Het bericht ‘Cafédeur blijft dicht voor expat in Eindhoven: 'Ik ben hier nu vijf maanden en dat is lang genoeg om te weten dat ik nooit hier ga wonen' |
|
Nevin Özütok (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cafédeur blijft dicht voor expat in Eindhoven: «Ik ben hier nu vijf maanden en dat is lang genoeg om te weten dat ik nooit hier ga wonen»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen op basis van hun afkomst de deur wordt geweigerd bij horeca?
Ja. Discriminatie is onaanvaardbaar. De ervaring uitgesloten te worden op basis van herkomst kan een grote impact hebben op iemands leven en raakt de samenleving als geheel. Het is niet verenigbaar met het discriminatieverbod en gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in onze Grondwet en zoals onder meer nader uitgewerkt in het wetboek van Strafrecht en de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb).
Hoeveel meldingen zijn er in de afgelopen twee jaar bij de politie, de gemeenten en bij anti-discriminatievoorzieningen landelijk gedaan ten aanzien van het deurbeleid van horeca-ondernemingen?
Gemeenten rapporteren over de bij hen ontvangen discriminatiemeldingen via hun antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). De gezamenlijke meldingen zijn neergelegd in het rapport «Discriminatiemeldingen in 2018» dat op 16 april 2019 aan uw Kamer is gezonden.2 Uit dit rapport blijkt dat er in 2017 bij de ADV’s 568 meldingen zijn geregistreerd over horecadiscriminatie, 12% van het totale aantal meldingen. In 2018 zijn er 242 meldingen over horecadiscriminatie binnengekomen bij de ADV’s, 6% van het totale aantal meldingen in 2018. Het verschil in aantallen meldingen wordt veroorzaakt doordat in 2017 352 meldingen binnenkwamen over één specifiek incident in de horeca.
De politie heeft in hetzelfde rapport aan uw Kamer gemeld hoe veel discriminatie-incidenten door de politie zijn geregistreerd in 2018. Bij de politie zijn in 2018 183 discriminatie-incidenten gemeld over discriminatie in de horeca, 6% van het totale aantal registraties door de politie in 2018. In 2017 ging het om 188 meldingen, 5% van het totale aantal geregistreerde discriminatie-incidenten.
De incidenten vielen uiteen in twee categorieën: aan de ene kant ging het om conflicten tussen gasten van een horecagelegenheid onderling of tussen gasten en personeel. Aan de andere kant ging het om weigeringen aan de deur die door de geweigerde persoon als discriminerend werden ervaren.
Bent u ervan op de hoogte dat over het gehele land zorgwekkende signalen binnenkomen over discriminerend deurbeleid, onder meer in Amsterdam, Breda en Arnhem? Erkent u dat het momenteel lastig is om aan te tonen dat mensen op basis van hun afkomst door uitgaansgelegenheden de deur worden geweigerd?
Ja. Het is een bekend probleem dat discriminatie lastig aan te tonen is. Doorgaans wordt niet direct tegen iemand gezegd dat hij wordt geweigerd vanwege zijn afkomst of huidskleur, maar wordt een andere reden gegeven. In zo’n geval moet worden vastgesteld dat niet die andere reden aan de weigering ten grondslag ligt, maar (mede) de afkomst van de geweigerde. Dat is vaak lastig te bewijzen, ook omdat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat andere beweegredenen tot de weigering kunnen hebben geleid. Wel geldt in het gelijkebehandelingsrecht een omgekeerde bewijslast: dat wil zeggen dat als een klager feiten aandraagt die een vermoeden van discriminatie kunnen staven, het vervolgens aan degene tot wie de klacht zich richt is, om te bewijzen dat er geen sprake was van discriminatie. Deze omgekeerde bewijslast is in de wetgeving opgenomen omdat het vaak lastig is om discriminatie te bewijzen.
Bent u ervan op de hoogte dat al jaren wordt gesproken over discriminerend deurbeleid? Bent u het eens dat allerhande initiatieven die zijn ondernomen nog niet het gewenste effect lijken te hebben? Zo ja, bent u het eens dat het tijd is om proactief te handhaven?
Discriminatie is een hardnekkig verschijnsel. Discriminatie aanpakken, ook horecadiscriminatie, vereist een lange adem, veel doorzettingsvermogen en een inspanning van lokale betrokken partijen. Om de lokale aanpak van discriminatie te ondersteunen is aan alle gemeenten in het voorjaar van 2018 de «Handreiking antidiscriminatiebeleid gemeenten» aangeboden. In de handreiking is onder meer beschreven wat gemeenten kunnen doen om discriminatie in de horeca aan te pakken. Daaronder valt de mogelijkheid om transparant en zichtbaar opgehangen deurbeleid te vereisen en de mogelijkheid om in de lokale regelgeving op te nemen dat horecagelegenheden een sanctie kan worden opgelegd als er (herhaaldelijk) discriminatie wordt geconstateerd (zie ook de antwoorden op vragen 6 en 10). In het najaar worden een aantal Masterclasses georganiseerd voor gemeenten om de handreiking nog eens onder de aandacht te brengen en toe te lichten.
Ik acht het voor de aanpak van horecadiscriminatie van groot belang om te werken aan herkenning van het probleem, gedragsverandering binnen de horeca en verhoging van de meldingsbereidheid bij slachtoffers. Daarom is, in de aanpak die in de handreiking wordt beschreven, ook een grote rol weggelegd voor de ADV’s en Panels Deurbeleid. Bij deze organisaties kunnen klachten over discriminatie gemeld worden, waarna er ondersteuning geboden kan worden in de vorm van een nader onderzoek en bemiddeling. Ook kunnen zij een check uitvoeren op deurbeleid, advies geven en, in het geval van de ADV’s (mystery guest-)onderzoek doen. Deze organisaties hebben een centrale rol in de aanpak van horecadiscriminatie, omdat zij door de meldingen die zij ontvangen weten wat er speelt, voor bewustwording kunnen zorgen, kunnen bemiddelen én hun bevindingen kunnen delen met horeca, gemeente en politie.
Met het oog op laagdrempelig melden is er ook een meld-app ontwikkeld. Via die app, die kosteloos te downloaden is via www.discriminatie.nl, kan iemand die slachtoffer is van discriminatie of die daarvan getuige is, snel en laagdrempelig een melding maken bij de ADV. Ook kan het College voor de rechten van de mens (het College) gevraagd worden om te beoordelen of de weigering in strijd is met de Awgb. De ADV kan kosteloos bijstand verlenen aan de klager tijdens de procedure bij het College.
Wat is het precieze juridische kader om discriminerend deurbeleid te voorkomen? Kunt u daarbij ook ingaan op de rol en de verantwoordelijkheid van de politie, het Openbaar Ministerie, de gemeente, burgemeester en andere betrokken partijen?
In artikel 7 van de Awgb is een verbod neergelegd op ongeoorloofd onderscheid op grond van onder andere afkomst bij het aanbieden van goederen en diensten, waaronder de toegang tot horecagelegenheden. Dit betekent dat het niet is toegestaan om iemand de toegang tot een horecagelegenheid te weigeren op grond van zijn afkomst. Het is wel mogelijk om iemand de toegang te weigeren op grond van andere criteria, zoals kleding of overlastgevend gedrag. Naast de Awbg is het op grond van artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht ook niet toegestaan om een groep te discrimineren op de in het artikel genoemde gronden.
Horecagelegenheden mogen zelf bepalen welke huisregels zij opstellen, mits zij binnen de grenzen van de wet blijven. De verplichting om een discriminatievrij deurbeleid te voeren, ligt bij de horecaondernemer en geldt jegens de (potentiële) bezoeker. De gemeente en de burgemeester hebben hierbij in beginsel geen rol. De gemeente en de burgemeester hebben wel een rol bij het stellen en handhaven van de exploitatie- of vestigingsvereisten voor horecagelegenheden. Gemeenten kunnen in die vereisten opnemen dat gemeenten een transparant deurbeleid moeten voeren, zoals gemeenten Amsterdam en Rotterdam hebben gedaan. In Rotterdam geldt voor elke horecaondernemer de verplichting om schriftelijk vastgelegd deurbeleid te hebben dat voldoet aan de door het Panel Deurbeleid vastgestelde criteria. Dat deurbeleid moet zichtbaar aan de buitenzijde van de onderneming worden geafficheerd. Gemeenten kunnen (daarnaast) ook op basis van vrijwilligheid afspraken maken over deurbeleid, zoals bijvoorbeeld gemeenten Utrecht en Rotterdam hebben gedaan. Onderdeel van dergelijke afspraken kan zijn dat de ondernemers zich in hun deurbeleid onthouden van discriminatie en dat zij aangesloten zijn bij het Panel Deurbeleid. In het Panel Deurbeleid van gemeente Utrecht zijn de gemeente, politie, horeca en ADV Midden-Nederland vertegenwoordigd. In Rotterdam bestaat het Panel Deurbeleid uit de bovengenoemde leden en een vertegenwoordiger van de Rotterdamse Jongeren Raad.
Discriminatie in de horeca kan strafbaar zijn op grond van artikel 137g of 429quater Wetboek van Strafrecht. Als ergens mogelijk een strafbaar feit is gepleegd, is het opsporingswerk een taak van de politie. Het OM is eindverantwoordelijk voor de opsporing en geeft leiding aan de politie tijdens het onderzoek. Om te besluiten tot opsporing moet er een verdenking zijn en moet er voldoende opsporingsindicatie zijn. Voor vervolging moet het strafbare feit bewijsbaar zijn. Uitgangspunt is dat waar door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, het OM daartoe bij bewijsbare en strafbare discriminatie, opportuniteit heeft.
Welke instanties zijn belast met de handhaving van niet-discriminerend deurbeleid in de horeca?
Zoals hierboven is toegelicht, kunnen gemeenten in de vergunningsvereisten voor horecaondernemers de verplichting opnemen om deurbeleid of huisregels te hebben dat aan bepaalde vereisten voldoet. Ook kan de gemeente in de lokale regelgeving opnemen dat maatregelen worden genomen bij constatering van discriminatie. Hoe dergelijke regels worden gehandhaafd, verschilt per gemeente en het gevoerde beleid ten aanzien van horecadiscriminatie. Zo handhaaft Amsterdam het vereiste van een transparant deurbeleid via de Handhavingsstrategie Horeca en Slijterijen. In Rotterdam is het toezicht op de naleving van de vergunningen en de regels neergelegd bij de toezichthouders van Stadsbeheer. Daarnaast kunnen, zoals hierboven toegelicht, de ADV, een panel Deurbeleid of het College gevraagd worden om een advies te geven over het deurbeleid.
Op basis van welke wetgeving mogen uitgaansgelegenheden klanten aan de deur weigeren?
Horecaondernemers zijn vrij om een eigen deurbeleid te ontwikkelen en huisregels op te stellen op grond van het eigendomsrecht, het huisrecht en de contractsvrijheid. De huisregels moeten wel in overeenstemming zijn met de wet.
Is het voor eventuele vervolging door politie en OM of voor bestuursrechtelijk ingrijpen door gemeenten noodzakelijk dat er aangifte van discriminatie wordt gedaan?
Als een discriminatie-incident niet bekend is bij politie en OM, kan er geen opsporingsonderzoek worden gestart. Melding maken of aangifte doen is daarom aan te bevelen als er mogelijk sprake is van discriminatoir deurbeleid. Voor een strafrechtelijke vervolging is een aangifte strikt genomen niet noodzakelijk, maar het ontbreken van een aangifte kan wel van invloed zijn op de bewijsbaarheid en de opportuniteit van vervolging.
Bestuursrechtelijke maatregelen zijn niet direct aan de orde bij een klacht of aangifte over discriminerend deurbeleid. De klant kan melding doen bij een Panel Deurbeleid, ADV of via een eventueel klachtenspreekuur. Ook kan het College om een juridisch oordeel worden gevraagd of kan er aangifte worden gedaan bij de politie. Nadat is komen vast te staan dat er sprake is van discriminatie, kunnen er eventueel bestuursrechtelijke maatregelen worden getroffen (zie hieronder, vraag 10).
Wat zijn de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties die opgelegd kunnen worden als aangetoond kan worden dat er sprake is van discriminerend deurbeleid?
De maximumstraffen genoemd in artikel 137g en 429quater Wetboek van Strafrecht zijn respectievelijk 6 maanden en 2 maanden of een geldboete van de derde categorie. Het is daarnaast ook mogelijk om een voorwaardelijke straf eventueel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Zie bijvoorbeeld zaak ECLI:NL:GHARL:2015:9214, waarbij in hoger beroep een boete van € 1.750, waarvan € 750 voorwaardelijk, werd opgelegd voor discriminerend deurbeleid.
Bestuursrechtelijke sancties zijn alleen mogelijk als daarvoor een bevoegdheid is opgenomen in de lokale regelgeving. Voordat een gemeente kan overgaan tot het opleggen van bestuursrechtelijke sancties is van belang dat is vastgesteld, bijvoorbeeld door het College of door de rechter, dat er sprake is van discriminatie. Het valt binnen de gemeentelijke autonomie om te beslissen of en hoe een sanctiebevoegdheid wordt opgenomen in de lokale regelgeving. Dit kan expliciet worden opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), zoals bijvoorbeeld gemeente Vlaardingen heeft gedaan, of op basis van een algemene bepaling in de APV worden uitgewerkt in lokaal beleid. Vaak is er sprake van een «stappenplan»: in gemeente Amsterdam is bijvoorbeeld in de Handhavingsstrategie Horeca en Slijterijen neergelegd dat bij signalen over het weigeren van bezoekers op oneigenlijke gronden eerst met de ondernemer wordt overlegd over verbetermogelijkheden in zijn deurbeleid. Bij voortdurende signalen over discriminatie bij het deurbeleid zal vervolgens op basis van objectieve waarnemingen worden opgetreden, waarbij de exploitatievergunning eerst gedurende een week wordt ingetrokken, na de tweede overtreding gedurende een maand en na een derde overtreding voor onbepaalde tijd. Bij alle stappen wordt een last onder bestuursdwang opgelegd. In bijvoorbeeld Rotterdam is in de Horecanota 2017–2021 opgenomen dat de exploitatievergunning kan worden ingetrokken bij vaststelling van discriminatie. Bij een eerste constatering van discriminatie door een toezichthouder geeft de burgemeester een waarschuwing aan de horecaondernemer. Bij een tweede constatering schorst de burgemeester de exploitatievergunning voor een maand, bij een derde constatering voor drie maanden en bij een vierde constatering wordt de exploitatievergunning ingetrokken.
Ook kan het College om een oordeel worden gevraagd over klachten over horeca discriminatie. Als het College tot het oordeel komt dat sprake is van ongeoorloofd onderscheid, dan wordt niet alleen de naam van de horecaonderneming bekend gemaakt in het oordeel (naming & shaming), maar wordt de onderneming ook actief bevraagd op de maatregelen die het neemt om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn wanneer horecavoorzieningen worden verplicht om hun deurbeleid op een zichtbare plek te publiceren zodat het voor een ieder duidelijk is welk deurbeleid er in de desbetreffende zaak geldt? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke beslissing valt onder de gemeentelijke autonomie. Of een dergelijke maatregel doeltreffend en noodzakelijk is, wordt op lokaal niveau beoordeeld. Zie ook de beantwoording van vraag 5, 6 en 8.
Welke andere maatregelen worden er genomen om discriminerend deurbeleid op te sporen?
Dit is afhankelijk van het gevoerde lokale beleid t.a.v. horecadiscriminatie en kan per gemeente en ADV verschillen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat zijn de ervaringen van het ministerie om met behulp van mystery guests discriminatie aan de deur aan te tonen?
Het is aan de gemeenten en de ADV’s om, eventueel gezamenlijk en/of in overleg met de lokale horeca, te besluiten over de inzet van mystery guest onderzoek. Mystery guest onderzoek kan een nuttig instrument zijn in de aanpak van horecadiscriminatie, maar het moet wel op een verantwoorde wijze worden ingezet om bruikbare resultaten te krijgen en uitlokking te voorkomen.
Deelt u de mening dat het onverstandig is om als overheid nu vooral te wijzen naar de horeca en naar de beveiligingssector en dat het goed is om te verkennen of nadere regelgevende en/of handhavende actie mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
De horeca heeft de eerste verantwoordelijkheid om discriminatie aan de deur te voorkomen. Gemeenten kunnen hierin echter wel een belangrijke rol spelen. Bijvoorbeeld door in overleg met de horeca, de politie en de ADV’s een effectieve, lokale aanpak van horecadiscriminatie te ontwikkelen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen is de handreiking «Aanpak horecadiscriminatie door gemeenten» ontwikkeld.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Staatsvijand nummer één deradicaliseert maar niet’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staatsvijand nummer één deradicaliseert maar niet»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u van het beeld dat in het artikel wordt geschetst over de manier waarop in het traject van Samir A. gewerkt zou zijn aan de-radicalisering en de mate waarin dit (niet) is geslaagd?
Samir A. is in oktober 2008 veroordeeld tot 9 jaar detentie voor onder meer deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk en werving voor de gewapende strijd. In september 2013 werd A. na tweederde van zijn gevangenisstraf te hebben uitgezeten voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Het was het in het belang van de nationale veiligheid om hem te deradicaliseren. Om Reclassering Nederland te ondersteunen bij de specifieke aanpak die Samir A. nodig had, is door de NCTV een expert ingezet. Deze expert had ervaring met de begeleiding van jihadisten en leek contact te kunnen leggen met betrokkene. Toen in 2015 bleek dat het beoogde doel, aantoonbare deradicalisering van A., niet werd behaald, is de inzet van deze expert beëindigd.
Het deradicaliseren van een persoon is een zeer complex en weerbarstig traject. Een traject is individueel en afhankelijk van veel factoren. Ondanks alle inspanningen die gepleegd worden en interventies die worden ingezet, kan het slagen van een deradicaliseringstraject nooit gegarandeerd worden. In 2015 is het team Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (TER) bij Reclassering Nederland opgericht ten behoeve van een specifieke aanpak gericht op de begeleiding en de re-integratie van gedetineerde extremisten. In de periode 2012 -2018 hebben in totaal 189 justitiabelen deelgenomen aan een programma van het TER team. Op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft de Universiteit Leiden de aanpak van dit gespecialiseerde team geëvalueerd. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer met mijn reactie op het rapport concludeerden de onderzoekers in hun rapport dat de aanpak van het TER-team effectief is en bijdraagt aan datgene waarvoor het team is opgericht: het voorkomen van recidive.2
Op het gebied van re-integratie en deradicalisering vindt regelmatig overleg plaats tussen de TA’s (Terrorismeafdelingen), ontvangende penitentiaire instellingen, reclassering en gemeenten. Om de continuïteit van interventies te bewaken is het multidisciplinair afstemmingsoverleg resocialisatie (MAR) ingericht. Het MAR bewaakt en stimuleert de continuïteit van interventies doordat de partijen gezamenlijk op casusniveau bekijken welke interventies passend zijn voor de betreffende (ex)gedetineerde met een terroristische achtergrond.
Klopt het dat er fouten gemaakt zijn in het de-radicaliseringstraject van Samir A.? Zo ja, staan die fouten op zichzelf of zijn die fouten inherent aan het systeem/traject? In hoeveel andere gevallen is sprake van een vergelijkbaar traject? Herkent u bijvoorbeeld het beeld dat overheidsdiensten langs elkaar heen werken in terrorismezaken? Wat gaat u doen zodat dit voortaan anders gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Worden alle mensen die zich schuldig maken aan financiering van terrorisme strafrechtelijk vervolgd en is dit bij de personen in dit artikel ook gebeurd? Zo nee, waarom niet?
In elke zaak maakt het Openbaar Ministerie een afweging of strafrechtelijke vervolging opportuun is. Opportuniteitsoverwegingen kunnen zijn de bewijsbaarheid van het feit, de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder een feit is begaan.
Wat zijn de gevolgen voor een persoon die zelf eerder veroordeeld is voor een terroristisch misdrijf waarbij later uit een daad van terrorismefinanciering blijkt dat deze persoon niet gederadicaliseerd is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe verschillende diensten, zoals bijvoorbeeld de reclassering, het openbaar ministerie (OM), de gemeente en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), zich tot elkaar verhouden tijdens een de-radicaliseringstraject? Wie heeft in een dergelijk traject de regie?
Tijdens detentie is DJI verantwoordelijk voor het proces van re-integratie en de inzet van interventies om een gedetineerde te deradicaliseren. Daarnaast heeft het TER-team van Reclassering Nederland vanuit haar wettelijke taak als adviseur en toezichthouder een rol in de duiding van de persoon en het maken van een inschatting voor de mogelijkheden tot deradicalisering. Dit team richt zich op het motiveren van de (ex-)gedetineerde om de oorzaken van het strafbare gedrag aan te pakken en te re-integreren buiten het extremistische netwerk.
Aan het einde van de straf of aan het einde van het opgelegde toezichtkader van de reclassering neemt de gemeente de regie over.
In het multidisciplinaire casusoverleg, waaraan onder andere het OM, politie, en gemeente deelnemen, worden maatregelen en interventies bepaald en op elkaar afgestemd. Reclassering Nederland kan tijdens de periode van toezicht onderdeel uitmaken van het overleg. De NCTV geeft advies en biedt expertise en ondersteuning in de aanpak van terrorisme en extremisme. Adviseren over de inzet van interventies in het kader van deradicalisering kan hier een onderdeel van uit maken.
Hoe wordt beoordeeld of een persoon de juiste expertise heeft om een deradicaliseringstraject te begeleiden en wat zijn hieromtrent de regels en vergoedingen? Hoe wordt gedurende het traject door de begeleider gerapporteerd aan de NCTV en hoe wordt gecontroleerd of daadwerkelijk sprake is van een effectief traject?
Met het oog op re-integratie en deradicalisering vinden er gesprekken plaats met specialisten, zoals een psycholoog, psychiater of geestelijk verzorger (imam). Deze specialisten zijn in dienst van DJI en getraind om radicalisering te signaleren en tegen te gaan. Voor deze medewerkers geldt dat zij moeten voldoen aan de door DJI vastgestelde professionele criteria. De NCTV draagt financieel bij aan expertiseontwikkeling. Incidenteel financiert de NCTV de inzet van experts, waaronder islamologen, door Reclassering Nederland en/of de TA’s. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de expertise van het Landelijk Steunpunt Extremisme en van het team TER van de reclassering. Voor medewerkers van beide organisaties gelden strenge selectie-eisen. Zij worden specifiek opgeleid om de doelgroep de begeleiden.
Klopt het de NCTV, zoals in het geval van Samir A., imams inzet om een geradicaliseerd persoon te begeleiden bij de-radicalisering, hoe vaak komt dit voor en wat is hierachter de gedachte?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wordt geborgd dat, wanneer ervoor wordt gekozen een imam de geradicaliseerde persoon te begeleiden, hij daadwerkelijk de kernwaarden van de vrije Nederlandse samenleving, de gelijkwaardigheid van man en vrouw, homo en hetero en de basis van de democratische rechtsstaat bijbrengt en deelt u de mening dat het kwetsbaar kan zijn het traject volledig in de kringen van de gesloten wereld van de moskee te laten verlopen?
Een specialist die wordt ingezet met oog op re-integratie en deradicalisering rapporteert over gedane werkzaamheden richting de instantie die hem of haar inzet. Het gaat dan om DJI voor inzet tijdens de detentieperiode, Reclassering Nederland voor inzet gedurende toezicht na detentie, en de gemeenten in het geval van een (voortgezet) traject na afloop van een strafrechtelijk traject.
Hoe kan het dat iemand die door het OM nog altijd gevaarlijk wordt geacht, toch proefverlof kan krijgen?
Gedetineerden komen na tweederde van hun gevangenisstraf van rechtswege voorwaardelijk vrij onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie (OM) kan daarnaast bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde stellen. De bijzondere voorwaarden die kunnen worden opgelegd, zijn vermeld in artikel 15a Wetboek van Strafrecht.
Het OM neemt de beslissing omtrent het stellen van bijzondere voorwaarden. Het OM kan de bijzondere voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen zodra het gedrag van de veroordeelde daartoe aanleiding geeft. De proeftijd gaat in op de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het OM kan ook een vordering instellen strekkende tot het achterwege laten of uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien de vordering door de rechter geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen kan de rechtbank het OM adviseren bijzondere voorwaarden op te leggen. Het OM beslist of en zo ja, welke bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Hoe is het mogelijk dat iemand met een radicaliseringsverleden na het uitzitten van de straf weer in dezelfde omgeving terecht komt met kwetsbare jongeren die gevoelig zijn voor een radicale boodschap? Hoe verhoudt dit zich tot de taak die de Minister van Integratie heeft om radicalisering juist te voorkomen?
Om de verspreiding van extremistisch gedachtegoed te voorkomen, onderlinge beïnvloeding tegen te gaan en een succesvolle terugkeer in de maatschappij te bereiken, wordt binnen de terroristen afdelingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen ingezet op maatwerk. Daarmee wordt gewerkt aan de optimale bescherming van de samenleving tegen deze (ex-)gedetineerden.
In principe kan iemand die zijn straf heeft ondergaan zich vestigen waar hij wil, ook indien er sprake is van een voorwaardelijke invrijheidstelling mits de opgelegde voorwaarden zich daar niet tegen verzetten. Er wordt voor de vrijlating in het casusoverleg gezien of er redenen zijn om op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding een gebiedsverbod op te leggen zodat de beïnvloeding door de extremistische ex-gedetineerde kan worden tegengegaan. Mocht er na vrijlating sprake zijn van «inspiratiepraktijken» en deze een strafbaar feit opleveren, dan kan strafrechtelijk worden vervolgd. Deze beslissing is aan het OM.
In mijn brief van 26 april 2018 aan uw Kamer3 is onderstreept dat de inzet op preventie een gedeeld belang en gezamenlijke opgave van het kabinet is. De op 18 april jl. naar u toegestuurde Rapportage Integrale Aanpak Terrorisme4 geeft de belangrijkste bereikte mijlpalen van preventief beleid weer. De inzet van het Ministerie van SZW richt zich op het verhogen van de weerbaarheid van kwetsbare jongeren en groepen in wijken tegen radicalisering. Zo wordt er gewerkt aan het verstevigen van de omgeving waarin iemand opnieuw komt wonen zodat deze minder gevoelig is voor radicale boodschappen. Ook draagt het Ministerie van SZW bij aan het wegnemen van de brede voedingsbodem voor radicalisering, zoals het verminderen van polarisatie en het bevorderen van arbeidsparticipatie van migranten.
Bent u bereid beleid te ontwikkelen om in de toekomst te voorkomen dat voor terrorisme veroordeelden (na vrijlating) een inspirator kunnen worden voor andere jihadisten, bijvoorbeeld door de mogelijkheden te onderzoeken om hen niet in dezelfde omgeving terug te plaatsen? Ziet u mogelijkheden voor strafrechtelijke vervolging van «inspiratiepraktijken»?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is het beleid wanneer mensen niet vatbaar blijken voor de-radicalisering?
Het is niet zinvol om mensen te dwingen om mee te werken aan een traject om te deradicaliseren. Indien iemand geweld wil gebruiken om zijn of haar overtuigingen op te leggen aan anderen kan hiertegen worden opgetreden. Binnen het justitieel kader wordt actief ingezet op gedragsbeïnvloeding. Ook buiten het justitieel kader kan een vrijwillig deradicaliseringstraject gestart worden. Daar waar gedragsbeïnvloeding niet mogelijk is, richten partijen uit het casusoverleg, maar ook inlichtingendiensten zich doorlopend op het inschatten van de dreiging en het mitigeren daarvan.
In het multidisciplinaire lokale casusoverleg worden maatregelen en interventies bepaald en op elkaar afgestemd. Zo kan op lokaal niveau de afweging worden gemaakt om maatregelen uit de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding in te zetten om bijvoorbeeld contacten met andere personen uit het extremistische netwerk tegen te gaan.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden?
Een deel van de vragen is van een separaat antwoord voorzien. Wegens gesignaleerde overlap in enkele antwoorden is er, ten behoeve van overzichtelijkheid en leesbaarheid, op onderdelen voor gezamenlijke beantwoording van die vragen gekozen.
Advocaten die de toegang tot de Verenigde Staten wordt geweigerd |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Angst voor inreisverbod VS: advocaten stoppen met verdediging terreurverdachten»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Deelt u de mening dat advocaten vrij moeten zijn in het uitoefenen van hun beroep en daarbij ongeacht de aard van de verdenking cliënten moeten kunnen bijstaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Advocaten moeten vrij zijn in de uitoefening van hun beroep, gelet op de belangrijke rol die zij spelen in de verwezenlijking van het recht van verdachten op een eerlijk proces. Advocaten moeten niet worden beoordeeld op hun betrokkenheid in strafzaken bij de verdediging van hun cliënten.
Deelt u de mening dat indien advocaten belemmeringen ondervinden of moeten vrezen ten aanzien van hun reisgedrag dat zij daarmee ook belemmerd worden in het uitoefenen van hun beroep? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Advocaten moeten hun beroep kunnen uitoefenen zonder dat dit repercussies voor hen heeft. Mocht aan iemand de toegang worden geweigerd tot een land louter omdat hij/zij advocaat is en bepaalde zaken behandelt, dan zou die betreffende advocaat hierdoor belemmerd kunnen worden in het uitoefenen van het beroep.
Acht u het mogelijk dat de Verenigde Staten advocaten, die terreurverdachten bijstaan, de toegang tot het land ontzeggen? Zo ja, over welke informatie of signalen dienaangaande beschikt u? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Over het bij vraag 1 genoemde bericht sta ik in contact met de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA). De NOvA heeft de gerezen vermoedens bij ons kenbaar gemaakt. Deze vormden aanleiding om contact op te nemen met de Amerikaanse autoriteiten en om opheldering te vragen.
Vooropgesteld zij dat de VS op basis van hun soevereiniteit zelf beslist over de criteria voor toelating tot hun grondgebied. Het volgende beleid is van toepassing bij een aanvraag van een ESTA of een visum. Houders van een Nederlands paspoort die naar de VS reizen moeten beschikken over een ESTA (bewijs dat zonder visum naar de VS gereisd mag worden) of een Amerikaans visum. Navraag bij de Amerikaanse autoriteiten leert dat een aanvraag voor een ESTA of visum wordt getoetst aan de hand van vele verschillende criteria. Indien een ESTA-aanvraag wordt geweigerd, dient een visum aangevraagd te worden via het Amerikaanse Consulaat Generaal in Amsterdam. In algemene zin geldt dat een reeks van gronden bestaat waarop een visumaanvraag van een individu afgewezen kan worden.
Als reactie op onze vragen hebben de Amerikaanse autoriteiten verwezen naar bovenstaand beleid en aangegeven dat Amerikaanse wet- en regelgeving hen niet in staat stelt om op individuele gevallen in te gaan.
Ook publiekelijk heeft de VS als reactie op het bericht genoemd onder 1 aangegeven dat het beroep van iemand geen grond vormt om de toegang tot de VS te weigeren. Er wordt altijd gekeken naar meerdere criteria, zoals bijvoorbeeld de connecties en een reisgeschiedenis van iemand.
We zullen deze situatie blijven monitoren en het Ministerie van Justitie en Veiligheid staat hierover in nauw contact met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Wilt u met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland in overleg treden over het beleid van de Verenigde Staten ten aanzien van het toelaten van advocaten die terreurverdachten bijstaan en de Kamer van de uitkomst daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘Tweede ondernemer zwicht na dreigbrief van windmolenactivisten: 'U krijgt 48 uur'’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tweede ondernemer zwicht na dreigbrief van windmolenactivisten: «U krijgt 48 uur»»?1
Ja.
Deelt u, gelet op het feit dat dit het tweede geval in korte tijd is, de mening dat ondernemers in vrijheid en veiligheid dienen te kunnen ondernemen en zeker op dit belangrijke onderwerp als klimaatbeleid?
Ja, deze mening deel ik. Iedere vorm van bedreiging, intimidatie is niet acceptabel.
Welke signalen ontvangt u rondom agressie en intimidatie bij windenergiegebieden en verwacht u herhaling?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen2, worden delicten die worden gepleegd in relatie tot windmolens door de politie niet geregistreerd onder een aparte code. Ik kan uw Kamer daarom geen overzicht van meldingen geven. Bij de plannen voor deze windmolens is sprake van lokale weerstand, waarbij burgers hebben geprotesteerd en gebruik hebben gemaakt van de wettelijke mogelijkheden voor inspraak en beroep. Een zeer klein deel houdt zich bezig met acties waarbij de wet wordt overtreden, zoals het bedreigen van ondernemers en bestuurders. Voorbeelden van deze extremistische acties staan beschreven in het dreigingsbeeld terrorisme Nederland nr. 48.3 In dit beeld is ook opgenomen dat het protest tegen windmolens met name in gemeenten in de provincies Drenthe en Groningen buitenwettelijke vormen aanneemt. Op diverse niveaus zijn er contacten tussen het Rijk en deze twee provincies over deze gebeurtenissen.
Wat doet u om dergelijke dreigementen tegen te gaan en weerstand niet te laten escaleren naar dreiging en intimidatie?
Zoals ik eerder al aangaf in antwoord op Kamervragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Laan-Geselschap van 20 september 20184, zijn personen en organisaties bij elke dreiging primair zelf verantwoordelijk voor hun veiligheid. Als dreiging en risico hiertoe aanleiding geven worden aanvullende beveiligingsmaatregelen genomen door het lokale gezag. Hierbij is de inschatting van de dreiging en het risico leidend voor het vaststellen van het beoogde weerstandsniveau en de bijbehorende beveiligingsmaatregelen.
Ik roep ondernemers die worden bedreigd op om aangifte te doen zodat politie en justitie onderzoek kunnen doen en zodat we tegen dit soort dreigementen kunnen optreden.
Wat doet u om ondernemers te beschermen tegen doelgerichte intimidatie?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen verwacht u dat dreigingen zoals deze hebben voor de ontwikkeling van duurzame energieprojecten in Nederland?
Iedereen heeft de mogelijkheid om bezwaar te maken en actie te voeren tegen windmolens. Dit mag echter niet zover gaan dat er strafbare feiten worden gepleegd. Iedere vorm van bedreiging, intimidatie en vernieling is onacceptabel. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om deze zaken te onderzoeken. Ik wil daarom geen uitspraken doen over eventuele gevolgen voor de ontwikkeling van duurzame energieprojecten in Nederland. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 7.
Wat doet u om het draagvlak onder bewoners voor hernieuwbare energieprojecten te vergroten?
De lokale weerstand tegen de twee windparken in het Noorden van het land laat zien dat het van groot belang is om de omgeving goed te betrekken bij het ontwikkelen van wind- of zonneparken. In het kader van het ontwerpKlimaatakkoord is afgesproken dat er Regionale Energiestrategieën opgesteld worden door de regio’s. Met behulp van Regionale Energiestrategieën staan gemeenten en provincies thans aan de lat voor het maken van ruimtelijke afwegingen en de bijbehorende ruimtelijke inpassing. Dit doet men met nauwe betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, burgers en andere stakeholders.
Het is van belang dat de lusten en lasten van energieprojecten evenwichtig gespreid worden. Dit kan bijvoorbeeld door burgers en bedrijven de mogelijkheid te geven mede-eigenaar te worden van een wind- of zonnepark. In het ontwerpKlimaatakkoord is in dit verband het streven opgenomen om in de komende jaren te komen tot 50% eigendom van de productie van wind- of zonneparken van de lokale omgeving (burgers en bedrijven).
Het bericht dat een Nederlandse strafrechtadvocaat de toegang tot de Verenigde Staten geweigerd wordt |
|
Michiel van Nispen , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Nederlandse strafrechtadvocaat, die ook terreurzaken doet, de toegang is geweigerd tot de Verenigde Staten?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dat bericht.
Wat is uw reactie daarop? Deelt u de mening van Johan Rijlaarsdam, deken van de Nederlandse orde van Advocaten, dat deze ontwikkeling van de Verenigde Staten verontrustend is?2
Advocaten moeten vrij zijn in de uitoefening van hun beroep, gelet op de belangrijke rol die zij spelen in de verwezenlijking van het recht van verdachten op een eerlijk proces. Met de algemeen deken van de Nederlandse orde van advocaten ben ik van mening dat advocaten niet beoordeeld moeten worden op hun betrokkenheid in een strafproces bij de verdediging van hun cliënten.
Deelt u de mening dat wij moeten garanderen dat Nederlandse strafrechtadvocaten niet mogen bemoeilijkt worden in hun werk door de Amerikaanse autoriteiten?
Het onder 1 genoemde bericht en de daarin geuite vermoedens vormden aanleiding contact op te nemen met de Amerikaanse autoriteiten en opheldering te vragen.
Vooropgesteld zij dat de VS op basis van hun soevereiniteit zelf beslist over de criteria voor toelating tot hun grondgebied. Houders van een Nederlands paspoort die naar de VS reizen moeten beschikken over een ESTA (bewijs dat zonder visum naar de VS gereisd mag worden) of een Amerikaans visum. Navraag bij de Amerikaanse autoriteiten leert dat een aanvraag voor een ESTA of visum wordt getoetst aan de hand van vele verschillende criteria. Indien een ESTA-aanvraag wordt geweigerd, dient een visum aangevraagd te worden via het Amerikaanse Consulaat Generaal in Amsterdam. In algemene zin geldt dat een reeks van gronden bestaat waarop een visumaanvraag van een individu afgewezen kan worden.
Als reactie op onze vragen hebben de Amerikaanse autoriteiten verwezen naar bovenstaand beleid en aangegeven dat Amerikaanse wet- en regelgeving hen niet in staat stelt om op individuele gevallen in te gaan.
Publiekelijk heeft de VS als reactie op het bericht genoemd onder vraag 1 aangegeven dat het beroep van iemand geen grond vormt om de toegang tot de VS te weigeren. Er wordt altijd gekeken naar meerdere criteria, zoals bijvoorbeeld de connecties en de reisgeschiedenis van een persoon.
We zullen deze situatie blijven monitoren en het Ministerie van Justitie en Veiligheid staat hierover in nauw contact met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met uw Amerikaanse ambtgenoot en opheldering te vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt de Verenigde Staten aan de gegevens waaruit blijkt dat iemand een strafrechtadvocaat is en terrorisme verdachten bijstaat? Kan dit worden uitgezocht?
De Nederlandse overheid deelt geen informatie met de VS over Nederlandse advocaten van terrorismeverdachten. Dit laat onverlet dat uit openbare bronnen kan worden opgemaakt dat iemand strafrechtadvocaat is en terrorismeverdachten bijstaat.
Het bericht ‘VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke stappen vrouwen en hun kinderen die vastgehouden worden in Syrië, moeten zetten om zich zelfstandig te kunnen melden bij een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Nederland heeft geen diplomatieke vertegenwoordiging in Syrië en heeft mede hierdoor slecht zicht op de situatie ter plaatse. Het lijdt geen twijfel dat het moeilijk is voor vrouwen en hun kinderen om zelfstandig een diplomatieke vertegenwoordiging te bereiken. Het is wel voorgekomen dat vrouwen en hun kinderen zelfstandig, via verschillende routes, diplomatieke posten in de regio hebben bereikt. De risico’s van reizen in gevaarlijk en volatiel gebied blijven echter aanwezig.
Is het mogelijk voor vrouwen en kinderen die vastzitten in kampen in Syrië, om zonder enige vorm van hulp zelfstandig naar Turkije of Irak te reizen? Zo ja, welke risico’s lopen ze daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u hoe de ongeveer 65 minderjarige kinderen zijn verspreid over de verschillende kampen in Syrië?
Ten aanzien van de verspreiding van de kinderen van uitreizigers verwijzen wij u naar de informatie die de AIVD hierover heeft gepubliceerd op de website: https://www.aivd.nl/onderwerpen/terrorisme/dreiging/uitreizigers-terugkeerders-en-thuisblijvers.
Op welke manier kunnen de ongeveer 65 minderjarige kinderen zich zelfstandig verplaatsen naar een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Mede gezien de jonge leeftijd van veel in Syrië aanwezige kinderen met een Nederlandse link, is het voor hen nagenoeg onmogelijk zelfstandig een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak te bereiken. Dit geldt des te meer vanwege de gevaren van reizen in volatiel gebied.
Hoe is volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie WHO, de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR en niet-gouvernementele organisaties (ngo's) ter plaatse de situatie in de kampen waarin de vrouwen en kinderen nu vastzitten? Wat zijn wat u betreft de minimale vereisten voor opvang in die kampen? Heeft de VN inmiddels volledige toegang tot deze kampen?
De algehele situatie in de kampen, vooral in Al-Hol kamp, is volgens humanitaire organisaties ter plaatse nog steeds zeer slecht. In Al-Hol kamp bevinden zich volgens de laatst bekende cijfers 73.477 mensen (10 mei 2019), terwijl het kamp oorspronkelijk is opgezet voor 10.000 personen. Ondanks dat de toegang voor VN organisaties en NGO’s is verbeterd in de delen waar de ontheemden worden opgevangen, blijft toegang tot de afgezonderde «annexen» waar de buitenlandse vrouwen en kinderen verblijven, beperkt. Een aantal humanitaire organisaties heeft recentelijk toegang verkregen, maar vaak is dit op «ad hoc» basis waardoor het leveren van uitgebreide en constante dienstverlening bemoeilijkt wordt en hulp beperkt wordt tot de hoogstnodige activiteiten. Vanwege de zware overbevolking en limieten in capaciteit van de humanitaire organisaties die aanwezig zijn in het kamp wordt er niet voldaan aan de minimum vereisten voor opvang in Al-Hol kamp.
Om de humanitaire hulp te kunnen opschalen wordt er vanuit de zogenaamde humanitaire pooled funds een additionele bijdrage vrijgemaakt van 16 mln. dollar, hier kunnen zowel VN organisaties als NGO’s aanspraak op maken. Nederland is 1 van de donoren van deze fondsen. Het doel van deze hulp is een verbetering van de levensomstandigheden ter plaatse. Volgens OCHA zijn nu (14 mei 2019) geen additionele fondsen nodig voor Noordoost Syrië.
Wat is uw reactie op het aanbod van het Rode Kruis om de kinderen naar het consulaat in Erbil te brengen?
Het Rode Kruis heeft in de media aangegeven2 dat het aan de Nederlandse overheid is om te besluiten of volwassenen en kinderen worden teruggehaald en onder welke voorwaarden. Het internationale Rode Kruis heeft ook aangegeven alleen met instemming van het Syrische regime in Damascus -met wie Nederland geen diplomatieke betrekkingen onderhoudt- deze rol te kunnen spelen. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. In de afweging om al dan niet bijstand te verlenen aan kinderen wordt daarom naast de belangen van de kinderen ook gekeken naar andere aspecten, zoals internationale diplomatieke verhoudingen, de veiligheidssituatie in de regio en de veiligheid van de betrokken ouder. Daarnaast geldt dat de terugkeer van de ouders van minderjarigen gevolgen heeft voor de nationale veiligheid. Zoals uit de veiligheidsanalyse blijkt die de Minister van Justitie en Veiligheid uw kamer heeft toegezonden op 6 december 2018 (Kamerstuk 29 754, nr. 483) betekent het actief terughalen van minderjarigen dat mogelijk ook personen terugkeren van wie zeker een deel nog steeds de jihadistische ideologie aanhangt, en/of deel heeft genomen aan de jihadstrijd en/of een trauma heeft opgelopen. Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken ook stelde in het debat met uw Kamer op 11 juni jl., leiden al deze overwegingen ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen die in onveilige gebieden in Syrië en Irak verblijven.
Op basis van welke informatie neemt u aan dat alle vrouwen en kinderen die zich nu in de kampen bevinden, extremisten zijn? Is het mogelijk dat zich onder deze vrouwen en kinderen niet-extremisten bevinden?
Zoals bekend loopt tegen alle onderkende personen, die vanuit Nederland zijn uitgereisd naar strijdgebieden in Syrië en Irak een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. Dit geldt ook voor de Nederlandse vrouwen die zich nu in kampen bevinden. Het OM onderzoekt of en zo ja, welke misdaden door uitreizigers begaan zijn en bepaalt, in samenwerking met de veiligheidsdiensten, welke dreiging er van een persoon uitgaat. Het kabinet ziet de kinderen in deze kwestie in de eerste plaats als slachtoffer, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 483).
Is het mogelijk dat (een deel van) deze vrouwen en kinderen zich om een andere reden dan deelname aan een terroristische organisatie in Syrië bevonden en terecht gekomen zijn in de kampen juist vanwege het gevaar van IS? Zo ja, hoeveel van die vrouwen en kinderen zitten vast in de kampen in Syrië?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u in overleg met uw internationale collega’s om een internationaal tribunaal op te richten om Syriëgangers te berechten teneinde de impasse te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid. Nederland wijst continu op de noodzaak hiertoe, in lijn met de motie Van Helvert cs. over de bestrijding van IS (Kamerstuk 34 775 nr. 20) en de motie Voordewind cs. over de erkenning van genocide door IS (Kamerstuk 32 623 nr. 193), o.a. als covoorzitter van de Foreign Terrorist Fighter(FTF)-werkgroep van de anti-IS coalitie en in VN-verband. Ook internationaal is er veel aandacht voor het verantwoordelijk houden van ISIS-strijders voor hun verschrikkelijke daden, waaronder mogelijk genocide. Om dat te bereiken moeten we echter nog een hoop obstakels overwinnen. Hoewel veel landen het eens zijn dat berechting noodzakelijk is, bestaat er nog geen consensus over de manier waarop tot berechting moet worden gekomen. Daarnaast blijven verschillende praktische, juridische en financiële vraagstukken nog onbeantwoord; vooral ten aanzien van de locatie van het tribunaal, de locatie van de detentie, de bewijsvoering, de voorbereidingstijd en duurzame financiering van een dergelijk tribunaal. Het kabinet heeft daarom de Extern Volkenrechtelijk Adviseur gevraagd aan welke voorwaarden een op te richten internationaal tribunaal zou moeten voldoen om op effectieve en legitieme wijze leden van ISIS te berechten en wat dat betekent op politiek, juridisch en praktisch gebied.
Nederland blijft dus op zoek naar manieren om tot vervolging en berechting van ISIS misdadigers te komen. Dit doen we natuurlijk met onze internationale partners. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei jl. in New York de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie en een informele bijeenkomst georganiseerd met experts uit een aantal partnerlanden. Hieruit kwam naar voren dat veel landen worstelen met de vervolging van ISIS-strijders nu een door de VN gemandateerd tribunaal via de weg van de VN Veiligheidsraad onwaarschijnlijk blijkt. Ook het feit dat Irak niet partij wil worden bij het Statuut van Rome, en dat het tot nu toe niet bereid is om de doodstraf op te geven bij de berechting van ISIS-strijders zijn moeilijkheden waar deze landen tegenaan lopen. Ondanks deze complicaties blijft het kabinet zich inzetten voor berechting in de regio en wordt in gesprek met partnerlanden bekeken wat opties kunnen zijn voor bijvoorbeeld een internationaal tribunaal.
De uitkomsten van de bijeenkomst in New York, de expertbijeenkomst die op 3 juni jl. in Zweden plaatsvond en het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur vormen de basis voor een ministeriele bijeenkomst en marge van de Algemene Vergadering van de VN in september as. die Nederland zal organiseren. In de tussentijd is het zaak zoveel mogelijk bewijs te vergaren ten behoeve van toekomstige berechting. In dit kader steunt Nederland organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM). Deze zogenaamde bewijzenbank documenteert misdaden begaan in Syrië, zodat op enig moment vervolging kan plaatsvinden, ongeacht door wie die misdaden zijn begaan.
Het bericht ‘Meer dwangarbeid Eritrea door EU’ |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer dwangarbeid Eritrea door EU»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van Stichting Mensenrechten voor Eritreeërs dat de investering van 20 miljoen in de infrastructuur in Eritrea leidt tot meer dwangarbeid?
Ik ben van mening dat het project niet leidt tot meer dwangarbeid. Voor dit specifieke project financiert de EU alleen de aanschaf van materiaal en uitrusting die benodigd zijn voor de modernisering van een verbindingsweg met Ethiopië. Eritrea is al bezig met werkzaamheden aan deze verbindingsweg. Een deel van de mensen die aan het project werken, doet dat als dienstplichtige binnen de bestaande nationale dienstplicht, maar er werken ook technici van de overheid en mensen uit de lokale gemeenschap aan het project. Allen worden betaald voor hun arbeid.
Hoe beoordeelt u de stellingname van advocaat Emiel Jurjens dat met deze investering het systeem van gedwongen dienstplicht in Eritrea wordt genormaliseerd?
De nationale dienstplicht in Eritrea bestaat sinds 1995 en is sinds de oorlog met Ethiopië (1998–2000) langdurig van aard. Een groot deel van de dienstplichtigen werkt in de civiele sector. Leraren, artsen, verpleegkundigen, ambtenaren, werknemers van staatsbedrijven vallen onder de civiele dienstplicht en krijgen salarissen. Volgens schattingen is minder dan een kwart van alle dienstplichtigen bij het leger ingedeeld en wordt een deel hiervan ingezet bij infrastructurele projecten. Deze militaire dienstplichtigen krijgen soldij, onderdak en voedsel.
Nederland is tegen de langdurige dienstplicht in Eritrea en heeft het land, ook in EU-verband, herhaaldelijk opgeroepen om deze te hervormen (terug naar 18 maanden dienstplicht en demobilisatie van huidige dienstplichtigen).
Dit specifieke project normaliseert het systeem van de langdurige dienstplicht niet, maar beoogt juist om op den duur bij te dragen aan het hervormen ervan. Deze investering maakt deel uit van de tweesporenbenadering van de EU ten aanzien van Eritrea: politieke dialoog met Eritrea over hervormingen (in het bijzonder op het gebied van mensenrechten en de langdurige dienstplicht) en EU-steun gericht op regionale economische integratie en het creëren van werkgelegenheid. De Eritrese autoriteiten hebben in gesprekken met de EU de intentie uitgesproken om de langdurige dienstplicht terug te brengen naar 18 maanden en een groot aantal dienstplichtigen te demobiliseren. Voor Eritrea zijn economische ontwikkeling en groei van de werkgelegenheid noodzakelijke voorwaarden voor deze hervorming, evenals bestendiging van de vrede met Ethiopië. Hier wil de EU met deze investering aan bijdragen.
Hoe is het risico op de inzet van dwangarbeid en slavernij meegewogen in het Nederlandse besluit om de investering uit het EU Africa Fund in Eritrea te steunen?
Nederland is tegen de inzet van dwangarbeid en slavernij en kritisch over de wijze waarop de langdurige dienstplicht in Eritrea gestalte krijgt. Nederland heeft zich daarom van meet af aan kritisch opgesteld ten aanzien van dit EU-project en erop aangedrongen dat de EU goede afspraken maakt over de arbeidsomstandigheden en eerlijke salarissen voor medewerkers aan het project. Ook dringt Nederland erop aan dat Eritrea op korte termijn concrete voortgang boekt met de noodzakelijke hervormingen. Dit heb ik op 2 april jl. nog bij Eurocommissaris Mimica benadrukt. De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft tijdens haar bezoek aan Eritrea op 1 mei de genoemde boodschappen eveneens uitdragen.
Zijn er situaties denkbaar waarin u het acceptabel acht dat Europees ontwikkelingsgeld wordt besteed aan dwangarbeid of slavernij?
Nee, dit acht ik niet acceptabel.
Deelt u de mening dat dwangarbeid niet bijdraagt aan de versterking van het vredesproces, maar dit juist zal frustreren?
De dienstplicht in Eritrea is sinds de oorlog met Ethiopië langdurig van aard. Voor Eritrea is bestendiging van de vrede met Ethiopië een belangrijke voorwaarde om de dienstplicht terug te brengen naar 18 maanden en de dienstplichtigen te demobiliseren. In de visie van Eritrea is het niet de langdurige dienstplicht die de bestendiging van de vrede frustreert, maar de conflictueuze relatie met Ethiopië die de hervorming van de dienstplicht in de weg staat. Met dit project wil de EU bijdragen aan voorwaarden om hervorming van de langdurige dienstplicht mogelijk te maken.
Heeft de EU afspraken gemaakt met Eritrea over mensenrechten in relatie tot deze investering? Zo ja, welke, en hoe wordt op de naleving hiervan toegezien?
De EU heeft, mede dankzij Nederlands aandringen, met Eritrea afspraken gemaakt over arbeidsomstandigheden en betaling van redelijke salarissen aan alle medewerkers aan het project. De EU-delegatie in Eritrea en de projectuitvoerder UNOPS (United Nations Office for Project Services) zullen het project monitoren, in het bijzonder ook op genoemde aspecten. De EU heeft met Eritrea tevens afgesproken om geregeld politieke dialoog te voeren over o.a. binnenlandse hervormingen en verbetering van de mensenrechten in Eritrea. Deze dialoog is gekoppeld aan EU-ontwikkelingssteun aan Eritrea in de EU-tweesporenbenadering t.a.v. Eritrea.
Kunt u aangeven hoe voorkomen wordt dat de werkgelegenheid die met deze investering uit het EU Africa Fund zou moeten worden gerealiseerd, wordt vervuld door middel van dwangarbeid of slavernij?
Een deel van de mensen die aan het project werken doet dat als dienstplichtige binnen de bestaande nationale dienstplicht. Zij worden betaald voor hun arbeid net als de technici van de overheid en de mensen uit de lokale gemeenschap die ook aan het project werken. Zie ook antwoord 2.
Kunt u uitleggen hoe u genoemd krantenbericht kan rijmen met uw beantwoording over dit onderwerp bij het algemeen overleg Toekomst Europese Ontwikkelingssamenwerking d.d. 7 maart 2019 en uw toezegging dat er vanuit het Africa Trust Fund zeker geen geld direct naar de Eritrese overheid zou gaan? Het aanleggen van wegen in een land is toch geen particuliere taak, maar een publieke?
Deze investering vanuit het EU-Africa Trust Fund gaat niet naar de Eritrese overheid maar loopt via de VN-organisatie UNOPS, die de genoemde materialen en uitrusting zal aanschaffen. De EU financiert met dit project dus geen arbeidskrachten die meewerken aan de weg.
Bent u bereid bij de Europese Commissie te pleiten voor opschorting van deze investering, zolang er geen harde garanties zijn dat de investering niet bijdraagt aan het in stand houden of bevorderen van dwangarbeid of slavernij? Zo nee, waarom niet?
Nederland steunt de tweesporenbenadering van de EU in Eritrea en steunt dit project, dat gericht is op regionale economische integratie en het creëren van werkgelegenheid, waardoor het uiteindelijk eveneens beoogt bij te dragen aan het hervormen van de langdurige dienstplicht. Uiteraard blijft Nederland de EU-inzet in Eritrea kritisch volgen en erop toezien dat de gekozen benadering daadwerkelijk leidt tot een serieuze politieke dialoog over binnenlandse hervormingen en verbetering van de mensenrechten in Eritrea.
De algemene ledenvergadering van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen en het manifest ‘Versterk vrijwilligerswerk’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het manifest «Versterk vrijwilligerswerk» van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen?1
Ja.
Ondersteunt u de doelstelling van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen om de band tussen de Nederlandse samenleving en het Oranjehuis te versterken?
Ja, wij zijn van mening dat de activiteiten die Oranjeverenigingen organiseren een positieve bijdrage leveren aan verbinding en verbroedering in de samenleving. We waarderen het waardevolle werk dat de vrijwilligers van Oranjeverenigingen verrichten om deze activiteiten tot een succes te maken.
Deelt u de mening dat Oranjeverenigingen met bijvoorbeeld de viering van Koningsdag en de herdenking op 4 mei en de viering van 5 mei bijdragen aan de verbinding en de verbroedering in de samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de zorgen van de voorzitter van de landelijke Oranjebond over de toegenomen regeldruk die de organisatie van de activiteiten van de Oranjeverenigingen onder druk zet?2
Vrijwilligersorganisaties, zoals Oranjeverenigingen, kunnen te maken krijgen met wetten en regels die belemmerend werken. Dit heeft onder andere te maken met (nieuwe) regelgeving ten aanzien van veiligheid, privacy en aansprakelijkheid.
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen die het eenvoudiger maken om vrijwilligers te vinden en te binden, zoals de nieuwe regeling WW en vrijwilligers-werk, de regeling Gratis VOG voor vrijwilligers en de ophoging van de maximaal onbelaste vrijwilligersvergoeding per 1 januari 2019. Het kabinet onderzoekt daarnaast andere mogelijkheden om de regeldruk bij het organiseren van evenementen verder te verminderen.3
Wat vindt u van de vijf punten uit het manifest «Versterk vrijwilligerswerk» van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen? Zou u apart op elk van de vijf punten willen reageren?
Heeft u al samen met gemeenten een schrapsessie met vrijwilligers georganiseerd?3 Welke resultaten heeft dit opgeleverd? En welke acties heeft u, de VNG dan wel de gemeenten genomen om de regeldruk voor vrijwilligers te verminderen en hen meer erkenning en waardering te geven?
Begin dit jaar zijn de leden van het wet- en regelgeving expertnetwerk vrijwilligerswerk, dat is ingericht door de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), gevraagd om een overzicht te geven van urgente knelpunten en belemmeringen die hun oorsprong vinden in landelijke wet- en regelgeving. Hier zijn geen urgente knelpunten en belemmeringen uit naar voren gekomen. Dit voorjaar wordt met de NOV besproken op welke wijze verder invulling gegeven kan worden aan de in het Regeerakkoord aangekondigde schrapsessies. In ieder geval zal tijdens de nog te organiseren regionale bijeenkomsten vrijwilligerswerkbeleid, die onderdeel zijn van het programma Langer Thuis, aandacht zijn voor belemmeringen die vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties ervaren.
Bij de beantwoording op de vragen 4 en 5.3 hebben we aangegeven welke acties het kabinet en de VNG onder andere in gang hebben gezet om de regeldruk voor vrijwilligers te verminderen en hen meer erkenning en waardering te geven.
Op welke wijze heeft u de aanbevelingen van het toenmalige Actal over het verminderen van regeldruk bij evenementen aan de VNG voorgelegd, zoals u eerder aan de Tweede Kamer heeft toegezegd?4 Tot welke resultaten heeft dit geleid op het gebied van: Wilt u per punt een overzicht geven van de genomen acties/maatregelen?
De meer algemene aanbevelingen van Actal zijn nader geconcretiseerd in het rapport Vermindering regeldruk evenementen.Dit rapport bevat praktische handvatten voor gemeenten en zal in nader overleg met provincies en gemeenten worden gebruikt om de regeldruk bij het organiseren van evenementen verder te verminderen.7
Bent u bereid om vanuit uw ministeries samen met de VNG een gezamenlijk actieplan tegen onnodige bureaucratie bij evenementen op te stellen?
Zie het antwoord op vraag 5.5
Kunt u deze schriftelijke vragen voor Koningsdag 2019 beantwoorden?
Nee. Omdat voor het beantwoorden van de vragen afstemming nodig was met verschillende departementen en de VNG is dit niet gelukt.
De militaire oefening van Turkije en Rusland op de Zwarte Zee |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de Turkse en Russische marines een gezamenlijke oefening gehouden hebben op de Zwarte Zee?1
Turkije heeft in maart jl. een grootscheepse nationale oefening «Mavi Vatan 2019» gehouden in alle aan Turkije grenzende zeeën. Het is niet bekend of, en zo ja, welke oefeningen er samen met de Russische marine zijn uitgevoerd. Zie ook antwoord op vraag 2.
Is het waar dat een Turks korvet en een mijnenveger deel hebben genomen aan deze oefening in de buurt van de Russische havenplaats Novorossiysk of is dit Russisch nepnieuws?
De twee Turkse schepen maakten deel uit van de grotere oefening «Mavi Vatan 2019». Tijdens deze oefening hebben de twee schepen een havenbezoek gebracht aan Novorossiysk. Het is niet ongebruikelijk dat bij aankomst of bij vertrek een dergelijk havenbezoek ook wordt benut om met in de buurt aanwezige schepen onderling procedures te beoefenen. Of en welke onderlinge oefeningen er zijn geweest is niet bekend.
Heeft de oefening plaatsgevonden vlakbij de Straat van Kerch, waar Rusland de zee van Azov voor Oekraïne afsloot, een Oekraïens schip ramde, schepen beschoot en in beslag genomen heeft en marinepersoneel gevangen heeft genomen?
Voor zover bekend hebben de genoemde schepen niet vlakbij de Straat van Kertsj geoefend.
Hoe beoordeelt u deze oefening, in een periode dat binnen de NAVO discussie plaatsvindt over een grotere rol in de Zwarte Zee regio, in samenwerking met partnerlanden als Oekraïne en Georgië, juist vanwege de toegenomen dreiging vanuit Rusland?
Zie ook vraag 2. In het algemeen heeft het kabinet zorgen omtrent de Russische opstelling en militaire opbouw in de regio. Om die reden is het kabinet ook voorstander van een verdieping van de samenwerking in het Zwarte Zee gebied binnen de NAVO enerzijds en tussen de NAVO en Georgië en Oekraïne anderzijds.
Vindt u het houden van een gezamenlijke militaire oefening met Rusland, naast de crisis over de aanschaf van Russische S-400 luchtverdedigingssystemen, een NAVO-bondgenoot waardig? Zo ja, waarom?
Sinds 2014 is de praktische en militaire samenwerking tussen NAVO en Rusland opgeschort. Nederland deelt de Amerikaanse zorgen over de levering van het S-400 systeem aan Turkije en heeft meermaals de zorgen bilateraal en in NAVO-verband uitgesproken, conform de motie van het lid Van Helvert c.s. (Kamerstuk 28 676, nr. 294) d.d. 5 juli 2018.
Bent u bereid opheldering te vragen bij Turkije en deze oefening te adresseren binnen de NAVO?
Het kabinet is bereid hierover bij Turkije navraag te doen. In gesprekken binnen de NAVO en met Turkije wordt het belang van NAVO eenheid t.o.v. Rusland voortdurend benadrukt.
Bent u bereid, mede in het licht van de motie-Van Helvert c.s., de Turkse toenadering tot Rusland te veroordelen?2
Zie antwoord op vraag 5 en 6.
Het bericht ‘Niger, part 1: At the centre of a brewing militant storm’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Niger, part 1: At the centre of a brewing militant storm» van de New Humanitarian van 28 maart 2019, en van het bericht «Niger, part 2: Counting the dead, waiting for justice» van de New Humanitarian van 1 april 2019?
Ja.
Deelt u de zorgen over het toenemend aantal vluchtelingen in de regio Tillabéri en Tahoua in Niger en het toenemende geweld en onrust in deze gebieden?
Nederland deelt de zorgen over de verslechtering van de veiligheidssituatie in deze regio’s. Het geweld in de grensregio Mali – Niger heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de toename van vluchtelingen en interne ontheemden in Niger.
Welke gevolgen hebben de ontwikkelingen in deze regio voor de levensomstandigheden in Niger en in deze gebieden in het bijzonder?
Niger vangt als gevolg van de onrust in de buurlanden Mali en Nigeria een groot aantal vluchtelingen op uit deze landen. Volgens de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR waren er per 1 maart 2019 in Niger 174.767 vluchtelingen waarvan 118.868 uit Nigeria en 55.496 uit Mali. Niger behoort tot de armste landen in de wereld en eindigde in 2018 op de Human Development Index van de Verenigde Naties als minst ontwikkelde land ter wereld (189/189). Hierdoor staat de publieke dienstverlening in het hele land onder druk. Dit geldt des te meer voor de grensregio’s waar de meeste vluchtelingen worden opgevangen.
Heeft u contact gehad met de VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR over de situatie die is deze regio is ontstaan en op welke wijze de UNHCR ondersteund kan worden om verslechtering van de situatie zoveel mogelijk te voorkomen? Zo nee, heeft u contact gehad met andere op de Sahel gerichte hulporganisaties of internationale samenwerkingsverbanden? Zo ja, wat is hieruit gekomen?
Nederland onderhoudt regelmatig contact met diverse VN-organisaties, zoals UNHCR, over de humanitaire situatie in de regio, ook vanuit het ambassadekantoor in Niamey. Ook tijdens mijn recente bezoek aan Niger op 12 en 13 februari jl. heb ik gesproken met UNHCR. Nederland steunt UNHCR met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 33 miljoen. Daarnaast zal Nederland de komende jaren de steun aan Niger verder uitbreiden (zie antwoord vraag 7).
Beschikt Nederland inmiddels zelf over een vertegenwoordiging in Niger? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit?
Sinds januari 2018 is een ambassadekantoor operationeel in Niger, waar op dit moment een uitgezonden diplomaat werkzaam is. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dat kantoor op 31 oktober 2018 officieel geopend in aanwezigheid van zijn Nigerijnse ambtgenoot. In het Algemeen Overleg Postennet van 17 oktober 2018 heeft hij aangegeven in de loop van het jaar de opties te verkennen om dit kantoor uit te breiden tot een ambassade. In de loop van het jaar 2019 zal het personeelsbestand verder worden uitgebreid, teneinde uitvoering te geven aan de intensivering van het beleid m.b.t. de Sahel, zoals aangegeven in de nota «Investeren in Perspectief».
Heeft u dan contact gehad met uw Europese ambtsgenoten over deze ontwikkelingen of in een ander internationaal verband? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover informatie verschaffen?
Nederland bespreekt de politieke en humanitaire situatie in Niger en de Sahel regelmatig met de Europese vertegenwoordigers in de regio, in Brussel en op het niveau van de hoofdsteden.
Wat kan er, gelet de verontrustende combinatie van instabiliteit en armoede, volgens u gedaan worden om verslechtering van de situatie in Niger zoveel mogelijk te voorkomen?
Tijdens mijn laatste bezoek aan Niger, 12 en 13 februari jl., heb ik aangekondigd dat Nederland voor 2019–2022 EUR 100 miljoen zal investeren in de ontwikkeling van Niger. De Nederlandse inzet in Niger zal sterk gericht zijn op het versterken van de stabiliteit in Niger door meer te investeren in perspectief voor, met name, jongeren, vrouwen en meisjes. Hierbij gaat de aandacht in het bijzonder uit naar water en voedselzekerheid, justitie en rechtsstaat, SRGR, onderwijs en de bevordering van de private sector. Tevens draagt Nederland bij aan het tegengaan van migrantensmokkel in Niger middels een bijdrage aan de VN organisatie ter bestrijding van drugs en criminaliteit (UNODC). Naast het geven van ontwikkelingshulp (ongeveer 950 miljoen Euro tussen 2014–2020) versterkt de EU ook de Nigerijnse veiligheidssector middels capaciteitsopbouw ten behoeve van regulering grensverkeer en aanpak van irreguliere migratie (EUCAP Sahel Niger). Nederland draagt aan deze missie twee trainers/experts bij.
Wat zijn de gevolgen voor de strategie voor vredesprocessen en de ontwikkeling van de regio wanneer de lokale milities inderdaad wapen- en drugsmokkelaars blijken te zijn, en zij niet primair politiek gemotiveerd zijn?
Het is niet ongebruikelijk dat politiek gemotiveerde milities (waar ook ter wereld) zichzelf financieren met criminele activiteiten, en dat zulke activiteiten gestaag meer en meer op de voorgrond treden. Een doeltreffende aanpak door leger, politie en justitiële autoriteiten is daarop het antwoord, met handhaving van de mensenrechten, en met waarborgen voor een correct verlopende strafrechtketen. Nederland ontwikkelt daarom momenteel een regionale activiteit ter ondersteuning van de strafrechtketen en ter bestrijding van transnationale criminaliteit in Niger, Mali en Burkina Faso.
Welke invloed hebben deze ontwikkelingen voor de uitvoering en de doelstellingen van de Sahel-strategie zoals verwoord in de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
In de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is de Sahel geïdentificeerd als focusregio, juist omdat in deze regio sprake is van een verontrustende combinatie van instabiliteit en armoede. De regering pakt deze problemen aan door in te zetten op armoedebestrijding en te investeren in programma’s voor (beroeps)onderwijs, werk en inkomen voor jongeren en vrouwen in de Sahel. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat door de focus op terrorismepreventie aan de noden van de slachtoffers niet of onvoldoende kan worden voldaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verbetermogelijkheden ziet u?
De Nederlandse inzet in de Sahel en Niger wordt gekenmerkt door een geïntegreerde benadering, met investeren in perspectief als leidraad. Hierbij vormen de BHOS-nota, maar ook de Gemeenschappelijke Buitenland- en Veiligheidsstrategie en de integrale migratieagenda van het kabinet de belangrijkste beleidskaders voor de inzet.
Heeft u een verklaring voor het toegenomen terroristische en intercommunaal geweld? Speelt discriminerende wet- en regelgeving in Niger hierbij mogelijk rol? Zo ja, ziet u mogelijkheden deze in bilateraal dan wel internationaal verband bij de Nigerese autoriteiten onder de aandacht te brengen?
Zoals eerder benoemd, het toegenomen geweld in Niger vindt voor een groot deel zijn oorsprong in de buurlanden Mali en Nigeria. Ook Niger kent een geschiedenis van intercommunale spanningen, in het bijzonder met de Touareg in het noorden, maar heeft al sinds de jaren 90 sterk ingezet op meer diversiteit en inclusiviteit in het bestuur als onderdeel van een vredesakkoord. Er zijn daarom minder intercommunale spanningen in Niger dan in buurland Mali en dus minder mogelijkheden voor gewelddadige groepen om gevoelens van onvrede te exploiteren voor eigen doeleinden. Niger wordt juist veelal geroemd om de wijze waarop het omgaat met de vertegenwoordiging van diverse bevolkingsgroepen in het openbaar bestuur.
Extra belastingdruk voor scholen die het lerarentekort proberen op te vangen middels een RTC |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Michel Rog (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de oprichting van Regionale Transfer Centra (hierna: RTC) in het primair onderwijs1 en het feit dat het Ministerie van SZW dit aanmoedigt middels subsidiegelden2?
Ja, in de periode 2014–2016 hebben het Arbeidsmarktplatform PO en het Vervangingsfonds/ Participatiefonds (Vf/Pf) gezamenlijk het project Sectorplan PO uitgevoerd. Dat is destijds met cofinanciering (stimuleringssubsidie) van het Ministerie van SZW gebeurd. Onderdeel van dit plan vormde de oprichting van regionale transfercentra (RTC’s). In RTC’s werken schoolbesturen in de regio samen onder andere door middel van gezamenlijk ingerichte inval- en flexpools. Hierbij wordt vanuit het collectief voorzien in de matching van vraag en aanbod van invalkrachten bij de scholen van de deelnemende schoolbesturen. De invalkrachten zijn of komen hierbij in dienst van één van deze schoolbesturen. De invalkrachten komen niet in dienst van een RTC en worden ook niet door een RTC uitgeleend. Inmiddels functioneren er 12 RTC’s en een aantal andere niet-commerciële invalpools. Er is geen sprake meer van rijkssubsidie. De RTC’s worden in stand gehouden en bekostigd door de deelnemende schoolbesturen.
Deelt u de mening dat een RTC als bovenbestuurlijke samenwerkingsvorm een goed middel is om boventallig personeel in het onderwijs voor de sector te behouden en de instroom in de WW in krimpregio’s te voorkomen door middel van begeleiding van werk naar werk?
De RTC’s zijn opgericht in tijden van grote leerlingendaling en daarmee samenhangende personeelsoverschotten in het primair onderwijs. In deze periode hebben zij een aanwijsbare bijdrage geleverd om de instroom in de WW te beperken. De focus van de samenwerkende schoolbesturen en daarmee RTC’s, is en wordt inmiddels verlegd naar het zoeken van (regionale) oplossingen voor het lerarentekort. Samenwerking tussen schoolbesturen is daarbij namelijk van groot belang in zowel het aanboren en werven van nieuwe (zij)instroom als het behouden van zittend personeel. Door de verbindende functie die RTC’s in deze samenwerking vervullen, zijn zij een waardevol instrument.
Is er voor de heffing van omzetbelasting een verschil tussen het matchen van personeel (waarbij het onderwijsgevend personeel niet in dienst is van het RTC maar op de loonlijst staat van de aangesloten schoolbesturen) en het ter beschikking stellen van personeel (waarbij het onderwijsgevend personeel in dienst is van bijvoorbeeld een uitzendbureau)?
Ja, een dienst die enkel bestaat uit het tegen vergoeding matchen of bemiddelen bij het plaatsen van personeel is niet gelijk aan een dienst die bestaat uit het tegen vergoeding feitelijk ter beschikking stellen van personeel. Beide diensten zijn belast met btw tenzij een vrijstelling van toepassing is.
Om te bereiken dat het voor de onderwijssector duidelijk is wanneer een dienst die bestaat uit het uitlenen van personeel onder de btw-onderwijsvrijstelling valt, zijn de eerder in de rechtspraak geformuleerde criteria samengevat en toegelicht in een beleidsbesluit d.d. 14 december 2018 (nr. 2018–22809). Dit besluit biedt voor de praktijk een duidelijk en praktisch toepasbaar kader voor het uitlenen van personeel in het onderwijs. Het ter beschikking stellen door onderwijsinstellingen van onderwijzend personeel is onder voorwaarden aan te merken als een nauw met het verzorgen van onderwijs samenhangende prestatie. Er is sprake van een nauw met het verzorgen van onderwijs samenhangende prestatie als:
Als bij het uitlenen van onderwijzend personeel tussen schoolbesturen binnen deze kaders wordt gehandeld, blijft btw-heffing ter zake achterwege.
Is er voor de heffing van omzetbelasting een verschil tussen instellingen die uitsluitend de matchingskosten in rekening brengen aan het aangesloten schoolbestuur of instellingen die een commerciële vergoeding in rekening brengen?
De Belastingdienst heeft het standpunt ingenomen dat de bemiddelingsdiensten van een RTC bij het plaatsen van personeel niet kunnen delen in de koepelvrijstelling. In dit geval staat overigens niet ter discussie dat het feitelijk tegen vergoeding ter beschikking stellen van personeel tussen schoolbesturen veelal onder de btw-onderwijsvrijstelling valt (ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3), onder meer vanwege het feit dat het uitlenen van dit personeel onontbeerlijk is voor het verlenen van onderwijs.
De koepelvrijstelling houdt kortweg in dat een samenwerkingsverband (ook wel: koepel) bepaalde diensten vrijgesteld van btw kan verrichten aan zijn leden. De koepelvrijstelling is in de Wet OB opgenomen in artikel 11, eerste lid, onderdeel u. Voor de toepassing van de koepelvrijstelling gelden de volgende voorwaarden:
Bij personeelsbemiddelingsdiensten die een koepel verricht stuit toepassing van de koepelvrijstelling af op de hiervoor genoemde onderdelen c en e.
Ad c. In Europese jurisprudentie wordt bevestigd dat de koepelvrijstelling alleen van toepassing kan zijn als de dienst van de koepel rechtstreeks of direct nodig is voor de uitoefening van onderwijs. De bemiddelingsdienst die een RTC biedt aan de aangesloten instellingen is, anders dan de feitelijke uitlening zelf, niet direct en rechtstreeks noodzakelijk voor het geven van onderwijs.
Ad e. Toepassing van de koepelvrijstelling mag niet leiden tot concurrentieverstoring. De activiteiten die een RTC verricht – voor zover het bemiddelingsdiensten betreft – staan in concurrentie met bijvoorbeeld «recruitment bureaus» waar onderwijspersoneel niet in loondienst is of met gelijksoortige intermediairs. Net als een RTC verricht dit type ondernemers personeelsbemiddelingsdiensten.
Gelet op de voorwaarde onder d. bestaat er inderdaad verschil tussen het uitsluitend in rekening brengen van de kosten die de koepel voor bemiddeling/matching maakt en het in rekening brengen van een commerciële vergoeding (kosten + winstopslag) voor die dienst.
Klopt het dat de Belastingdienst recent het standpunt heeft ingenomen dat matching niet rechtstreeks nodig is voor de onderwijsprestatie van de onderwijsinstelling en dat daarom de koepelvrijstelling niet van toepassing is voor RTC’s? Kunt u dit standpunt motiveren, aangezien onderwijzend personeel essentieel is om onderwijs te kunnen geven en basisscholen moeite hebben om voldoende gekwalificeerde onderwijzers voor de klas te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Belastingdienst recent het standpunt heeft ingenomen dat het matchen van personeel gelijk moet worden gesteld aan het ter beschikking van personeel en daarom als concurrerende activiteit van de koepelvrijstelling is uitgesloten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de definitie van het ter beschikking stellen van personeel in het besluit van 14 december 2018 met nr. 2018-22809 namelijk: de situatie waarin de uitlener personeel ter beschikking stelt aan de inlener waarbij dat personeel onder toezicht of leiding van de inlener arbeid verricht?
Toepassing van de onderwijsvrijstelling op de uitlening van personeel tussen onderwijsinstellingen staat in dit geval niet ter discussie.
Hoe kan een belastingplichtige te weten komen dat onder het ter beschikking stellen van personeel ook moet worden begrepen het matchen van personeel en hoe verhoudt dit zich tot het rechtszekerheidsbeginsel? Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van Hof Amsterdam van 12 augustus 19853?
Het ter beschikking stellen van personeel is een andere dienst dan het bemiddelen c.q. matchen bij het plaatsen van personeel (zie het antwoord op vraag 3). In zijn algemeenheid geldt dat een belastingplichtige zich in vooroverleg kan wenden tot de inspecteur ten einde zekerheid te krijgen inzake de btw-heffing over de prestaties die hij verricht. De uitspraak van Hof Amsterdam ziet op een andere situatie dan bij de RTC’s aan de orde is. In de casus bij Hof Amsterdam was de koepel degene die tegen vergoeding personeel uitleende aan zijn leden. Naar aanleiding van deze uitspraak is het uitlenen van personeel in artikel 9a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 expliciet uitgesloten van de toepassing van de koepelvrijstelling.
Herinnert u zich de mededeling in het algemeen overleg btw bij samenwerkingsverbanden bij gemeenten van uw voorganger, dat de Belastingdienst in het kader van de vormgeving van samenwerkingsverbanden, om te voorkomen dat het samenwerken leidt tot een additionele btw-last gemeenten heeft «aangeboden ze hier zo goed mogelijk bij te assisteren, als een soort denktank, op een serviceachtige manier»?4
Ja, in het Algemeen Overleg van 20 november 2014 heeft mijn ambtsvoorganger gezegd: «De Belastingdienst is erbij gebaat dat de wet op een nette manier wordt nageleefd zonder te veel gedoe, zonder te veel administratieve lasten en zonder te veel btw-last. In dat verband heeft de Belastingdienst gemeenten aangeboden ze hier zo goed mogelijk bij te assisteren, als een soort denktank, op een servicecenterachtige manier. Met al te veel complexiteit heeft namelijk niet alleen de gemeente een probleem maar ook de Belastingdienst. Elke ingewikkeldheid die aan gene zijde wordt opgezet, moet aan deze zijde weer worden geïnterpreteerd».
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat schoolbesturen vanwege de samenwerking via een RTC voor de matchingsactiviteiten tegen een extra btw-last oplopen terwijl zij samenwerken om tekorten in het onderwijs zo efficiënt mogelijk tegen te gaan?
In zijn algemeenheid vind ik het niet gewenst dat schoolbesturen bij inspanningen om tekorten in het onderwijs zo efficiënt mogelijk tegen te gaan met extra kosten worden geconfronteerd. Btw-heffing vloeit echter voort uit Europese en nationale wet- en regelgeving en dat kan niet zonder meer terzijde worden geschoven. In aansluiting op het antwoord op vraag 9 zijn de Minister voor Basis- en Voortgezet onderwijs en Media en ik bereid om in samenspraak met de PO-raad en een vertegenwoordiging van het landelijk overleg van RTC’s te bekijken of er mogelijkheden zijn binnen de kaders van wet- en regelgeving om btw-heffing te voorkomen bij samenwerking om personeelstekorten, waaronder ook die voor invalkrachten, in het onderwijs te verkleinen.
Bent u bereid bij scholenkoepels op eenzelfde manier mee te denken op welke manier zij kunnen samenwerken om personeelstekorten te verkleinen zonder dat dit leidt tot additionele btw-lasten?
Zie antwoord vraag 10.
De twijfels van het bedrijfsleven over de kosten van het klimaatbeleid |
|
Chris Stoffer (SGP), Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de twijfels en vragen van VNO-NCW en MKB-Nederland over de gehanteerde veronderstellingen en modelberekeningen bij het ontwerpKlimaatakkoord (OKA) en de doorrekening ervan?1
Ja. Op 1 april ontving ik een brief van VNO-NCW en MKB-Nederland met vragen over de doorrekeningen het Klimaatakkoord door het PBL en het Centraal Planbureau (CPB), aangevuld met een aantal op zichzelf staande verzoeken. Voor mijn reactie op deze brief verwijs ik graag naar het afschrift van mijn reactiebrief dat ik op 4 juni jl. aan uw Kamer heb doen toekomen (Kamerstuk 32 813, nr. 328).
Deelt u de mening dat betrouwbare informatie en een integraal beeld van de haalbaarheid en betaalbaarheid van het klimaatbeleid essentieel zijn voor het draagvlak voor de energietransitie?
Ja. Daarom heeft het kabinet het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord en het ontwerpKlimaatakkoord, zoals overeengekomen door een brede vertegenwoordiging van maatschappelijke partijen, laten doorrekenen door het PBL en het CPB.
Waarom rekent het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met een aanzienlijk lagere omvang van de gemiddelde investeringskosten per woning dan het Economisch Instituut voor de Bouw (15.000 versus 30.000 euro)?
Daar zijn de volgende verklaringen voor te geven:
1. Het PBL heeft nationale investeringskosten gerapporteerd. Dit zijn kosten exclusief btw en andere belastingen.
2. Het ontwerpKlimaatakkoord gaat uit van kosteneffectieve, woonlastenneutrale verbouwingen. Het PBL heeft dit geïnterpreteerd als renovaties met «standaard» isolatiemaatregelen, zoals reguliere vloer-, dak- en spouwmuurisolatie en HR++ ramen. Dergelijke maatregelen vragen veel lagere investeringen dan vergaande isolatieconcepten waarbij woningen naar nieuwbouwkwaliteit of Nul-op-de-meter-niveau worden gerenoveerd.
3. In veel woningen is al eens eerder na-geïsoleerd. Dat betekent dat niet in elke woning elke isolatiemaatregel nog moet worden toegepast. Hier heeft het PBL rekening mee gehouden in haar berekeningen.
4. Partijen streven in het ontwerpKlimaatakkoord naar aanzienlijke kostendaling. Dit is meegenomen in bovenkant van de bandbreedte in de analyse van PBL.
Hoe robuust acht u het OKA-uitgangspunt van woonlastenneutraliteit, gezien de gerede twijfels over de kosten van het verduurzamen van woningen?
In antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op de kosten van het verduurzamen van woningen. Woonlastenneutraliteit is één van de uitgangspunten zoals geformuleerd in het ontwerpKlimaatakkoord. Woningen woonlastenneutraal verduurzamen kan worden bereikt door middel van kostenreductie van (isolatie)maatregelen. Kostenreductie is mogelijk door opschaling via aanbod- en vraagbundeling, digitalisering en innovatie. Daarnaast is gunstige financiering noodzakelijk voor woonlastenneutrale verduurzaming van woningen. Hier zal op verschillende manieren in voorzien worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 21 december jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 263) zal het Burgerlijk Wetboek worden aangepast om gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. In het definitieve Klimaatakkoord wordt besloten over de vormgeving van een Warmtefonds. Daarnaast wordt de investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) gecontinueerd.
Wat gaat u doen om de lasten van de verduurzaming van de gebouwde omgeving voor huishoudens en ondernemers binnen de perken te houden?
Eén van de uitgangspunten van het kabinet is dat de energietransitie voor huishoudens haalbaar en betaalbaar moet zijn. Het kabinet voorziet in een samenhangend pakket van maatregelen om mensen bij de verduurzaming van hun woning te helpen, adviseren en financieel te ondersteunen. Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de doorrekening van het PBL en het CPB (Kamerstuk 32 813, nr. 307) heeft het kabinet daarnaast besloten de Opslag Duurzame Energie (ODE) voor huishoudens aanzienlijk te verlagen en zo een betere balans aan te brengen in de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. Daarnaast staat in de het ontwerpKlimaatakkoord dat partijen via innovatie en efficiencyverbetering werken aan 20–40% kostenreductie. Daling van de kosten is van groot belang om de transitie haalbaar en betaalbaar te maken, voor zowel huishoudens als ondernemers.
Behouden woningeigenaren in de toekomst de vrijheid om te beslissen over investeringen in verduurzaming van hun woning?
In het ontwerpKlimaatakkoord is opgenomen dat voor verbouwingen, waarbij maar één of enkele bouwdelen worden aangepakt (zoals dak, gevel, vloer), streefwaarden voor isolatie worden vastgesteld. Deze komen naast een standaard (in kWh per m2 per jaar) voor de gehele woning. De standaard wordt gebaseerd op de bouwkundige/technische mogelijkheden in combinatie met de financiële haalbaarheid. De streefwaarden voor bouwdelen dragen bij aan het halen van de standaard.
De hoogte van de standaard en de streefwaarden wordt nog bezien samen met de betrokken stakeholders. De streefwaarden zijn geen wettelijke verplichting, maar geven mensen die hun woning verbouwen inzicht in wat gelet op de toekomst een verstandige en spijtvrije verbouwing is.
De rijksoverheid, energieloketten, consumentenorganisaties, financiële instellingen, adviseurs, makelaars en aanbieders zullen, gebruikmakend van zoveel mogelijk bestaande informatiekanalen, woningeigenaren en huurders breed informeren over de standaard en de streefwaarden. De rijksoverheid zal de standaard (en streefwaarden) integreren in de bouwregelgeving.
Waarom zijn een aantal maatregelen met een significante impact op de CO2-reductie in de industrie, zoals het subsidiëren van nieuwe technieken met behulp van de SDE++-regeling en het beschikbaar stellen van extra SDE++-budgetten bij achterblijvende reductie, niet meegenomen in de doorrekening van het PBL?
Het PBL geeft aan het subsidiëren van nieuwe technieken met behulp van de SDE++, waaronder afvang en opslag van CO2, elektrificatie en procesefficiencyverbeteringen, wel te hebben meegenomen in de doorrekening. Het PBL heeft de stimulering van hybride-elektrificatie via de SDE++ niet meegenomen in de doorrekening, omdat er op dit punt nog niet voldoende informatie beschikbaar was in het ontwerpKlimaatakkoord voor een doorrekening. Het PBL geeft verder aan dat er onzekerheid is over met welke technische maatregelen en tegen welk kostenniveau emissiereducties bereikt kunnen worden. Het PBL is, overeenkomstig met de indicatieve sectorale verdeling van de SDE++ middelen uit het OKA, uitgegaan van maximaal € 550 miljoen SDE++ subsidiemiddelen voor de CO2-reducerende maatregelen in de industrie (naast bestaande SDE++ middelen voor duurzame warmte) en heeft geen rekening gehouden met de in het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven mogelijkheden voor € 150 miljoen extra middelen en € 340 miljoen voorfinanciering. Dit omdat de wijze en het moment waarop die extra middelen beschikbaar zouden komen naar het oordeel van het PBL op het moment van de doorrekening nog niet duidelijk genoeg was.
Wat is het effect als deze maatregelen wel worden meegenomen?
Het PBL hanteert een bandbreedte in het te verwachten effect van het ontwerpKlimaatakkoord, van 6 Mton (onderkant van de bandbreedte) tot 14 Mton (bovenkant van de bandbreedte). Het PBL stelt dat bij het meenemen van extra middelen boven op de € 550 miljoen binnen de SDE++ de emissiereductie bij de bovenkant van de bandbreedte hoger zou zijn uitgevallen, maar bij de onderkant van de bandbreedte niet noodzakelijkerwijs.
De effectiviteit van de SDE++ is immers niet alleen afhankelijk van het beschikbare budget, maar ook van de mate waarin bedrijven van de SDE++ gebruik maken en bereid zijn om laag in te schrijven op de tenders.
Dit wordt weer beïnvloed door de effectiviteit van een CO2-heffing en de hoogte van de ETS-prijzen.
Wanneer komt u met de uitwerking van deze maatregelen, zodat de CO2-reductie hiermee alsnog kan worden behaald?
Uw Kamer is op 26 april jl. geïnformeerd over de stand van zaken van de verbreding van de SDE+ naar de SDE++ (Kamerstuk 31 239, nr. 300). Daarnaast heeft het kabinet op 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307) de uitwerking van een verstandige CO2-heffing aangekondigd, waar op dit moment hard aan wordt gewerkt.
Wat is de oorzaak voor de relatief lage inschatting van de hoogte van de investeringskosten voor de industrie door het PBL ten opzichte van de inschatting door Navigant?2
PBL geeft aan dat er onzekerheid is over met welke technische maatregelen en tegen welk kostenniveau emissiereducties bereikt kunnen worden. Met name is er onzekerheid over de kosten van de inpassing van nieuwe CO2-reducerende technologieën in bestaande situaties. Verschillende aannamen door het PBL en Navigant zouden een deel van het verschil kunnen verklaren. Verder heeft PBL de meerkosten ten opzichte van bestaand beleid berekend, terwijl door Navigant ook de kosten van het huidige beleid worden meegenomen (Navigant rekent dus met investeringen behorend bij 19,4 Mton reductie in plaats van die behorend bij 6 tot 14 Mton door PBL). Ook dit verklaart waarom de kostenschattingen van PBL lager liggen dan van Navigant.
Wat gaat u doen om de investeringskosten voor verduurzaming in de industrie binnen de perken te houden?
In het ontwerpKlimaatakkoord is de afspraak opgenomen om samen met de industrie te investeren in innovatie-opties in de industrie. Het streven is om de kosten van maatregelen met 20% naar beneden te brengen door innovatie te richten op kostenreductie van klimaatmaatregelen. Uit de klimaatenvelop is de komende jaren oplopend € 68 tot € 100 miljoen per jaar beschikbaar voor de industrie.
Daarnaast staat er nu al een aantal subsidieregelingen open voor de industrie gericht op innovatie en demonstratie van nieuwe technologie, zoals bijvoorbeeld nieuwe waterstoftechnologie. De verbrede SDE++ zal kunnen worden gebruikt om een deel van de meerkosten van technieken voor verduurzaming van de industrie af te dekken.
Wat gaat u doen om het draagvlak voor de energietransitie onder burgers en bedrijven te vergroten?
Conform de motie Mulder c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 586) geldt maatschappelijk draagvlak als een van de kaders van het kabinet voor het Klimaatakkoord. Naast de haalbaar- en betaalbaarheid (zie het antwoord op vraag 5) zijn ruimtelijke inpassing en participatie hiervoor van belang. Twee belangrijke instrumenten waardoor burgers en bedrijven een actieve rol kunnen spelen bij het uitwerken van de transitie in hun lokale leefomgeving zijn de wijkgerichte aanpak in de gebouwde omgeving en de vormgeving van de Regionale Energiestrategieën (RES). Participatie is een cruciaal onderdeel van de wijkgerichte aanpak. Het Rijk gaat daarom samen met de VNG een handreiking voor participatie bij de wijkgerichte aanpak opstellen. Verder worden ervaringen van gemeenten gedeeld in het Kennis- en Leerprogramma. Daarnaast is het kabinet voornemens om burgerparticipatie, conform de motie Jetten c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 578), mede vorm te geven met een brede publieksaanpak en koepelcampagne, die gericht is op het geven van handelingsperspectief aan burgers en bedrijven.
Bent u, gezien de verschillende vraagtekens bij de doorrekening van het PBL en het belang van voldoende draagvlak voor de energietransitie, bereid meer inzicht te (laten) geven in de berekeningen en aannames van het PBL?
Ik deel het belang van openbare en toetsbare modellen. Het PBL werkt via het eigen werkprogramma voortdurend aan het verbeteren van de kwaliteit en transparantie van de modellen. Het werkprogramma 2019 van het PBL gaat bijvoorbeeld zowel in op de kwaliteit van modellen in enge zin (het verbeteren van de documentatie over modellen en publiceren over de modellen in wetenschappelijke artikelen) als op de wisselwerking met externe stakeholders Een goed voorbeeld daarvan is het MIDDEN-model waar samen met universiteiten en TNO gewerkt wordt aan een model dat een beter inzicht geeft in de reductieopties binnen de industrie.
Bijlage: Ontwikkeling van de emissie van broeikasgassen tussen 1990 en het 2030 (NEV 2017)
Tabel 1 geeft de emissie van broeikasgassen in 1990, 2015, 2017 en het 2030 (NEV 2017), en de reducties ten opzichte van 1990. De gerealiseerde emissies tot en met 2017 zijn gebaseerd op de meest recente emissiestatistieken van de emissieregistratie (ER, 20193; National Inventory Report 20194).
De geraamde emissie in 2030 betreft het zogenaamde basispad 2030 dat is gebaseerd op een scenariovariant uit de NEV 20175. In het basispad richting 2030 is het vastgestelde en voorgenomen beleid uit de NEV 2017 meegenomen, maar zonder nieuwe openstellingen onder de SDE+ regeling vanaf 20206. Dit basispad is mede gebruikt in de PBL-analyses «Effecten Ontwerp Klimaatakkoord7» en de analyse van het «Voorstel voor Hoofdlijnen voor een Klimaatakkoord8». In de KEV 2019 wordt een nieuwe emissieraming voor 2030 opgesteld.
Sector
Broeikasgasemissies
[megaton CO2-equivalenten]
Reductie van broeikasgasemissies ten opzichte van 1990 [procent]1
Realisaties [emissieregistratie, 2019]
Raming [NEV 2017 basispad]
Realisaties [emissieregistratie, 2019]
Raming [NEV 2017 basispad]
1990
2015
2017
2030
2015
2017
2030
Elektriciteit
39,6
53,3
48,5
32,6
– 35%
– 22%
18%
Industrie
87,0
56,4
57,7
50,0
35%
34%
43%
Gebouwde omgeving
29,9
24,5
24,6
18,7
18%
18%
37%
Mobiliteit
32,3
34,7
35,5
32,4
-8%
– 10%
– 1%
Landbouw
32,9
27,0
27,4
24,2
18%
17%
26%
Landgebruik
6,5
5,6
5,6
6,9
14%
14%
– 7%
Totaal, zonder landgebruik
221,7
196,0
193,7
158,0
12%
13%
29%
Totaal, met landgebruik
228,2
201,7
199,3
164,9
12%
13%
28%
Een negatief getal betekent een stijging ten opzichte van 1990.
Ongewenste post |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop met brieven-terreur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat burgers en bedrijven die dat niet willen verschoond moeten kunnen blijven van ongeadresseerde post, ook al is die gericht aan «bewoners van dit pand» of gelijkwaardige bewoordingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat burgers en bedrijven controle hebben over de mate waarin hun gegevens worden gebruikt voor het versturen van reclamedrukwerk. Burgers en bedrijven kunnen deze controle op verschillende manieren uitoefenen.
Als burgers en bedrijven ongeadresseerd reclamedrukwerk niet op prijs stellen, kunnen zij gebruik maken van een sticker bij de deur. Door een zogenaamde «Nee-Nee»-sticker op de brievenbus te plakken wordt ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huisbladen geblokkeerd. Met een «Nee-Ja»-sticker wordt alleen ongeadresseerd reclamedrukwerk geblokkeerd.
Wanneer burgers en bedrijven geen geadresseerde reclamepost wensen te ontvangen, kunnen zij hun adres inschrijven in het Nationaal Postregister. Met een inschrijving in dit register kunnen burgers en bedrijven eenvoudig en zonder kosten zelf kiezen welke geadresseerde reclamepost zij wensen te ontvangen. Middels zelfregulering heeft de betrokken sector zichzelf verplicht de registraties in dit register te respecteren. De Stichting Reclame Code ziet toe op de naleving van deze zelfregulering. Burgers die een klacht hebben over dit register kunnen bij de Reclame Code Commissie een klacht indienen.
De registratie in het Postregister geldt niet voor organisaties waarbij de geadresseerde klant is (geweest). Om reclamedrukwerk van deze organisaties te blokkeren kan gebruikt gemaakt worden van het zogeheten «recht van bezwaar». Dit is een wettelijk instrument op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) waarvan de betrokkene bij de organisatie kan melden dat hij of zij de reclamepost niet langer op prijs stelt. De organisatie moet vervolgens zorgen dat er geen reclamepost meer wordt verstuurd.
Ik ben van mening dat we in Nederland op deze manier met zelfregulering en een wettelijk instrument goed hebben geborgd dat mensen zich van zowel geadresseerd als ongeadresseerd reclamedrukwerk kunnen vrijwaren.
Deelt u de opvatting dat het bieden van goede mogelijkheden aan de burgers om ongewenste post te weren milieuwinst oplevert (onder andere minder papierverspilling) en bijdraagt aan het welzijn van burgers, in het bijzonder het deel van de burgerij dat zich meer of minder mateloos ergert aan ongewenste post in de brievenbus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de mogelijkheden die burgers hebben om dergelijke post nu te kunnen weren onvoldoende bekendheid genieten en niet toereikend zijn? Zo nee, waarom niet?
Onder meer de rijksoverheid, Postfilter (beheerder van het Nationaal Postregister), Consuwijzer en de Consumentenbond bieden via hun websites openbare informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren. Wanneer burgers of bedrijven op zoek gaan naar informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren is dit naar mijn mening goed beschikbaar. Bovendien is deze informatie, zoals uiteengezet in antwoord 2 en 3, wat mij betreft toereikend.
Deelt u de mening dat, naar het voorbeeld van en in navolging op uw plannen ten aanzien van telemarketing, er een opt-insysteem moet komen waarbij burgers of bedrijven die niet voor genoemde post opteren die voortaan niet meer zullen ontvangen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In mijn Consumentenagenda heb ik aangekondigd een opt-in regime voor telemarketing te gaan introduceren. Telemarketing is een van de grootste problemen en irritaties onder consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Consumentenbond ontvangen al jaren veel klachten. Belangenorganisaties en leden van uw Kamer hebben meerdere keren aandacht gevraagd voor de situatie. Ik heb geen signalen gekregen dat er in het geval van reclamepost ook sprake is van een probleem van dergelijke omvang. Daarnaast heb ik in de beantwoording van vraag 2 en 3 geconstateerd dat burgers en bedrijven goede mogelijkheden wordt geboden om reclamedrukwerk te blokkeren. Ik zie daarom op dit moment geen reden om ook voor reclamepost een opt-in regime te introduceren.
Bent u bereid om met consumentenorganisaties in overleg te treden om te bezien op welke wijze een opt-insysteem geïntroduceerd kan worden, of andere adequate maatregelen kunnen worden getroffen om de positie van consumenten beter te beschermen? Zo ja, wanneer en wilt u dan de uitkomsten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb toegelicht, zie ik op dit moment geen aanleiding om voor reclamepost een opt-in systeem te introduceren, of andere maatregelen te treffen.
Het bericht ‘Amerikaanse kerncentrales in Saoedi-Arabië, en Urenco?’ |
|
Bram van Ojik (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amerikaanse kerncentrales in Saoedi-Arabië, en Urenco?»?1
Ja.
Klopt het dat de Verenigde Staten nucleaire technologie aan Saoedi-Arabië gaan verkopen? Wat is uw oordeel over deze zet in het kader van de moord op de journalist Jamal Khashoggi en de (wapen)embargo’s die daarna door meerdere landen, zoals Duitsland2, zijn ingesteld?
Saoedi-Arabië heeft kenbaar gemaakt de intentie te hebben om kernreactoren te bouwen voor het opwekken kernenergie. De kernenergie zou alleen voor vreedzame doeleinden worden gebruikt. Het gebruik van kernenergie voor vreedzame toepassingen is toegestaan onder het Non-proliferatieverdrag (NPV) waarbij Saoedi-Arabië partij is.
Verschillende media hebben gemeld dat de VS toestemming zou hebben gegeven voor het exporteren van nucleaire technologie naar Saoedi-Arabië, maar de Amerikaanse autoriteiten hebben dit niet bevestigd. Wel heeft de VS aangegeven in onderhandeling te zijn over uitvoer van nucleaire technologie voor vreedzame toepassingen naar Saoedi-Arabië.
Zoals bekend heeft de verschrikkelijke moord op journalist Jamal Khashoggi wereldwijd geleid tot politieke druk op Saoedi-Arabië en heeft een aantal landen het wapenexportbeleid herzien. Nederland is al langere tijd zeer terughoudend met het leveren van wapens aan Saoedi-Arabië vanwege de rol die Saoedi-Arabië speelt in het conflict in Jemen. Bestaande (wapen)embargo’s en restricties op wapenexportvergunningen hebben geen betrekking op het exporteren van nucleaire technologie voor vreedzaam gebruik.
Saoedi-Arabië is voor zover bekend niet bezig met het ontwikkelen van kernwapens. Kroonprins Mohammed Bin Salman heeft publiekelijk verklaard dat zijn land niet streeft naar een eigen kernwapen, maar als Iran een kernbom zou ontwikkelen, zou Saoedi-Arabië volgen. Dit zou in strijd zijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en zou een zorgelijke ontwikkeling zijn.
Hoe beoordeelt u de Amerikaanse zet om Saoedi-Arabië nucleaire technologie te gaan verkopen, gelet op het feit dat Saoedi-Arabië er geen geheim van maakt kernwapens te willen ontwikkelen? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de kans groot is dat het Nederlandse staatsbedrijf Urenco daar verrijkt uranium voor zal leveren indien Saoedi-Arabië kerncentrales gaat bouwen, aangezien Urenco hetzelfde doet voor de Verenigde Arabische Emiraten?
Op de levering van (verrijkt) uranium door Urenco wordt – onder het Verdrag van Almelo – toezicht gehouden door het Joint Committee (JC) bestaande uit overheidsvertegenwoordigers van de drie verdragstaten Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In het verdrag zijn verplichtingen opgenomen met betrekking tot non-proliferatie. Zo mag het door Urenco geleverde uranium uitsluiteind voor vreedzame doeleinden worden aangewend. Een van de taken van het JC is hierop toe te zien. Bij levering van verrijkt uranium van Urenco dient sprake te zijn van voldoende waarborg van vreedzaam gebruik en non-proliferatie. Zo dient het toezicht op vreedzaam gebruik van verrijkt uranium plaats te vinden onder het IAEA-verificatie- en controlemechanisme. Besluitvorming binnen het JC vindt plaats op basis van consensus. De beraadslagingen zijn vertrouwelijk. Wel kan ik u mededelen dat van levering aan Saoedi-Arabië geen sprake is.
Gezien het feit dat verrijkingscontracten vaak al jaren van te voren worden getekend, wordt er nu al onder het Verdrag van Almelo gesproken over mogelijke uraniumlevering aan Saoedi-Arabië? Zo nee, staat het binnenkort al op de agenda?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zicht op deze situatie? Bent u bereid de situatie nauwkeurig in de gaten te houden en de Kamer hierover in te lichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te verkennen wat de mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Urenco verreikt uranium aan Saoedi-Arabië zal leveren, en de Kamer hierover in te lichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Toezegging van minister voor volwaardig politiebureau in Noordwijk' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Toezegging van Minister voor volwaardig politiebureau in Noordwijk»?1
Ja.
Klopt de constatering in het bericht dat het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk permanent gesloten zal worden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom en per wanneer deze politielocatie gesloten zal worden?
Het teambureau Noordwijk-Teylingen, dat in Noordwijk aan de Duinwetering gevestigd is, zal inderdaad worden gesloten. Er komt een nieuw, kleiner politiebureau met publieksfunctie voor in de plaats. Het huidige politiebureau in Noordwijk aan de Duinwetering staat voor een groot deel leeg en dat is ongunstig voor de exploitatie van het gebouw. Het huidige politiebureau aan de Duinwetering zal pas sluiten wanneer het nieuwe politiebureau is geopend. Aangezien de nieuwe locatie van het politiebureau nog bepaald moet worden, kan er nog geen indicatie worden gegeven van de termijn waarop het bureau aan de Duinwetering zal sluiten. De strandpost in Noordwijk en het steunpunt Noordwijkerhout blijven behouden.
Klopt het dat het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk voorkomt op de lijst van huisvestigingslocaties van de politie waarvan een voorganger van u heeft gegarandeerd dat deze in 2025 (nog steeds) open zullen zijn?2 Zo ja, hoe kan het bureau dan nu gesloten worden?
Het is juist dat het politiebureau aan de Duinwetering in Noordwijk voorkomt op de lijst met huisvestingslocaties van de basisteams in 2025 d.d. 28 november 2014. Deze locatielijst geeft een beeld van de huisvestingssituatie van de basisteams in 2025. Naar deze situatie wordt de komende jaren geleidelijk toegewerkt. Dit betreft een proces waarbij de politie in overleg met het gezag gekeken heeft naar een zo efficiënt mogelijk gebruik van locaties. Uitgangspunt daarbij is waar mogelijk gebruik te maken van bestaande locaties. Voortschrijdend inzicht kan in afstemming met het betrokken gezag nog leiden tot kleine wijzigingen in de locatielijst voor de huisvesting van de basisteams. Als er overeenstemming is tussen de politiechef en het betrokken gezag vinden pas aanpassingen plaats in de huisvesting. Bij veranderingen in de huisvesting is rekening gehouden met de bereikbaarheid van de politie en is gezorgd voor kwalitatief goede voorzieningen voor agenten op straat. Dit is uitdrukkelijk besproken in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie van 6 februari 2017.
Naar aanleiding van oriënterende gesprekken die hebben plaatsgevonden in 2017 en 2018 in het Veiligheidsberaad Duin- en Bollenstreek, zijn de burgemeesters van de Duin- en Bollenstreek, de drie teamchefs en de districtsleiding van de politie tot een gezamenlijk standpunt gekomen dat aansluit bij gemeentelijke ontwikkelingen, onder andere de gemeentelijke herindeling. Voorgesteld wordt de drie huidige basisteams samen te laten gaan tot twee nieuwe basisteams: een basisteam Bollenstreek Oost met als werkgebied de gemeenten Hillegom, Lisse en Teylingen met het huidige bureau Lisse als teambureau, en een basisteam Bollenstreek West met als werkgebied de gemeenten Noordwijk en Katwijk met het huidige bureau in Katwijk als teambureau. De samenvoeging van de drie huidige basisteams tot twee basisteams heeft tot resultaat dat het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk in omvang niet meer aansluit bij de huisvestingswensen van de politie. Het nieuwe politiebureau dat in de plaats zal komen voor het bureau aan de Duinwetering zal hier wel bij aansluiten.
Zijn inmiddels meer huisvestingslocaties die voorkomen op de lijst uit 2015 reeds gesloten? Zo ja, welke? Kunt u per locatie aangeven waarom deze locatie, al dan niet tijdelijk, gesloten is en per wanneer?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld zijn in de periode 2014–2018 210 huisvestingslocaties gesloten, maar zijn daarnaast 103 nieuwe huisvestingslocaties geopend.3 Het inrichtingsplan uit 2012 is een eenmalig opgesteld plan voor de vorming van het landelijke politiekorps. Dat geldt ook voor de lijst met huisvestingslocaties die in 2014 is opgesteld door de politie en het gezag. Beide documenten zijn door mijn voorganger vastgesteld op basis van de toenmalige situatie. Zowel het inrichtingsplan als ook de lijst met huisvestinglocaties zijn nooit bedoeld geweest als een onveranderlijk dan wel te actualiseren referentiekader. Van het inrichtingsplan en de huisvestingslijst kan worden afgeweken wanneer de (lokale) context hier aanleiding toe geeft. Mijn voorganger schreef in 2015 reeds aan uw Kamer dat voortschrijdend inzicht in afstemming met het gezag nog kan leiden tot kleine wijzigingen in de locatielijst.4 Uiteraard zijn voor de inrichting van het korps wel de kaders zoals beschreven in de Politiewet 2012 en het Besluit beheer politie van toepassing. Het sluiten van huisvestingslocaties gebeurt uitsluitend in overeenstemming met het gezag, daarbij wordt rekening gehouden met de bereikbaarheid van de politie alsook de kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening door de politie.
Heeft het sluiten van het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk gevolgen voor aanrijdtijden van de politie in het gebied?
Het sluiten van het teambureau aan de Duinwatering in Noordwijk zou een beperkt (positief) effect kunnen hebben op de aanrijtijden van de politie. Bij het overleg over de huisvestingslocaties is juist naar dit soort aspecten gekeken door de politie en het gezag. De kernbezetting in de Duin- en Bollenstreek is vastgesteld op 24/7 één dubbel bemand noodhulpvoertuig per basisteam. In de nieuwe situatie zijn dit drie noodhulpvoertuigen voor de twee nieuwe basisteams. Dat zou een beperkt (positief) effect kunnen hebben op de aanrijtijden van de politie in het gebied. Van belang is dat politiemedewerkers een groot deel van de tijd surveilleren en gedurende die tijd dus niet op het politiebureau aanwezig zijn.
Heeft het sluiten van het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk gevolgen voor de servicegerichtheid van de politie richting de burger? Moeten burgers nu (veel) verder reizen naar een politielocatie om bijvoorbeeld aangifte te doen?
Het verder invulling geven aan moderne nabijheid in de wijk betreft de aanwezigheid van politie in de wijk op een eigentijdse manier. In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is afgesproken dat politie en gezagen doorlopend lokaal de werking van dienstverlening, bereikbaarheid en beschikbaarheid van politie in relatie tot het huisvestingsplan bezien en zo nodig in goed overleg bijstellen.
De beweging om meer aanwezig te zijn in de wijken en minder op de bureaus gaat niet ten koste van de bereikbaarheid van de politie of van de kwaliteit van dienstverlening. De politie zal via andere, modernere wegen dan traditionele politiebureaus bereikbaar zijn voor de burger, bijvoorbeeld via pop-up politiebureaus, wijktafels of een politiebus of -tent op uiteenlopende locaties zoals winkel- of buurtcentra. Over deze ontwikkelingen in de Gebiedsgebonden politie (GGP) heb ik uw Kamer tevens geïnformeerd in het tweede Halfjaarbericht van 2018.5 Daarnaast bestaat steeds vaker de mogelijkheid om aangifte digitaal of bij de burger thuis te doen. In Noordwijk blijft bereikbaarheid onder andere behouden door de realisatie van een nieuw kleiner politiebureau met publieksfunctie op een andere locatie. Burgers hoeven dus niet verder te reizen naar een politielocatie om bijvoorbeeld aangifte te doen.
Daarnaast blijft de personele formatie voor intake en service, de medewerkers die het grootste deel van de publieksopvang doen, ongewijzigd om het serviceniveau op dit vlak ten minste gelijk te houden. Door het nieuwe bureau en het behouden van de strandpost en het steunpunt in Noordwijkerhout leidt de sluiting van het politiebureau voor de inwoners van de gemeente Noordwijk niet tot een langere reistijd naar een politielocatie.
Klopt het dat het samenvoegen van drie basisteams naar twee een feitelijke schaalvergroting is? Hoe past deze beweging bij de conclusies uit diverse onderzoeken en rapportages dat de schaal van de basisteams eerder te groot dan te klein is? Bent u voorstander van het op grote(re) schaal organiseren van politiewerk? Klopt het dat deze schaalvergroting een wijziging is van het inrichtingsplan? Deelt u de mening dat wijzigen van het inrichtingsplan een beheersmatige aangelegenheid is waarin de Tweede Kamer een specifieke controlerende rol heeft?
Het samenvoegen van drie basisteams naar twee basisteams in de Duin- en Bollenstreek kan feitelijk worden gezien als schaalvergroting. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat uit het inrichtingsplan volgt dat de omvang van basisteams in beginsel varieert tussen 60 en 200 fte. De drie basisteams in de Duin- en Bollenstreek bestaan uit 65, 60 en 65 fte en behoren tot de kleinste basisteams van de regionale eenheid Den Haag. De conclusies in de bedoelde onderzoeken en rapportages, dat de schaal van de basisteams eerder te groot dan te klein zou zijn, betreft met name de veel grotere basisteams dan de basisteams die nu worden samengevoegd. Ook na de samenvoeging van de huidige drie naar de toekomstige twee basisteams in de Duin- en Bollenstreek zijn dit nog steeds relatief kleine teams.
Het inrichtingsplan is een eenmalig opgesteld plan voor de vorming van het landelijke politiekorps. Het is nooit bedoeld geweest als een onveranderlijk dan wel te actualiseren referentiekader voor de inrichting van de politie. De inrichting van de politie – zowel de territoriale indeling als de inrichting in andere onderdelen en teams – is een levend proces. De inrichting kan wijzigen bijvoorbeeld als gevolg van een gemeentelijke herindeling, zoals het geval is in de Duin- en Bollenstreek.
In de kabinetsreactie op het eindrapport van de commissie Evaluatie Politiewet 20126 heb ik aangegeven dat het wenselijk is dat de organisatie van de politie tot rust komt en de politie de kans krijgt in de nieuwe structuur te groeien naar een slagvaardig, flexibel en professioneel korps. Dit alles laat onverlet dat er ruimte is om aanpassingen in de territoriale indeling van een basisteam te initiëren als in een eenheid het betrokken gezag en de politie het daarover met elkaar eens zijn. Indien dit leidt tot feitelijke schaalvergroting heb ik hier geen bezwaren tegen, mits dit geen negatieve invloed heeft op de bereikbaarheid en dienstverlening van de politie.
Wijzigingen in de organisatie en de formatie van de politie worden, gegeven de kaders in de Politiewet 2012 en het Besluit beheer politie, doorgaans geïnitieerd door de politie en afgestemd met het betrokken gezag. Zo wordt een voorgenomen wijzigingen van de indeling van basisteams door de politie afgestemd met de betrokken burgemeesters en officieren van justitie. Indien de politie en het betrokken gezag het eens zijn over de voorgenomen wijziging van de organisatie en de formatie kan de politie de voorbereidingen treffen om de wijzigingen te realiseren. Uiteindelijk zal ik het voorstel van de korpschef beoordelen en de voorgestelde wijzigingen in de organisatie en formatie vaststellen als onderdeel van het beheersplan van de politie. Uw Kamer ontvangt het ontwerp van het beheersplan als bijlage bij de begroting van mijn departement en kan mij daar vanzelfsprekend op bevragen.
Kunt u aangeven of er op enige plek in het land meer plannen zijn voor fusies van basisteams van de politie? Zo ja, welke zijn dat en welke overwegingen spelen daarbij?
Op dit moment zijn geen andere concrete plannen bekend voor fusies van basisteams. Dat laat onverlet dat in het kader van lokaal maatwerk in eenheden op initiatief van het gezag dan wel de politie kan worden gesproken over aanpassingen in de organisatie van de politie. Indien dit op lokaal niveau leidt tot overeenstemming tussen het gezag en de politie dan zal de korpschef deze plannen toetsen. Indien de korpschef instemt met het voorstel voor de aanpassing van de organisatie zal de korpschef de voorbereidingen treffen voor de wijziging van de organisatie en de formatie. Uiteindelijk zal ik de wijziging van de organisatie en formatie vaststellen als onderdeel van het beheersplan van de politie.
Kunt u nogmaals duidelijk uiteenzetten hoe de bevoegdheid over het sluiten van politielocaties verdeeld is? Deelt u mijn opvatting dat het huisvestingsplan van de politie, inclusief het afwijken van de eerder met de kamer gedeelde locatielijst, een onderwerp is waarin u als Minister uitdrukkelijk de Kamer dient te betrekken?
Het is aan de politie om binnen het gestelde financiële kader te bepalen hoe zij de huisvesting van de politie het beste kan inrichten. Het is tevens aan de politie om voorgenomen wijzigingen hierin af te stemmen met het betrokken gezag. Daarbij spelen overwegingen van doeltreffendheid en doelmatigheid alsook overwegingen over kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening een rol.
Vanzelfsprekend kan ik ingrijpen als ik dat nodig acht, maar daar zal doorgaans geen aanleiding toe zijn als de politie en het betrokken gezag daarover overeenstemming hebben. Het al dan niet sluiten dan wel openen van politiebureaus acht ik dan ook vooral een beheeraangelegenheid die de politie uitvoert in goed overleg met het betrokken gezag. De betrokken burgemeesters leggen vervolgens lokaal verantwoording over hun rol af, zoals ook in Noordwijk is gebeurd waar de gemeenteraad verschillende Raadsvragen heeft gesteld over het te sluiten politiebureau.
De milieuschade van houtstook die vele malen hoger is dan de milieuschade door aardgas of stookolie |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de studie van onderzoeksbureau CE-Delft over de milieuschadekosten van verschillende typen woningverwarming, waaruit blijkt dat houtstook veel malen schadelijker is dan het stoken van aardgas of stookolie?1
Ja.
Vindt u het zorgwekkend dat het verwarmen van woningen met een open haard 250 keer schadelijker is dan verwarming met moderne gasinstallaties? Verandert deze conclusie uw visie op het stoken van hout? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet snapt de bezorgdheid over de milieuschade van open haarden. Het is echter belangrijk om onderscheid te maken tussen de verschillende manieren om energie op te wekken uit biomassa. Een verstandige inzet van duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan het realiseren van de klimaatopgave en houdt rekening met het milieu. De inzet van het kabinet is om toe te werken naar een zo hoogwaardig en schoon mogelijke inzet van uitsluitend duurzame biomassa.
Vanwege het effect op de luchtkwaliteit is in het ontwerp-Klimaatakkoord aangekondigd dat het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch zal kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het versneld invoeren van de emissie-eisen van de Ecodesign-richtlijn voor houtkachels. Verdere maatregelen om emissies van houtstook te beperken om negatieve gezondheidseffecten te verminderen, zullen worden opgenomen in het Schone Lucht Akkoord.
Onderschrijft u de conclusie dat zelfs de meest moderne houtkachels en houtketels een milieuschade kennen die een factor 5 tot 12 hoger is dan de milieuschadekosten van de schoonste gasgestookte alternatieven? Is dit inzicht nieuw voor u?
Ik heb kennis genomen van de conclusies uit het onderzoek. Het is goed dat de milieuschadekosten in deze studie zo gedetailleerd op een rij zijn gezet. De conclusies komen op hoofdlijnen overeen met de inzichten van het kabinet.
Onderschrijft u de conclusie dat het gebruik van hout voor woningverwarming in zijn totaliteit verantwoordelijk is voor ongeveer 50% van de totale milieuschadekosten, ondanks het feit dat houtstook maar wordt toegepast in 1,6% van de huishoudens als hoofdverwarming en in 19,1% van de huishoudens als bij- of sfeerverwarming? Is dit inzicht nieuw voor u?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie dat als de CO2-emmissies van houtstook niet worden meegerekend, de milieukosten slechts met 3% zullen afnemen? Is dit inzicht nieuw voor u?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie dat de schadekosten van houtpellets uit Canada en Noord-Amerika extra schadelijk zijn? Kunt u aangeven hoeveel van deze pellets jaarlijks geïmporteerd voor (industriële) houtstook? Zo nee, waarom niet?
Het is feitelijk correct dat de indirecte emissies van houtpellets uit Noord-Amerika relatief hoger zijn vanwege de langere afstand waarover deze worden getransporteerd en het feit dat dit transport nog overwegend wordt uitgevoerd met fossiele brandstoffen. De totale import van houtpellets uit Noord-Amerika (Canada, de VS en Mexico) naar Nederland betrof in 2018 15,8 mln kg (€ 2,7 mln). Deze zijn niet ingezet voor bij- en meestook in kolencentrales. Er is niet aan te geven waar deze pellets wel voor zijn ingezet, noch of deze weer worden geëxporteerd, omdat dit niet wordt bijgehouden.
Deelt u de mening dat houtpellets uit deze landen geweerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is strijdig met WTO-regels om importbeperkingen voor houtpellets uit deze landen op te leggen vanwege de transportafstand.
Deelt u de mening dat het onterecht is dat het gebruik van pelletkachels en biomassaketels als duurzame woningverwarming zijn geclassificeerd? Zo nee, waarom niet?
Van overheidswege wordt het gebruik van pelletkachels en biomassaketels niet generiek als duurzame woningverwarming geclassificeerd. In de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen waar het Bouwbesluit vanaf 2020 naar gaat verwijzen (de NTA 8800), krijgen grote inrichtingen die biomassa gebruiken en moeten voldoen aan eisen uit de Wet milieubeheer score 0, kleinere kachels en ketels die voldoen aan bepaalde eisen krijgen score 0,5 en de overige pelletkachels krijgen score 1. Score 0 geldt als duurzaam, score 1 als niet duurzaam.
Deelt u de mening dat het niet langer te rechtvaardigen valt dat de overheid pelletkachels en biomassaketels subsidieert en promoot als duurzame energiebronnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zal het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa.
Bent u bereid om het stoken van houtkorrels in de communicatie van de rijksoverheid niet langer aan te merken als klimaatvriendelijk? Zo nee, waarom niet?
Nee, er kan niet generiek worden gesteld dat het stoken van houtkorrels niet klimaatvriendelijk is. Volgens de VN-richtlijn voor de rapportage van broeikasgasemissies wordt de inzet van biomassa voor energie als klimaatneutraal beschouwd. Zoals beschreven in antwoord 2 is de inzet van het kabinet om toe te werken naar een zo hoogwaardig mogelijke inzet van duurzame biomassa. Hiermee wordt het klimaateffect zo groot mogelijk.
Bent u bereid deze subsidie zo snel mogelijk af te schaffen en ten goede te laten komen aan energiebesparing of warmtepompen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zal het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Indien wordt besloten de subsidie niet langer beschikbaar te stellen voor biomassatoepassingen, zal de subsidie worden ingezet voor andere klimaatmaatregelen, binnen de budgettaire kaders en in lijn met het (ontwerp)Klimaatakkoord.
Een breed plan voor technisch onderwijs dat volgens ondernemersorganisatie Techniek Nederland nu nodig is |
|
William Moorlag (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Erkent u de zorgen van de voorzitter van Techniek Nederland over het misverstand dat nog altijd teveel jongeren, ouders, docenten en beleidsmakers het algemeen vormend onderwijs zien als de snelste weg naar succes, maar het onderwijs daardoor massaal mensen opleidt voor beroepen die er straks niet meer zijn?1
Ik erken dat er grote behoefte is aan vakmensen en er zijn in ons onderwijssysteem verschillende routes om daar te komen. Dit kabinet vindt het dan ook van belang om scholen te ondersteunen door het verbeteren van de overgangen tussen primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs, zodat zoveel mogelijk jongeren op een plek in het onderwijs terecht komen, die het beste bij hen past en die hen kansen geeft op een goed arbeidsmarktperspectief (zie ook verder bij antwoord op vraag 3). Tegelijkertijd zie ik dat het goed gaat met jongeren op de arbeidsmarkt, zowel uit het mbo als uit het hoger onderwijs: onze jeugdwerkloosheid is zeer laag, lager dan die van vergelijkbare landen. Daarnaast schat de OECD de negatieve effecten van bijv. robotisering relatief laag in voor Nederland: 11,4% loopt een risico. Daarbij stelt de OECD dat de kans groot is dat nieuwe technologie ook veel nieuwe banen zal creëren.2 Het beeld dat het onderwijs massaal opleidt voor verdwijnende beroepen deel ik niet. Waar beroepen wel verdwijnen of veranderen, is het zaak dat mensen zich blijven ontwikkelen zodat zij inzetbaar blijven. Dit kabinet ondersteunt dit met maatregelen op het terrein van Leven Lang Ontwikkelen.
Deelt u zijn analyse dat wij in een Vierde Industriële Revolutie verzeild zijn geraakt, waarin juist de maakindustrie en technisch vakmanschap van vitaal belang zijn?
Ik deel deze analyse. In een eerdere brief aan uw Kamer benoemt dit kabinet dit ook3.
Hoe beoordeelt u zijn pleidooi voor een «Breed Technisch Onderwijsplan»?
De heer Terpstra beschrijft een breed spectrum aan maatregelen.
Ik juich hybride docenten toe en daarom is dit ook een onderdeel van het plan van aanpak lerarentekort. Hier is uw Kamer al eerder over geïnformeerd4. Ook in het kader van het Techniekpact is er met het concept van «hybride docenten» geëxperimenteerd. Een hybride docent is iemand die deels een aanstelling als docent heeft en deels een aanstelling in het bedrijfsleven. Het is ongewenst voor de continuïteit en planning van zowel scholen als bedrijven als alle docenten hybride zijn. Het is voor docenten wel van groot belang dat ze goed op de hoogte zijn van wat er in het bedrijfsleven speelt. Middelen als docentenstages en hybride leeromgevingen zijn, naast hybride docentschap, daar ook uitstekend geschikt voor.
Een hybride leeromgeving of hybride onderwijs houdt in dat het onderwijs zo is ontworpen dat het schoolse leren wordt verbonden en verweven met het leren in de beroepspraktijk. Het is heel goed als leerlingen in het beroepsonderwijs kennismaken met de praktijk in bedrijven. Daarom is cofinanciering van het bedrijfsleven een vereiste binnen de investering in het technisch vmbo. Met deze investering stimuleer ik dat leerlingen ook een deel van het beroepsgerichte onderwijs in de praktijk leren.
Verder heeft ook het programma Sterk beroepsonderwijs aandacht voor leren in de praktijk. Zo zullen de gemengde en theoretische leerwegen van het vmbo samengebracht worden in één leerweg waarbinnen elke jongere praktijkgericht onderwijs volgt. Zo zorgen we ervoor dat vmbo’ers uit de gemengde en theoretische leerwegen beter zijn voorbereid op het vervolgonderwijs (mbo en havo) en dat alle leerwegen in het vmbo aansluiten bij jongeren met verschillende leerstijlen. Op termijn levert dit een bijdrage aan het verkleinen van de maatschappelijke kloof tussen beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs. Ook ontvangt uw Kamer dit najaar een wetsvoorstel dat vo-scholen, mbo-instellingen en arbeidsmarktpartijen in de gelegenheid stelt samen te kunnen werken om het beroepsonderwijs meer als één geheel vorm te geven. Zo kunnen we ervoor zorgen dat er in de toekomst een voldoende divers aanbod aan beroepsonderwijs is van hoog niveau dat aansluit op de wensen van de (regionale) arbeidsmarkt.
Over de studentenstops bij technische studies is uw Kamer al eerder geïnformeerd5. Een numerus fixus bij technische opleidingen kan tijdelijk nodig zijn om de kwaliteit van een opleiding te waarborgen, maar ik verwacht van hogescholen en universiteiten dat zij het maximale doen om een numerus fixus ook zo snel mogelijk weer in te trekken. In het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid, dat uw Kamer in het najaar ontvangt, wordt een onderbouwing gevraagd voor het instellen van een numerus fixus. Bij de herziening van de bekostiging van het hoger onderwijs is er specifieke aandacht voor de knelpunten van de technische opleidingen. Op 15 mei is het advies van commissie Van Rijn over de herziening gepresenteerd en ik zal hier voor 21 juni op reageren.
Ten slotte dringt de heer Terpstra aan op arbeidsmarktrelevante financiering van opleidingen. Dit lijkt mij in relatie tot het beoogde doel geen nuttig of wenselijk middel. Het huidige onderwijsstelsel voorziet al in zowel de kwalitatieve als kwantitatieve aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Dit stelsel bewijst zich, gezien de zeer lage jeugdwerkloosheid6. Zowel in het vo, mbo als hoger onderwijs werken we aan het verbeteren van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB):
Daarnaast zijn er al bestaande maatregelen in het vo, mbo en hoger onderwijs om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. Bijvoorbeeld:
Wat is in het bijzonder uw reactie op zijn voorstellen om
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de voorstellen over te nemen en in overleg te treden met Techniek Nederland over de uitwerking en uitvoering van de voorstellen? Zo nee, waarom niet?
De zorgen rondom de vraag naar technisch opgeleid personeel adresseert dit kabinet binnen het Techniekpact. Uw kamer wordt voor eind mei nader geïnformeerd over de voortzetting van het Techniekpact. Techniek Nederland zit bij het Techniekpact aan tafel.
Daarbij moeten we beseffen dat er meerdere sectoren op de arbeidsmarkt zijn die kampen met een personeelstekort, zoals de onderwijssector zelf. De voorstellen van Techniek Nederland moeten in dat bredere perspectief worden bezien. Mijn collega’s en ik blijven vanzelfsprekend in gesprek met de heer Terpstra en andere (technische) werkgeverspartijen, zodat wij ook in de toekomst kunnen samenwerken aan passende oplossingen voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.
Werkgevers kunnen eraan bijdragen te laten zien hoe mooi een loopbaan vanuit het technisch beroepsonderwijs kan zijn. Het technische bedrijfsleven kan bijdragen aan een hogere instroom van jongeren door zichzelf als aantrekkelijke werkgever te positioneren en zo jongeren aan te trekken tot een loopbaan in de techniek of technologie. Een goed voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld de Carrière Startgarantie, die het Rotterdamse bedrijfsleven in samenwerking met STC en het Techniek College Rotterdam geeft aan studenten in procestechniek, maintenance en Civiele techniek/Infra. Door deze garantie zijn studenten verzekerd van een stageplaats, extra begeleiding via een mentor uit het bedrijfsleven en een carrièrestart in de sector na het behalen van een diploma.
Verdwenen Vietnamese kinderen |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van het programma Argos over verdwenen Vietnamese minderjarigen?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De in de uitzending van Argos besproken signalen waren mij reeds bekend en zijn zorgelijk.
Klopt het dat meer dan 10.000 kinderen na aankomst in Europa zijn verdwenen?
Ik herken het genoemde aantal. Het is een inschatting die door Europol is gemaakt over 2015. Er bestaan echter geen betrouwbare Europese cijfers over het aantal minderjarige vreemdelingen die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Ik kan dit aantal dan ook niet verifiëren.
Klopt het voorts dat volgens de cijfers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de afgelopen vijf jaar in Nederland meer dan duizend kinderen zijn verdwenen? Om hoeveel kinderen gaat het exact?
Dat klopt. Tussen 2014 en februari 2019 zijn ongeveer 1400 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) zelfstandig zonder toezicht vertrokken uit opvanglocaties.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
100
160
300
360
380
110
Bron: KMI+; tot en met februari 2019. Afgerond op tientallen.
Hoe groot is de groep kinderen die met onbekende bestemming uit de beschermde opvang is verdwenen? Hoeveel van de kinderen zijn van Vietnamese afkomst?
Tussen 2014 en februari 2019 zijn ongeveer 50 amv’s zelfstandig zonder toezicht vertrokken uit de beschermde opvang. Ongeveer 40 hiervan hadden de Vietnamese nationaliteit.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
0
< 10
30
10
10
0
Bron: KMI+; tot en met februari 2019. Afgerond op tientallen.
Klopt het dat Vietnamese kinderen als een bijzondere groep gezien worden binnen het COA omdat zij een grote kans hebben slachtoffer te worden van mensenhandel?
Het klopt dat er speciale maatregelen zijn genomen voor Vietnamese amv’s. Bij aankomst in Ter Apel krijgen alle amv’s een voogd van Stichting Nidos toegewezen. De voogd bepaalt in welke vorm van opvang de amv wordt geplaatst. Bij signalen van slachtofferschap mensenhandel wordt de amv in de beschermde opvang geplaatst. Vietnamese amv’s worden op dit moment standaard in de beschermde opvang geplaatst. Daarnaast is voor deze specifieke groep met Nidos de afspraak gemaakt dat Nidos voor jongeren met de Vietnamese nationaliteit een machtiging voor gesloten opvang jeugdzorg kan aanvragen bij de rechter als de verwachting er is dat zij de opvang vroegtijdig gaan verlaten. Een dergelijke machtiging is bij enkele jongeren aangevraagd en voor een beperkte termijn verkregen.
Klopt het dat Vietnamese kinderen zonder uitzondering in beschermde opvang worden geplaatst omdat zij een zeer grote kans maken slachtoffer te worden van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat alleenstaande minderjarigen voor wie de overheid een zorgplicht heeft, met onbekende bestemming uit een beschermde opvang kunnen verdwijnen, terwijl zij in die opvang werden geplaatst omdat zij bescherming nodig hadden?
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld (bijvoorbeeld in de beantwoording van Kamervragen van de leden Bouali en Groothuizen van 14 december 2018), kan ik verdwijningen uit de opvang nooit helemaal tegengaan. Reguliere opvang van amv’s vindt plaats in een open setting. Hoewel in de beschermde opvang extra beschermingsmaatregelen worden getroffen, zoals extra toezicht, is ook deze vorm van opvang geen gesloten setting. Dat betekent dus ook dat amv’s de opvang kunnen verlaten.
Vermeende signalen van mensenhandel bij Vietnamese amv’s hebben in 2016 geleid tot een onderzoek van de Landelijke Recherche, in gezamenlijkheid met de Koninklijke Marechaussee en het Team Mensenhandel en Mensensmokkel van de politie Noord-Nederland. Dit onderzoek heeft niet geleid tot vaststelling van strafbare feiten. In veel gevallen bleek bovendien geen sprake van minderjarigheid. Over dit onderzoek, het zogeheten Pasadena-onderzoek, heeft mijn voorganger uw Kamer bij brief van 5 september 2016 (vergaderjaar 2015–2016, 27 062, nr. 103) geïnformeerd.
Het bovenstaande neemt niet weg dat ik signalen, zoals in het programma Argos naar voren gebracht, altijd serieus neem. De komende maanden zal het EMM als expertisecentrum een fenomeenonderzoek doen naar enerzijds de verdwijningen van Vietnamese amv’s uit de beschermde opvang en anderzijds de betrokkenheid van vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit bij mensenhandel en mensensmokkel in Nederland. Daarnaast laat ik een analyse uitvoeren van binnen de migratieketen beschikbare gegevens over de verdwijningen van amv’s (dus niet alleen amv’s met de Vietnamese nationaliteit) uit amv-opvangvoorzieningen. Over dit onderzoek en deze analyse heb ik uw Kamer bij brief van 24 april jl. geïnformeerd.2 De resultaten daarvan zullen dit najaar gereed zijn.
Zoals ik ook nader toelicht in mijn brief van 24 april jl. zet Nederland zich in toenemende mate in om door internationale samenwerking migratiecriminaliteit en mensenhandel te voorkomen en te bestrijden. Zo wordt Nederland trekker van het Europol-project EMPACT THB («Trafficking Human Beings»), waarin Europese operationele samenwerking tegen mensenhandel plaatsvindt.
Wat doet u teneinde te achterhalen wie deze kinderen zijn, waar zij exact vandaan komen, waar hun familie is en wat de exacte reden is waarom zij in Nederland zijn en of daarbij sprake is van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze problematiek?
Zie antwoord vraag 7.
Wat heeft u ondernomen teneinde deze afschuwelijke vorm van mensenhandel te bestrijden dan wel bloot te leggen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar deze problematiek? Zo ja, wanneer krijgen wij hiervan de resultaten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid er alles aan moet doen te voorkomen dat in de toekomst nog meer kinderen met onbekende bestemming verdwijnen en dat menskracht en middelen daarbij geen beperking zouden mogen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Realiseert u zich dat als u niet in staat bent om deze Vietnamese kinderen te beschermen, u daarmee onbedoeld een keten van mensenhandel in stand houdt? Zo nee, hoe rijmt u dat met de feiten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de opsporing van deze kinderen ook internationaal te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de VS Turkije uit F-35 programma dreigen te gooien om Russische raketten |
|
Martijn van Helvert (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving dat de VS besloten hebben de levering van F-35-apparatuur aan Turkije te staken?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Bent u het eens met de reden die de Amerikanen hiervoor aanvoeren, namelijk de voorgenomen aanschaf door Turkije van Russische S-400 luchtverdedigingssystemen? Deelt u de opvatting dat deze aanschaf «onacceptabel» is en een bedreiging vormt voor de F-35?2
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van de motie-Van Helvert c.s.3, het gedrag van de Turkse president Erdogan, die blijft weigeren om af te zien van deze aanschaf? Is het waar dat Erdogan zelfs opperde in de toekomst mogelijk ook nog het modernere Russische S-500-systeem te kopen?
Acht u de kans reëel dat de VS, naast het stopzetten van het leveren van apparatuur aan Turkije, ook de Turkse industriële participatie in het F-35 programma stopzetten?
De Amerikaanse overheid heeft Nederland begin april jl. geïnformeerd dat indien Turkije niet afziet van de levering, de VS dan zullen overwegen sancties in te stellen onder Countering America's Adversaries Through Sanctions Act (CAATSA). Tevens kan de deelname van Turkije als partner in het F-35 programma potentieel in gevaar komen. Daarnaast hebben de VS het F-35 Joint Program Office (JPO) opdracht gegeven om activiteiten te initiëren om tot alternatieve toeleveranciers te komen voor componenten die in Turkije worden geproduceerd.
Is het waar dat Lockheed Martin al druk op zoek is naar alternatieve toeleveranciers voor onderdelen van de F-35 productielijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke kansen en mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse industrie om wegvallende Turkse participatie in het F-35 programma over te nemen? Bent u bereid deze proactief te helpen benutten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb vermeld maken de Amerikanen zich zorgen over de levering van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem aan Turkije. Nederland onderhoudt nauw contact met de VS over deze kwestie. Het is onwenselijk om in dit stadium openlijk te speculeren over mogelijke vervolgstappen in het programma. Turkije is op dit moment immers partner in het F-35 programma.
Het bericht dat dagbesteding voor gehandicapten onder druk staat |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Dagbesteding gehandicapten sterk onder druk»1 als ook van het daaraan ten grondslag liggende rapport «Keuze in dagbesteding» van Ieder(in), KansPlus en het Landelijk Steunpunt Medezeggenschap?2
Ja.
Herkent u het signaal dat steeds minder sprake is van variatie (en dus keuze) in het aanbod van dagbesteding als ook van alternatieven?
Het rapport beschrijft de uitkomsten van een onderzoek in 2016 en 2017 naar de ervaringen van circa 100 mensen (cliënten of hun naasten/vertegenwoordigers) met de dagbesteding die hen op grond van de Wet langdurige zorg wordt verstrekt. Respondenten geven aan dat er veranderingen in de dagbesteding hebben plaatsgevonden. Over die veranderingen is ongeveer een kwart van de ondervraagden ronduit positief, ruim 20% is blij met de huidige dagbesteding met kanttekeningen, circa 25% is tevreden maar denkt dat het nog beter kan en ruim een kwart is ontevreden over de huidige dagbesteding.
Geconstateerd wordt dat circa de helft van de geïnterviewden te maken heeft gehad met een noodgedwongen wijziging in hun dagbesteding, omdat het aanbod van de zorgaanbieder veranderde.
Met de vernieuwing van de langdurige zorg is geen afbreuk gedaan aan het uitgangspunt dat mensen die zijn aangewezen op zorg, deze ook moeten krijgen. Die zorg dient optimaal aan te sluiten op de zorgvraag van de individuele cliënt, zijn omstandigheden en persoonlijke voorkeuren. De wetgeving biedt hiertoe de waarborgen. Het belang van een doelmatige uitvoering van zorg en ondersteuning met het oog op de houdbaarheid van het stelsel, doet niets aan die waarborgen af. Verandering in de wijze waarop mensen dagbesteding als voorziening ervaren kan verband houden met de doorontwikkeling van deze voorziening in de tijd. Het is belangrijk om veranderingen zo goed als mogelijk aan te laten sluiten op de zorgvraag van betrokkene en deze daaraan voorafgaand in dialoog voldoende helder te krijgen, zodat ontevredenheid over de verstrekte voorziening wordt voorkomen.
Met betrekking tot het specifieke punt over het vervoer naar de dagbesteding merk ik nog op dat per 1 januari 2019 het vervoersbudget in de Wlz, naar aanleiding van signalen over ontoereikende tarieven, met € 75 miljoen is verhoogd. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft op hetzelfde moment ook de beleidsregels, de voorwaarden om dit vervoer te kunnen declareren, verduidelijkt.
In de praktijk bleek deze verduidelijking niet het juiste effect te hebben en leidde deze tot – volgens de aanbieders- tot een verenging van de declaratiemogelijkheden. Om die reden heb ik onlangs de NZa gevraagd de beleidsregels aan te passen zodat de continuïteit van vervoer naar de dagbesteding, in afwachting van een structurele oplossing, alsnog kan worden geborgd. Einde van dit jaar kom ik met een voorstel voor een toekomstbestendig en doelmatig beleid voor vervoer naar de dagbesteding Wlz.
Herkent u de conclusie van het artikel en het onderzoek dat sluiting van voorzieningen, reorganisaties en bezuinigingen de beschikbaarheid en kwaliteit van dagbesteding in de gehandicaptenzorg sterk onder druk zetten? Zo ja, wat wilt u doen om daar verbetering in aan te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de stelling uit het artikel en het onderzoek dat daar waar sprake is van «nieuwe dagbesteding» cliënten daarin niet of nauwelijks inspraak hebben (gehad), laat staan dat sprake is (geweest) van een eigen keuze hetgeen wel zou (hebben ge-)moeten? Wat vindt u daarvan en (ervan uitgaande dat u het ermee eens is dat dat geen goede zaak is) op welke wijze zou een en ander kunnen worden verbeterd?
De kern van de aanbevelingen uit het rapport betreft het bevorderen van de zeggenschap en eigen regie van cliënten. Ik onderschrijf dit uitgangspunt volmondig. Meer maatwerk, zorg die zo goed mogelijk aansluit bij de vraag en kenmerken in de betreffende situatie was en is het leidende uitgangspunt in de vernieuwing van de langdurige zorg. Dit maatwerk vraagt om een goede, evenwichtige dialoog tussen mensen met een beperking, hun naasten en de professional. Goede voorlichting en informatie over de mogelijkheden in aanbod en de inzet van onafhankelijke cliëntondersteuning kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
In een tijd waarin ook de zorgvraag van mensen aan het veranderen is, vraagt deze relatie bij alle betrokkenen om hun volle en blijvende aandacht. Ik erken dat de uitvoering op dit punt nog stappen kan en moet maken. Het SCP heeft in het evaluatieonderzoek naar de Hervorming van de langdurige zorg ook hierop gewezen. Juist met het oog hierop zijn diverse trajecten gestart gericht op verbetering.
Met het programma Onbeperkt Meedoen wordt in de actielijn Zorg & Ondersteuning gewerkt aan het verbeteren van de toegang tot zorg en ondersteuning. Er worden regiosessies georganiseerd waarin wordt ingezet op het verbeteren van het toegangsproces, vakmanschap en het herkennen en erkennen dat sommige problematiek levenslang en levens breed is. Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de lokale versterking van de onafhankelijke cliëntondersteuning. Beide ontwikkelingen dragen bij aan het vergroten van de regie en zeggenschap van cliënten.
Ook met het programma Zorg voor de jeugd wordt, in de geest van de wet, gericht gewerkt aan het versterken van de regie en zeggenschap van cliënten en/of hun ouders. Samen met OCW, VNG en Iederin wordt gewerkt aan een voorstel voor een escalatiemodel waar jeugdigen en hun ouders terecht kunnen als zij vastlopen in het zorgstelsel.
In het programma Volwaardig Leven wordt samen met cliëntvertegenwoordigers, aanbieders, professionals en ook zorgkantoren ingezet op meer toekomstbestendige gehandicaptenzorg. In dit programma is naast talentontwikkeling van mensen met een beperking ook de verbetering van de cliëntondersteuning een belangrijk onderdeel. Cliënten leren verwoorden wat ze willen, of komen erachter welke activiteit bij hen past. Hiermee wordt actief bijgedragen aan het vergroten van de regie en zeggenschap van deze doelgroep.
Onderschrijft u de aanbevelingen uit voornoemd rapport? Zo ja, welke en tot welke actie van uw kant gaan die leiden?
Zie antwoord vraag 4.