Gaswinning nabij de Wadden. |
|
Julian Bushoff (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Glimina Chakor (GL) |
|
Sophie Hermans (VVD), Rummenie |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in Der Spiegel «Jetzt muss endlich Schluss sein»1 over de kritiek op de gasboring door ONE-Dyas bij gasveld N05-A dat gedeeltelijk in Nederland en in Duitsland ligt en de aanhoudende protesten op Borkum, in Berlijn en op zee?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het nieuws uit Duitsland dat ONE-Dyas daar voorlopig geen vergunning krijgt voor de aanleg van de stroomkabel, wat een belangrijke voorwaarde was om naar gas te boren op 25 kilometer van Schiermonnikoog bij gasveld N05-A?
Het Nedersaksische Staatsbedrijf voor Waterbeheer, Kust- en Natuurbescherming (NLWKN) heeft op 21 oktober 2022 ONE-Dyas een (waterrechtelijke) vergunning voor de aanleg van de geplande zeekabel verleend. Onderdeel van deze vergunning was de betaling van een compensatiebedrag voor de aantasting van natuur en landschap dat zou worden veroorzaakt met de aanleg van de kabel. In de volgende jaren kwam er informatie naar voren over de mogelijke aanwezigheid van stenige riffen in het tracégebied. Hierop heeft de NLWKN op 19 juli jl. een nieuw besluit uitgevaardigd, waarbij het eerder vastgestelde te betalen compensatiebedrag werd verhoogd. Dit besluit bevatte een ontheffing voor de doorkruising van het tracégebied en bevatte een onmiddellijke uitvoerbaarheid van alle vergunningen.
De Duitse rechter heeft, nadat er bezwaar was gemaakt, vervolgens geconstateerd dat de NLWKN bij de verlening van de vergunning eerst een onderzoek naar compensatiemaatregelen had moeten vragen, en niet al direct een compensatie door een vervangend geldbedrag had moeten opnemen in de vergunning. De vergunning voldoet hierdoor niet aan de wettelijke vereisten voor de beoordeling van de vermijdbaarheid van de aantasting en mogelijke compensatie- of herstelmaatregelen, en de afweging van natuurbeschermingsbelangen tegen andere belangen die voor de aantasting pleiten. De Duitse voorzieningenrechter heeft op 7 augustus jl. besloten dat ONE-Dyas nog niet mag beginnen met de aanleg van de stroomkabel tussen het N05-A platform en het Duitse offshore windmolenpark Riffgat, maar eerst herstelmaatregelen in kaart moet brengen. Dit heeft ONE-Dyas gedaan.
Op 27 augustus jl. heeft ONE-Dyas een aanvraag voor de aanpassing van de installatievergunning van de kabel ingediend bij het NLWKN. In deze aanvraag is een voorstel voor natuurcompensatie in natura gevoegd en is tevens de installatieperiode verruimd. De aangepaste vergunning wordt zeer binnenkort verwacht.
Wat zijn de gevolgen voor de gasproductie bij gasveld N05-A nu deze vergunning is geschorst, aangezien de stroomkabel ervoor zou zorgen dat het gas wordt geproduceerd met windenergie in plaats van fossiele energie en dat binnen de vergunning geen ruimte is voor emissies door de verbranding van fossiele energie?
ONE-Dyas is in overleg met het NLWKN om de vervolgstappen te bespreken. Het doel is nog steeds om deze winter het eerste aardgas te kunnen produceren. Indien het NLWKN niet tijdig de gewijzigde vergunning verleent, zal de productie van aardgas pas op zijn vroegst in het najaar van 2025 plaatsvinden. Om aan de binnenlandse vraag naar aardgas te kunnen voldoen zal dan gas moeten worden geïmporteerd, bijvoorbeeld via LNG.
Welke alternatieven voor de stroomkabel zijn er om alsnog zonder fossiele energie gas te produceren door ONE-Dyas bij gasveld N05-A?
Er zijn geen alternatieven om het platform van stroom te voorzien, die ook binnen redelijke termijn en binnen de vergunning uitvoerbaar zijn. De elektrificatie van platform N05-A met behulp van windenergie betekent een forse verlaging van uitstoot van methaan, stikstof en CO2 en draagt daarmee bij aan een zo schoon mogelijke energievoorziening in de transitie naar een volledig duurzaam energiesysteem. Het platform N05-A wordt Nederlands eerste offshore-gasbehandelingsplatform in de Noordzee dat volledig draait op windenergie. Door de aansluiting met het Duitse windpark Riffgat is er nagenoeg geen uitstoot van emissies tijdens de productie van het aardgas vanaf dat platform.
Binnen welke tijd moet ONE-Dyas met een alternatief plan komen om dit jaar van start te kunnen gaan met de gaswinning?
Om nog deze winter te kunnen starten, zal ONE-Dyas uiterlijk eind september de aangepaste en geldige vergunning moeten verkrijgen in Duitsland. Er is geen alternatief plan dat dit jaar tot productie leidt.
Bent u bekend met de recente studie «Oil and gas platforms degrade benthic invertebrate diversity and food web structure» in Science of the Total Environment2 waaruit blijkt dat de biodiversiteit rond olie- en gasplatformen met 28% afneemt?
De studie «Oil and gas platforms degrade benthic invertebrate diversity and food web structure» is mij bekend. Het betreft een studie die is uitgevoerd in de omgeving van 9 installaties in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van het Verenigd Koninkrijk. Uit het onderzoek blijkt een relatie tussen verhoogde concentraties van met name koolwaterstoffen (olie) die aangetroffen zijn tot een afstand van 500 m vanaf de installaties en de aldaar aangetroffen biomassa en biodiversiteit. De resultaten van dit onderzoek zijn niet één op één te vertalen naar de situatie in Nederland. Voor zeven van de negen onderzochte locaties geldt bijvoorbeeld dat de productie gestart is voor het verbod op het lozen van oliehouden boorgruis met meer dan 1% olie (OSPAR Decision 2000/3 van 16 januari 2001). De zeven installaties zijn tussen 1975 en 1996 opgestart en veel van de putten zijn geboord voor dat de installaties in gebruik werden genomen, dus ruim voor het verbod op het lozen van oliehoudend boorgruis. In Nederland is het lozen van oliehoudend boorgruis, zelfs indien deze minder dan 1% olie bevat, al sinds 1993 verboden.
Bij het boren van de putten vanaf de Mijnbouwinstallatie N05-A van ONE-Dyas zal zowel gebruik worden gemaakt van boorspoeling op oliebasis als op waterbasis. Al het daarbij vrijkomende boorgruis en alle gebruikte boorspoeling zal worden opgevangen en naar de wal worden getransporteerd.
Er zijn mij geen recente vergelijkbare onderzoeken rond installaties op het Nederlandse deel van de EEZ bekend. Een recent onderzoek naar de benthische biodiversiteit op poten van mijnbouwinstallaties in Nederlandse EEZ3 toont aan dat deze vergelijkbaar is met natuurlijke riffen in de Noordzee.
Van belang is of er sprake is van significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen. Gezien er geen sprake is van het lozen van boorgruis en boorspoeling, is er geen sprake van een significant negatief effect van het boren op de zeebodem op instandhoudingsdoelen.
Bent u bekend met dreiging dat de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization-werelderfgoedcommissie(UNESCO) de werelderfgoedstatus zal intrekken als gasboringen in, of met impact op, de Waddenzee plaats zullen vinden?
Ik ben bekend met de state of conservation rapportages van 2023 en 2024. UNESCO uit hierin haar zorgen over mijnbouwactiviteiten in en rond de Waddenzee en geeft aan dat (mijnbouw)activiteiten in, of met impact op de Outstanding Universal Value (OUV) niet verenigbaar is met de status van werelderfgoed. UNESCO dreigt op dit moment niet met het intrekken van de status. De genoemde rapportages (state of conservations) zijn wel de eerste (proces) stap indien er sprake zou zijn van een bedreiging van de OUV van het Werelderfgoed. Het N05-A project bevindt zich circa 20 km te noorden van Schiermonnikoog, en ligt daarmee in de Noordzee. Voorafgaand aan de verlening van de vergunning is onderzocht wat de mogelijke effecten op natuur in het Waddenzeegebied zijn. Er is vastgesteld dat de geplande activiteiten geen significante effecten hebben, ook niet via externe werking. Om deze reden is er een vergunning verstrekt.
Kunt u uitsluiten dat het project, inclusief alternatieven voor de stroomkabel, impact zal hebben op de Waddenzee?
Ja. In de verklaring van geen bedenkingen is het project beoordeeld, uitgaande van een stroomkabel. Door de Minister voor Natuur en Stikstof (thans Staatssecretaris LVVN) is geoordeeld dat er geen significante effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn, waaronder de Waddenzee. Het project ligt circa 20 km ten noorden van Schiermonnikoog en dus niet in de Waddenzee of in een ander beschermd natuurgebied. Indien er een alternatief zou komen voor de stroomkabel, dan zal opnieuw moeten worden vastgesteld of, en welke, effecten op de beschermde natuur optreden, voordat een vergunning kan worden afgegeven.
Bent u bekend met het feit dat de Duitse Minister van Economische Zaken het gasproject niet nodig acht?3
Het is mij bekend dat de Duitse Minister Habeck in een interview met het Duitse blad Der Spiegel heeft aangegeven dat hij het project niet noodzakelijk acht voor de Duitse energievoorziening.
Heeft u contact gehad met uw Duitse collega’s over de recente ontwikkelingen van het project bij gasveld N05-A? Zo ja, zijn daarbij ook de zorgen van natuur- en milieuorganisaties over de impact van het project voor nabijgelegen natuurgebieden en het klimaat besproken?
Mijn voorganger heeft op 1 juli jl. een brief verstuurd aan de verschillende betrokken bewindspersonen aan Duitse zijde waarin is benadrukt dat Nederland een groot belang hecht aan de goede samenwerking tussen beide landen op het gebied van energiebeleid. Daarnaast wordt in deze brief benadrukt wat het belang is van de gaswinning op de Noordzee in het kader van de leveringszekerheid en verminderde afhankelijkheid met een zo laag mogelijke emissie. Ook over de recente ontwikkelingen rondom het project is met die inzet contact met betrokken Duitse ministeries. Indien nodig zal ik ook persoonlijk het belang van dit project voor zowel Nederland als voor Duitsland benadrukken bij mijn Duitse collega.
Kunt u het boren niet beter tijdelijk pauzeren tot alle vergunningen zijn geregeld, aangezien de vergunning van de stroomkabel voorlopig is ingetrokken, het hoger beroep tegen de vergunning in Nederland, het hoger beroep tegen de vergunning in Duitsland nog moet plaatsvinden en het verdrag voor de winning van het gas nog moet worden getekend met uw Duitse collega’s?
ONE-Dyas heeft besloten om in afwachting van de verschillende procedures die er nog lopen wel alvast door te gaan met de verschillende voorbereidende werkzaamheden, zoals de installatie van het productieplatform en het tijdelijke boorplatform om zodoende, bij een voor ONE-Dyas positieve uitkomst van de bovenstaande procedures, nog voor het einde van het jaar het eerste gas te kunnen produceren. Zij voorzien dat zij anders een vertraging oplopen tot de zomer van 2025.
Het bericht 'Britse overheid wil vrouwenhaat aanpakken als ‘ideologisch extremisme’' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Judith Uitermark (NSC), Coenradie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Britse overheid wil vrouwenhaat aanpakken als ideologisch extremisme»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat vrouwenhaat ook in Nederland een serieus probleem is, zie bijvoorbeeld de cijfers over seksueel geweld tegen vrouwen en de schrikbarende femicide-cijfers, en net als in het Verenigd Koninkrijk, ook een serieuze aanpak door de overheid verdient?
Ja. Het is volstrekt onacceptabel dat vrouwen in Nederland te maken krijgen met vrouwenhaat, seksueel geweld en femicide. Het is de taak van de overheid om dit te bestrijden en te zorgen dat vrouwen op een veilige en gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan de samenleving.
Wat is de definitie van vrouwenhaat die het kabinet momenteel hanteert en welke aanpak hoort daar momenteel bij?
De term vrouwenhaat wordt gebruikt voor een breed spectrum aan opvattingen en gedragingen. Vrouwenhaat heeft dus geen eenduidige definitie. Het kan gaan over alle vormen van discriminatie, intimidatie en geweld tegen vrouwen. Al deze vormen zijn schadelijk. Zogenaamd «onschuldige» uitingen kunnen een voedingsbodem vormen voor ernstige vormen van vrouwenhaat, zoals (online) bedreigingen, seksueel, fysiek en psychisch geweld en femicide.
De aanpak verschilt per vorm van vrouwenhaat; naast een strafrechtelijke aanpak is bijvoorbeeld ook het bevorderen van bewustzijn belangrijk. Het kabinet zet zich hier actief voor in via het plan van aanpak Stop Femicide!, het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (NAP) en het Programma Weerbaar Bestuur. Ook werkt het kabinet aan de online aanpak van extremisme en terrorisme en een aanpak van online discriminatie, racisme en hate speech (zie antwoord op vraag 5 en 6).
Welke cijfers en gegevens heeft u over de aard en omvang van vrouwenhaat in Nederland en de oorzaken daarvan en kunt u aangeven in hoeverre de zogenaamde incel-beweging ook in Nederland aanhangers heeft? Bent u bereid naar beide vragen onderzoek naar te doen?
Er zijn geen cijfers hoe vaak geweldsvormen vanuit een vrouwenhaat motief worden gepleegd in Nederland. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) rapporteren over het incel-gedachtengoed, dat staat voor involuntary celibacy. Dit doet de AIVD in zijn jaarverslag2 en de NCTV in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN)3. De (meestal) mannen die zich tot het incel-gedachtegoed rekenen, houden «het systeem» verantwoordelijk voor hun gebrek aan seksuele en romantische relaties. In de praktijk leidt dit tot een beweging waarbinnen vrouwen als minderwaardig worden neergezet, gehaat worden en gedehumaniseerd, wat in sommige gevallen kan leiden tot dodelijk geweld tegen vrouwen.
Wat is u bekend over de mate waarin online uitingen van invloedrijke figuren zoals zoals Andrew Tate, weerslag vinden in denkbeelden en gedrag van (jonge) mannen in Nederland en is er zicht op dit soort invloedrijke figuren in en vanuit Nederland? Wordt er op dit moment onderzoek naar gedaan? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Het kabinet is zich ervan bewust dat er (jonge) mannen zijn die beïnvloed worden door influencers in de manosphere. De manosphere is een verzamelnaam voor online mannengemeenschappen die zich sterk verzetten tegen het idee dat vrouwen gelijk zijn aan mannen. Ook zijn deze mannen vaak tegen progressieve onderwerpen als lhbtiq+ emancipatie.4 Manosphere influencers kunnen via sociale media- of gamingplatformen een ingang zijn voor (jonge) mannen om zich online verder te verdiepen in bepaald gedachtegoed of gemeenschappen. De gemeenschappen die gevormd worden door de achterban van dergelijke influencers werken vervolgens als krachtige echokamers. Het kabinet vindt het belangrijk dat we begrijpen waarom deze (jonge) mannen zich zo aangetrokken voelen tot dit soort figuren. Zo blijkt uit het onderzoek gedaan door het Verwey-Jonker Instituut en Textagain, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), dat veel jonge mannen niet zozeer in eerste instantie uit een afkeer voor vrouwen of vrouwenhaat zich aangetrokken voelen tot manosphere influencers, maar dat dit voortkomt uit het verlangen om onzekerheid weg te nemen over hoe de wereld om hen heen werkt5. Dit onderzoek bevat waardevolle handelingsperspectieven ten aanzien van de internetsector. Deze aanbevelingen worden gebruikt bij de online aanpak van extremisme en terrorisme (de Versterkte Aanpak Online). U wordt binnenkort nader geïnformeerd door de Minister van Justitie en Veiligheid over de uitwerking van de Versterkte Aanpak Online.6
De Staatssecretaris van OCW start een onderzoek naar de onderliggende oorzaken van dalende acceptatie van lhbtiq+ personen onder jongeren, zoals aangekondigd in de beantwoording van de Kamervragen van lid Becker over dalende acceptatie van homoseksualiteit onder jongeren7. De resultaten van dit onderzoek worden voor de zomer van 2025 verwacht.
Wat wordt momenteel gedaan om online uitingen die vrouwenhaat bevatten te kunnen tegengaan en wat is er strafrechtelijk mogelijk tegen de afzenders en wat is mogelijk richting de online platforms waar boodschappen op terecht komen?
Het kabinet werkt nu aan een interdepartementaal plan van aanpak van online discriminatie, racisme en hate speech. Het plan ziet op een meer gecoördineerde aanpak, slachtoffers beter ondersteunen, bewustwording vergroten, online discriminatie beter registreren, meer toezicht op en samenwerking met internetpartijen en vaker (en meer zichtbare) consequenties voor daders. Het plan van aanpak kan met uw Kamer worden gedeeld zodra de begrotingsbehandeling van BZK, het aanstaande coördinerende departement van het plan van aanpak, is geweest. Daarnaast loopt er vanuit het emancipatiebeleid een subsidie voor Alliantie Act4Respect Unlimited, dat zich richt op de preventie van seksueel geweld, (ex)partnergeweld en cybergeweld. Dit doet zij door middel van een campagne ontwikkeld met en voor jongeren, deskundigheidsbevordering, en effectieve interventies. Om slachtoffers te helpen met handelingsperspectieven faciliteert de overheid Meld.Online Discriminatie (MOD) en HelpWanted.
Wanneer online uitingen die vrouwenhaat bevatten strafbaar of onrechtmatig zijn, dan is dit illegale inhoud in de zin van de digitaledienstenverordening (Digital Services Act – DSA). Onder bepaalde omstandigheden kunnen uitingen van vrouwenhaat strafbaar zijn indien aan de voorwaarden wordt voldaan van de relevante strafbepalingen. In dit verband kan worden gedacht aan het aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden dat strafbaar is gesteld in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) waarin geslacht expliciet als discriminatiegrond is opgenomen. Als een uiting van vrouwenhaat, gericht tegen een persoon en die een seksuele lading heeft, in het openbaar, bijvoorbeeld op openbare websites of sociale media, wordt gedaan, kan ook, afhankelijk van de context, aan seksuele intimidatie in het openbaar worden gedacht (artikel 429ter Sr). Als overtreding is strafbaar gesteld een ander in het openbaar indringend seksueel te benaderen door middel van opmerkingen, gebaren, geluiden of aanrakingen op een wijze die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend is te achten.
Het toezicht op de DSA is primair belegd bij de Europese Commissie wat betreft zeer grote onlineplatformen en zeer grote online zoekmachines. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de digitale dienstencoördinator in Nederland, en verantwoordelijk voor alle kwesties die verband houden met het toezicht op en de handhaving van online platformen met een hoofdvestiging of wettelijke vertegenwoordiger in Nederland. De ACM kan wel klachten ontvangen over elke aanbieder van een online platform zolang de gebruiker van die dienst in Nederland is gevestigd.
Niet-strafbare haatdragende uitingen kunnen daarnaast in strijd zijn met de algemene voorwaarden van een online platform. Platformen zijn namelijk op grond van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest van de EU) en de contractsvrijheid in beginsel vrij om hun eigen algemene voorwaarden vast te stellen. Deze algemene voorwaarden kunnen voor platformen eveneens een basis zijn om content te verwijderen.
Verder bestaat er nog de strafrechtelijke mogelijkheid waarbij in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst kan bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in artikel 125p Sv. Deze bevoegdheid kan niet worden toegepast bij overtredingen of bij misdrijven die niet zijn omschreven in artikel 67 Sv.
Op strafrechtelijk gebied kan het Openbaar Ministerie (OM) een afzender van online vrouwenhaat vervolgen als het gaat om een bewijsbaar strafbaar feit zoals bedreiging, belaging, belediging of het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Het OM handelt doorgaans in dit soort zaken op grond van binnengekomen aangiftes. Daarnaast ligt er een wetsvoorstel van Minister van BZK om «geslacht» als discriminatiegrond op te nemen in de artikelen groepsbelediging (137c) en het verspreiden van groepsbeledigende of haatzaaiende uitlatingen (137e) in het Wetboek van Strafrecht.8
Op welke wijze onderzoekt en monitort het kabinet momenteel verschillende vormen van ideologisch extremisme in de samenleving en acht u het mogelijk om vrouwenhaat hier ook als apart onderdeel in op te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet besteedt op verschillende manieren aandacht aan het onderzoek naar ideologisch extremisme. Zo brengt de NCTV periodiek het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) uit. Het DTN is een globale analyse van radicalisering, extremisme en nationale en internationale terroristische dreiging tegen Nederland, en tegen Nederlandse belangen in het buitenland. Het beeld is een trendrapportage waarin de voornaamste dreigingsontwikkelingen op hoofdlijnen worden geschetst. Het DTN van juni 20249 is opgedeeld in vier hoofdstukken: jihadisme en radicale islam, rechts-terrorisme en -extremisme, anti-institutioneel extremisme en links-extremisme. In het hoofdstuk over rechts-terrorisme en -extremisme wordt beschreven dat vrouwenhaat in sommige gevallen voorkomt binnen het rechts-terroristisch online milieu. Dit komt ook voor bij de denkbeelden van involuntary celibates (incels).
De NCTV en AIVD definiëren extremisme als «het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen.» Een ideologisch motief is wanneer er wordt gehandeld vanuit een bepaald wereldbeeld om een al dan niet specifiek einddoel te bereiken. Dit einddoel kan ook beperkt zijn tot: anders dan nu. Persoonlijke grieven, criminele motieven of geldelijk gewin worden niet gezien als ideologisch motief. Vrouwenhaat wordt door het kabinet daarom niet gezien als een extremistische ideologie, maar komt wel terug als onderdeel in het narratief bij verschillende extremistische en terroristische ideologieën.
Omdat het kabinet de ontwikkelingen en het signaal van het Verenigd Koninkrijk serieus neemt, zal de NCTV met het Verenigd Koninkrijk in gesprek gaan.
Als er signalen zijn van radicalisering richting extremisme of terrorisme, al dan niet in combinatie met vrouwenhaat, kunnen personen worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak. De persoonsgerichte aanpak betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen.
Daarnaast wordt in de Themarapportage Polarisatie, extremisme en terrorisme uit 2022, gesteld dat binnen het bredere rechts-extremisme een aantal discoursen kunnen worden geïdentificeerd die (vooral online) worden geuit en worden onderschreven door aanhangers. Hier is vrouwenhaat (misogynie) één van. Deze rapportage is onderdeel van de Rijksbrede Risicoanalyse Nationale Veiligheid en is door het Analistennetwerk Nationale Veiligheid opgesteld.
Ook heeft de AIVD op basis van de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) als taak onderzoek te doen naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. De AIVD doet onderzoek naar verschillende vormen van extremisme, zoals links- en rechts-extremisme. De AIVD kan echter, op basis van de Wiv 2017, geen uitspraken in het openbaar doen op welke wijze onderzoek wordt gedaan. In het Openbaar Jaarverslag van de AIVD wordt, conform Wiv 2017, overzicht gegeven van de aandachtsgebieden waarop de AIVD zich dat jaar heeft gericht. In het Jaarverslag van 2023 is onder meer beschreven dat rechts-extremistische groepen over het algemeen antisemitisch en racistisch zijn en er veel vrouwenhaat en haat is tegen homo’s en transpersonen.
Bent u bereid om met de Britse overheid in gesprek te treden om te leren van hun aanpak tegen vrouwenhaat en in Nederland ook met een scherpere aanpak te kunnen komen?
Zoals eerder in de beantwoording aangegeven neemt het kabinet vrouwenhaat en de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk serieus. De NCTV zal dan ook met het Verenigd Koninkrijk in gesprek gaan.
Op welke manier is de aanpak van vrouwenhaat in Nederland onderdeel van de Emancipatienota?
Veiligheid en gelijkwaardigheid van vrouwen zijn cruciale pijlers van mijn emancipatiebeleid. Vrouwenhaat is een bedreiging voor de veiligheid en een belemmering voor het op een gelijke en volwaardige manier participeren in de samenleving. Het bestrijden van vrouwenhaat is dan ook een belangrijke ambitie van dit kabinet en zal een belangrijke plek krijgen in de Emancipatienota die het kabinet voor de zomer met uw Kamer deelt.
Heeft het tegengaan van vrouwenhaat ook een plek in de curriculumherziening en eindtermen rond burgerschap op Nederlandse scholen en zo niet, hoe kunnen onderwijsinstellingen een grotere rol spelen om vrouwenhaat tegen te gaan?
De burgerschapsopdracht waarborgt dat scholen zich in hun onderwijs herkenbaar richten op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Recent zijn er door Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) conceptkerndoelen aangeleverd voor burgerschap, daarbij is aandacht voor hoe de Grondwet de diversiteit van mensen beschermt en discriminatie afwijst. Ook gaat het om reflectie op het eigen gedrag in situaties die discriminerend of stereotyperend kunnen zijn. De conceptkerndoelen burgerschap worden nu beproefd en zullen daarna worden omgezet in een algemene maatregel van bestuur. Daarbij is het van belang te vermelden dat de Staatssecretaris van OCW met de actualisatie van het curriculum focus wil aanbrengen, gezien het curriculum momenteel overbeladen is. Hierdoor zullen niet alle maatschappelijke thema’s expliciet landen in het curriculum.
Het bericht 'Holland Casino maakt forse verliezen en dreigt met agressieve gokcampagnes' |
|
Mirjam Bikker (CU), Pieter Grinwis (CU) |
|
Folkert Idsinga (VVD), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in de Volkskrant van 22 augustus 2024, waarin wordt gemeld dat Holland Casino forse verliezen maakt en overweegt om agressievere gokcampagnes in te zetten om deze verliezen te compenseren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Holland Casino, als staatsdeelneming, overweegt om agressievere gokcampagnes in te zetten? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de maatschappelijke verantwoordelijkheid die van een staatsdeelneming mag worden verwacht, zeker in een sector die zoveel schade kan toebrengen aan de volksgezondheid?
Nee, Holland Casino heeft richting het Ministerie van Financiën bevestigd dat het geen plannen heeft om zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Het vindt agressieve reclamecampagnes onacceptabel, onverantwoord en niet passend binnen zijn beleid rondom kansspelen.
Deelt u de opvatting van de directeur van Holland Casino, die erkent dat deze maatregel «onverantwoord» is, maar met de huidige financiële situatie geen ander alternatief ziet dan klanten sneller te laten verliezen, het prijzengeld stevig te verlagen of meer reclame te maken?
Ik deel de opvatting van de CEO van Holland Casino dat agressieve marketingcampagnes om meer klanten te werven onacceptabel en onverantwoord zijn. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is Holland Casino ook niet van plan om zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Maatregelen om agressieve marketingcampagnes van Holland Casino te voorkomen zijn dus niet nodig.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat Holland Casino niet overgaat tot het inzetten van agressievere gokcampagnes die het risico op gokverslaving kunnen vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de huidige wettelijke kaders en toezicht op gokreclames voldoende zijn om te voorkomen dat staatsdeelnemingen zoals Holland Casino hun verantwoordelijkheid uit het oog verliezen in hun commerciële activiteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, welke aanvullende maatregelen bent u voornemens te nemen?
Holland Casino heeft richting het Ministerie van Financiën bevestigd dat het geen plannen heeft om zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Het kansspelbeleid, dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris Rechtsbescherming, is er op gericht risicovol en problematisch speelgedrag en gokverslaving zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij is het aanzetten tot onmatig speelgedrag niet alleen zeer onwenselijk, maar ook verboden op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen (Bwrvk). Op grond van artikel 2, derde en vijfde lid, Bwrvk, is het vergunninghouders ook niet toegestaan om hun wervings- en reclameactiviteiten te richten op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen, zoals minderjarigen, jongvolwassenen en personen die kenmerken van risicovol speelgedrag vertonen. Met betrekking tot risicovolle kansspelen, is het sinds 30 juni 2022 daarnaast verboden om rolmodellen in te zetten in reclames.2 Verder is het met Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka) sinds 1 juli 2023 verboden om ongericht reclame te maken voor online kansspelen.3 Holland Casino is voor zijn reclameactiviteiten gehouden aan deze wet- en regelgeving. Als staatsdeelneming verwachten de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik van Holland Casino een voorbeeldrol in dezen. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de reclameactiviteiten van alle kansspelaanbieders en handhaaft waar nodig. Op basis van de evaluatie van de Wet kansspelen op afstand zal worden bezien of, en zo ja waar, de wettelijke kaders voor reclame aanscherping behoeven. Volgens planning wordt de evaluatie aankomende oktober opgeleverd en in de week van 28 oktober aan uw Kamer toegezonden.
Wat is uw reactie op de mogelijke maatschappelijke gevolgen van een toename in gokreclames, in het bijzonder gericht op kwetsbare groepen, en hoe denkt u deze te kunnen mitigeren? Hoe voorkomt u een nieuwe vloedgolf aan reclames van gokbedrijven of laat u dat gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.
Nu Holland Casino een staatsdeelneming is en met deze uitspraken al snel de indruk ontstaat dat de overheid meer mensen aan het gokken wil krijgen, kunt u nader toelichten welk doel de regering heeft met deze staatsdeelneming? Indien Holland Casino als missie heeft om een betrouwbaar en veilig alternatief te bieden voor illegaal gokken, hoe waarborgt de overheid dat deze missie niet in gevaar komt door het nastreven van winstmaximalisatie?
Holland Casino draagt bij aan de doelstellingen van het Nederlands kansspelbeleid, zijnde het reguleren en beheersen van kansspelen met bijzondere aandacht voor het tegengaan van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van illegaliteit en criminaliteit. Holland Casino biedt een betrouwbaar en veilig alternatief voor illegale kansspelen. Ik verwacht dat Holland Casino zich met zijn activiteiten houdt aan de wet- en regelgeving en een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dit is randvoorwaardelijk voor de activiteiten van Holland Casino. Als aandeelhouder verwacht ik niet dat Holland Casino streeft naar winstmaximalisatie. Wel verwacht ik dat de onderneming het rendement maakt dat voldoende is om zichzelf op de lange termijn te financieren zonder structurele overheidsbijdrage. Hierdoor wordt de levensvatbaarheid van de onderneming en langetermijnwaardecreatie gewaarborgd. Vanuit deze overtuiging vul ik mijn aandeelhouderschap van Holland Casino in.
Op welke wijze worden de verliezen van Holland Casino momenteel gecompenseerd en in hoeverre acht u het verantwoord dat een staatsdeelneming mogelijkerwijs commerciële doelen boven maatschappelijke verantwoordelijkheid stelt?
Holland Casino heeft een verlies van 3 miljoen euro gepresenteerd over de eerste helft van 2024. Holland Casino vangt dit verlies op met zijn reserves. Zoals hierboven ook genoemd, verwacht ik dat een staatsdeelneming een bepaald rendement maakt om zichzelf op de lange termijn te financieren, maar hierbij is zijn bijdrage aan maatschappelijke doelstellingen randvoorwaardelijk.
Wordt in lijn met de opmerking van professor Olfers in bovengenoemd bericht en gelet op de dalende omzet sluiting of beperktere openingstijden van verschillende verlieslijdende vestigingen voorbereid? Zo ja, op welke wijze en per wanneer? Zo nee, bent u bereid deze suggestie met klem over te brengen aan de staatsdeelneming?
Holland Casino heeft in zijn communicatie rond de publicatie van de halfjaarcijfers een aantal suggesties genoemd om kosten te besparen om de voorgenomen verhoging van de kansspelbelasting op te vangen. Het sluiten van vestigingen is één van de opties die Holland Casino overweegt.4 Het is aan het bestuur van Holland Casino, en niet de aandeelhouder, om deze en andere opties verder te onderzoeken. Ik vind het als aandeelhouder wel van belang dat Holland Casino alle mogelijkheden onderzoekt om kosten te besparen. De maatschappelijke rol van Holland Casino blijft hierin randvoorwaardelijk. Dit betekent dat het ook rekening houdt met de spreiding van een legaal kansspelaanbod over Nederland. Holland Casino heeft richting het Ministerie van Financiën bevestigd dat het bij kostenbesparingen altijd oog houdt voor het op hoog niveau laten functioneren van zijn zorgtaak en maatschappelijke opdracht.
Bent u in dit licht bekend met het ongenoegen van de gemeente Rotterdam met de 24/7 geopende Holland Casino-vestiging aldaar en welke stappen zijn er gezet sinds het laatste tweeminutendebat Kansspelen en de aangehouden motie-Bikker (Kamerstuk 24 557, nr. 228)?
Met dit ongenoegen zijn de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik bekend. Op 12 september jl. heeft de gemeente Rotterdam openbaar gemaakt dat vanaf 1 januari 2025 Holland Casino voornemens is te stoppen met het 24 uurs aanbod. In de komende voortgangsbrief over kansspelen op afstand zal de Staatssecretaris Rechtsbescherming uw Kamer nader informeren over de uitkomsten van de evaluatie van Holland Casino aangaande diens openingstijdenbeleid. Deze brief ontvangt uw Kamer uiterlijk op 10 oktober 2024.
Bent u bereid om, gezien de geuite dreiging van agressieve gokcampagnes, met Holland Casino in gesprek te gaan om zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te benadrukken en te waarborgen dat het zijn beleid aanpast indien nodig? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Financiën is in een voortdurende dialoog met Holland Casino over de invulling van zijn maatschappelijke rol. Ook heeft het ministerie specifiek contact opgenomen met Holland Casino naar aanleiding van diens communicatie rondom de publicatie van zijn halfjaarcijfers. In deze gesprekken heeft het ministerie de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Holland Casino wederom onderstreept. Holland Casino erkent dit ook en heeft bevestigd geen plannen te hebben om zijn marketinguitgaven aanzienlijk te vergroten en dat het bij kostenbesparingen altijd oog houdt voor het op hoog niveau laten functioneren van zijn zorgtaak en maatschappelijke opdracht.
Hoe ziet u de rol van het Ministerie van Financiën, als aandeelhouder van Holland Casino, in het voorkomen van beleid dat potentieel schadelijk is voor de samenleving, zoals het inzetten van agressieve gokcampagnes?
Als aandeelhouder verwacht ik dat Holland Casino zijn maatschappelijke rol zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 beschreven staat centraal stelt. Daarnaast verwacht ik dat Holland Casino zich houdt aan wet- en regelgeving en een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dit is randvoorwaardelijk voor de activiteiten van Holland Casino. Hier spreek ik Holland Casino op aan.
De doelstellingen van het kansspelbeleid, het tegengaan van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van fraude en criminaliteit, worden daarnaast geborgd door wet- en regelgeving, zoals de Wet op de kansspelen en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De Kansspelautoriteit houdt in dit kader toezicht op Holland Casino.
Hoe verhoudt zich dit voornemen tot de motie-Grinwis/Alkaya (Kamerstuk 28 165, nr. 366) over een terughoudender en minder wervende inzet van gokreclames door de staatsdeelnemingen Nederlandse Loterij en Holland Casino? Kunt u beschrijven wat verder gedaan is om deze motie uit te voeren?
Ik wil nogmaals benadrukken dat Holland Casino heeft bevestigd dat het niet voornemens is zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Zoals één van mijn voorgangers ook aan uw Kamer heeft gecommuniceerd, zijn er in lijn met de motie Grinwis/Alkaya begin 2022 gesprekken geweest met de staatsdeelnemingen Holland Casino en Nederlandse Loterij over hun reclamebeleid. In deze gesprekken is benadrukt dat van de staatsdeelnemingen een voorbeeldrol wordt verwacht, waarbij, in lijn met de motie, met name de bescherming van kwetsbare groepen zoals minderjarigen en jongvolwassenen vooropstaat. Hiermee beschouwde mijn voorganger de motie als afgedaan.5
Het bericht ‘Zorgen over verkeerde hulp aan eenzame mensen door 'aanbestedingscircus'’. |
|
Sarah Dobbe , Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgen over verkeerde hulp aan eenzame mensen door het aanbestedingscircus»1?
Eenzaamheid is een complex probleem en verschilt van mens tot mens. Dat geldt ook voor de oplossingen. Dat maakt eenzaamheid tegengaan echt maatwerk. Iemand kan geholpen zijn bij activiteiten gericht op ontmoeting als netwerkversterking, terwijl iemand met sterke eenzaamheid meer gebaat is bij persoonlijke hulp. Gemeenten zijn als dichtstbijzijnde overheid heel goed in staat hier invulling aan te geven en zijn derhalve ook primair verantwoordelijk voor de passende inrichting van hulp aan mensen die zich eenzaam voelen.
Gemeenten kunnen bij de financiering van deze hulp kiezen voor zelf uitvoeren (inbesteden), of de hulp te organiseren en financieren via selectieve inkoop (aanbesteden) of open house, of via subsidie. Zie voor een uitgebreide toelichting hierop ook de Kamerbrief van 17 april 2024.2 Indien een gemeente kiest voor inkoop via aanbesteden dan moet zij de (Europese) aanbestedingsregels volgen. Deze keuzemogelijkheden laten gemeenten voldoende ruimte om met behulp van de regionale of gemeentelijke beleidsvisie de juiste keuze te maken om passende zorg(continuïteit) voor mensen die zich eenzaam voelen goed in te richten. Aandachtspunten daarbij zijn: inzet van beleidsadviseurs die bekend zijn met de regionale of lokale situaties, inzet van deskundige inkoopadviseurs die in staat zijn om een reële vertaalslag te maken van beleid naar inkoop, lange termijn-contracten, goede monitoring en contractmanagement. De regio-adviseurs van het Ketenbureau i-Sociaal Domein kunnen gemeenten helpen bij het maken van deze keuzes. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein werkt samen met alle partners, zoals gemeenten en zorgaanbieders, aan een sterkere keten in het sociaal domein met minder administratieve lasten, betere informatievoorziening en meer eenvoud in de uitvoering. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te blijven optimaliseren.
Bent u het eens met de analyse: «Door die aanbestedingstrajecten ontstaat een perverse prikkel: om een opdracht binnen te halen, verzinnen aanbieders dingen die leuk klinken in de oren van de ambtenaren die hun offerte beoordelen. Maar ze helpen voor geen zier tegen eenzaamheid. Zonde van de energie. Zonde van het geld»?
Nee, daar ben ik het niet mee eens; maar ik herken wel het beeld dat wordt geschetst over aanbesteden. Het is primair aan gemeenten het Wmo (inkoop)beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning aan mensen die zich eenzaam voelen binnen de kaders van de wet. Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Indien een gemeenten kiest voor inkoop via aanbesteden dient zij de (Europese) aanbestedingsregels te volgen. De aanbestedingsregels bieden gemeenten voldoende vrijheid om een goede selectie van aanbieders te maken door, voorafgaand aan de opdracht, proportionele eisen en/of gunningscriteria te stellen aan potentiële aanbieders. Daarmee kan de gemeente de inschrijving door de potentiële aanbieder vervolgens op een transparante en objectieve beoordelen. Nadat de opdracht definitief is gegund is het vervolgens aan gemeenten om goede monitoring en contractmanagement in te richten, waarbij regelmatig wordt getoetst of aanbieders ook tijdens de opdracht (blijven) voldoen aan de eisen van de opdracht.
Deelt u de zorgen zoals verwoord door de experts dat het aanbestedingscircus kan leiden tot verkeerde hulp of het onnodig verbreken van de relatie tussen zorgverleners en mensen zie zorg nodig hebben?
Ik begrijp de zorgen, maar ondersteun de onderliggende analyse niet. Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Indien de gemeente kiest voor inkoop via aanbesteden kan zij bijvoorbeeld gemotiveerd kiezen voor lange termijncontracten (te denken valt bijvoorbeeld aan 6 tot 9 jaar) en/of de inspanningsverplichting voor de aanbieders om mee te werken aan de overname van personeel nader contractueel vast te leggen.3 Daarnaast kan een gemeente de uitvoering van de contracten beter borgen door een goede gemeentelijke klachtenregeling, goede monitoring en goed contractmanagement in te richten. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein kan gemeenten helpen bij het maken van de juiste keuzes. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te optimaliseren.
Deelt u de mening dat de vaste relatie tussen zorgverlener en mensen die zorg ontvangen belangrijk is voor goede zorg, en dat het zorgsysteem zo moet worden ingericht dat deze vertrouwde relatie altijd behouden kan blijven zolang de zorg nodig is en de zorgverlener beschikbaar is?
In zijn algemeenheid ben ik van mening dat continuïteit in de relatie tussen een zorgverlener en mensen die zorg ontvangen, zolang de zorg nodig is en de zorgverlener beschikbaar is, een belangrijk uitgangspunt is voor goede zorg en ondersteuning. Daarnaast zijn ook andere elementen van belang voor het verlenen van goede zorg, zoals kwalitatief goede dienstverlening.4 Een vaste relatie tussen een zorgverlener en mensen die zorg nodig hebben, kan in de praktijk om diverse redenen niet altijd worden voortgezet. Dit komt bijvoorbeeld door keuzes in arbeidsmobiliteit van de zorgmedewerkers zelf en de schaarste op de arbeidsmarkt in combinatie met de omvang van de zorgvraag (bijvoorbeeld binnen een gemeente). Hierdoor moeten er door aanbieders en gemeenten soms andere (personele) keuzes worden gemaakt. Gemeenten kunnen de continuïteit in de relatie tussen zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in de basis wel beter borgen door bijvoorbeeld het gemotiveerd kiezen voor lange termijncontracten. Tot slot kunnen ook de omstandigheden van de mensen die zorg en ondersteuning ontvangen, wijzigen, waardoor kennis en kunde van een andere medewerker noodzakelijk zijn. Goede zorg blijft mensenwerk.
Deelt u de mening dat volgens de Wet overgang onderneming, maar bijvoorbeeld ook de CAO Welzijn en Maatschappelijke dienstverlening de relatie zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in stand zou moeten blijven, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert? Hoe vaak gebeurt dit niet? Waarom wordt dit niet nageleefd?
Nee, die mening deel ik niet. Het doel van de Wet overgang onderneming is de positie van werknemers te beschermen als de onderneming waarvoor zij werkzaam zijn, wordt overgedragen aan een andere onderneming. In de Wet overgang onderneming wordt geregeld dat de werknemers die werkzaam zijn in het onderdeel onderneming dat wordt overgedragen, automatisch en met behoud van hun bestaande rechten en plichten mee overgaan. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan het behoud van alle arbeidsvoorwaarden. Deze wet heeft niet expliciet als doel om de relatie zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in stand te houden, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert. Dat kan overigens wel een wenselijk bijeffect zijn.
Voor de CAO Sociaal Werk, welzijn en maatschappelijke dienstverlening5 geldt ook dat deze cao niet expliciet als doel heeft de relatie tussen zorgverlener en mensen in de zorg in stand te houden, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert. In de CAO Sociaal Werk zijn er wel bepalingen over overname van personeel bij een aanbestedingsprocedure opgenomen.6 Indien er geen sprake is van overgang van onderneming dan geldt de afspraak uit de CAO Sociaal Werk dat de werknemers een recht hebben op een dienstverband indien zij benodigd en geschikt zijn. Dit biedt ook de verkrijgende organisatie nog enige ruimte om werknemers wel of niet over te nemen.
In zijn algemeenheid geldt dat het waar mogelijk borgen van de zorgcontinuïteit wel is geregeld in nadere wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld in de Wmo 2015. Uit de Wmo 2015 volgt dat gemeenten, zoveel mogelijk, rekening moet houden met de continuïteit van de relatie tussen hulpverlener en cliënt. De gemeente heeft als het gaat over het beschikbaar stellen van maatschappelijke ondersteuning haar eigen verantwoordelijkheid als goed opdrachtgever. Voor aanbieders geldt op basis van de Wmo 2015 voor opdrachten verstrekt op basis van een overheidsopdracht (aanbestedingsprocedure) een inspanningsverplichting.7 Deze inspanningsverplichting houdt in dat de nieuwe aanbieder met de aanbieders die vóór hem in opdracht van de gemeenten een soortgelijke voorziening hebben verleend, in overleg treden over de overname van het betrokken personeel. Van de gemeente wordt verwacht dat zij hierop toezicht houden en ervoor zorgdragen dat afspraken hierover tussen aanbieders en de gemeenten in goede samenwerking worden uitgevoerd. Gemeenten kunnen daaraan via de contracten ook nadere eisen stellen voorafgaand aan de inkoopprocedure.
Ik heb geen informatie over het al dan niet in stand houden van vaste zorgrelaties in de praktijk. Mijn verwachting is dat dit in de praktijk, bijvoorbeeld door krapte op de arbeidsmarkt of het ontbreken van gewenste competenties bij betrokken medewerkers, niet altijd kan worden gewaarborgd.
Wat is de voortgang van de uitvoering motie Dijk2 om aanbesteden van zorg niet meer wettelijk verplicht te stellen?
De motie Dijk waarin de regering wordt verzocht om het aanbesteden van zorg niet langer verplicht te stellen, is beantwoord door mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief van 17 april 2024.9 In dit antwoord is toegelicht dat er geen algemene wettelijke verplichting is in het sociaal domein om aan te besteden. Gemeenten kunnen bij de financiering van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning kiezen voor zelf uitvoeren (inbesteden), of de hulp en maatschappelijke ondersteuning te organiseren en financieren via selectieve inkoop (aanbesteden) of open house, of via subsidie. Als de gemeente kiest voor aanbesteden dan moeten de (Europese) aanbestedingsregels worden gevolgd. Gelet op de diversiteit in financieringskeuzes van jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning is er vooralsnog geen aanleiding geweest om het huidige systeem van aanbesteden te vervangen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten stoppen met aanbesteden van zorg?
Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Er zijn diverse andere financieringskeuzes mogelijk. Voor een toelichting verwijs ik naar de inhoud van de eerdergenoemde Kamerbrief van 17 april 2024. Het Ketenbureau i-Sociaal domein kan gemeenten helpen bij het maken van de financieringskeuzes. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te optimaliseren.
Het artikel 'Britse overheid wil vrouwenhaat aanpakken als 'ideologisch extremisme'' |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het voornemen van de Britse regering om vrouwenhaat aan te pakken als ideologisch extremisme?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Britse regering dat vrouwenhaat een extreme ideologie is en kan leiden tot geweld tegen vrouwen en jonge meisjes?
Het is volstrekt onacceptabel dat vrouwen in Nederland te maken krijgen met vrouwenhaat, seksueel geweld en femicide. Het is de taak van de overheid om dit te bestrijden en te zorgen dat vrouwen op een veilige en gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan de samenleving.
Vrouwenhaat wordt door het kabinet niet gezien als extremistische ideologie, maar komt wel terug als onderdeel in het narratief bij verschillende extremistische en terroristische ideologieën.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) definiëren extremisme als «het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen.» Een ideologisch motief is wanneer er wordt gehandeld vanuit een bepaald wereldbeeld om een al dan niet specifiek einddoel te bereiken. Dit einddoel kan ook beperkt zijn tot: anders dan nu. Persoonlijke grieven, criminele motieven of geldelijk gewin worden niet gezien als ideologisch motief.
De AIVD en NCTV rapporteren over het incel-gedachtengoed, dat staat voor involuntary celibacy. Dit doet de AIVD in zijn jaarverslag3 en de NCTV in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). De (veelal) mannen die zich daartoe rekenen, houden «het systeem» verantwoordelijk voor hun gebrek aan seksuele en romantische relaties. In de praktijk leidt dit tot een beweging waarbinnen vrouwen als minderwaardig worden neergezet, gehaat worden en gedehumaniseerd, wat in sommige gevallen kan leiden tot dodelijk geweld tegen vrouwen.
Het kabinet neemt deze ontwikkelingen en het signaal van het Verenigd Koninkrijk serieus, daarom zal de NCTV met het Verenigd Koninkrijk in gesprek gaan.
Ziet u vrouwenhaat als een vorm van ideologisch extremisme en een risico voor de veiligheid? Zo niet, aan welke onderdelen van de volgende definitie voldoet vrouwenhaat niet: «Het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen.»
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er in het Verenigd Koninkrijk, Canada en de Verenigde staten in de afgelopen jaren verschillende schietpartijen hebben plaatsgevonden waarin vrouwenhaat expliciet als motief werd genoemd, zoals het nieuwsbericht ook vermeldt?
Ja.
Erkent u dat er een verband is tussen vrouwenhaat, extreemrechts gedachtegoed en geweld tegen vrouwen en jonge meisjes?
In de Themarapportage Polarisatie, extremisme en terrorisme van de Rijksbrede Risicoanalyse Nationale Veiligheid, die door het Analistennetwerk Nationale Veiligheid is opgesteld in 20224, werd gesteld dat binnen het bredere rechts-extremisme een aantal discoursen kunnen worden geïdentificeerd die (vooral online) worden geuit en worden onderschreven door aanhangers. Hier is vrouwenhaat (misogynie) één van.
Daarnaast heeft de AIVD in zijn jaarverslag van 2023 aangegeven dat rechtsterroristische groepen over het algemeen antisemitisch en racistisch zijn en er veel vrouwenhaat en haat tegen lhbtiq+ personen is. Daarnaast noemt de AIVD dat rechts-terroristen soms putten uit het incel-gedachtegoed.
Ook beschrijft de NCTV in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van juni 20245 dat vrouwenhaat kan voorkomen binnen het rechts-terroristisch online milieu. Vrouwenhaat staat hierin niet altijd centraal, maar kan daar wel onderdeel van uitmaken. Andersom is het zo dat vrouwenhaat niet exclusief is voorbehouden aan deze stroming; ook binnen andere vormen van extremisme en terrorisme kan vrouwenhaat een rol spelen.
Erkent u dat aan vrouwenhaat de opvatting ten grondslag ligt dat vrouwen minderwaardig zijn en dat vanuit dit gedachtegoed geweld tegen vrouwen wordt gelegitimeerd?
Dat kan. Daarnaast kan geweld tegen vrouwen ook zonder het gedachtegoed dat vrouwen minderwaardig zijn voorkomen, bijvoorbeeld uit jaloezie of persoonlijke grieven.
Zijn er cijfers bekend over (door vrouwenhaat gemotiveerd) geweld in Nederland tegen vrouwen en meisjes, vergelijkbaar met de cijfers die in het nieuwsbericht worden gedeeld over de stijging van geweld tegen vrouwen en meisjes met 37%?
Er zijn geen cijfers hoe vaak geweldsvormen vanuit een vrouwenhaat motief worden gepleegd in Nederland.
Klopt het dat er in recente jaarverslagen en dreigingsbeelden van de AIVD nauwelijks apart melding wordt gedaan van vrouwenhaat als vorm van ideologisch extremisme en risico voor de veiligheid?
Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 5, wordt vrouwenhaat in relatie tot verschillende (voornamelijk rechts-)extremistische ideologische stromingen genoemd in jaarverslagen van de AIVD. Vrouwenhaat staat echter niet altijd centraal binnen deze stromingen, maar kan daar wel onderdeel van uitmaken.
In hoeverre zijn vrouwenhaat en groepen die dit verspreiden in beeld bij veiligheidsinstanties en op welke wijze wordt dit gemonitord?
De politie kan onderzoek doen naar personen wanneer zij verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld het zaaien van haat of het aanzetten tot discriminatie en geweld.
Als er signalen zijn van radicalisering richting extremisme of terrorisme, al dan niet in combinatie met vrouwenhaat kunnen personen worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak. De persoonsgerichte aanpak betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen.
De AIVD heeft op basis van de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) als taak onderzoek te doen naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. De AIVD doet onderzoek naar verschillende vormen van extremisme, zoals links- en rechts-extremisme. Zoals eerder genoemd in de beantwoording van vraag 5, ziet de AIVD dat rechts-terroristische groepen over het algemeen antisemitisch en racistisch zijn en er veel vrouwenhaat en haat tegen lhbtiq+ personen is.
Bent u bereid om het structurele en georganiseerde karakter van vrouwenhaat in Nederland in kaart te brengen, en op basis hiervan een risicoanalyse uit te voeren voor de nationale veiligheid en de veiligheid van vrouwen en jonge meisjes, voor zover dit nog niet bekend is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2+3 gaat het kabinet in gesprek met Britse instanties over hun aanpak van vrouwenhaat. Het kabinet zal de lessen die hieruit worden getrokken meenemen in zijn beleid.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 kan de AIVD, op basis van de Wiv 2017, geen uitspraken in het openbaar doen op welke wijze onderzoek wordt gedaan naar dreigingen voor de nationale veiligheid. In het openbaar Jaarverslag van de AIVD wordt, conform Wiv 2017, een overzicht gegeven van de aandachtsgebieden waarop de AIVD zich dat jaar heeft gericht. In het Jaarverslag van 2023 is onder meer beschreven dat rechts-extremistische groepen over het algemeen antisemitisch en racistisch zijn en er veel vrouwenhaat en haat is tegen lhbtiq+ personen.
De plaatsing van criminele kopstukken zoals Piet Costa. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Piet Costa kon niet geloven dat kroongetuige in cel naast hem kwam: «Kans van 0,0000001%»»?1
Ja.
Waarom is een crimineel kopstuk van het kaliber als Piet Costa in eerste instantie in een licht beveiligd regime in de Penitentiaire Inrichting Lelystad geplaatst? Welke afwegingen hebben geleid tot deze onbegrijpelijke beslissing?
Ik ga niet in op situaties van individuele gedetineerden. De vragen raken aan het plaatsingsproces van gedetineerden en aan de informatiepositie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Daar kan ik wel op ingaan.
Ten aanzien van het plaatsingsproces: de selectiefunctionarissen van DJI beslissen namens mij waar een gedetineerde wordt geplaatst. Bij de eerste plaatsing wordt conform de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (Rspog) een risicoprofiel vastgesteld waarbij naar meerdere aspecten wordt gekeken, zoals de kenmerken en achtergronden van het delict en overige beschikbare informatie van het Openbaar Ministerie en de politie. DJI bepaalt welke inrichting en regime het meest veilig en passend is. In beginsel worden gedetineerden geplaatst in een penitentiaire inrichting gelegen in of toegewezen aan het arrondissement van vervolging. Na veroordeling in eerste aanleg is dit in een inrichting in het arrondissement van vestiging, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken, zoals vanwege het risicoprofiel. Het uitgangspunt is dat een gedetineerde wordt geplaatst op een normaal beveiligde afdeling. Wanneer individuele veiligheidsmaatregelen niet afdoende worden geacht om gestelde risico’s te beperken, kan plaatsing op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) aan de orde zijn.
Op het moment dat bij DJI bekend is dat bepaalde gedetineerden geen onderling contact mogen hebben of dat een combinatie van gedetineerden een versterkt risico geeft op het verstoren van de orde en veiligheid in de inrichting, worden zij, afhankelijk van de specifieke situatie, niet bij elkaar in dezelfde inrichting, op dezelfde afdeling, of in hetzelfde compartiment geplaatst.
Bij plaatsing in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) dient er op basis van de in art. 6 Rspog beschreven plaatsingsgronden sprake te zijn van een extreem risico of een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Of daarvan sprake is wordt zorgvuldig gewogen conform de procedure uit art. 26 Rspog.
Ten aanzien van de informatiepositie: als onderdeel van de versterking van de aanpak van georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting zijn de afgelopen jaren grote stappen gezet als het gaat om de informatiepositie. Dit betreft zowel de informatiepositie van DJI als de gezamenlijke informatiepositie van DJI, het Openbaar Ministerie en de politie.
Er is nu bijvoorbeeld in alle gevangenissen een lokaal Bureau Inlichtingen en Veiligheid. Binnen die bureaus worden informatie en signalen over risicogedetineerden verzameld, om doorlopend te bepalen of en welke (veiligheids)maatregelen getroffen moeten worden, waaronder een overplaatsing naar een ander regime. Sinds 2021 is ook het Landelijk Bureau Inlichtingen Veiligheid operationeel, om ook inrichting-overstijgend de informatiepositie optimaal te kunnen benutten en zicht te houden op criminele netwerken.
Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het volledig operationeel maken van de Detentie Intelligence Unit, waarbinnen informatie van DJI, het Openbaar Ministerie en de politie gezamenlijk wordt geanalyseerd. Ook deze analyses kunnen worden gebruikt bij (over)plaatsingsbeslissingen en het treffen van gepaste maatregelen in de verschillende fasen van detentie.
Waarom waren op Piet Costa, het brein achter de weerzinwekkende martelcontainers, in eerste instantie geen verhoogde toezichtmaatregelen van toepassing?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is Piet Costa vervolgens overgeplaatst naar de Afdeling Intensief Toezicht in Leeuwarden, waar verschillende grote andere criminele kopstukken en/of gevaarlijke criminelen gedetineerd zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zit crimineel kopstuk Piet Costa niet in de Extra Beveiligde Inrichting, gelet op de ernst van de dreigementen en uitingen die uit zijn communicatie met de buitenwereld blijken, alsmede het feit dat hij de leider is van een criminele organisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak is inmiddels de D-grond uit artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden toegepast op een gedetineerde?
Zowel in 2023 als in 2024 (tot op heden) is de D-grond uit artikel 6 van de Rspog tussen de vijf en tien keer toegepast. Daarbij geldt dat deze aantallen zien op zowel nieuwe EBI-plaatsingen als op verlengingen van EBI-plaatsingen. Bovendien is het relevant te vermelden dat een plaatsing in de EBI op meerdere gronden tegelijk plaats kan vinden. Ik ga niet in op het precieze getal, omdat dit meer gedetailleerde informatie prijsgeeft over hoeveel en mogelijk welke gedetineerden in de EBI verblijven. Om veiligheidsredenen doe ik dat niet.
Vindt u dat indien een crimineel veroordeeld wordt tot bijvoorbeeld 15 jaar cel voor het dagelijks leiden van een criminele organisatie die duizenden kilo’s cocaïne smokkelde, hij een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen vanwege de aard van de verdenking, de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder dat misdrijf is gepleegd? Zo ja/nee, waarom?
Plaatsing in de EBI op de zogenoemde D-grond is, net als op de andere gronden, een uitkomst van een individuele afweging en beoordeling. Plaatsingsbesluiten worden genomen in afstemming met en op basis van informatie van DJI, het Openbaar Ministerie en de politie. Over individuele gevallen doe ik geen uitspraken.
Bent u ervan overtuigd dat ten aanzien van de plaatsing van criminele kopstukken, de risico’s die van deze criminelen uitgaan, voldoende worden erkend en herkend en zodoende een prominent onderdeel zijn van de plaatsingsbeslissing? Zo ja/nee, waarom?
Ja, daar wordt doorlopend aan gewerkt. In de afgelopen jaren is er een verdergaande professionalisering op dit gebied ingezet. Tussen 2021 en nu heeft dat geleid tot de uitbreiding van de Bureaus Inlichtingen en Veiligheid naar alle gevangenissen, tot de inrichting van het Landelijk Bureau Inlichtingen en Veiligheid en tot de Detentie Intelligence Unit, die momenteel volledig operationeel wordt gemaakt. Zie ook mijn antwoord op de vragen 2 t/m 5. Hierdoor is er sprake van een sterk verbeterde informatiepositie, waar bij plaatsingsbesluiten volop gebruik van wordt gemaakt.
Speelt het gebrek aan plekken en/of personeel een rol bij de beslissing om een crimineel kopstuk toch maar in een lichter regime te plaatsen? Zo ja/nee, waarom?
Nee. De veilige detentie van hoogrisicogedetineerden is topprioriteit. Alle gedetineerden die gezien hun risicoprofiel in de EBI of op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) dienen te worden geplaatst, worden daar ook daadwerkelijk geplaatst. We verwachten dat in de toekomst het aantal gedetineerden waarvoor plaatsing in de EBI of op een AIT geëigend is zal toenemen. Daarom wordt het aantal EBI- en AIT-plekken flink uitgebreid. De EBI in Vught wordt met 12 plekken uitgebreid, conform de motie Ellian/Wilders. Die uitbreiding wordt naar verwachting eind 2026 opgeleverd. Daarnaast werken we aan een tweede EBI in Vlissingen met 24 EBI-plaatsen. De oplevering van het Justitieel Complex Vlissingen staat gepland voor 2030. De AIT-capaciteit wordt stapsgewijs uitgebreid, van 49 plaatsen nu naar circa 126 plaatsen in 2030.2 Zo kunnen we ook in de toekomst de juiste beveiliging en het benodigde toezicht realiseren ten aanzien van de steeds groter wordende groep hoogrisicogedetineerden.
Hoe vaak gebeurt het dat bij een crimineel kopstuk zoals Piet Costa de selectie-adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting om advies wordt gevraagd?
In 2024 zijn (tot op heden) veertien dossiers behandeld in de selectie-adviescommissie EBI. Ook hier gaat het om advisering over zowel plaatsingen als verlengingen. Ik kan hier het precieze aantal noemen, omdat het aantal adviezen niet prijsgeeft wat de uitkomst is geweest van die adviezen en van de uiteindelijke plaatsingsbesluiten.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat criminele kopstukken en/of gevaarlijke criminelen zoals uitvoerders van liquidaties voldoende van elkaar gespreid kunnen worden?
Het is van groot belang dat gedetineerden van wie op basis van informatie van DJI, het Openbaar Ministerie en de politie is besloten dat ze geen contact met elkaar mogen hebben, fysiek uit elkaar worden geplaatst. Het beoordelen welke gedetineerden wel of geen contact met elkaar mogen hebben wordt steeds getoetst aan veiligheidsrisico’s voor de maatschappij en voor de orde en veiligheid van de inrichting. Daar is het (over)plaatsingsbeleid dan ook op ingericht. Met de uitbreiding van capaciteitsplaatsen zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9 kan ook in de toekomst voldoende spreiding en compartimentering worden georganiseerd.
Kunt u garanderen dat kroongetuigen altijd op een veilige en heimelijke detentielocatie worden ondergebracht?
Ook voor kroongetuigen geldt dat veilige detentie van het grootste belang is. Over de detentiesituatie van kroongetuigen is dan ook altijd intensief contact tussen DJI, het Openbaar Ministerie en de politie. Op welke locatie de detentie wordt uitgevoerd is afhankelijk van alle relevante omstandigheden. Ook dit betreft daarmee een individuele beoordeling.
Het bericht dat Oekraïners nog steeds niet hoeven mee te betalen aan hun opvang. |
|
Marina Vondeling (PVV) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oekraïner hoeft niet te betalen: Eigen bijdrage voor opvang wordt niet geïnd»1?
Ja.
Hoe is het mogelijk dat vrijwel geen enkele gemeente de eigen bijdrage die Oekraïners moeten betalen voor hun opvang, int?
Per 1 juli jl. is de Regeling opvang Ontheemden Oekraïne (hierna; RooO) zo gewijzigd dat gemeenten een eigen bijdrage aan ontheemden met inkomsten uit arbeid of eigen inkomsten vragen als tegemoetkoming voor de kosten van de opvang. Zoals gemeld in de verzamelbrief van 14 juni jl. is uit de uitvoeringstoets van de VNG echter gebleken dat gemeenten tijd nodig hebben om dit goed in te voeren. Daarom is met gemeenten afgesproken dat zij hiervoor tot uiterlijk 1 januari 2025 de tijd krijgen. Verschillende gemeenten zijn al gestart met het innen van de eigen bijdrage of gaan daar op korte termijn mee beginnen.
Deelt u de mening dat het niet meer dan logisch is dat Oekraïners meebetalen aan hun opvang temeer omdat Nederlanders wel voor alles zelf moeten betalen?
Het is van belang om toe te werken naar een hogere zelfredzaamheid door ontheemden uit de Oekraïne. Het invoeren van een eigen bijdrage voor volwassen Oekraïense ontheemden met inkomsten die in de gemeentelijke opvang verblijven is hier onderdeel van.
Gaat u ervoor zorgen dat alle gemeenten voor 1 januari 2025 de eigen bijdrage die Oekraïners moeten betalen voor de opvang gaan innen? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Per 1 juli is de gewijzigde RooO van kracht. Zoals ik u in de verzamelbrief 14 juni 2024 heb geïnformeerd2, geldt voor de eigen bijdrage dat, juist met het oog op de uitvoerbaarheid bij gemeenten, ruimte wordt geboden aan gemeenten om naar invoering toe te werken. Na zes maanden vanaf inwerkingtreding dienen alle gemeenten de regeling in zijn volledigheid uit te voeren.
Het Rijk ondersteunt gemeenten bij de uitvoering deze taak. Gemeenten kunnen met vragen over de eigen bijdrage terecht bij de Nationale Opvang Organisatie (NOO). De NOO accounthouders zijn continu met gemeenten in gesprek en faciliteren onderling contact waar dat wenselijk is. Daarnaast heeft mijn ministerie – in overleg met de VNG – een praktische handreiking voor gemeenteambtenaren en locatiemedewerkers opgesteld om te helpen bij de implementatie. Uitgangspunt is dat gemeenten de kosten voor uitvoering van het heffen van de eigen bijdrage vergoed krijgen. Een eventuele financiële drempel bij gemeenten om de eigen bijdrage te innen wordt hiermee weggenomen.
Wanneer gaat u deze eigen bijdrage voor opvang, zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord, verhogen?
Sinds de grootschalige militaire invasie in Oekraïne wordt er jaarlijks door een externe partij onderzoek gedaan naar de samenstelling van de kosten die gemeenten maken voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Op dit moment loopt het onderzoek naar de verwachte kosten vanaf 1 januari 2025. Na afronding van het onderzoek zal het onderzoeksrapport mede gebruikt worden om de eigen bijdrage die ontheemden betalen te herijken.
Deelt u de opvatting dat gegeven de door de WHO uitgeroepen internationale noodsituatie inzake mpox, gegeven de risico’s verbonden aan internationale epidemieën en gelet op de geleerde lessen tijdens de COVID-epidemie, het verstandig is om, zoals de WHO ook oproept, de uitbraak van gevaarlijke virusziekten in de kiem te smoren – in dit geval dus door vaccins te sturen richting Afrika?
Het kabinet deelt de opvatting van de WHO dat het belangrijk is het mpox virus in de kiem te smoren. Dit is van belang voor de gezondheid in de landen waar een uitbraak is maar ook voor de gezondheid hier. Het virus kent immers geen grenzen. Tegelijkertijd is het van belang ook in Nederland zelf de responscapaciteit op orde te hebben.
In mijn brief van 29 augustus 2024 heb ik aangegeven dat ik er daarom voor kies om de huidige voorraad vaccins voor de nationale paraatheid van ons land op het huidige niveau van ongeveer 100.000 te behouden.1 Het is dan ook goed om te constateren dat voor de vaccinatiecampagne waarvoor 4 miljoen vaccins nodig zijn, en waarvoor een half jaar wordt uitgetrokken, reeds voldoende aan vaccins uit bestaande voorraden beschikbaar wordt gesteld door onder andere Duitsland, Spanje, de VS, Japan en een fabrikant.
Ik stel op dit moment geen vaccins beschikbaar voor donatie aan andere landen, omdat de voorraad in Nederland daarmee onder de nationale veiligheidsbuffer zou zakken. We staan daarin niet alleen. Ook Zweden, Tsjechië, Slovenië, en Estland doneren nu niet vanwege te weinig voorraad of om andere redenen en een aantal ander Europese landen heeft nog geen beslissing genomen. Daarnaast heeft een aanzienlijk deel van deze voorraad een houdbaarheid tot en met september 2025. Ik wil mij ervan vergewissen dat wij die vaccins ook daadwerkelijk kunnen vervangen voordat donatie overwogen kan worden.
Het kabinet wil tegelijkertijd bijdragen aan de internationale respons en bestrijden van mpox in de verschillende brandhaarden. Daarbij geldt dat voor een effectieve vaccinatiecampagne, niet alleen vaccins nodig zijn, maar ook testen, naalden, effectieve distributie, registratie, communicatie en getraind medisch personeel.
Daarom draagt Nederland EUR 3 miljoen bij aan het responsplan van de Wereldgezondheidsorganisatie voor effectieve vaccinatiecampagnes, transport van vaccins, testcapaciteit en het opleiden van medisch personeel.
Waarom kiest Nederland er, ondanks de oproep van internationaal specialisten er toch voor om te wachten met actie tot er zich een «importgeval» voordoet om daarna verdere spreiding te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest Nederland er niet voor om, net als de VS en de EU, het advies van de WHO op te volgen en zo wellicht juist de import van het virus te voorkomen? Hoe heeft u deze risicoafweging gemaakt? Met welke parameters heeft u rekening gehouden en welke veranderingen moeten er optreden wil het voorlopige besluit heroverwogen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoeveel vaccins er momenteel in Nederland beschikbaar zijn? Hoeveel zijn er nodig voor een veilige voorraad en hoe lang het duurt voor hierover te beschikken?
Zoals ik in mijn brief van 29 augustus jl. heb aangeven, beschikt ons land over 99.700 zogenaamde derde generatie vaccins tegen het pokkenvirus en mpox virus. Deze voorraad is in 2019 door mijn ambtsvoorganger op advies van het RIVM aangekocht om snel ringvaccinaties te kunnen uitvoeren en/of zorgpersoneel te kunnen vaccineren bij een mogelijke (moedwillige) uitbraak van het pokkenvirus en voor uitbraken van het mpox virus in ons land.
De bestaande voorraad van 99.700 vaccins wordt beschouwd als een veilige voorraad voor onze nationale paraatheid.
Is er geen mogelijkheid om een voorraad in Nederland op peil te houden/aan te vullen en gelijktijdig een marge aanwezig van vaccins die naar Afrika gestuurd kunnen worden?
Nee. Het in Europa geregistreerde vaccin is uitverkocht. Omdat ons land in 2019 een van de eerste landen was die dit relatief nieuwe vaccin heeft aangekocht, nadert een flink deel van de huidige voorraad in september 2025 het einde van zijn levensduur en moet vervangen worden. Ik heb besloten nieuwe vaccins te bestellen ter vervanging van het deel van de huidige voorraad waarvan de houdbaarheidsdatum zal verlopen. Naar verwachting zullen deze vaccins in het voorjaar van 2025 aan Nederland geleverd worden.
Wanneer ik een leverdatum heb, kan ik een beslissing tot donatie nemen.
Is er overleg in EU-verband zodat, mocht er zich in een of meerdere lidstaten een uitbraak voordoen, er vaccins beschikbaar zullen worden gesteld door andere lidstaten?
Lidstaten kunnen elkaar onderling bijstaan via bilaterale samenwerking. In 2022 heeft ons land vaccins geleverd aan diverse lidstaten. Daarnaast kunnen lidstaten elkaar bijstaan via het Union Civil Protection Mechanism (UCPM), waarbinnen deelnemende lidstaten een beroep kunnen doen op onderlinge solidariteit en vaccins of andere medische producten kunnen delen. Ook kan via dit mechanisme
een beroep gedaan worden op Europese noodvoorraden onder rescEU. Sinds de uitbraak in 2022 hebben diverse EU-landen een nationale voorraad opgebouwd. Ons land zou bij de uitzonderlijke situatie dat er onvoldoende vaccins voorhanden zijn, derhalve een beroep kunnen doen op andere lidstaten
De mpox situatie wordt op EU-niveau nauwgezet gevolgd door het EU-gezondheidsbeveiligingscomité (HSC) waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn onder voorzitterschap van de Europese Commissie en waar ook het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en de Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA) aan deelnemen. Op basis van de zich ontwikkelende situatie kunnen er – net als in 2022 – maatregelen genomen worden, zoals (nood-) aankopen door de Europese Commissie.
Kunt u aangeven hoe andere EU-lidstaten zich in deze opstellen?
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de meest recente tussenstand (d.d. 5 september 2024) van vaccindonaties door EU-lidstaten. Zweden, Tsjechië, Slovenië en Estland hebben aangegeven geen vaccins te doneren omdat zij onvoldoende voorraad hebben. Een deel van de EU landen heeft nog geen beslissing genomen over donatie of dat nog niet openbaar gemaakt.
Landen/
Organisaties
(tussenstand 04/09)
Type vaccin1
Aantal uit
bestaande
voorraad
Aantal uit
nieuwe aankoop
Ontvanger
Europese Commissie
Imvanex2
Africa CDC
Frankrijk
Imvanex
100.000
Africa CDC
Duitsland
Imvanex
100.000
GAVI
Spanje
Imvanex
100.000
Africa CDC
Portugal
Imvanex
P.M.
Kroatië
Imvanex
P.M.
Oostenrijk
Imvanex
P.M.
België
Imvanex
P.M.
Luxemburg
Imvanex
P.M.
Malta
Imvanex
P.M.
Polen
Imvanex
P.M.
Japan
LC164
3.500.000
DRC
Verenigde Staten
Jynneos
60.000
DRC / Nigeria
Fabrikant
ACAM20005
50.000
Het gaat hier om het aantal vaccins conform de markttoelating van de fabrikant. Het Imvanex vaccin kan intramusculair ingezet worden, waarbij twee «flesjes» vaccin vereist zijn voor volledige vaccinatie. Het vaccin zou ook intradermaal ingezet kunnen worden waarbij er met 1 flesje vaccin 5 injecties kunnen worden gezet. Met 2 flesjes vaccins kunnen zo 5 personen volledig worden gevaccineerd.
Derde generatie pokkenvaccin, geschikt voor vaccinatie tegen het pokkenvirus en mpox.
Waarvan 40.000 gedoneerd door de fabrikant.
LC16 is een vaccin bedoeld voor vaccinatie van kinderen.
Tweede generatie pokkenvaccin.
Hoe verhoudt uw reactie op de oproep van de WHO zich tegenover het staande beleid dat de WHO versterkt moet worden en een spilfunctie heeft in het beheersen en terugdringen van pandemieën, zoals verwoord in de Internationale Gezondheidsstrategie van uw beider ministeries?
Het kabinet onderschrijft de centrale rol van de WHO op het terrein van mondiale gezondheid en het belang van een gecoördineerde aanpak bij preventie en beheersing van uitbraken van infectieziektes. Om die reden doneert de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp nu 3 miljoen euro aan de WHO voor de vaccinatiecampagne tegen mpox.
De evaluatie van de ATAD-richtlijn per 31 juli 2024 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie op 31 juli 2024 een evaluatie heeft aangekondigd van de Anti Tax Avoidance Directive (ATAD)?1
Ja.
Wat is uw visie op het instrument ATAD dat toeziet op het voorkomen van het wegsluizen van winsten naar het buitenland, daar waar woningcorporaties uitsluitend toegelaten zijn in Nederland en dus ook geen winsten naar het buitenland kunnen wegsluizen?
De eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking2 (ATAD1) is een goed instrument om te voorkomen dat ondernemingen winsten verschuiven naar het buitenland (naar een land met een lager belastingtarief) en voor het voorkomen van belastinggrondslaguitholling binnen internationaal opererende concerns. Daarnaast zorgt ATAD1 via de generieke renteaftrekbeperking, de zogenoemde earningsstrippingmaatregel, voor een meer gelijke fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen. Een ongelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen doet zich voor doordat de aftrekbaarheid van rente de kosten van financiering met vreemd vermogen verlaagt en de vergoeding voor eigen vermogen fiscaal niet aftrekbaar is. Hierdoor bestaat er voor bedrijven een stimulans om ondernemingsactiviteiten met vreemd vermogen te financieren. Dit heeft negatieve gevolgen voor de schokbestendigheid van de Nederlandse economie. Een meer gelijke fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen moet stabielere bedrijven en gezondere economische verhoudingen opleveren.
De earningsstrippingmaatregel is gericht op alle vennootschapsbelastingplichtigen, waaronder woningcorporaties, en maakt geen onderscheid tussen binnenlandse of internationaal opererende ondernemingen. ATAD1 biedt EU-lidstaten een aantal mogelijkheden om een uitzondering te maken ten aanzien van de toepassing van de renteaftrekbeperking, mits deze in overeenstemming zijn met de staatssteunregels. De richtlijn voorziet niet in het uitzonderen van enkel woningcorporaties. Wel hebben eerdere kabinetten tegemoetkomingen voor woningcorporaties geboden om de effecten van ATAD te mitigeren.
Kunt u concreet en puntsgewijs aangeven op welke punten de Nederlandse invulling van de ATAD-richtlijn verschilt van de Europese beschrijving van de richtlijn?
ATAD1 bevat verschillende maatregelen om belastinggrondslaguitholling tegen te gaan, waaronder de earningsstrippingmaatregel. Wij gaan ervanuit dat er in de vraagstelling specifiek wordt gerefereerd aan earningsstrippingmaatregel, omdat deze woningcorporaties het duidelijkst raakt. De earningsstrippingmaatregel is geïmplementeerd in artikel 15b Wet op de vennootschapsbelasting 1969.3
Nederland heeft bij de implementatie van de earningsstrippingmaatregel bewust gekozen voor een robuuste vormgeving, hetgeen inhoudt dat de vormgeving op onderdelen aanzienlijk verdergaat dan de in ATAD1 opgenomen minimumstandaard. De zogenoemde groepsuitzondering is bijvoorbeeld niet opgenomen in de earningsstrippingmaatregel, terwijl ATAD1 die wel toestaat. Ook van de in ATAD1 opgenomen uitzondering voor op zichzelf staande entiteiten is geen gebruik gemaakt. De renteaftrekbeperking is verder strenger ingevuld dan de minimumnorm uit ATAD1 door de verlaging van de drempel tot welk bedrag de per saldo verschuldigde niet geraakt wordt door de earningsstrippingmaatregel. Nederland hanteert namelijk een drempel van € 1 miljoen, terwijl ATAD1 voorschrijft dat die drempel maximaal € 3 miljoen mag bedragen. Ten aanzien van de drempel is in de Voorjaarsnota 20234 bekend gemaakt dat het voorgaande kabinet heeft besloten om de drempel van 1 miljoen euro voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed buiten toepassing te laten met ingang van 1 januari 2025. Dit is uitgewerkt in het wetsvoorstel Belastingplan 2025. Daarnaast wordt in ATAD1 voorgeschreven dat rentelasten (boven de drempel) aftrekbaar zijn tot maximaal 30% van de gecorrigeerde winst. De richtlijn staat toe aan de lidstaten om een lager aftrekpercentage te kiezen en Nederland heeft bij de introductie in 2019 gekozen voor een aftrekpercentage van 30%, maar dat is in 2022 verlaagd naar 20% naar aanleiding van de motie Hermans c.s.5 Dit kabinet heeft er in het Hoofdlijnenakkoord voor gekozen om het aftrekpercentage weer te verruimen naar 25% vanaf 2025. Dit is uitgewerkt in het wetsvoorstel Belastingplan 2025. Ten slotte is er in het kader van de earningsstrippingmaatregel geen eerbiedigende werking voor bestaande leningen opgenomen.
Als gevolg van de keuze voor deze robuuste vormgeving wordt niet alleen opgetreden tegen grondslaguitholling, maar wordt vooral een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen bij alle belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting nagestreefd. Doordat de renteaftrekbeperking van toepassing is op alle rente die per saldo is verschuldigd en de aftrekbaarheid hiervan direct afhankelijk wordt gesteld van de belastbare grondslag in Nederland worden de mogelijkheden tot belastingontwijking door renteaftrek beperkt.
Wat is de reden dat er sprake is van een verschil op de genoemde punten?
ATAD1 biedt de expliciete mogelijkheid om keuzes te maken, waarmee de EU-lidstaten uitdrukkelijk de mogelijkheid wordt geboden om tevens (verdergaande) maatregelen te nemen die aansluiten bij het betreffende nationale vennootschapsbelastingstelsel en de daarbij geconstateerde wijze van belastingontwijking. Nederland heeft bij de implementatie van de earningsstrippingmaatregel uit ATAD1, naast het tegengaan van belastingontwijking, ook een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen willen bereiken. Om die reden is er gekozen voor een robuuste implementatie van de earningsstrippingmaatregel in de vennootschapsbelasting en is de maatregel strenger vormgegeven dan ATAD1 als minimumstandaard voorschrijft.
Kunt u aangeven of, en zo ja waarom de Nederlandse invulling per punt strenger of minder streng is?
In de antwoorden op de vraag 3 en vraag 4 is uiteengezet of en waarom het kabinet op de verschillende punten heeft gekozen voor een strengere invulling dan de minimumvereisten van ATAD1. Om een gelijker speelveld binnen de EU te bewerkstelligen heeft dit kabinet in het Hoofdlijnenakkoord ervoor gekozen om de earningsstrippingmaatregel te verruimen door het aftrekpercentage te verhogen van 20% naar 25%. Dit is uitgewerkt in het wetsvoorstel Belastingplan 2025.
Waarom vindt u dat de ATAD op woningcorporaties van toepassing zou moeten zijn?
De vennootschapsbelasting, waarvan de earningsstrippingmaatregel onderdeel uitmaakt, maakt in beginsel geen onderscheid tussen belastingplichtigen. De Nederlandse wijze van implementatie van de earningsstrippingmaatregel heeft, zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen is aangegeven, naast het tegengaan van belastingontwijking eveneens als doel een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen te bereiken. De earningsstrippingmaatregel is vormgegeven als een generieke aftrekbeperking en dus gericht op alle vennootschapsbelastingplichtigen, waaronder dus ook de woningcorporaties.
Woningcorporaties worden net als andere kapitaalintensieve belastingplichtigen – relatief zwaar geraakt door de earningsstrippingmaatregel. Een uitzondering voor woningcorporaties in de earningsstrippingmaatregel is niet mogelijk, omdat ATAD1 niet in een specifieke uitzonderingsmogelijkheid hiervoor voorziet. Dit betekent dat het specifiek uitzonderen van woningcorporaties voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel niet mogelijk is, omdat Nederland in dat geval niet voldoet aan de implementatieverplichting ten aanzien van de minimumstandaard uit de richtlijn.
ATAD1 kent een aantal mogelijkheden om een uitzondering te maken ten aanzien van de toepassing van de earningsstrippingmaatregel. Zo kent de richtlijn onder meer een uitzondering voor leningen aan langlopende openbare-infrastructuurprojecten, een vrijstelling voor opzichzelfstaande entiteiten en een uitzondering voor lichamen die deel uitmaken van een groep. Het introduceren van een dergelijke uitzondering dient in overeenstemming te zijn met de staatssteunregels.
Om gebruik te kunnen maken van de uitzondering in ATAD1 voor langlopende openbare-infrastructuurprojecten moet aan vier voorwaarden voldaan worden; het moet gaan om 1) een project, dat 2) infrastructuur betreft, een 3) openbaar karakter heeft en 4) voor de lange termijn wordt gerealiseerd. Bij openbare-infrastructuurprojecten moet in het bijzonder gedacht worden aan wegen, bruggen en tunnels. Volgens het kabinet biedt de richtlijn geen ruimte om woningcorporaties onder de uitzondering van openbare infrastructuurprojecten te brengen.6
Een vrijstelling voor opzichzelfstaande entiteiten of een generieke (groeps)uitzondering doet verder in brede zin afbreuk aan het doel om te komen tot een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen, aangezien alle belastingplichtigen en niet alleen de woningcorporaties zullen profiteren van deze maatregel. Daarnaast zal een dergelijke uitzondering een aanzienlijk budgettair effect hebben op de rijksbegroting.
Wat is sinds de invoering het effect in geld van de ATAD op de bouw van woningen door woningcorporaties?
Uit aangiftecijfers van woningcorporaties komt naar voren dat de earningsstrippingmaatregel in de vennootschapsbelasting in de periode 2019 t/m 2022 bij woningcorporaties heeft gezorgd voor een beperking in de aftrek van de rente van € 1,3 miljard in 2019, € 1,2 miljard en 2020, € 1,8 miljard in 2021. Voor 2022 is het bedrag nog onzeker, maar op basis van voorlopige aangiftegegevens is het de verwachting dat dit bedrag in 2022 € 1,3 miljard zal zijn. Per saldo leidt dit tot een heffing van respectievelijk € 313 miljoen, € 297 miljoen, € 446 miljoen en € 322 miljoen voor de verschillende jaren in vergelijking met de situatie dat deze renteaftrekbeperking niet van toepassing zou zijn.
Bij de invoering van de earningsstrippingmaatregel in de vennootschapsbelasting in 2019 was reeds bekend dat de renteaftrekbeperking onder meer bij woningcorporaties zou leiden tot een hogere vennootschapsbelastingdruk.7 Er zijn door het kabinet destijds verschillende maatregelen getroffen om verhuurders, waaronder woningcorporaties, tegemoet te komen ten aanzien van het nadelige effect van de earningsstrippingmaatregel. Daarbij is destijds voor circa € 100 miljoen per jaar aan lastenverlichting gegeven via de verhuurderheffing. Inmiddels is de verhuurdersheffing in het geheel afgeschaft (derving van € 1,4 miljard) in het kader van het realiseren van de Nationale Prestatieafspraken (NPA).
Voorts is in het Hoofdlijnenakkoord aangekondigd dat het maximale renteaftrekpercentage in de vennootschapsbelasting wordt verhoogd van 20% naar 25% van de gecorrigeerde winst. Dit is uitgewerkt in het wetsvoorstel Belastingplan 2025 en leidt tot een lagere renteaftrekbeperking. Daarmee is een fiscale lastenverlichting voor belastingplichtigen en dus verhuurders, waaronder woningcorporaties, gemoeid die investeren via vennootschappen die met vreemd vermogen zijn gefinancierd.
In hoeverre deze hogere vennootschapsbelastingdruk effect heeft gehad op de bouw van woningen valt niet te zeggen. Woningcorporaties investeren ook in betaalbaarheid, leefbaarheid, onderhoud, woningverbetering en verduurzaming van bestaand bezit. Het is aan woningcorporaties zelf om te bepalen hoe zij gegeven hun inkomstenbronnen en mogelijkheden tot het aantrekken van nieuwe leningen hun investeringen prioriteren en financieren. Uit de geactualiseerde doorrekening van de Nationale Prestatieafspraken (NPA) van juni 2023 blijkt in elk geval dat woningcorporaties op korte tot middellange termijn over een goede financiële uitgangspositie beschikken om volop te investeren in hun volkshuisvestelijk opgaven, waaronder de bouw van woningen.
Hoeveel woningen zijn er sinds de invoering van de ATAD minder gebouwd door woningcorporaties?
Het is niet te zeggen of de invoering van ATAD1 tot nu toe geleid heeft tot de bouw van minder woningen voor woningcorporaties. Uit de geactualiseerde doorrekening van de NPA van juni 20238 blijkt dat woningcorporaties op korte tot middellange termijn over een goede financiële uitgangspositie beschikken om volop te investeren in hun volkshuisvestelijk opgaven. Dat betekent dat op korte tot middellange termijn de earningsstrippingmaatregel in de vennootschapsbelasting niet van invloed is geweest op de volkshuisvestelijke opgaven van woningcorporaties.
Hierbij wordt opgemerkt dat er op korte tot middellange termijn voldoende middelen zijn om de opgaven te realiseren. Uit de doorrekening blijkt ook dat de financiële grenzen voor woningcorporaties bij volledige realisatie van de opgaven op langere termijn in zicht komen, met name in enkele regio’s. Daarnaast gaat de uitvoering van de NPA uit van een investeringsprogramma dat niet past bij een duurzaam prestatiemodel. Dat wil zeggen dat de aanpak zoals die nu wordt ingezet niet haalbaar is voor de lange termijn, omdat daarmee de financiële continuïteit van corporaties in gevaar komt. De financiële herijking die in de NPA is afgesproken die dit jaar wordt uitgevoerd zal daarom ook worden benut om het duurzame prestatiemodel beter in beeld te brengen.
Wat vindt u van deze constatering?
Wanneer woningcorporaties tegen hun financiële grenzen aanlopen wordt verwacht dat zij elkaar ondersteunen bij de opgaven in hun regio. Om deze onderlinge solidariteit verder te verkennen is de regio Haaglanden door mij aangewezen als pilotregio in het kader van onderlinge solidariteit en investeringscapaciteit. De komende maanden zal mijn ministerie, samen met gemeenten, corporaties en belangenorganisaties onderzoeken hoe de opgaven in de regio Haaglanden toch gerealiseerd kunnen worden, ondanks financiële zorgen op langere termijn.
Voor de meer lange termijn financiële knelpunten voor woningcorporaties werk ik daarnaast met de corporatiesector aan een duurzaam prestatiemodel. Dit model moet ervoor zorgen dat woningcorporaties voldoende financiële middelen hebben om niet alleen de doelstellingen uit de NPA te behalen, maar ook daarna hun volkshuisvestelijke taken te kunnen blijven uitvoeren zonder in financiële problemen te komen. Beleidsopties die hierop inspelen, worden momenteel in beeld gebracht en zijn nodig om de continuïteit en de noodzakelijke investeringsruimte voor woningcorporaties te waarborgen. In de herijking van de NPA, die dit najaar wordt uitgevoerd, zal opnieuw naar de opgaven van de corporaties gekeken worden en naar de mogelijkheden om die in balans te brengen met de financiële middelen, ook voor de lange termijn.
Heeft de ATAD wel of niet bijgedragen aan de huidige wooncrisis omdat er sinds de invoering minder sociale en betaalbare huurhuizen konden worden gebouwd door woningcorporaties?
Zoals in de antwoorden bij vraag 7 en vraag 8 is aangegeven valt niet te zeggen of woningcorporaties minder betaalbare woningen hebben gebouwd als gevolg van de invoering van de earningsstrippingmaatregel in de vennootschapsbelasting in 2019. Woningcorporaties beschikken momenteel door de afschaffing van de verhuurderheffing over een goede financiële uitgangspositie om volop te investeren in hun volkshuisvestelijk taken, waaronder de bouw van betaalbare huurwoningen. Daarnaast is in het Hoofdlijnenakkoord aangekondigd dat de maximale renteaftrek in de vennootschapsbelasting wordt verhoogd van 20% naar 25% van de gecorrigeerde winst, wat een fiscale lastenverlichting voor verhuurders die investeren via vennootschappen die met vreemd vermogen zijn gefinancierd tot gevolg heeft. Dit is uitgewerkt in het wetsvoorstel Belastingplan 2025.
Gaat u samen met de Staatssecretaris aandringen op een herziening van de ATAD-wetgeving?
Voor het bepalen van onze specifieke inzet wachten wij eerst de uitkomsten van de evaluatie van ATAD1 af die momenteel wordt uitgevoerd. Op dit moment is nog onbekend hoe het vervolgproces er precies uit zal zien na de openbare consultatie over ATAD1. De verwachting is dat een uitgebreid verslag zal worden opgesteld over de maatregelen uit ATAD1.9 Volgens de meest recente planning van de Europese Commissie wordt dit verslag in het derde kwartaal van 2025 gepubliceerd.10 Zodra dit beschikbaar is, wordt dit met uw Kamer gedeeld.
Welke herziening of herzieningen heeft u daarbij in gedachten?
Zoals in de antwoorden bij vraag 6 is aangegeven, voorziet ATAD1 niet in een specifieke uitzondering voor woningcorporaties. Daarnaast is het de vraag of het introduceren van een generieke vrijstelling in ATAD1 doeltreffend en doelmatig is ten aanzien van woningcorporaties. In dat licht zou meer beleidsvrijheid voor individuele EU-lidstaten om gerichter bepaalde sectoren te kunnen uitzonderen onder ATAD1 in beginsel worden verwelkomd. Hierbij dienen de staatssteunregels in acht te worden genomen in de zin van artikel 107, eerste lid, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Het verlenen van staatssteun is in beginsel verboden en alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat een Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) kan worden uitgevoerd of als er een vrijstellingsmogelijkheid van toepassing is. Door alleen een uitzondering voor woningcorporaties te creëren ontstaat er mogelijk een ongelijk speelveld tussen woningcorporaties en marktpartijen. Verder zal ook dekking gevonden moeten worden voor de budgettaire effecten om een eventuele nieuwe uitzondering voor woningcorporaties in ATAD1 in de nationale wet te kunnen implementeren en moet een dergelijke uitzondering uitvoerbaar zijn.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen binnen drie weken is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Russisch staatsbedrijf sluist honderden miljoenen aan uraniumwinst door Nederland' |
|
Kati Piri (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (VVD), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russisch staatsbedrijf sluist honderden miljoenen aan uraniumwinst door Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Rusland nog steeds honderden miljoenen euro’s verdient aan Europa met de handel en verwerking van uranium?
Ja, het kabinet deelt deze mening. Rusland levert nog aan kerncentrales in de EU, die zich nu nog gebonden weten aan leveringscontracten die zijn afgesloten vóór 24 februari 2022, de start van de oorlog in Oekraïne. Opzeggen van deze contracten kan vaak niet zonder nadelige consequenties, zolang er geen internationale sancties zijn afgekondigd. Het kabinet pleit conform de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 36 476, nr. 3) in Europees verband voor sancties die het Russische verdienvermogen in het civiel-nucleaire domein raken.
Deelt u de mening dat al het mogelijke moet worden gedaan om alle activiteiten van Rosatom in Nederland en de Europese Unie zo snel mogelijk te stoppen? Zo ja, welke stappen onderneemt u hiertoe?
Het kabinet deelt die mening. In reactie op de Russische militaire agressie in Oekraïne heeft de EU beleid ingesteld om hiertegen op te treden.
Zowel Nederland als de Europese Unie onderzoeken alle potentiële maatregelen die het verdienvermogen van Russische staatsbedrijven ondermijnen, gegeven dat deze maatregelen geen disproportioneel negatief effect hebben op onze economie, internationale veiligheid of zwaarwegende humanitaire belangen. Urenco werkt bijvoorbeeld aan uitbreiding van de productiecapaciteit voor verrijkt uranium2, zodat op termijn alternatieven beschikbaar komen. De Europese Unie heeft middelen beschikbaar gesteld om de afhankelijkheid van Russische brandstof van een aantal kerncentrales in Oost-Europa te verminderen3.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor sancties rondom uranium?
Het kabinet pleit conform de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 36 476, nr. 3) in Europees verband voor sancties die het Russische verdienvermogen in het civiel-nucleaire domein raken, laatstelijk op de informele Raad Buitenlandse Zaken van 29 augustus jl.
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Klaver c.s. over in Europees verband pleiten voor beperkende maatregelen wat betreft import uit Rusland in het nucleair domein en van LNG (Kamerstuk 36 476, nr. 3)?
Het kabinet geeft voortdurend uitvoering aan de motie Klaver c.s. door tijdens alle sanctie-onderhandelingen te pleiten voor maatregelen die het Russische verdienvermogen op mondiale gas- en oliemarkten en in het civiel-nucleaire domein ondermijnen. Voor alle potentiële sancties is unanimiteit vereist. Mede met het oog hierop is het van belang dat nieuwe sanctiemaatregelen geen disproportioneel effect hebben op de leveringszekerheid in de EU. In het geval van sancties in het civiel-nucleaire domein geldt daarnaast ook dat sanctiemaatregelen geen bedreiging mogen vormen voor de mondiale nucleaire veiligheid.
Ook in het veertiende sanctiepakket van juni jl. is op dit vlak een aantal belangrijke stappen gezet. Zo is de overslag van Russisch LNG in de Europese Unie naar landen buiten de Unie verboden. Daarnaast zijn sancties opgelegd tegen Russische LNG-terminals in aanbouw verschillende bedrijven en schepen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van deze en andere energieprojecten. De combinatie van deze gerichte maatregelen moet de verdere ontwikkeling van de Russische energiesector afremmen en daarmee het Russische verdienvermogen op de lange termijn ondermijnen. Ook voor wat betreft de versterking van het olieprijsplafond is een belangrijke maatregel getroffen. Als onderdeel van het veertiende pakket is een nieuw instrument gecreëerd waarmee direct sancties ingesteld kunnen worden tegen schepen die betrokken zijn bij het omzeilen van het olieprijsplafond. Hiermee wordt deze schepen de toegang tot Europese havens en dienstverlening ontzegd. Bij instelling van het instrument zijn sancties opgelegd tegen 27 schepen. Voorts spant het kabinet zich in voor de voortdurende aanvulling van deze sanctielijst. Binnen het civiel-nucleaire domein zijn in het veertiende sanctiepakket geen nieuwe stappen gezet. Het kabinet blijft zich hier echter voor inspannen. Als onderdeel van het tiende sanctiepakket zijn op 25 februari 2023 wel al sancties ingesteld tegen de Russische civiel-nucleaire vloot.
Het kabinet spant zich ook buiten het sanctiedomein in om de import van Russisch gas waaronder LNG terug te dringen. Het kabinet zet zich hierbij zowel in voor EU-brede maatregelen als voor duidelijke invulling door de Europese Commissie van de ruimte die individuele lidstaten krijgen om maatregelen te treffen, zodat die ingevoerd kunnen worden.
Deze inzet in EU-verband is ten eerste belangrijk omdat maatregelen het meest effectief zijn als ze op EU-niveau getroffen worden dan wel in de hele EU op gelijke wijze worden toegepast. Bij aanpak op EU niveau kan ook worden bewaakt dat maatregelen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de EU-leveringszekerheid.
Ten tweede is de inzet van het kabinet ingegeven door het feit dat in Nederland alle maatregelen voor de beperking van Russisch gas die zij kon nemen al heeft genomen, en beperkt is in haar handelingsvrijheid om aanvullende maatregelen te treffen. Zo wordt in Nederland al voorkomen dat er nieuwe LNG-importstromen ontstaan via de nieuwe LNG-importcapaciteit die sinds 2022 is of nog wordt gerealiseerd. Dit is geregeld via de contracten voor het gebruik van deze nieuwe importcapaciteit. Er is echter nog geen mogelijkheid om de beperkte nog bestaande importstroom in te perken, die is gebaseerd op contracten uit het verleden. Er is nog geen EU-sanctiemaatregel die de import op basis van dergelijke historische contracten verbiedt. Het is ook nog niet duidelijk of Nederland deze reststroom zou kunnen inperken op basis van de nieuwe bepaling uit Verordening (EU) 2024/1789 (in het decarbonisatiepakket) die individuele lidstaten onder strenge voorwaarden de mogelijkheid geeft om tijdelijke maatregelen te treffen om de aanvoer van Russisch gas te beperken (toegelicht in Kamerstuk 29 023, nr. 494).
Tegen deze achtergrond werkt de Europese Commissie op verzoek van de Raad, mede op initiatief van Nederland, in het kader van RePowerEU aan een routekaart voor de verdere afbouw van de import van Russisch gas in de EU.
Concreet pleit Nederland ervoor dat in deze routekaart EU-breed de hiervoor genoemde maatregel wordt meegenomen, die al in Nederland is toegepast, dat nieuwe importstromen via nieuwe LNG-importcapaciteit worden voorkomen. Hiermee wordt een concrete dam opgeworpen voor de import van Russisch LNG via nieuwe LNG-terminals. Mogelijk zal de Commissie in de routekaart ook het belang van gezamenlijke inkoop via het Europese inkoopplatform onderstrepen, waarvan Russische partijen worden uitgesloten. Dit platform is immers een permanent instrument geworden in de EU. Het kabinet verwacht verder dat de Europese Commissie in de routekaart nadere invulling zal geven aan en duidelijkheid over de mogelijkheden voor individuele lidstaten om op basis van Verordening (EU) 2024/1789 tijdelijke maatregelen te treffen om import van Russisch gas te beperken.
Als de routekaart er is, schept dit voor EU lidstaten duidelijkheid over de volgende concrete stappen die zij kunnen zetten in het inperken van Russisch gas en de afbouw van Russische gas conform RePowerEU. Omdat in Nederland al proactief maatregelen zijn getroffen en Nederlandse bedrijven al actief deelnemen aan het gezamenlijke inkoopplatform, zal met name van belang zijn welke concrete stappen aanvullend genomen kunnen worden om de hiervoor genoemde nog resterende reststroom aan LNG-import op basis van Verordening (EU) 2024/1789 te kunnen aanpakken.
Hoe is dit te verenigen met de plannen voor nieuwe kerncentrales in Nederland? Hoe wordt verzekerd dat deze centrales op geen enkele manier afhankelijk zijn van Russische bedrijven, direct of indirect?
Nederland kent op dit moment geen directe afhankelijkheid van Rusland ten aanzien van de elektriciteitsproductie van kernenergie en is voornemens dit door te zetten bij nieuwe kerncentrales. Er is op dit moment nog wel een indirecte afhankelijkheid bij het hergebruik van uranium en de daarmee gepaarde vermindering van radioactieve afval en de inzet van natuurlijke grondstoffen. Er wordt onderzocht hoe we deze indirecte afhankelijkheid kunnen doorbreken zoals ook is aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Kröger (Aanhangsel Handelingen II 2023–2024, nr. 607). Wereldwijd is er op dit moment voldoende diversiteit qua aanbod van uranium om niet afhankelijk te zijn van Rusland bij de bouw van nieuwe kerncentrales. De grootste uraniumvoorraden bevinden zich in Australië, Canada en Kazachstan. De winbaarheid is afhankelijk van de prijs van uranium waarbij de voorraden in Kazachstan bijvoorbeeld al winbaar zijn onder de 40 dollar per kg uranium, terwijl de voorraden in Australië pas economisch winbaar zijn als de prijs stijgt naar boven de 80 dollar per kg.
Hoe kijkt u aan tegen de afhankelijkheid van Rusland in de medische sector?2 Wordt er gewerkt aan alternatieven voor medische isotopen? Wat zijn de mogelijkheden hiertoe?
In de medische sector bestaat een afhankelijkheid van Rusland als het gaat om de productie van het therapeutische isotoop lutetium-177. Dit medische isotoop wordt gebruikt voor de behandeling van uitgezaaide prostaatkanker. Voor de huidige productiemethoden van het therapeutische isotoop lutetium-177 is een bepaald bronmateriaal nodig, namelijk verrijkt ytterbium-176 (het stabiele isotoop). Dit stabiele isotoop wordt vervolgens bestraald in een reactor waardoor het radioactief wordt en kan worden gebruikt voor medische doeleinden. Op dit moment is Europa voor verrijkt ytterbium-176 afhankelijk van Rusland, waar verrijking plaatsvindt in zogeheten calutrons. Momenteel is er in Europa voldoende voorraad aanwezig van verrijkt ytterbium-176 om te voorzien in de huidige vraag naar lutetium-177. De inschatting is echter dat de vraag naar het bronmateriaal in de komende jaren sterk zal stijgen door de verwachte toename van behandelingen met therapeutische isotopen.
In 2021 heeft de Europese Commissie het SAMIRA Actieplan5 gepubliceerd als onderdeel van het Europees kankerbestrijdingsplan6. Onder dit Actieplan wordt prioriteit gegeven aan het afbouwen van ongewenste afhankelijkheden van landen buiten Europa voor bronmateriaal en de verrijking daarvan, zodat de toeleveringsketen van medische isotopen robuuster wordt. Ook is er een aantal partijen in Europa dat technologieën probeert te ontwikkelen waarmee de afhankelijkheid van Rusland voor o.a. bronmateriaal, in dit geval verrijkt ytterbium-176, kan worden afgebouwd. Daarnaast heeft het Amerikaanse bedrijf SHINE aangegeven dat het in de toekomst ook in lutetium-177 wil voorzien dat niet afhankelijk is van Rusland. Op dit moment is het nog onbekend of dit productieproces zal plaatsvinden in de nog te bouwen productielocatie in Veendam, Nederland.
Het bericht ‘Kwart van ouders met lager inkomen doet kind niet op zwemles, oplopende kosten vaak de reden’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kwart van ouders met lager inkomen doet kind niet op zwemles, oplopende kosten vaak de reden» en wat uw reactie hierop?1
Ja, zie voor mijn reactie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat iedereen de mogelijkheid dient te krijgen om te leren zwemmen en dat toegankelijke zwemles zodoende de norm hoort te zijn?
Ik ben van mening dat ieder kind in ons land de mogelijkheid moet hebben om te leren zwemmen. Gelukkig haalt bijna negen op de tien kinderen in de basisschoolleeftijd één of meer zwemdiploma’s. Tegelijk zie ik ook dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma toeneemt. Ik maar me daar zorgen over. Desalniettemin zijn in ons land ouders in de eerste plaats verantwoordelijk. Als zij de zwemles voor hun kinderen niet kunnen betalen, dan kunnen zij in de meeste gevallen aanspraak maken op gemeentelijke regelingen. Alhoewel dit wellicht niet mijn directe verantwoordelijkheid is, zie ik het als mijn taak om te bevorderen dat goed van deze regelingen gebruik wordt gemaakt, om te voorkomen dat ouders uit financiële overwegingen ervoor kiezen hun kinderen niet op zwemles te doen.
Wat is de impact van de aangekondigde btw-verhoging op sport voor de gemiddelde prijs van zwemles? Neemt de toegankelijkheid van zwemles hiermee nog verder af? Zo nee, waarom niet?
Het is lastig in te schatten wat de gevolgen zijn van de btw-verhoging op sport voor de gemiddelde prijs van zwemles. Dat komt omdat zwemles zowel door commerciële als niet-commerciële partijen gegeven wordt en beide onder een ander btw-tarief vallen. Aan te nemen valt dat bij een verhoging van de btw op zwemles de prijs voor die zwemles in dezelfde mate mee zal stijgen. Voor zwemles die wordt aangeboden door gemeenten of organisaties zonder winstoogmerk blijft de prijs gelijk omdat zij geen btw betalen over zwemles.
Gaat u in samenspraak met gemeentes stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat alle gemeenten in Nederland zwemlessen aanbieden aan kinderen uit huishoudens met een lager inkomen, zoals de kamerbreed aangenomen motie Mohandis oproept (36 410 XVI, nr. 118)?2 Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht dit najaar de resultaten van een onderzoek van het Mulier Instituut waarin duidelijk wordt wat de belemmeringen voor gemeenten zijn om aan te sluiten bij één of meerdere fondsen. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan zal ik bekijken welke stappen ik kan nemen. Tijdens een overleg met overwegend sportwethouders heb ik al aandacht gevraagd voor de vindbaarheid van gemeentelijke regelingen voor zwemles op de websites van gemeenten of aan gemeenten gelieerde sportbedrijven.
Bent u bereid 3,5 miljoen tot 10 miljoen euro vrij te maken om de zwemdiploma-A voor alle 6-jarigen in armoede te vergoeden?3 Zo nee, waarom niet?
Hiervoor is op dit moment geen budgettaire ruimte op de begroting van Sport en Bewegen. Wel wil ik benadrukken dat veel gemeenten al aangesloten zijn bij het Jeugdfonds Sport en Cultuur. Ieder kind dat recht heeft op ondersteuning vanuit het Jeugdfonds Sport en Cultuur kan deze ondersteuning ook in zetten voor zwemles. In het afgelopen jaar werden via deze weg 20.660 kinderen financieel ondersteund voor het volgen van zwemles. Het ging daarbij om een totaalbedrag van ongeveer 7,8 miljoen euro.
Welke stappen gaat u ondernemen om de groeiende groep waarvan het inkomen net te hoog is om aanspraak te kunnen maken op de regelingen bij te staan zodat kinderen toch een zwemdiploma kunnen halen?
Het Jeugdfonds Sport en Cultuur stelt ondersteuning beschikbaar voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar, van wie de ouders weinig geld te besteden hebben. Hierbij valt te denken aan gezinnen die leven van een uitkering, in de schuldsanering zitten of een inkomen hebben onder het sociaal minimum. Dit gaat om een bijstandsinkomen plus twintig procent. Voor de groep waarvan ouders een hoger inkomen hebben dan beschreven, geldt dat het op dit moment de verantwoordelijk is van de ouders om zwemles te financieren. ik heb op dit moment geen budgettaire ruimte om hiervan af te wijken.
Hoe kijkt u tegen het herinvoeren van schoolzwemmen voor de toegankelijkheid van zwemles en het tegengaan de tweedeling in de samenleving, zoals de aangenomen motie van Van Nispen en Mohandis oproept (36 410 XVI, nr. 135)?4
De motie is door mijn ambtsvoorganger ter hand genomen en op dit moment wordt gewerkt aan een uitwerking van de scenario’s met voor- en nadelen van verschillende vormen van schoolzwemmen. Wanneer deze scenario’s uitgewerkt zijn, wissel ik hierover graag met u van gedachten. Naar verwachting zal dit begin 2025 zijn.
Groeiend aantal boeren dat wordt benaderd door onder meer drugscriminelen |
|
Diederik van Dijk (SGP), André Flach (SGP) |
|
Wiersma , van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het door boerenorganisatie LTO-Noord verrichte onderzoek waaruit blijkt dat maar liefst één op de tien boeren benaderd wordt door personen met verdachte of criminele plannen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving? In hoeverre is hier voor u sprake van nieuwe informatie? Is er inderdaad sprake van een stijgende trend waarbij boeren – niet alleen in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders – actief worden benaderd door onder meer drugscriminelen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
Het is verontrustend dat boeren door criminelen benaderd worden voor crimineel gebruik van leegstaande schuren. Op basis van een enquête van LTO Noord2 is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.3 Dit is helaas geen nieuw fenomeen en komt in alle regio’s in Nederland voor. De berichtgeving komt overeen met het beeld dat ik heb van de problematiek, waarbij ondernemers in de agrarische sector geconfronteerd worden met drugscriminelen. In het «Nationaal overzicht drugslocaties 2023»4 is te zien dat in 2023 de politie aanzienlijk meer productielocaties van synthetische drugs, heroïne en cocaïne ontmantelde dan in de jaren ervoor. Echter, of er sprake is van een stijgende trend met betrekking tot het actief benaderen van boeren door onder meer drugscriminelen, kan op basis van deze cijfers niet worden gesteld. Hierom kan er ook geen uitspraak worden gedaan over het verklaren van deze eventuele ontwikkeling. Wel zijn criminelen altijd op zoek naar manieren om hun activiteiten voort te zetten, wat kan verklaren waarom niet alleen boeren in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders, kunnen worden benaderd.
Op welke wijze wordt door u opgetreden om deze zorgelijke ontwikkeling te keren? Geeft deze berichtgeving u aanleiding om de aanpak te intensiveren?
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt reeds breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt actief met de gemeenten gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen, bijvoorbeeld diefstal van kostbare landbouwmachines op het erf of dumping van chemisch afval. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt.
Specifiek voor boeren is hier per januari 2022 de introductie van vertrouwenspersonen ondermijnde criminaliteit bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) aan toegevoegd. Hierna volgde de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking van vertrouwenspersonen voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersonen helpen agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersonen door deze te positioneren binnen hun organisaties.
De berichtgeving van LTO-Noord geeft geen aanleiding voor het aanpassen van de hiervoor geschetste aanpak. Zoals aangegeven is het beeld reeds bekend en wordt daar met de huidige aanpak op ingezet. Het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnenkomen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor het doorontwikkelen van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Worden meldingen van boeren over dit soort dubieuze contacten serieus en voortvarend door de politie opgepakt? Zijn hiervan resultaten te melden?
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
De politie heeft de hulp van iedereen, dus ook boeren, nodig om drugscriminelen te laten stoppen met ondermijnende activiteiten. Dat kan zij niet alleen; alle oren en ogen zijn nodig. Op het moment dat een boer zich meldt bij de politie, omdat hij/zij door drugscriminelen wordt benaderd met een verzoek op enige wijze een helpende hand te bieden ten behoeve van de criminele drugsbusiness, is dat een signaal dat door de politie serieus en voortvarend wordt opgepakt. Hoe, dat zal per casus verschillen en hierover doet de politie geen mededelingen. Dit specifieke thema wordt ook niet als aparte categorie geregistreerd door de politie.
Welke capaciteit is beschikbaar en wordt ook daadwerkelijk ingezet om het platteland en het boerenerf veilig te houden?
Het veilig houden van platteland en boerenerf is onderdeel van de reguliere politietaak voor de handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp. Het is aan het lokale gezag om afspraken te maken met de politie over de inzet van capaciteit. Zij maakt de afweging in hoeverre capaciteit hiervoor wordt ingezet. Daarmee is ook geen direct antwoord te geven op de vraag hoeveel capaciteit beschikbaar is en daadwerkelijk wordt ingezet, dit varieert in de eenheden en in de tijd en is aan het lokaal gezag om te bepalen.
Zoals aangegeven bij vraag 3 en 4 heeft niet alleen politie een rol in het veilig houden van het platteland en het boerenerf. Met het instrument Veilig Buitengebied worden publiek-private samenwerkingen bevorderd en heeft de gemeente actief een rol. Ook vanuit de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en LLTB worden boeren geholpen doordat zij terecht kunnen bij de daar aangestelde vertrouwenspersonen. Zo wordt breed ingezet om het platteland en boerenerf veilig te houden.
Hoe worden boeren ondersteund om na ingegaan te zijn op een dubieus aanbod «eruit te stappen» en het te melden?
Onder andere via ondersteuning door de vertrouwenspersonen, zoals in het antwoord op vraag 3 benoemd. Elke casus kent mogelijk een andere aanpak of werkwijze. Daar waar sprake is van boeren die reeds zelf betrokken zijn bij criminele activiteiten, dan wel klem zitten, is van belang dat Team Criminele Inlichtingen van de politie wordt ingeschakeld.
Verder bestaat de «vertrouwenslijn afpersing», een onafhankelijke hulplijn die de ondernemer kan benutten. De belangrijkste functie van de vertrouwenslijn afpersing is om het slachtoffer goede ondersteuning bieden in een lastige situatie, door middel van gespecialiseerde en speciaal opgeleide personen. De ondernemer kan desgewenst in contact worden gebracht met politie en justitie, zodat zij zicht krijgen op het delict.
Wordt ingezet op meer vertrouwenspersonen bij onder meer boerenorganisaties, verspreid over het land, zodat de drempel verlaagd wordt om aan de bel te trekken? Zo ja, hoe?
Naar aanleiding van de Motie Bikker van 24 mei 2023 over de landelijke uitrol van de Brabantse aanpak om boeren weerbaarder te maken tegen drugscriminaliteit5, zijn er (zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven) drie vertrouwenspersonen aangesteld. Hiermee is er sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector.
Bij de vertrouwenspersonen kunnen boeren en tuinders – zowel leden als niet-leden van de brancheorganisatie – vertrouwelijk terecht voor vragen, advies en hulp in geval van ondermijnende (drugs)criminaliteit en andere vormen van onveiligheid. Boeren en tuinders schrikken in veel gevallen terug voor het doen van meldingen via bestaande door de overheid ingerichte meldpunten. Er is angst voor herleidbaarheid. Ook is het vertrouwen dat de melding opvolging krijgt laag. De afstand tot de overheid is voor veel boeren en tuinders, die afgelegen of in kleine kernen wonen, relatief groot. De vertrouwenspersoon fungeert als onafhankelijk vraagbaak en sparringpartner voor een veilig buitengebied. Het is van belang dat de vertrouwenspersoon kennis heeft van zowel de agrarische context als van het veiligheidsdomein.
Op welke wijze worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen? Zoekt u hierbij ook nauwe samenwerking met landbouworganisaties? Hoe krijgt dit vorm en welke verbeteringen zijn mogelijk?
Door de inzet van de vertrouwenspersonen, gepositioneerd bij de brancheorganisaties, worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen. Hiervoor vindt een geïntensiveerde inzet plaats via de Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s), de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en Meld Misdaad Anoniem (MMA).
Voor het vergroten van de weerbaarheid en de meldingsbereidheid bij boeren wordt er ingezet op een breed palet aan maatregelen. Hierbij valt te denken aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten,
e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten. Doorlopend wordt bepaald welke vormen aansluiten bij de vraag vanuit de boeren.
Ziet u mogelijkheden om de sloop van leegstaande stal- of schuurruimte fiscaal of anderszins te stimuleren?
Momenteel worden geen fiscale maatregelen getroffen waarmee sloop van leegstaande stal – of schuurruimte wordt gestimuleerd. Het ligt niet in de rede en lijkt ook niet doelmatig/doeltreffend om specifieke fiscale maatregelen met betrekking tot sloop van stal- of schuurruimte te treffen om dit veel bredere probleem te adresseren. Conform het toetsingskader fiscale regelingen worden fiscale subsidies alleen ingezet als aangetoond kan worden dat dit beter is dan andere (niet)-financiële instrumenten zoals voorlichting, sancties of directe subsidies. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt ingezet op niet-financiële instrumenten, zoals het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen.
Bent u voornemens de beëindigingsregelingen in de veehouderij aantrekkelijker te maken voor bedrijven met verouderde stallen?
Zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord komt er een beëindigingsregeling, gericht op «verouderde bedrijven met de minst gunstige omstandigheden voor klimaat en/of milieu en dierenwelzijn.» De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) werkt op dit moment de contouren en uitgangspunten van deze regeling uit. De Minister van LVVN zal de Kamer voor het einde van 2024 hierover informeren.
Het bezoek aan het Zuyderland Ziekenhuis |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Welk algemeen gevoel heeft u overgehouden aan uw bezoek aan het Zuyderland Ziekenhuis?1 2
Op 15 augustus jl. ben ik op bezoek geweest in het Zuyderland ziekenhuis te Heerlen. Het doel van het bezoek was om mij – vanuit verschillende perspectieven – te laten informeren over de ontwikkelingen in de regio op het gebied van zorg en gezondheid, en specifiek over de toekomstige inrichting van het Zuyderland Medisch Centrum. Hierbij heb ik geluisterd naar de verschillende betrokken stakeholders, zoals burgers, zorgpersoneel, medewerkers van de ambulancezorg, huisartsen, zorgverzekeraar, burgemeesters en ziekenhuisbestuur. Ik kijk terug op een waardevol werkbezoek en ben blij dat iedereen is gekomen.
Hoe beoordeelt u de opzet van het werkbezoek aan het ziekenhuis? Wat vond u van de verhouding van de onderdelen van uw bezoek, waarin verschillende voor- en tegenstanders van het uitkleden van het Heerlense ziekenhuis u hebben bijgepraat? Heeft u het gevoel dat u evenwichtig bent geïnformeerd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u voor deze opzet gekozen?
Het werkbezoek bestond uit 3 drie onderdelen. In deel 1 heeft de Regietafel (waar naast het ziekenhuis, de zorgverzekeraar CZ, de huisartsen, ambulancevervoer en Burgerkracht Limburg en de voorzitter Lea Bouwmeester deel van uitmaken) een toelichting gegeven op het doorlopen proces en hoe de tafel is gekomen tot de huidige plannen voor de toekomstige inrichting van de (ziekenhuis)zorg in Zuid-Limburg. Vervolgens hebben respectievelijk de gemeente Heerlen en de Ziekenhuisalliantie in een programma onderdeel en de gemeente Sittard-Geleen, gemeente Echt-Susteren en gemeente Vaals in een programma onderdeel ieder ca. een uur gereflecteerd op de voorgestelde plannen. De betrokken partijen hebben zelf invulling kunnen geven aan deze reflectie. De opzet van het programma is in afstemming met de aanwezige partijen tot stand gekomen. Er wordt sterk wisselend naar de problematiek gekeken. Ik heb veel verschillende standpunten gehoord. Alle betrokkenen willen vanuit hun eigen standpunt het beste voor de regio. Toch zijn er nog een aantal punten van discussie, zoals de geboortezorg.
Bent u van mening dat de gemeente Heerlen en Parkstad-regio voldoende betrokken zijn bij de plannen van de regietafel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten gaan zelf over of zij vinden dat ze voldoende betrokken zijn bij de plannen van de regietafel. De voorzitter van de regietafel heeft toegelicht dat alle betrokken gemeenten in de regio van het ziekenhuis nadrukkelijk betrokken zijn bij het denkproces van de regietafel. De regietafel heeft meerdere bijeenkomsten met gemeenten, colleges B&W, provincie en andere stakeholders gehouden.
Vóór en na de regietafel-overleggen is gesproken met burgemeesters van twee gemeenten (Heerlen en Sittard-Geleen) zodat hun punten onderdeel waren van het gesprek.
De voorzitter van de regietafel heeft aangegeven dat de gemeente Heerlen heeft verzocht om direct – via de regietafel – en zelfstandig mee te kunnen beslissen over de toekomst van het Zuyderland Medisch Centrum in Heerlen. De voorzitter van de regietafel heeft aangegeven dat er alleen een gemeentevertegenwoordiging aan kon schuiven als alle (16) gemeenten op één lijn zitten. Dat was niet het geval. Ook tijdens mijn werkbezoek kwamen de verschillende perspectieven vanuit de betrokken gemeenten zeer sterk naar voren.
Welke nieuwe inzichten heeft u opgedaan tijdens uw werkbezoek? Kunt u deze toelichten per onderdeel van uw werkbezoek?
Aan uw Kamer is toegezegd om u vóór de Algemene Politieke Beschouwingen te informeren over het werkbezoek aan het Zuyderland. Deze brief zal uitgebreid ingaan op wat ik van dit bezoek heb geleerd en ontvangt u nadat ik ook gesproken het met de gouverneur van Limburg.
In antwoord op deze vraag kan ik alvast aangeven dat ik tijdens het werkbezoek een goed inzicht heb verkregen in het proces dat de afgelopen periode is doorlopen en de zeer uiteenlopende perspectieven van de verschillende stakeholders op de plannen.
In het eerste deel van het werkbezoek is stil gestaan bij het proces tot nu toe. Er is toegelicht dat er in 2023 een plan is opgesteld waarbij het ziekenhuis in Heerlen in de avond en nacht zou worden gesloten en waarbij de acute zorg niet meer beschikbaar zou zijn. In het ziekenhuis in Sittard-Geleen zou de bestaande situatie niet worden gewijzigd. Vanuit burgers, professionals, politiek en andere partners was hier veel verzet tegen waardoor dit plan eind 2023 van tafel is gegaan. Vervolgens is gekozen om een proces te organiseren waarbij alle stakeholders konden meepraten en meedenken over de toekomstige inrichting van het ziekenhuis. Onder voorzitterschap van Lea Bouwmeester heeft de regietafel via een brede maatschappelijke verkenning onderzocht hoe de zorg bij Zuyderland het beste vorm kan krijgen. Hierbij is ook input opgehaald bij stakeholders buiten de regietafel, waaronder de gemeenten. Deze verkenning heeft geleid tot een plan voor een volwaardiger ziekenhuis in Heerlen dan oorspronkelijk in 2023 was voorgenomen. Het ziekenhuis blijft dag en nacht open. De ouderen en zieke bewoners uit de regio kunnen in het nu voorliggende plan voor bijna alle zorg naar het ziekenhuis in Heerlen blijven gaan. De complexe en intensieve spoedzorg vindt dan plaats in Sittard-Geleen (Spoedeisende Hulp en Intensive Care). Voor veel voorkomende spoedvragen organiseren Zuyderland en de huisartsen in Heerlen gezamenlijk spoedzorg (incl. stabilisatiefunctie). In aanvulling op de organisatie van beide ziekenhuizen wordt de samenwerking in dat plan in de gehele zorgketen geïntensiveerd. Ten slotte komt er een sociaal hospitaal voor mensen met meervoudige problematiek zoals kwetsbare ouderen of mensen met een schuldenproblematiek.
Vervolgens heb ik in de delen 2 en 3 van het programma kennisgenomen van de verschillende perspectieven die er leven. Een delegatie van de gemeente Heerlen en de Ziekenhuisalliantie heeft zorgen geuit o.a. over de reisafstanden, de acute verloskunde en de verminderde aantrekkelijkheid van de Parkstadregio. Heerlen heeft aangegeven dat nog nader gekeken wordt naar de mogelijkheden om de kosten van de vastgoedinvestering (in geval de keuze wordt gemaakt om de SEH en IC niet in Sittard-Geleen maar in Heerlen te vestigen) te reduceren en er is een eigen bereikbaarheidsonderzoek gestart. Vanuit de gemeenten Echt-Susteren, Vaals en Sittard-Geleen is benadrukt dat het doorlopen proces zorgvuldig is geweest. Zij hebben er vertrouwen in dat de plannen kwalitatief goede zorg in de regio zullen bieden.
Waarom weigert u zich vooralsnog te mengen in de verdere besluitvorming rond het ziekenhuis?
Tijdens het werkbezoek heb ik vooral geluisterd. Ik waardeer het enorm dat alle partijen zijn gekomen om hun perspectief te delen. Ik ben in gesprek gegaan met betrokken burgers, de patiënten in het ziekenhuis, het zorgpersoneel en de huisartsen uit de regio om zo een goed beeld te vormen van de situatie.
Ik vind het belangrijk dat iedereen, ongeacht zijn of haar woonplaats, toegang heeft tot kwalitatief goede zorg. Dat geldt ook voor de inwoners van de Parkstadregio. De inwoners van deze regio verdienen – net al iedereen in Nederland – een ziekenhuis dat zo volwaardig mogelijk is.
Het is aan het ziekenhuisbestuur om met alle relevante partijen goede afgewogen keuzes te maken waarbij de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg zijn geborgd. Ik besluit hier niet over. Wel heb ik aangegeven dat in het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit wordt uitgewerkt in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Wat heeft de fractie van de PVV en de heer Wilders met uw eigen standpunt over het ziekenhuis in Heerlen te maken? Waarom verwijst u naar hen om een oordeel te hebben over het plan van de regietafel?
Ik beantwoord deze vragen als Minister van VWS. Het is aan de PVV fractie om hier een eigen oordeel over te vormen.
Wat is op dit moment het formele standpunt van het kabinet over het ziekenhuis in Heerlen: moet de SEH, de IC en de verloskunde wel of niet openblijven in Heerlen? Kunt u dit standpunt toelichten?
Ik besluit niet over de organisatie van de zorg in de regio, dat is een besluit van de individuele zorgaanbieders in afstemming met hun stakeholders.
De toezichthouders – IGJ en NZa – bewaken of de kwaliteit en de toegankelijkheid van zorg geborgd blijft conform de daarbij geldende wet- en regelgeving. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit wordt uitgewerkt in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Wat is het verschil tussen «spoedzorg» en «spoedeisende hulp» volgens u? Kunt u dit antwoord toelichten?
Spoedzorg is een verzamelbegrip dat breder is dan alleen spoedeisende hulp. Dus naast acute zorg in een ziekenhuis (zoals SEH, acute verloskunde en intensive care) ook de zorg die bijvoorbeeld door een ambulancedienst of een huisartsenpost geleverd wordt.
Wat is volgens u het belang van geboortezorg in ziekenhuizen? Behoort geboortezorg volgens u bij een «volwaardig» ziekenhuis? Bent u van mening dat geboortezorg moet blijven in Heerlen? Zo ja, wat gaat u hiervoor doen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het bezoek aan het Zuyderland ziekenhuis bleek dat geboortezorg een onderwerp is waar nog veel discussie over is. Ik heb gemerkt dat zeer verschillend wordt gedacht over wat een volwaardig ziekenhuis is. Het zou goed zijn als hier door de betrokkenen langer over wordt doorgesproken in relatie tot de regioplannen. In de regioplannen wordt bepaald wat in de regio belangrijk is.
Kunt u volledig en concreet aangeven wat een «AZA» is zoals het Zuyderland heeft aangekondigd voor de Parkstad-regio, aan welke formele kwaliteitseisen moet een «AZA» voldoen en wat voor ingrepen kan een «AZA» niet in plaats van een SEH & IC?
Zuyderland is op korte termijn door personeelsgebrek genoodzaakt om de afdeling spoedeisende hulp (SEH) op 1 locatie te concentreren. Op 1 oktober 2024 tot 2030 zal de SEH op locatie Heerlen geconcentreerd zijn en zal er op locatie Sittard-Geleen een Acute Zorg Afdeling (AZA) worden ingericht met een hoogwaardig team aan artsen en verpleegkundigen die 24 uur per dag open is. In nauwe samenwerking met huisartsen worden verwezen patiënten met een duidelijke acute zorgvraag op deze afdeling behandeld. Patiënten met een complexe en/of levensbedreigende spoedvraag worden doorgeleid naar de locatie Heerlen.
Het is belangrijk te benoemen dat er een duidelijk verschil is tussen de AZA vanaf 1 okt 2024 en de spoedzorg zoals deze er vanaf 2030 uit gaat zien. Zuyderland gaat niet de AZA die vanaf 1 oktober 2024 in Sittard-Geleen start één op één verplaatsen naar Heerlen vanaf 2030. De inrichting van de spoedzorg vanaf 2030 wordt de komende jaren ontwikkeld, samen met huisartsen, op basis van actuele ontwikkelingen in de spoedzorg.
Wat verstaat u – zonder te refereren naar hoe ingewikkeld het is – onder een «volwaardig» ziekenhuis? Welke onderdelen behoren daartoe?
Er bestaat geen formele definitie van een volwaardig ziekenhuis en ik heb gemerkt dat er zeer verschillend over wordt gedacht.
Kunt u aangeven wat u bedoelt met uw uitspraak dat met de nieuwbouw van Zuyderland in Heerlen de regio «een splinternieuw ziekenhuis krijgt dat zo volwaardig mogelijk is vormgegeven»? Kunt u bevestigen dat u hiermee aangeeft dat een ziekenhuis zonder spoedeisende hulp in Heerlen ook een volwaardig ziekenhuis is in uw ogen? Zo nee, waarom niet?
In de plannen die nu voorliggen kunnen volgens het Zuyderland ziekenhuis naar verwachting 85% van alle zorgvragen van patiënten blijvend bij het vertrouwde dichtstbijzijnde ziekenhuis terecht, dus Heerlen of Sittard-Geleen. Beide ziekenhuislocaties blijven 24/7 open blijven en voor het grootste deel van de inwoners in de regio gaat er niets veranderen. Tijdens mijn bezoek aan het Zuyderland heb ik geconstateerd dat er nog openstaande punten zijn waaronder de invulling van de acute verloskunde, hier moet nog over worden door gesproken.
Bent u van mening dat zo’n volwaardig ziekenhuis moet blijven bestaan in Heerlen? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb gezegd «zo volwaardig mogelijk» maar voor sommigen is dat een ziekenhuis met alles erop en eraan. Dus ook traumazorg en dergelijke. Zoals aangegeven bij vraag 5 ben ik niet degene die het besluit neemt, dat is aan zorgaanbieders in afstemming met hun stakeholders maken. Via de toezichthouders (IGJ en NZa) bewaak ik of de kwaliteit en de toegankelijkheid van zorg geborgd blijft. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit werken we uit in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Constaterende dat Zuyderland aangeeft dat 85% van de zorg behouden blijft in Heerlen, het bekend is dat 85% van de geleverde zorg in een ziekenhuis poliklinisch is, kunt u volledig en concreet aangeven welke zorg eventueel niet meer geleverd zal worden in Heerlen?
Voor het beantwoorden van deze vraag is contact opgenomen met het Zuyderland ziekenhuis. Zij geven het volgende aan. In bijgevoegde infographic (bijlage 1) staat op hoofdlijnen hoe het zorgaanbod op basis van de plannen vanaf 2030 over de locaties verdeeld wordt.
Zorgaanbod locatie Heerlen vanaf 2030:
Op deze locatie wordt 24/7 acute zorg verleend in samenwerking met de huisartsen. Op deze locatie komt een speciale voorziening voor acute opname en behandeling voor ouderen in een kwetsbare situatie. Het ziekenhuis, de ouderenzorg en de huisartsen gaan dit samen doen.
Er wordt een hypermodern dagbehandelcentrum gebouwd in Heerlen. Vaak uitgevoerde operaties zoals knie-, heup en staar operaties worden hier gedaan. Ook Poliklinieken blijven op deze locatie zoals patiënt gewend is (bv KNO, dialyse en endoscopie)
Naast de locatieprofielen in Heerlen en Sittard-Geleen wordt er een Sociaal Hospitaal ontwikkeld. Huisartsen en medisch specialisten treffen in hun spreekkamer regelmatig inwoners van wie het huishouden te maken heeft met verschillende uitdagingen, zoals schulden, armoede en gezondheidsproblemen.
Het Sociaal Hospitaal is een vorm van hulpverlening die zich richt op meerdere problemen tegelijk. Zodat inwoners meer controle over hun leven krijgen. De dokter kan hen verwijzen naar de plek waar ze de juiste ondersteuning krijgen. Hierdoor worden niet alleen zij geholpen, maar wordt ook de druk op de zorgprofessionals verlicht.
Hoe beoordeelt u het feit dat Eindhoven 2 SEH’s heeft (60.000 minder inwoners dan Parkstad), Utrecht 3 SEH’s heeft (met 75.000 meer inwoners), maar dat Parkstad zijn laatste SEH dreigt te verliezen? Vindt u dat in rechtvaardig en verantwoord?
Ik begrijp uw punt. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit wordt uitgewerkt in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
In het geval van een SEH gaat het om de bereikbaarheid voor inwoners en de zorg die een SEH kan leveren op basis van het ziekenhuisprofiel. Hierbij kunnen verschillende factoren van belang zijn, zoals de omvang van de betreffende SEH en de organisatie van het hele acute zorglandschap in de gehele regio. Hierbij wordt uitgegaan van de bereikbaarheid in de zin van spreiding over Nederland. Er wordt niet uitgegaan van het aantal inwoners in het adherentiegebied van betreffend ziekenhuis of de grootte van een SEH. Een SEH moet voldoen aan het door de professionals zelf opgestelde kwaliteitskader spoedzorg keten, voor het leveren van kwalitatief goede zorg.
Op dit moment geldt voor ziekenhuizen een beschikbaarheidsbijdrage voor het in stand houden van de SEH indien de SEH-locatie van een ziekenhuis gevoelig is voor de bereikbaarheid van de in het adherentiegebied wonende inwoners. Het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) maakt met alle zorgpartijen in betreffende regio afspraken over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van acute zorg.
Hoe zouden de sociaaleconomische factoren van de regio in Zuid-Limburg – de inwoners behoren tot de armste, ongezondste en meest vergrijzende regio – een rol moeten spelen volgens u bij de beslissing over het ziekenhuis in Heerlen? Vindt u het verantwoord dat deze regio met bijna 300.000 inwoners alleen wordt voorzien van een «AZA»?
Ik vind het belangrijk dat iedereen, ongeacht zijn of haar woonplaats, toegang heeft tot kwalitatief goede zorg. Ik besef me zeer goed met welke complexe uitdagingen de betrokken regio te maken heeft, zoals sociaaleconomische achterstanden, het personeelstekort, de groeiende zorgvraag onder andere als gevolg van de vergrijzing en de relatief ongezonde leefstijl in de regio. Juist de samenhang van verschillende dossiers vraagt veel meer dan vroeger om een integrale benadering en regionale aanpak waarbij het ziekenhuis een belangrijk maar niet het enige relevante aspect is, zoals ook het adviesrapport Elke Regio Telt! en de daaruit voortvloeiende aanpak laat zien. Regionale uitdagingen vragen om regionale oplossingen over meerdere beleidsterreinen.
Kun u tot in detail onder elkaar zetten welke wetten en regels het financieren van ziekenhuizen vanuit de overheid in de weg zitten? Ben u bereid te onderzoeken welke uitzonderingen hiervoor gemaakt kunnen worden, net zoals in het verleden is gebeurd?
Onze zorg (of het nu een huisartsenpraktijk of ziekenhuis is) wordt van oudsher privaat gefinancierd. De redenen van de voorgenomen toekomstplannen van het Zuyderland zijn ingegeven door een personeelstekort en niet door een financieringsprobleem. Indien financiering naast de gebruikelijke financiering via de zorgverzekeraars vanuit VWS gewenst is dan dient rekening gehouden te worden met de Europese staatssteunregels. Subsidies aan ziekenhuizen zijn staatssteun in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en zijn in beginsel verboden. Hiervoor is in beginsel voorafgaand toestemming van de Europese Commissie vereist.
Ik acht een onderzoek naar uitzonderingen op de staatssteunregels dan ook niet opportuun. Wel heeft het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg zeer grote prioriteit. Voor alle zorginstellingen geldt dat zij, al dan niet in samenwerking in een regio, de uitdaging hebben om met het beschikbare personeel zo optimaal mogelijk zorg te verlenen.
Kunt u aangeven wat u bedoelt met uw uitspraak «Ik kan niet de volledige SEH redden. Dat ligt niet binnen mijn mogelijkheden.»? Hoe verhoudt zich dit tot eerdere uitspraken van u zoals «De Minister moet er pal voor gaan staan dat de regionale intensive cares en spoedeisendehulpposten openblijven»? Bent u bereid – net zoals u van eerdere Ministers vroeg – pal voor de regionale intensive cares en spoedeisendehulpposten te gaan staan? Zo nee, wat is er in de tussentijd veranderd?
Ik kan niet 1 SEH redden, maar ik kan mij wel inzetten voor een andere inrichting van het zorglandschap. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. De toegankelijkheid van de (ziekenhuis)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk en een speerpunt in het hoofdlijnenakkoord. De komende periode wordt dit verder uitgewerkt in het Regeerprogramma.
In de Limburger geeft u aan dat videobellen kan worden inzetten als alternatief voor de spoedeisende hulp, hoe ziet u hierin een oplossing bij inwoners die in acute gezondheidsnood verkeren?
Videobellen is een hulpmiddel bij planbare zorg en spoedzorg, maar kan nooit een vervanging zijn. Videobellen is een concreet voorbeeld van innovatie binnen de zorg waar in de COVID-periode veel ervaring mee is opgedaan. Video bellen helpt om patiënten snel de juiste zorg op de juiste plek te geven en maakt het mogelijk om diagnose en behandeling op afstand te starten. Patiënten worden daarmee sneller geholpen en er zijn minder reisbewegingen nodig. Ik zie videobellen niet als alternatief maar als een hulpmiddel voor zowel planbare zorg als spoedzorg.
Vindt u de afbraak van onze ziekenhuiszorg en acute zorg nog steeds «hemeltergend» zoals u eerder betoogde? Vind u dat als u niet ingrijpt uzelf meehelpt aan die hemeltergende afbraak? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind de afbraak van onze ziekenhuiszorg en acute zorg nog steeds hemeltergend en bovendien onverstandig. Als Minister zet ik mij in om de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord te realiseren. Daarin is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. De komende periode wordt dit verder uitgewerkt in het Regeerprogramma.
Wat is het kabinetsstandpunt betreft marktwerking in de ziekenhuiszorg? Kunt u dit toelichten?
In het debat over de regeringsverklaring heeft de Minister-President uw Kamer een notitie toegezegd over het kabinetsstandpunt op marktwerking in de zorg. Ik zal u deze notitie dit najaar toesturen.
Op welke termijn kunnen wij het onderzoek verwachten waarin alternatieve bekostigingsvormen, anders dan het huidige stelsel van marktwerking, van de spoedzorg wordt onderzocht?
In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg. Momenteel werk ik aan de uitwerking hiervan en daarbij betrek ik het advies3 van de NZa, dat in januari is opgeleverd over de bekostiging van de acute zorg.
Welke regionale afspraken tussen ziekenhuizen heeft u al gemaakt over de bereikbaarheid bij acute zorg in de buurt en van streekhuizen zoals in uw hoofdlijnenakkoord staat? Wanneer kunnen we deze afspraken verwachten?
De afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord worden momenteel verder uitgewerkt. Ik verwacht dat deze enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Kunt u aangeven wanneer u in gesprek gaat met de Limburgse gouverneur Emile Roemer? Wat is voor u het doel van dit gesprek? Bent u bereid de Tweede Kamer te informeren over de uitkomsten van dat gesprek? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt een afspraak met de heer Roemer ingepland. Ik ga ervan uit dat deze afspraak in elk geval in de eerste helft van september plaatsvindt en ben graag bereid uw Kamer hierover te informeren. Ik zal de inzichten uit dit gesprek daarom meenemen in de toegezegde Kamerbrief over een verslag van het werkbezoek aan het Zuyderland.
Kunt u uw uitspraak «Het betekent niet dat iedereen zijn handtekening eronder heeft gezet, zover is het nog niet.» toelichten? Kunt u een lijst geven met partijen die u schaart onder «iedereen»? Is het voor u acceptabel dat niet «iedereen» zijn handtekening zet onder de plannen van de regietafel? Zo nee, klopt het dat eventuele nieuwe plannen op deze manier dus niet door kunnen gaan?
Er zijn nog open eindes zijn waarover de betrokken partijen moeten doorpraten, zoals bijvoorbeeld de acute verloskunde. Ik vind het belangrijk dat partijen zo veel als mogelijk gezamenlijk uitwerking geven aan de toekomstplannen en dat er naar elkaar wordt geluisterd.
Bent u het eens met de bestuursvoorzitter David Jongen dat u veel van zijn argumenten «omarmde»? Zo ja, kunt u uitleggen met wat en waarom u het met hem eens bent? Zo nee, met welke argumenten van hem bent u het niet eens en waarom?
Dat geldt voor alle betrokkenen. Tijdens het werkbezoek heb ik geluisterd en ben in gesprek gegaan met betrokken burgers, de patiënten in het ziekenhuis, het zorgpersoneel, de huisartsen uit de regio en andere partijen om zo een goed beeld te vormen van de situatie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en deze antwoorden uiterlijk één week vóór het bezoek van de commissie VWS aan het Zuyderland ziekenhuis toe sturen?
Aangezien u deze vragen op vrijdag 23 augustus heeft gesteld is het niet mogelijk deze vragen binnen de gevraagde termijn – voor maandag 26 augustus – te beantwoorden. Ik heb getracht de vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden.
De ziekenhuiszorg op Curaçao. |
|
Julian Bushoff (PvdA), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de zeer zorgelijke situatie waarin het grootste algemene ziekenhuis van Curaçao, het Curaçao Medical Center (CMC), verkeerd?1
Ik ben bekend met de precaire (financiële) situatie waarin het CMC in verkeert.
Deelt u de grote zorgen over de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over voldoende informatie om een volledige inschatting hiervan te maken. Daarbij is relevant dat de zorg en dus ook de continuïteit en toegankelijkheid van zorg een verantwoordelijkheid van Curaçao is. Wel is en wordt ambtelijk en bestuurlijk regelmatig navraag gedaan en ondersteuning geboden, onder andere in het kader van het landspakket.
Kunt u aangeven wat de actuele medische en financiële situatie is van het CMC?
Wat de medische situatie betreft zijn er bij mij geen signalen bekend dat de kwaliteit van de zorgverlening in het CMC onvoldoende is. Wel dat er wachtlijsten zijn waarover maandelijks aan de inspecteur voor de Volksgezondheid van Curaçao wordt gerapporteerd. Ook Nederland monitort deze wachtlijsten omdat VWS/ZJCN medische uitzendingen faciliteert vanuit voornamelijk Bonaire naar het CMC.
Wat de financiële situatie betreft baseer ik mij op de adviezen van het College financieel toezicht (Cft) dat hier herhaaldelijk aandacht aan heeft besteed. Zo is te lezen in het Cft-advies bij de ontwerpbegrotingswijziging 2024 dat het CMC eind 2022 een negatief eigen vermogen heeft van ANG 149 miljoen (circa EUR 74,5 miljoen), zoals de jaarrekening 2022 toont. Daarnaast bedraagt de uitstaande vordering van het land op het CMC minimaal ANG 433 miljoen (circa EUR 216,5), zoals aangegeven in de uitvoeringsrapportage over het eerste kwartaal van Curaçao.2
Welke concrete gevolgen en risico’s zijn er voor de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao en op welke wijze ondersteunt Nederland de Curaçaose autoriteiten bij het waarborgen van de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao?
Ik beschik niet over voldoende informatie om een adequate inschatting van de concrete gevolgen en risico’s voor de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao te maken. De regering van Curaçao is hiervoor immers verantwoordelijk.
Omdat de problemen met betrekking tot zorg reeds langer bekend zijn (zoals ook blijkt uit de adviezen van het IMF3) is in het kader van het landspakket afgesproken dat Curaçao duurzame betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van het zorgstelsel zal realiseren. Ook is afgesproken om verliezen bij het CMC te minimaliseren. In het kader van het landspakket kan ondersteuning worden aangeboden. Curaçao kiest er vooralsnog voor deze onderdelen van het landspakket zonder ondersteuning van Nederland uit te voeren. Zoals blijkt uit de uitvoeringsrapportage van het landspakket worden er tot nu toe geen concrete resultaten door Curaçao gerapporteerd. Er is in de afgelopen jaren door de Ministeries van BZK en VWS zowel ambtelijk als bestuurlijk herhaaldelijk ondersteuning aangeboden. Daar is geen gebruik van gemaakt.
Wat zijn de concrete gevolgen voor bijvoorbeeld patiënten met maag, lever, darm, oogheelkundige of neurologische aandoeningen van het feit dat deze afdelingen de basiszorg nu vaak al niet meer kunnen leveren?
Ik beschik niet over de informatie om uw vraag op dit punt te kunnen beantwoorden.
Heeft Nederland een concreet verzoek om (financiële) bijstand gekregen vanuit Curaçao? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd? Zo nee, verwacht u een dergelijk verzoek op korte termijn?
Ik heb geen concreet verzoek om (financiële) bijstand gekregen vanuit Curaçao. Ondersteuning is herhaaldelijk aangeboden, o.a. in het kader van het landspakket, maar tot nu toe is hier nauwelijks gebruik van gemaakt. Curaçao werkt sinds oktober 2022 aan een structurele oplossing voor de financiële problematiek. De besluitvorming vindt naar verwachting eind 2024 plaats. Het Cft heeft herhaaldelijk geadviseerd tot besluitvorming te komen en deze te verwerken in de begroting. Dit zou zichtbaar moeten zijn in de begrotingswijziging 2024 en de begroting 2025.
Wat zijn op korte termijn de maatregelen die u noodzakelijk acht om de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao te waarborgen en op welke wijze kan Nederland hierbij ondersteunen?
Op 10 september heeft de Minister van Financiën van Curaçao aangekondigd om tussen 2025 en 2028 een aanvullende financiering van ANG 253 miljoen (circa EUR 126,5 miljoen) toe te kennen aan het CMC om de zorgkwaliteit te waarborgen en de financiële gezondheid van het ziekenhuis te verbeteren. Curaçao geeft aan dat door de bijdragen het CMC geen rente en aflossing meer zal hoeven te betalen en dat er jaarlijks ANG 10 miljoen (circa EUR 5 miljoen) beschikbaar komt voor de zorgkosten van onverzekerden.4
Daarnaast is het aan Curaçao om een verzoek om bijstand te doen waarbij ik opmerk dat herhaaldelijk in het verleden een aanbod om te ondersteunen is gedaan in het kader van het landspakket.
Wat zijn voor de langere termijn de structurele maatregelen die u noodzakelijk acht om de continuïteit en de toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao voor de langere termijn te waarborgen en op welke wijze kan Nederland hierbij ondersteunen?
Naast de recent gepresenteerde aanvullende financiering van het CMC, kom ik op basis van de informatie die mij bekend is uit adviezen Cft, rapporten zoals die van IMF en ambtelijke/bestuurlijke overleggen tot twee lijnen.
Ten eerste is het noodzakelijk het zorgstelsel toekomstbestendig te maken. De eerstelijns zorg in Curaçao zou versterkt moeten worden en de doorstroom vanuit het ziekenhuis naar bijvoorbeeld ouderenzorg en revalidatie zou verbeterd moeten worden. In het kader van het landspakket kan Nederland bij deze verbeteringen ondersteunen als Curaçao hierom vraagt.
Ten tweede is het noodzakelijk, conform Cft adviezen, de financiële situatie van het CMC structureel te verbeteren. Hieraan werkt Curaçao langs de lijnen van het Hoofdlijnenakkoord van oktober 2022 tussen de regering van Curaçao, de Stichting HNO Holding, CMC-Exploitatie en CMC-Vastgoed. Onderdelen hiervan zijn onder andere het vinden van een structurele oplossing voor de kosten van het ziekenhuisgebouw, het optimaliseren van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis en een structurele oplossing voor de bekostiging van zorg voor onverzekerden en ongedocumenteerden. Besluitvorming rondom de uitvoering van dit akkoord wordt volgens Curaçao dit najaar verwacht. Ook hierbij kan Nederland in het kader van het landspakket ondersteuning bieden indien Curaçao dat wenst.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Bijna driekwart van de notarissen maakt nevenfuncties niet openbaar: na fraudeschandaal is weinig verbeterd’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «Bijna driekwart van de notarissen maakt nevenfuncties niet openbaar: na fraudeschandaal is weinig verbeterd»?1
Ja.
Herkent u de cijfers dat bijna driekwart van de notarissen bij grootste kantoren in Nederland zijn nevenfuncties niet meldt?
Uit navraag bij het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) en de Koninklijke notariële beroepsorganisatie (hierna: KNB) is gebleken dat zij niet over concrete cijfers beschikken.
Heeft u een inschatting hoe vaak dit het geval is bij kleinere kantoren? Hoe gaat u hier zicht op krijgen?
Nee, dat heb ik niet. Uit navraag bij de KNB en uit de collegiale toetsing die zij periodiek uitvoeren bij notariskantoren komt wel naar voren dat, in de gevallen dat de notaris de meldplicht niet (volledig) naleeft, dit meestal ziet op het niet laten registreren van de privé werkmaatschappij/holding/bv omdat dit door de notaris niet direct wordt herkend als een nevenactiviteit. Dit komt voor bij zowel kleine- als grote kantoren.
Het BFT en de KNB zullen verder aandacht bij de notarissen blijven vragen voor het belang van correcte registratie van de nevenactiviteiten.
Hoe vaak worden er onderling sancties opgelegd als de meldplicht niet wordt nageleefd?
Het BFT heeft tot nu toe (in het kader van de bestaande verplichting om nevenactiviteiten te melden) geen zware maatregelen hoeven treffen om een notaris tot melding over te doen gaan. Het enkele verzoek aan de notaris om alle nevenactiviteiten te registreren is in voorkomende gevallen voldoende geweest. Indien de KNB bij de collegiale toetsing, of het BFT bij een toezichtsonderzoek, constateren dat een registratie van de nevenactiviteiten van de notaris niet volledig is, is het eerste verzoek van de KNB of BFT tot volledige registratie voldoende gebleken om dit terstond te herstellen.
Sinds 2022 heeft het BFT de naleving van de verplichting van notarissen om nevenbetrekkingen op te geven, nadrukkelijker in reguliere toezichtsonderzoeken opgenomen. Notarissen worden bij reguliere onderzoeken regelmatig bevraagd op hun nevenbetrekkingen en worden aangestuurd op het bijwerken van de registratie van nevenbetrekkingen, indien dit niet volledig blijkt te zijn tijdens een toezichtsonderzoek. Het BFT constateert dat in de praktijk vaak blijkt dat een notaris een – veelal vergeten – melding dezelfde dag herstelt door de nevenbetrekking alsnog te laten vermelden in het register voor het notariaat.
Hoe kan het dat er geen verbetering zichtbaar is na de grote fraude in 2021?
Er heeft geen eerdere meting plaatsgevonden van registratie van nevenactiviteiten, dus een verbetering of verslechtering ten opzichte van een eerdere situatie kan niet worden vastgesteld. Het BFT heeft de afgelopen jaren geen andere signalen van derden ontvangen over het niet-naleven van de registratieplicht van nevenactiviteiten door notarissen.
Het BFT en KNB onderschrijven echter het belang van het correct naleven van de meldplicht en hebben daar na de affaire rondom notaris Oranje in 2021 overleg met elkaar over gevoerd. De KNB heeft naar aanleiding daarvan per 13 april 2022 een beleidsregel voor de beroepsgroep opgesteld, waarin de regels voor het registreren van de nevenactiviteiten extra onder de aandacht zijn gebracht.
Zoals in antwoord op vraag 3 naar voren is gekomen blijkt in de praktijk dat vooral de privé werkmaatschappij/holding/bv abusievelijk niet door de notaris als nevenactiviteit wordt geregistreerd. Het betreft veelal geen bewuste niet-naleving van de meldplicht.
Deelt u het belang van integriteit, onafhankelijkheid, transparantie en onpartijdigheid? Deelt u de opvatting dat het niet naleven van de meldplicht ernstige zorgen opwerpt over de betrouwbaarheid van notarissen?
Ja, uiteraard onderschrijf ik het grote belang deze waarden. Integriteit, onafhankelijkheid, onpartijdigheid, vertrouwelijkheid en deskundigheid betreffen de kernwaarden voor het notariaat.
Ik acht het dan ook van groot belang dat de notarissen de meldplicht correct naleven. Ik heb navraag gedaan bij de KNB en BFT om te achterhalen hoe zij het niet naleven van de meldplicht duiden. Zoals u in de beantwoording van vraag 3 kan teruglezen lijkt het erop dat het veelal gaat om de eigen werkmaatschappij, holding of bv, waarbij het kennelijk niet goed op het netvlies van notarissen staat dat ook deze nevenactiviteiten ook onder de meldplicht vallen. Daarnaast komt het voor dat een notaris het gewoonweg vergeet om door te geven en dit herstelt zodra er door de KNB of BFT op gewezen wordt.
Deelt u de opvatting dat de meldplicht zo snel mogelijk moet worden nageleefd?
Ja, uiteraard. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is de meldplicht er niet voor niets.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat meldplicht nageleefd wordt?
Het is de taak van het BFT als integraal toezichthouder van het notariaat om toe te zien op de naleving van de meldplicht. In het kader kwaliteitsbevordering gaat de KNB bij de collegiale toetsing na of de notaris de meldplicht correct naleeft. Ik zal de naleving van de meldplicht bij zowel het BFT en de KNB onder de aandacht brengen. Denkbaar is dat de voorlichting over de regelgeving met betrekking tot het registreren van de nevenactiviteiten, ook van privé holdings, onder de beroepsgroep moet worden geïntensiveerd. Ik zal dat in het bovengenoemde overleg met het BFT en de KNB onder de aandacht brengen.
Hoe beoordeelt u het toezicht door het Bureau Financieel Toezicht (BFT)?
Het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), en oefent op een onafhankelijke wijze het toezicht uit op onder andere notarissen.2 Het BFT werkt risico-gestuurd en houdt een prioritering aan op de verrichtte toezichtonderzoeken. Ik heb geen reden te twijfelen aan de kwaliteit van het toezicht door het BFT.
In het kader van haar reguliere toezichtonderzoeken bij notarissen wordt aandacht besteed aan het correct registreren van de nevenactiviteiten. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de niet-naleving van de meldplicht tot op heden niet geleid tot het treffen van een maatregel door het BFT. Daarnaast heeft het BFT aangegeven tot op heden ook geen signalen van derden te hebben ontvangen dat notarissen de meldplicht niet correct zouden naleven.
Wat gaat u doen om het toezicht op de meldplicht te verbeteren?
Het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan en gaat zelfstandig over de invulling van haar toezichtstaak. Zoals ik bij eerdere vragen ook al heb aangegeven zal er vanuit het BFT en de KNB nog extra aandacht worden gevraagd voor het registreren van de nevenactiviteiten, waaronder de eigen werkmaatschappij, holding of bv. Verder blijf ik met het BFT in gesprek over de invulling van het toezicht.
Hoe kan het dat dit onderwerp in de evaluatie van zbo BFT niet aan de orde is gekomen?
In de zbo evaluatie van het BFT zijn de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het functioneren van het BFT als zelfstandig bestuursorgaan beoordeeld. Het BFT is belast met het toezicht op notarissen, maar ook op gerechtsdeurwaarders, belastingadviseurs, registeraccountants, accountants-administratieconsulenten en andere ondernemingen die zelfstandig en onafhankelijk vergelijkbare activiteiten verrichten. In de ZBO-evaluatie zijn verschillende onderdelen aan de orde gekomen die relevant zijn voor het goed functioneren van een toezichthouder als ZBO, zoals de governance-benadering van toezicht, de transparantie en de professionaliteit van het BFT.
De wettelijke verplichting van het melden van nevenactiviteiten door notarissen is niet als specifiek onderdeel aan de orde gekomen. Wel is in de evaluatie de affaire rondom notaris Oranje aan de orde gekomen.3 Zo heeft het BFT de zaak Oranje uitgebreid geëvalueerd, waarbij ook is gekeken naar de eigen rol van het BFT. Dit heeft bij het BFT geleid tot aanpassing van beleid en samenwerking met de partijen om effectiever toezicht te houden.4
Wanneer bent u voor het laatst in gesprek geweest met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB)? Wanneer is dit onderwerp voor het laatst aan de orde geweest en wat is er toen besproken?
Mijn ambtsvoorganger is in februari 2024 op bezoek geweest bij de KNB. Dit specifieke onderwerp als zodanig is niet besproken, ook omdat daar geen aanleiding toe was. Binnenkort zal ik in gesprek gaan met de KNB en dit onderwerp agenderen.
Overigens is op ambtelijk niveau zeer regulier contact tussen het departement en de KNB.
Wat gaat u doen om de KNB aan te sporen om van het naleven van de meldplicht prioriteit te maken?
De KNB heeft mij laten weten dat deze meldplicht onderwerp van gesprek blijft bij de collegiale toetsing van de KNB en dat zij de meldplicht regelmatig onder de aandacht van notarissen zal blijven brengen om de bekendheid met de regelgeving over de registratie van de meldplicht te vergroten.
De KNB heeft na het verschijnen van het NRC artikel direct een oproep gedaan aan haar leden om de registratie van de nevenactiviteiten correct na te leven5.
Wat gaat u doen als dit probleem binnen een half jaar tijd niet verholpen is? Bent u bereid een deadline te stellen en aanvullende acties te ondernemen bij het verstrijken van de deadline?
Gezien de ervaringen van het BFT en de KNB lijkt het te gaan om een situatie waarbij het niet melden van nevenbetrekking niet het gevolg is van een doelbewuste handeling, maar dat het grotendeels berust op een andere interpretatie van de regelgeving of gewoonweg een vergeten registratie.
De acties die de KNB nu onderneemt zouden daarmee tot effect moeten hebben dat de betreffende nevenbetrekking alsnog gemeld worden. Ik ga uiteraard samen met de KNB en het BFT bezien of dit inderdaad het gewenste effect heeft.
Het artikel 'TenneT wil regels zien voor apps voor zonnepanelen en waarschuwt voor black-outs' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «TenneT wil regels zien voor apps voor zonnepanelen en waarschuwt voor black-outs»?1 Hoe apprecieert u dit?
Ja. Digitalisering is noodzakelijk om de doelen van de energietransitie te halen. Deze digitalisering brengt echter ook risico’s met zich mee. Het kabinet herkent een aantal van de genoemde kwetsbaarheden en daarom werkt het kabinet aan de versterking van de weerbaarheid van de (vitale) energiesector, inclusief installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van zon. Binnenkort wordt nieuwe regelgeving van kracht waarmee er oplossingen komen voor de in het artikel benoemde kwetsbaarheden.
Welke regels op het gebied van IT-veiligheid gelden er voor fabrikanten van apps en sites voor het beheren van zonnepanelen? Klopt het dat zich hier grote kwetsbaarheden voordoen? Zo ja, welke?
Er gelden op dit moment strenge veiligheidseisen voor elektrische materialen. Deze eisen zijn onder meer opgenomen in de laagspanningsrichtlijn 2014/35/EU. Deze laagspanningsrichtlijn is in de Nederlandse wetgeving opgenomen in het warenwetbesluit elektrisch materiaal.
Voor IT-veiligheid zijn extra regels nodig. Vanaf 1 augustus 2025 zijn er veiligheidseisen op grond van de herziene radioapparaten-richtlijn (of Radio Equipment Directive, RED) van kracht. Dit betreft cybersecurity eisen voor draadloos verbonden apparatuur, waaronder zonnepaneelomvormers. Daarnaast wordt naar verwachting vanaf eind 2027 de Europese verordening cyberweerbaarheid (of Cyber Resilience Act, CRA) van kracht. De CRA is breder dan de RED en geldt niet alleen voor draadloze apparaten, maar voor alle producten met digitale elementen.
In aanloop naar de inwerkingtreding van deze regels, is het van belang dat iedereen in de keten van zonne-energie (fabrikanten, installateurs, verkopers, gemachtigden, importeurs en ook consumenten en bedrijven met zon PV installaties) aan de slag gaat met het nemen van (preventieve) maatregelen ten behoeve van het minimaliseren van digitale kwetsbaarheden. De consument, de installateur en de fabrikant hebben een eigen verantwoordelijkheid om de zonnestroominstallaties te allen tijde goed te beveiligen met sterke wachtwoorden en door regelmatig updates uit te voeren.
Er zijn momenteel inderdaad kwetsbaarheden. De oorzaak hiervan ligt vooral bij slechte beveiliging van omvormers door het gebruik van standaard wachtwoorden die niet uniek zijn en het niet op tijd updaten van hardware.2 Daarnaast zorgen niet alle fabrikanten van omvormers tijdig voor software-updates om de omvormers veilig te kunnen houden. Omvormers zijn de schakel tussen de opgewekte stroom van de zonnepanelen en het lokale stroomnet. Doordat omvormers aan het internet zijn gekoppeld, kunnen meerdere omvormers gelijktijdig worden gehackt of op een ongewenste manier worden aangestuurd. Daardoor kunnen aanvallen gedaan worden die schaalbaar zijn, waarbij het in theorie bij zeer grote aantallen apparaten fout kan gaan.3 De kans dat dit gebeurt achten wij echter zeer klein. Gelijktijdige toegang tot grote aantallen apparaten is niet waarschijnlijk.
Zodra de CRA van kracht is en de essentiële cybersecurity eisen op grond van de RED 3.3 D,E en F van toepassing zijn, worden fabrikanten verplicht om hun producten digitaal veilig te maken en houden. Zo zal het niet meer toegestaan zijn om standaard wachtwoorden te gebruiken; ieder apparaat krijgt een uniek wachtwoord. Fabrikanten worden daarnaast verplicht om kwetsbaarheden in de software van het product tijdig op te lossen en te melden.
Hoe verhoudt de wet- en regelgeving voor fabrikanten van apps en sites voor het beheren van zonnepanelen op het gebied van IT-veiligheid zich tot de wet- en regelgeving op dit gebied die geldt voor andere energiebedrijven? Waarom gelden er voor deze bedrijven verschillende regels op het gebied van IT-veiligheid?
Er is wet- en regelgeving voor de fabrikanten gericht op de veiligheid van hun producten met digitale elementen en er is wet- en regelgeving voor energiebedrijven gericht op het verhogen van hun digitale weerbaarheid. De gebruikers van de zonne-omvormers kiezen zelf welke producten zij aanschaffen. De energiebedrijven hebben daar maar beperkt invloed op. Daarmee vullen deze regels voor productveiligheid en weerbaarheid van de bedrijven elkaar aan. Hiermee wordt de cyberbeveiliging op verschillende niveaus in de keten versterkt om de cyberweerbaarheid van de gehele keten te verhogen.
Bij vraag 2 is een toelichting gegeven op de regelgeving voor fabrikanten van digitale producten. Voor energiebedrijven, die zijn aangewezen als aanbieder van een essentiële dienst (AED), geldt de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni), waarin de Europese netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS1-richtlijn) is geïmplementeerd. Deze wet beoogt de digitale weerbaarheid van Nederland te versterken en heeft als doel de gevolgen van cyberincidenten te beperken om maatschappelijke ontwrichting te voorkomen. Daartoe bevat de Wbni onder meer voor AED’s de plicht om passende en evenredige beveiligingsmaatregelen met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen te nemen én de plicht om ernstige cyberincidenten te melden. Er wordt momenteel gewerkt aan de implementatie van de nieuwe Europese netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2-richtlijn) in de Cyberbeveiligingswet (Cbw). Die wet, met daarin onder meer een uitgebreidere regeling van de zorg- en meldplicht voor bedrijven, zal naar verwachting in het najaar van 2025 in werking treden. Op 13 juni 2024 is ook de wetgeving over grensoverschrijdende cybersecurity in de elektriciteitssector (Netcode) in werking getreden. Deze regelgeving richt zich op bedrijven die impact kunnen hebben op grensoverschrijdende elektriciteitsstromen en heeft als doel het verhogen van de digitale weerbaarheid van het Europese elektriciteitssysteem. Deze wet- en regelgeving richt zich op de bedrijfscontinuïteit en de continuïteit van dienstverlening van genoemde bedrijven. Bedrijven moeten op basis hiervan maatregelen treffen voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen, ze moeten significante cyberincidenten melden, en ze ontvangen bijstand bij digitale dreigingen of incidenten door het NCSC.
Klopt het dat indien een beheerder van zonnepanelen wordt gehackt dit een risico op een black-out voor een substantieel deel van Europa met zich meebrengt? Hoe vergaand zouden de gevolgen hiervan zijn?
De kans dat een dergelijk risico zich voordoet is zeer klein. Er moet een zeer groot aantal zonnepanelen gelijktijdig uitvallen voordat dit risico zich voordoet. Het Europese elektriciteitssysteem is zo ingericht dat de uitval van een bepaalde omvang kan worden opgevangen. In het uiterste geval dat zich een black-out voordoet, dan betekent dit dat er in een deel van het elektriciteitssysteem geen elektriciteit beschikbaar is. Hoe verregaand de gevolgen hiervan zijn ligt aan meerdere omstandigheden. Denk aan het totaal beschikbare vermogen van de getroffen partij(en), de kenmerken, de timing en daarbij ook de (internationale) belastbaarheid op het elektriciteitsnet. De landelijke netbeheerder TenneT heeft, in directe samenwerking met buurlanden, herstelprocedures voor het geval een dergelijke situatie zich voordoet. Deze procedures worden regelmatig in een internationaal samenwerkingsverband geoefend.
Hoe apprecieert u in dit kader het feit dat Nederlandse hackers de afgelopen twee jaar drie keer zijn binnengedrongen tot de software van dergelijke beheerbedrijven?
Het kabinet vindt dit zorgelijk. Dit onderstreept de noodzaak voor de bovenbedoelde wet- en regelgeving die binnenkort van kracht wordt. Het is belangrijk dat er meer aandacht komt voor de cyberveiligheid van deze internationaal opererende beheerbedrijven.
Deelt u de mening dat er snel betere wet- en regelgeving op het gebied van IT-veiligheid nodig is voor fabrikanten van online controlepanelen? Welke acties kunt u ondernemen?
Ja. Er is regelgeving maar er zijn aanvullingen nodig, de ontwikkelingen op dit terrein volgen elkaar in snel tempo op. Het is zaak om regelgeving te maken die inspeelt op de actuele ontwikkelingen. Het is van belang dat de (implementatie van de) nieuwe Europese wet- en regelgeving op het gebied van digitale weerbaarheid snel van kracht wordt.
De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) bereidt zich als toezichthouder grondig voor op de komende regelgeving. De RDI voert gesprekken met fabrikanten, installateurs, verkopers en importeurs en onderzoekt ook nu al op kleine schaal de cyberveiligheid van deze apparaten, zoals het eerder genoemde rapport uit 2023. De RDI heeft dit onderzoek uitgevoerd vooruitlopend op de komst van bovengenoemde cybersecurityeisen, om fabrikanten en leveranciers erop te wijzen dat zij zich moeten voorbereiden op de nieuwe eisen. Naar aanleiding van dit rapport hebben sectorpartijen, waaronder omvormerfabrikanten, al stappen ondernomen om hogere veiligheidseisen en standaarden te hanteren.
In de Gedragscode Zon op Woningen heeft de sector afspraken gemaakt over het veilig installeren van residentiele systemen. Volgens deze gedragscode zal de installateur de omvormer instellen met een sterk en per installatie uniek wachtwoord voor de onderhoudsinstellingen van de omvormer.
Het kabinet zet ook in op het vergroten van bewustzijn, zoals in de overheidscampagne «Doe je updates», waarin een oproep wordt gedaan om slimme apparaten in huis direct te updaten. Verder werkt het kabinet aan proactieve informatieverstrekking over de komende wet -en regelgeving, zodat de partijen en fabrikanten zich alvast kunnen voorbereiden.
Loopt Nederland risico doordat andere Europese landen onvoldoende wet- en regelgeving op het gebied van IT-veiligheid hebben voor fabrikanten van apps en sites voor het beheren van zonnepanelen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Vanwege het Europese karakter van het elektriciteitssysteem is er een Europese aanpak om cyberveiligheid te versterken. Deze Europese aanpak is juist gericht op harmonisatie van wet- en regelgeving voor cybersecurity, onder andere ten behoeve van de energiesector. Het kabinet verwacht daarom niet dat Nederland risico loopt doordat andere Europese landen onvoldoende wet- en regelgeving hebben op het gebied van cyber veiligheid.
De aankondiging van Holland Casino om over te gaan tot ‘agressieve gokcampagnes’ om meer gokkers te werven. |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Eelco Heinen (VVD), Struycken |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de overweging en aankondiging van Holland Casino om over te gaan tot «agressieve gokcampagnes» om meer gokkers te werven en zo financiële verliezen tegen te gaan? Hoe beoordeelt u deze aankondiging?1
Het Ministerie van Financiën heeft contact gehad met Holland Casino in aanloop naar de presentatie van zijn halfjaarcijfers. Hieruit kwam naar voren dat Holland Casino agressieve reclamecampagnes onacceptabel, onverantwoord en niet passend binnen zijn beleid rondom kansspelen vindt. Dit heeft Holland Casino in de communicatie rond zijn halfjaarcijfers ook benadrukt.2 N.a.v. de publieke reacties hierop op heeft het ministerie nogmaals contact gezocht met Holland Casino. In dit contact heeft Holland Casino opnieuw bevestigd geen plannen te hebben zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Het is dus niet de bedoeling van Holland Casino, en ook nooit geweest, om met agressieve marketingcampagnes meer klanten te werven. Vanuit het aandeelhouderschap verwacht ik van een staatsdeelneming als Holland Casino dat zij zich houdt aan de wet- en regelgeving en een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dit is randvoorwaardelijk voor de activiteiten van Holland Casino.
In hoeverre bent u hiervan op de hoogte gesteld, gegeven het feit dat Holland Casino volledig overheidseigendom is? Indien u hiervan op de hoogte was, hoe heeft u hierop gereageerd?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de beoogde gokcampagnes zouden worden opgestart, betekent dit feitelijk dat die worden bekostigd vanuit de kas van de overheid? Is dit voor u niet onverteerbaar en onaanvaardbaar gezien het beleid om gokverslaving te beteugelen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 en 2 heeft Holland Casino geen plannen heeft om zijn marketinguitgaven significant te vergroten.
Acht u het opschroeven van de promotie van kansspelen niet hoogst problematisch en onwenselijk vanwege de ernstige risico’s op verslaving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt in uw ogen deze aankondiging zich tot de ingevoerde verboden op reclames voor kansspelen die juist beogen het gokken in te dammen? Wordt dit beleid niet ernstig ondermijnd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, in overleg met de medebetrokken bewindspersonen, al het mogelijke te doen om deze aangekondigde, agressieve promotie van het gokken te voorkomen en gokverslaving zoveel mogelijk in te perken? Aan welke inzet denkt u dan, ook als eigenaar van Holland Casino?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Griekse vliegvakantie eindigt voor Nederlanders in nachtmerrie: ‘Paniek, huilen, flauwvallen en reanimatie’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Griekse vliegvakantie eindigt voor Nederlanders in nachtmerrie: Paniek, huilen, flauwvallen en reanimatie»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen deze mensonterende taferelen en de gevolgen daarvan door een defect in een vliegtuig?
Het was een hele vervelende situatie aan boord voor de passagiers. Het is belangrijk dat luchthavens en luchtvaartmaatschappijen er alles aan doen om incidenten te voorkomen waarbij passagiers lang aan boord moeten blijven vanwege een defect aan een vliegtuig. Mocht er een defect aan een vliegtuig zijn, dan is het belangrijk dat er wordt geprobeerd om passagiers zo goed mogelijk te verzorgen en indien mogelijk van boord te laten gaan.
Hebben luchtvaartmaatschappijen wat u betreft de plicht om aan boord te zorgen voor een voldoende verblijfsklimaat, zodat het ook bij defect materieel is uit te houden in de cabine van een vliegtuig?
Het is in het belang van passagiers en de luchtvaartmaatschappij dat het verblijfsklimaat aan boord van een vliegtuig aangenaam is. Voor zover mogelijk, passen luchtvaartmaatschappijen hun eigen regels toe over het verblijfsklimaat aan boord van hun vliegtuigen. Het is uiteindelijk aan de gezagvoerder van het vliegtuig of passagiers vanwege een specifiek geval van boord moeten of niet.
Bent u bereid om met (Nederlandse) luchtvaartmaatschappijen en Koepel van luchthavens in gesprek te gaan om dit vorm te geven?
Er lopen vanuit het ministerie verschillende reguliere gesprekken met luchtvaartmaatschappijen en koepelorganisaties. Tijdens deze gesprekken worden verschillende onderwerpen besproken. Zaken zoals passagiersrechten komen ook aan bod. In een volgend gesprek zal voor dit onderwerp aandacht worden gevraagd en aan partijen worden gevraagd te bekijken of hier extra beleid van de partijen op gewenst is.
Bent u van mening dat luchtvaartmaatschappijen verplicht moet worden om een vervangend toestel te regelen bij een defect dat ernstige gevolgen heeft voor de leefomgeving binnen de cabine van het vliegtuig?
Het is belangrijk dat luchtvaartmaatschappijen er alles aan doen om passagiers veilig en gezond te vervoeren. De gezagvoerder van het vliegtuig kijkt op het moment zelf naar wat de beste optie is. Dit kan het regelen van een vervangend toestel zijn of dit kan betekenen dat het vliegtuig wordt gemaakt (en men daarvoor moet uitstappen). Een vliegtuig zal uiteraard niet defect vliegen en het wachten op een nieuw toestel is ook niet altijd de gewenste of best passende keuze. Het hangt dus af van het specifieke geval.
Zijn er in Nederland regels gemaakt over hoe lang passagiers opgesloten mogen zitten in een vliegtuig in het geval van een technisch mankement? Zo nee, bent u bereid in gesprek te gaan met (Nederlandse) luchtvaartmaatschappijen en luchthavens om deze regels op te stellen en een norm te stellen binnen welke tijd passagiers het vliegtuig kunnen verlaten in het geval van een technisch mankement?
Er bestaat geen specifieke Nederlandse of Europese regelgeving over hoe lang passagiers aan boord van een vliegtuig mogen blijven in geval van een defect of vertraging terwijl het vliegtuig aan de grond staat. Er is wel EU-regelgeving over de rechten van vliegtuigpassagiers. Die regelt voornamelijk de rechten van passagiers bij langdurige vertragingen, annuleringen en instapweigeringen, maar geeft geen exacte tijdslimieten voor hoe lang passagiers aan boord van een vliegtuig mogen blijven terwijl het vliegtuig aan de grond staat. Wel of niet uitstappen is sowieso situatie gebonden. Als het verblijfsklimaat aan boord prettig is, kan het soms prettiger voor de passagiers zijn om iets langer aan boord te wachten en dan te vertrekken, dan dat men moet uitstappen en de vertraging langer oploopt. Een luchtvaartmaatschappij is daarbij afhankelijk van lokale faciliteiten zoals de verkeersleiding en de grondafhandeling voor de beschikbaarheid van bijvoorbeeld een Power Unit voor airconditioning en het plaatsen van trappen. Slechts in acute noodsituaties zoals brand kan worden geëvacueerd, omdat gebruik van de glijbanen van het vliegtuig mogelijk extra risico’s geeft op verwonding. In gesprek met luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en andere belanghebbenden kan worden gekeken naar of er meer duidelijkheid kan komen naar hoe gehandeld moet worden in een dergelijke situatie als die in Griekenland.
Bent u bereid om met uw Europese collega’s in gesprek te gaan over het opstellen van regelgeving, zodat we deze mensonterende toestanden in de toekomst in heel Europa kunnen voorkomen?
In dit geval gaat het om een incident en dus niet om een vaak voorkomend probleem. Wel kan bij een aankomende Europese vergadering, zoals de Transportraad, dit punt opgebracht worden en worden gekeken of andere landen ook met dit soort incidenten te maken hebben, hoe zij ermee omgaan en hoe zij aankijken tegen eventuele specifieke regelgeving op Europees niveau.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Flock Together |
|
Martine van der Velde (PVV) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat op het International Literature Festival Utrecht (ILFU) 2024 een wandeling en interview plaatsvinden waaraan alleen mensen van kleur kunnen deelnemen?1
Ja.
Hoe verhoudt het organiseren van een evenement alleen voor mensen van kleur zich tot artikel 1 van de Grondwet: «Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid, of op welke grond dan ook is niet toegestaan»?
Hoe het organiseren van een activiteit alleen voor mensen van kleur zich juridisch verhoudt tot de Grondwet, is niet aan mij als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om te bepalen.
Bent u ervan op de hoogte dat vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een bedrag van 357.659 euro aan subsidie naar het ILFU festival gaat?
Ja.
Deelt u de mening dat het organiseren van een activiteit op basis van huidskleur discriminerend en racistisch is? En zo nee, waarom niet?
Bij het aanmoedigen van bepaalde groepen om deel te nemen aan een activiteit is geen sprake van discriminatie of racisme. In de oorspronkelijke tekst op de website stond dat de wandeling alleen voor mensen van kleur was. Het ILFU heeft de tekst op de website aangepast: «Voor deze wandeling moedigen we specifiek mensen aan zich in te schrijven die zich identificeren als persoon van kleur, omdat Flock Together het eerste vogelaarscollectief is georganiseerd door mensen van kleur». Zij sluiten hiermee geen groepen uit, maar moedigen deelname van een bepaalde groep aan vanwege het verhaal dat Flock Together, als eerste vogelaarscollectief voor mensen van kleur te vertellen heeft. De activiteit stond voor iedereen open.
Overigens staat in het statement onder de aankondiging van de activiteit: «Als we in onze communicatie te stellig zijn geweest, waardoor mensen zich beledigd en uitgesloten hebben gevoeld, dan spijt ons dat.»
Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de programmering, daar treed ik als Minister niet in.
Los daar van vind ik dat er ruimte mag zijn voor maatschappelijke groepen om op een toegankelijke manier met elkaar te communiceren of activiteiten te organiseren. Omdat het voor iedereen van belang is dat ze zich gezien en gehoord voelen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit soort discriminerende en racistische evenementen geen doorgang kunnen vinden, daar dit ingaat tegen onze Grondwet? En zo nee, waarom niet?
Als Minister draag ik gelijkwaardigheid hoog in het vaandel, ook in de cultuursector. Ik sta voor kwalitatief hoogwaardige en toegankelijke cultuur.
Daarbinnen is geen ruimte voor racisme en discriminatie. Ik vind het goed dat het ILFU de tekst zodanig heeft geformuleerd dat duidelijk was dat de activiteit voor iedereen open stond.
De voorgenomen sluiting van het politiebureau in Wolvega |
|
Ingrid Michon (VVD), Lilian Helder (PVV), Songül Mutluer (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Derk Boswijk (CDA) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen van bovengenoemde leden over hetzelfde onderwerp (ingezonden op 5 juli 2024, antwoorden ontvangen op 25 juli 2024)?
Ja
Kunt u onderbouwen op grond waarvan de politie (blijkbaar al in 2014, wat u in uw antwoord noemt) tot haar keuze is gekomen het nog in 2008/2009 nieuw opgeleverde bureau in Wolvega te willen sluiten? Waaruit blijkt dat die keuze toen al gemaakt is?
In 2014 zijn er in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) afspraken gemaakt over het meerjarig huisvestingsplan. In dit overleg zijn de Regioburgemeesters vertegenwoordigd. Op 23 februari 2015 is uw Kamer geïnformeerd over de huisvestingslocaties die per eenheid zijn benoemd in het meerjarige huisvestingsplan.
De verdeling in het meerjarig huisvestingsplan is gekoppeld aan het streven om één teambureau te hebben voor ieder basisteam, waar nodig, ondersteund met politieposten. Deze beweging is, sinds 2015, geleidelijk aan ingezet en past bij veranderingen in de dienstverlening van de politie (meer digitaal) en het gebiedsgebonden politiewerk (meer mobiel op straat). De keuze om een politiebureau te sluiten maakt ruimte vrij voor meer «blauw» op straat. Bemensing van een locatie vraagt capaciteit, die op dat moment niet beschikbaar is voor de dienstverlening in de wijken.
In de bijlage bij de brief van 23 februari 2015 staat dat in de periode tot 2025 een aanpassing zal plaatsvinden van een eigen teambureau naar een steunpunt in Wolvega en Oosterwolde (politieposten) en een teambureau in Heerenveen. Voor de transitie is de tijd genomen. Nu het moment komt van sluiting en transformatie naar een politiepost zal ook het gesprek plaatsvinden over de locatie van de politiepost in Wolvega.
Deelt u de mening dat op basis van de passage uit het Hoofdlijnenakkoord over meer aanwezigheid van politieposten in wijken, buurten en regio’s, het rapport «Elke regio telt» (Raad voor de leefomgeving en infrastructuur e.a., 2023), de uitkomsten van het onderzoek «Ondermijning in Fryslân" (Van der Torre e.a., 2024) en de notitie «De verantwoordelijkheid van de nationale politie ter discussie (The Hague Centre for Strategic Studies, 10 juli 2024) het kiezen voor het openblijven van een volwaardig politiebureau in Wolvega een logische keuze is? Zo ja, kan dan alsnog op de gemaakte keuze van sluiting worden teruggekomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe duidt u dan de genoemde passage en de conclusies in de genoemde publicaties in het licht van de voorgenomen sluiting?
Keuzes over welke politiebureaus of posten die worden toegevoegd, geopend blijven of sluiten is een verantwoordelijkheid van de politie. Bij de keuze van de locaties voor politiebureaus en politieposten wordt rekening gehouden met de veiligheidssituatie, spreiding en aanrijtijden. Daarnaast spelen ook overwegingen als doeltreffendheid en doelmatigheid alsook de kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening een rol. De benoemde passage uit het hoofdlijnenakkoord en rapporten ondersteunen onder meer het belang van de landelijke spreiding en dat de regio-overschrijdende problematiek vraagt om samenwerking.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, maakt de transformatie naar een nieuwe kleinere politiepost in Wolvega onderdeel uit van een beweging die in 2015 is ingezet om in het huisvestingsbeleid te laten aansluiten op ontwikkelingen binnen de dienstverlening van politie en het gebiedsgebonden politiewerk. Deze ontwikkelingen zijn onveranderd actueel. Zo vindt de dienstverlening steeds meer online en/of buiten de traditionele politiebureaus plaats en zijn agenten minder gebonden aan een fysieke politielocatie door het beschikbaar komen van digitale middelen voor het werken op straat. Deze transformatie draagt eraan bij dat de politie meer tijd op straat aanwezig is.
Om die reden ligt het niet in de rede om terug te komen op de voor de locatie Wolvega gemaakte huisvestingskeuze.
Betekent de passage uit uw eerdere antwoord (vraag 4) dat de nieuwe politiepost «op een goed toegankelijke plaats in een gebouw bij een ketenpartner» komt, dat het al bekend is over welke locatie het gaat of dat daar zicht op is? Zo ja, bij welke ketenpartner komt die politiepost en op welke termijn? Zo nee, hoe moet uw antwoord dan wel geduid worden?
Er is nog geen definitief besluit genomen door de politie over een concrete locatie. Er is ook nog geen lijst van opties besproken. Bij de locatiekeuze spelen de kansen voor de dienstverlening en samenwerking tussen politie en de betreffende ketenpartner een belangrijke rol. Dit kan leiden tot een politiepost in een gemeentekantoor en samenwerking met de BOA’s, maar bijvoorbeeld ook bij een woningcorporatie. Om de politiepost in Wolvega eind 2025 in gebruik te kunnen nemen wordt binnenkort samen met de gemeente Weststellingwerf gestart met een inventarisatie van de opties.
Kunt u onderbouwen hoe met een transformatie van een politiebureau naar een politiepost klein ertoe gaat leiden dat er netto meer blauw op straat komt in Wolvega en Weststellingwerf?
Fysieke locaties zijn er in algemene zin om het politiewerk op straat en in de wijk te ondersteunen. Deze fysieke locaties hebben daarbij verschillende functies, waaronder het faciliteren van contact met burgers en partners, maar ook administratieve afwerking, opkomstlocatie en briefing. De hoeveelheid en het soort politielocaties moeten daarom vooral worden bezien vanuit deze behoefte.
In het basisteam Zuidoost-Fryslân levert de verdeling van een teambureau in Heerenveen en een politiepost in Oosterwolde en een politiepost in Wolvega een ondersteuning die aansluit op de ontwikkeling van de dienstverlening. Door samenvoeging van opkomstlocaties is minder capaciteit nodig voor de bedrijfsvoering en dus meer mogelijkheid voor de politie om op straat aanwezig te zijn. Bemensing van een locatie vraagt capaciteit, die op dat moment niet beschikbaar is voor de dienstverlening in de wijken.
De politie investeert in een wendbare organisatie met meer mobiele vormen van werken. Dit draagt bij aan de mogelijkheden van operationele politiemensen als wijkagenten om meer aanwezig te zijn in hun wijk en zo weer meer tijd krijgen voor hun werk op straat.
Kunt u in dit verband ook reflecteren op het feit dat de agenten die hun dienst nu in Wolvega starten, dat straks in Heerenveen of Oosterwolde moeten doen en dat dat hen per dienst minimaal een halfuur (Heerenveen) of een uur (Oosterwolde) aan reistijd van standplaats naar werkgebied kost? Hoe verhoudt zich dit tot uw opmerking over meer blauw op straat?
Het is correct dat volgens het huidige plan Wolvega geen opkomstlocatie meer zal zijn. Het basisteam Zuidoost-Fryslân bedient drie gemeenten voor zowel incidentafhandeling als andere vormen van politiewerk. De aanwezigheid verdeeld over de drie gemeenten is een operationeel sturingsvraagstuk gekoppeld aan actuele aandachtsgebieden en spreiding van de aanwezigheid.
De aanwezigheid in alle drie de gemeenten zorgt ervoor dat de politie met spoed kan reageren op meldingen. Dat is niet per definitie vanuit één van de politielocaties, maar vanaf de locatie waar tot dat moment een surveillance of noodhulpeenheid aan het werk is. Het basisteam Zuidoost Fryslân beslaat een gebied waarbinnen de maximale reistijden per auto tussen de politielocaties en de grens van het gebied liggen tussen de 10 en 15 minuten.
Bij de keuze van de locaties voor politiebureaus en politieposten wordt rekening gehouden met de veiligheidssituatie, spreiding en aanrijtijden.
Op welke wijze wordt overleg gevoerd tussen de politie en het lokaal gezag over deze kwestie?
In het Regionaal Bestuurlijk Politie Overleg, waaraan de burgemeesters van de 40 gemeenten in Noord-Nederland en hoofdofficier van Justitie in Noord-Nederland deelnemen, komt de aanpassing van politielocaties regelmatig aan de orde. De basis is de dienstverlening door de politie, waarbij er voortdurend sprake is van ontwikkelingen. De eenheidsleiding van de politie-eenheid Noord-Nederland heeft aan de burgemeester een toelichting gegeven over de effecten voor het basisteam Zuidoost Fryslân. Dergelijke gesprekken hebben plaatsgevonden in juni 2023 en in juni en juli 2024. Daarnaast vinden er reguliere operationele overleggen plaats met de burgemeester waaronder het overleg in de driehoek. Die gesprekken gingen ook over de invulling van het besluit om het huidige teambureau te sluiten en een politiepost te openen.
Wat is de status van het Huisvestingsplan? Wordt dat gedeeld met de burgemeesters? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2
Welk bezwaar zou er kunnen bestaan tegen het openhouden van het politiebureau in Wolvega als de gemeente Weststellingwerf bereid is om het probleem van de huisvestingskosten over te nemen?
Keuzes over welke politiebureaus of posten die worden toegevoegd, geopend blijven of sluiten is een verantwoordelijkheid van de politie. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, sluit het huisvestingsbeleid aan bij veranderingen in de dienstverlening van de politie (meer digitaal) en het gebiedsgebonden politiewerk (meer mobiel op straat). Het openhouden van de bestaande locatie, via bijvoorbeeld het verkopen aan en weer terug huren van de gemeente Weststellingwerf, past niet binnen de ingezette beweging en de organisatieontwikkeling van de politie.
Zelfs als de gemeente de huisvestingskosten van de politie voor haar rekening neemt, moet de politie voor de bemensing van het bureau zorgen. Dat doet afbreuk aan het idee achter de nieuwe huisvestingsopzet voor het basisteam Zuidoost Fryslân met één teambureau in Heerenveen en twee politieposten in Wolvega en Oosterwolde, waardoor politiemensen meer op straat en in de wijk kunnen werken.
Wat is de stand van zaken betreffende het voornemen uit het Hoofdlijnenakkoord, dat er «meer zichtbare aanwezigheid en meer politie en politieposten in wijken, in buurten in de regio» gaan komen? Wordt dit voornemen in het regeerakkoord concreet en met afrekenbare doelen uitgewerkt? Zo nee, waarom niet?
In het regeerprogramma worden aanvullend middelen vrijgemaakt voor het openen van innovatieve politieloketten op nieuwe en bestaande locaties, zoals stadhuizen, stations en ziekenhuizen. Burgers kunnen daar laagdrempelig in contact komen met de politie door bijvoorbeeld online aangifte te doen of een melding te doen via videobellen. De verwachting is dat deze manieren van werken op termijn mogelijk maken dat operationele politiemensen, zoals wijkagenten, meer tijd krijgen voor het werk op straat. Dit nieuwe concept wordt via pilots nader uitgewerkt, de eerste pilot is reeds gestart.