De uitvoer van 57 miljoen kogelpatronen aan de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Munitiedoorvoer naar VAE – mogelijke inzet in Jemen»?1
Ja.
Klopt het dat u een vergunning heeft verstrekt voor de uitvoer van 57 miljoen kogelpatronen aan de Verenigde Arabische Emiraten?
Nee, dat klopt niet. De lading betreft een door een bondgenoot2 (Tsjechië) goedgekeurde transactie die zonder overlading door Nederland wordt vervoerd. Dergelijke zendingen zijn in Nederland niet vergunningplichtig.
De reden waarom Nederland doorvoer zonder overlading van of naar een bondgenoot niet eigenstandig toetst is omdat deze lading al onder effectieve exportcontrole staat. De zending is immers afkomstig van een bondgenoot die een exportcontrolesystematiek hanteert dat gelijkwaardig is aan, of overeenkomsten heeft met, het Nederlandse systeem. Indien de zending afkomstig is van een EU-lidstaat – zoals bij de huidige transactie het geval is – heeft toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt al plaatsgevonden.3
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het verstrekken van deze vergunning, gelet op de verhoogde politieke gevoeligheid van het exporteren van militair materieel naar landen die deelnemen aan de burgeroorlog in Jemen?
Aangezien deze zending in Nederland niet vergunningplichtig is hebben de Nederlandse exportcontroleautoriteiten geen vergunning verstrekt. Om die reden is de Kamer niet geïnformeerd. Conform de motie El Fassed (dd. 22 december 2011, Kamerstuk 2011–2012, 22 054, nr. 181) wordt de Kamer separaat geïnformeerd over toegekende wapenexportvergunningen naar niet-EU/NAVO+ landen indien de transactiewaarde EUR 2.000.000,– of meer bedraagt en indien het een compleet systeem betreft. Alle toegekende vergunningen staan vermeld in de reguliere maandoverzichten.
Hoe rijmt dit besluit zich met het door u afgekondigde verscherpte wapenexportbeleid ten aanzien van landen die deelnemen aan de burgeroorlog in Jemen, waar de Verenigde Arabische Emiraten onder vallen?2
Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer5 en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. De Nederlandse overheid toetst die zelf allemaal individueel – mede n.a.v. het aangescherpte beleid t.a.v. het conflict in Jemen – aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Voor de zendingen in kwestie geldt echter geen vergunningplicht (zie ook het antwoord op vraag 1). De vergunning voor de desbetreffende lading is verstrekt door de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. De toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport heeft in Tsjechië plaatsgevonden. In tegenstelling tot Nederland heeft Tsjechië zijn nationale beleid ten aanzien van de uitvoer van wapens naar de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië niet aangescherpt. Ook daarom acht het kabinet het wenselijk dat het aangescherpte Nederlandse beleid wordt overgenomen door andere EU-lidstaten. De huidige casus toont opnieuw de noodzaak daartoe aan. Om die reden spoort het kabinet andere landen regelmatig aan om net zo restrictief te zijn als Nederland, zoals de Minister van Buitenlandse Zaken onlangs deed in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie Sjoerdsma van 14 november 2018, kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (conform ook de motie Van Ojik van 17 oktober 2018, kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). Helaas kan Nederland hen daartoe niet verplichten.
Desalniettemin zal ik onverminderd aandacht blijven vestigen op het aangescherpte Nederlandse beleid en ga ik graag het gesprek hierover aan met mijn EU-collega’s. Zo heeft Nederland naar aanleiding van deze zending contact gezocht met de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië.
Kunt u ingaan op het risico dat munitie via de Verenigde Arabische Emiraten direct of indirect wordt gebruikt om munitie die is verschoten bij de burgeroorlog in Jemen aan te vullen? Welke garanties heeft u dat dit niet zal gebeuren?
Gelet op de aard van de goederen (munitie) kan inzet in Jemen waarschijnlijk niet onomstotelijk worden uitgesloten. Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending echter in Tsjechië is ingediend en behandeld beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen.
Deelt u de analyse dat het leveren van munitie aan een land bij uitstek het vermogen van dat land bevordert om een militair conflict voort te zetten? Zo nee, waarom niet?
Indien de eindgebruiker van de beoogde munitiezending betrokken is bij een gewapend conflict kan dat zo zijn. Dat is echter afhankelijk van de aard van het conflict en het soort wapens die daarbij worden ingezet. Munitie kan daarnaast ook worden ingezet ten behoeve van (legitieme) binnenlandse ordehandhavingstaken, bijvoorbeeld ter uitrusting van een binnenlandse politiemacht.
Klopt het dat er in 2018 ook munitie via Nederland is doorgevoerd aan Jordanië en in 2016 aan Saoedi-Arabië? Om hoeveel en welke soort munitie ging dit en hoe is bij het verstrekken van een vergunning het risico op gebruik in de burgeroorlog in Jemen gewogen?
De doorvoerzending naar Jordanië in 2018 betrof één 9mm pistool afkomstig uit België. De doorvoer naar Saoedi-Arabië in 2016 betrof drie zendingen van in totaal 94.829.000 stuks munitie van verschillende kalibers (9x19 mm en 5.56 mm). Deze zendingen waren afkomstig uit Tsjechië. De genoemde transacties betroffen zendingen zonder overlading waardoor er geen Nederlandse vergunningplicht gold (zie ook het antwoord op vraag 1). Aangezien de vergunningaanvragen voor deze zendingen in respectievelijk België en Tsjechië zijn ingediend en behandeld beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie. De verantwoordelijkheid voor het maken van een risico inschatting t.a.v. de mogelijke inzet van deze goederen bij de strijd in Jemen lag bij de Belgische en Tsjechische exportcontroleautoriteiten.
Het bericht dat lipfillers worden verstrekt aan minderjarigen door zowel artsen als onbevoegden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bulten en littekens: tientallen bedrijven zetten illegaal lipfillers»?1
Ja.
Maakt u zich ook ernstige zorgen over het feit dat cosmetische ingrepen die verminkende gevolgen kunnen hebben illegaal worden uitgevoerd bij minderjarigen?
Ja, ook ik maak mij zorgen. Het toedienen van een filler is een voorbehouden handeling. Deze mag alleen door een daartoe bekwame en bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar of in opdracht en onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar door een niet zelfstandig bevoegde worden uitgevoerd. Hierbij moet wel worden voldaan aan de vereisten zoals deze in de wet zijn vastgesteld. Dat praktijken, zoals uit de berichtgeving naar voren komt, niet voldoen aan deze eisen vind ik zorgelijk.
Heeft u eerder signalen ontvangen van het feit dat cosmetische ingrepen worden uitgevoerd bij minderjarigen?
Ja, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft hier vijf signalen en twee meldingen over ontvangen. In zes gevallen was er sprake van het toepassen van fillers. Een van de twee meldingen heeft na onderzoek geleid tot het vragen om verbetermaatregelen, de andere melding is in behandeling.
Daarnaast neemt de IGJ in haar risicotoezicht mee of fillers worden geplaatst bij patiënten onder de 18 jaar zonder medische noodzaak. Dit is namelijk niet toegestaan.
Kunt u toelichten op welke wijze de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) het uitvoeren van cosmetische ingrepen op meerderjarigen door uitsluitend artsen of verpleegkundigen met bijbehorende BIG-registratie controleert? Waardoor is deze controle momenteel zo beneden peil dat maar liefst een op de drie instellingen uit de steekproef illegaal kan handelen?
Het toezicht op het uitvoeren van cosmetische ingrepen, waaronder het zetten van fillers, vindt zowel risicogestuurd (proactief) als op basis van meldingen en signalen (reactief) plaats.
De grootste risico’s op onveilige behandelingen verwacht de inspectie bij aanbieders van cosmetische behandelingen waarbij de uitvoerders van de behandeling niet goed zijn opgeleid, niet zijn aangesloten bij een branche-organisatie en niet geregistreerd staan in het handelsregister als zorgaanbieder. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef is het toedienen van een filler een voorbehouden handeling en mag alleen door een daartoe bekwame en bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar of in opdracht en onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar door een niet zelfstandig bevoegde worden uitgevoerd. Hierbij moet worden voldaan aan de vereisten zoals deze in de wet zijn vastgesteld.
Het is belangrijk dat patiënten zich melden bij de inspectie op moment dat zij schade hebben ondervonden van de behandeling. Wanneer sprake is van situaties waar de patiënt schade heeft ondervonden van een behandeling of waar niet volgens de regels wordt gehandeld zal de inspectie daar waar nodig optreden.
Welke maatregelen zijn genomen om de uitvoerende taak van de IGJ te verbeteren, met name als gevolg van eerdere signalen over het slechte functioneren zoals in 2016 en 2018 toen bleek dat zware pijnstillers werden verstrekt op vervalste recepten?2
De IGJ heeft voldoende wettelijke mogelijkheden om te kunnen handhaven. Daarnaast is vanaf 1 april 2019 in de wet BIG verduidelijkt dat naast behandelingen met een geneeskundig oogmerk ook behandelingen met cosmetische doel onder deze wet vallen.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de uitvoerende taak van de IGJ kwalitatief te verbeteren en daarmee te voorkomen dat (minderjarige) mensen verminkt raken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de werkdruk aan de universiteit nog verder opgelopen is |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Werkdruk aan universiteit nog verder opgelopen»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik vind het zorgelijk dat 67% van de universiteitsmedewerkers een hoge of zeer hoge werkdruk ervaart. Werkdruk is het gevolg van vele factoren, waaronder het verzorgen van onderwijs bij toenemende studentenaantallen in combinatie met de ambitie om carrière te maken door veel te publiceren en aanvragen in te dienen. Dit is niet eenvoudig en snel op te lossen.
Ik heb aan de VSNU, NWO en KNAW gevraagd om dit jaar gezamenlijk met een voorstel te komen om de druk op het systeem en op de mensen te verlichten. Ik verwacht dat daarbij in ieder geval wordt gekeken naar het samenspel tussen het waarderen en belonen van onderwijs en impact naast onderzoek, het verlagen van de matchingsdruk en het verhogen van de honoreringspercentages.
Vanuit mijn rol wil ik zorgen voor goede randvoorwaarden. Zodat bijvoorbeeld de problematiek van de tijdelijke dienstverbanden verminderd kan worden.
Ik ben in gesprek met de verschillende actoren die een rol spelen bij de budgettaire cyclus van de universiteiten, over hoe we meer stabiliteit in de geldstromen naar universiteiten kunnen aanbrengen. Recent heb ik bijvoorbeeld met de Raden van Toezicht hierover gesproken. Voor de zomer zal ik de Kamer hierover informeren.
De leden van de VSNU hebben toegezegd scherper te gaan begroten. Ik wil gezamenlijk verkennen welke obstakels voor scherper begroten zich voordoen en bezien of ik een bijdrage kan leveren aan het wegnemen van obstakels, om zo te komen tot een meer voorspelbare bekostiging. Daarmee zal de relatief frequente inzet van tijdelijke dienstverbanden moeten worden doorbroken. OCW stimuleert dit verminderen van tijdelijke dienstverbanden; bij succesvolle sectorplannen worden faculteiten die vaste dienstverbanden bieden beloond door het indalen van de middelen na zes jaar.
Daarnaast komt de Commissie Van Rijn in april met een advies over de bekostigingssystematiek van het hoger onderwijs en onderzoek. Dit advies gaat onder andere over onbedoelde financiële prikkels ten aanzien van studentenaantallen en is daarmee ook relevant voor het verminderen van werkdruk.
Een deel van de werkdruk bij instellingen is toe te schrijven aan de lasten die docenten ervaren bij het verantwoorden over de kwaliteit van het onderwijs.
Ik heb in de sectorakkoorden met de VSNU en de Vereniging Hogescholen de afspraak gemaakt om te verkennen hoe een betere balans gevonden kan worden tussen kwaliteitsborging van opleidingen enerzijds en administratieve lastendruk anderzijds. Hierbij bekijken we onder andere of instellingsaccreditatie daartoe een middel kan zijn.
Ook is onlangs de Wet accreditatie op maat in werking getreden, waarbij de wettelijke eisen aan kwaliteitsborging kritisch zijn doorgelicht. Maar met wetgeving alleen komen we er niet. Werkdruk gaat ook over hoe instellingen de regels uit Den Haag vertalen naar interne regels en procedures, soms met als gevolg dat de regels zich opstapelen. Als docenten dan geen ruimte meer zien om zich op een voor hen zinvolle manier te verantwoorden over de kwaliteit van hun werk, schuurt dat met de professionele autonomie die bij hun rol past. Ook dat is niet bevorderlijk voor de werkdruk. Ik wil dit samen met de onderwijsgemeenschap aanpakken.
Daarom ben ik met onderwijsdirecteuren, opleidingsmanagers en docenten in gesprek over welke werkzaamheden zij als het meest belastend ervaren, welke regels daar achter zitten en hoe het ook anders kan. Bekeken wordt of er regels geschrapt kunnen worden, of anders ingevuld. Die gesprekken vinden plaats in het kader van de genoemde verkenning, waarover ik voor de zomer verslag zal doen aan uw Kamer.
Vindt u het zorgelijk dat 67% van de universiteitsmedewerkers een hoge of zeer hoge werkdruk ervaart? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat 63% van de universiteitsmedewerkers de afgelopen twee jaar wel eens last heeft gehad van lichamelijke of psychische klachten en dat 80% hiervan nooit heeft overwogen zich ziek te melden? Welke stappen gaat u ondernemen?
Dat vind ik zorgelijk. Werkdruk moet geen werkstress worden. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van de FNV dat er niets wordt gedaan aan de werkelijke oorzaken van de werkdruk, namelijk de groeiende instroom van studenten en bezuinigingen? Kunt u dit toelichten?
Nee, die mening deel ik niet, zoals aangegeven bij vraag 1 zijn en worden er stappen gezet. Er wordt per saldo niet bezuinigd op het hoger onderwijs. Dit kabinet investeert juist fors, € 581 miljoen in 2019 oplopend naar € 899 miljoen in 2022 in het hoger onderwijs en onderzoek. Daarvan gaat een deel naar onderzoek. Een ander groot deel gaat via de kwaliteitsafspraken naar het onderwijs.
Deelt u de mening van de FNV en 85% van de universiteitsmedewerkers dat de plannen die universiteiten hebben gemaakt om de werkdruk te verlichten weinig effect hebben gehad? Kunt u dit toelichten? Hoe gaat u er daarnaast voor zorgen dat meer universiteitsmedewerkers op de hoogte zijn van het plan van aanpak van hun universiteiten?
Ik heb geen aanleiding om het effect van de plannen als onvoldoende te bestempelen. Bovendien vind ik het aan de sector zelf om zich daar eerst over te vormen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de werkdruk voor medewerkers aan universiteiten alsnog wordt verlaagd?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat taken als het binnenhalen van nieuwe beurzen en het geven van onderwijs in het Engels bijdraagt aan de werkdruk die medewerkers ervaren en dat als gevolg hiervan de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek daalt? Kunt u dit toelichten?
Het geven van onderwijs en het doen van onderzoek zijn kerntaken van de universiteit. Daarnaast zien universiteiten het binnenhalen van beurzen als een normaal onderdeel binnen de carrière van een wetenschapper, net zoals het geven van onderwijs.
Wetenschap is van nature internationaal competitief, het gaat in de wetenschap om het beste onderzoek op wereldschaal. Bij de competitie om beurzen gaat het er om het beste, meest vernieuwende onderzoek mogelijk te maken. Het is niet de bedoeling dat alle wetenschappers deze beurzen aanvragen maar dat universiteiten bezien welke van hun meest excellente wetenschappers, in lijn met de eigen onderzoeksagenda, kunnen indienen.
Op het gebied van taal werk ik op dit moment aan een wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat onderwijs in een andere taal alleen mogelijk is als dit een meerwaarde heeft. De instelling moet zich inspannen om onder andere de kwaliteit van het onderwijs aan de opleiding te waarborgen. Voor wat betreft het laatste kan een instelling in dit beleid vastleggen op welke wijze docenten worden ondersteund in de beheersing van de andere taal waarin het onderwijs wordt gegeven.
Op die manier hoeven de beurzen en de andere taal niet bij te dragen aan de ervaren werkdruk.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat 80% onzekerheid als gevolg van een tijdelijk contract ervaart en dat 77% prestatiedruk ervaart? Wat gaat u hier aan doen?
In het algemeen vind ik het aantal tijdelijke dienstverbanden te hoog en vind ik het zorgelijk dat medewerkers prestatiedruk ervaren omdat ze een tijdelijk contract hebben. Universiteiten hebben in de cao afspraken gemaakt over meer carrièreperspectieven en meer werkzekerheid voor junior docenten en jonge onderzoekers. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Bent u op dit moment al in gesprek met de instellingen over afspraken voor het terugdringen van het aantal tijdelijke contracten? Zo ja, hoe staat het hiermee? Zo nee, wanneer bent u dit van plan te doen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan de ambitie om het wetenschappelijk personeel op een andere manier te waarderen en belonen, zoals aangegeven in uw brief «Nieuwsgierig en betrokken – de waarde van wetenschap»?
Recent hebben VSNU, NWO, NFU en Zonmw aangekondigd dat zij een impuls gaan geven aan de verandering van het waarderen en belonen van wetenschappers, zodat alle academische taken gewaardeerd en beloond worden, namelijk onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en economische impact en academisch leiderschap.
Bij de VSNU wordt momenteel onder leiding van twee rectoren aan een position paper gewerkt. Men gaat in het najaar met wetenschappers aan de hand hiervan bepalen hoe deze transitie vorm kan krijgen. NWO en Zonmw organiseren in mei een congres om samen met wetenschappers tot nieuwe normen voor de kwaliteit van wetenschap te komen. Ik steun deze ambities onder andere door € 500.000 beschikbaar te stellen om pilots op dit gebied te ontwikkelen.
Op welke wijze bent bereid tegemoet te komen aan de eisen van FNV, VAWO en WOinActie, namelijk een investering van 1,15 miljard euro wegens achterstallige financiering, het schrappen van de doelmatigheidskorting en meer geld naar de eerste geldstroom voor onderzoek?
Dit kabinet investeert fors, € 581 miljoen in 2019 in het hoger onderwijs en onderzoek. Voor extra investeringen bovenop deze al forse investeringen zie ik op dit moment geen ruimte. De instellingen kunnen zelf ook extra investeringen doen. Zo hebben de universiteiten over de afgelopen jaren steeds een positief resultaat behaald (in 2017 € 63,5 miljoen). Uit dit positieve resultaat kunnen investeringen worden gedaan in de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek en het terugdringen van het aantal tijdelijke dienstverbanden. In de beleidsreactie bij de financiële staat van het onderwijs (Kamerstuk 35 000-VIII, nr.145) van 3 december 2018 is uitgebreid ingegaan op de financiële positie van de universiteiten en de mogelijkheden die ik zie bij universiteiten om zelf extra te investeren.
Met betrekking tot meer geld naar de eerste geldstroom voor onderzoek merk ik het volgende op. In het Regeerakkoord zijn extra middelen opgenomen voor onderzoek in de begroting van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Het gaat om € 250 miljoen structureel. Voor praktijkgericht onderzoek is structureel € 25 miljoen beschikbaar, daarvan gaat 30% naar de eerste geldstroom van hogescholen. Ook is er structureel € 70 miljoen voor sectorplannen, daarvan is structureel € 60 miljoen beschikbaar voor de eerste geldstroom van de universiteiten voor sectorplannen Bèta- en Techniekonderzoek en Social Sciences & Humanities (SSH)onderzoek. De eerste geldstroom voor onderzoek van universiteiten wordt dus met deze middelen vergroot.
Het opkopen van Zeeuwse woningen voor vakantieverhuur |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vakantievierders in woonwijken groeiend probleem in Cadzand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dorpen aan de Zeeuwse kust zoals Cadzand, Groede en Breskens langzaam lijken te veranderen in vakantieparken?
Woningen zijn om zelf in te wonen. Er is niets mis met het verhuren van je woning als je in het buitenland werkt of om te verhuren aan toeristen als je zelf op vakantie bent. Ik vind het onacceptabel als dit type gebruik van een woning leidt tot overlast voor buren. Gemeenten kunnen daarom regels stellen aan het gebruik van een woning en hierop handhaven. De bestemming van een vakantiepark is recreatief en van een woonwijk is de bestemming wonen.
Als de balans in dorpen en/of wijken tussen wonen en toerisme dusdanig is verstoord kan de leefbaarheid in het geding komen. De gemeente heeft verschillende instrumenten die ingezet kunnen worden om negatieve effecten van toerisme in goede banen te leiden. Ik moedig gemeenten aan om gebruik te maken van deze mogelijkheden.
Bent u het eens met de opvatting dat hierdoor de leefbaarheid in de dorpen onder druk staat? Deelt u de mening dat de dorpen er primair voor de mensen die er wonen zijn en niet voor beleggers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat steeds meer woningen in kustplaatsen worden opgekocht door beleggers die de woning niet permanent bewonen maar gebruiken als tweede huis en verhuren als vakantiewoning? Kunnen de inwoners die opgroeiden in de kustdorpen daar nog wel allemaal blijven wonen of wordt het voor hen onbetaalbaar?
Ik ben bekend met berichten dat woningen in kustplaatsen worden opgekocht om vervolgens als vakantiewoning te verhuren, en ik begrijp dat inwoners zich zorgen maken over de leefbaarheid en betaalbaarheid van hun dorp. Zoals aangegeven kunnen gemeenten regels stellen aan de verhuur van woningen aan bijvoorbeeld toeristen. Hiermee kunnen mogelijke excessen worden voorkomen. Ik moedig gemeenten aan deze bestaande mogelijkheden in te zetten indien blijkt dat de toeristische verhuur van woningen ten koste gaat van de leefbaarheid of als er sprake is van oneigenlijk gebruik van de woningvoorraad.
Deelt u de mening dat huizenprijzen hierdoor stijgen, er een gebrek aan betaalbare woningen ontstaat en oorspronkelijke Zeeuwen zodoende in het nauw worden gedreven? Zo ja, wat gaat u doen om deze Zeeuwen te helpen?
Bij de hypotheekverstrekking in Nederland wordt de hypotheek gebaseerd op bestendig inkomen. Inkomsten uit toeristische verhuur vallen hier niet onder. Dergelijke inkomsten zijn voorafgaand aan de aankoop van de woning namelijk nog niet bekend. De inkomsten kunnen wel de eigen middelen van een toekomstige koper vergroten. De stijging van huizenprijzen is van veel factoren afhankelijk en kan derhalve niet expliciet worden toegeschreven aan de in het artikel genoemde activiteiten. Gemeenten kunnen voorwaarden stellen aan toeristische verhuur van woningen zoals bijvoorbeeld het maximaal aantal verhuurdagen beperken en daarmee de inkomsten uit deze verhuur inperken. Het is in de eerste plaats aan de gemeenten zelf om te bepalen welke middelen zij wil inzetten al naar gelang de lokale situatie daar om vraagt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat woningen tegen de regels in commercieel worden verhuurd? Zo ja, waarom wordt er niet gehandhaafd? Wat gaat u doen om te zorgen dat dit niet langer gebeurt?
Zoals aangegeven kunnen gemeenten regels stellen aan de verhuur van woningen aan bijvoorbeeld toeristen. Hiermee kunnen excessen worden voorkomen. Er is verschillende wet- en regelgeving op grond waarvan een gemeente kan handhaven. Hiertoe heb ik recent een handreiking opgesteld om gemeenten te helpen toeristische verhuur in goede banen te leiden. Deze handreiking is te vinden op de website van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Ik moedig gemeenten aan deze bestaande mogelijkheden in te zetten indien blijkt dat de toeristische verhuur van woningen ten koste gaat van de leefbaarheid of als er sprake is van oneigenlijk gebruik van de woningvoorraad. Echter, het is aan gemeenten zelf om te bepalen of daar sprake van is en of er beleid aangaande toeristische verhuur moet worden ontwikkeld binnen de grenzen van het door mij gestelde juridisch kader.
Deelt u de mening dat huizen in de Zeeuwse kustplaatsen in de eerste plaats beschikbaar moeten zijn voor oorspronkelijke Zeeuwse bewoners en mensen die er graag willen wonen in plaats van voor beleggers? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen en beleggers te ontmoedigen om dit tegen te gaan?
Particulieren die woningen kopen voor de verhuur zorgen over het algemeen niet voor onnodige onttrekkingen aan de woningvoorraad. Toeristische verhuur kan dat wel doen. Dat heb ik eerder samen met gemeenten opgemerkt, waardoor ik een handreiking heb opgesteld om gemeenten te ondersteunen in het in goede banen leiden van de lokale toeristische verhuur. Met de handreiking is de huidige wet- en regelgeving overzichtelijk in beeld gebracht en er kan efficiënt mee gehandhaafd worden. Hiermee blijft ruimte voor lokaal maatwerk en wordt tegemoet gekomen aan de wens van de gemeenten voor een juridisch kader aangaande toeristische verhuur waarbinnen gehandhaafd kan worden. De ontwikkeling van een eenmalige registratieverplichting kan de handhaving van het beleidskader toeristische verhuur vergemakkelijken. Het wetsvoorstel hiervoor is nu in openbare consultatie.
Schrap tolheffing Westerscheldetunnel voor betere bereikbaarheid Zeeuws-Vlaanderen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending Goedemorgen Nederland van 12 maart 2019 over de Westerscheldetunnel1 en de berichten «Zeeuws-Vlaamse boeren: «Tunnel moet tolvrij»»2 en «Minister voert campagne in Zeeland»?3
Ja.
Vindt u het onrechtvaardig dat inwoners van Zeeuws-Vlaanderen vanwege de tolheffing in de Westerscheldetunnel hoge kosten, meer dan 1.600 euro per jaar, moeten maken voor woon-werkverkeer of een bezoek aan familie buiten Zeeuws-Vlaanderen? Wat vindt u ervan dat vele Zeeuws-Vlamingen de tolheffing door de Westerscheldetunnel als een mentale barrière ervaren?
Ik kan me heel goed voorstellen dat de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen het niet prettig vinden dat ze tol moeten betalen. De Westerscheldetunnel is echter de vervanging geweest van twee veren waarvoor ook moest worden betaald. Met de Westerscheldetunnel is de rest van Nederland voor Zeeuws-Vlamingen 24 uur per dag bereikbaar, ongeacht de weersomstandigheden of de vaarplanning van de veren. De tolheffing is nodig om de Westerscheldetunnel financieel rond te krijgen. Provinciale staten van Zeeland hebben op 1 maart besloten het tarievenkader voor de Westerscheldetunnel aan te passen. De t-tagtarieven (standaard en veelgebruikerstarief) worden per 1 januari 2020 met ca. 20% verlaagd. De kosten bedragen dan € 2,50 voor een enkele reis en € 5,– voor een retourtje.
Is het waar dat 40% van de inwoners die vanwege woon-werkverkeer gebruik moet maken van de Westerscheldetunnel deze kosten niet vergoed krijgt door de werkgever en deze kosten zelf moet bekostigen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze mensen moeten betalen voor het gebruik van publieke voorzieningen terwijl er geen alternatief is?
De vergoedingen voor het woon-werkverkeer betreffen afspraken tussen werknemer en werkgever. Ik heb daar geen inzicht in. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is de Westerscheldetunnel gekomen als vervanging van twee veren waarvoor ook betaald moest worden en is met de tunnel de bereikbaarheid van Zeeuws-Vlaanderen verbeterd.
Is het waar dat de Westerscheldetunnel steeds vaker gebruikt wordt als onderdeel van de economische as Goes-Gent? Erkent u het belang van deze economische as? Deelt u de mening dat het afschaffen van de tol op de Westerscheldetunnel deze economische corridor nog verder versterkt? Deelt u de mening van de Zeeuws-Vlaamse boeren dat de tolheffing een vorm van concurrentievervalsing is?
De Westerscheldetunnel is gelegen op de N62. Deze provinciale weg is belangrijk voor de verbinding tussen Goes en Gent. Het klopt dat er sprake is van verkeersgroei. Dit is medebepalend geweest voor de mogelijkheid om het tarievenbeleid van de Provincie Zeeland aan te passen en daarmee de tarieven van de Westerscheldetunnel te verlagen per 1 januari 2020.
Het feit dat er tol wordt geheven wordt, is echter niet concurrentievervalsend. Een bedrijf heeft altijd te maken met lokale omstandigheden, zoals beschikbaarheid en capaciteit van infrastructuur als ook in hoeverre verschillende vervoersvormen aanwezig zijn en dit verschilt per regio in Nederland. Met de Westerscheldetunnel is bijgedragen aan een betere bereikbaarheid van Zeeuws-Vlaanderen. Ook dat is relevant voor het economisch verkeer.
Deelt u de mening dat de tolheffing in de Westerscheldetunnel ervoor zorgt dat het voor Zeeuws-Vlaanderen lastiger is om de bevolkingskrimp tegen te gaan en extra bedrijvigheid naar Zeeuws-Vlaanderen te trekken? Deelt u de mening dat, vanwege de bevolkingskrimp, het van groot belang is om de provincie Zeeland financieel juist te helpen en ervoor te zorgen dat de tolheffing zo spoedig mogelijk wordt afgeschaft? Deelt u de mening dat het schrappen van de tolheffing enorme voordelen voor de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen en de omgeving kan hebben?
Nee. De Westerscheldetunnel maakt het mogelijk dat het dagelijkse verkeer tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van Nederland onverkort kan plaatsvinden. De situatie is daarmee verbeterd ten opzichte van de voormalige veerdiensten met specifieke vaartijden en afhankelijkheid van de weersomstandigheden.
Op 14 november 2018 heeft Minister Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verantwoordelijk voor een integrale Rijksinzet in de 20 krimp- en anticipeerregio’s, uw Kamer een brief4 gestuurd, met daarbij de Tweede voortgangsrapportage actieplan bevolkingsdaling. Daarin is opgenomen wat de Rijksinzet is in de krimpregio Zeeuws-Vlaanderen. De provincie Zeeland besluit als aandeelhouder van de Westerscheldetunnel over het tolheffingskader.
Is het waar dat in de Tunnelwet is opgenomen dat er te allen tijde een veerverbinding tussen Vlissingen en Breskens voor fietsers en voetgangers moet zijn? Deelt u de mening dat, vanwege het belang voor de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, dit een openbaar vervoersverbinding moet zijn? Kunt u garanderen dat deze veerverbinding niet commercieel wordt geëxploiteerd?
Nee. Er is sprake van een bestuurlijke afspraak dat er een fiets-voetveer blijft bestaan tussen Vlissingen en Breskens. Dit is vastgelegd in het Bestuursakkoord Westerschelde Oeververbinding van 22 mei 1996, artikel 9. Daarin staat vermeld: «De provincie zal na opheffing van de veerverbinding tussen Vlissingen en Breskens een voet- en fietsveer (doen) exploiteren». Deze afspraak is gemaakt om te waarborgen dat, naast de Westerscheldetunnel voor gemotoriseerd verkeer, ook een verbinding voor fietsers en voetgangers beschikbaar blijft. De provincie Zeeland is verantwoordelijk voor de exploitatie van deze veerverbinding.
De gesloten jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u het item «Kinderrechters hebben vaak geen ander alternatief dan gesloten jeugdzorg» van Nieuwsuur gezien?
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering dat jongeren regelmatig in de gesloten jeugdzorg belanden omdat er geen alternatief is? Vindt u het acceptabel dat er vrijheidsberovende maatregelen aan kinderen worden opgelegd vanwege het ontbreken van alternatieven?
Allereerst vind ik dat langdurig verblijf in een (gesloten) instelling in principe voor geen enkel kind goed is. Daarom is een van de doelstellingen uit het actieprogramma Zorg voor de Jeugd het verminderen van het aantal gesloten plaatsingen, het verkorten van de verblijfsduur en het verbeteren van de uitstroom. Deze doelstellingen kunnen instellingen voor gesloten jeugdhulp niet alleen realiseren. Dat vraagt om een jeugdhulp brede aanpak. Die aanpak is terug te lezen in het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» dat ik u op 25 maart heb gestuurd.1 Hiermee wil de jeugdhulpsector niet alleen de gesloten jeugdhulp verbeteren, maar ook voorkomen dat jongeren in de gesloten jeugdhulp komen.
Vindt u het acceptabel dat rechters aangeven vaak te moeten kiezen uit twee kwaden: of de gesloten jeugdzorg, of terug naar de onveilige thuissituatie? Zo nee, wat gaat u op korte termijn ondernemen om dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de kinderrechter in het item stelt dat ook kinderen die gesloten zitten, maar toe zijn aan een «lichtere» vorm van hulp, toch worden teruggeplaatst omdat er elders geen plek is?
Jongeren moeten niet langer dan nodig in de gesloten jeugdhulp verblijven. In 2018 heb ik op verzoek van uw Kamer een onderzoek laten uitvoeren naar hoe vaak een machtiging gesloten jeugdhulp verlengd moest worden omdat tijdige en passende vervolghulp niet beschikbaar zou zijn (motie-Raemakers).2 Het onderzoek liet zien dat actieve, samenwerking faciliterende gemeenten en expertteams met doorzettingsmacht van betekenis zijn bij het vinden van passende vervolghulp3. Dat komt ook terug in het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren». Waar nodig gaan de instellingen voor gesloten jeugdhulp naast expertteams vaker dan nu ook het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) inschakelen.
Wordt naar uw oordeel voldoende meegewogen door de kinderrechter wat een vrijheidsbenemende maatregel voor gevolgen heeft voor het welzijn van het kind? Wat is uw reactie op de aanbeveling van de onderzoekster om de noodzaak en doelmatigheid van een gesloten plaatsing duidelijker in de rechtsgrond op te nemen, waarbij de Wet verplichte GGZ als voorbeeld kan dienen, en dat niet alleen de bedreigingen maar ook de doelen in de beschikking verwoord moeten worden?
Kinderrechters zijn zich goed bewust van de ingrijpende gevolgen van een vrijheidsbenemende maatregel. Dat laat onverlet dat, zoals de onderzoekster ook al aangeeft, de kinderrechter dikwijls voor een keuze staat tussen een gesloten plaatsing of een onveilige thuissituatie. Bij kwetsbare kinderen in de knel zijn dat vaak geen makkelijke keuzes. Daarbij speelt ook de beperkte beschikbaarheid van andere minder ingrijpende vormen van jeugdhulp met verblijf een rol. Daardoor kan het voorkomen dat een jeugdige met een spoedmachtiging wordt geplaatst, terwijl het voorveld nog bekijkt welke andere opties nog mogelijk zijn. Dat duurt dan te lang. Mede om die reden maakt de ontwikkeling van alternatieven onderdeel uit van het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren».
De voorbereidingen voor een rechtspositiewet, die gericht is op een pedagogisch behandelklimaat voor de jeugdigen die verblijven in justitiële jeugdinrichtingen en instellingen voor de gesloten jeugdhulp, zijn in volle gang. Dit wetsvoorstel zal eind 2019 voor consultatie worden aangeboden. De aanbevelingen van de onderzoekster om de noodzaak en doelmatigheid van een gesloten plaatsing duidelijker in de rechtsgrond op te nemen en niet alleen de bedreigingen maar ook de doelen in de beschikking te verwoorden, nemen we mee in de voorbereidingen van deze wet.
Wat vindt u ervan dat de gesloten jeugdzorg vaak door kinderen wordt ervaren als een soort gevangenis en ook de kinderrechter in Nieuwsuur stelt dat gesloten jeugdzorg vergelijkbaar is met het regime in een gevangenis?
Dat jongeren het verblijf in een gesloten instelling als een gevangenis hebben ervaren, vind ik een belangrijk signaal. Deze ervaringen moeten we gebruiken om de gesloten jeugdhulp beter te maken. Ik ben daarom erg blij dat de instellingen jongeren actief betrokken hebben bij het opstellen van het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren». Ook bij de uitvoering blijven zij nauw betrokken. Ik zie dat als een belangrijke randvoorwaarde om te komen tot een beter leefklimaat in de instellingen voor gesloten jeugdhulp.
Wat vindt u van de suggestie van de onderzoekster om meer kleinschalige woongroepen met specifieke behandelingen te realiseren? Bent u bereid dit advies te volgen?
De suggestie om meer kleinschalige woongroepen met specifieke behandelingen te realiseren, is een bevestiging van de actielijn die is ingezet met het actieprogramma Zorg voor de Jeugd.
Is bekend of de wachtlijsten zijn ontstaan door tekorten in de jeugd GGZ of is het een samenspel van een tekort aan geschikte pleeggezinnen en open plekken? Is bekend hoeveel de capaciteit moet worden verhoogd om wachtlijsten te voorkomen? Zo nee, bent u bereid dit te inventariseren?
Landelijk zijn deze gegevens niet bekend. Jeugdzorgregio’s zijn verantwoordelijk voor de aanpak van wachtlijsten en wachttijden. In elke regio zijn daarover afspraken gemaakt. Dat was een voorwaarde waaraan een jeugdzorgregio moest voldoen om voor het Transformatiefonds in aanmerking te komen. Dit voorjaar ga ik in gesprek met een aantal gemeenten om na te vragen in hoeverre deze afspraken het gewenste effect sorteren en wat nog meer nodig is om te lang wachten van jongeren op jeugdhulp tegen te gaan.
Hoe kan het dat het VN-Kinderrechtencomité al in 1999 opmerkte bezorgd te zijn over «the long waiting periods for placement in the residential care» en in 2004, 2009, en 2015 opmerkte dat er onvoldoende gehoor is gegeven aan deze opmerking? Wat is er sindsdien gebeurd om wachtlijsten terug te dringen?
Als in de regio een beroep wordt gedaan op jeugdhulp die acuut nodig is, moet die jeugdhulp natuurlijk ook altijd acuut beschikbaar zijn. Daarom is een regionale wachtlijstaanpak nodig waarbij gemeenten en aanbieders samenwerken aan een passend aanbod van jeugdhulp. Inmiddels hebben alle regio’s die regionale aanpak. En waar aan de ene kant jeugdhulp acuut nodig is, kan aan de andere kant soms best even gewacht worden. Dat maakt wachtlijsten tot een taai en complex onderwerp waar een wereld achter schuil gaat en waar niet één oplossing voor is. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd kan regio’s helpen om hun wachtlijstaanpak te verbeteren.
Is een oorzaak voor het gebrek aan alternatieven voor de gesloten jeugdzorg dat de inwerkingtreding van de Jeugdwet gepaard ging met een forse afbouw van (open) plekken waar jeugdigen konden worden opgevangen?
Sinds de decentralisatie is het jeugdhulpgebruik tot de eerste helft van 2018 gestegen. De oorzaak voor het gebrek aan alternatieven voor de gesloten jeugdhulp ligt dus niet een forse afbouw van residentiele voorzieningen.
Bent u het met de onderzoekster eens dat het uw verantwoordelijkheid is om voldoende plekken te realiseren en de verantwoordelijkheid niet enkel aan de gemeenten overgelaten kan worden? Zo ja, wat gaat u hiermee doen? Zo nee, waarom niet?
De Jeugdwet verplicht gemeenten om zorg te dragen voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod. Daar waar dit (boven)regionale samenwerking behoeft, zijn gemeenten verplicht dit te organiseren. Mede hiervoor hebben gemeenten regionale expertteams ingericht. Indien één of meerdere gemeenten niet aan de verplichtingen vanuit de Jeugdwet voldoen, kan het Rijk op basis van het interbestuurlijk toezicht ingrijpen.
Hoe verhoudt zich het opleggen van vrijheidsbenemende maatregelen omdat er geen alternatieven zijn zich tot Internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
De artikelen 5 van het EVRM en 37, onder b, van het IVRK vormen de verdragsrechtelijke grondslag voor vrijheidsbenemende maatregelen van jeugdigen. Volgens het IVRK mag dit slechts worden toegepast als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur. In de regeling inzake gesloten jeugdhulp in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet is dit nader uitgewerkt. Op grond daarvan kan de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp afgeven als naar zijn oordeel jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren èn de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
De rechter zal daarbij afwegen welke alternatieven beschikbaar en effectief zijn. Dit geldt ook wanneer een machtiging wordt verzocht voor een verlenging van het gesloten verblijf. Indien de rechter constateert dat een denkbaar alternatief feitelijk niet bestaat of beschikbaar is, zal hij in het individuele geval desondanks recht moet spreken en in het belang van de betreffende jeugdige moeten afwegen of een gesloten plaatsing op grond van het wettelijke kader noodzakelijk moet worden geacht.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het VN-Kinderrechtencomité die erop wijst dat vrijheidsbeneming een katalysator vormt voor inbreuken op andere rechten van de minderjarige?
Deze en andere uitspraken sterken mij in mijn opvatting dat vrijheidsbeneming altijd gericht moet zijn op het ontwikkelingsdoel van het kind.
Wordt het recht van het kind om gehoord te worden in een procedure die leidt tot gesloten jeugdhulp voldoende in de praktijk toegepast? Zo ja, hoe is dit te rijmen met zaken waarin de rechter besluit om het kind in de gesloten jeugdzorg op te nemen omdat er geen alternatief is, dit tegen de wil van een kind?
De kinderrechter informeert een minderjarige vanaf 12 jaar altijd over zijn recht om gehoord te worden. Bij een beslissing over een gesloten plaatsing laat de kinderrechter de inbreng van de jongere meewegen, maar hij dient in het belang van het kind alle ter zake doende informatie af te wegen. Een machtiging voor gesloten jeugdhulp kan alleen worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren én gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Er vindt een afweging plaats welke alternatieven er mogelijk zijn, waaronder vrijwillige ambulante of residentiele jeugdhulp. Maar als duidelijk is dat een dergelijk alternatief niet haalbaar is en de situatie zeer ernstig is, kan de kinderrechter tot het oordeel komen dat een gesloten plaatsing te verkiezen is boven een situatie waarin een jongere onvoldoende hulp krijgt en of in een onveilige omgeving moet blijven.
Wat is uw reactie op de aanbeveling dat de inhoudelijke vereisten vastgelegd dienen te worden waaraan een instemmingsverklaring en de persoon van de gedragswetenschapper dienen te voldoen, waaronder begrepen dat de gedragswetenschapper niet werkzaam mag zijn bij de verzoekende gecertificeerde instelling?
Het staat voor mij buiten kijf dat de verklaring van de gedragswetenschapper een onafhankelijk gegeven deskundig oordeel dient te zijn. In algemene zin geldt dat de gekwalificeerde gedragswetenschappers als zodanig niet inhoudelijk betrokken zijn bij de totstandkoming van het verzoek tot afgifte van een machtiging. In jurisprudentie van de Hoge Raad is bepaald dat de gekwalificeerde gedragswetenschapper wel in dienst mag zijn bij de verzoekende accommodatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de gedragswetenschapper in dienst is van de verzoekende instantie, niet in de weg staat aan de bruikbaarheid van de door hem afgegeven instemmingsverklaring. Wel kunnen bijkomende omstandigheden aanleiding geven tot twijfel aan de onafhankelijkheid van de gedragswetenschapper en daarmee aan de objectiviteit van diens onderzoek, hetgeen de bruikbaarheid van de door hem afgegeven instemmingsverklaring kan aantasten.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor een gezamenlijke rechtspositiewet, gericht op een pedagogisch behandelklimaat, voor de jeugdigen die verblijven in justitiële jeugdinrichtingen en instellingen voor de gesloten jeugdhulp, zullen ook de aanbevelingen uit het onderzoek van Maria de Jong- de Kruijf wordt betrokken.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat jongeren met justitiële achtergrond steeds vaker zijn geplaatst in gesloten jeugdhulp in het licht van de risico’s die hiermee gepaard gaan voor de doelgroep van de gesloten jeugdhulp? Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de keuze van de wetgever om deze groepen juist bewust te scheiden?
Om hier meer beeld bij te krijgen laat ik hier via ZonMw onderzoek naar verrichten in het kader van de longitudinale effectmonitor jeugdzorg plus. De call voor onderzoekers staat uit en ik verwacht in de eerste helft van 2020 het onderzoeksrapport.
Wat is uw opvatting over de aanbeveling dat gesloten jeugdhulp altijd met een ondertoezichtstelling gepaard zou moeten gaat, mede gelet op de rechtsbescherming van de jeugdige?
Er is nog geen onderzoek gedaan naar de ervaring met een machtiging gesloten jeugdhulp zonder ondertoezichtstelling. Er staat een subsidieoproep uit voor nader onderzoek naar de plaatsingen zonder kinderbeschermingsmaatregel en de stijging van dit type plaatsingen. De onderzoeksresultaten worden verwacht na de zomer van 2020.
Wat is uw reactie op het oordeel dat het alarmerend is hoe vaak de rechter de gecertificeerde instelling heeft moeten berispen wegens onvoldoende voortvarendheid bij het realiseren van een vervolgplaatsing? Hoe verhoudt deze bevinding uit de rechtspraktijk zich tot de beoordeling van gecertificeerde instellingen op basis van het normenkader?
Het spreekt voor zich dat er door de jeugdbeschermer altijd zo voortvarend
mogelijk moet worden opgetreden. Dat geldt in het bijzonder in situaties waarin een jongere in geslotenheid behandeld wordt. Uit het onderzoek komt naar voren dat in een aantal zaken van vóór de invoering van de Jeugdwet (1 januari 2015), toen het Bureau jeugdzorg verantwoordelijk was voor de Jeugdbescherming, een gebrek aan voortvarendheid of duidelijkheid omtrent het bieden van toekomstperspectief werd verweten. Ik onderschrijf dat deze situatie niet wenselijk is. Het feit dat voor invoering van de nieuwe Jeugdwet de rechter bureaus jeugdzorg heeft berispt, betekent nog niet dat ook nu sprake is van een alarmerend optreden van de (huidige) gecertificeerde instelling (GI). Ik merk daarbij nog op dat de mate waarin de GI tot voortvarendheid in staat is sterk bepaald wordt door de beschikbaarheid van een passend vervolgtraject. De GI is daarvoor afhankelijk van de zorg die gemeenten hebben ingekocht.
Het keurmerkinstituut beoordeelt jaarlijks het functioneren van de gecertificeerde instellingen op basis van het normenkader. Het normenkader bevat eisen op het gebied van kwaliteitsmanagement en -borging. De gecertificeerde instellingen worden op basis van dit normenkader jaarlijks getoetst door het Keurmerkinstituut. Hierbij wordt beoordeeld of instellingen hun werkzaamheden dusdanig op orde hebben dat zij werken conform de gestelde eisen uit het normenkader. Indien zij hier niet aan voldoen, wordt getoetst of zij maatregelen nemen. Het normenkader biedt geen normen die beschrijven welke mate van voortvarendheid in concrete gevallen geboden is. Daar is het normenkader niet voor bedoeld.
De voortgang van het VN-verdrag over mensenrechten en bedrijven |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat de huidige Europese Commissie zou hebben besloten niet deel te nemen aan de nieuwe onderhandelingen over het VN-verdrag over mensenrechten en bedrijven en kunt u bevestigen dat deze kloppen?1
Ja, daar ben ik mee bekend. De Europese Commissie heeft besloten het voorstellen van een EU onderhandelingsmandaat aan de Raad, over te laten aan het volgende College van Commissarissen. Dit College treedt na de verkiezingen voor het Europees parlement (23 tot 26 mei 2019) aan.
Deelt u de mening dat de Europese Unie hoe dan ook dient deel te nemen aan de volgende onderhandelingsronde in oktober? Bent u bereid dit uit te spreken bij de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken?
De EU spreekt al langer haar zorgen uit over de intergouvernementele werkgroep in Geneve, zowel met betrekking tot de inhoud van de concepttekst van het VN-verdrag over mensenrechten en bedrijven, als rondom het proces. Tot dusver is de voorzitter van de intergouvernementele werkgroep, Ecuador, niet tegemoet gekomen aan deze inhoudelijke en procedurele bezwaren van de EU. Mede om die reden is er binnen de EU onvoldoende draagvlak voor het opstellen van een onderhandelingsmandaat, hetgeen een vereiste is voor deelname van de EU aan de onderhandelingen.
Nederland streeft naar een doordachte mix van maatregelen, zoals de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) voorschrijven. Nederland zet zich doorlopend in voor een actief en coherent EU beleid op het gebied van mensenrechten & bedrijfsleven en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo werden op 9 april 2019, mede op aandringen van Nederland, nieuwe Raadsconclusies aangenomen. Deze Raadsconclusies bevestigen dat de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UNGPs de basis moeten vormen voor een robuust EU beleid, inclusief een EU Actieplan maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Heeft u contact gehad met de Europese Commissie over hun besluit? Wat was de precieze aanleiding voor hun terugtrekking? Aan welke inbreng zou naar hun mening onvoldoende gehoor zijn gegeven?
Het EU standpunt inzake een mogelijk VN-verdrag voor mensenrechten en bedrijfsleven wordt voorbereid in Raadswerkgroep-verband, onder voorzitterschap van de Europese Dienst voor het Externe Optreden (EDEO) en met deelname van de Europese Commissie. Nederland heeft actief deelgenomen aan de discussies over de EU-opstelling ten opzichte van de onderhandelingen. Voorzitter Ecuador heeft tot nu toe geen gehoor gegeven aan de inbreng van de EU dat een mogelijk VN-verdrag gebaseerd moet zijn op de UN Guiding Principles on business and human rights (UNGPs). Ook is geen gehoor gegeven aan de inbreng dat een mogelijk VN-verdrag zich moet richten op alle bedrijven (zoals de UNGPs dat ook voorschrijven) in plaats van alleen transnationale bedrijven.
Naast deze inhoudelijke standpunten heeft de EU ook gereageerd op het proces. Er bestaat onduidelijkheid over de looptijd van het mandaat van de Open-Ended Intergovernmental Working Group (OEIGWG), dat wordt verstrekt door de Mensenrechtenraad. Daarom heeft de EU aangegeven dat het wenselijk is dat de OEIGWG de resultaten van de eerste drie bijeenkomsten voorlegt aan de Mensenrechtenraad, zodat deze het mandaat of het werkprogramma formeel kan verlengen. Dit is tot op heden niet gebeurd.
Ook heeft de EU het belang onderstreept van een onafhankelijke voorzitter. De huidige voorzitter, Ecuador, is tevens de initiatiefnemer van het verdrag en daarmee niet onafhankelijk. De EU vindt dat de gebruikelijke regels (UN Rules & Procedures) moeten worden gevolgd. Tot slot heeft de EU te kennen gegeven dat een mogelijk VN-verdrag alleen een kans van slagen heeft als er mondiale steun voor is. Op dit moment heeft een groot aantal traditionele partners van de EU, zoals Canada, Japan, Zuid-Korea, de VS en Australië reeds aangegeven niet langer deel te willen nemen aan het proces. Voorzitter Ecuador neemt tot nu toe weinig stappen om deze landen weer aan boord te krijgen.
Bent u bereid om, indien de Europese Commissie niet namens Nederland deelneemt aan de komende onderhandelingsronde, zelfstandig, eventueel samen met gelijkgezinde lidstaten, deel te nemen aan de onderhandelingsronde in oktober?
Nederland is terughoudend met zelfstandige deelname aan de onderhandelingen vanwege de onduidelijkheid over het mandaat van de intergouvernementele werkgroep. Er moet zorgvuldig worden omgegaan met de mandaten die de Mensenrechtenraad aan werkgroepen verleent, anders schept dit een precedent voor andere trajecten. Daarnaast zijn de uitdagingen op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven complex en van mondiale aard. Eigenstandig opereren is dan niet de meest voor de hand liggende keuze, maar gezamenlijk optreden, zoals op EU-niveau, juist wel. Onderdelen van het voorgestelde Verdrag vallen bovendien onder gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten, en mogelijk zelfs onder de exclusieve bevoegdheid van de EU.
Dat betekent niet dat Nederland niets doet. Nederland heeft zich steeds ingezet om tot een EU-standpunt te komen, hetgeen heeft geleid tot het EU non-paper. Vooralsnog blijf ik mij inzetten om met gelijkgezinde lidstaten te werken aan een EU standpunt, mede met het oog op het aantreden van het nieuwe College van Commissarissen. Tevens pleit Nederland via een EU Actieplan voor maatschappelijk verantwoord ondernemen voor manieren om een betere naleving van de UNGPs en de OESO-richtlijnen wereldwijd te bewerkstelligen.
De veroordeling van Nasrin Sotoudeh in Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Iran: schandelijke straf van 33 jaar en 148 zweepslagen voor advocaat Sotoudeh»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat advocaat en activist Nasrin Sotoudeh een achterlijk hoge straf opgelegd heeft gekregen, waaronder zweepslagen? Wat zijn de precieze feiten en hoe beoordeelt u dit?
Voor zover bekend is Mw. Sotoudeh veroordeeld tot een cumulatieve gevangenisstraf van 33 jaar en 148 zweepslagen. Dit komt bovenop de vijf jaar cel die zij al eerder kreeg. Het kabinet is geschokt door de hoge straf. Nasrin Sotoudeh is een vooraanstaand advocate en een boegbeeld voor mensenrechten en vrouwenrechten. Ze won in 2012 de Sacharov-prijs van het Europees parlement. Mw. Sotoudeh moet de vrijheid krijgen haar beroep als advocate, haar vrijheid van meningsuiting en haar vrijheid tot vreedzaam protest uit te oefenen.
Bent u het eens met mensenrechtenorganisaties die stellen dat de Iraanse advocaat voor haar vreedzame werk als activist is veroordeeld en deze straf daarom verwerpelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van Amnesty International en andere niet-gouvernementele organisaties (ngo's) dat Sotoudeh per direct vrijgelaten dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook stelde tijdens het Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken van 14 maart heb ik publiekelijk mijn zorgen uitgesproken over de veroordeling van Nasrin Sotoudeh, en mede op initiatief van Nederland heeft Hoge Vertegenwoordiger Mogherini op 12 maart in een verklaring2 opgeroepen tot een onmiddellijke herziening van de veroordeling. Ook andere EU-lidstaten, o.a. Frankrijk en Duitsland, reageerden langs dezelfde lijn. Helaas is dit één van vele schrijnende mensenrechtenzaken in Iran, die past in een trend van een verslechterende mensenrechtensituatie en grotere druk op maatschappelijk middenveld in het land. Deze situatie wordt door Nederland geregeld aan de orde gesteld, zoals op 11 maart jl. de Mensenrechtenraad. Hierin is Iran specifiek opgeroepen de situatie van mensenrechtenverdedigers te verbeteren. In de EU-verklaring tijdens de bespreking van Iran tijdens de Mensenrechtenraad is op 11 maart tevens direct gerefereerd aan de situatie van advocaten in Iran.
Mw. Sotoudeh heeft nog de mogelijkheid tot beroep. De rechtsgang loopt nog. Ik zal met EU-partners de Iraanse autoriteiten blijven oproepen de rechten van Mw. Sotoudeh en andere activisten en mensenrechtenverdedigers te respecteren.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Iraanse collega om aan te dringen op vrijlating, en u in EU-verband in te spannen om tot eenzelfde oproep te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Nederlandstalige informatie over de staatsschuld |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nederlandstalige staatsschuldinformatie graag»?1
Ja.
Klopt het dat de financiering en het beheer van onze staatsschuld jaarlijks in een Outlook door het Agentschap van Financiën alleen in de Engelse taal beschikbaar wordt gesteld?
Ja.
Klopt het dat deze Outlook een overzicht geeft van het verloop van de financiering van de staatsschuld in het afgelopen jaar en, minstens zo belangrijk, een vooruitblik op het financieringsbeleid voor het komende jaar?
De financiering van de Nederlandse staatsschuld vindt plaats binnen beleidskaders die in overleg met uw Kamer zijn vastgesteld. Het huidige financieringsbeleid voor de periode 2016–2019 is vastgesteld in 20152. Voor de nadere invulling van de schuldfinanciering wordt vervolgens jaarlijks in december het financieringsplan voor het komende kalenderjaar gepresenteerd in de zogeheten Outlook. In de Outlook wordt ook teruggeblikt op de invulling van de financieringsbehoefte van het afgelopen jaar. De Outlook voor het jaar 2019 is op 14 december 2018 aan uw Kamer verzonden3. Publicatie van de Outlook gaat gepaard met een Nederlands en Engels persbericht, met daarin een overzicht van de belangrijkste onderdelen van de Outlook, zoals de financieringsbehoefte en de invulling daarvan en de uitgiftekalender voor de komende periode.
Hoe weegt u dit gegeven, dat alle informatie over de staatsschuld alleen in het Engels beschikbaar is met het besluit van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat Nederlandse beleggers geen financiële producten meer mogen kopen als de bijgaande brochure niet in onze eigen taal is opgesteld?
Informatie over staatsobligaties valt niet onder de regels over informatieverplichtingen met betrekking tot effecten, omdat de prospectusverordening niet van toepassing is op effecten zonder aandelenkarakter, uitgegeven door een lidstaat . De verplichtingen met betrekking tot complexe financiële producten, waarop het besluit van de AFM ziet, zijn evenmin van toepassing op staatsobligaties. Desalniettemin publiceert het Agentschap op verschillende momenten gedurende het jaar actuele informatie over de staatsschuld op de website; www.dsta.nl. Het betreft bijvoorbeeld aankondigingen van leninguitgiften, leningvoorwaarden, veilingen, uitgiftekalenders en resultaten van uitgiften. Al deze publicaties worden zowel in het Nederlands als in het Engels gepresenteerd.
Klopt de in het artikel gesuggereerde reden dat de Outlook bewust in het Engels wordt geschreven om onduidelijk te laten zijn dat elke Nederlander, inclusief pasgeborenen, een staatsschuld van bijna 19.000 euro draagt?
Nee. De Nederlandse Staat is transparant over de hoogte van de staatsschuld en de manier waarop deze schuld wordt gefinancierd. Op verschillende manieren en momenten wordt hierover gecommuniceerd. Het Agentschap doet dit onder andere door op de website dsta.nl maandelijks statistieken met betrekking tot de hoogte en samenstelling van uitstaande staatsschuld te plaatsen. Op basis van nieuwe cijfers en de kaspositie wordt de financieringsbehoefte regelmatig geactualiseerd en gepubliceerd. Ook in de begroting en suppletoire begrotingen wordt bericht over de geraamde schulduitgiftes voor een begrotingsjaar en eventuele mutaties.
Klopt het dat deze schuld voor elke Nederlander aan het eind van deze kabinetsperiode lager is dan 19.000 euro?
Begroting 9A Nationale Schuld raamt een staatsschuld van 328 miljard euro eind 2019. Uitgaande van een bevolkingsomvang van 17,3 miljoen personen4 in datzelfde jaar, bedraagt de staatsschuld per persoon ongeveer 19.000 euro in 2019. Wat de omvang van de staatsschuld per persoon zal zijn aan het eind van deze kabinetsperiode is op dit moment niet te voorspellen, omdat dat een resultante is die afhangt van verschillende variabelen. Wel wordt de EMU-schuld meerjarig geraamd in de Miljoenennota5. De EMU-schuld is de bruto, dus uitstaande, schuld van de gehele collectieve sector (zowel rijksoverheid als decentrale overheden). Dat is een ruimer begrip dan de staatsschuld, die alleen de schuld van de rijksoverheid betreft. Voor 2021, het einde van de kabinetsperiode, wordt een EMU-schuld geraamd van 401 miljard euro. Uitgaande van een bevolkingsomvang van 17,4 miljoen personen bedraagt de EMU-schuld per persoon circa 23.000 euro in 2021. Zoals gezegd omvat dit bedrag dus meer dan alleen de staatsschuld.
Deelt u de mening dat essentiële informatie over financiering en het beheer van de staatsschuld ook in het Nederlands beschikbaar moet zijn?
Ik ben met u van mening dat het belangrijk is dat essentiële informatie over de financiering en het beheer van de staatsschuld in het Nederlands beschikbaar is. Transparantie is een belangrijk uitgangspunt bij de uitvoering van de staatsschuldfinanciering en vormt dan ook één van de kernwaarden van het Nederlandse financieringsbeleid. Naar mijn mening is de Nederlandse Staat transparant over de hoogte van de staatsschuld en de manier waarop deze schuld wordt gefinancierd. Zoals reeds eerder gesteld wordt hierover op verschillende manieren en momenten in het Nederlands gecommuniceerd.
Is er informatie die via de jaarlijkse Outlook beschikbaar wordt gesteld die niet op andere wijze, bijvoorbeeld de Miljoenennota, de Voorjaarsnota, de Najaarsnota of het Financieel Jaarverslag in het Nederlands beschikbaar wordt gesteld?
De essentiële informatie uit de Outlook is terug te vinden in andere Nederlandstalige publicaties van het Agentschap, bijvoorbeeld op de website, in publicaties van het ministerie van Financiën omtrent de begroting en in publicaties van externe partijen zoals CPB en DNB. Alleen informatie over omzet op de zogenaamde secundaire markt inzake de looptijd, type investeerder en geografische locatie van de handelsactiviteit wordt niet apart in het Nederlands gepubliceerd. Doel van de Outlook is om investeerders en relaties op de financiële markten te informeren over activiteiten van het Agentschap. In de praktijk is gebleken dat de voertaal van deze doelgroep over het algemeen Engels is. Reeds in 2008 is daarom de afweging gemaakt om geen Nederlandstalige Outlook meer te publiceren. De eerder genoemde informatie uit de Outlook over ontwikkelingen in de secundaire markt die alleen in het Engels beschikbaar is, betreft informatie over schuldpapier dat al in omloop is en dat investeerders kopen van andere partijen dan het Agentschap. Dit betreft niet de uitgifte van staatsobligaties en schatkistpapier in de primaire markt, waarvoor het Agentschap verantwoordelijk is. Ik zie daarom geen noodzaak om dergelijke aanvullende informatie over de secundaire markt nog separaat in het Nederlands te publiceren.
Indien dat zo is, is het dan niet raadzaam ervoor te zorgen dat de unieke Outlook informatie ook in het Nederlands beschikbaar wordt gesteld?
Zie antwoord vraag 8.
Doorvoer van munitie naar de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Munitiedoorvoer naar VAE – mogelijke inzet in Jemen»?1
Ja.
Klopt het dat ondanks het in oktober 2018 afgekondigde beleid om geen wapens meer te leveren aan Saudi-Arabië, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), vanwege hun betrokkenheid bij de oorlog in Jemen, eind december toestemming is verleend voor de doorvoer van twee zendingen munitie naar de VAE? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nee, dat klopt niet. De lading betreft een door een bondgenoot2 (Tsjechië) goedgekeurde transactie die zonder overlading door Nederland wordt vervoerd. Dergelijke zendingen zijn in Nederland niet vergunningplichtig.
De reden waarom Nederland doorvoer zonder overlading van of naar een bondgenoot niet eigenstandig toetst is omdat deze lading al onder effectieve exportcontrole staat. De zending is immers afkomstig van een bondgenoot die een exportcontrolesystematiek hanteert dat gelijkwaardig is aan, of overeenkomsten heeft met, het Nederlandse systeem. Indien de zending afkomstig is van een EU-lidstaat – zoals bij de huidige transactie het geval is – heeft toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt al plaatsgevonden.3
Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer4 en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. De Nederlandse overheid toetst die zelf allemaal individueel – mede n.a.v. het aangescherpte beleid t.a.v. het conflict in Jemen – aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Klopt het dat deze doorvoer ruim 57 miljoen kogelpatronen (9 mm voor kleine wapens) uit Tsjechië betreft? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het betreft twee doorvoerzendingen. De eerste zending dateert van 21 december 2018 en betreft 3.888.000 9X19mm kogelpatronen. De tweede zending dateert van 28 december 2018 en betreft 53.520.000 9x19mm kogelpatronen.
Klopt het dat Nederland geen eigen toetsing heeft gedaan van de levering van deze munitie aan de VAE? Zo ja, waarom is dat het geval? Gaat u er van uit dat Nederland dezelfde afweging zou hebben gemaakt als Tsjechië?
Voor eerste deel vragen, zie antwoord op vraag 1. Ten aanzien van de laatste vraag: het Nederlandse beleid ten aanzien van de uitvoer van wapens naar de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië is in november 2018 aangescherpt. Volgens dit nationale beleid zullen vergunningaanvragen voor de export van wapens naar deze landen alleen worden toegekend indien het onomstotelijk vaststaat dat de desbetreffende goederen niet kunnen worden ingezet bij de strijd in Jemen. Om die reden zal een vergelijkbare zending een Nederlandse exportcontroletoets waarschijnlijk niet hebben doorstaan. Hoewel Nederland andere landen regelmatig aanspoort om net zo restrictief te zijn – zoals tijdens zittingen van de VN Veiligheidsraad en bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken – kan Nederland hen daartoe niet verplichten.
Hoe kunt u uitsluiten dat dit type munitie ingezet wordt in het conflict in Jemen? Staat onomstotelijk vast dat deze munitie niet kan worden ingezet in de strijd in Jemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de aard van de goederen (munitie) kan inzet in Jemen waarschijnlijk niet onomstotelijk worden uitgesloten. Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending echter in Tsjechië is ingediend en behandeld, beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen.
Wel heeft Nederland naar aanleiding van deze zending contact gezocht met de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië.
Hoe is het mogelijk, gegeven het strikte beleid van Nederland en de EU-wapenexportcriteria in het algemeen, dat deze wapens geleverd zijn aan de VAE? Hoe kon de levering van deze munitie de toetsing van de acht criteria doorstaan? Kan dat toegelicht worden?
Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending in Tsjechië is ingediend en behandeld, beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen. Dit gegeven laat onverlet dat een vergelijkbare zending een Nederlandse exportcontroletoets waarschijnlijk niet zou hebben doorstaan.
Deelt u de mening dat toetsing van de doorvoer van militair materieel aan landen die betrokken zijn bij het conflict in Jemen gelijk zou moeten zijn aan de toetsing die plaatsvindt bij wapenexporten vanuit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt daarom voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. Doorvoerzendingen zonder overlading afkomstig van een bondgenoot zijn echter niet vergunningplichtig, waardoor de verantwoordelijkheid voor de toetsing niet bij Nederland is belegd (zie ook het antwoord op vraag 1). Ook daarom acht het kabinet het wenselijk dat het aangescherpte Nederlandse beleid wordt overgenomen door andere EU-lidstaten. De huidige casus toont opnieuw het belang aan van verdere harmonisatie binnen de EU ten aanzien van het wapenexportcontrolebeleid in het algemeen en een aangescherpt beleid t.a.v. de landen die militair betrokken zijn bij het conflict in Jemen in het bijzonder. Om die reden spoort het kabinet andere landen regelmatig aan om net zo restrictief te zijn als Nederland, zoals de Minister van Buitenlandse Zaken onlangs deed in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie Sjoerdsma van 14 november 2018, kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (conform ook de motie Van Ojik van 17 oktober 2018, kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). Helaas kan Nederland hen daartoe niet verplichten. Desalniettemin zal ik onverminderd aandacht blijven vestigen op het aangescherpte Nederlandse beleid en ga ik graag het gesprek hierover aan met mijn EU-collega’s.
De Nationale Landschap Enquête van Natuurmonumenten |
|
Paul Smeulders (GL), Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête van Natuurmonumenten?1
Ja
Deelt u de zorgen van 81% van de Nederlanders die in de enquête aangeven zich zorgen te maken om de toekomst van ons landschap en de vrees dat het landschap onvoldoende beschermd wordt bij het maken van ruimtelijke keuzes?
De zorg voor het landschap vind ik belangrijk. In de samenleving is veel waardering voor het Nederlandse landschap. Burgers voelen zich betrokken en verbonden met het landschap: het geeft mensen identiteit.
Maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. Een aantal actuele en urgente ruimtelijke ontwikkelingen kan, indien onzorgvuldig gepland en uitgevoerd, een bedreiging vormen voor de kwaliteit van het landschap. Dat is niet nieuw: stad en land zijn altijd het toneel geweest van vernieuwing, adaptatie en transformatie. Het Nederlandse landschap is immers een door de mens gemaakt landschap.
Ik heb daarom in het Kabinetsperspectief van de NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 6) aangegeven dat het van nationaal belang is om bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied unieke cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te behouden of te versterken.
Kunt u aangeven welke maatregelen u neemt om bestaande landschappelijke kwaliteit te behouden en te beschermen in het licht van alle andere ontwikkelingen die ruimte vragen, zoals woningbouw, de energietransitie, luchtvaart, landbouw, etc.?
Het is van belang dat landschappelijke kwaliteiten een volwaardige rol hebben bij keuzes over ontwikkelingen die ruimte vragen.
De zorg voor het landschap is belegd bij de provincies. Provincies dienen met omgevingsvisies, verordeningen en andere beleidsinstrumenten ervoor te zorgen dat sectorale ruimteclaims goed terechtkomen in het landschap, rekening houdend met beleid, doelen en kaders die door het Rijk (als systeemverantwoordelijke) en de EU zijn geformuleerd. We hanteren nu bijvoorbeeld de ladder voor duurzame verstedelijking om te sturen op zorgvuldig ruimtegebruik.
Graag wil het kabinet de discussie voeden over hoe we zorg kunnen dragen voor ons landschap. Waar nodig pakt het Rijk een expliciete rol. Een goed voorbeeld is onze gezamenlijke werkwijze bij het Kustpact, waar we eerst het gesprek met alle relevante partijen zijn aangegaan over de kernwaarden en collectieve kwaliteiten van de kust. Met als resultaat een convenant waarin alle partijen de kernwaarden en collectieve kwaliteiten hebben onderschreven. Dit heeft geleid tot het vaststellen van regels op provinciaal niveau, waarmee de bescherming van de kwaliteit en de ontwikkeling van de kust geborgd is.
Kunt u aangeven hoe de vier prioriteiten uit de Nationale Omgevingsvisie, te weten 1) duurzaam economisch groeipotentieel voor Nederland, 2) ruimte voor klimaatverandering en de energietransitie, 3) sterke, leefbare en klimaatbestendige steden en regio’s en 4) toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied (waarvan de eerste drie prioriteiten ruimteclaims leggen op het landelijk gebied) zich in de praktijk gaan verhouden tot de uitdrukkelijke wens van veel Nederlanders om ons landschap te beschermen?
In het landschap spelen verschillende maatschappelijke opgaven. Zoals het ontwikkelen van duurzame landbouw, verstedelijking, behoud van biodiversiteit en de energietransitie. Ik zie het als onze opgave om unieke cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van onze Nederlandse landschappen te behouden en/of te versterken. Tegelijkertijd willen we ontwikkelingen in Nederland mogelijk maken. Dit levert soms spanningen op en maakt keuzes noodzakelijk.
De NOVI geeft richting mee aan de regionale/lokale keuzes. Om enerzijds landschappelijke kwaliteiten te beschermen, maar anderzijds ook ontwikkeling mogelijk te maken, zal de NOVI drie centrale afwegingsprincipes bevatten. Dit zijn: 1. Combineren boven enkelvoudig; 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; 3. Afwentelen voorkomen.
Het onderling goed vorm geven en wegen van maatschappelijke opgaven en de inpassing daarvan in het landschap is uiteindelijk een gebiedsspecifieke uitdaging.
Ik heb er vertrouwen in dat betrokken gemeenten, provincies, waterschappen en andere partijen tot zorgvuldige oplossingen zullen komen.
Na het verschijnen van de ontwerp-NOVI in juni zal het kabinet de Kamer nader informeren over dit onderwerp.
Heeft u er zicht op waar andere belangen botsen met het belang om landschappelijke kwaliteit te waarborgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u om met deze botsende belangen in de context van de Nationale Omgevingsvisie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen die uit de enquête naar voren komen over het verdwijnen van bloemen, insecten, vogels, het verdwijnen van bomen in het landelijk gebied, heggen en houtwallen?
Ja. De achteruitgang van de biodiversiteit, zowel van dieren als planten, in het landelijk gebied is zorgelijk. Insecten zijn bijvoorbeeld essentieel voor onze bredere biodiversiteit en gezondheid van bodem, water en lucht, maar ook los van deze functionele aspecten moeten we onze natuur koesteren en behouden. Niet voor niets is één van de speerpunten van de afgelopen najaar gepresenteerde LNV-visie dan ook het verbinden van landbouw en natuur, om op de lange termijn de neergaande trend van biodiversiteit om te buigen in een opkomende. Hiervoor werken niet alleen de Ministeries (van BZK en LNV) onderling samen, maar stemmen we ook nauw af met bijvoorbeeld de initiatiefnemers van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, waarin vertegenwoordigers van zowel landbouw als natuurorganisaties en de wetenschap de handen ineen hebben geslagen ten behoeve van biodiversiteitsherstel.
Hoe wilt u verder biodiversiteitsverlies en verlies van (historische) landschapselementen voorkomen? Deelt u de mening dat goede kwaliteit van landschappen noodzakelijk is voor het behoud van natuur en biodiversiteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u dit vorm in het kabinetsbeleid?
De inrichting van het landschap is belangrijk voor behoud van natuur en biodiversiteit. Landschapselementen als houtwallen vervullen bijvoorbeeld een belangrijke rol in het behoud van onze biodiversiteit, als schuilplaats voor insecten, maar dragen ook bij aan de klimaatopgave en vervullen culturele landschapswaarden. Deze synergie zal het Ministerie van LNV benutten bij de inzet voor het behoud en bevorderen van landschapselementen, onder meer in het toekomstig GLB. Vooruitlopend op het toekomstig GLB treedt het Ministerie van LNV in overleg met de provincies om te bezien wat op korte termijn zou kunnen worden gedaan om landschapselementen beter te beschermen.
Soms vergt biodiversiteit juist een open landschap, omdat weidevogels afhankelijk van landschap, met zo min mogelijk hoge landschapselementen. Afwegingen moeten daarom steeds op gebiedsniveau worden gemaakt, met prioriteiten en bescherming van lokaal kansrijke soorten. Deze gebiedsgerichte aanpak komt samen in de LNV-visie die zich richt op het sluiten van kringlopen op een ecologisch volhoudbare manier. Daarnaast hebben we in het Natuurpact (2013) met provincies afspraken gemaakt over onder andere de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. Om dit netwerk te voltooien moet in 2027 minimaal 80.000 ha nieuwe natuur zijn gerealiseerd.
Deelt u de zorgen die uit de enquête naar voren komen over de komst van meer bedrijven en bedrijfsterreinen, de bouw van (grote) stallen, uitbreiding van wegen en spoorlijnen, de bouw van windmolens en de aanleg van velden met zonnepanelen rondom natuurgebieden?. Hoe bent u voornemens natuur en landschap te beschermen bij de ruimtelijke inpassing van dergelijke ontwikkelingen, en welke kaders geeft u daarvoor mee aan decentrale overheden?
Zie antwoorden vragen 2, 3 en 4/5.
Ziet u de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête als extra ondersteuning voor het opnemen van het Nederlands Landschap als «nationaal belang» in de NOVI? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het Kabinetsperspectief van de NOVI is behoud en versterking van (inter-)nationale unieke, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteit al indicatief genoemd als nationaal belang. Dit belang uit zich in bescherming van waardevolle, open en kwetsbare landschappen voor ruimtelijke ontwikkelingen die een inbreuk doen op de kernkwaliteiten van het landschap met haar unieke gebieden, structuren en objecten. Dit sluit aan bij de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête.
Hoe beoordeelt u het feit dat 92% van de deelnemers aan de enquête vindt dat de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen als regisseur van het Nederlands landschap en dat de overheid landschapsbelangen integraal moet meewegen bij alle ruimtelijke ontwikkelingen?
Het integraal meewegen van landschapsbelangen in ruimtelijke ontwikkelingen is een opgave waar rijk en medeoverheden gezamenlijk voor staan. De uitkomst van de enquête onderstreept dat de deelnemers veel waarde hechten aan behoud en bescherming van het Nederlandse landschap.
Op grond van het Europees Landschapsverdrag heeft het Rijk een systeemverantwoordelijkheid voor landschap (nationaal belang). De rol van het Rijk in dit belang is de om (wettelijke) randvoorwaarden te creëren om cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten voor de lange termijn in stand te houden. Op basis van weging van nationale belangen zoals omschreven in het Kabinetsperspectief NOVI wordt met behulp van NOVI-afwegingsprincipes het maatschappelijk debat gevoerd en worden keuzes gemaakt. De nadere invulling per gebied van de op nationaal niveau gemaakte keuzes is overgelaten aan provincies en gemeentes.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen over de wijze waarop u de onlangs aangenomen motie-Smeulders/ Van Eijs (Kamerstuk 34 986, nr. 24) gaat uitvoeren, waarin de regering wordt verzocht om in samenspraak met decentrale overheden een methode te ontwikkelen waarbij zachte waarden, zoals milieu, gezondheid en klimaat, worden gekwantificeerd?
Ja, ik zal de Kamer hierover schriftelijk informeren.
Het bericht dat woedende Urker jongeren het huis van Soufyan (18) binnendringen en ‘Geertje Wilders!’ roepen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woedende Urker jongeren dringen huis van Soufyan (18) binnen en roepen «Geertje Wilders!»»?1
Ja. Overigens heeft de video die bij dit bericht in de media is gedeeld en waarbij «Geertje Wilders» wordt geroepen, niets van doen met het incident op Urk. Dit betrof een video van vijf jaar geleden uit Geldermalsen.
Kunt u een uitgebreid feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen over wat precies op de desbetreffende avond is voorgevallen?
Is het waar dat tientallen jongeren het huis van de in het artikel genoemde familie binnendrongen, waarbij leden van het gezin zouden zijn mishandeld en discriminerende leuzen werden gescandeerd? Zo ja, bent u bereid dit in de meest stellige vorm af te keuren en al uw medewerking te verlenen om ervoor te zorgen dat de verdachten opgepakt worden en worden vervolgd?
Is het waar dat de geweldsuitingen waarschijnlijk van een racistische aard zijn en het karakter zouden hebben van een wraakactie? Zo ja, bent u bereid om dit in de meest stellige vorm af te keuren en al uw medewerking te verlenen om ervoor te zorgen dat de verdachten opgepakt worden en worden vervolgd?
Is het waar dat de betreffende jongen uit het gezin gedurende een langere periode al bedreigende berichten kreeg?
Bent u ervan op de hoogte dat er een video circuleert waarin de betreffende jongen met een vuurwapen wordt bedreigd? Is reeds actie ondernomen vanuit de diensten en op welke wijze wordt voor de veiligheid van de betreffende jongen gezorgd?
Ik ben op de hoogte van deze video. Politie en OM hebben mij bericht naar aanleiding van deze video maatregelen te hebben genomen om de veiligheid van de betreffende jongen voor nu en in de toekomst te kunnen waarborgen. Ook in deze zaak loopt er een strafrechtelijk onderzoek, zodat hierover evenmin nadere mededelingen kunnen worden gedaan.
Overigens heeft het OM bericht dat deze zaak niet in relatie lijkt te staan met de eerdergenoemde zaak naar de bedreigingen van de betreffende jongen, waarnaar thans onderzoek wordt gedaan, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Zijn reeds aanhoudingen verricht in deze zaak? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naar aanleiding van de video, zoals genoemd in vraag 6, is een verdachte aangehouden en het vermeende wapen is door de politie in beslag genomen. In verband met het feit dat het een nog lopende strafzaak betreft, kunnen over deze zaak geen verdere mededelingen worden gedaan.
In de zaak waar de vragen 1 tot en met 5 over gaan zijn meerdere aanhoudingen verricht.
Bent u bereid in contact te treden met de betreffende familie en ervoor te zorgen dat de familie alle nodige vormen van ondersteuning en hulp krijgt? Zo nee, waarom niet?
Aan slachtoffers van strafbare feiten wordt bij het doen van een aangifte standaard gevraagd of ze behoefte hebben aan slachtofferhulp, zo ja, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen op die manier zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt.
Los hiervan heb ik specifiek in deze zaak van het OM vernomen dat zowel vanuit de gemeente als vanuit de politie hulp en bijstand aan het gezin is aangeboden vanwege de impact die het incident op het gezin heeft gehad. Dat ondersteun ik van harte.
Welke maatregelen neemt u om verdere escalatie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de veiligheid gegarandeerd wordt? Op welke wijze betrekt u de signalen dat personen voornemens zouden zijn om naar Urk af te reizen hierbij?
Het OM heeft mij bericht dat alle signalen in dit kader worden afgewogen en meegenomen in het onderzoek. Zowel vanuit de gemeenten Urk en Noordoostpolder als vanuit politie en OM is er nauw contact met de slachtoffers en zijn er maatregelen getroffen in verband met het genoemde risico van escalatie.
Bent u bereid om te erkennen dat betreffende zaak een uitingsvorm is van een breder klimaat van racisme en discriminatie, dat met wortel en tak dient te worden bestreden? Zo ja, bent u eindelijk bereid om veel meer maatregelen te nemen hiertegen? Zo nee, staat u nog wel in contact met de werkelijkheid?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 tot en met 5 loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar deze zaak, waaronder naar de aanleiding van het incident. Ik kan daarom geen nadere mededelingen doen over deze zaak.
In zijn algemeenheid benadruk ik dat ik elke vorm van geweld of bedreiging onacceptabel vind, en dat ingeval deze delicten plaatsvinden met een discriminatie-aspect dit leidt tot een hogere strafeis van de officier van justitie. Op dit moment onderzoek ik of er behoefte is aan een wettelijke strafverhogingsgrond voor delicten met een discriminatie-aspect. Over de vraagstelling van dit onderzoek zal uw Kamer nog voor de zomer worden geïnformeerd.
Bent u bereid om deze vragen voor aanstaande vrijdag te beantwoorden?
Het is helaas niet haalbaar gebleken de vragen binnen een dag te beantwoorden.
Het bericht ‘Verkopers van Eneco toch niet zo braaf’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verkopers van Eneco toch niet zo braaf»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe kwalificeert u het onzes inziens hufterige gedrag van de betreffende verkopers, zoals het opsteken van middelvingers en het bespugen van voordeuren?
Ik ben geschrokken van de voorbeelden in het bericht. Het is niet acceptabel dat verkopers dergelijk gedrag laten zien als de consument aangeeft geen interesse te hebben in het sluiten van een overeenkomst.
Herkent u het beeld van de ongewenste, agressieve werkwijzen waarvan deur-aan-deur en telefonische verkopers in de energiesector zich bedienen?
De energiesector bedient een kleine 8 miljoen huishoudens. Consumenten in deze markt zijn prijsbewust en stappen regelmatig over van leverancier. De concurrentie is groot en de strijd om de klant dus ook. Dit is in principe positief voor de consument, die daardoor jaarlijks kan profiteren van een aantrekkelijk aanbod. Zoals te lezen is in het artikel van de Gelderlander, gaan sommige individuele verkopers in de strijd om de klant over de schreef. Dergelijke gevallen komen helaas soms voor en dat betreur ik.
Bent u het met de commercieel directeur van Eneco eens dat de energiesector kampt met een «kwaliteitsprobleem»?
Consumenten mogen verwachten dat een verkoper eerlijk en correct is. Dat is de norm op grond van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de regels voor consumentenbescherming in het Burgerlijk Wetboek. Excessen zoals beschreven in het artikel van De Gelderlander stralen af op de hele sector en op de verkoopmethoden die gehanteerd worden. Ik interpreteer de kwalificatie van de commercieel directeur van Eneco als een oproep aan de hele de sector om extra maatregelen te nemen om dergelijke excessen zoveel mogelijk uit te bannen. Daar kan ik mij volledig in vinden.
Bent u bereid om, zoals de Vastelastenbond bepleit, een vergunningplicht voor verkopers in te voeren, die eisen stelt aan verkopende partijen en sancties oplegt indien deze eisen niet worden nageleefd?
Gemeenten beschikken op dit moment al over de bevoegdheid om verkoop aan de deur te reguleren door een vergunningplicht of een meldplicht te hanteren. De voorwaarden voor het verlenen van de vergunning kunnen per gemeente verschillen. Gemeenten kunnen hiermee op gemeentelijk of zelfs wijkniveau maatwerk toepassen.
De ACM kan optreden tegen overtreding van de voorschriften uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet die kleinverbruikers beogen te beschermen, alsmede tegen overtredingen van de consumentenbeschermingsregels uit het Burgerlijk Wetboek.
Ik ben van mening dat dit stelsel voldoende mogelijkheden biedt om eisen op te leggen aan verkopende partijen en om handhavend op te treden als de regels niet worden nageleefd.
Welke mogelijkheden ziet u nog meer om particulieren beter te beschermen tegen malafide verkooppraktijken in de energiesector, maar ook in andere sectoren?
Consumenten zijn bij telefonische of deur-aan-deurverkoop al goed beschermd, bijvoorbeeld doordat zij een bedenktijd van 14 dagen hebben na het sluiten van de overeenkomst. Desalniettemin zie ik mogelijkheden voor verdere bescherming.
Zoals aangekondigd in de Consumentenagenda: houvast bij voortdurende verandering(8 oktober 2018), werk ik aan het invoeren van een opt-in regime voor telemarketing. Dit houdt in dat bedrijven consumenten alleen nog mogen bellen als zij hiervoor toestemming hebben gegeven. Ook ben ik in overleg met de telemarketingsector om de termijn waarbinnen bedrijven oud-klanten nog mogen benaderen te beperken. Ik verwacht dat de irritatie en klachten door telemarketing hierdoor zullen afnemen.
Een ander probleem is dat regelmatig zakelijke contracten worden aangeboden aan zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die kantoor aan huis hebben. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet bevatten bepalingen die gericht zijn op bescherming van de kleinverbruiker. Een verkoper moet kleinverbruikers2 transparant, eerlijk en op correcte wijze informeren over de tarieven en voorwaarden van een leveringsovereenkomst, voordat een overeenkomst tot stand komt. Een kleinverbruiker die op zijn woonadres een leveringsovereenkomst wil afsluiten voor (hoofdzakelijk) privédoeleinden geldt als consument. De consumentenbeschermingsregels zijn dan van toepassing en deze kleinverbruiker mag niet als zakelijke afnemer worden gecontracteerd.
De ACM heeft onlangs aangegeven dat zij handhavend zal optreden tegen dergelijke praktijken.3 Daarnaast heeft Energie-Nederland, de brancheorganisatie van energiebedrijven, naar aanleiding van de recente klachten met de ACM contact opgenomen om te bekijken wat er sector breed kan worden afgesproken om deze praktijken verder tegen te gaan. Het is aan de betrokken partijen om over de status hiervan al dan niet uitspraken te doen.
Is volgens u de Autoriteit Consument en Markt (ACM), als toezichthouder, hierop voldoende alert en actief is en hiertoe voldoende is toegerust?
Ja. De ACM kan handhavend optreden als verkopers van energiebedrijven de beschermingsregels voor consumenten en kleinverbruikers overtreden. Deze regels gelden ook voor zzp’ers die een energiecontract afsluiten voor (hoofdzakelijk) privédoeleinden. De ACM heeft zoals gezegd aangekondigd hier de komende tijd extra aandacht aan te besteden.
Wat is de status van de gesprekken tussen de ACM, Eneco en de Vastelastenbond over de verkoop van zakelijke contracten aan zelfstandigen zonder personeel, waaraan in het bericht wordt gerefereerd?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn u nog meer klachten over verkopende partijen in de energiesector bekend? Indien ja, om wat voor klachten gaat het en welke verkopende partijen betreft het?
De ACM houdt toezicht op de wijze waarop bedrijven verkopen aan consumenten, waaronder bedrijven in de energiesector. Als daar aanleiding toe is kan de ACM handhavend optreden om te zorgen dat bedrijven zich aan de regels houden. In dat geval zal de ACM daar zelf via haar website over communiceren.
Klachten van bewoners van de Lijnbaanflat in Rotterdam over een ingrijpende renovatie |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de ingrijpende verbouwing van de Lijnbaanflat in Rotterdam en de extreme overlast die bewoners ervaren?1 2
Ja, ik ben op de hoogte van berichtgeving over de werkzaamheden aan de Lijnbaanflat in Rotterdam.
Wat zijn de regels voor het blijven bewonen van panden in geval van groot onderhoud? Wat zijn de regels voor het blijven bewonen van panden in het geval van renovatie? Wat zijn de verschillen voor schadevergoeding bij groot onderhoud versus renovatie?
Over het blijven bewonen van panden zijn regels vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Enerzijds gaat het er daarbij om dat de verhuurder verplicht is de huurder het woongenot te verschaffen. Anderzijds gaat het er daarbij om dat een huurder dringende werkzaamheden moet gedogen. Indien een verhuurder zijn verplichtingen niet nakomt kan dat leiden tot een schadevergoeding. Voor de hoogte van deze schadevergoeding gelden geen wettelijke bepalingen.
Artikel 7:220 BW bevat wel een specifieke regeling voor de situatie dat een verhuizing noodzakelijk is in verband met renovatie. Onder renovatie wordt zowel sloop met vervangende nieuwbouw als gedeeltelijke vernieuwing door verandering of toevoeging verstaan. Er geldt dan een wettelijke minimumbijdrage voor zelfstandige woningen, woonwagens en standplaatsen; deze bijdrage bedraagt geldt sinds 28 februari 2019 € 6.095.
Voorts is van belang dat een renovatie toestemming van de huurder vergt. Indien een renovatie tien of meer woningen betreft die een bouwkundige eenheid vormen, wordt het voorstel vermoed redelijk te zijn wanneer 70% of meer van de huurders met het voorstel heeft ingestemd. Het ligt in de rede, dat huurders hun toestemming mede afhankelijk stellen van voorzieningen gericht op het voorkomen van overlast tijdens de werkzaamheden. Verhuurders en huurders stellen dan ook vaak een sociaal plan vast en huurders ontvangen vaak een vergoeding ter compensatie van bijvoorbeeld zelf aangebrachte voorzieningen.
Deelt u de mening dat bewoners voor instemming met werkzaamheden goed zouden moeten worden voorgelicht over de schaal en gevolgen van werkzaamheden? Welke rechten en mogelijkheden hebben huurders als een renovatie ingrijpender blijkt te zijn dan aanvankelijk was voorzien en acht u dit voldoende?
Ja, die mening deel ik. De bestaande wet- en regelgeving biedt hieromtrent voldoende rechten en mogelijkheden voor huurders. Conform de Wet op het overleg huurders verhuurder (Overlegwet) dient de verhuurder de huurder, bewonerscommissie en huurdersorganisatie te informeren over beleid en beheer, waaronder het renoveren van woningen. Indien de huurder van mening is dat dat onvoldoende wordt nageleefd, kan de Huurcommissie worden ingeschakeld. In de praktijk voeren verhuurders doorgaans overleg met bewoners(projectgroepen) over zaken als leefbaarheid, veiligheid en communicatie voor en tijdens de werkzaamheden. Daarnaast voorziet de Woningwet erin dat huurdersorganisaties deze zaken kunnen inbrengen in de prestatieafspraken die zij maken met de corporatie en de gemeente.
Op het moment dat een verhuurder daadwerkelijk beslist tot renovatie vergt dat instemming van de huurder. Zoals hiervoor al aangegeven ligt het in de rede, dat huurders hun toestemming mede afhankelijk stellen van voorzieningen gericht op het voorkomen van overlast tijdens de werkzaamheden.
Op het moment dat een renovatie ingrijpender blijkt dan voorzien en daardoor tot overlast leidt kan een huurder zich wenden tot de rechter, om te beoordelen in hoeverre de verhuurder niet het woongenot verschaft zoals omschreven in Artikel 7:204 BW. De huurder heeft daarbij de mogelijkheid een schadevergoeding te eisen en/of het stopzetten van werkzaamheden. Een huurder kan zich hierover vooraf laten informeren, bijvoorbeeld via het Juridisch Loket.
Deelt u de mening dat bewoners in geval van groot onderhoud of renovatie niet de dupe mogen worden van werkzaamheden en dat zij voldoende moeten worden gecompenseerd voor de geleden schade?
Ja, die mening deel ik. Conform bestaande wet- en regelgeving kunnen huurders recht hebben op een schadevergoeding bij het uitvoeren van dringende werkzaamheden. Er kan ook niet-financiële compensatie plaatsvinden in de vorm van een logeerwoning en opslagruimte, zoals het geval is bij de werkzaamheden aan de Lijnbaanflat in Rotterdam.
Deelt u de mening dat wanneer bewoners niet in de woning kunnen blijven wonen door werkzaamheden de woningcorporatie een vervangende huurwoning moet regelen? Bent u het ermee eens dat dit tijdig moet gebeuren en in een redelijke afstand tot de eigen woning?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat huurders zich genoodzaakt zien om advocaten in te schakelen om aanspraak te maken op een logeerwoning bij werkzaamheden die meerdere weken duren?
Uitgangspunt is dat verhuurder en huurders vooraf gezamenlijk overleg voeren over het voorstel, inclusief de geboden voorzieningen gericht op een gedragen aanpak en uitvoering van de werkzaamheden en het voorkomen van overlast. Mocht er gedurende de werkzaamheden sprake zijn van ontevredenheid, en biedt het gezamenlijk overleg niet de gewenste oplossingen, dan staat het huurders vrij om juridische stappen te ondernemen. Dat kan bijvoorbeeld indien zij van mening zijn de verhuurder het voorstel onvoldoende naleeft.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als Vestia probeert ontevreden huurders een mediaverbod op te leggen in ruil voor een logeerwoning?
Vestia heeft desgevraagd te kennen gegeven zich niet te herkennen in een mediaverbod. Een mediaverbod kan enkel opgelegd worden via een uitspraak van de rechtbank.
Aangezien er met de op handen zijnde verduurzaming van woningen in de komende jaren door alle woningbouwcorporaties in Nederland nog veel van dit soort projecten worden uitgevoerd, bent u bereid de rechten van huurders bij groot onderhoud en werkzaamheden met betrekking tot de duurzaamheidsopgave te versterken? Zo ja, in hoeverre bent dat bereid te doen? ?
De komende jaren zal de verduurzaming van de gebouwde omgeving leiden tot veel ingrepen aan woningen. Bij grootschalige werkzaamheden is enige mate van overlast vaak niet te voorkomen. Het is daarom van belang dat huurders en verhuurders gezamenlijk overleg voeren en afspraken maken vóór en tijdens de werkzaamheden. Op dit moment zijn mij geen signalen bekend dat de rechten en wettelijke bescherming van huurders onvoldoende geborgd zijn in bestaande wet- en regelgeving. Het kabinet zal de uitwerking van nieuwe maatregelen op grond van het Klimaatakkoord met partijen zoals Aedes, de Woonbond en de VNG ook bespreken hoe de positie en woongenot van huurders bij verduurzamingswerkzaamheden in voldoende mate geborgd kan blijven.
De brief van Schiphol aan omwonenden |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Experimentje van Schiphol: anderhalf miljoen «omwonenden» krijgen brief»?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u een overzicht verschaffen van het gebied dat Schiphol klaarblijkelijk tot zijn omwonenden beschouwt?
Hiertoe worden de gemeenten gerekend die (gedeeltelijk) binnen de zogenaamde 48 Lden geluidcontour vallen. Deze gemeenten vallen ook onder het werkgebied van de Omgevingsraad Schiphol (ORS), zoals gedefinieerd in de Wet Luchtvaart. Binnen de 48 Lden geluidcontour worden door de ORS vijf geografisch afgebakende gebieden onderscheiden, de zogenaamde clusters. Deze vijf clusters zijn gerelateerd aan de start- en landingsbanen van Schiphol (Polderbaan, Zwanenburgbaan, Kaagbaan, Aalsmeerbaan en Buitenveldertbaan). De Schiphol-Oostbaan is opgenomen in het cluster van de Buitenveldertbaan.
De brief is verstuurd naar de clusters Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan en Zwanenburgbaan. Dit zijn de clusters die meer hinder ondervinden door het afwijkend baangebruik tijdens het groot onderhoud aan de Zwanenburgbaan (cluster Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan), of juist minder hinder (cluster Zwanenburgbaan).
Kunt u toelichten hoe de afbakening van dit gebied tot stand is gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er ook buiten dit gebied klachten bestaan over Schiphol?
Ja. Ook buiten de 48 Lden geluidcontour kunnen de omwonenden hinder ondervinden. In de recente jaarrapportage 2018 van het Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS) – het informatiecentrum waar omwonenden terecht kunnen met al hun vragen en klachten over het vliegverkeer van, naar en op Schiphol – is ook te zien dat door omwonenden ook buiten de 48 Lden geluidcontour meldingen worden gedaan.
Heeft het versturen van deze brief effect op de wijze waarop klachten van omwonenden, zowel binnen als buiten het door Schiphol aangeschreven gebied, in behandeling worden genomen of een plaats krijgen in de statistieken over klachten?
Nee. Zoals gebruikelijk worden meldingen over het vliegverkeer bij BAS geregistreerd en verwerkt in de diverse rapportages die BAS gedurende het jaar uitbrengt. Omwonenden met vragen of klachten over het vliegverkeer krijgen persoonlijk antwoord van BAS. Het versturen van de brief heeft geen effect op deze werkwijze en vragen of meldingen naar aanleidingen van de brief worden op overeenkomstige wijze in behandeling genomen.
Welke juridische procedures en vergunningen zijn er nodig geweest om de onderhoudswerkzaamheden mogelijk te maken waar deze brief betrekking op had?
Jaarlijks voert Schiphol, naast klein onderhoud en regulier onderhoud, groot baanonderhoud aan de start- en landingsbanen op Schiphol. Ieder jaar komt één van de banen aan de beurt voor het groot onderhoud. Dit jaar stond het groot onderhoud aan de Zwanenburgbaan op de planning. Op 17 december 2018 heeft Schiphol mij per brief gevraagd om in verband met dit groot onderhoud voor gebruiksjaar 2019 af te mogen wijken van de regels in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB).
Op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart kan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vrijstelling van regels voor baan- en routegebruik verlenen en vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten vaststellen, indien ten gevolge van groot onderhoud van een baan of een rijbaan, het normale gebruik van een luchthaven naar zijn oordeel ernstig wordt belemmerd. Het betreft gevallen waarin als gevolg van groot onderhoud een baan enige tijd niet gebruikt kan worden, waardoor het luchtverkeer op een andere wijze moet worden afgehandeld. De onderhavige regeling strekt daartoe.
Het Nationaal Ruimtevaart Laboratorium (NLR) heeft een contra-expertise uitgevoerd op de berekeningen voor de vervangende grenswaarden. Het NLR heeft geadviseerd om de door Schiphol aangevraagde vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten toe te passen voor het gebruiksjaar 2019. De vrijstellingsregeling is door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) getoetst op uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en fraudebestendigheid. De ILT heeft geconcludeerd dat de regeling uitvoerbaar, handhaafbaar en fraudebestendig is.
De regeling is vervolgens gepubliceerd in de Staatscourant op 5 februari 2019. Dit is de normale gang van zaken voor besluiten met betrekking tot werkzaamheden op Schiphol die leiden tot ander baangebruik.
Wat was de aanleiding om, in tegenstelling tot het verleden, nu wel een grote groep mensen te informeren over onderhoudswerkzaamheden op Schiphol?
Schiphol heeft de ambitie om de informatievoorziening richting omwonenden uit te breiden en te verbeteren. Vandaar dat Schiphol heeft besloten om dit jaar alle inwoners van de clusters Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan en Zwanenburgbaan persoonlijk te informeren over het groot onderhoud aan de Zwanenburgbaan middels een brief. Dit zijn de inwoners die meer hinder ondervinden door het afwijkend baangebruik tijdens het groot onderhoud (Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan), of juist minder hinder (Zwanenburgbaan).
In de brief worden omwonenden tevens uitgenodigd om zich te registeren voor een e-mailnotificatie. Deze notificatie maakt het mogelijk om omwonenden in de toekomst gericht (op postcode) te informeren over voor hen relevantie informatie over baanonderhoud en afwijkend baangebruik door het jaar heen. Ook bij ongepland onderhoud. Bewoners die de brief hebben ontvangen, maar ook andere geïnteresseerden kunnen zich aanmelden via www.schiphol.nl/onderhoud.
Waarom wordt er in tijden van onderhoud niet gekozen voor minder vluchten op Schiphol, zodat de overlast niet hoeft toe te nemen?
Net zoals in het openbaar bus- en treinvervoer, maakt de luchtvaart gebruik van dienstregelingen. Dit betekent onder meer dat, ongeveer een half jaar voor de start van een nieuw seizoen, luchtvaartmaatschappijen moeten aangeven welke slots ze (opnieuw) nodig hebben om hun dienstregelingen uit te kunnen voeren. De continuïteit van deze dienstregelingen is essentieel om de netwerkkwaliteit van Schiphol te borgen binnen de afgesproken milieugrenzen. Omdat Schiphol over meerdere start- en landingsbanen beschikt, kan de luchthaven ten tijde van (groot) onderhoud gebruik maken van andere start- en landingsbanen.
Onderhoud aan start- en landingsbanen is noodzakelijk om de veiligheid te waarborgen en onverwachte storingen te voorkomen. Schiphol streeft ernaar om de overlast voor omwonenden én voor reizigers tijdens onderhoud zoveel als mogelijk te beperken. Zo wordt de onderhoudsperiode zo kort als mogelijk gehouden door dag en nacht te werken, en bovendien werkzaamheden te bundelen. Ook is het onderhoud aan de Zwanenburgbaan zo vroeg mogelijk in het seizoen gepland om het drukke(re) zomerseizoen te vermijden.
Foutieve inning eigen bijdrage door het CAK |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «CAK heeft interne processen nog niet op orde»?1
Ja. Het rapport «Uitvoering wettelijke taken door het CAK Verantwoordingsjaar 2017» van de NZa heb ik op 7 maart 2019 aan uw Kamer gestuurd. In mijn begeleidende Kamerbrief reageer ik op een aantal belangrijke bevindingen uit het rapport.2
Kunt u een overzicht bieden van de maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen om de interne processen van het CAK te verbeteren? Waardoor is de situatie verslechterd in plaats van verbeterd?
Het CAK heeft al veel verbetermaatregelen genomen die eerder zijn aanbevolen door de NZa en de ADR. Ten opzichte van de situatie in 2016 is nu beter in beeld gebracht wat de structurele verbeteropgave van het CAK is en worden stappen gezet deze opgave te realiseren. Een verbetering in 2017 is bijvoorbeeld dat er geen sprake meer is van de boekhoudkundige vervlechting van de geldstromen wettelijke taken en de beheerskosten. Tot en met 2016 had het CAK door deze vervlechting een complexe administratie. In de bestuurlijke verantwoording 2017 is dit punt verder uitgezocht en opgelost. Bovendien zijn er maatregelen genomen om de interne controleprocessen te verbeteren en te versterken, waardoor ik verwacht dat dit soort problemen in de toekomst beter voorkomen worden.
Dat de NZa nieuwe onzekerheden constateert, betekent niet dat de situatie van het CAK verslechterd is, maar dat het CAK voor een stevige veranderopgave staat. Daar is de Raad van Bestuur van het CAK zich terdege van bewust.
Deelt u de mening dat mensen zeker moeten kunnen zijn van de hoogte van hun zorgkosten en niet achteraf met correcties geconfronteerd zouden moeten worden?
Ik vind het zeer onwenselijk dat een burger geconfronteerd kan worden met een hoge naheffing als gevolg van een herziening van de eigen bijdrage, veroorzaakt door een ernstige tekortkoming van het CAK of een van zijn ketenpartners. Ik heb daarom aangekondigd de terugwerkende kracht van herzieningen, die ontstaan naar aanleiding van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging door het CAK of ketenpartners, te verkorten naar twaalf maanden.3 Daarnaast creëer ik meer ruimte voor het CAK om in zeer specifieke gevallen maatwerk te leveren.
Dit betekent overigens niet dat alle correcties onwenselijk zijn. Het komt voor dat het verzamelinkomen van een cliënt achteraf hoger wordt vastgesteld dan de inkomensgegevens waar het CAK zich bij het berekenen van de eigen bijdrage op gebaseerd had. In dat geval kan de eigen bijdrage worden bijgesteld en krijgt de cliënt een correctiefactuur. Dit gebeurt nu en zal ook in de toekomst blijven. Omgekeerd kunnen correcties ook in het belang zijn van cliënten.
Bent u bereid gedupeerde cliënten tegemoet te komen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om te verzekeren dat het CAK zijn taken naar behoren gaat uitvoeren?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 7 maart schrijf, stelt het CAK op basis van een extern advies een plan op om de structurele en noodzakelijke verbeteringen voor de langere termijn door te voeren. Ik vind het goed dat er een extern advies is op het totaal van organisatie, en zie in dat dit kan bijdragen aan het in brede zin meer in control komen. Het Ministerie van VWS zal daarbij met het CAK afspraken maken om de voortgang op koers te houden.
Het bericht ‘Rechter moet tussenbeide komen bij ICT-ruzie binnen UWV’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechter moet tussenbeide komen bij ICT-ruzie binnen UWV»?1
Ja
Kunt u een nadere toelichting geven op het voorgenomen nieuwe ICT-beleid en de bezwaren hierop vanuit het personeel van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
De Informatie Voorziening (IV)-transitie betreft een organisatievernieuwing waarmee UWV een meer wendbare, effectieve en efficiënte IV-organisatie wil realiseren. Het beoogt de IV in de divisies te versterken, de IV-processen te vernieuwen en een daarbij behorende nieuwe organisatiestructuur neer te zetten die een belangrijke bijdrage levert aan de samenwerking tussen divisies en het dichter op de uitvoering organiseren van ICT.
De Raad van Bestuur (RvB) en de Ondernemingsraad (OR) hebben in het afgelopen jaar meerdere malen met elkaar gesproken over de bevindingen en adviezen van de OR ten aanzien van de IV-transitie. Deze gesprekken hebben geleid tot verschillende aanpassingen van het oorspronkelijke plan, zoals de inrichting van een klankbordgroep, het geleidelijk implementeren van nieuwe processen, het stapsgewijs inrichten van de nieuwe organisatie, het inrichten van een cultuurplatform en het werken in rollen in plaats van in functies.
De OR en de RvB zijn overtuigd van de noodzaak van deze IV-transitie. De OR heeft echter nog zorgen over de exacte invulling van het veranderingstraject waar zij meer aandacht voor wenst. Zo wil de RvB een aantal functiehouders in de ketens benoemen om de ketensturing te bevorderen. De OR ziet het anders en stelt voor om de ketensturing zonder benoemingen te verbeteren.
Zie ook de Kamerbrief van 12 maart 2019 naar aanleiding van het verzoek van het lid Smeulders (GroenLinks) naar aanleiding van de Regeling van Werkzaamheden van 5 maart 2019 over een toelichting op de IV-transitie.
Van welke onomkeerbare stappen, die volgens het artikel per 11 maart 2019 worden gezet, is sprake?
De aangekondigde onomkeerbare stappen hebben betrekking op het benoemen van de IV-directeuren. Dit is de ICT managementlaag, waar in vraag 4 naar wordt gevraagd. De Raad van Bestuur en de Ondernemingsraad hebben naar elkaar toe uitgesproken dat het in het belang van UWV en de medewerkers is om te onderzoeken hoe er op korte termijn samen uit te komen. Om hier ruimte aan te geven, zal UWV de uitvoering van het besluit tijdelijk opschorten. Per 11 maart zijn er nog geen onomkeerbare stappen door UWV ondernomen. De RvB en de OR hebben gezamenlijk afgesproken om de inhoudelijke gesprekken in april te vervolgen.
Is het juist dat met de veranderingen ook managementlagen worden toegevoegd in de organisatie? Hoe beoordeelt u dat?
De IV-transitie beoogt de ICT dichter op de uitvoering te organiseren. De verantwoordelijkheid van de in de divisies aanwezige senior managers die de rol van «IV-regisseur» vervullen, neemt daarbij toe. UWV geeft aan dat daarom de bestaande managementlaag zal worden opgeschaald naar «IV-directeuren». Er komt geen managementlaag bij. Het UWV mag dit als zelfstandig bestuursorgaan zelf bepalen.
Bent u het eens met de stelling in het artikel dat een soepel lopende ICT-afdeling onontbeerlijk is voor het UWV?
In het artikel wordt gesteld: «Voor een instantie die de uitkeringen van het hele land bestiert, is een soepel lopende ICT-afdeling onontbeerlijk.» Hier ben ik het mee eens.
Hoe beoordeelt u de wens van de Raad van Bestuur dat de ICT’ers van hun aparte afdeling over die andere divisies worden verdeeld? Hoe beoordeeld u specifiek het feit dat afdeling klantencontact volledig los staat van de ICT-afdeling?
De wens van de Raad van Bestuur is een meer wendbare, effectieve en efficiënte IV-organisatie. Door organisatieadviesbureau Twynstra Gudde is eind 2017 onderzoek gedaan naar nut en noodzaak van een IV-transitie en het voorgestelde organisatiemodel. Een decentralisatie is deel van dit model. Daarbij werd geconcludeerd dat nut en noodzaak van verandering van de IV-werkwijze breed wordt gesteund en wordt onderstreept door ontwikkelingen in de markt.
De zorg voor klanten met betrekking tot bijvoorbeeld callcenters is ondergebracht bij de divisie «Klant en Service». De IV-transitie zorgt ervoor dat de ICT-ondersteuning van deze divisie versterkt wordt. ICT-medewerkers komen dichter bij de divisie te werken. Maar zowel in de huidige situatie, als in de situatie na de IV-transitie kan de afdeling klantencontact zich beroepen op deskundige ondersteuning.
Bent u bekend met het bedrag dat betrokken is bij deze wijziging binnen het UWV voor de verspreiding van ICT’ers en het toevoegen van managers?
De IV-transitie betreft een organisatievernieuwing. Jaarlijks gaat ongeveer 0,5% van het IV-budget naar de professionalisering van de IV-organisatie. In de periode 2014–2018 ging het om een bedrag van tussen de € 2 en € 3 miljoen per jaar. De IV-transitie is de afgelopen jaren uit dat IV-professionaliseringsbudget gefinancierd.
Klopt de stelling dat het UWV vooral geld kwijt is aan het onderhouden van de software? Bent u bekend met het bedrag dat gemoeid is met het onderhouden van software? Zo ja, hoeveel geld is hiermee gemoeid? Zo ja, is er gekeken hoe het percentage software / ICT bij andere grote uitvoeringsinstanties is?
Ik ben bekend met de hoofdlijnen van de ICT-uitgaven. In het jaarverslag UWV wordt gerapporteerd over ICT-kosten. In 2017 werd er € 384,8 miljoen uitgegeven aan ICT. Dit bedrag wordt besteed aan de instandhouding, doorontwikkeling en vernieuwing van ICT.
In de periode 2016–2020 gaat ongeveer 77% van het IV-budget naar de instandhouding en doorontwikkeling van het bestaande ICT-landschap. Dit behelst de exploitatie en het beheer van de bestaande ICT, waaronder het onderhoud van software. Ongeveer 23% van het IV-budget wordt uitgegeven aan vernieuwing (change) van het ICT-landschap, ca. € 100 miljoen per jaar. Adviesbureau Gartner hanteert 25% als benchmarkpercentage voor change in ICT. Ik vind dit een normale verhouding, maar er is geen vergelijkend onderzoek met andere grote uitvoeringinstanties gemaakt.
Wordt gepoogd dit ICT-organisatieprobleem binnen het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op te lossen? Is er kennis van Chief Information Officers (CIO’s) bij andere departementen gebruikt en wordt er gekeken naar hoe vergelijkbare problemen bij uitvoeringinstanties bij andere departementen zijn opgelost?
Het Ministerie van SZW onderhoudt contact met UWV over de IV-transitie. Als zbo is de Raad van Bestuur van UWV echter zelf verantwoordelijk voor een goede inrichting van de organisatie.
Gedurende het IV-transitieproject heeft UWV zich extern laten adviseren over de organisatieverandering (o.a. door Twynstra Gudde en Gartner). Ook zijn er referentiebezoeken gebracht aan zowel publieke als private organisaties om te leren van de kennis en ervaring die daar is opgedaan met de implementatie van dergelijke processen (ING, Belastingdienst, DUO). De CIO van UWV participeert in het CIO-beraad en het CIO-overleg van de Manifestgroep waarin onderling best practices worden uitgewisseld over informatieplanning, IV-governance en relevante ontwikkelingen op dit terrein.
Bent u bereid bij de toekomstverkenning naar de uitvoering, zoals toegezegd in het algemeen overleg SUWI-onderwerpen van 20 februari 2019, zowel het toenemende belang als de wijze van inrichting van de ICT mee te nemen?
De toekomstverkenning neemt alle externe invloeden mee die effect hebben op het stelsel van werk en inkomen inclusief het toenemende belang van ICT. De uiteindelijke inrichting van de ICT zal mede gebaseerd zijn op deze toekomstverkenning.
Het beoordelen van woningen in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het memo «Stand van zaken beoordelingscapaciteit»?1
Ja.
Hoe verhouden de cijfers in dat memo zich tot de Kamerbrief van 22 januari 20192 waarin u aangaf dat in het eerste half jaar van 2019 de opname en beoordeling van bijna drieduizend adressen wordt uitgevoerd?
De aan de Tweede Kamer verstuurde werkorder geeft aan dat er opdrachten aan NAM en NCG zijn gestuurd om te starten met de opnames en beoordelingen van de 3.000 woningen in de hoogste risicocategorie. Hiermee is het geld beschikbaar gekomen en kunnen NCG en CVW aan het werk om de opnames en beoordelingen in te plannen. In de bijbehorende aanbiedingsbrief van 22 januari jl. heb ik niet de suggestie willen wekken dat er alle beoordelingen in de eerste twee kwartalen van 2019 3.000 beoordelingen zouden plaatsvinden. In de werkorder staat dat uitgebreider en volledig correct weergegeven. Voor het daadwerkelijk uitvoeren zijn naast het beschikbaar stellen van de middelen ook de capaciteit in de markt en de lokale planvorming belangrijk. Hierop heeft het Rijk alleen maar indirect invloed.
In de afgelopen weken is concreet inzicht verkregen in de beschikbare capaciteit in de markt voor het beoordelen. Tijdens het Bestuurlijk Overleg van 15 februari jl. zijn over de inzet van de beschikbare capaciteit heldere afspraken gemaakt tussen Rijk en regio, onderschreven door de maatschappelijk organisaties, die ik met uw Kamer heb gedeeld. Daarbij is door Rijk en Regio onderkend dat ongewenste wachttijd voor bewoners ontstaat, omdat de opnamecapaciteit groter is dan de beoordelingscapaciteit.
We hebben op 11 maart jl. afgesproken dat we de capaciteit structureel en significant willen vergroten. Samen met de regio doe ik er alles aan om de capaciteit verder op te voeren, en hebben we het gezamenlijk voornemen om vanaf 2020 structureel 4.000 adressen per jaar van een beoordeling te voorzien. Hiervoor is, naast de uitbreiding van de capaciteit, ook een geslaagde versnellingsaanpak een voorwaarde. Alle partijen hebben zich gecommitteerd aan de ontwikkeling van een maatschappelijk verantwoorde versnellingsaanpak. Er ligt een gezamenlijk plan van aanpak waarmee we de opname, beoordeling en realisatie significant kunnen versnellen. Hier heb ik uw Kamer vorige week over geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 587).
Het klopt toch dat u met het citaat uit deze brief «dat in het eerste half jaar van 2019 de opname en beoordeling van bijna 3.000 adressen wordt uitgevoerd» heeft toegezegd dat deze bijna drieduizend huishoudens na het eerste half jaar van 2019 zouden weten waar zij aan toe waren, dus of hun huis veilig was, en zo nee wat er zou moeten gebeuren om het huis aan de veiligheidsnorm te laten voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Er is toch geen sprake van een verwarrend woordenspel tussen opnames en beoordelingen?
Klopt het dat u de stand van zaken eind januari veel te rooskleurig heeft voorgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat doordat de opnames en beoordelingen veel minder snel gerealiseerd zullen worden er veel langer onduidelijkheid blijft bestaan voor mensen of hun huis wel veilig is? Hoe verantwoordt u dat?
De beschikbaarheid viel tot voor kort onder de zorgplicht van NAM. Daar hebben zij maatregelen voor getroffen. Nu NAM uit het systeem van opnemen en beoordelen is weggehaald, ben ik verantwoordelijk en heb ik met de regio afspraken gemaakt ten aanzien van de capaciteit.
Op 20 september 2018 hebben Rijk en regio afspraken gemaakt over de versterkingsaanpak. De prioritering van de opname wordt afgestemd op de uitvoeringscapaciteit om lange doorlooptijden te voorkomen. Op 15 februari jl. is op verzoek van de regio besloten om de aanpak iets te veranderen. Wij hebben afgesproken om de capaciteit voor opnames te benutten, waarbij onderkend wordt dat er wachttijden ontstaan tussen opname en beoordeling.
Om die wachttijd zo klein mogelijk te maken, hebben we gezamenlijk afspraken gemaakt over een vergroting van de beoordelingscapaciteit. De woningen in de hoogste risicocategorie zullen naar verwachting in 2020 een beoordeling hebben gekregen. Inmiddels heeft de NCG aangegeven dat de beoordelingscapaciteit richting het einde van het jaar verdubbeld kan worden, naar 2.000–2.400 beoordelingen in 2020. Rijk en regio streven ernaar om de capaciteit nog verder te vergroten, naar structureel 4.000 woningen per jaar. Hiervoor is een geslaagde versnellingsaanpak, waaraan Rijk en regio zich hebben gecommitteerd, een voorwaarde. Daarnaast zal ook de typologieaanpak de wachttijd moeten verkorten.
Wat heeft u er de afgelopen jaren aan gedaan om te zorgen dat er voldoende, goed opgeleide mensen beschikbaar waren voor het doen van opnames en het maken van beoordelingen? U had toch kunnen zien aankomen dat hiervoor veel mensen nodig waren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat Groningers nu niet om politieke maar om praktische redenen weer langer moeten wachten voordat er zekerheid is over de veiligheid van hun huizen en de benodigde ingrepen? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat er zo'n groot verschil is tussen wat u eind januari 2019 aan de Kamer meldde en wat u begin maart in de regio bespreekt? Heeft u de boel wel onder controle?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer in het vervolg per ommegaande te informeren als belangrijke zaken slechter verlopen dan vooraf voorgespiegeld? Zo nee, waarom niet?
Als er belangrijke zaken te melden zijn, zal ik natuurlijk de Kamer informeren.
Het feit dat Italië het Stabiliteits-en Groeipact niet naleeft en de Europese Commissie die daartegen niet optreedt en de documenten daarover angstvallig geheim houdt |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u eerder in Davos het volgende gezegd heeft: «(d)e Europese Commissie treedt niet voldoende op tegen Italië en legt het land geen boetes op»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u desgevraagd geen brief aan de Europese Commissie kon overleggen of notulen van een vergadering waar u de laksheid van de Europese Commissie jegens Italië aan de orde gesteld tot dat moment?2
In de Kamerbrief van 6 februari 2019 heeft de Minister van Financiën uiteengezet hoe Nederland in Europees verband diverse keren zijn zorgen heeft geuit over de Italiaanse begroting, de Europese Commissie heeft aangespoord tot een kritische opstelling en de Europese Commissie heeft gevraagd om een schriftelijke uitleg van het besluit om geen buitensporigtekortprocedure te openen.3
Herinnert u zich dat u wel uitleg van de Europese Commissie heeft geëist en heeft gekregen over het besluit om de licht aangepaste begroting van Italië goed te keuren, maar dat de notitie met die uitleg van de Europese Commissie geheim is?
De Europese Commissie heeft, op instigatie van Nederland, op 14 februari 2019 een schriftelijke uitleg verstuurd naar de lidstaten. Gezien het belang dat het kabinet hecht aan transparantie rondom Europese besluitvorming heeft Nederland meerdere keren bij de Europese Commissie aangedrongen om de schriftelijke uitleg openbaar te maken. De Europese Commissie is tot nu toe niet overgegaan tot publicatie van de nota. Om de Tweede Kamer zo volledig mogelijk te informeren, en gezien het intensieve overleg met de Kamer over de Italiaanse begroting in het kader van naleving van het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP), heeft het kabinet de Kamer een openbare appreciatie op de toelichting van de Europese Commissie gestuurd en de schriftelijke uitleg van de Europese Commissie ter vertrouwelijke inzage aangeboden.4
Herinnert u zich dat u al in februari antwoordde: «(n)aar oordeel van het kabinet houdt Italië zich daarmee niet aan de regels van het SGP»?
Ja. Het doel van het SGP is het realiseren van gezonde overheidsfinanciën in alle lidstaten van de Europese Unie. Dit betekent dat lidstaten geen excessieve publieke schulden of begrotingstekorten hebben.
De aangenomen Italiaanse begroting leidt echter niet tot een substantiële verbetering van de gezondheid van de Italiaanse overheidsfinanciën. Zo wordt het hoge publieke schuldenniveau niet substantieel omlaag gebracht en treedt er geen verbetering op in het structureel saldo. Naar oordeel van het kabinet houdt Italië zich daarmee niet aan de regels van het SGP.
Staat u volledig achter die uitspraak?
Ja.
Onderschrijft u dus de conclusies van de Minister van Financiën, die op basis van de geheime uitleg van de Europese Commissie, tot dezelfde conclusie blijft komen?
Het kabinet onderschrijft de conclusies van de brief van de Minister van Financiën inzake de schriftelijke toelichting van de Europese Commissie op het SGP-besluit rond Italië van december 2018.2
Bent u bereid om formeel via een openbare brief de Europese Commissie te vragen om de toelichtende nota op het besluit openbaar te maken en wel voor de komende Europese Top, bijvoorbeeld middels een beroep op artikel 4(3) van het Unieverdrag?
De Minister van Financiën heeft tijdens de Eurogroep van 11 maart 2019 nogmaals aan de Europese Commissie gevraagd om de nota openbaar te maken. Het verzoek formeel via een openbare brief herhalen voegt daar naar oordeel van het kabinet niets aan toe.
Bent u bereid het niet-naleven van het SGP op de agenda van de Europese Top te zetten?
Het kabinet heeft meermaals het niet-naleven van het SGP uitgebreid aan de orde gebracht richting de Europese Commissie en de Raad. Dit is zowel formeel als informeel gebeurd door de Minister van Financiën op daartoe geëigende momenten, zoals recentelijk nog op de Eurogroep van 11 maart 2019, als ook door de Minister-President. De agenda van de Europese Raad wordt door de vaste voorzitter, de heer Tusk, bepaald en niet door de lidstaten.5 Bovendien zou plenair bespreken op dit moment weinig bijdragen aan het realiseren van de Nederlandse inzet. Als onderdeel van het reguliere Europees Semester zal op de Europese Raad van 20 en 21 juni 2019 naleving van het SGP in het kader van de landen-specifieke aanbevelingen geagendeerd staan.
Welke waarde heeft het SGP nog als de Europese Commissie de naleving niet afdwingt bij het land met de grootste staatsschuld van de eurozone?
Het doel van het SGP is het waarborgen van gezonde overheidsfinanciën ten behoeve van de stabiliteit en groei in de EU. Dit begint bij de lidstaten zelf die de begrotingsregels horen na te leven. Het kabinet maakt zich hard voor strikte naleving en consequente handhaving van het SGP. Wel kan geconstateerd worden dat het draagvlak in de Raad hiervoor beperkt is en dat de Nederlandse inzet voor een effectief SGP dus niet altijd gerealiseerd kan worden.
Welke gevolgen heeft het feit dat de Europese Commissie zich niet aan het Stabiliteits-en groeipact houdt, voor uw verwachting of de regels van bankenunie, die nog voltooid moet worden, wel zullen worden nageleefd?
De regels voor de bankenunie bevatten gemeenschappelijke regels voor toezicht en resolutie, alsmede voor kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Het is aan de toezichthouders om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken en het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is. Er is mede naar aanleiding van verschillende recente casussen geen reden om aan te nemen dat dit niet zal gebeuren.6
Herinnert u zich nog dat het kabinet antwoordde: «daarnaast bestaat er geen direct verband tussen het invoeren van bijvoorbeeld een prepensioenmaatregel en het op enig moment ontvangen van steun via Europees Stabilisatiemechanisme door een lidstaat»?
Ja.
Bestaat er volgens u de mogelijkheid dat Italië steun zal vragen, bijvoorbeeld via het ESM en dat dit direct of indirect veroorzaakt wordt door de herinvoering aldaar van het vroegpensioen op de leeftijd van 63 jaar voor een grote groep mensen en de daarbijhorende verslechtering van het Italiaanse begrotingssaldo?
Het vragen van steun aan het ESM door Italië is op dit moment niet aan de orde.
Kunt u een reactie geven op het artikel «Why Italy’s debts are Europels big problem»?3
Uit het artikel blijkt dat Europese banken blootstellingen hebben aan Italië, zowel privaat als publiek. Elke blootstelling die een bank aangaat kent risico’s. Dat is precies waarom de Nederlandse inzet erop is gericht dat het prudentiële raamwerk risico’s zo goed als mogelijk meeweegt.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het debat over de Europese Top volgende week beantwoorden?
Ja.
De grafietregen bij Wijk aan Zee |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie onderzoekt het Harsco-stof»?1
Ja.
Hoe groot is de overlast voor omwonenden van Tata Steel van de neerslag van grafiet?
Omwonenden hebben de afgelopen periode regelmatig aandacht gevraagd voor de toegenomen overlast die zij ervaren door de neerslag van grafiet2.
Deelt u de mening dat deze overlast al veel te lang heeft geduurd en zo spoedig mogelijk beëindigd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden. De provincie Noord-Holland is als bevoegd gezag aan zet. Daarom heb ik hen gevraagd mij te informeren over genomen en nog te nemen maatregelen. De uitvoering daarvan volg ik actief.
Welke instrumenten staan bestuursorganen ter beschikking om aan deze overlast een einde te maken, danwel Tata Steel te dwingen dat te doen? Welke bestuursorganen zijn dit? En hoe wordt van deze instrumenten gebruik gemaakt?
Tata Steel (alsmede Harsco Metals Holland B.V. hierna Harsco) valt onder het bevoegd gezag van de provincie Noord-Holland. De Provincie is bevoegd en daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voert deze taken namens de provincie uit.
Het bevoegd gezag heeft op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verschillende (bestuursrechtelijke) instrumenten om overtredingen van de regelgeving of vergunning aan te pakken. De inzet van deze instrumenten is aan het bevoegd gezag zelf.
De Landelijke Handhavingsstrategie helpt uitvoering te geven aan de beginselplicht tot handhaven, passend te interveniëren bij iedere bevinding, in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes te maken en interventies op vergelijkbare wijze te kiezen en toe te passen; handhavingsinstrumenten worden proportioneel ingezet na gelang de ernst van de overtreding en kunnen verzwaren bij niet naleving (recidive).
Het bevoegd gezag kan de overtreder aanschrijven en sommeren de overtreding binnen een nader te bepalen termijn te beëindigen of te voorkomen dat de overtreding zich zal herhalen; opleggen van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.
Als ultimum remedium kan het bevoegd gezag ertoe overgaan een vergunning in te trekken op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Dit moet wel proportioneel zijn.
Wat is de stand van zaken rondom het genoemde strafrechtelijke onderzoek?
Zoals u bekend is doet het kabinet geen uitspraken over lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Wat kunt u doen om er aan bij te dragen dat de omwonenden spoedig geen last meer van grafietregens hebben?
Het is een wettelijke taak van de bedrijven om te zorgen dat omwonenden geen last hebben van grafietregens. Via de omgevingsdienst heeft de provincie Noord-Holland Harsco gesommeerd de uitstoot te stoppen onder last onder dwangsom. Daarnaast kijkt de provincie naar structurele oplossingen op korte - en lange termijn.
Voor de korte termijn is Harsco onder verscherpt toezicht gesteld, worden er door de provincie Noord-Holland gesprekken gevoerd met de directies van Tata Steel en Harsco en zijn diverse aanpassingen aan het proces gedaan, zoals:
Om de stofoverlast duurzaam te beheersen wordt voor de lange termijn door Harsco/Tata ingezet op de bouw van een hal. De aanvraag voor de hal is inmiddels ingediend en het is van belang de hal zo snel mogelijk te realiseren zonder vertragingen in het vergunningverleningsproces. Het college van de provincie Noord-Holland zal dan ook inzetten op een voortvarend proces.
Ik ben verantwoordelijk voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving en zorg ervoor geïnformeerd te blijven door het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland ten aanzien van de casus Harsco/Tata Steel. Binnenkort stuur ik u een brief over de situatie en handhaving bij Tata Steel en Harsco. Het is mijn streven die in mei aan de Kamer te sturen.