhaving richt zich dan ook primair op het binnen de geluidscontour houden van de werkelijke geluidsbelasting. Deze wordt met behulp van een rekenkundig model jaarlijks, achteraf, vastgesteld. Ten einde gedurende het jaar te kunnen sturen op de ontwikkeling van de geluidsbelasting, wordt de werkelijke geluidsbelasting sinds dit jaar per kwartaal gemonitord.
Kunt u toelichten welke instrumenten u meer in het algemeen ter beschikking staan om het naleven van m.e.r.»s van Nederlandse luchthavens te handhaven?
Een m.e.r. is bedoeld als instrument om besluitvorming voor te bereiden en te ondersteunen. Zoals in antwoord 7 al is opgemerkt worden berekeningen uit het m.e.r. gebruikt om de geluidscontour te bepalen. De in een luchthavenbesluit vastgestelde geluidscontour wordt vervolgens gehandhaafd.
Kunt u aangeven hoe de afwikkeling van deze klachten wordt meegenomen in de uitwerking van de proefcasus Eindhoven Airport?
De belangrijkste klachten van de omgeving, waaronder de baanverdeling en vertrekroutes, hebben centraal gestaan bij het onderzoek naar hinder beperkende maatregelen dat door de proefcasus Eindhoven Airport gezamenlijk met o.a. de bewonersorganisaties is opgezet. Daarnaast wordt in de Proefcasus Eindhoven Airport tevens een voorstel voor de inrichting van een permanente participatie- en overlegstructuur uitgewerkt, waarbij ook naar het aspect van de klachtenmelding zal worden gekeken.
De zorg voor en begeleiding van (oud-)topsporters |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), René Peters (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het symposium «Mental Health in Elite Sport» dat afgelopen najaar in het Europees parlement is gehouden?1
Ja.
Klopt het dat topsporters vaker dan gemiddeld met (mentale) problemen te maken krijgen na de carrière, mede omdat zij gewend zijn de eigen grenzen voortdurend te verleggen en er bovendien een taboe op het onderwerp heerst?2 In hoeverre kan dit gepaard gaan met verslavingsproblematiek?
In 2016 is een prevalentieonderzoek gedaan naar (indicatoren voor) symptomen van mentale problemen bij (voormalige) Nederlandse topsporters.3 Tijdens een periode van 4 weken werd bij 203 huidige topsporters van 6% alcoholgebruik tot 45% angst- en depressieproblemen vastgesteld en bij 282 oud-topsporters van 18% stressproblemen tot 29% angst- en depressieproblemen vastgesteld.
Deze studie gaf aan dat het voorkomen van deze mentale problemen bij huidige en oud-topsportersvergelijkbaar is met de prevalentie van deze mentale problemen in de Nederlandse bevolking. Een hoger aantal zware blessures, operaties, recente belastende leefsituaties, ontevredenheid met de voorbije topsportcarrière en een lagere graad van sociale steun bleken gerelateerd aan
het voorkomen van symptomen van mentale problemen bij zowel huidige als oud-topsporters.
Op internationaal vlak is er over de afgelopen veertig jaar vrij uitgebreid onderzoek verricht naar het voorkomen van psychologische problemen bij oud-topsporters. De belangrijkste gerapporteerde problemen zijn onder andere het psychologisch effect van fysieke problemen (bijvoorbeeld blessures, gewichtstoename, hersenschudding), identiteitsproblemen, financiële problemen en studie- en beroepsproblemen Verslavingsproblematiek wordt niet (meer) als een duidelijke problematiek bij oud-topsporters geïdentificeerd.
Zijn er bij u onderzoeken bekend naar de specifieke mentale kwetsbaarheid van voormalig topsporters dan wel naar de mate waarin topsporters na het beëindigen van hun topsportcarrière verslavingsproblematiek ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er binnen TeamNL sinds 2014 wel specifiek wordt ingezet op het domein prestatiegedrag als vast onderdeel van het centrale team van experts, maar dat er geen structurele advies, zorg en begeleiding voor topsporters na de carrière bestaat? Zo nee, welke structurele advies, zorg en begeleiding is er dan wel?
Sinds een aantal jaar zet NOC*NSF TeamNL in op de begeleiding van topsporters en talenten waarbij al tijdens de topsportcarrière aandacht gaat naar de voorbereiding op het einde van de topsportcarrière met bijbehorende uitdagingen op verschillende gebieden. Psychologische en psychiatrische begeleiding maakt hier nadrukkelijk onderdeel van uit en betrokken experts (dit kunnen sport-, gezondheids- en/of klinisch psychologen en psychiaters zijn) zijn allemaal verbonden aan de TeamNL Experts Prestatiegedrag.
Sinds 2017 is NOC*NSF het project TeamNL@Work opgestart, met financiering van het Ministerie van VWS. Dit project is specifiek gericht op het aanbieden van ondersteuning aan topsporters in de voorbereiding op het carrière-einde en aan gestopte topsporters. Wanneer topsporters zich melden met een vraag of behoefte wordt op maat gekeken welke begeleiding hier het beste bij past. Zo wordt bijvoorbeeld voorzien in (studie)loopbaanbegeleiding, arbeidsmarktoriëntatie, werkervaringsplekken, ondersteuning op psychisch/psychosociaal vlak, competentieontwikkeling, etc. (zie ook: https://teamnlatwork.nocnsf.nl).
De ondersteuning op psychisch/psychosociaal vlak wordt aangeboden via de experts die ook beschikbaar zijn voor de nog actieve topsporters. Hierbij is specifieke aandacht voor het voorkómen van psychologische problemen tijdens een post-Olympisch/Paralympisch seizoen of bij beëindiging van de topsportcarrière.
Ziet u in recente voorbeelden van oud-topsporters3 die na de carrière in een zwart gat zijn gevallen reden om -samen met NOC*NSF en/of oud-topsporters zelf – een ondersteuningsprogramma op te zetten waar oud-topsporters voor advies, zorg en begeleiding aan kunnen kloppen? Zo nee, waarom niet?
De multidisciplinaire ondersteuning vanuit het project TeamNL@Work vormt een sterke basis om topsporters voor te bereiden op en te begeleiden tijdens en na het einde van hun topsportcarrière. Hierbij wordt samengewerkt met succesvolle initiatieven van oud-topsporters gericht op het begeleiden van topsporters naar een volgende uitdaging in hun leven (o.a. De SportMaatschappij, Fanbased, Sporttop). Het project is nog volop in ontwikkeling en NOC*NSF zal de komende tijd dan ook kijken naar hoe de huidige ondersteuning verder verrijkt kan worden, met de inbreng van oud-topsporters.
De humanitaire crisis in Venezuela en de erkenning van Juan Gauidó |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Venezuela herziet relaties met EU-landen na erkennen Guaidó als president»1 en «Crisis in Venezuela»?2
Ja.
Hoe duidt u de zorgelijke humanitaire situatie in Venezuela, waaronder de wijdverspreide armoede en honger en het aanhoudende tekort aan medicijnen?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de situatie in Venezuela. Op economisch, sociaal, humanitair en politiek gebied glijdt het land steeds verder af. Dit leidt reeds geruime tijd tot hoge humanitaire noden. Het Maduro-bewind ontkent de problemen en wil de internationale gemeenschap niet om hulp vragen. Als gevolg hiervan heeft UNOCHA vooralsnog niet de mogelijkheid om onafhankelijk de humanitaire behoeften in Venezuela vast te stellen, kan er geen humanitair coördinator worden aangesteld en kan er geen internationaal humanitair financieringsverzoek worden gepubliceerd. Nederland blijft er op aandringen dat Venezuela dit mogelijk maakt.
Wel zijn er diverse humanitaire VN-organisaties actief in Venezuela (o.m. IOM, UNFPA, UNHCR, UNICEF en WHO), en zijn de programma’s van deze VN-instellingen in de afgelopen maanden opgeschaald.
Op welke wijze en via welke hulporganisaties biedt Nederland – zowel bilateraal als via multilaterale kanalen – hulp aan de noodlijdende Venezolaanse bevolking?
Ondanks dat er nog geen onafhankelijke behoeftestelling is, heeft Nederland toch op diverse manieren weten bij te dragen aan het verlichten van de noden in Venezuela en de regio. Allereerst droeg Nederland in 2.018 EUR 55 mln. bij aan het door de VN beheerde Central Emergency Response Fund (CERF), dat het afgelopen jaar ruim EUR 8 mln. uitkeerde ten behoeve van de humanitaire respons in Venezuela. Naast de bijdrage via het CERF draagt Nederland ieder jaar ongeoormerkt bij aan organisaties die reeds actief zijn in Venezuela en buurlanden, waaronder het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) en humanitaire VN-organisaties zoals UNICEF en UNHCR. Naast de ongeoormerkte Nederlandse bijdragen aan o.a. humanitaire VN-organisaties en ICRC, heeft Nederland in 2018 in respons op de crisis in Venezuela EUR 0,5 mln. bijgedragen aan het regionale appeal van UNHCR, EUR 0,6 mln. aan regionale appeals van IFRC (via het Nederlandse Rode Kruis), en EUR 4 mln. aan IOM voor het regionale actieplan (RAP). Binnen het RAP ondersteunt IOM lokale overheden bij het verbeteren van de opvang, basisvoorzieningen en (waar mogelijk) sociaaleconomische integratie voor Venezolanen in hun gastlanden.
Ook in 2019 stelt Nederland reeds geld ter beschikking: het gaat op dit moment om bijdragen aan het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance (DRA). Zo maakte Nederland gisteren bekend dat het ruim EUR 1 mln. zal geven aan het Rode Kruis (NRK), ten behoeve van de respons van het Rode Kruis in Venezuela en regio. Van deze EUR 1 mln. gaat EUR 0,5 mln. naar de respons van het ICRC in Venezuela en EUR 0,5 mln. naar het regionale programma van het IFRC. Eerder dit jaar gaf Nederland al EUR 80.000 ter ondersteuning van het Venezolaanse Rode Kruis.
Via DRA gaat EUR 4 miljoen naar een hulpprogramma in Colombia, waarmee Venezolaanse vluchtelingen worden ondersteund. Met DRA is afgesproken dat zodra de situatie in Venezuela het toelaat, het programma ook in Venezuela actief zal worden.
Op welke wijze beïnvloedt de erkenning van Juan Gauidó als president van Venezuela de mogelijkheden tot humanitaire hulp aan de Venezolaanse bevolking, zowel in Venezuela zelf als in de buurlanden?
Interim-president Guaidó geeft een hoge prioriteit aan de verlening van humanitaire hulp gezien de tekorten aan voedsel en medicijnen. Zonder de medewerking van Maduro, die niet bereid is humanitaire hulp toe te laten, zijn de mogelijkheden humanitaire hulp te verlenen zeer beperkt. Alleen informeel en op hele kleine schaal wordt nu humanitaire hulpverlening toegestaan. Alle actoren zullen moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat – ongeacht de politieke ontwikkelingen – de humanitaire toegang tot hulpbehoevenden in Venezuela niet verder verslechtert en dat een onafhankelijke behoeftebepaling kan plaatsvinden. Hulpverlening aan Venezolaanse migranten en vluchtelingen door VN-organisaties, het ICRC en NGO’s in de buurlanden was en blijft mogelijk.
Steun aan de opvang van migranten en vluchtelingen in de buurlanden wordt georganiseerd door de VN (UNHCR en IOM), door de Internationale Federatie van het Rode Kruis en door NGO’s, waaronder leden van de DRA.
Op welke wijze worden de buurlanden van Venezuela ondersteund in het opvangen van vluchtelingen?
Zie antwoord op vraag 3. Waar gevraagd en mogelijk levert Nederland daarnaast ondersteuning aan de Caribische delen van het Koninkrijk bij de uitdagingen die zij ondervinden als gevolg van de situatie in Venezuela. Specifiek op het terrein van migratie heeft dit in 2018 al tot diverse vormen van kennisuitwisseling geleid. Op verzoek van de regering van Aruba en Curaçao zullen we die samenwerking in 2019 verder voortzetten. Zo heeft de regering van Curaçao op 10 januari 2019 een aanvullend verzoek om ondersteuning gedaan in het kader van Venezuela. Ook de Arubaanse Minister van Justitie heeft op 1 februari jl. een technisch bijstandsverzoek ingediend voor tijdelijke ondersteuning van de Arubaanse vreemdelingenketen middels opleidingen en training ten behoeve van het optimaliseren van de asielprocedure. In beide gevallen wordt welwillend gekeken naar de mogelijkheden en wordt momenteel in samenspraak met de landen bezien op welke wijze gevolg gegeven kan worden aan de verzoeken. Daarnaast is het kabinet ook bereid om te ondersteunen bij andere uitdagingen, waaronder de gesprekken over de toekomst van de raffinaderij op Curaçao en is nadrukkelijk oog voor het borgen van leveringszekerheid van brandstoffen op bijvoorbeeld Bonaire.
Welke mogelijkheden ziet u om de humanitaire hulp aan de Venezolanen in Venezuela, via bijvoorbeeld via het Internationale Comité van het Rode Kruis en instellingen van de Verenigde Naties, te intensiveren om de noodlijdende situatie van de bevolking waar mogelijk te verbeteren?
Zie ook antwoord op vragen 2 en 3.
De mogelijkheden om bij te dragen zijn momenteel beperkt, maar Nederland volgt de situatie in Venezuela op de voet, en onderzoekt manieren om de humanitaire respons op verantwoorde wijze (financieel) te ondersteunen. Nederland bekijkt ook continu welke andere mogelijkheden het kan benutten om Venezolanen in nood te helpen, bijvoorbeeld via samenwerking met andere landen. Zo werkt de VS aan de opbouw van een humanitaire responsstructuur in Colombia en Brazilië en is het Koninkrijk der Nederlanden verzocht om Curaçao dienst te laten doen als één van de logistieke humanitaire hubs. Zoals gezegd staan het kabinet en de regering van Curaçao positief ten aanzien van dit verzoek.
Kunt u aangeven welke landen inmiddels humanitaire hulp geven aan Venezuela?
Diverse landen hebben in de media aangegeven de humanitaire respons te (willen) steunen. Maar door het gepolariseerde politieke klimaat en de politisering van de humanitaire hulp, alsmede de beperkte mogelijkheden voor coördinatie door de VN, is in veel gevallen nog niet duidelijk hoe deze bijdragen bij hulpbehoevenden in Venezuela terecht kunnen komen.
De Amerikaanse humanitaire hulp wordt vooralsnog tegengehouden, en van andere landen die bijdragen aan de humanitaire respons in Venezuela hebben aangekondigd is voorlopig onduidelijk op welke manier het geld zal worden besteed.
De Europese Unie heeft in 2018, via het Europees Bureau voor Humanitaire Hulp (ECHO), bijgedragen aan de humanitaire respons op de crisis in Venezuela, onder meer door financiering van inzet van de Wereldgezondheidsorganisatie in Venezuela en in buurlanden. Het zal deze steun ook in 2019 voortzetten en waar mogelijk opschalen. De humanitaire inzet van ECHO blijft qua schaal echter beperkt door het ontbreken van eerder genoemde onafhankelijke behoeftestelling.
Zijn er binnen de recentelijk door de Europese Unie opgerichte International Contact Group gesprekken over de behoeften voor humanitaire hulp aan Venezuela?
Tijdens de eerste bijeenkomst van de ICG in Uruguay op 7 februari jl. is besloten om een technische missie naar Venezuela te sturen die de mogelijkheden zal onderzoeken om nieuwe presidentsverkiezingen te houden en hoe de weg vrij te maken voor urgente humanitaire hulp. Nederland neemt deel aan de International Contact Group.
Het bericht ‘Universiteiten groeien harder dan verwacht’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteiten groeien harder dan verwacht»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het aantal aan de universiteiten ingeschreven studenten meer dan 8.000 hoger is dan de raming van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)? Kunt u ook bevestigen dat in het hbo ruim 12.000 studenten meer zijn ingeschreven dan verwacht?
Volgens de definitie die we hanteren in de referentieramingen zijn de gerealiseerde aantallen studenten in 2018/19 in het hbo +1,7% en in het wo met +3,3% hoger dan in de raming van vorig jaar geschat. In aantallen is dat verschil in raming en realisatie in 2018/19 circa 7.500 hbo-studenten en 9.400 wo-studenten.
Kunt u aangeven hoeveel internationale studenten ingeschreven zijn aan universiteiten en hbo-instellingen? Wat zijn de verschillen tussen het aantal ingeschreven en het aantal geraamde internationale studenten?
In collegejaar 2018/19 zijn er bijna 33.000 internationale inschrijvingen in het hbo en bijna 58.000 internationale inschrijvingen in het wo. Vorig jaar werden respectievelijk 32.600 en 53.400 geraamd voor 2018/19.
Kunt u aangeven hoe groot het tekort is op de OCW-begroting 2019 als gevolg van de onderschattingen? Op welke manier gaat u dit tekort oplossen?
De financiële gevolgen van de realisatiegegevens per studiejaar 2018–2019 worden zichtbaar in de eerste suppletoire begroting van 2019 van OCW (1 juni 2019).
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat ramingen structureel tot tekorten van deze omvang leiden? Zo ja, welke stappen heeft u al gezet om de ramingen te verbeteren?
Eind oktober heb ik een brief2 aan de TK gestuurd met het eerste deel van de gezamenlijke verkenning met Financiën naar de systematiek rondom de OCW-ramingen. De OCW-ramingen zijn nauwkeurig, in percentages zijn de afwijkingen op totaal niveau klein en wijkt de totaalraming voor het onderwijs nooit meer dan 1% af. Vanwege de omvang van de onderwijsbudgetten op de begroting heeft een procentueel kleine afwijking toch grote budgettaire gevolgen.
Dat de raming (per sector) meerdere jaren achter elkaar te laag of te hoog bleek, betekent niet per definitie dat de raming beter kan. De ramingssystematiek is gebaseerd op statistische analyse van data van de afgelopen jaren over hoe leerlingen en studenten door het onderwijssysteem stromen. Door elk jaar de meest recente data te gebruiken, krijgt de raming een zelflerend vermogen. Door de trends te baseren op data over twaalf jaar, wordt de invloed van onverwachte veranderingen in trends en eenmalige uitschieters gedempt. Het voordeel daarvan is dat eenmalige uitschieters een beperkt effect op de verwachte toekomstige ontwikkelingen hebben. Een nadeel is dat een trendbreuk met vertraging wordt waargenomen (bijvoorbeeld de sneller dan verwachte verschuiving van vmbo- naar havo- en vwo-deelname, die enkele jaren tot meer leerlingen dan geraamd in het vo hebben geleid). Uit extern onderzoek is in het verleden gebleken dat deze methodiek desondanks tot meer nauwkeurige voorspellingen leidt dan alternatieve methodieken voor raming.
Deelt u de analyse dat ramen met name moeilijk is voor de ontwikkeling van het aantal internationale studenten in het Nederlands hoger onderwijs?
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 5 en 7.
Bent u bereid om de ramingen van internationale studenten separaat te berekenen, te vermelden en toe te lichten in de jaarlijkse begroting van het Ministerie van OCW?
Het ramen van internationale studenten heeft onze aandacht en wordt besproken met de Adviesgroep Leerlingen- en Studentenramingen (ALS). In de ALS zijn de Planbureaus en verschillende wetenschappers vertegenwoordigd, die gezamenlijk toezien op de methode van de Referentieraming. Er is bovendien vorig jaar overleg geweest met de VSNU, Nuffic en Kences over de behoefte aan eenduidige cijfers over internationale studenten. Dit heeft vorig jaar al geleid tot de gevraagde uitsplitsing van studenten naar herkomst (Nederlandse, EER- en niet-EER-studenten) in het rapport van de Referentieramingen. Deze heb ik u met Prinsjesdag toegestuurd3. In het rapport dat ik u dit jaar met Prinsjesdag zal toesturen zal ik opnieuw de uitsplitsing opnemen en daarnaast zal ik ook de definitie van internationale studenten opnemen, zoals Nuffic die hanteert.
Deelt u de mening dat de uitvoering van de motie-Tielen om een aanmeldloket voor internationale studenten in te stellen, onder andere bij kan dragen aan betere raming van het aantal internationale studenten?2
In mijn brief aan uw Kamer over gedragscodes en taalbeleid voor het hoger onderwijs van 21 december 20185, heb ik aangegeven dat ik in gesprek ben met de VSNU over een centraal aanmeldloket voor internationale studenten. Dit naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Tielen6. Het aanmeldloket heeft geen invloed op de ramingen, want bij ramingen worden alleen gerealiseerde inschrijvingen in de berekening meegenomen en geen aanmeldingen.
Fraude met inkomensverklaringen door wanhopige woningzoekenden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat woningcorporaties steeds vaker zien dat woningzoekenden duizenden euro’s betalen aan frauduleuze bemiddelaars om sneller aan een huurwoning te komen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat woningzoekenden zeker kunnen zijn van voldoende kansen op een woning zodat zij hun heil niet zoeken bij dure, frauduleuze bemiddelingsbureaus en vervalste inkomensverklaringen?
Ik deel de mening dat er behoefte is aan een goed functionerende woningmarkt met voldoende kansen voor woningzoekenden. Het kabinet geeft prioriteit aan een vergroting van het aanbod op de woningmarkt met daarin ook expliciete aandacht voor het middensegment. Via doorstroming vanuit de sociale huur naar het middensegment kan zo meer ruimte ontstaan voor woningzoekenden in de sociale huur. Overigens kan krapte op de woningmarkt nooit een rechtvaardiging zijn voor frauduleus handelen door bemiddelingsbureaus noch woningzoekenden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze bureaus geld verdienen aan de wanhoop onder woningzoekenden? Wordt dit geld teruggevorderd? Worden deze oplichters strafrechtelijk vervolgd?
Het handelen van deze bureaus is inderdaad onacceptabel. Tegen die bureaus worden indien het onderzoek daar aanleiding toe geeft dan ook geëigende (strafrechtelijke) maatregelen genomen door het Openbaar Ministerie (OM). Wanneer de woningzoekende op de hoogte was dat aan de woningcorporatie een ander salaris is gepresenteerd dan bij de belastingdienst bekend is, is hij zelf medeschuldig aan de fraude. Wanneer hij er niet van op de hoogte was kan de woningzoekende het aan de bureaus betaalde geld zelf terugvorderen.
Klopt het dat alleen al bij de woningcorporatie Sociale Huisvesting Haaglanden ongeveer 100 (!) mensen zijn uitgeschreven vanwege fraude, hetgeen duidt op een enorme omvang? Hoe vaak komt dit in de rest van Nederland voor?
Naar opgave van de bij SHH aangesloten woningcorporaties is inderdaad sprake geweest van meer dan 100 ingeschreven woningzoekenden die inmiddels zijn uitgeschreven bij Woonnet-Haaglanden (digitaal inschrijfsysteem in Haaglanden) vanwege fraude voordat een woning is toegewezen. Tevens is naar ik heb vernomen aangifte gedaan bij de politie. Dit is conform de voorwaarden van Woonnet-Haaglanden. Over het aantal uitschrijvingen bij woningcorporaties vanwege fraude worden geen landelijke cijfers bijgehouden.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat een bedrijf dat al drie keer is betrapt op hulp bij het vervalsen van inkomensverklaringen blijkbaar ongestraft verder kan gaan terwijl de woningzoekende zijn/haar plek op de wachtlijst kwijt raakt? Welke actie wordt ondernomen, welke straffen kunnen worden opgelegd?
Door het OM worden meerdere onderzoeken gedaan naar deze problematiek die zich voordoet bij meerdere bedrijven en personen in de regio Haaglanden. Het is aan het OM om te bepalen welke acties tegen deze personen worden ondernomen en welke straffen worden geëist vanwege de valsheid in geschrifte. Als Minister treed ik daar niet in.
De rol van het OM is overigens niet beperkt tot die van inzet van het strafrecht maar ook die van het delen van relevante informatie over vormen van fraude met betrokken instanties, teneinde hen de gelegenheid te geven om zodanige barrières op te werpen dat bepaalde vormen van fraude in de toekomst moeilijker worden. Een van de mogelijkheden om fraude met inkomensgegevens te bemoeilijken vormt de in mijn brief van 8 januari genoemde verkenning van mijn ministerie, de Belastingdienst en Aedes om de inkomenstoetsing te digitaliseren. Over deze pilot is de Woonbond geïnformeerd.
Het potentiële voordeel van een digitale inkomenstoets is dat corporaties met aan de gegevensbron geverifieerde inkomensgegevens kunnen toetsen. Dit kan het risico op mogelijk frauduleuze praktijken aanzienlijk verkleinen. De afgelopen periode is een functionele opzet voor deze werkwijze ontwikkeld, die op dit moment wordt geëvalueerd. Onderdeel van de verkenning is onder meer een juridische analyse van de privacyaspecten. Daarbij wordt gekeken naar welke waarborgen er moeten worden gemaakt om aan bijvoorbeeld de AVG te voldoen. Daarbij is vrijwillige instemming van de huurder essentieel. Bij een eventueel vervolg van de verkenning in de vorm van een pilot speelt de privacy een belangrijke rol. Uitgaande van een positieve uitkomst van de verkenning, zal dit voorjaar worden gestart met een bredere pilot bij een aantal corporaties, waarbij ook de Woonbond zal worden betrokken. Bij gebleken succes volgt uitrol in de gehele corporatiesector. Vooruitlopend daarop zullen voorlichtingsbijeenkomsten voor corporaties door de Aw i.s.m. Inspectie SZW en OM worden gehouden om vervalsingen van inkomensverklaringen beter te kunnen herkennen.
Nieuw onderzoek in de zaak-Poch |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoorden herinneren op de eerder gestelde Kamervragen inzake de zaak-Poch?1
Ja.
Kunt u zich uw brief herinneren van 18 januari 2019, waarin u stelde dat «een onafhankelijk persoon vragen inzake het aanvullend onderzoek wil stellen naar de volledigheid van het dossier, mede tegen de achtergrond van de in de media gedane uitingen»?2
In de brief waaraan u refereert heb ik aangegeven dat ik een onafhankelijk persoon zal vragen aanvullend onderzoek in te stellen naar de volledigheid van het dossier, mede tegen de achtergrond van de in de media gedane uitingen.
In navolging op die brief kan ik u melden dat ik de heer Machielse, oud Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, heb gevraagd om het bovengenoemde onderzoek in te stellen. De heer Machielse heeft deze onderzoeksopdracht aanvaard.
Bent u bereid de eerder gestelde schriftelijke vragen inzake de zaak-Poch, die niet door u beantwoord zijn, in het aanvullend onderzoek alsnog mee te nemen en te beantwoorden?
De onderzoeksopdracht is zo breed mogelijk gesteld, zie ook het antwoord op vraag 5. De onderzoeker heeft zelf de ruimte om te bepalen of hij de betreffende onbeantwoorde vragen daarbij meeneemt en zo ja, op welke wijze. Ik zal de beantwoording van beide sets vragen doen toekomen aan de heer Machielse.
Is het onderzoek reeds gestart? Zo nee, op welke termijn zal dit gebeuren?
Het onderzoek is nog niet gestart, maar het ligt in de rede dat het onderzoek binnen zeer afzienbare termijn zal starten.
Welk mandaat heeft de onafhankelijke onderzoeker en hoe wordt deze geselecteerd?
De onderzoeker heeft tot taak onderzoek te verrichten met het oog op de beantwoording van in ieder geval de volgende vragen:
Bovenstaande, open geformuleerde, vragen moeten in onderlinge samenhang worden onderzocht, waarbij mede de informatiepositie op basis waarvan (politieke) besluitvorming heeft plaatsgevonden relevant is. Het staat de onderzoeker vrij om andere feiten te signaleren die hem in het licht van de onderzoeksvragen relevant voorkomen en kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding.
De onafhankelijk onderzoeker is geselecteerd op basis van een aantal selectiecriteria. Er is onder meer gekeken naar volstrekte onafhankelijkheid, de betreffende persoon mag niet eerder betrokken zijn geweest bij het dossier Poch. Daarnaast is ook gekeken naar praktijkervaring ten aanzien van strafrechtelijke dossiers van het hoogste kwalitatieve niveau.
Op welke termijn kan de Kamer de uitkomsten van het onderzoek verwachten?
De onafhankelijk onderzoeker is niet aan een termijn gebonden. Ik zal uw Kamer te gelegener tijd nader informeren.
Illegale verhuur op Airbnb |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het ideale moment om in te grijpen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de Spaanse aanpak ook in Nederland toegepast kan worden, omdat binnen de EU dezelfde Europese privacyregels gelden? Zo nee, waarom niet?
Door een verplichte registratie bij de Kamer van Koophandel, waar in het artikel naar wordt verwezen, wordt inzicht verkregen in wie een woning aanbiedt en waar deze is gelegen. De Europese richtlijn inzake privacy (AVG) geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie. Of de Spaanse aanpak aan die richtlijn voldoet is aan de Europese Commissie om te beoordelen.
Kunt u Airbnb aanwijzen als toeristisch tussenpersoon en verplichten zich aan de regels te houden, net als in Spanje, zodat er geen oneerlijke concurrentie met hotels plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 13 maart 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de samenhangende aanpak inzake toeristische verhuur. (Kamerstuk 27 926, nr. 309) De kern hiervan is dat door de verplichte eenmalige registratie gemeenten inzicht krijgen in wie een woning aanbiedt en waar deze is gelegen. De aanbieders worden namelijk verplicht het verkregen registratienummer te vermelden bij elke aanbieding. Hierdoor treden aanbieders uit de anonimiteit. In dit verband zal de Huisvestingswet worden gewijzigd.
Als aanbieders van toeristische verhuur zouden worden aangemerkt als ondernemer valt dit buiten de werkingssfeer van de Huisvestingswet en zou het gelden voor alle aanbieders in heel Nederland. Ik vind dit niet wenselijk. Zoals geschetst in bovengenoemde brief zie ik een relatie tussen schaarste op de woningmarkt en regulering van toeristische verhuur. Oneigenlijk gebruik van de woningvoorraad en een aantasting van de leefbaarheid ten gevolge van toeristische verhuur van woonruimte wordt vooral ervaren in gemeenten met schaarste op de woningmarkt, omdat daar onder meer een hoge bebouwingsdichtheid is. Voorts wordt een te lichtvaardig inzetten van het voorgestelde instrumentarium hiermee voorkomen en wordt een drempel opgeworpen tegen het onnodig beperken van het recht op het ongestoord gebruik van het eigendom. Voorts geeft registratie bij de Kamer van Koophandel alleen inzicht in de gegevens van het bedrijf of de persoon die de woning aanbiedt en derhalve niet de adresgegevens van de aanbieding.
Hoe beoordeelt u het Spaanse registratiesysteem? Kunt u aanbieders van vakantieverhuur verplichten zich in te schrijven bij de Kamer van Koophandel als bedrijf, net als in Spanje? Kunt u Airbnb verplichten om KvK-nummers op de site te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat zo niet alleen klanten kunnen zien wat er aan de hand is, maar ook de gemeente en de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit mee te nemen in de aangekondigde wet Vakantieverhuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Universiteit is te wit’ |
|
Judith Tielen (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteit is te wit»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de status is van het aangehaalde diversiteitsplan en in hoeverre de medezeggenschap hierbij betrokken is?
De ambitie van de Universiteit Utrecht om te werken aan een diverse en inclusieve universiteit is opgenomen in hun Strategisch Plan (2016–2020). De Universiteitsraad heeft met dit Strategisch Plan ingestemd. Het projectplan «Diversiteit: instroom en selectie», waarover de Telegraaf schreef, is een uitwerking van de ambitie van de Universiteit. Het college van bestuur heeft dit projectplan in november 2018 goedgekeurd en als uitwerking van beleid toegestuurd aan de medezeggenschap. Bespreking in de Universiteitsraad staat gepland voor april 2019.
Wat vindt u van het diversiteitsplan en de genoemde doelstellingen?
Ik kan het alleen maar aanmoedigen dat universiteiten en hogescholen nadenken over diversiteit en inclusie en daar ook concrete maatregelen aan koppelen. Het is echter aan de instellingen zelf om te bepalen hoe zij hier aandacht aan besteden en welke maatregelen zij op dit gebied nemen.
Deelt u de mening dat diversiteitbeleid en inclusie veel meer moet zijn dan doelgroepenbeleid? Zo ja, wat is uw definitie van diversiteit en wat is de door u gewenste doelstelling?
Ja, ik deel de mening dat diversiteitsbeleid en inclusie meer moet zijn dan doelgroepenbeleid.
Diversiteit betreft alle manieren waarop mensen van elkaar verschillen. Diversiteit in de studentenpopulatie gaat naar mijn mening over de verschillende achtergronden, ervaringen talenten, culturen en nationaliteiten van studenten. Inclusie maakt het mogelijk dat de universiteit of hogeschool een plek is waar iedereen zich thuis kan voelen en zich optimaal kan ontwikkelen.
Ik vind het belangrijk dat er bij universiteiten en hogescholen aandacht is voor diversiteit en inclusie. Hoe zij dat doen, is aan de instellingen zelf. Om die reden heb ik hiervoor geen gewenste doelstelling.
Dat geldt overigens ook voor de Universiteit Utrecht en komt tot uiting in de vier uitgangspunten die de universiteit hanteert:2 Studenten, medewerkers en gasten met een grote verscheidenheid aan achtergronden voelen zich welkom bij de Universiteit Utrecht;3 Studenten en medewerkers hebben de ruimte om zich te ontplooien,4 Een divers samengestelde staf biedt de diverse studentenpopulatie herkenbare rolmodellen,5 Studenten, medewerkers en gasten benaderen elkaar zonder vooroordelen en uitsluiting.
Bent u van mening dat de in het artikel genoemde maatregelen om «tot meer diversiteit te komen» als een gebedsruimte (met gescheiden ingangen) en een jaarkalender met islamitische feestdagen, daadwerkelijk bijdragen aan diversiteit en inclusie? Of ziet u het risico dat zaken als gescheiden ingangen juist de integratie van studenten onderling en de omarming van de vrije waarden van Nederland tegenwerken?
In het artikel in de Telegraaf wordt gerefereerd aan een bijlage van het projectplan «Diversiteit: instroom en selectie» van de Universiteit van Utrecht. In deze bijlage, die ter inspiratie bij het projectplan is gevoegd, worden verschillende ideeën van studenten en werknemers genoemd om te komen tot meer diversiteit en inclusie op de universiteit. Het gaat om ideeën van studenten en werknemers, niet om beleid van de Universiteit Utrecht.
De universiteit heeft mij laten weten dat er geen plannen zijn voor aanpassing van de jaarkalender of een gebedsruimte (met gescheiden ingangen). Er zijn stilteruimtes waar iedereen gebruik van kan maken (met één deur) en er is volgens de universiteit geen aanleiding dat aan te passen.
Ik ben van mening dat maatregelen om tot meer diversiteit en inclusie te komen altijd weloverwogen moeten worden genomen. Op welke manier dat gebeurt en welke maatregelen worden genomen is de verantwoordelijkheid van universiteiten en hogescholen zelf.
Deelt u de mening dat dergelijke maatregelen weinig met kwaliteit van onderwijs te maken hebben? Zo ja, vindt u dat deze maatregelen een doelmatige besteding van onderwijsgeld zouden zijn?
Ik ben van mening dat diversiteit, zowel in de studentenpopulatie als in het personeelsbestand, een belangrijke bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van het onderwijs. Een leergemeenschap die bestaat uit studenten en docenten met verschillende achtergronden, ervaringen, talenten, culturen en nationaliteiten daagt studenten uit om zich in de ander te verdiepen, verschillende perspectieven op vraagstukken te bezien en te komen tot creatieve oplossingen. Studenten leren zo om bruggen te slaan en verbindingen te maken die nodig zijn voor de toekomst. Het is daarmee een onderdeel van de bildungs- en verbindingsopgave van het onderwijs en maatregelen die daar aan bijdragen zijn naar mijn mening een doelmatige besteding van onderwijsgeld.
Deelt u de mening dat diversiteit nooit een doel kan zijn van de universitaire selectieprocedure, maar dat selectieprocedures erop gericht moeten zijn om het studiesucces van studenten voor de beoogde opleiding te voorspellen?
Ik vind het belangrijk dat er in selectieprocedures aandacht is voor kansengelijkheid. Alle aspirant-studenten moeten dezelfde kansen hebben om toegelaten te worden tot een (selecterende) opleiding.
Brieven waarin schoolleiders gewezen worden op de wettelijke verplichting om gegevens van leraren aan te leveren voor het Lerarenregister |
|
Paul van Meenen (D66), Eppo Bruins (CU), Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat schoolleiders op dit moment nog brieven ontvangen van of namens uw ministerie, waarin zij gewezen worden op de wettelijke verplichting om gegevens van leraren aan te leveren voor het lerarenregister?1
Ik ben ermee bekend dat schoolbesturen een brief hebben gekregen waarin opgeroepen wordt om de gegevens van hun leraren te leveren, zodat deze gebruik kunnen maken van het Lerarenportfolio. Deze brief had niet in deze vorm verstuurd moeten worden: de informatie die er in staat is onvolledig. Dat betreur ik.
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 16 januari 20192 zal van een verplicht lerarenregister in deze kabinetsperiode geen sprake zijn. Wel blijf ik werken aan de doelen uit de Wet beroep leraar en het vrijwillig Lerarenportfolio, dat de regie over de professionele ontwikkeling in handen legt van de leraar. Dit is een essentieel verschil met het huidige bekwaamheidsdossier, dat in handen is van het schoolbestuur. Ik vind het daarom belangrijk dat besturen gegevens aanleveren, zodat leraren van het portfolio gebruik kunnen maken. Om dubbele lasten te voorkomen, hoeven schoolbesturen die het portfolio onder leraren stimuleren niet langer bekwaamheidsdossiers bij te houden.
Besturen zijn verplicht de gegevens aan te leveren, maar de leraar bepaalt zelf of hij of zij het portfolio wil gebruiken. Schoolbesturen die ervoor kiezen geen gegevens aan te leveren, moeten kunnen aantonen dat zij op andere wijze de professionele ontwikkeling van hun leraren stimuleren. Voor hen geldt de wettelijke verplichting tot de bekwaamheidsdossiers onverkort. Deze laatste opt-out mogelijkheid ontbreekt in de brief die recent aan schoolbesturen is verstuurd. Dit zal gerectificeerd worden. De besturen die de door u aangehaalde brief hebben ontvangen, zullen een herstelbrief krijgen conform bovenstaande strekking.
Bent u ermee bekend dat in deze brieven wordt gedreigd dat het niet voldoen aan de wettelijke verplichting zal meewegen bij de inspectiebeoordeling van de school?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze brieven onnodig zijn en leiden tot onnodige spanning en onzekerheid bij scholen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Inspectie van het Onderwijs opdracht te geven anticiperend te handhaven als het gaat om de verplichtingen die (nu nog, maar binnenkort niet meer) voortvloeien uit het lerarenregister?
Ik ben met de Inspectie in gesprek over de manier waarop het toezicht rondom dit thema vorm en inhoud krijgt. De verplichting op het register mag dan verdwijnen: zorg en aandacht voor professionele ontwikkeling van leraren is niet vrijblijvend.
We mogen van leraren verwachten dat zij zich voor hun eigen professionele ontwikkeling inzetten. Tegelijkertijd is het de verantwoordelijkheid van schoolbesturen om zorg te dragen voor een schoolklimaat waarin professionele ontwikkeling kan gedijen, waarin leraren optimaal aan hun ontwikkeling willen en kunnen werken.
Dit betekent ook dat het schoolbestuur jaarlijks verantwoording aflegt over de wijze waarop dit gerealiseerd wordt en de tijd en middelen die het daarvoor beschikbaar heeft gesteld. In het AO Leraren en in de Kamerbrief van 16 januari heb ik aangegeven dat ik dit wettelijk ga vastleggen. Dit doe ik door strategisch HRM-beleid en professionaliteit als deugdelijkheidseisen op te nemen in de wet, zodat de Inspectie het toezicht hierop structureel kan inrichten. Ik zal u voor de zomer informeren over de nadere uitwerking hiervan.
Landelijk meldpunt en onderzoek naar giftig chroom-6 |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mogelijk veel meer mensen blootgesteld aan kankerverwekkend anti-roestmiddel chroom-6»?1
Ja.
Klopt het dat de kankerverwekkende stof chroom-6 in veel meer sectoren wordt gebruikt, zoals de burgerluchtvaart, auto-industrie en bij de productie van windmolens? Bent u volledig op de hoogte bij welke bedrijven en sectoren de kankerverwekkende stof chroom-6 is gebruikt? Zo nee, vindt u het dan ook niet van groot belang dat er duidelijkheid moet komen voor al die mensen die bij deze bedrijven werken?
Het klopt dat de kankerverwekkende stof chroom-6 in meerdere sectoren werd en wordt gebruikt. De belangrijkste branches waar in het verleden gewerkt is met chroom-6 zijn bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) reeds in beeld.
Verchromingshandelingen zijn tegenwoordig alleen nog toegestaan wanneer daar onder de REACH wetgeving een autorisatie voor is afgegeven of waarvan een aanvraag voor dergelijk gebruik nog in behandeling is. Deze autorisaties worden afgegeven door de Europese Commissie waarbij ook lidstaten worden betrokken.
Zoals in de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kabinetsappreciatie onderzoeksrapport chroom-6 in Tilburg, Kamerstuk 25 883, nr. 342) aan uw kamer aangegeven, werkt de Inspectie SZW risicogestuurd en richt zich daarom op die sectoren en activiteiten waarbij er een kans bestaat dat nog met chroom-6 houdende producten wordt gewerkt, of dat bestaande chroom-6 houdende oppervlakken moeten worden bewerkt. Daarnaast doet de Inspectie een breder levenscyclus-onderzoek naar kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen. In deze brief is door de Staatssecretaris een inventarisatie toegezegd van de reeds aanwezige kennis op het gebied van risicovolle toepassingen en bewerkingen met chroom-6 en sectoren waar dergelijke toepassingen veel voorkomen. Bij deze inventarisatie kunnen ook de minder voor de hand liggende toepassingen van chroom-6 in kaart worden gebracht.
Bent u bereid, zoals de FNV voorstelt, een landelijk onderzoek en meldpunt over het gebruik van chroom-6 te starten?
Zoals in antwoord op de vorige vraag aangegeven, komt er een inventarisatie van de reeds aanwezige kennis op het gebied van risicovolle toepassingen en bewerkingen met chroom-6 en de sectoren waarin dergelijke toepassingen veel voorkomen.
Met betrekking tot een meldpunt over het gebruik van chroom-6 wijs ik er allereerst graag op dat meldingen kunnen worden gedaan bij de Inspectie SZW. Als een vakbond, OR, of arbo-professionals, waaronder arbeidshygiënisten en bedrijfsartsen een melding doen bij de Inspectie, zal de Inspectie deze altijd in behandeling nemen.
Een centraal meldpunt zou een rol kunnen spelen als werknemers er met hun werkgever niet uitkomen. Ten slotte is (ook wettelijk gezien) de werkgever de eerste waar problemen op het terrein van de arbeidsomstandigheden moeten worden gemeld. De Staatssecretaris van SZW gaat met sociale partners in overleg om te bezien of aanvullend op het bovenstaande het vormgeven van een centraal meldpunt van toegevoegde waarde kan zijn.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat slachtoffers een lange juridische lijdensweg moeten ondergaan? Wilt u daarom ook een claimbeoordelingsinstituut opzetten, waarbij mensen die denken ziek te zijn geworden door blootstelling aan chroom-6 zich daar kunnen melden?
Wij delen de mening dat lange, juridische procedures voorkomen moeten worden wanneer het gaat om schadeafhandeling bij beroepsziekten. Het is ook daarom dat er al verschillende initiatieven ondernomen zijn om deze langdurige en complexe processen aan te pakken. Helaas bleek het initiatief van SZW om in samenspraak met sociale partners te komen tot de inrichting van een Expertise Centrum Causaliteit Beroepsziekten geen steun van de werkgevers te hebben. In 2018 is daarom een subsidie verstrekt aan de Letselschaderaad voor het ontwikkelen van een gedragscode voor de letselschadebranche ten behoeve van een betere en snellere afhandeling van beroepsziekteclaims, waarbij de aangesloten bedrijven zich committeren aan de naleving van deze gedragsregels.
Zoals aangegeven in de brief (Kabinetsappreciatie onderzoeksrapport chroom-6 in Tilburg, 5 maart 2019) aan uw Kamer zal in navolging van de aanbevelingen van de Commissie Tilburg een commissie «Vergemakkelijk toekomstige schadeafhandeling bij beroepsziekten» worden ingesteld. Deze commissie zal worden gevraagd om uitgangspunten te formuleren voor compensatie en te adviseren over de wenselijkheid en mogelijkheid van breed gedragen en gezamenlijk in de commissie bepaalde (landelijke) richtsnoeren voor compensatie en voor de (onafhankelijke) uitvoering ervan. Daarbij verzoeken wij de commissie om de voorstellen van de FNV over een landelijke voorziening of regeling voor gezondheidsschade als gevolg van chroom-6 te betrekken.
Het bericht ‘Ook stichting kijkonderzoek verzamelde data met omstreden methode’ |
|
Nevin Özütok (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook stichting kijkonderzoek verzamelde data met omstreden methode»?1
Ja.
Is de gebruikte onderzoeksmethode in overeenstemming met de wet? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, met welke wettelijke normen is deze methode in strijd?
Het artikel van de NOS bespreekt de mogelijke strijdigheid van deze onderzoeksmethode met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het is niet aan mij om hier een uitspraak over te doen. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt als toezichthouder toezicht op de naleving van deze verordening. De AP kan onderzoek doen en beschikt over verschillende sanctiemechanismes om overtredingen te (doen) beëindigen. Betrokken personen hebben op grond van de AVG verschillende rechten die zij kunnen uitoefenen richting de verwerkingsverantwoordelijke (bijvoorbeeld het recht op inzage, of het recht op bezwaar tegen de verwerking, of het intrekken van de toestemming). Ook is het mogelijk een klacht in te dienen bij de AP, en staat eveneens een rechtsgang open waarbij het aan de rechter is om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de wet.
De AVG en Uitvoeringswet AVG stellen regels aan het verwerken van persoonsgegevens. Ik acht die regels voldoende ter bescherming van de privacy. Ik verwacht dat elke instelling of organisatie die persoonsgegevens verwerkt zich aan de wet houdt. Ik verwacht dus ook van de Nederlandse Publieke Omroep dat zij zich aan de wet houdt en dat ook vraagt van partijen waaraan zij opdracht verstrekt.
Mocht de gebruikte methode in onrechtmatig zijn, wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat het gebruik van deze methode stopt?
Zie antwoord vraag 2.
Mocht het niet onrechtmatig zijn, deelt u dan de mening dat het gebruik van deze methode onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om ervoor te zorgen dat de regelgeving zo wordt aangepast dat deze methode niet meer gebruikt mag worden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de indruk dat de deelnemers aan het onderzoek nauwgezet zijn geïnformeerd over het doel, de werkwijze en de eventuele consequenties van deelname aan het onderzoek? Zo ja, waar blijkt dit volgens u uit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om publieke instellingen, zoals de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), te verzoeken zolang deze methode nog toegestaan is niet deel te nemen aan of opdracht te geven voor onderzoek waar deze methode wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Pim wil en kan leren, maar niet naar vwo mag |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Ken u het bericht «Pim wil leren, kan leren, maar is in een fuik beland»? Wat vindt u ervan dat Pim – die lijdt aan vorm van autisme en speciaal onderwijs volgde – met zijn vakkenpakket niet naar het vwo mag, terwijl hij een 8,6 gemiddeld staat?1
Ja.
Bent u het eens dat de inzet van Pim en het Carolus Clusius College juist te prijzen is en het dan ook betreurenswaardig is dat er, volgens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Inspectie van het Onderwijs, geen andere mogelijkheden zijn tot uitzondering en Pim zodoende niet kan doorstromen naar het vwo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb waardering voor de inzet die Pim toont in zijn schoolcarrière. Dat hij op het havo gemiddeld hoge cijfers haalt is gezien zijn geschiedenis erg knap. Naast het behalen van goede cijfers is echter ook het volgen en afsluiten van alle verplichte vakken (waaronder een tweede moderne vreemde taal naast het Engels) nodig om een vwo-diploma te halen. Zijn ouders hebben bij het Ministerie van OCW een verzoek ingediend om artikel 60 van het Eindexamenbesluit Voortgezet Onderwijs (de zogeheten hardheidsclausule) toe te passen. Op grond daarvan kan vrijstelling worden verleend voor het moeten volgen en met een examen afronden van een verplicht vak. Dit verzoek is afgewezen. Pim vrijstelling verlenen voor de tweede moderne vreemde taal (al dan niet op basis van zijn hoge cijfergemiddelde), zou namelijk oneerlijk zijn tegenover de andere leerlingen, die óók alle verplichte vakken moeten doen.
Het is echter niet zo dat Pim met zijn huidige vakkenpakket niet kan doorstromen van havo-4 naar vwo-5. Er is geen wettelijk doorstroomverbod voor leerlingen met een vakdeficiëntie. Weliswaar zou die deficiëntie in vwo-5 en vwo-6 gerepareerd moeten worden, om aan het eind van vwo-6 examen te kunnen doen in dit vak, maar dat kan op schoolniveau geregeld worden.
Pim wilde doorstromen naar het vwo met profiel Economie en Maatschappij. Dit profiel kenmerkt zich door vakken met een gamma- en alfa-oriëntatie, waaronder de talen. Alleen voor leerlingen die aantoonbaar taalzwak zijn of een andere moedertaal hebben, kan in de cultuurprofielen bij uitzondering vrijstelling worden verleend voor het moeten doen van examen in een tweede moderne vreemde taal. Voor zover ik heb kunnen beoordelen voldoet Pim niet aan die voorwaarden. Overigens moet er bij vrijstelling altijd een vervangend vak worden gevolgd van dezelfde zwaarte.
Het Carolus Clusius College had er zelf voor kunnen kiezen hem daartoe in de gelegenheid te stellen. In het genoemde besluit over toepassing van de hardheidsclausule is expliciet vermeld dat er geen wettelijke voorschriften zijn die verhinderen dat een leerling binnen dezelfde school van het havo naar het vwo overstapt, ook al kan de leerling met de huidige vakkencombinatie vanwege een vakdeficiëntie nog niet aan de voor hem relevante exameneisen voldoen. Mede omdat hem nog twee jaar restten om alsnog de tweede moderne vreemde taal te volgen en daarmee te voldoen aan de exameneisen voor zijn gekozen profiel, zie ik geen grond om vrijstelling te verlenen.
In hoeverre verhoudt het verhaal van Pim zich tot deze door u gedane uitspraken: «Iedere havist verdient een eerlijke kans om na het behalen van een havodiploma door te stromen naar het vwo. Alle leerlingen verdienen de kans om het maximale uit zichzelf te halen. Ook als je bijvoorbeeld wat later bloeit dan je klasgenootjes»?2
Een bredere «taligheid» behoort tot de essentie van het wetenschappelijk onderwijs en daarmee ook van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het vwo. Dat geldt te meer voor de maatschappijprofielen, zoals het profiel Economie en Maatschappij dat Pim wilde volgen. Dit profiel kenmerkt zich door vakken met een gamma- en alfa-oriëntatie, waaronder de talen. In alle profielen van het vwo is daarom naast het Engels ten minste één tweede moderne vreemde taal (of een klassieke taal) verplicht. Dus elke leerling die vanuit de havo naar het vwo doorstroomt zal uiteindelijk examen moeten doen in een tweede moderne vreemde taal, wil hij of zij een volwaardig vwo-diploma behalen dat recht geeft op instroom in het wetenschappelijk onderwijs.
Dat dit voor leerlingen die tijdens (de bovenbouw van) hun havo-opleiding geen onderwijs hebben gevolgd in een tweede moderne vreemde taal ingewikkelder kan zijn dan voor leerlingen die dat wel hebben gedaan, behoeft geen betoog. Dit is echter geen reden om de inhoud en waarde van het vwo-diploma ter discussie te stellen. Daarom doen havoleerlingen die de ambitie hebben om na het behalen van hun havodiploma door te stromen naar het vwo, of, zoals in het geval van Pim, al na havo-4 naar vwo-5 te gaan, er goed aan om in de havo een tweede moderne vreemde taal te kiezen. Indien leerlingen toch zonder deze bagage instromen in de bovenbouw van het vwo kunnen zij zich deze tweede moderne vreemde taal ook nog gedurende die periode eigen maken, zodat zij er examen in kunnen doen. Dat zal in de regel wel om maatwerk van de kant van de school en extra inzet van de kant van de leerlingen vragen. Maar iedere havist heeft zo een eerlijke kans om door te stromen naar het vwo, ook zogeheten «laatbloeiers».
Hoeveel scholen voor speciaal onderwijs in Nederland bieden naast vmbo ook havo en vwo aan? Hoe zijn deze scholen verspreid over het land? Zijn dit naar uw mening voldoende scholen en locaties om te voorzien in de vraag naar havo en vwo op het speciaal onderwijs?
In het vso zijn er 207 schoolvestigingen waar wordt lesgegeven aan leerlingen met een uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Van deze 207 vestigingen zijn er 135 die havo aanbieden, van die 135 zijn er 94 die bovendien vwo bieden; 41 vestigingen bieden naast vmbo alleen havo aan (speciale scholen die gebruik maken van vavo zijn hierin niet meegenomen). De vestigingen zijn goed verspreid over het land. Leerlingen die in staat zijn om vwo te doen, zullen dat veelal ook goed kunnen op een reguliere school met extra ondersteuning en dat maakt dat de vraag naar vwo minder groot is dan die naar vmbo en havo. Het huidige aanbod acht ik gelet op de omvang van de doelgroep voldoende.
Zijn u meer signalen bekend zoals die van Pim of andere leerlingen zonder autisme die wegens het gebrek aan een moderne tweede vreemde taal en/of een achtste vak in hun vakkenpakket op de havo en ondanks een voldoende gemiddeld cijfer, niet door mogen stromen naar het vwo? Zo ja, om hoeveel signalen gaat het jaarlijks?
Het komt vaker voor dat leerlingen vakdeficiënties hebben die doorstroom van havo naar vwo belemmeren. Om hoeveel signalen het op jaarbasis gaat, is onbekend.
Klopt het dat op het gymnasium een tweede moderne vreemde taal niet noodzakelijk is en leerlingen dus zonder toestemming van het Ministerie van OCW of de Inspectie van het Onderwijs naar het gymnasium zouden kunnen doorstromen indien zij op de havo geen onderwijs in twee moderne vreemde talen gevolgd hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat klopt in zoverre dat een tweede moderne vreemde taal niet verplicht is in alle gymnasiumprofielen (dáárvoor zou dus geen ontheffing of vrijstelling nodig zijn), maar in het gymnasium is naast het Engels wel ten minste één van de klassieke talen (Latijn of Grieks) verplicht. Leerlingen die na het behalen van het havodiploma zouden willen doorstromen naar het vwo zullen daar dus ten minste óf een tweede moderne vreemde taal moeten volgen en met een examen moeten afronden (atheneum), óf een klassieke taal (gymnasium).
Klopt het dat u in deze gevallen gebruik kunt maken van de hardheidsclausule in het Eindexamenbesluit VO? Wat is de reden dat u hier in het geval van bijvoorbeeld Pim geen gebruik van heeft gemaakt? Bent u bereid hier alsnog gebruik van te maken, zodat leerlingen zoals Pim kunnen doorstromen naar het vwo zonder enige belemmering? Kunt u uw antwoorden toelichten?3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Acht u het wenselijk dat leerlingen worden belemmerd in hun recht op doorstroom in het onderwijs en kansen mislopen, omdat zij al vroeg geplaatst worden op een bepaald niveau of voor een bepaald niveau kiezen en daardoor niet of te laat kunnen voldoen aan aanvullende eisen, zoals een moderne tweede vreemde taal op het vwo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het civiel effect en daarmee de waarde van de verschillende diploma’s in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een bepaalde inhoud die leerlingen aan het eind van hun opleiding op een bepaald niveau moeten beheersen. De weg daarnaar toe kan verschillen (bijvoorbeeld in zes jaar «rechtstreeks» van vwo-1 naar vwo-6, of met nog twee jaar «stapelen» in het vwo na vier of vijf jaar havo), maar de bestemming is gelijk: het betreffende VO-diploma met de daaraan gestelde vak-eisen. Een tweede moderne vreemde taal in het vwo is dan ook geen aanvullende eis ten opzichte van het havodiploma, maar in beginsel een regulier en voor alle leerlingen verplicht onderdeel van het vwo-diploma. Dus of een havo-gediplomeerde leerling nu op de havo wel of geen examen heeft gedaan in een tweede moderne vreemde taal, voor het behalen van een vwo-diploma zal hij of zij hier in beginsel wel examen in moeten doen. Een eventueel recht van leerlingen op doorstroom van havo naar vwo kan niet betekenen dat zij een vwo-diploma behalen zonder dat zij daarvoor alle verplichte vakken met een examen hebben afgerond. Dat zou niet eerlijk zijn richting leerlingen die wél alle verplichte vakken met een examen hebben afgerond, en zou het civiel effect van het vwo-examen aantasten.
Bent u het ermee eens dat leerlingen altijd een kans verdienen en moeten krijgen als zij willen doorstromen naar een hoger niveau op het voortgezet onderwijs zonder aanvullende eisen, ondanks dat dit kan leiden tot meer uitval, in het kader van «als je het nooit probeert, zal je het nooit weten»? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik vind dat leerlingen altijd een kans verdienen en moeten krijgen als zij willen doorstromen naar een hoger niveau op het voortgezet onderwijs. Dit is echter geen makkelijke stap. Daarom beraad ik mij momenteel op een doorstroomrecht havo-vwo met eventuele uniforme toelatingseisen. Daarbij teken ik nogmaals aan dat de tweede moderne vreemde taal in het vwo geen aanvullende eis is, maar in beginsel integraal onderdeel van het vwo-examenprogramma.
In hoeverre draagt een algemene toelatingseis, die volgens u wel bijdraagt aan gelijke kansen, ook bij aan het bestrijden van kansenongelijkheid in het algemeen in het onderwijs, aangezien uit de Staat van het Onderwijs 2018 blijkt dat het diploma van ouders sterk bepaalt op welk niveau een leerling op het voortgezet onderwijs zit?4 5
Kansenongelijkheid treedt op wanneer scholen verschillende toelatingseisen stellen, want een leerling op de ene school krijgt dan andere kansen dan een leerling op een andere school. Een landelijk uniform objectief criterium om leerlingen toe te laten tot een ander niveau na het behalen van een (vmbo-gt-/havo-) diploma zorgt ervoor dat de kansen voor alle leerlingen gelijk zijn, ongeacht hun achtergrondkenmerken. Dat draagt dus bij aan kansengelijkheid in het algemeen.
Welke mogelijkheden zijn er voor laatbloeiers om alsnog door te stromen naar een hoger niveau op de middelbare school ondanks dat zij niet voldoen aan bijvoorbeeld een extra vak op het vmbo of een tweede moderne tweede vreemde taal op de havo? Zijn dit, volgens u, voldoende mogelijkheden om deze leerlingen alle kansen te bieden zich te ontwikkelen op een manier die zij wensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Idealiter zouden leerlingen die de ambitie hebben om later door te stromen naar een hoger niveau tijdig een extra vak of (in het geval van de doorstroom van havo naar vwo) een tweede moderne vreemde taal moeten kiezen. Het is dan ook wenselijk dat scholen hun leerlingen daar tijdig op wijzen. «Tijdig anticiperen op een eventuele doorstroom naar het vwo is belangrijk, bijvoorbeeld door tijdig informatie te geven (en vindbaar maken) en leerlingen al tijdig begeleiding op maat te bieden. Eigenlijk zou er bij de school sprake moeten zijn van een continue loopbaan- en beroepsoriëntatie (LOB) voor de leerling.»6
Indien leerlingen niet tijdig (dus al toen zij de havo-opleiding volgden) het in het vwo extra verplichte vak hebben gekozen, is het nu in principe mogelijk om alsnog te starten met dat vak wanneer zij in het vwo instromen, hiervoor zijn geen wettelijke belemmeringen. Dat zal in de regel wel vragen om maatwerk vanuit de school en extra inspanning van de leerling, aangezien deze «stapelende» leerling bij dat vak een achterstand zal hebben op zijn of haar nieuwe klasgenoten die «regulier», dus zonder te stapelen, vanuit het vwo zijn doorgestroomd, zónder vakdeficiëntie.
Bent u bereid om in de uitwerking van het doorstroomrecht havo-vwo ook specifiek een optie op te nemen voor leerlingen die geen tweede moderne tweede vreemde taal hebben gevolgd op de havo, maar wel naar het vwo door willen stromen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 is een tweede moderne vreemde taal (of een klassieke taal) naast het Engels een integraal onderdeel van het vwo-diploma. Het is niet altijd noodzakelijk (en ook niet wettelijk verplicht) dat een leerling in de havo een tweede moderne vreemde taal moet hebben gevolgd om door te mogen stromen naar het vwo. Om het vwo-diploma te behalen zullen zij hierin uiteindelijk echter wel in voldoende succesvolle mate examen moeten doen. Een doorstroomrecht moet niet leiden tot twee soorten vwo diploma: bij doorstroom van havo naar vwo is het wenselijk dat de leerling een realistisch perspectief heeft om aan het eind van het vwo daadwerkelijk te voldoen aan de exameneisen voor het vwo, inclusief die voor de tweede moderne vreemde taal. Bij de uitwerking van het doorstroomrecht zal ik daarom bezien in hoeverre dit ongeclausuleerd kan, of dat scholen in de gelegenheid zouden kunnen worden gesteld om – op uniforme en transparante wijze – een gelimiteerd aantal voorwaarden voor doorstroom van havo naar vwo te stellen.
Bent u daarnaast bereid om in het kader van het bevorderen van kansengelijkheid voor alle leerlingen geen aanvullende toelatingseisen te stellen bij de doorstroom van vmbo-havo en havo-vwo, zodat elke leerling een kans krijgt om door te stromen naar een hoger niveau ook al besluit hij of zij daartoe pas in zijn of haar examenjaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook in eerdere antwoorden is aangegeven is er bij de tweede moderne vreemde taal in feite geen sprake van aanvullende toelatingseisen: dit is een integraal onderdeel van het vwo-diploma. Ik ben niet voornemens dat in dit kader ter discussie te stellen. Dat laat echter onverlet dat ik in het kader van de uitwerking van het doorstroomrecht havo-vwo ook onderzoek of leerlingen met een vakdeficiëntie mogelijkheden geboden kunnen (blijven) worden om toch door te stromen naar een hoger niveau.
De doorlooptijden bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) |
|
Carla Dik-Faber (CU), Remco Dijkstra (VVD), Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Ontvangt u ook zoveel klachten over de doorlooptijden bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van mensen die hun rijbewijs willen verlengen als zij ook een gezondheidsverklaring moeten overleggen? Herkent u de klachten over de gebrekkige communicatie met het CBR?
Ik ontvang ook bijna dagelijks berichten van burgers waarin zij hun zorgen uiten over de doorlooptijden bij het CBR. Momenteel staan ook de wachttijden bij de klantenservice van het CBR onder druk. Het CBR is bezig met uitbreiding van de capaciteit en vraagt om zoveel als mogelijk digitaal contact te zoeken.
Wat vindt u ervan dat mensen zo lang moeten wachten op de verlenging van hun rijbewijs en daardoor soms zelfs hun baan verliezen, bijvoorbeeld omdat zij voor de uitoefening van hun werk gebruik maken van een bedrijfsauto?
Het mag niet voorkomen dat de langere doorlooptijden bij het CBR de burger raakt en dit van invloed is op het kunnen uitoefenen van zijn werk. Door het CBR zijn aanvullende maatregelen genomen om zoveel mogelijk te voorkomen dat burgers worden geconfronteerd met een verlopen rijbewijs, dan wel deze periode zo kort als mogelijk te houden. Vanaf januari wordt door het CBR geprioriteerd op datum verlopen rijbewijs. Burgers die al langere tijd bezig zijn en van wie het rijbewijs binnenkort verloopt of verlopen is, worden als eerste geholpen door het CBR. Daarnaast is samen met TLN een spoedprocedure afgesproken voor de beroepschauffeurs. De beroepschauffeurs waarbij niet tijdig het rijbewijs kan worden vernieuwd kunnen hiermee direct worden geholpen.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van 5 april 2018 van het lid Remco Dijkstra (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1681)? Herinnert u zich het antwoord op vraag vier, waarin u stelt dat het CBR binnen vier weken moet reageren, uitzonderingen daargelaten? Bedoelt u met «reageren» dat mensen binnen vier weken moeten kunnen beschikken over een geldig rijbewijs?
Ja, ik herinner mij de antwoorden op de schriftelijke vragen van 5 april 2018 van het lid Remco Dijkstra (VVD).
Ik heb met het CBR prestatieafspraken gemaakt. Op basis hiervan moet het CBR binnen vier weken reageren na elk klantcontact. In de procedure voor het doorlopen van vernieuwing van het rijbewijs kunnen door het CBR meerdere besluiten worden genomen, bijvoorbeeld indien een klant van het CBR wordt doorverwezen naar één of meer medisch specialisten. Het CBR dient binnen vier maanden duidelijkheid te geven over de vernieuwing van het rijbewijs. Dit wordt op dit moment helaas niet in alle gevallen gehaald door het CBR.
Hoe verhoudt uw toezegging in antwoord vier zich tot het volgende bericht op de website van het CBR; «Het is op dit moment erg druk bij het CBR. Daardoor kan het beoordelen van uw rijgeschiktheid soms helaas langer dan vier maanden duren. We adviseren u daarom zo snel mogelijk de Gezondheidsverklaring op te sturen. Zeker als u verwacht dat u nog naar één of meer medisch specialisten moet»?
Het klopt dat op de website wordt geadviseerd om tijdig de aanvraag in te dienen. De RDW stuurt daarnaast ongeveer vier maanden voordat het rijbewijs verloopt een brief aan de rijbewijshouder met informatie over de procedure. Daarin wordt geadviseerd om tijdig te starten met de procedure. Bij dit bericht zit nadere informatie van het CBR afgestemd op de doelgroep. Daarnaast wordt er een tijdelijke bijlage toegevoegd over de drukte en de wijzigingen in de procedure. Binnenkort start het CBR als extra maatregel een publiekscampagne gericht op de ouderen («75 plus»), om hen voor te lichten dat ze vanwege de verplichte keuring tijdig moeten beginnen en het liefst digitaal hun aanvraag indienen.
Vindt u nog steeds dat vier weken een reële termijn is voor het beoordelen van een verzoek tot vernieuwing van het rijbewijs? Kunt u aangeven hoeveel procent van de verzoeken tot vernieuwing van het rijbewijs binnen vier weken wordt beoordeeld?
Het CBR moet binnen vier weken een reactie geven op een ontvangen document (gezondheidsverklaring, tussentijdse melding, keuringsrapport of een rapport van de specialist). Over heel 2018 is dat in 78% van de gevallen gelukt. De vier wekentermijn is nodig om de eerste medisch-inhoudelijke beoordeling te doen van de ingediende gezondheidsverklaring. Het nieuwe ICT-programma moet helpen om dit te versnellen en moet ervoor gaan zorgen dat het CBR weer aan de vier weken termijn gaat voldoen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de communicatie en doorlooptijden bij het CBR op orde zijn? Welke termijn heeft u daarbij voor ogen? Bent u bereid om te onderzoeken hoe mensen via MijnOverheid.nl niet eenmalig, maar meerdere keren kunnen worden geattendeerd op de noodzaak om hun rijbewijs te verlengen?
Zie de inleiding voor de maatregelen die het CBR neemt om de problemen op te lossen. Zo ontvangen mensen die hun rijbewijs moeten verlengen tijdig een attendering per brief van de RDW.
Bent u bereid om te bekijken hoe de verlengingsprocedure efficiënter kan verlopen door mensen bij de attendering reeds aan te geven welke informatie het CBR allemaal nodig heeft om een verklaring van geschiktheid af te geven, waardoor mensen na het invullen van een gezondheidsverklaring zo min mogelijk worden verrast door aanvullende eisen?
In de brief die de RDW, ongeveer vier maanden voordat het rijbewijs verloopt, stuurt aan de rijbewijshouder met informatie over de procedure is per doelgroep informatie over de procedure bij het CBR toegevoegd. Daarnaast is er een tijdelijke bijlage toegevoegd over de drukte en de wijzigingen in de procedure. Ook informeert het CBR middels haar website burgers over het rijden met een medische aandoening.
Wat gaat u doen voor mensen die nu de dupe worden van de werkwijze van het CBR en dreigen hun baan te verliezen?
Zoals beschreven in antwoord 2 monitort het CBR sinds dit jaar op afloopdatum van het rijbewijs, helpt betrokkene zoveel mogelijk, bijvoorbeeld met het maken van een afspraak met een specialist of keuringsarts en geeft prioriteit aan de beroepschauffeurs. Samen met TLN is een spoedprocedure afgesproken voor de beroepschauffeurs. De beroepschauffeurs waarbij niet tijdig het rijbewijs kan worden vernieuwd kunnen hiermee direct worden geholpen.
Bent u bekend met het bericht «Rijbewijs ingetrokken na eerlijk melden depressie: «Dit is niet in de haak»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht? Wat vindt u ervan dat het CBR een rijbewijs ongeldig verklaart na een beoordeling van een medisch specialist dat een aandoening uit het verleden geen invloed heeft op de rijgeschiktheid?
Ik kan niet ingaan op specifieke casussen. Het CBR baseert haar beslissingen op de Regeling Eisen Geschiktheid 2000. Het CBR heeft mij bevestigd dat ook in genoemde casus dit het geval is.
Meer treinen naar Deventer, minder naar Amsterdam |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meer treinen van Deventer naar Utrecht in de spits, minder naar Amsterdam»?1
Ja.
Gaan de extra treinen op het traject Harderwijk en Amersfoort enkel achter elkaar aan rijden of rijden deze in patroontijden?
In de voorgenomen dienstregeling zijn door NS extra treinen voorzien tussen Harderwijk en Amersfoort. Dit maakt onderdeel uit van de adviesaanvraag.
De voorgenomen extra treinen stoppen alleen in Nijkerk, en rijden daarmee in een ander patroon dan de bestaande sprinter.
Klopt het dat, ondanks de positieve ontwikkeling van meer treinen tussen Harderwijk en Amersfoort, de overstap op Utrecht Centraal van treinen uit Groningen, Leeuwarden en Zwolle op de intercity naar Den Haag Centraal vervalt? Hoeveel tijdverlies gaat dit voor reizigers opleveren? Vindt u deze verslechtering voor reizigers uit het noorden ook een ongewenste ontwikkeling? Bent u bereid maatregelen te nemen, zodat de reizigers uit het noorden ten minste geen extra tijdverlies hebben en het liefst sneller Den Haag kunnen bereiken?
NS ontwerpt elk jaar een nieuwe dienstregeling met als doel de reiziger nog sneller en betrouwbaarder op zijn bestemming te brengen. De adviesaanvraag van de NS ligt ter consultatie bij decentrale overheden en de consumentenorganisaties in het Locov. Bij het maken van de dienstregeling streeft de NS altijd naar zoveel mogelijk verbetering. De totstandkoming van de dienstregeling is aan de NS. Dit betreft een complex proces waarin altijd afwegingen gemaakt moeten worden en waarbij NS vanzelfsprekend tracht zoveel mogelijk reizigers te laten profiteren maar een deel van de reizigers in specifieke gevallen er ook op achteruit kan gaan. Voor de reizigers vanuit Noord Nederland bestaat een rechtstreeks alternatief via de Hanzelijn. Dit is voor 80% van de reizigers nu al de preferente route.
Tot 15 maart kunnen alle relevante belangenorganisaties hun reactie geven op de ontwerpdienstregeling zoals deze is gepubliceerd door de NS. Decentrale overheden kunnen dit tot 1 maart. Uiteindelijk beoordeel ik of de totaaldienstregeling voldoet aan de voorschriften van de Vervoerconcessie van de NS.
Kan een keervoorziening bij Harderwijk in de vorm van een derde spoor deze verslechterde treinverbinding naar Den Haag tegengaan en tevens zorgen voor een verbeterde verbinding tussen Amersfoort en Harderwijk gedurende de hele dag in gunstige patroontijden? Bent u bereid om deze keerverbinding te onderzoeken? Zult u, bij een positieve uitkomst, ook het initiatief hiervoor nemen?
Ik heb navraag gedaan bij NS. Een keervoorziening in de vorm van een derde spoor zal in de voorgenomen dienstregeling niet bijdragen aan het tenietdoen van het vervallen van de overstap te Utrecht. In het Toekomstbeeld OV is reeds gekeken welke maatregelen op het baanvak kunnen bijdragen aan bijvoorbeeld nog hogere frequenties richting Zwolle. De vervolgfase van het Toekomstbeeld zal meer inzicht bieden wanneer en in welke mate mogelijke maatregelen op dit baanvak aan de orde zijn.
Investeringen door woningcorporaties |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Corporaties laten geld voor nieuwbouw liggen»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het artikel is een interview met de directeur van de Autoriteit woningcorporaties (Aw). De Aw is een onafhankelijke toezichthouder voor de corporatiesector. Het artikel is in lijn met het eerder gepubliceerde Sectorbeeld 2018 van de Aw.
Deelt u de mening van de directeur van de Autoriteit Woningcorporaties (AW)? In hoeverre heeft u contact gehad met de directeur hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Aw is een onafhankelijke toezichthouder en de directeur kan op eigen titel interviews geven. De boodschap van de directeur komt overeen met het beeld dat geschetst wordt in het Sectorbeeld 2018 van de Aw, dat aan de Kamer is verzonden. De directeur Aw onderstreept in het interview het belang dat corporaties een strategie ontwikkelen ten aanzien van de beschikbare financiële ruimte en de volkshuisvestelijke opgaven waarvoor zijn staan. Dat onderschrijf ik. Er is geen contact geweest tussen mijn ministerie en de Aw over het interview met de directeur van de Aw.
Was u (of uw ministerie) op de hoogte van de publicatie? Wilde u dat de mening gepubliceerd werd of juist niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ministerie en ik waren voorafgaand niet op de hoogte van de publicatie. Zoals eerder gezegd staat het de directeur van een onafhankelijke toezichthouder vrij om interviews te geven.
Hoeveel geld zou naar verwachting vrij gemaakt kunnen worden uit de commerciële tak van corporaties voor investeringen in sociale huurwoningen door de genoemde mogelijkheden in het artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Staat van de Volkshuisvesting 2018 is voor het eerst de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) voor de niet-DAEB-takken van woningcorporaties gepubliceerd. De IBW geeft een indicatie van de investeringsruimte voor de komende vijf jaar, bovenop alle reeds geplande investeringen in deze periode. In dezelfde rapportage is opgenomen dat er een eenmalige uitkering van € 4,0 mld. van de niet-DAEB- naar de DAEB-takken van woningcorporaties mogelijk is. Met de genoemde eenmalige uitkering van de niet-DAEB aan de DAEB van (maximaal) € 4 miljard zou nog (maximaal) € 6,1 miljard extra kunnen worden geïnvesteerd in nieuwbouw van sociale huurwoningen. Dit betekent wel dat er geen additionele investeringen meer gedaan kunnen worden in de niet-DAEB-tak, in bijvoorbeeld middenhuurwoningen.
Hoe verhoudt de oproep van de directeur van de AW om geen «dood kapitaal» te hebben zich tot de constatering in het Sectorbeeld 2018 dat investeringen onder druk staan door de «forse groei van de verhuurderheffing»?2
De uitspraken van de directeur van de Aw zijn in lijn met het sectorbeeld dat de Aw in december 2018 heeft gepubliceerd. Uit de IBW-berekeningen in de Staat van de Volkshuisvesting 2018 blijkt dat de meeste corporaties nog financiële ruimte hebben voor additionele investeringen (in totaal voor ruim € 16 miljard nieuwbouw) in de DAEB-tak ondanks de gerealiseerde groei van de verhuurderheffing door de gestegen WOZ-waarden. In mijn brief van 9 november jl. heb ik toegelicht dat uit de meest recente prognose van de corporatiesector zelf naar voren komt dat de investeringen voor de periode 2018–2022 met 46% zijn gestegen ten opzichte van prognose 2016–2020.3 In totaal hebben corporaties nog voor ca. € 40 mld. aan investeringen in de DAEB-tak gepland t/m 2022.
Deelt u de mening van oud-bijzonder hoogleraar woningmarkt Conijn dat de investeringscapaciteit van woningcorporaties vergroot kan worden door het afschaffen van belastingen die corporaties opgelegd hebben gekregen, te weten ATAD en de verhuurderheffing? Welke consequenties trekt u hieruit?3
Het verlagen van belastingen leidt ceteris paribus tot meer investeringsruimte. Corporaties spelen een belangrijke rol bij veel verschillende maatschappelijk opgaven (bijvoorbeeld: nieuwbouw, betaalbaarheid en verduurzaming). De opgaven van corporaties moeten in verhouding staan tot de beschikbare financiële middelen. Uit de IBW 2018 blijkt dat corporaties de komende jaren voldoende middelen hebben om extra investeringen te doen. In eerder genoemde brief van 9 november jl. is daarnaast ook toegelicht dat tegenover de lastenverzwaring van ATAD1 ook een aantal lastenverlichtende maatregelen staan. Dit zijn onder andere een stapsgewijze verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting, de in het regeerakkoord afgesproken heffingsvermindering voor verduurzaming en een tariefsverlaging in de verhuurderheffing. Met deze maatregelen wordt het effect op woningcorporaties van ATAD1 gedurende deze kabinetsperiode gecompenseerd.
Bent u bereid om de werking van de WOZ-waarde in het tarief van de verhuurderheffing aan te passen omdat dit voor grote verschillen zorgt tussen regio’s, zoals ook door de directeur van de AW wordt benoemd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik geef uitvoering aan de motie van de leden Ronnes (CDA), Koerhuis (VVD), Van Eijs (D66) en Dik-Faber (CU) waarin verzocht wordt om te onderzoeken hoe, gegeven de financiële positie van corporaties en haar maatschappelijke opgaven, op de korte en lange termijn bereikt kan worden dat meerdere maatschappelijke opgaven in voldoende mate worden opgepakt.5 Bij dit onderzoek worden de mogelijke rol van prikkels in de verhuurderheffing, maar ook vormen van herverdeling om regionaal tot een goede balans te komen tussen de financiële mogelijkheden en maatschappelijke opgaven betrokken. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.6 In de uitwerking van de motie zal ook de in de begroting van BZK aangekondigde evaluatie van de verhuurderheffing worden betrokken.
Welke huurprijzen hebben de 14.000 (duurdere) huizen die naar verwachting tot 2022 door woningcorporaties worden verkocht? Hoeveel van deze 14.000 huurhuizen zijn de afgelopen drie jaar geliberaliseerd?
De 14.000 woningen die in de meerjarige verkoopvoornemens zijn opgenomen maken onderdeel uit van de niet-DAEB-tak. Dit betekent dat de huurprijzen van deze woningen zich reeds in het geliberaliseerde segment bevinden of in potentie te liberaliseren zijn. Ik beschik niet over informatie hoeveel van de potentieel te liberaliseren woningen daadwerkelijk geliberaliseerd zijn na verkoop
In hoeveel van de 14.000 huurwoningen, die worden verkocht, wonen huishoudens die gezien hun inkomen beter in een woning met een huurprijs onder de liberalisatiegrens zouden kunnen wonen? Bent u bereid de verhurende corporaties te stimuleren om de huur te verlagen?
Ik beschik niet over informatie om deze vraag te kunnen beantwoorden. De keuze om deze woningen te verkopen en onder welke voorwaarden (bijvoorbeeld met een kettingbeding) is een afweging die op lokaal niveau gemaakt wordt. Huurdersorganisaties, corporaties en gemeenten hebben de mogelijkheid om dit vast te leggen in prestatieafspraken. In mijn brief van 22 februari jl. heb ik ook aangegeven dat ik voornemens ben om wetgeving hierop duidelijker te maken.7 De opbrengst van de verkopen dient weer te worden besteed in het belang van de volkshuisvesting.
Welke mogelijkheden hebt u, en welke benut u, om de enorm gestegen bouwkosten een halt toe te roepen, zodat er meer geïnvesteerd kan worden in betaalbare huurwoningen en verduurzaming?
De stijging van bouwkosten vloeit voort uit de toegenomen vraag naar mensen en materialen, die de capaciteit in de sector overstijgt. Het is primair aan de bouwsector zelf om voor voldoende capaciteit aan mensen en materialen te zorgen. Tijdige planning van werkzaamheden draagt hieraan bij. Innovatie is van groot belang om binnen de sector bestaande capaciteit beter te benutten, zowel qua mensen als qua materialen. Binnen de sector is mede door de bestaande tekorten veel aandacht voor dergelijke innovaties. Ik ondersteun deze innovaties samen met de Minister van EZK met onder meer subsidies aan de Topsector Energie en bijdragen aan de Bouwagenda. Doel is productiviteitsstijging in de sector via automatisering, industrialisatie en technologische ontwikkeling. Daarnaast heb ik onlangs samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en sectorpartijen het convenant «MBO-aanbod klimaattechniek» getekend waarin afspraken zijn gemaakt over het aansluiten van het aanbod van MBO-opleidingen op de energietransitie. Dit moet ertoe leiden dat er ook genoeg vakmensen zijn om de energietransitie in de praktijk uit te voeren.
Banden tussen BDS en terroristen |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Terrorists in Suits: banden tussen BDS en terroristen»?1
Ja.
Klopt de bewering in het artikel, gedaan op basis van het rapport «Terrorists in Suits' van het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken2, dat er in algemene zin nauwe banden voorkomen tussen Palestijnse terroristen en terreurorganisaties enerzijds, en BDS (Boycott, Divestment and Sanctions)-organisaties anderzijds?
Het kabinet kan deze bewering niet bevestigen en is terughoudend met het maken van dergelijke algemene stellingen, zeker waar het beschuldigingen van banden met terrorisme betreft.
Kunt u uitsluiten dat Palestijnse organisaties die direct of indirect financieel gesteund werden of worden door Nederland, bijvoorbeeld tot 2017 via het HR/IHL Secretariat, ten tijde van die steunverlening terroristen in dienst hadden of zich schuldig maakten aan terroristische activiteiten?
Fondsen van zowel Nederland als de EU worden pas verstrekt zodra zorgvuldige selectieprocedures zijn doorlopen. Beschuldigingen van steun aan terroristische organisaties worden door Nederland en de EU serieus genomen en individueel onderzocht en beoordeeld. Indien geconstateerd wordt dat er sprake is van schending van de (subsidie)voorwaarden zullen maatregelen worden getroffen, waarbij het opschorten of beëindigen van de bijdrage tot de mogelijkheden behoort. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie dat door Nederland gesteunde organisaties personen in dienst hebben/hadden die zich schuldig zouden maken of gemaakt zouden hebben aan terroristische activiteiten.
Handhaaft u het eerdere kabinetsstandpunt, zoals uiteengezet per kabinetsbrief van 7 juli 2016 over de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s.3, dat Nederland a) tegen een boycot van Israël is; b) de internationaal georganiseerde oproep van de BDS-beweging niet steunt; en c) de strikte lijn hanteert dat het kabinet geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren? Zo ja, hoe geeft u hier concreet uitvoering aan?
Ja. Zie de antwoorden op schriftelijke vragen d.d. 23 november 2016, Kamerstuk 23 432, nr. 442.
Hoe beoordeelt u een campagne van Amnesty International waarin Booking.com, Airbnb, TripAdvisor en andere toeristische organisaties worden opgeroepen om alle Joodse toeristische ondernemingen in betwiste Palestijnse gebieden als Judea en Samaria te boycotten?4
Het kabinet heeft kennis genomen van het rapport waarin Booking.com, Airbnb, TripAdvisor en andere toeristische organisaties worden opgeroepen om huidige aanbiedingen van accommodaties, activiteiten en attracties gesitueerd in Israëlische nederzettingen in de door Israël bezette gebieden niet meer aan te bieden.
Het kabinet vindt het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste informatie hun beslissing kunnen nemen. De regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gebieden handelaren om transparant en volledig te zijn in de informatieverstrekking. Ook is het handelaren op grond van deze wetgeving niet toegestaan om consumenten te misleiden over bestemming van een reis. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is belast met het toezicht op deze regels.
Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Klopt het dat het hier gaat om een BDS-activiteit die als zodanig niet door Nederland gesteund dient te worden?5
In het rapport roept Amnesty International toeristische bedrijven op om geen diensten aan te bieden in de Israëlische nederzettingen in de door Israël bezette gebieden. Op grond van het internationaal recht beschouwen Nederland en de EU deze gebieden niet als onderdeel van het grondgebied van Israël. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en bereid zijn hier publiekelijk verantwoording over af te leggen. Zie ook het antwoord op vraag 5. Het staat maatschappelijke organisaties vrij om bedrijven aan te spreken op de wijze waarop zij invulling geven aan IMVO. Nederland heeft deze activiteit bovendien niet financieel gesteund.
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse subsidies, direct of indirect, voor deze en soortgelijke campagnes gebruikt worden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Eerder is aangegeven dat de huidige procedures, kaders en criteria voor het verstrekken van overheidssubsidies toereikend zijn en voldoende mogelijkheden bieden om adequaat op te treden indien er sprake blijkt te zijn van schending van de (subsidie)voorwaarden. Kunt u voorbeelden geven van een dergelijk optreden?
De procedures bieden voldoende mogelijkheden om adequaat op te treden indien er sprake blijkt te zijn van schending van de (subsidie)voorwaarden. Indien dit daadwerkelijk het geval is, dan treedt het kabinet hiertegen op. Dit heeft Nederland in het verleden ook gedaan, zoals bij het Women’s Affairs Technical Committee (WATC).
Zie tevens de beantwoording van de schriftelijke vragen hierover, gesteld door de leden Ten Broeke, Van der Staaij en Voordewind van 12 januari 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 884
Leerlingen uit het speciaal onderwijs die willen doorleren maar vastlopen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pim wil leren, kan leren, maar is in een fuik beland»?1
Ja.
Herkent u dat wanneer leerlingen van het speciaal onderwijs naar het reguliere onderwijs gaan het niveau niet de grootste zorg is, maar «de vraag of het in sociaal opzicht past» en dat dit gevolgen kan hebben als een leerling vervolgens onderwijsniveaus wil stapelen?
Als een leerling vanuit het speciaal onderwijs de stap naar het regulier onderwijs kan maken, dan zal daar ook zeker extra ondersteuning bij geboden worden. Als er vervolgens een ontoereikend vakkenpakket wordt gekozen, dan kan dat echter wel gevolgen hebben voor de doorstroommogelijkheden. Dat staat wat mij betreft evenwel los van het feit of de leerling zich sociaal op zijn plaats voelt.
Wat vindt u van leerlingen die uit het speciaal onderwijs komen en in het regulier onderwijs willen doorstromen en stapelen? Wat doet u om deze kinderen hierin te ondersteunen?
Het is natuurlijk fantastisch als leerlingen die overtap van speciaal naar regulier onderwijs maken. Daarbij kunnen ze gebruik maken van de mogelijkheden tot extra ondersteuning die het samenwerkingsverband kan bieden. In de meeste gevallen is er ook sprake van een warme overdracht tussen de school van herkomst en de nieuwe school.
Is bekend hoeveel leerlingen die van het speciaal onderwijs doorstromen naar het regulier onderwijs, vastlopen omdat ze niet de juiste vakken hebben gevolgd?
Nee, hierover worden geen landelijke gegevens bijgehouden.
Deelt u de mening van Oudervereniging Balans dat er te weinig speciale havo- en vwo-scholen zijn en daardoor kinderen die goed kunnen leren en extra ondersteuning nodig hebben nu vaak op een vmbo-tl-opleiding belanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u hieraan doen?
Van de 207 vestigingen in het vso die een uitstroomprofiel vervolgonderwijs aanbieden, zijn er 135 die havo bieden, daarvan bieden 94 vestigingen ook vwo. Dat is dus bijna de helft van het aantal scholen die het uitstroomprofiel vervolgonderwijs aanbieden. Overigens geldt ook voor het regulier vo, dat het aantal scholen dat havo en vwo aanbiedt kleiner is dan het aantal scholen dat vmbo of praktijkonderwijs aanbiedt. In het vso gaat het daarbij om kleine groepen leerlingen, waarvoor naast het zelf aanbieden van havo of vwo ook gekozen kan worden voor samenwerking met vavo of reguliere vo-scholen. Daarmee zijn er naar mijn mening voldoende mogelijkheden de leerling dat onderwijs te beden dat hij nodig heeft en past bij zijn kwaliteiten.
Zijn er uitzonderingsmogelijkheden voor leerlingen zoals Pim in de beschreven casuïstiek, zodat zij toch kunnen doorleren en stapelen ook al hebben zij een «knik in hun biografie»? Zo ja, welke uitzonderingsmogelijkheden zijn dit? Zo nee, bent u bereid om in dergelijke zeldzame gevallen een uitzondering mogelijk te maken?
Ik heb bewondering voor de inzet die Pim toont in zijn schoolcarrière. Dat hij op het havo gemiddeld hoge cijfers haalt is gezien zijn geschiedenis erg knap. Naast het behalen van goede cijfers is echter ook het volgen en afsluiten van alle verplichte vakken nodig om een vwo-diploma te halen. Pim vrijstelling verlenen voor het afleggen van het vwo-examen in een tweede moderne vreemde taal (al dan niet op basis van zijn hoge cijfergemiddelde), zou oneerlijk zijn tegenover andere leerlingen, die óók alle verplichte vakken moeten volgen en afronden.
Dat laat echter onverlet dat Pim wel degelijk zou mogen doorstromen van havo-4 naar vwo-5. Er is geen wettelijk doorstroomverbod voor leerlingen met een vakdeficiëntie. Weliswaar zou die deficiëntie in vwo-5 en vwo-6 gerepareerd moeten worden, om aan het eind van vwo-6 examen te kunnen doen in dit vak, maar dat kan op schoolniveau geregeld worden. Hiervoor behoeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of de Inspectie van het Onderwijs geen uitzondering te maken.
Zie voor een verdere toelichting bij deze casus mijn antwoorden op de schriftelijke vragen die het lid Kwint (SP) heeft gesteld over dit zelfde bericht.
De bekendheid van burgers met het dierenleed dat schuilgaat achter dons |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het debat over het lijden en sterven van dieren in de veehouderij op 24 januari 2019 liet weten het oneens te zijn met de analyse van de Partij voor de Dieren-fractie dat er een groot gat zit tussen wat mensen wordt voorgespiegeld over (de herkomst van) dierlijke producten en de dagelijkse realiteit voor de dieren (in de veehouderij)?1
Ik heb tijdens het debat op 24 januari aangegeven dat ik geen andere voorstelling van zaken geef over de veehouderij dan hoe zij daadwerkelijk is. En dat ik niets achter te houden heb bij de vraag hoe de situatie is. Ik heb ook aangegeven dat het ook aan de consument is om enige kennis van zaken op te doen en zelf op onderzoek uit te gaan als hij of zij zich wil verdiepen in de herkomst van producten.
Heeft u de uitzending gezien die Kassa op 2 februari 2019 wijdde aan het dierenleed dat schuilgaat achter dons?2
Ja, ik heb de uitzending van Kassa gezien.
Kunt u bevestigen dat dons dat in Nederland wordt verkocht ofwel afkomstig is van eenden die in China levend worden geplukt ofwel van eenden die in Nederland worden gefokt en gedood voor vlees en dons? Zo nee, waarvan is het dan afkomstig?
Dit kan ik niet bevestigen. Bedrijven die zich hebben aangesloten bij het Convenant Duurzame Kleding en Textiel (CKT) hebben zich gecommitteerd om due diligence uit te voeren en daarbij aandacht te geven aan negen thema’s. Dierenwelzijn is één van deze 9 thema’s. Vanaf het tweede jaar van deelname brengen bedrijven in beeld welke materialen ze gebruiken en welke potentiele risico’s met deze materialen gemoeid zijn.
In 2018 hebben deelnemende bedrijven deze informatie aan het secretariaat CKT aangeleverd. De geaggregeerde resultaten zijn samengevat en online te vinden: www.imvoconvenanten.nl/~/media/files/imvo/kleding/2018-factsheet.ashx
Uit deze informatie blijkt dat van het totaal aan materialen die de bedrijven gebruiken 1% bestaat uit dierlijke materialen (bont, dons, exotische leer, leer (koe, kalf, geit, varken), wol, zijde). Van die 1% bestaat 2% uit dons. In totaal hebben de bedrijven aangegeven 14 ton dons te gebruiken. Bedrijven geven aan dat hiervan 11 ton is gecertificeerd met de Responsible Down Standard (RDS) hetgeen betekent dat het dons niet van levend geplukte eenden afkomstig is. Van de overige 3 ton die niet is gecertificeerd zijn geen nadere gegevens.
Van bedrijven die zich hebben aangesloten bij het CKT wordt verwacht dat zij in 2021 geen dons meer gebruiken van levend geplukte en/of dwang-gevoederde ganzen en eenden.
Kunt u bevestigen dat er een keurmerk bestaat dat verkopers van dons van niet levend geplukte dieren gebruiken op hun producten, waarmee consumenten wordt verteld dat het gaat om «gecertificeerd verantwoord» dons, het Responsible Down Standard (RDS)-keurmerk?
Ja.
Heeft u gezien dat de filmploeg van Kassa langsging bij een aantal bekende kledingwinkels en medewerkers daar vroeg naar de herkomst van het dons dat in de kleding is verwerkt die zij daar verkopen en heeft u gezien en gehoord dat geen enkele medewerker de (undercover)filmploeg duidelijke informatie kon verschaffen over de herkomst van het dons dat in de betreffende jassen is gebruikt en over wat de dagelijkse realiteit is voor de dieren in de donsindustrie?
Ja, dat heb ik gezien.
Heeft u gezien dat Stichting Animal Rights een klacht heeft ingediend bij de Reclame Code Commissie over de reclame van beddenfabrikant Auping, die dons gebruikt van eenden uit de Nederlandse eendenhouderij, waarin werd gesteld dat het dons dat zij gebruiken het RDS-keurmerk draagt en dat dit betekent dat de eenden en ganzen gezond leven, geen pijn lijden en geen angst of stress ervaren?
Ja, dat heb ik gezien.
Heeft u gezien dat de Reclame Code Commissie begin 2018 heeft geoordeeld dat Auping de consument misleidt met onjuiste claims over dierenwelzijn, gebaseerd op het RDS-keurmerk, waardoor «de gemiddelde consument [...] ertoe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen»?3
Ja, dat heb ik gezien.
Wanneer nam u kennis van die uitspraak, waarmee de stichting Animal Rights in het gelijk werd gesteld, en heeft u actie ondernomen toen u doorkreeg dat consumenten werden misleid over de herkomst van dons? Zo ja, welke?
Het is niet mijn taak om te beoordelen of reclames misleidend zijn en hier actie op te ondernemen. Dit is aan de Reclame Code Commissie die ook in deze zaak uitspraak heeft gedaan.
Heeft u gezien dat Kassa mensen op straat beelden heeft laten zien uit de eendenhouderij, zowel beelden van het levend plukken van eenden voor dons in China als beelden uit Nederlandse stallen waarin eenden zitten opgesloten met als doel om ze te doden voor vlees en dons?
Ja, dat heb ik gezien.
Heeft u opgemerkt dat de mensen op straat, geconfronteerd met deze beelden van de dagelijkse realiteit voor de dieren die gebruikt worden voor dons, zeer verbaasd en geschokt waren over wat ze zagen en dat deze mensen lieten weten geen idee te hebben dat dit schuilging achter dons en dat dit in producten zit die ze zelf ook hebben aangeschaft, zoals dekbedden en jassen?
Ja, ik heb de reactie op de getoonde beelden gezien.
Herinnert u zich nog dat u zei dat de consument ten aanzien van het dierenwelzijn een plicht heeft om zelf te onderzoeken wat er schuilgaat achter dierlijke producten? Hoe kan de consument deze plicht vervullen, denkt u, als de donsindustrie zelf niet zorgt dat de beelden van de dieren bekend zijn bij mensen, als bedrijven consumenten misleiden met een keurmerk en als (verkoop)medewerkers die donsproducten verkopen, zelfs als er actief naar de herkomst wordt gevraagd, geen duidelijke of zelfs onjuiste informatie geven over de manier waarop dieren in de donsindustrie worden gefokt, gebruikt en gedood?
De betekenis van het RDS-keurmerk is door de consument op te zoeken. Bedrijven misleiden mensen niet wanneer zij uitdragen dat zij volgens dit keurmerk handelen. De producten met het RDS keurmerk zijn ook herkenbaar in de winkels. Het is aan de retail om medewerkers te instrueren over de producten die zij verkopen.
Ziet u parallellen met de herkomst van andere dierlijke producten? Zo ja, welke? Zo nee, waarop baseert u uw aanname dat deze situatie van misinformatie zich alleen zou afspelen bij dons?
Deze parallellen zie ik. Veel kleding- en textielbedrijven hebben beperkte kennis over de dierenwelzijnsaspecten van de dierlijke materialen die zij gebruiken. Daarom is dit in het kader van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel voor de bedrijven in beeld gebracht. Dit heeft in 2018 geresulteerd in het rapport «Dierenwelzijn in de Kleding- en Textielsector». In navolging van dit rapport en het due diligence proces dat bedrijven hebben doorlopen (zie ook mijn antwoord op vraag 3), wordt van bedrijven verwacht dat zij risico’s prioriteren en adresseren. Dit gaat om risico’s ten aanzien van negen thema’s waaronder dierenwelzijn. Voor wat betreft dierenwelzijnsaspecten bekijken bedrijven vervolgens hoe zij de negatieve impact kunnen gaan voorkomen of verminderen. Daarvoor kunnen zij gebruik maken van de oplossingsrichtingen uit het rapport «Dierenwelzijn in de Kleding- en Textielsector». En daarbij hoort ook dat bedrijven hun klanten goed informeren over het gebruik van de (gecertificeerde) materialen van dierlijke oorsprong.
Wat zou u zelf vertellen als iemand u, als Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn, die bovendien meent dat overheid en sector niets achterhouden als het gaat om de daadwerkelijke situatie voor de dieren in de veehouderij, zou vragen wat de herkomst is van dons?
Het is algemeen bekend dat dons bestaat uit veren van vogels. Er is ook vrij gemakkelijk online terug te vinden dat dons op verschillende manieren kan worden verzameld. Daarnaast kan de consument ervoor kiezen om producten zoals jassen en dekbedden te kopen waarbij niet-dierlijke materialen zijn gebruikt in plaats van dons.
Het bericht ‘Te veel gevaarlijke stoffen per trein langs Amersfoort’ |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te veel gevaarlijke stoffen per trein langs Amersfoort»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke limieten voor treinen met gevaarlijke stoffen er gelden op de routes rond Amersfoort?
Ja. Als ik ervanuit mag gaan dat u met limieten de risicoplafonds bedoelt, deze zijn vastgelegd in bijlage 2 bij de Regeling Basisnet.2
Kunt u aangeven hoe deze limieten tot stand gekomen zijn en waar de limieten en bijbehorende risico’s op gebaseerd zijn?
Zie voor de beantwoording van bovengenoemde vragen mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden.
Kunt u een verklaring geven voor het hoge aantal overschrijdingen op de routes van en naar Utrecht en van en naar Apeldoorn? Op basis van welke argumenten is er voor gekozen om deze routes alsnog te gebruiken?
Zie antwoord vraag 3.
Worden deze limieten op het spoor gehandhaafd? Zo ja, hoe vaak en welke instantie voert dit uit?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de overschrijdingen zo hoog zijn door omleidingen van de Betuweroute en dat deze situatie tot 2023 kan duren? Zo ja, wat zijn de oorzaken dat deze situatie nog lange tijd zal duren?
De aanleg van het derde spoor Betuweroute is één van de redenen voor de overschrijdingen, zie ook mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden. Het proces van vergunningverlening aan Duitse zijde is de oorzaak dat de werkzaamheden aan het derde spoor langer duren dan aanvankelijk gedacht. In de brief van 20 december 2018 (Kamerstuk 29 984/22 589, nr. 809) heb ik u gemeld dat voor 2021 veel werkzaamheden aan het derde spoor staan gepland. Uit de contacten met onze Duitse partners blijkt vooralsnog dat in de jaren na 2021 de buitendienststellingen teruggaan naar het meer reguliere patroon zoals dat ook voor 2019 en 2020 zal gelden. Tot het moment dat het derde spoor gerealiseerd is zullen vanwege de werkzaamheden de omleidingsroutes worden gebruikt.
Indien de situatie tot 2023 blijft voortbestaan, wat gaat u eraan doen om het aantal wagons met gevaarlijke stoffen dat langs Amersfoort rijdt, niet de toegestane limiet te laten overschrijden?
Zie antwoord vraag 6.
Is het een mogelijkheid dat er meer via de route rond Hilversum en Zwolle vervoerd zal gaan worden? Zo nee, worden de limieten dan naar beneden bijgesteld?
Zoals in mijn brief «Toelichting op overschrijdingen risicoplafonds op het spoor en mijn aanpak» die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is aangeboden, is beschreven wordt met alle betrokken partijen overlegd. Het is nu te vroeg om uitspraken te doen over specifieke trajecten.
Indien u dit niet kan garanderen, wat is dan de legitimiteit van ingestelde limieten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u in contact met provincie en gemeenten om tot een oplossing voor dit probleem te komen? Zo ja, op welke manier worden zij betrokken? Zo nee, waarom niet?
Ja, mijn aanpak kenmerkt zich door een nauwe samenwerking met alle betrokken partijen: decentrale overheden, vervoerders en verladers. Het traject met betrekking tot de risicoplafonds is in 2018 gestart. Decentrale overheden zijn vanaf het begin betrokken, o.a. om de plannen voor ruimtelijke ontwikkeling langs het spoor mee te nemen in een open en transparant proces. Ook is in 2016 het Platform Veiligheid op en rond het spoor gestart om alle betrokken partijen te informeren over de ontwikkelingen rondom basisnet en andere veiligheidsonderwerpen. Bestuurders van betrokken provincies en gemeentes nemen hier aan deel. Burgemeester Van Belzen van de gemeente Barendrecht is voorzitter van het Platform. Het meest recente Platform was 15 november 2018 in het gemeentehuis te Amersfoort. Daarnaast is er een bestuurlijk overleg over basisnet opgezet voor zowel de Brabant- als de Bentheimroute.
Het bericht dat Nederland de JSF met serieuze gebreken koopt en deze informatie achterhoudt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat uit rapporten van de Amerikaanse toezichthouder blijkt dat er 102 «kritische» beperkingen zijn bij de JSF die op korte termijn waarschijnlijk niet worden verholpen?1
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. In het rapport wordt ook ingegaan op de F-35 Joint Strike Fighter (JSF). Het rapport noemt dat van de 102 zogenaamde Category 1 deficiencies (tekortkomingen) er in juli 2018 nog dertien zijn overgebleven. Een Category 1 deficiency kan de veiligheid, beveiliging of een andere kritische behoefte in gevaar brengen. Twee additionele tekortkomingen die nadien werden geïdentificeerd, zorgden ervoor dat er uiteindelijk vijftien Category 1 deficiencies zijn vastgesteld voor aanvang van de Initial Operational Test & Evaluation (IOT&E) fase in december 2018. De vaststelling van de deficiencies is een momentopname waardoor het aantal tekortkomingen wisselt, de laatste jaren is er een trend zichtbaar waarbij het totaal aantal Category 1 deficiencies is afgenomen. Van de vijftien overgebleven Category 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Van deze tien tekortkomingen zijn er twee die een uitwerking kunnen hebben op de veiligheid van de F-35A.
Voor deze twee tekortkomingen zijn reeds beheersmaatregelen getroffen om het risico terug te dringen. De genomen beheersmaatregelen brengen het gevaar voor de veiligheid van het Defensiepersoneel terug naar waarden die acceptabel zijn in de militaire luchtvaart. Een definitieve oplossing komt eind 2019 beschikbaar. Ook voor de andere acht Category 1 deficiencies zijn reeds mitigerende maatregelen geïmplementeerd. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen die eind 2019 gereed moeten zijn. Hiermee volgt het JPO het advies op van het DOT&E rapport.
Klopt het dat vijftien van de 102 beperkingen van dien aard zijn dat ze de veiligheid van ons Defensiepersoneel in gevaar kunnen brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat van de acht doelstellingen, waar de JSF op het gebied van betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid aan moet voldoen, er maar vier gehaald kunnen worden?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de AmerikaanseGovernment Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Deelt u de mening dat de reden om de Kamer niet te informeren, te weten het ministerie wilde graag een beknoptere jaarrapportage publiceren, het slechts denkbare excuus is dat men kan verzinnen om recht te breien dat deze serieuze beperkingen en conclusies van de Amerikaanse toezichthouder achterwege zijn gelaten? Zo nee, welk slechter excuus kunt u dan nog verzinnen?
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing d.d. 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie op 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuknummer 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». In de voortgangsrapportage is de constatering benoemd dat de instandhouding van de F-35 vloot in de komende jaren verder moet verbeteren. Het GAO beveelt onder andere aan dat het JPO de maatregelen onderkent voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de F-35 toestellen aan de programma-eisen voldoen. Het JPO onderkent het risico en neemt gerichte maatregelen om, in samenwerking met de industrie, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid verder te verbeteren.
Gaat u de aankoop van deze onbetaalbare ramptoestellen direct stopzetten en terugdraaien zodat Defensie toestellen kan aanschaffen die wel veilig zijn, zodat we ons Defensiepersoneel niet in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is sterk gecommitteerd aan het F-35 programma. De laatste drie van de behoefte van 37 stuks worden in 2023 geleverd als onderdeel van een door F-35 JPO af te sluiten meerjarig contract. Op 1 januari 2024 zal de F-35A als vijfde generatie jachtvliegtuig alle taken van de F-16 overnemen. Bij de ingebruikname van de F-35A door de Koninklijke Luchtmacht heeft Defensie de veiligheid van haar personeel voorop staan.