Een keurmerk voor voedsel |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zo werkt het toekomstige voedselkeurmerk Nutriscore»?1
Ja, dit bericht is bij mij bekend.
Herinnert u zich de vragen van het lid Moorlag (PvdA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het oerwoud aan keurmerken in supermarkten?2
Ja, deze vragen herinner ik mij.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat Nutriscore het beste voedselkeuzelogo is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke betere logo’s of keurmerken zijn er dan?
Hierop kan ik nog geen antwoord geven. Op dit moment onderzoek ik welk voedselkeuzelogo voor Nederland het meest geschikt is. Hiervoor worden bestaande (Europese) logo’s vergeleken en wordt een onderzoek bij de Nederlandse consument uitgevoerd om te kijken welk(e) logo(’s) goed wordt begrepen. Op dit moment heb ik nog geen oordeel over welk voedselkeuzelogo het meest geschikt is voor Nederland.
Kent u de inventarisatie van de Consumentenbond van 50 tussendoortjes die voorzien zijn van de Nutriscore?3
Ja, de inventarisatie van de Consumentenbond is mij bekend.
Deelt u de mening dat de Nutriscore het kiezen van tussendoortjes voor consumenten makkelijker maakt? Zo ja, wat zegt dat over de waarde die Nutriscore kan hebben voor andere voedselproducten? Zo nee, waarom niet?
De Consumentenbond laat zien hoe de verschillende tussendoortjes worden ingedeeld in de categorieën van Nutriscore. Met deze indeling wordt inderdaad in één oogopslag duidelijk welke tussendoortjes beter scoren ten opzichte van andere tussendoortjes. Ik weet nog niet hoe dit uitpakt voor andere productcategorieën. Ik laat onderzoeken hoe de verschillende logosystemen, waaronder Nutriscore, aansluiten bij de Nederlandse voedingsrichtlijnen en dus een goed systeem kan zijn voor Nederlandse consumenten om gezonder te kiezen.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken of en onder welke voorwaarden Nutriscore ingevoerd kan worden en daarover in overleg te treden met de Consumentenbond? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de uitkomst van dit onderzoek tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Voordat het toekomstige voedselkeuzelogo kan worden ingevoerd moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Het logo moet begrijpelijk zijn voor consumenten, het logo moet rekening houden met de Schijf van Vijf, internationale logo’s moeten in ogenschouw worden genomen en er moet breed draagvlak zijn bij belanghebbenden. Ik overleg regelmatig met een groep belanghebbenden. De Consumentenbond zit hier vanaf het begin bij.
Op dit moment worden de bestaande Europese logo’s vergeleken en wordt een consumentenonderzoek gestart om te zien welk(e) logo(’s) consumenten goed begrijpen. Zie ook het antwoord op vraag 3. De uitkomsten van de onderzoeken bieden de informatie onder welke voorwaarden een nieuw voedselkeuzelogo kan worden ingevoerd en welk logo het beste in Nederland kan worden ingevoerd.
Ik verwacht u na de zomer, maar uiterlijk eind 2019 te kunnen informeren over de uitkomsten van de onderzoeken en mijn beslissing over het nieuwe voedselkeuzelogo.
De verkoop en distributie van pakketjes door Alibaba in Nederland |
|
Wybren van Haga (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vijf miljoen Nederlandse consumenten winkelen online over de grens»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat van alle «cross-border»-uitgaven een steeds groter deel naar Chinese webshops gaat, in het bijzonder als enkel wordt gekeken naar producten?
Volgens een recente studie uitgevoerd in opdracht van Thuiswinkel.org in samenwerking met PostNL, hebben Nederlanders in 2018 voor € 880 mln. gekocht via buitenlandse webwinkels2. Daarvan is 31% uitgegeven in Chinese webwinkels. Van oudsher is internationale handel van groot belang voor Nederland met zijn open economie. Eerlijke en duidelijke handelsregels zijn daarbij essentieel. Consumenten kunnen door grensoverschrijdend online winkelen profiteren van ruimere productkeuze en lagere prijzen. Bovendien prikkelt de buitenlandse concurrentie Nederlandse ondernemers om hun webwinkels nog innovatiever en klantgerichter in te richten.
Klopt het dat er op AliExpress vele duizenden pakketjes te koop zijn, die tegen een zodanig lage prijs worden verkocht en bezorgd in Nederland dat alleen al de verzendkosten binnen de EU hoger zouden moeten zijn dan het door de consument te betalen product?2 Zo ja, hoe verklaart u dit?
Deze vraag valt niet eenduidig te beantwoorden omdat de commerciële contracten tussen postvervoerders en tussen verzenders en postvervoerders die hieronder liggen niet openbaar zijn. Het tarief dat de consument betaalt voor verzending staat namelijk los van de vergoeding die een verzender (in dit geval een Chinese webshop) betaalt aan het (post)vervoerbedrijf dat de afhandeling verzorgt. Dit kan het Chinese postbedrijf zijn dat vervolgens bijvoorbeeld PostNL een door de Wereldpostunie vastgestelde vergoeding moet betalen voor de uiteindelijke bezorging in Nederland (zie vraag 6), maar het is ook mogelijk dat de Chinese webshop rechtstreeks zakendoet met een vervoerbedrijf (zie bijvoorbeeld het persbericht van PostNL van 4 mei 2017 waarin werd aangekondigd dat PostNL zendingen van AliExpress rechtstreeks vanuit China in haar logistieke proces ging opnemen).
Het kan zijn dat een webshop een bepaalde verkoopstrategie hanteert waarbij de verzendkosten voor de consument laag worden gehouden maar de postvervoerder wel meer vergoed krijgt.
Ten tweede moet er in dit kader voor worden gewaakt dat appels met peren worden vergeleken. Chinese e-commerce bedrijven bieden verschillende verzendopties aan. Factoren als levertijd, track & trace of verzekerd verzenden spelen een belangrijke rol bij de hoogte van het verzendtarief. In geval van het goedkoopste tarief wordt het product meestal per boot verzonden en kan de levering tot 90 dagen duren.
Hebt u, ook tegen de achtergrond van de stappen die de Amerikaanse regering zet om namaakproducten aan te pakken, kennisgenomen van het bericht over de verkoop van kleding met het logo van de Nederlandse politie erop op webwinkels?3 Klopt het dat dit strafbaar is? Zo ja, is er vanuit de Nederlandse overheid actie ondernomen om de aanbieders, onder meer AliExpress, hier op te wijzen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. Internationale online handelssites bieden een platform waarop producenten/aanbieders en klanten elkaar kunnen vinden. Het is niet uitgesloten dat Chinese platforms een minder streng beleid hanteren dan in Nederland het geval is voor wat betreft het voorkomen van het aanbieden van merkvervalste spullen. Merken zijn beschermd in Nederland. Het is verboden merkartikelen na te maken en het is niet toegestaan om in valse merkartikelen te handelen. Er zijn ook regelmatig strafrechtelijke onderzoeken op dit gebied. Dit betreft vaak gezamenlijke acties van FIOD, politie, Douane en het Functioneel Parket. De politie kan, indien zij vermoedt dat er inbreuk op intellectueel eigendomsrechten wordt gemaakt, bijvoorbeeld aan de Douane vragen om op te treden (Art 6. Vo (EU) nr. 608/2013). Indien er wordt geconstateerd dat er binnen de Nederlandse grenzen sprake is van handel in of ongeoorloofd gebruik van namaakproducten of inbreuk op merkrecht, dan zal daar tegen worden opgetreden. In dat verband kunnen er ook opsporingmethoden worden ingezet die het onderscheppen van bepaalde postzendingen mogelijk maken. Tenslotte bieden internationale gremia als de World Intellectual Property Organization (WIPO) en de World Trade Organization (WTO) de mogelijkheid voor individuele lidstaten of voor de EU om nadere afspraken te maken of signalen af te geven over inbreuk op rechten.
Bent u bekend met het bericht «Alibaba doet Chinese pakjesstroom exploderen»?4 In hoeverre is de in dit artikel beschreven situatie ook van toepassing in Nederland?
Alibaba is een gesloten bedrijf wat betreft informatieverstrekking. Volgens de prognose van International Post Corporation («IPC Cross-border e-commerce shopper survey 2018») worden uit China (inclusief Hong Kong) in Nederland in 2019 naar schatting zo'n 27 miljoen e-commerce zendingen geïmporteerd. Eén van de marktpartijen, PostNL, bevestigt het beeld dat het aantal brievenbuspakjes uit China de afgelopen jaren is toegenomen.
Klopt het dat onder de afspraken van de Wereldpostunie geldt dat de zogeheten «last mile», het transport van het verdeelcentrum tot aan de voordeur van de consument, van een pakketje van onder de twee kilo dat afkomstig is uit een «ontwikkelingsland» tegen een gunsttarief dient te worden gedistribueerd? Zo ja, hoe verhoudt dit tarief zich tot de verzendkosten van een binnen Nederland gedistribueerd pakketje?
Binnen de Wereldpostunie worden afspraken gemaakt over de afhandeling van internationale post. Een van die afspraken betreft de onderlinge vergoedingssystematiek. Eindkostenvergoedingen zijn vergoedingen die postbedrijven elkaar betalen voor de binnenlandse bezorging van internationale post. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de vergoedingen voor landen die behoren tot het «doelsysteem» (de geïndustrialiseerde landen) en die voor landen in het overgangssysteem (ontwikkelingslanden). Deze classificatie is gebaseerd op verschillen in economische ontwikkeling en het kwaliteitsniveau van de postale dienstverlening. De vergoedingssystematiek is zo ingericht dat de landen in het overgangssysteem worden gesteund in de ontwikkeling van hun postale systeem. Het doel is om deze landen op termijn op hetzelfde postale dienstenniveau te krijgen van de geïndustrialiseerde landen.
Afhankelijk van de betreffende afspraken tussen postvervoerders en Chinese marktpartijen hebben Chinese bedrijven in sommige gevallen langere tijd voordeel gehad ten opzichte van retailers in geïndustrialiseerde landen doordat China in de vergoedingssystematiek tot de ontwikkelingslanden werd gerekend. Hierdoor konden zij hun producten goedkoper versturen. Deze tariefongelijkheid wordt echter gefaseerd weggenomen door de recente afspraken die in 2016 binnen de Wereldpostunie zijn gemaakt en deze zal per 2021 zijn verdwenen. Deze afspraken houden in dat er per 1 januari 2018 een wijziging van het internationale tariefsysteem van de Wereldpostunie van kracht is geworden waardoor het vanuit China versturen van e-commerce post duurder is geworden. Tevens geldt er reciprociteit van tarieven voor landen die in de overgangscategorie zitten. Dat betekent dat China sinds begin 2018, voor zover zijn nog lagere tarieven betalen, ook dezelfde lagere tarieven van andere postvervoerders ontvangen.
Los van de afspraken binnen de Wereldpostunie moeten webwinkels van buiten de EU met ingang van 2021 ook btw gaan afdragen voor cross-border zendingen met een orderwaarde lager dan € 22,–. Hierdoor zal in 2021 ook op dit vlak een gelijk speelveld zijn ontstaan met betrekking tot de verzending van e-commerce producten.
Met betrekking tot de vraag hoe het tarief voor de vergoeding van de «last mile» zich verhoudt tot de verzendkosten binnen Nederland, ga ik ervan uit dat u met «verzendkosten» doelt op de kosten die PostNL moet maken voor het bezorgen van dit pakket binnen Nederland. Door de besluiten van de UPU in 2016 draagt de vergoeding voor de bezorging in Nederland voor pakketten uit China nu positief bij aan het resultaat van PostNL.
Kunt u toelichten aan welke internationale afspraken over een «last mile» Nederland precies gebonden is? Kunt u daarbij alle onderlinge vergoedingen betrekken en toelichten welke afspraak wanneer is vastgelegd?
Nederland is als lidstaat van de Wereldpostunie verplicht om een aanbieder of aanbieders aan te wijzen voor de verzorging van de grensoverschrijdende postale diensten. Op grond van de verdragen van de Wereldpostunie hebben de aangewezen postdienstverleners van de lidstaten de verplichting om elkaar internationale postdiensten te verlenen en te voldoen aan de andere verplichtingen die uit die verdragen voortvloeien, en volgens de voorwaarden en eindvergoedingen die op grond van die verdragen gelden. In 2016 zijn de lidstaten van de Unie akkoord gegaan met een wijziging van de voorwaarden en de hoogte van de geldende eindvergoedingen. De eerste stap van de toen overeengekomen maatregelen is op 1 januari 2018 van kracht geworden. Uw Kamer is over deze wijzigingen geïnformeerd bij brief van 24 november 2017 (Kamerstuk 34 840 (R2095).
Welke instantie vergoedt onder de afspraken van de Wereldpostunie de «last mile»? Om hoeveel geld gaat het hierbij op jaarbasis in de afgelopen vier jaar?
Dit hangt af van de nationale regelgeving en de eigendomsverhoudingen van het aangewezen postbedrijf. De eindkostenvergoedingen worden jaarlijks in rekening gebracht bij nationale postbedrijven op basis van de volumes van de ingaande en uitgaande post. In Nederland is het een private partij (PostNL) die financieel afrekent met alle overige internationale postvervoerders waar het op grond van het Wereldpostunieverdrag zaken mee doet.
Hoe wordt bepaald welke landen onder de afspraken van de Wereldpostunie gelden als «ontwikkelingslanden»? Welke criteria gelden hier voor? Kunt u opsommen welke landen op dit moment onder die definitie vallen?
De methodologie die binnen de UPU wordt toegepast bij de categorisering van landen is in 2016 herzien en is gebaseerd op de postale ontwikkelingsindicator (PDI). De PDI bestaat uit een macro-economisch deel (het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking) en een specifiek postaal element (de reguliere kosten per brief). Het laatste element is een indicatie van de benodigde human resources per brief, land-specifieke eigenschappen en geografische belemmeringen bij het bezorgen van post. Hoe hoger de reguliere kosten per brief als gevolg van deze factoren, des te lager komt het land op de classificatieranglijst.
In 2016 heeft er een herschikking plaatsgevonden op basis van het herziene classificatie systeem. Het huidige systeem gaat uit van vier categorieën: de meest geïndustrialiseerde landen zitten in groep I (ook wel het doelsysteem genoemd), landen met wat minder ontwikkelde of geografisch lastiger postale dienstverlening in groep II en III (de overgangsgroep) en de minst ontwikkelde landen in groep IV. Groepen II en III werken in fasen toe naar het doelsysteem waarbij de eindvergoedingen op termijn gelijk worden getrokken (zie ook beantwoording bij vraag 6). China zit nu in groep III, samen met landen als Argentinië, Brazilië, Mexico, Rusland, Thailand en Turkije.
De groep IV landen zijn: Albanië, Algerije, Afghanistan, Angola, Armenië, Azerbaijan, Bangladesh, Belize, Benin, Bhutan, Bolivia, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, Centraal Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Colombia, Comoren, Congo, Djibouti, Dominicaanse Republiek, Ecuador, Egypte, El Salvador, Equatoriaal Guinee, Eritrea, Ethiopië, Filippijnen, Gambia, Georgië, Ghana, Guatemala, Guinee, Guinee-Bissau, Guyana, Haïti, Honduras, India, Indonesië, Iran, Irak, Ivoorkust, Jemen, Jordanië, Kaapverdië, Kameroen, Kenia, Kiribati, Kirgizië, Laos, Lesotho, Liberia, Libië, Madagaskar, Malawi, Malediven, Mali, Mauritanië, Moldavië, Mongolië, Marokko, Mozambique, Myanmar, Namibië, Nepal, Nicaragua, Nieuw Zeeland, Niger, Noord-Korea, Oeganda, Oezbekistan, Oost-Timor, Pakistan, Palestina, Papua Nieuw Guinea, Paraguay, Peru, Rwanda, Samoa, Sao Tomé en Principe, Senegal, Sierra Leone, Soedan, Solomon Eilanden, Somalië, Sri Lanka, Swaziland, Syrië, Tajikistan, Tanzania, Togo, Tonga, Tunesië, Turkmenistan, Tuvalu, Vanuatu, Vietnam, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Soedan.
Bent u bekend met het eerder door de Amerikaanse president geuite voornemen om uit een postverdrag met China te stappen?5 Kunt u toelichten uit welk verdrag de Amerikaanse president wil(de) stappen, welke landen partijen zijn bij dit verdrag en of de Amerikaanse regering al concrete stappen heeft ondernomen om dit voornemen te effectueren?
Ja. De VS hebben op 17 oktober 2018 aangekondigd uit de Wereldpostunie te stappen. Dat zou concreet betekenen dat het land niet langer verdragspartij is bij de afspraken die binnen de Wereldpostunie zijn gemaakt over de wereldwijde afhandeling van postaal verkeer. De VS zet dit besluit in als drukmiddel om een fundamentele wijziging van het huidige systeem van eindkostenvergoedingen te realiseren. De VS hebben aangeven dat de achterliggende reden hiervoor is dat China nog steeds oneigenlijk profiteert van het huidige systeem. Wat de VS betreft zijn de maatregelen waartoe in 2016 reeds is besloten kennelijk onvoldoende. Daarom hebben de VS een voorkeur uitgesproken voor een zeer verregaande hervorming van de eindkostenvergoedingen. De hervorming die door de Amerikanen wordt voorgesteld stuit op verzet van veel andere lidstaten en nationale postbedrijven omdat de impact van de voorgestelde implementatietermijn en de inhoudelijke wijzingen als zeer ingrijpend wordt ervaren. Het voorstel zal leiden tot enorme prijsstijgingen in één keer, en daardoor tot sterke volumedalingen en verstoring van de e-commerce markt. Daarom is door een groep lidstaten een tweetal andere voorstellen uitgewerkt, waaronder een afgezwakte vorm van de voorkeursoptie van de VS, met als doel om de belangen van alle 192 lidstaten op een evenwichtige wijze mee te nemen en ook de VS binnenboord te houden. De bedoeling is dat er later dit jaar over de drie opties wordt gestemd.
De VS hebben via hun ambassades, waaronder die in Nederland, inmiddels ook een uitvraag gedaan wat het voor de postale betrekkingen zou betekenen indien de VS uit de Wereldpostunie zou stappen. Dat zou het geval zijn op 18 oktober 2019 indien de voorkeursoptie van de VS dan niet is aangenomen. Het antwoord op deze vragen komt erop neer dat de VS dan geheel afhankelijk is van bilateraal onderhandelde commerciële afspraken met elke individuele nationale postvervoerder en ze geen gebruik meer kunnen maken van de verschillende faciliteiten die de Wereldpostunie biedt voor een gestroomlijnde internationale afhandeling van postvervoer (bijv. douanefaciliteiten, inklaring, documenten, online tools). Op basis van een door de UPU uitgevoerde impactstudie zullen de (negatieve) gevolgen voor de VS groot zijn (vanwege de transactiekosten die voor 192 landen gemaakt moeten worden en het moeten ontwikkelen van alternatieve uitwisselingssystemen) en voor de overige lidstaten beperkt. PostNL heeft aangegeven dat het bedrijf noch haar klanten negatieve effecten zullen ondervinden van een uittreding van de VS.
Deelt u de zorgen van de Amerikaanse president over de postmarkt en de postafspraken met China? Zo ja, hoe hebt u dit kenbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het huidige systeem van eindvergoedingen kent kritiek. Tegenstanders van het systeem zijn doorgaans landen die veel meer importeren (vaak vanuit Aziatische landen die in veel gevallen lagere eindvergoedingen mogen rekenen bij zendingen) dan dat ze exporteren. Nederland is voor wat betreft e-commerce juist een exporterend land, d.w.z. de export van e-commerce pakketten overtreft de import in ruime mate. Vanwege deze netto-export van e-commerce heeft PostNL voordeel bij lage eindkosten in de landen waar de distributie plaatsvindt. Ongeveer 70% van de kosten van exportpost zit namelijk in de eindkosten. PostNL heeft dus baat bij zo min mogelijk rigoureuze veranderingen van het systeem. Dat neemt niet weg dat de lage classificatie van China in de eindvergoedingensystematiek niet meer in overeenstemming is met de economisch snelle opmars van het land. Juist daarom zijn tijdens het Wereldpostunie congres in 2016 reeds maatregelen afgesproken om de disbalans in tarieven te adresseren. Nederland heeft, evenals de VS, deze maatregelen gesteund. De zorgen die Nederland destijds met de VS deelde, zijn met deze maatregelen goeddeels weggenomen.
Tijdens het Wereldpostunie Congres van 2016 is afgesproken dat de vergoedingen die China moet betalen voor briefpost aan andere landen, omhooggaan. Dit betekent onder meer dat China in de periode 2018–2021 voor small packets per jaar 13% meer gaat betalen. In geval van aangetekende pakketjes vanuit China gaat de toeslag ook fors omhoog: in 2018 met 64% en daarna met 8% per jaar. China heeft aangegeven dat het volume dat wordt verzonden naar andere landen als gevolg van de wijziging in vergoedingen inmiddels met circa 20–30% is afgenomen.
De volgende stappen van het in 2016 overeengekomen pakket aan maatregelen worden de komende jaren geïmplementeerd. De bedoeling is dat het niveau van eindvergoedingen steeds verder naar elkaar toe groeit en dat er op een gegeven moment geen verschil meer is tussen categorieën landen. Deze maatregelen sorteren nu reeds effect en moeten daarom worden doorgezet. Nederland kan zich niet vinden in de opstelling van de VS omdat zij nu terugkomen op de afspraken uit 2016 die in multilateraal verband tot stand zijn gekomen. Deze wijzigingen zullen een negatieve impact hebben op de huidige internationale positie van PostNL. Nederland kan zich wel vinden in de optie om de implementatie van de afspraken uit 2016 te versnellen.
Bestaan er schattingen over het aantal uit China afkomstige pakketten dat tegen het eerder genoemde gunsttarief worden verzonden? Zo nee, waarom niet?
Volgens de prognose van IPC (International Post Corporation) worden uit China (inclusief Hong Kong) in Nederland in 2019 zo'n 27 miljoen e-commerce zendingen geïmporteerd. Dat is 35% van het totaal aantal binnenkomende e-commerce zendingen. Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat anno 2019 van een «gunsttarief» geen sprake meer is (zie beantwoording van vraag 6).
Hoeveel (e-commerce)pakketjes worden er jaarlijks vanuit Nederland naar China verzonden?
Deze gegevens zijn niet bekend. Wat wel gezegd kan worden is dat de e-commercestroom naar China bij tijd en wijle zeer substantieel is. Als voorbeeld is hierbij de Chinese babymelkcrisis te noemen.
Is het net zo makkelijk voor Nederlandse e-commercebedrijven om pakketjes aan in China gevestigde consumenten te verkopen en te bezorgen als andersom?
In het rapport «China, cross-border e-commerce; kansen voor Nederlandse bedrijven» van het Nederlandse Consulaat-Generaal in Guangzhou, uit 2015, wordt geconstateerd dat verzending per post vanuit Nederland rechtstreeks aan de Chinese consument voor verzenders «zeer betaalbaar is». Overigens zijn verzendkosten maar één van de onderdelen voor succesvolle e-commerce. De gids «China cross-border e-commerce» van het Nederlandse Consulaat-Generaal in Shanghai uit 2017 laat zien dat dat er verschillende mogelijkheden zijn voor Nederlandse bedrijven om hun producten online in China te verkopen en te distribueren.
Is China Post actief in Nederland of werkt China Post in Nederland samen met een of meerdere in Nederland gevestigde postbedrijven? Kunt u, indien het laatste het geval is, toelichten welke?
Nee, China Post is niet actief in Nederland. China Post heeft net als overige vergelijkbare internationale postbedrijven afspraken met PostNL in het kader van de verplichtingen die voortvloeien uit het Wereldpostunie Verdrag.
Hoeveel via AliExpress bestelde pakketjes worden jaarlijks via PostNL verspreid? Kunt u nagaan hoeveel PostNL hier – voor zover de informatie niet bedrijfsgevoelig is – (gemiddeld) aan verdient?
Dit betreft commercieel gevoelige en bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Kunt u nagaan welke – voor zover niet bedrijfsgevoelig – afspraken PostNL heeft met China Post en/of Alibaba?6
Dit betreft commercieel gevoelige en bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Op welke wijze worden China Post en/of Alibaba gesteund door de Chinese overheid? Kunt u precies toelichten uit welke elementen die steun bestaat?
De Nederlandse overheid heeft geen zicht op de precieze vormen van steun die beide bedrijven al of niet ontvangen van de Chinese overheid.
Bent u van mening dat, gezien de relatie tussen Alibaba, China Post en de Chinese overheid, sprake is van eerlijke concurrentie voor Europese e-commercebedrijven?
Het gebrek aan transparantie over de relatie tussen de Chinese overheid en bedrijven als Alibaba en China Post en de mogelijke gevolgen daarvan voor de concurrentie met Europese e-commercebedrijven verdient nadere aandacht. Om die reden zet Nederland in op het versterken van de monitoringsfunctie van de WTO, door bijvoorbeeld het verbeteren van de notificatieplicht van subsidies aan bedrijven, en op het ontwikkelen van aanvullende WTO-regels voor geoorloofde subsidies.
Kunt u zich herinneren dat u de Kamer informeerde over de gesprekken in internationale gremia over gemeenschappelijke regels voor e-commerce binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en over controlesystemen hiervoor binnen de EU?7 Kunt u toelichten welke ontwikkelingen zich sinds de antwoorden op deze schriftelijke vragen hebben voorgedaan? Wat is hieromtrent de laatste stand van zaken?
Ja, in mijn brief van 27 februari jl. heb ik u over deze onderwerpen geïnformeerd.9 Binnen de WTO hebben 76 leden (inclusief de EU, China en de VS) in januari 2019 de Gezamenlijke Verklaring aangaande e-Commerce ondertekend, waarin zij de intentie uitspraken om onderhandelingen te beginnen over de handelsaspecten van e-commerce.10 Op 3 mei jl. heeft de Europese Commissie een EU-onderhandelingsvoorstel aan de WTO-leden voorgesteld.11 Belangrijke onderdelen uit dit voorstel zijn het regelen van grensoverschrijdende datastromen, het verhogen van consumentenbescherming met betrekking tot e-commerce en het definitief afspreken dat er geen douaneheffingen op elektronische transmissies (inclusief digitale content) worden toegepast. Daarnaast heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan ter bescherming van het Europese acquis rondom de bescherming van persoonsgegevens en privacy.
Nederland steunt de aanpak van de Europese Commissie. Het Commissievoorstel is met alle andere geïnteresseerde WTO-leden, van 13-15 mei 2019 besproken. De eerstvolgende besprekingen staan gepland van 18 – 20 juni en van 15 – 17 juli dit jaar.
Wordt of is de situatie rondom (het ongelijke speelveld in de) e-commerce, ondanks het feit dat er op dit moment geen sprake is van een adequaat handels- en investeringsverdrag met China, besproken in het Breed Handelsberaad? Zo nee, waarom niet?
De agenda van het Breed Handelsberaad volgt die van de Raad Buitenlandse Zaken en deelnemers kunnen de handelsvragen stellen die ze willen, ongeacht of een bepaald onderwerp op de agenda staat of niet. De ontwikkelingen in de WTO komen regelmatig aan bod. Nu de e-commerce onderhandelingen gestart zijn, zal dit onderwerp ook op de agenda van het Breed Handelsberaad terugkeren.
Bent u voornemens de situatie in de e-commerce en de postmarkt te betrekken bij de Nederlandse Chinanotitie in wording? Bent u daarnaast voornemens de situatie aan de orde te stellen tijdens of en marge van de besprekingen van de China-strategie van de EU? Zo nee, waarom niet?
Op 15 mei jl. heeft het kabinet haar China strategie gepubliceerd12. De China notitie zal koersgevend zijn voor een veelheid aan dossiers, waaronder e-commerce en de postmarkt. Belangrijk uitgangspunt hierin is het vergroten van een «gelijk speelveld» en het aanpakken van marktverstorende praktijken. Dit uitgangspunt komt overeen met de mededeling van de Europese Commissie «EU-China, a strategic outlook»13 die Nederland heeft verwelkomd tijdens de Europese Raad (21-22 maart jl.). Ook tijdens de voorbereidingen van de EU-China top (9 april jl.) heeft Nederland deze boodschap uitgedragen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Gevaarlijke typen Ferroli-cv- ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de vervolguitzending van Kassa over «levensgevaarlijke» cv-ketels van Agpo Ferroli en tienduizenden huurders die hierdoor in onzekerheid verkeren?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Naar aanleiding van de uitzending van Kassa van 16 maart 2019 is de NVWA een onderzoek bij de producent gestart. In mijn antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Beckerman (SP) over Onveilige CV-ketels (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2328) heb ik de Kamer hierover geïnformeerd. De vervolguitzending van Kassa heeft geen nieuwe feiten aan het licht gebracht.
Hoe is het mogelijk dat cv-ketels van Ferroli met een gat in de behuizing wel onderhouden zijn maar het gat niet is gedicht, waardoor essentiële veiligheidsmaatregelen vanuit de fabriek zijn genegeerd? Welke consequenties heeft deze nalatigheid voor de betreffende onderhoudsbedrijven?
In de op 16 april 2019 aan uw Kamer toegezonden antwoorden op vragen over onveilige cv-ketels (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2328) heb ik gemeld dat de installateurs in 2009 van Ferroli aangescherpte onderhoudsadviezen hebben ontvangen. Ook heb ik uw Kamer gemeld dat de NVWA een onderzoek is gestart. Op de uitkomst daarvan kan ik niet vooruitlopen.
Klopt het dat er geen overeenstemming is tussen de twee grootste onderhoudsbedrijven in ons land over wat met Ferroli-ketels moet gebeuren, aangezien Feenstra stelt dat bij goed onderhoud de ketel kan blijven hangen en dat Breman stelt dat de cv-ketels vervangen moeten worden? Wat betekent dit voor de bewoners die een Ferroli-ketel hebben?
De NVWA neemt in het kader van het onderzoek ook contact op met onderhoudsbedrijven. Op de uitkomst van dit onderzoek kan ik niet vooruitlopen.
Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg NVWA d.d. 23 april 2019 zal ik de Kamer voor de zomer informeren over de voortgang van het onderzoek.
Zijn er klachten of meldingen gedaan bij Ferroli en/ of de NVWA over deze typen ketels door onderhoudsbedrijven?
Bij Ferroli zijn er in de periode tussen 24 oktober 2013 en 19 maart 2019 door onderhoudsbedrijven 23 meldingen gedaan over deze typen ketels. Van deze meldingen hadden er drie betrekking op brand buiten de cv-ketel. De NVWA heeft in deze periode geen meldingen ontvangen. Op 16 april 2019 heb ik aan uw Kamer gemeld dat de NVWA een onderzoek is gestart naar aanleiding van de uitzending van het programma Kassa van 16 maart 2019 en de uitspraken deskundigen in dit programma. De NVWA heeft op 18 april 2019 van Kassa 40 bij dit programma binnengekomen meldingen ontvangen. Deze meldingen worden door de NVWA meegenomen bij het al lopende onderzoek.
Waarom stelt woningcorporatie Vestia dat de ketels niet vervangen hoeven worden (ook al zitten nog gaten in behuizingen) en wacht Vestia op een onderzoek van hun «contractpartij», oftewel van de fabrikant zelf wat niet onafhankelijk is? Wat is uw oordeel over deze gang van zaken in de richting van huurders van Vestia die zich grote zorgen maken?
Het hiervoor genoemde onderzoek van de NVWA is relevant voor alle ketels van Ferroli die in Nederland in gebruik zijn, waaronder cv-ketels in de huurwoningen van Vestia. Vestia zal maatregelen nemen die voortvloeien uit de bevindingen van het onderzoek van de NVWA. Dat Vestia een onderzoek van de fabrikant zelf afwacht, zoals in de vraag wordt gesteld, is niet correct.
In afwachting van de resultaten van het onderzoek van de NVWA neemt Vestia wel al een aantal maatregelen. Daarbij gaat het om:
Bent u met woningcorporatie Parteon en met onafhankelijk technisch onderzoeker P. Coppes eens dat alle gevaarlijke Ferroli-ketels zo snel mogelijk vervangen moeten worden? Zo ja, op welke termijn gaat dit gebeuren?
De NVWA heeft een onderzoek naar de cv-ketels gestart. Op de uitkomst daarvan kan ik niet vooruitlopen. Indien blijkt dat de cv-ketels niet aan de veiligheidseisen voor gastoestellen voldoet zullen passende maatregelen worden getroffen.
Zijn de betreffende vier typen Ferroli-ketels speciaal ontwikkeld voor woningcorporaties om zo de kosten te drukken? Zo ja, is dit ten koste gegaan van de brandveiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij de woningcorporaties Vestia en Ymere blijkt dat het hier gangbare typen cv-ketels betreft die voor de algemene markt zijn ontwikkeld. Van speciaal voor woningcorporaties ontwikkelde Ferroli cv-ketels is geen sprake. Daarbij is het zo dat alle cv-ketels die op de markt worden gebracht moeten voldoen aan de Europese richtlijn voor gastoestellen. Toestellen die aan deze richtlijn voldoen worden geacht veilig te zijn.
Deelt u de mening dat de veiligheid van bewoners altijd voorop moet staan en niet de kosten? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid van bewoners staat voor mij altijd voorop. Daarom zijn in de wet voorwaarden gesteld aan de veiligheid van cv-ketels en werkt het kabinet aan een wettelijk stelsel om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties onder certificering te brengen (om het aantal incidenten met koolmonoxide terug te brengen). Bij dit wettelijk stelsel staat de veiligheid van installaties voorop. Hiertoe voorziet het stelsel erin dat werkzaamheden volgens door de Minister van BZK aangewezen certificatieschema’s worden uitgevoerd en dat, nadat werkzaamheden (installatie en onderhoud) zijn uitgevoerd, de installatie door een vakbekwaam persoon wordt gecontroleerd alvorens de installatie (opnieuw) in bedrijf te stellen.
Deelt u de mening dat het voor huurders en huiseigenaren makkelijker moet worden om klachten te melden over hun cv-ketels? Zo ja, hoe kan dat snel worden geregeld?
In het algemeen geldt voor huurders dat ze bij klachten altijd direct contact met de verhuurder kunnen opnemen. Voor huiseigenaren geldt dat ze voor klachten/controle/onderhoud altijd direct contact kunnen opnemen met de installateur.
Daarnaast kan iedereen klachten over cv-ketels melden bij de NVWA.
Hiermee zijn er voldoende mogelijkheden om klachten te melden.
Kunt u deze vragen en de nog openstaande Kamervragen over wederom onveilige cv-ketels beantwoorden vóór het debat over wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties plaatsvindt?2
Ja.
Het bericht ‘Rechts-radicalen trainen in Frankrijk voor ‘nieuwe burgeroorlog’’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rechts-radicalen trainen in Frankrijk voor «nieuwe burgeroorlog»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat de organisatie «Identitair Verzet» en andere extreemrechtse organisaties aanhangers sturen naar trainingskampen in Frankrijk? Zo ja, baart u dit eveneens zorgen?
Zoals de AIVD heeft gemeld in zijn jaarverslag staat voor bepaalde rechts-extremisten immigratie nog altijd gelijk aan islamisering. Immigratie en islamisering leveren in hun ogen een gevaar op voor de Nederlandse identiteit. Een zichtbare vertegenwoordiger van dat gedachtegoed is bijvoorbeeld de groepering Identitair Verzet.2 Het is bekend dat enkele leden van Identitair Verzet in het verleden hebben deelgenomen aan internationale trainingskampen onder de noemer van Génération Identitaire in Frankrijk. Er zijn geen indicaties dat dit recent ook is gebeurd.
Ik begrijp dat er zorgen leven omtrent rechts-extremisme. De ontwikkelingen in binnen- en buitenland, zoals de verschrikkelijke gebeurtenissen recentelijk in Nieuw-Zeeland, rechtvaardigen dat we alert zijn op verschillende soorten van extremisme en terrorisme. Zoals beschreven in het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) uit de opleving van het rechts-extremisme in Nederland zich vooralsnog niet zozeer in het plegen van geweld, maar in een steeds agressiever en opruiender internetdiscours.3
Klopt het dat deze sympathisanten van extreemrechts gedachtengoed op deze trainingskampen door gezamenlijk vechtsporten te beoefenen zich voorbereiden op «de naderende strijd» in het kader van een «rassenoorlog»? Zo ja, deelt u de mening dat dit verwerpelijk is en gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat extreemrechtse organisaties actief personen proberen te werven voor dergelijke trainingen? Zo ja, wat gaat u doen om deze wervingsactiviteiten te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het in het kader van de veiligheid volstrekt onacceptabel is indien personen met rechts-extremistische ideeën zich collectief voorbereiden op vijandige handelingen jegens andere groepen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Het is onacceptabel als personen buitenwettelijke (gewelds)-middelen inzetten tegen andere groepen, ongeacht de ideologische signatuur. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn alert op personen waarvan een gekende geweldsdreiging uitgaat. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, kan het Openbaar Ministerie onderzoek instellen en overgaan tot vervolging.
Ontwikkelingen binnen het rechts-extremisme, en de dreiging die daarvan uitgaat, worden scherp in de gaten gehouden. In mijn antwoord op vraag 10 ga ik nader in op de aanpak van online rechts-extremisme.
Wat doet het feit dat personen met extreemrechte sympathieën zich voorbereiden op een «naderende strijd» met het dreigingsbeeld?
In het DTN is geconstateerd dat de opleving van rechts-extremisme zich in Nederland vooral online uit in agressiever taalgebruik, niet in geweld4.
De AIVD5 en de NCTV6 waarschuwen verder voor de impact van het gepolariseerde maatschappelijke debat op rechts-extreme eenlingen («lone actors») en de mogelijke gevolgen van het polariserende extreemrechtse internetdiscours in de samenleving.
Kent u het rapport «De nieuwe generatie extreemrechts en haar online schaduw»?2 Wat is uw reactie op de conclusies uit het rapport?
Ik ken het rapport en de conclusies zijn in lijn met de bevindingen uit het rapport dat de NCTV op 6 november jl. heeft uitgebracht over extreem rechts en rechts-extremistisch geweld in Europa inclusief Nederland8, het rapport van de AIVD over rechts-extremisme in Nederland dat in oktober 2018 is uitgebracht9 en DTN4910.
Wat is uw reactie op het feit dat volgens het rapport er een «uitgebreide extreemrechtse infrastructuur» op internet bestaat, die resulteert in «offline organisatiekracht» waarvan we «steeds vaker de offline gevolgen voelen»?
Het kabinet is er alles aan gelegen dat alle vormen van extremisme en terrorisme, ongeacht de ideologische signatuur, worden aangepakt. Zoals omschreven in de Kabinetsreactie naar aanleiding van publicaties over rechts-extremisme van 6 november jl.11 zijn de structuren voor de aanpak van extremisme conform het dreigingsbeeld en kunnen, daar waar nodig, worden ingezet.
De basisstructuren van de aanpak van jihadisme zijn in de basis geschikt om iedere vorm van radicalisering tegen te gaan. Gemeenten en andere partners kunnen op dit fundament verder bouwen aan het voorkomen en tegengaan van rechts-extremisme. Zo kan de lokale, persoonsgerichte aanpak ingezet worden wanneer er sprake is van rechts-extremistische uitingen. Ook kan de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding ingezet worden om extremisme en terrorisme te bestrijden. Het is daarnaast van belang dat lokale professionals geëquipeerd zijn om extremisme te herkennen en dat er op lokaal niveau een goede signaleringsstructuur is om problemen te onderkennen. De NCTV en de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) ondersteunen gemeenten hierbij en hebben tevens trainingsaanbod ontwikkeld voor lokale professionals om alle vormen van extremisme te herkennen en ter versterking van hun werkzaamheden in de aanpak.
Voor wat betreft maatregelen tegen extreemrechtse radicalisering en werving op het internet zet het kabinet zich in om ervoor te zorgen dat terroristische en extremistische boodschappen geen vat krijgen op onze samenleving, online én offline. Een voorbeeld hiervan is het onafhankelijk fonds dat sinds 2017 door middel van het mobiliseren van alternatieve en verbindende geluiden poogt de sociale weerbaarheid te versterken. Ook is een module ontwikkeld gericht op het versterken van digitale weerbaarheid, die geïntegreerd is in het burgerschapsonderwijs op MBO-scholen en in het voortgezet onderwijs. Doel hiervan is het stimuleren van kritisch denkvermogen en reflectie over digitale informatievoorziening.
Het kabinet zet in op een integrale multidisciplinaire aanpak van extremistisch én terroristisch gebruik van digitale media. Alle betrokken organisaties streven naar een verdere bundeling van hun taalkundige, technische en inhoudelijke expertise.
De Europese Commissie heeft eind 2018 wetgeving gepresenteerd die lidstaten voorziet van een mandaat om bedrijven te verplichten terroristische content te laten verwijderen. Terroristische content, ongeacht uit welke hoek, valt onder de reikwijdte van de verordening en zal dus moeten worden verwijderd. Er wordt nog verkend welke structuren en inrichting dienstig kunnen zijn bij het verwijderen en het tegengaan van verspreiding van online terroristische content. Hierbij worden ook inrichtingsvraagstukken, competenties van medewerkers, en middelen in acht genomen.
Het tegengaan van verspreiding en het verwijderen van online extremistische content ligt ingewikkelder en is thans in den brede onderwerp van gesprek, zoals ook bijvoorbeeld rond desinformatie. In het geval van mogelijke strafbare feiten gepleegd op het internet kan het Openbaar Ministerie een onderzoek starten en zo nodig tot vervolging over gaan. Bij extremistische uitingen die nog binnen de kaders van de wet vallen ligt dit lastig. In dat opzicht ligt er ook een grote verantwoordelijkheid bij internetbedrijven om hun gebruikersvoorwaarden te handhaven en vanuit dat oogpunt zowel terroristische als extremistische online content te verwijderen. In Europees verband zijn we dan ook doorlopend in gesprek met internetbedrijven zoals Google en Facebook.
Bent u bereid specifieke maatregelen te nemen om extreemrechtse radicalisering en werving via het internet tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid een concreet Actieplan Integrale Aanpak Extreemrechts Geweld op te stellen om de dreiging van extreemrechts tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Gemeente Enschede voorkomt faillissement BVO FC Twente met miljoenensteun’ |
|
Nevin Özütok (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gemeente Enschede voorkomt faillissement BVO FC Twente met miljoenensteun»?1
Ja.
Hoe beoordeelt het kabinet het feit dat de overheid een commerciële en professionele sportclub miljoenen euro’s financiële steun geeft?
Het is in het kader van de autonomie van decentrale overheden, zoals verankerd in Grondwet en organieke wetten, aan de gemeente zelf om te bepalen welk beleid zij hanteert met betrekking tot een commerciële en professionele sportclub.
Wat is de inhoud van het steunplan van de gemeente Enschede aan BVO FC Twente? Hoeveel gemeenschapsgeld is in de afgelopen jaren naar BVO FC Twente gegaan en staat de komende jaren op de planning?
Met (financieel) betrokken partijen heeft FC Twente een herstructureringsplan opgesteld dat gericht is op een langjarig financieel gezond FC Twente. Naast bijdragen van onder andere de ABN AMRO bank, de club zelf en nieuwe investeerders draagt de gemeente Enschede ook bij aan het herstructureringsplan. De bijdrage van de gemeente bestaat uit een kwijtschelding van 5 miljoen euro en de omzetting van een groot deel (bijna 9 miljoen euro) van de gemeentelening in een achtergestelde lening. Meer informatie over het steunplan is opgenomen in het raadsbesluit van de gemeente Enschede van 8 april 2019 (het raadsvoorstel en onderliggen stukken is te vinden op https://ris2.ibabs.eu/Agenda/Details/enschede/6dd45bf0–679b-4426–881d-c311987a3b73). Op de verstrekte lening aan FC Twente is niet eerder afgeboekt. Door het nu genomen raadsbesluit wordt voor de eerste keer daadwerkelijk verlies geleden op de verstrekte financiering waaronder begrepen de omzetting in een achtergestelde lening. Met de afboeking wordt verondersteld dat de gemeente verder geen bijdragen doet en hiermee een faillissement van de club is afgewend en FC Twente de resterende schulden kan voldoen.
Wat is precies het juridisch kader waarbinnen de overheid een commercieel bedrijf financieel kan ondersteunen?
Als een decentrale overheid een commercieel bedrijf financieel wil ondersteunen, dient dat onder meer te gebeuren binnen de kaders van de Europese staatssteunregels en de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido). Staatssteun is in principe verboden, omdat hiermee de eerlijke concurrentie kan worden verstoord. Echter, de Europese Commissie kan staatssteun onder bepaalde voorwaarden goedkeuren. Op grond van de Wet fido kunnen gemeenten voor de uitoefening van hun publieke taak onder meer leningen verstrekken en garanties verlenen. De publieke taak zelf wordt in de Wet fido niet nader omschreven. Wat de publieke taak is, wordt door de gemeente zelf bepaald. Hiermee wordt in lijn met de hiervoor genoemde wetgeving recht gedaan aan de gemeentelijke autonomie ten aanzien van de afbakening van de eigen publieke taak.
Het correct naleven van de staatssteunregels, inclusief het oordeel of er al dan niet sprake is van staatssteun, is primair aan de gemeente zelf. In dit geval stelt de gemeente zich op het standpunt dat er geen sprake is van staatssteun.
Het Rijk bevordert en faciliteert de goede naleving van de staatssteunregels, onder meer door het geven van voorlichting en het onderhouden van contacten met de Europese Commissie. Als er naar het oordeel van de steunverlenende overheid (mogelijk) sprake is van (meldingsplichtige) staatssteun, dan moet die in beginsel door middel van een meldingsprocedure worden voorgelegd aan de Europese Commissie. De Commissie beoordeelt of er inderdaad sprake is van staatssteun, en zo ja, of en onder welke voorwaarden die is toegestaan. Meldingsprocedures van decentrale overheden worden gecoördineerd door mijn ministerie.
Voldoet het besluit in deze casus aan de Europese en nationale wetgeving ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het moeilijk uit te leggen is aan inwoners van de gemeente Enschede dat de gemeente moet bezuinigen op het sociaal domein, maar wel geld geeft aan een commercieel bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te oordelen over de inzet van middelen door de gemeente.
Zijn er werknemers van BVO FC Twente die een salaris hebben dat boven de norm uit de Wet Normering Topinkomens (WNT) ligt? Zo ja, hoeveel?
De regels van de WNT zijn niet van toepassing op FC Twente, aangezien FC Twente niet een gesubsidieerde instelling is in de zin van de WNT. Hierbij moet sprake zijn van minimaal 500.000 euro subsidie per jaar gedurende 3 jaren die hiermee minimaal 50% van de inkomsten van de organisatie uitmaakt.
Een oordeel hierover is dan ook niet aan mij.
Deelt u de mening dat overheden geen steun zouden moeten verlenen aan professionele sportclubs die werknemers in dienst hebben die meer verdienen dan de norm uit de WNT? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is het voorgekomen dat gemeenten commerciële sportclubs hebben geholpen met het afwenden van een faillissement? Hoe vaak is er onderzoek ingesteld door de Europese Commissie over de vraag of er sprake was van ongeoorloofde staatssteun? Om welke sportorganisaties ging dit?
Ik beschik niet over gegevens met betrekking tot het aantal keer dat gemeenten commerciële sportclubs hebben geholpen met het afwenden van een faillissement. Het is mij evenmin bekend of andere gemeenten het voornemen hebben om financiële steun te verlenen of op dit moment steun verlenen aan professionele sportclubs. Pas als er sprake is van staatssteun die ter goedkeuring moet worden aangemeld bij de Europese Commissie, heeft mijn ministerie een rol.
De Europese Commissie heeft in de periode 2011–2016 onderzocht of Nederlandse gemeenten staatssteun hadden verleend aan een aantal betaald voetbalorganisaties. Het ging om Vitesse, PSV, Willem II, NEC, MVV Maastricht en FC Den Bosch. De Europese Commissie stelde vast dat aan Vitesse en PSV geen staatssteun was verleend. De steun aan Willem II, NEC, MVV Maastricht en FC Den Bosch is als zijnde herstructureringssteun door de Europese Commissie goedgekeurd.
Zijn er op dit moment andere gemeenten die financiële steun verlenen of van plan zijn te gaan verlenen aan professionele sportclubs? Zo ja, welke gemeenten en welke clubs zijn dit?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) tot een handreiking te komen hoe gemeenten om zouden moeten gaan met de financiële steun aan professionele sportclubs? Zo nee, waarom niet?
In het verleden is in samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de VNG, het IPO en de KNVB een «Nationaal referentiekader steun aan betaald voetbal» tot stand gekomen. Dit referentiekader biedt de decentrale overheden een leidraad in de besluitvorming rond het inzetten van publieke middelen voor financiële steun aan betaald voetbalorganisaties (BVO’s). Hoewel het referentiekader gericht is op BVO’s, is de tekst ook relevant voor andere vormen van professionele sport. Meer recent is de publicatie van de «Factsheet staatssteun aan BVO’s» van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hierin is onder meer opgenomen wat gemeenten kunnen doen om financiële steun aan BVO’s in overeenstemming met de staatssteunregels te verlenen.
Via onderstaande links zijn genoemde documenten te raadplegen:
Het bericht dat de trouwkosten per gemeente fors verschillen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de trouwkosten per gemeente fors kunnen verschillen?1
Ja.
Waarom kiezen zoveel gemeenten ervoor dat trouwen op een vrijdag, als doordeweekse dag, zoveel meer kost dan trouwen op een andere doordeweekse dag?
Het vaststellen van de tarieven geschiedt binnen de lokale autonomie die gemeenten hebben. Verschillen in de tarieven per dag zijn lokaal gekozen. Op vrijdag trouwen is doorgaans duurder, omdat dit een populaire dag is om in het huwelijk te treden. Een hoger tarief op vrijdag zorgt voor een betere spreiding van de drukte gedurende de rest van de week. Ook is het mogelijk dat door een hoger tarief op vrijdag te vragen de gemeente de huwelijksvoltrekking op andere werkdagen goedkoper kan aanbieden.
Deelt u de mening dat een mooie plechtigheid op één van de mooiste dagen van je leven voor iedereen betaalbaar zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten moeten de mogelijkheid bieden om gratis te trouwen. Gemeenten met meer dan tienduizend inwoners moeten twee momenten per week bieden. Het zou dientengevolge voor iedereen betaalbaar moeten zijn om te trouwen. Voorgaande blijkt uit art. 4 lid 1 Wet rechten burgerlijke stand. Sommige gemeenten kiezen er daarnaast ook voor om kwijtschelding van trouwleges te verlenen aan personen die in aanmerking komen voor kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen.
Is het voor gemeenten mogelijk om bij het vaststellen van de trouwkosten te kijken naar het inkomen van het bruidspaar? Zo nee, waarom niet?
Op grond van art. 219 lid 2 Gemeentewet mogen gemeenten geen belasting heffen naar inkomen, winst of vermogen. Belastingheffing op die grondslagen is voorbehouden aan de rijksoverheid. Bij het vaststellen van het legestarief voor het trouwen mag een gemeente het inkomen dus niet meewegen.
Waarom is ervoor gekozen om geen maximum te stellen aan wat gemeenten mogen vragen als bijdrage aan de trouwkosten?
Gemeenten bieden verschillende vormen van service aan bij de huwelijksvoltrekking, bijvoorbeeld om het geheel meer feestelijk te maken of op een speciale locatie te laten plaatsvinden. Dit gaat gepaard met hogere kosten. Ook zijn er lokaal verschillen in kosten. Een maximumtarief voor trouwleges zou geen recht doen aan lokaal gemaakte democratische keuzes en lokale kostenverschillen. Als de trouwleges als te hoog worden ervaren, is het aan de gemeenteraad om deze te verlagen. Er is geen reden om aan te nemen dat de lokale democratie ten aanzien van trouwleges niet goed zou functioneren. Overigens is het wel zo dat het totaal aan leges maximaal kostendekkend moet zijn. Een individueel tarief, zoals bijvoorbeeld voor trouwen, hoeft daarbij niet kostendekkend te zijn, maar de kosten zijn wel het uitgangspunt. In die zin is al sprake van een zekere maximering.
De 40dB-contour |
|
Lammert van Raan (PvdD), Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de wijziging van de aansluitroute, die voorgesteld is na overleg met Wezep en Nunspeet effect heeft op de 40dB-contour?
In overleg met de gemeenten Oldebroek, Hattem, Heerde, Elburg, Kampen en Zwolle en bewoners wordt een mogelijke aanpassing van de vliegroute bij Wezep bekeken. Doel is dat er minder over bebouwd gebied wordt gevlogen. In deze regio liggen geen wettelijke geluidscontouren bij 10.000 en 45.000 vliegtuigbewegingen. In het geactualiseerde MER, welke ter visie heeft gelegen tot en met 21 februari jl., is rekening gehouden met een mogelijke aanpassing van de route middels een gevoeligheidsanalyse. Bij de situatie van 10.000 vliegtuigbewegingen, waar het hier om gaat, ligt in deze regio ook geen 40 dB(A) Lden contour; de niet-wettelijke contour die ter informatie in de MER in beeld is gebracht.
Gezien het feit dat de Notitie Reikwijdte en Detailniveau de 40dB-contour als het onderzoeksgebied van de milieueffectrapportage (MER) benoemt, welke implicaties hebben de veranderingen in de 40dB-contour op de MER?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan stelt u dat de gevoeligheidsanalyse bedoeld is voor wijzigingen in de aansluitroutes, als u schrijft dat in de geactualiseerde MER rekening is gehouden met mogelijke aanpassingen van de route, middels een gevoeligheidsanalyse?
De gevoeligheidsanalyse was bedoeld om te laten zien dat een beperkte routewijziging in dit gebied geen effect heeft op de wettelijke geluidscontouren.
Klopt het dat de gevoeligheidsanalyse slechts bedoeld is voor gebruikte vliegtuigen, hun bestemming en het moment van doorklimmen?
Nee, bij de gevoeligheidsanalyses is ook gekeken wat een routeverschuiving voor geluid zou betekenen. Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat de Commissie voor de milieueffectrapportage in haar rapport stelt dat de gevoeligheidsanalyse niet kan worden beschouwd als een beschrijving van alternatieven?
Deelt u de mening dat een wijziging van de aansluitroute de facto een alternatief is? En dat hiervoor de gevoeligheidsanalyse dus niet bedoeld is?
De routevarianten verschillen qua ligging, niet in de hoogte. Bij de situatie van 10.000 vliegtuigbewegingen, waar het hier om gaat, laat de gevoeligheidsanalyse zien dat er geen effect is op wettelijke geluidscontouren en ook niet op de ter informatie in beeld gebrachte 40 dB(A) Lden contour. In het MER is aangetoond dat de effecten van de tijdelijke situatie tot 10.000 vliegtuigbewegingen binnen de eindsituatie van 45.000 vliegtuigbewegingen blijven. Een mogelijke wijziging past naast geluid dus ook binnen de in het MER beschreven andere milieueffecten. Omdat de routevarianten niet verschillen in hoogte heeft dat voor andere milieueffecten geen gevolgen.
Zoals gemeld in mijn antwoorden op Kamervragen van de leden Bruins (ChristenUnie), Amhaouch (CDA) en Paternotte (D66) is afgesproken dat de effecten van de verschillende routevarianten op het aantal inwoners in beeld gebracht zou worden. Dat is inmiddels gebeurd en toegelicht en besproken met gemeenten en inwoners. De resultaten zijn ook gepubliceerd op www.luchtvaartindetoekomst.nl. Daaruit blijkt dat er regionale aandachtspunten zijn die moeten worden afgewogen. Bewoners mogen hun voorkeur richting hun betreffende gemeente en het ministerie uitspreken voor een van de routeontwerpen. Gemeenten kunnen de reacties meewegen in hun standpuntbepaling en hun reactie richting het ministerie.
Aangezien in deze regio bij de tijdelijke situatie van maximaal 10.000 vliegtuigbewegingen noch sprake is van wettelijke Lden contouren noch van niet-wettelijke 40 dB(A) Lden contour, kon van deze maat geen gebruik gemaakt worden om te laten zien wat de effecten van de routevarianten op het aantal inwoners zijn. Daarom is gebruik gemaakt van tellingen binnen de niet-wettelijke en indicatieve LAmax op ≥55db (zone direct onder de route) en ≥50db (bredere ruimtelijke zone) gebaseerd op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Kadaster.
Met bovenstaande heb ik inzicht gegeven in de effecten en maak ik in samenspraak met de regio de afwegingen alvorens tot een mogelijke aanpassing van de route over te gaan.
Moeten dan niet alsnog de alternatieven en de gevolgen hiervan voor het milieu en de omgeving worden onderzocht en beschreven?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het berekenen en publiceren van een 40dB-contour van grote waarde is voor de omwonenden en deelt u de mening dat hiermee verwachtingen zijn gewekt bij die omwonenden?
De 40 dB(A) contour is ter informatie in beeld gebracht. Dat heeft een zekere informatieve waarde, maar er zijn geen ruimtelijke beperkingen aan gekoppeld. Het doel van een mogelijke routewijziging is dat er minder over bebouwd gebied wordt gevlogen.
Bent u bereid om de milieueffecten van een gewijzigde route en een gewijzigde 40dB-contour in kaart te brengen, te publiceren en het publiek de gelegenheid te geven zich hierover uit te spreken?
Zie antwoord vraag 6.
De wederom gesponsorde Koningsdagborrel van de ambassade in Brussel, ook wel de Permanente Vertegenwoordiging genoemd |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe via de Gedragscode Integriteit Rijk gekomen is tot de keuze voor sponsoring van de Koningsdagborrel door het Saudi-Arabisch bedrijf Sabic?1 2
Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen, zoals ambassades en Permanente Vertegenwoordigingen, kunnen gebruik maken van sponsoring bij de viering van Koningsdag en andere evenementen. Diplomatieke vertegenwoordigingen houden zich hierbij aan de breder geldende principes van onpartijdigheid, transparantie en vermijding van belangenverstrengeling en inmenging in besluitvorming.
Nederland heeft, net als veel gelijkgestemde landen, de moord op Jamal Khashoggi sterk veroordeeld en opgeroepen tot grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek. Hiertoe is op 7 maart jl. nogmaals opgeroepen in een gezamenlijke verklaring in de VN-mensenrechtenraad. Tegelijkertijd houdt Nederland de dialoog met Saoedi-Arabië open en zoeken we samenwerking daar waar we gedeelde belangen hebben. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld regionale stabiliteit, buitenlandse financiering van religieuze instellingen in Nederland en Nederlandse bijdrage aan de Saoedische economische diversificatieagenda Vision 2030. Er is geen sprake van een boycot van Saoedische bedrijven. In deze context wordt de koningsdagreceptie van de PVEU dit jaar gesponsord door o.a. het bedrijf Sabic: een belangrijke investeerder en werkgever in Nederland, vooral in Limburg. Naast Sabic sponsoren nog ongeveer 14 andere bedrijven dit jaar de koningsdagreceptie. Al deze sponsoring gebeurt volgens de geldende regels.
Op welke wijze is het feit dat dit bedrijf grotendeels in handen is van de Saudische overheid is meegewogen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het integer om een borrel van de Nederlandse Staat te laten sponsoren door een Saudisch bedrijf, zeker na de internationale positie van het kabinet na de moord op journalist Khashoggi? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is gekomen tot de keuze voor sponsoring door ING terwijl deze bank net de megaboete van 775 miljoen euro vanwege jarenlang toestaan van witwassen heeft gekregen?4
De ontvangst ter gelegenheid van Koningsdag wordt door een aantal bedrijven gesponsord, waaronder ING België. Zoals hierboven beschreven, voldoet deze sponsoring aan de breder geldende principes van onpartijdigheid, transparantie en vermijding van belangenverstrengeling en inmenging in besluitvorming. Deze sponsoring staat geheel los van de schikking die ING Bank N.V. met het Openbaar Ministerie heeft getroffen en heeft geen enkele invloed op een eventueel besluit over het huisbankierschap van de Nederlandse Staat.
Bent u ervan op de hoogte dat het Ministerie van Financiën heeft aangegeven er niet zeker van te zijn de ING nog langer als staatsbank te willen vanwege de megaboete vanwege witwassen? Zo ja, welk signaal denkt u dat ING krijgt als zij tegelijkertijd door de Nederlandse Staat wordt gevraagd een Koningsdagborrel te sponsoren?5
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat Shell wederom toegang koopt tot de Nederlandse overheid door deze Koningsdagborrel te sponsoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland, waaronder de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie, staan vanuit hun taakuitvoering in contact met burgers, bedrijven, NGO’s en medeoverheden. Van toegang «kopen» tot de Nederlandse overheid is geen sprake.
Het is niet aan mij een oordeel te hebben over de redenen waarom Shell de uitnodiging van de Kamer heeft afgeslagen. In zijn algemeenheid geldt wel dat ik van mening ben dat er goede redenen moeten zijn waarom een uitnodiging van de Volksvertegenwoordiging wordt afgeslagen.
Wat vindt u ervan dat Shell wel ingaat op sponsoring van de Permanente Vertegenwoordiging, maar dat zij weigert in te gaan op een uitnodiging van de Kamer?6
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen hoe het beleid om te werken met sponsoring transparant moet zijn en er belangenverstrengeling voorkomen moet worden, maar dat er tegelijkertijd geen overzicht beschikbaar is van welke sponsors welke feest op een ambassade sponsoren – zoals uit antwoord op eerdere Kamervragen bleek?7
Belangenverstrengeling tussen sponsoren en de Nederlandse overheid wordt onder meer vermeden door de volstrekte duidelijkheid van de redenen waarom een bedrijf de ontvangst ter gelegenheid van Koningsdag, of een ander evenement, sponsort; de bijdragen zijn uitsluitend bedoeld om de ontvangst voor de gasten van de Nederlandse vertegenwoordiging en/of de Nederlandse gemeenschap mogelijk te maken. De «tegenprestatie» voor deze sponsoring bestaat uit het vermelden van de bedrijven op de uitnodiging, waardoor transparantie is verzekerd. De bedragen die sponsoren betalen zijn relatief bescheiden: zij lopen uiteen van een bijdrage in natura tot enige honderden tot (in het geval van de PV in Brussel) maximaal drieduizend euro. Ik ben van mening dat op deze manier de onafhankelijkheid van de Nederlandse overheid is gewaarborgd en in lijn is met art. 4.1 van de Gedragscode Integriteit Rijk.
In de instructie die aan alle Nederlandse vertegenwoordigingen is gestuurd, staat onder meer dat partijen met bepaalde politieke of religieuze ideeën van sponsoring zijn uitgesloten. Het is vervolgens aan de vertegenwoordiging zelf om de afweging te maken. Dit geldt ook voor het vermijden van de schijn van belangenverstrengeling. Hoewel dit risico gering is vanwege het feit dat het beleid in Den Haag wordt gemaakt, kan er altijd een reden zijn waarom er een (schijn van) belangenverstrengeling is. De basisregel die in de instructie is opgenomen, is dat bij twijfel over belangenverstrengeling geen sprake kan zijn van sponsoring.
Om bovenstaande redenen (het doel van de sponsoring is helder, de «tegenprestatie» betreft de vermelding op de uitnodiging, de bijdragen zijn bescheiden, partijen met politieke of religieuze zijn uitgesloten, de (schijn van) belangenverstrengeling wordt vermeden en het beleid wordt in Den Haag gemaakt) zie ik geen toegevoegde waarde in het centraal bijhouden van de sponsorbijdragen.
Kunt u aangeven wat de criteria zijn om een bedrijf uit te sluiten van sponsoring? Bestaan dit soort criteria? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe de Gedragscode Integriteit Rijk van invloed is op een ambassade en de sponsoring van evenementen? Welke artikelen zijn van toepassing om aandacht te hebben voor (de schijn van) belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u voor alle sponsoren van de Koningsdagborrel; te weten: Heineken, Ahold Delhaize, ING, Tata Steel, KPN, Provincie Zeeland, Oesterij, G4S, Houthoff, Sabic, Liberty Global, Rabobank, Shell, RELX, Phillips, DSM aangeven welke bijdrage zij geven – en in welke vorm – aan de Koningsdagborrel?
Sponsorbijdragen worden bijgehouden door de Permanente Vertegenwoordiging. Het gaat om een totaalbedrag van vijftienduizend euro, waarbij de individuele bijdragen uiteen lopen van bijdragen in natura tot enige honderden tot maximaal 3.000 euro Omdat de bedrijven die een sponsorbijdrage hebben gedaan er niet van uitgingen dat hun afzonderlijke bijdrage publiek zou worden gemaakt, geef ik er de voorkeur aan deze bijdragen vertrouwelijk te behandelen.
Kunt u voor alle sponsoren van de Koningsdagborrel laten weten welke andere contacten er gedurende het jaar zijn geweest tussen de Permanente Vertegenwoordiging en deze sponsoren alsmede de aard van die contacten? Waren dat gesprekken, organiseren van evenementen, spreken op eenzelfde bijeenkomst en alle mogelijke andere officiële vormen?
Zie ook het antwoord op vraag 6. De Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland, waaronder de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie, zijn een ontmoetingsplaats voor contacten met burgers, NGO’s, medeoverheden, bedrijven etc. Dit past binnen het beleid als overheid benaderbaar te willen zijn. Zakelijke gesprekken die op de PV plaatsvinden worden bijgehouden in een gesprekkenlijst. De Nederlandse PV is een van de weinige PV’s in Brussel die op een dergelijke wijze de ontmoetingen tussen medewerkers en belangenvertegenwoordigers bijhoudt. In mijn Kamerbrief van 11 maart jl. (Schriftelijke reactie op het rapport «Captured states») ben ik uitgebreider ingegaan op deze gesprekkenlijst.
Op de PV worden daarnaast externe bijeenkomsten georganiseerd, door de PV zelf of door derden. Bij derden gebeurt dit alleen als de onderwerpen passen binnen de Nederlandse EU-agenda of duidelijk de Nederlandse gemeenschap dienen, zoals het recente NOS-lijsttrekkersdebat. Tot slot vinden ook buiten de PV formele en informele ontmoetingen plaats.
Bent u bereid om per direct de sponsoring van dit soort Holland-promotieborrels te staken? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland zijn gericht op de behartiging van belangen van Nederlandse burgers en bedrijven in het buitenland. Contacten met de Nederlandse gemeenschap, maatschappelijke organisaties, gouvernementele en non-gouvernementele organisaties en bedrijven zijn daar een essentieel onderdeel van. Dit geldt ook voor de organisatie van evenementen gericht op het externe netwerk, zoals een ontvangst ter gelegenheid van Koningsdag. De regels rondom sponsoring van evenementen zijn zeer duidelijk op het terrein van integriteit en voorkomen van belangenverstrengeling. Ik zie dan ook geen reden om sponsoring te verbieden.
De zeehondenjacht in Canada |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de zeehondenjacht in Canada, waarbij jaarlijks tienduizenden zeehonden neergeschoten of doodgeknuppeld worden voor zeehondenbont, vandaag van start gaat?1
Ja.
Bent u bereid om de Canadese overheid op te roepen een einde te maken aan deze commerciële zeehondenjacht, net zoals uw ambtsvoorgangers dat de afgelopen jaren deden? Zo ja, hoe gaat u daar op korte termijn invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?2
De Canadese overheid is goed op de hoogte van het standpunt van Nederland over dit onderwerp. Ook de andere EU-lidstaten steunen dit standpunt. Om die reden is ook al jarenlang de import van zeehondenproducten in de EU verboden. Ik zie geen noodzaak om de Canadese overheid of de Canadese ambassadeur van het Nederlandse standpunt persoonlijk op de hoogte te stellen. Daarnaast wordt de commerciële zeehondenjacht niet door de Canadese overheid gesubsidieerd.
Bent u bereid op korte termijn de Canadese ambassadeur de Nederlandse positie ten aanzien van de zeehondenjacht kenbaar te maken, alsmede te pleiten voor een onmiddellijke stop op de subsidiëring van de jacht door de Canadese overheid? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Opnieuw toestemming voor gaswinning zonder proefboring’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw toestemming voor gaswinning zonder proefboring»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat u in het geval van Westellingwerf en Spijkenisse toestemmingen hebt gegeven voor winning uit gasvelden zonder dat daar proefboringen aan vooraf gingen? Zijn er nog andere velden waarbij dit het geval is?
Ja, dat klopt. Zie ook de eerder gegeven antwoorden op vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) over het ontwerpinstemmingsbesluit voor het gaswinningsplan voor Spijkenisse-Intra en de ontwerpomgevingsvergunning Spijkenisse-Oost, zoals ingezonden op 14 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 915).
Ik heb eerder ingestemd met het winningsplan Q16-Charlie-Noord, gelegen onder de Noordzee. Ik heb momenteel het winningsplan Rottum (provincie Fryslân) in behandeling. Deze winningsplannen beschrijven een winning uit kleine gasvelden waaraan (nog) geen proefboring vooraf is gegaan.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Mijnraad over de winningsvergunningen voor Weststellingwerf en Spijkenisse?
De Mijnraad stelt in haar adviezen op de winningsplannen Weststellingwerf en Spijkenisse-Intra dat ze geen juridische gronden ziet om niet in te stemmen met deze winningsplannen. Toch lijkt het de Mijnraad beter om eerst een proefboring te doen, zodat er meer data beschikbaar zijn voordat ingestemd wordt met het winningsplan.
Bij Spijkenisse-Intra heb ik ervoor gekozen om de procedure voor de vergunning voor het uitvoeren van de eerste (proef)boring te coördineren met de procedure voor het winningsplan. Bij Weststellingwerf behandel ik deze procedures gelijktijdig. Hierdoor is meteen duidelijk wat wel en wat niet is toegestaan als bij de eerste boring inderdaad aardgas wordt aangetroffen. Dit vloeit ook voort uit de wens van omwonenden en de Tweede Kamer om projecten bij voorkeur niet meer «opgeknipt» te vergunnen, maar juist voorafgaand aan enige activiteit het volledige project onder inspraak en besluitvorming te brengen, zodat alle belangen kunnen worden meegewogen voordat «de schop de grond in gaat».
Conform het regeerakkoord zal ik deze kabinetsperiode geen opsporingsvergunningen afgeven voor nieuwe gasvelden op land. Bestaande vergunningen, zoals in het geval van Spijkenisse en Weststellingwerf, blijven van kracht binnen de bestaande wet- en regelgeving. In mijn Kamerbrief van 30 mei 2018 over de gaswinning uit de kleine velden (Kamerstuk 33 529, nr. 469) heb ik aangegeven dat ik – daar waar gaswinning veilig en verantwoord kan – zal instemmen met winningsplannen voor gaswinning uit kleine velden.
Deelt u het inzicht dat wanneer er geen proefboring heeft plaatsgevonden er niet al het mogelijke is gedaan om zoveel mogelijk informatie te verzamelen over bodemdaling en de gasvoorraad? Deelt u de opvatting dat het gezien de risico’s van gaswinning onwenselijk is dat er gaswinning plaatsvindt wanneer niet al het mogelijke is gedaan om eventuele schadelijke effecten te voorzien?
Nee, dat inzicht deel ik niet. Doordat de gasvelden zijn gelegen tussen gasvelden, waaruit al aardgas wordt gewonnen en waarvan de eigenschappen bekend zijn, kan er van worden uitgegaan dat de eigenschappen van het gesteente van deze gasvelden vergelijkbaar zijn met de eigenschappen van omliggende velden. De desbetreffende gasvelden zijn kleine velden die in dezelfde geologische lagen liggen.
Door gelijktijdige behandeling van een winningsplan en de aanvraag voor een vergunning voor een boring is duidelijk wat de voorwaarden en beperkingen van de winning zijn als bij de (proef)boring inderdaad gas wordt aangetroffen. Het mijnbouwbedrijf krijgt toestemming tot het winnen uit betreffende gasvelden voor zover dit past binnen de grenzen van het winningsplan en de voorwaarden waaronder is ingestemd met het betreffende winningsplan. Ik heb voorgeschreven dat de betreffende mijnbouwonderneming na afloop van de voorgenomen boring de resultaten van de boring, waaronder in ieder geval de te verwachte productie, de gevolgen voor de verwachte bodemdaling en de Seismische Risico Analyse bij mij indient. Het uitvoeren van de boring op zich veroorzaakt geen bodemdaling of bevingen. De genoemde risico’s en voorwaarden zijn wel verbonden aan de gevolgen van de winning van gas gedurende de vergunde periode.
Als uit de data van de boring blijkt dat binnen de vergunde periode de grenzen worden overschreden of niet kan worden voldaan aan de voorwaarden, zal ik nagaan of het mogelijk is de vergunning aan te passen. Indien het niet mogelijk is de vergunning aan te passen, kan er niet meer aardgas worden gewonnen dan is vergund. Het Staatstoezicht op de Mijnen ziet hier op toe.
Bent u bereid toe te zeggen dat er geen winningsvergunningen meer zullen worden afgegeven wanneer daar geen proefboring aan vooraf is gegaan, specifiek met betrekking tot gaswinning in het Waddengebied? Zo nee, waarom niet?
De Mijnbouwwet staat gaswinning alleen toe als dit veilig is. Op basis van de toetsingskaders uit de Mijnbouwwet bepaal ik of het gevraagde besluit kan worden afgegeven. In specifieke gevallen – waar vooraf voldoende gegevens beschikbaar zijn om een afweging te kunnen maken – is het in het kader van transparantie en voorspelbaarheid beter de afgifte van vergunningen te coördineren. In de Mijnbouwwet is een verbod opgenomen tot het afgeven van omgevingsvergunningen voor het oprichten van mijnbouwwerken in Natura 2000-gebieden, en dus ook in de Waddenzee.
De behandeling van informeel-kapitaal-structuren in het vernieuwde rulingbeleid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Op welke manier gaat de Belastingdienst bepalen of internationale belastingbesparing de doorslaggevende beweegreden is voor een structuur of transactie waarvoor een ruling wordt aangevraagd?
In de vernieuwde rulingpraktijk zal geen zekerheid vooraf worden gegeven indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties. Omdat dit wordt beoordeeld aan de hand van de specifieke feiten en omstandigheden, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of hiervan sprake is. Deze maatregel is uitgeschreven in een beleidsbesluit over de vernieuwde rulingpraktijk dat vanaf 1 juli aanstaande van kracht wordt. In mijn brief over het beleid in de vernieuwde rulingpraktijk heb ik meer inzicht gegeven in deze voorwaarden door ook een aantal voorbeelden op te nemen waarin naar mijn mening belastingbesparing de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is. Tevens is het beleidsbesluit dat ik voornemens ben te publiceren als bijlage bij deze brief gevoegd.
Wordt bij een analyse of internationale belastingbesparing de doorslaggevende beweegreden is ook gekeken naar effecten voor derde landen van waaruit een Nederlandse entiteit inkomsten ontvangt (zoals royalty’s, rente of vergoedingen voor intra-groep diensten)?
Dat kan ik bevestigen. Bij de beoordeling of het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, zal ook worden gekeken naar (rechts)handeling(en) of transacties met derde landen en de gevolgen daarvan voor de belastingheffing in het buitenland. Indien de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is het besparen van belasting in het buitenland, zal geen zekerheid vooraf worden gegeven.
Indien de Belastingdienst vaststelt dat een structuur of transactie leidt tot dubbele niet-belasting, omdat tegenover een vrijstelling of neerwaartse aanpassing van de belastinggrondslag in Nederland geen corresponderende heffing in het buitenland staat, wordt dan vanaf 1 juli 2019 geen ruling meer afgegeven voor een dergelijke structuur of transactie?
Er zal geen vooroverleg worden gevoerd en derhalve geen ruling tot stand komen indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige of doorslaggevende reden is voor de rechtshandeling. Indien tegenover een vrijstelling of neerwaartse aanpassing van de belastinggrondslag in Nederland geen corresponderende bijtelling in het buitenland staat zal belastingbesparing het enige dan wel doorslaggevende motief zijn en zal in die gevallen geen ruling worden afgegeven.
Wellicht ten overvloede merk ik op dat de wet niet wijzigt als gevolg van het niet langer afgeven van rulings. Informeel kapitaal situaties zullen dus niet verdwijnen. Op basis van het arm’s length beginsel dienen gelieerde ondernemingen voor fiscale doeleinden onderling te handelen zoals onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden zouden doen. Dit kan ertoe leiden dat de fiscale winst opwaarts of neerwaarts moet worden bijgesteld. In mijn brief van 23 februari 2018 heb ik aangegeven dat met name dat laatste effect kan knellen met de aanpak van belastingontwijking en heb ik om die reden aangegeven te onderzoeken of het arm’s length beginsel aanpassing behoeft.1
Indien de Belastingdienst vaststelt dat een structuur of transactie leidt tot een vrijstelling of neerwaartse aanpassing van de belastinggrondslag in Nederland, en hier tegenover wel een corresponderende heffing in het buitenland staat, maar deze heffing tegen een (zeer) laag tarief plaatsvindt, wordt dan vanaf 1 juli 2019 geen ruling meer afgegeven voor een dergelijke structuur of transactie? Waar trekt de Belastingdienst in dat geval de grens van een (zeer) laag tarief?
Indien geen sprake is van economische nexus, het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige of doorslaggevende reden is voor de rechtshandeling is het uitgangspunt dat geen zekerheid vooraf wordt gegeven. Ook als de gevraagde zekerheid vooraf betrekking heeft op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in landen die zijn opgenomen in de Nederlandse lijst met laagbelastende landen is het uitgangspunt dat geen zekerheid vooraf wordt gegeven.2 Het voorgaande wordt beoordeeld aan de hand van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval.
Zullen er na de door u voorgestelde maatregelen voor vernieuwing van de rulingpraktijk nog informeel-kapitaal-rulings worden afgegeven? Zo ja, aan welke inhoudelijke voorwaarden moet de structuur waarvoor de ruling wordt aangevraagd dan voldoen?
Het eerste voorbeeld dat is bijgevoegd bij mijn brief over het beleid in de vernieuwde rulingpraktijk ziet op zekerheid vooraf over informeel kapitaalsituaties. Hieruit blijkt dat geen zekerheid vooraf wordt gegeven omdat in deze situaties de enige dan wel doorslaggevende beweegreden gericht zal zijn op internationale belastingbesparing. Wanneer het gaat om binnenlandse informeel kapitaalsituaties vallen deze niet onder de regels voor de vernieuwde rulingpraktijk. Deze zien immers op rulings met een internationaal karakter. Dat is echter geen probleem omdat in binnenlandse situaties er geen sprake is van een mismatch tussen belastingstelsels. In binnenlandse situaties staat tegenover de neerwaartse bijstelling van de winst bij de Nederlandse dochter een gelijke opwaartse bijstelling van de winst bij de Nederlandse moeder.
Kunt u specifieke voorbeelden geven van informeel-kapitaal-structuren waarvoor vanaf 1 juli 2019 geen ruling meer wordt verstrekt?
Zie antwoord vraag 5.
Indien van toepassing, kunt u specifieke voorbeelden geven van informeel-kapitaal-structuren waarvoor vanaf 1 juli 2019 nog wel een ruling wordt verstrekt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat de Belastingdienst ermee om wanneer na afgifte van een ruling blijkt dat in de praktijk bij de structuur of transactie waarvoor de ruling is afgegeven er toch sprake lijkt te zijn van internationale belastingbesparing als doorslaggevende beweegreden?
Indien een verzoek om zekerheid vooraf wordt ingediend wordt beoordeeld of, al dan niet als gevolg van een dubbele vrijstelling, internationale belasting besparing de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is voor de voorgenomen rechtshandeling of transactie. Deze beoordeling vindt dus plaats voorafgaand aan het afgeven van de ruling. Indien er toegang is tot het vooroverleg en in het voorgelegde geval sprake is van overeenstemming met overige wet-, beleid en regelgeving, kan de ruling tot stand komen. Vervolgens zal de belastingplichtige ieder jaar aangifte moeten doen. De aangifte van de belastingplichtige loopt mee in het reguliere, risicogerichte toezicht van de Belastingdienst. Indien blijkt dat de belastingplichtige een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, kan hij geen zekerheid ontlenen aan de ruling. Als de feiten na de totstandkoming van de ruling wijzigen, moet worden beoordeeld of sprake is een relevante wijziging van feiten of omstandigheden die ertoe kan leiden dat de ruling vervalt.
Hoe gaat de Belastingdienst ermee om wanneer na afgifte van een ruling blijkt dat in de praktijk bij de structuur of transactie waarvoor de ruling is afgegeven er toch sprake is van een dubbele vrijstelling?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de vernieuwde rulingpraktijk op 24 april 2019?
Ja.
Regeldruk bij volkscultuur en het adviesrapport Vermindering regeldruk bij evenementen in Limburg |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het adviesrapport Vermindering regeldruk bij evenementen in Limburg?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regeldruk op zowel gemeentelijk, provinciaal als landelijk niveau dergelijke volkscultuur onder druk zet en zelfs het voortbestaan kan bedreigen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik herken dat organisatoren van evenementen, festivals en optochten die in de volkscultuur en het immaterieel erfgoed plaatsvinden de afgelopen jaren in toenemende mate te maken hebben met de druk van regelgeving. Dat blijkt onder andere uit de inventarisatie die het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) in 2018 onder immaterieel erfgoedgemeenschappen heeft uitgevoerd naar de knelpunten en regeldruk bij het beoefenen van immaterieel erfgoed. Volgens deze inventarisatie hebben zij te maken met extra maatregelen, regels en kosten bij crowd management, veiligheidsplannen en vergunningaanvragen. Dat zet zware druk op desbetreffende gemeenschappen, aldus het KIEN.
Deze bevindingen komen overeen met de conclusies van het onderzoek van de provincie Limburg naar de regeldruk voor organisatoren van evenementen, waaronder carnavalsfestiviteiten en schuttersfeesten.
Deelt u de mening dat volkscultuur verbroedert, verbindt, inspireert en prikkelt en dat daarom zuinig met deze vormen van cultuur moet worden omgegaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u eens dat volkscultuur en immaterieel erfgoed inspireren. Het samen beoefenen van immaterieel erfgoed verbindt mensen en geeft hen een gevoel van identiteit. Om het immaterieel erfgoed op eigentijdse wijze voor de toekomst te behouden en eigentijds te ontwikkelen voer ik in samenwerking met de andere overheden een actief beleid. In dat kader ondersteunt het rijksgesubsidieerde KIEN erfgoedgemeenschappen met informatie en kennis en voert het Fonds voor Cultuurparticipatie dit jaar en aankomende jaren een brede regeling «behoud en ontwikkeling immaterieel erfgoed» uit.
Herkent u de signalen van regeldruk op alle drie de overheidsniveaus die in dit rapport geschetst worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord onder 2.
Bent u bereid om met de opdrachtgever van dit onderzoek, de Provincie Limburg, te overleggen hoe deze knelpunten aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het VAO op 4 juli 2019 heb ik in antwoord op de motie van het lid Aartsen over knellende regelgeving voor verenigingen en organisaties op het gebied van volkscultuur en immaterieel erfgoed (Kamerstuk 32 820, nr. 307) toegezegd dat ik samen met de Staatssecretaris van BZK en in samenspraak met alle betrokkenen de knelpunten in kaart zal brengen en oplossingen zal verkennen om regeldruk te voorkomen bij volkscultuur en immaterieel erfgoed. Daartoe zal ik samen met het Ministerie van BZK een ronde tafel organiseren en de resultaten van het rapport van de provincie Limburg daarbij betrekken. Op basis van de uitkomsten van de ronde tafel zal een actieplan worden ontwikkeld dat aansluit bij het reeds gevoerde beleid, zoals het programma van BZK om knelpunten weg te nemen voor georganiseerde burgers en de trainingen die het KIEN dit jaar al organiseert om immaterieel erfgoedgemeenschappen te ondersteunen met informatie en kennis over regelgeving bij het organiseren van evenementen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De doorrekening van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «PBL verslikt zich in de kosten voor vergroening» en «Energiezuinig maken huis pakt duurder uit»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de voorzitter van Aedes dat de kosten per ton vermeden CO2 soms twee keer zo hoog kunnen zijn als die waar PBL mee lijkt te rekenen?
PBL geeft aan dat het hen niet duidelijk is met welke kosten en op basis van welke aannames Aedes rekent. Er kunnen verschillende factoren zijn waardoor de kosten die PBL noemt lager zijn dan de kosten die Aedes noemt.
Het ontwerp-Klimaatakkoord gaat uit van kosteneffectieve, woonlastenneutrale verbouwingen. PBL heeft dit geïnterpreteerd als renovaties met «standaard» isolatie maatregelen, zoals reguliere vloer-, dak- en spouwmuurisolatie en HR++ ramen. Dergelijke maatregelen vragen veel lagere investeringen dan vergaande isolatieconcepten waarbij woningen naar nieuwbouwkwaliteit of Nul-op-de-meter niveau worden gerenoveerd. In veel woningen is bovendien al eens eerder na-geïsoleerd. Dat betekent dat niet in elke woning elke isolatie-maatregel nog moet worden toegepast. Hier is door PBL in haar kostenraming rekening mee gehouden.
PBL heeft de nationale investeringskosten gerapporteerd. Dit zijn kosten exclusief BTW en andere belastingen; die zijn in de berekeningen van Aedes waarschijnlijk wel meegenomen.
Ten slotte streven partijen in het ontwerp-Klimaatakkoord naar aanzienlijke kostendaling van verduurzamingsmaatregelen. PBL heeft deze kostendaling aan de bovenkant van de bandbreedte wel meegenomen; in de onderkant van de bandbreedte niet.
Kunt u aangeven met welke bandbreedte van investeringskosten per woning van 2020 tot 2030 PBL rekent voor de wijkaanpak?
PBL heeft geantwoord dat zij voor een representatieve steekproef van 4800 woningen heeft berekend wat het voor elke woning kost om standaardisolatie te bereiken en de Cv-ketel te vervangen door een alternatieve warmtebron: warmtenet, hybride warmtepomp of all-electric warmtepomp (incl. lage-temperatuur afgiftesysteem). Isoleren en omschakelen naar een hybride warmtepomp kost volgens PBL gemiddeld 12.100 euro per huurwoning. Dat is de goedkoopste optie. De optie met de hoogste investeringen is koopwoningen isoleren en aansluiten op een warmtenet. Dat kost gemiddeld 24.300 euro per koopwoning (inclusief warmtenet). Deze bedragen zijn zonder rekening te houden met kostendaling. Indien wel rekening wordt gehouden met kostendaling komen de bedragen op 8.500 respectievelijk 19.900 euro per woning.
Echter, ook zonder ontwerp-Klimaatakkoord zou er geïnvesteerd worden in energiebesparing in de periode 2019–2030. PBL noemt dat het basispad. PBL houdt rekening met investeringen van gemiddeld circa 5.100 euro per huurwoning en 8.570 euro per koopwoning in het basispad. Hierdoor komt de bandbreedte van de gemiddelde additionele kosten van de wijkaanpak op 3.400 tot 11.330 euro per woning, inclusief kostendaling.
In het achtergronddocument van PBL en de bijbehorende tabellenbijlage is per sector, per woning, per verduurzamingsconcept en per jaar aangegeven wat de verwachte investeringen zijn.
Kunt u toelichten welke kosten in de doorrekening van PBL van de wijkaanpak zijn meegenomen?
Uit het achtergronddocument blijkt dat PBL in de doorrekening kosten heeft meegenomen voor isolatie, aanpassen van de installatie in de woning, investeringen in het (warmte-)netwerk en overschakelen naar elektrisch koken.
Zijn er inmiddels kosten geïdentificeerd die niet in de modellen zitten? Zo ja, welke en wat is de (financiële) impact?
PBL geeft aan dat uit de reacties na verschijnen van de doorrekening naar voren is gekomen dat mogelijk extra vastrecht betaald moet worden als bij all-electric woningen een grotere aansluiting nodig is in een woning. Dit heeft geen gevolgen voor de berekende nationale kosten. Wel betekent dit dat verduurzaming met een all-electric concept hierdoor mogelijk iets duurder wordt.
Zijn kosten voor communicatie richting bewoners, verhuiskostenvergoedingen en de kosten voor de bouwplaats meegenomen? Zo ja, op basis waarvan zijn die geschat? Zo nee, waarom niet?
De kosten voor communicatie zijn onderdeel van de uitvoeringskosten. Hiervoor stelt de rijksoverheid voor de periode 2019 t/m 2021 150 miljoen euro ter beschikking. Aangezien PBL uitgaat van standaardisolatiemaatregelen, is er geen sprake van verhuizingen en worden er geen kosten gemaakt voor een bouwplaats.
Zijn kosten die gemeenten moeten maken (zoals ambtelijke inzet) meegenomen?
Ja. VNG en Rijk zijn het erover eens dat gemeenten extra taken krijgen om de energietransitie in de gebouwde omgeving vorm te geven. Hiervoor stelt de rijksoverheid voor de periode 2019 tot en met 2021 150 miljoen euro ter beschikking. Deze taken en middelen heeft PBL meegenomen in zijn analyse.
Voor de periode na 2021 gaan rijksoverheid en de VNG de Raad voor Openbaar Bestuur vragen om de benodigde middelen inzichtelijk te maken door middel van een onderzoek als bedoeld in artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Het onderzoek zal uiterlijk in 2020 worden afgerond.
Met welke kostenreducties is rekening gehouden voor het berekenen van de kosten van de wijkaanpak? Zo ja, hoe hoog zijn de verwachte kostenreducties en op basis waarvan zijn die bepaald?
PBL heeft gerekend met een bandbreedte. In de onderwaarde heeft PBL gerekend met 0% kostenreductie, in de bovenwaarde met 15–19% kostenreductie bij isolatie en 20–45% kostenreductie bij installaties. Dit is weergegeven in tabel 7.3 van het PBL-rapport «Effecten ontwerp Klimaatakkoord». De kostendaling per verduurzamingsconcept per woning is gespecificeerd in het achtergronddocument en de bijbehorende tabellenbijlage.
Kunt u aangeven of de berekeningen uitgaan van de veronderstelling dat een investering van 10.000 euro ook leidt tot een waardestijging van de woning van 10.000 euro? Zo ja, is dat realistisch?
Navraag bij PBL leert dat PBL geen berekeningen heeft gemaakt van de gevolgen voor de waarde van woningen. Uit onderzoek is bekend dat een hoger energielabel gemiddeld genomen tot een hogere verkoopprijs leidt. Echter, de waardeontwikkeling is van veel meer factoren afhankelijk dan alleen de investeringen in verduurzaming van de woning.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de directeur Taco van Hoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat het ontzettend moeilijk is om de berekeningen te reproduceren omdat er veel aannames zijn gemaakt zonder dat er een onderbouwing is te vinden?
PBL heeft op 19 april 2019 een achtergronddocument over de Gebouwde omgeving bij hun rapport «Effecten Ontwerp Klimaatakkoord» gepubliceerd waarin zij hun berekeningen en aannames toelichten.
Daarnaast heeft PBL op 19 maart jl. een toelichting gegeven aan de deelnemers aan de klimaattafel Gebouwde omgeving. Specifieke vragen die uit die bijeenkomst naar voren kwamen, onder andere over de aannames voor de investeringskosten, zijn vervolgens op 3 en 4 april jl. uitgebreid toegelicht. Bij deze sessies op 3 en 4 april was ook het EIB aanwezig. Daarnaast heeft de heer Van Hoek inmiddels een gesprek gehad met PBL, waarin PBL haar berekeningen heeft toegelicht. PBL streeft naar volledige transparantie over zijn berekeningen.
Kunt u aangeven wat de verwachte kosten per ton vermeden CO2 zijn in de periode 2020 – 2030 van de wijkaanpak?
Volgens tabel 7.1 in het PBL-rapport «Effecten ontwerp klimaatakkoord» levert de wijkaanpak in 2030 een reductie op van 0,5 tot 2,2 Mton CO2. De nationale kosten hiervoor bedragen 64–68 miljoen euro. De kosten per ton zijn dus 31–128 euro per ton vermeden CO2.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van het EIB en anderen tijdens de rondetafel gebouwde omgeving van 28 maart 2019 dat andere energiebesparingsmaatregelen, zoals vloer- en spouwmuurisolatie, HR++ ramen en hybride warmtepompen, veel goedkoper zijn dan de wijkaanpak?
Het ontwerp-Klimaatakkoord heeft voor de wijkaanpak als uitgangspunt verduurzaming (aardgasvrij-ready) tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. PBL gaat mede op basis hiervan in haar berekeningen uit van «standaard» isolatie maatregelen, zoals reguliere vloer-, dak- en spouwmuurisolatie en HR++ ramen. Dit sluit aan bij de benadering van onder meer het EIB die aandacht vraagt voor doelmatigheid van beleid.
Zijn stimulering en waar mogelijk bij vervangmomenten normering van deze goedkopere energiebesparende maatregelen geen onderdeel van het klimaatakkoord? Zo ja welke, en waarom andere niet?
Het versnellen van de verduurzaming via eenvoudige energiebesparende maatregelen maakt ook onderdeel uit van het ontwerp-Klimaatakkoord. Voor energiebesparende maatregelen komt er subsidie beschikbaar, waaronder via de Investeringssubsidie Duurzame Warmte (ISDE) die wordt verbreed naar isolatie en doorloopt tot en met 2030. Daarnaast is er de Investeringsaftrek op de verhuurderheffing waar woningcorporaties gebruik van kunnen maken. Verder is in het ontwerp-Klimaatakkoord opgenomen dat voor verbouwingen, waarbij bouwdelen worden aangepakt (zoals dak, gevel, vloer), streefwaarden voor isolatie worden ontwikkeld. De streefwaarden zijn geen wettelijke verplichting maar geven mensen die hun woning verbouwen inzicht in wat gelet op de toekomst een verstandige en spijtvrije verbouwing is.
Verwarmingsinstallaties, zoals warmtepompen en hybride ketels zullen in de komende jaren nog efficiënter, competitiever en comfortabeler (qua geluid en omvang) moeten worden. In het ontwerp-Klimaatakkoord is daarvoor nog geen verplichting opgenomen. Wel zijn afspraken gemaakt over de inzet op kostenreductie en innovatie. Ter versnelling van die ontwikkeling komt er een Bouw Techniek en Innovatie Centrum (BTIC) en een innovatieprogramma in samenwerking met TKI Urban Energy.
Kunt u een schatting geven van hoeveel woningen onderdeel zouden kunnen zijn van de wijkaanpak, en hoeveel woningen, omdat zij bijvoorbeeld in een historisch stadcentrum liggen, buiten de gebouwde kom liggen of het gaat om lintbebouwing geen onderdeel uit kunnen maken van de wijkaanpak omdat deze woningen niet aangesloten kunnen worden op een warmtenetwerk, noch op dit moment voldoende geïsoleerd kunnen worden voor all-electric verwarming?
In beginsel zijn alle woningen onderdeel van de wijkaanpak. In het ontwerp Klimaatakkoord is afgesproken dat alle gemeenten uiterlijk in 2021 een Transitievisie Warmte opstellen. In deze Transitievisie Warmte legt een gemeente het tijdpad vast waarop wijken van het aardgas afgaan. Voor wijken waarvan de transitie vóór 2030 is gepland, maken zij ook de potentiële alternatieve energie-infrastructuren bekend en bieden zij inzicht in de maatschappelijke kosten en baten en de integrale kosten voor eindverbruikers hiervan. Het benodigde inzicht in de potentiële warmte-alternatieven en het tijdpad wordt geboden door de Leidraad; een rekenmodel en handreiking waarmee het Rijk gemeenten ondersteunt. Met deze inzichten kunnen gemeenten bepalen welke wijken en woningen het meest geschikt zijn om als eerste de overstap te maken, waarbij de maatschappelijke kosten een belangrijk uitgangspunt zijn. De aard van een woning (leeftijd, ligging e.d.) bepaalt dus mede wanneer en met welke warmtevoorziening deze aardgasvrij zal worden gemaakt. Dit betekent ook dat niet elke woning aangesloten zal worden op een warmtenetwerk. Dit hangt sterkt sterk af van de aard en het type bebouwing. Bij lintbebouwing zal dat bijvoorbeeld minder voor de hand liggen.
Het totaal van de Transitievisies Warmte (voor alle gemeenten opgeteld) is gericht op het isoleren en aardgasvrij maken van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen in de periode 2022 t/m 2030, met een aanloopperiode van 2019–2021, met het oog op het CO2-arm maken van de gebouwde omgeving. Gemeenten actualiseren hun Transitievisie Warmte in eerste instantie elke vijf jaar. VNG en Rijk evalueren uiterlijk in 2022 of deze actualisatietermijn de juiste is. Hierbij kan tevens de vraag worden meegenomen of inderdaad alle woningen onderdeel zijn van de wijkaanpak of dat uitzonderingen nodig zijn. Dit zal mede gebaseerd zijn op de ervaringen rond het opstellen van de Transitievisies Warmte in de periode tot en met 2021. De complexere wijken zullen naar verwachting pas na 2030 worden aangepakt.
Kunt u aangeven hoeveel investeringen er per jaar plaatsvinden in de plannen van het klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving en dat ook uitsplitsen naar particulier eigendom, woningbouwcorporaties en overig (dus per jaar: x miljoen investeringen, uitgesplitst)?
PBL heeft in het achtergronddocument nadere specificaties van de additionele investeringen ten opzichte van het basispad weergegeven.
Kunt u aangeven wat de verwachte kosten voor elke maatregel van het klimaatakkoord zijn als weergegeven in bijlage 1 van de doorrekening van PBL per verwachte ton vermeden CO2?
De afspraken in het ontwerp Klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving vormen een samenhangend geheel. De verschillende instrumenten werken in samenhang in op het gedrag van actoren. Het is daardoor niet mogelijk om per maatregel in bijlage 1 van het PBL-rapport de verwachte kosten en de verwachte CO2-reductie weer te geven. In het PBL rapport staan wel de emissiereducties en de nationale kosten per cluster van maatregelen vermeld.
Kunt u aangeven met welke kosten en welke baten en de hoogte daarvan is gerekend door PBL voor het berekenen van de nationale kosten per maatregel als weergegeven in bijlage 1 van de PBL doorrekening?
In het achtergronddocument van PBL staat voor de gebouwde omgeving per cluster van maatregelen beschreven uit welke componenten de nationale kosten zijn opgebouwd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat die zo snel mogelijk bekend worden gemaakt zodat partijen hierop kunnen reageren en er indien nodig een betere inschatting van de kosten en baten gemaakt kan worden?
PBL heeft op 19 april 2019 een achtergronddocument over de Gebouwde omgeving bij hun rapport «Effecten Ontwerp Klimaatakkoord» gepubliceerd waarin zij hun berekeningen en aannames toelichten. Het is niet mogelijk om per maatregel in bijlage 1 van het PBL-rapport de verwachte kosten en de verwachte CO2-reductie weer te geven. In het PBL rapport staan wel de emissiereducties en de nationale kosten per cluster van maatregelen vermeld.
Bent u ervan op de hoogte dat het PBL na de doorrekening gesprekken voert met Aedes en andere onderhandelaars over de aannames die gedaan zijn? Op welke termijn kunnen de kosteninschattingen mogelijk verbeterd worden?
Ja. Alle partijen aan de sectortafel Gebouwde omgeving hebben een toelichting gekregen van PBL over de doorrekening. Indien deze gesprekken hebben geleid tot nieuwe inzichten, kan PBL deze inzichten verwerken in de doorrekening ten behoeve van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) die in het najaar wordt gepubliceerd.
Kunt u toelichten waarom daarover niet voor en tijdens de doorrekening over gesproken is zodat het nu transparanter zou zijn?
Het PBL is als onafhankelijk instantie gevraagd de effecten van het ontwerp Klimaatakkoord door te rekenen. PBL is tijdens het proces bij de totstandkoming van het ontwerp-Klimaatakkoord betrokken geweest en heeft «kennis aan tafel» gegeven. Hierbij is PBL voortdurend in gesprek geweest met partijen aan tafel. Voorafgaand aan de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord, op 14 december 2018, heeft PBL een sessie georganiseerd voor alle betrokken partijen om inzicht te geven in de kostenaannames die PBL hanteert in haar berekeningen. Aedes en andere partijen waren aanwezig bij deze sessie en hebben feedback gegeven. Uit die sessie kwam geen groot verschil naar voren tussen de aannames die Aedes en PBL hanteren over de kosten van standaardisolatie. Op basis van deze sessie heeft PBL aannames aangepast, onder andere voor de kosten van elektrisch koken en de rentabiliteitseisen van warmteleveranciers. Vanwege de zeer korte doorlooptijd van de doorrekening en het vertrouwelijke karakter van de resultaten, is er tijdens de doorrekening geen verdere afstemming geweest met de betrokken partijen. Wel is er een review geweest van de gehele doorrekening door vier hoogleraren.
Kunt u de modellen waarmee gerekend is en hun achterliggende aannames openbaar maken, zodat anderen de berekeningen kunnen reproduceren?
De gehanteerde aannames en relevante gegevens zijn beschreven in het achtergronddocument. PBL vindt transparantie en openbaarheid belangrijk. Partijen die daar prijs op stellen, kunnen daarom een gedetailleerde toelichting krijgen op de berekeningen.
In hoeverre deelt u de mening dat de uitkomsten waar het PBL op uitkomt na te rekenen moeten zijn?
Net als PBL vind ik transparantie en openbaarheid belangrijk. PBL werkt via het eigen werkprogramma voortdurend aan het verbeteren van de kwaliteit en transparantie van de modellen. Het werkprogramma 2019 van PBL gaat bijvoorbeeld zowel in op de kwaliteit van modellen in enge zin (het verbeteren van de documentatie over modellen en publiceren over de modellen in wetenschappelijke artikelen) als op de wisselwerking met de buitenwereld. Een goed voorbeeld daarvan is het MIDDEN-model waar samen met universiteiten en TNO gewerkt wordt aan een model dat een beter inzicht geeft in de reductieopties binnen de industrie. Voor de gebouwde omgeving hanteert PBL het model Vesta MAIS. Dat is open source en hierover is veel, ook in de afgelopen weken, afstemming met externe partijen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden alsmede de eerder gestelde Kamervragen (documentnr. 2019Z04029)?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Problemen met onbegrensde arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Roemenië baalt van uittocht werknemers naar EU-landen»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Het vrij verkeer van werknemers is een van de pijlers onder de Europese samenwerking. Arbeidsmobiliteit kan de Nederlandse (kennis)economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie versterken. Daarnaast helpt arbeidsmigratie bij het matchen van vraag en aanbod op de Europese arbeidsmarkt en levert daarmee een substantiële bijdrage aan de Europese economie, zowel in de werklanden als de landen van herkomst.
Tegelijkertijd heeft arbeidsmigratie haar keerzijdes. Een keerzijde die in sommige zendende landen speelt, betreft de «braindrain», omdat met name hoger opgeleide werknemers en vakkrachten met goede baankansen in lidstaten met hogere welvaartsniveaus gaan werken. Andere factoren die een rol spelen bij het vertrek van mensen zijn de hoogwaardigere gezondheidszorg en onderwijs in de ontvangende landen en aspecten als corruptie, hogere belastingen op arbeid, grotere inkomensongelijkheid en het uitblijven van andere structurele hervormingen in de zendende landen.2
Begrijpt u dat het vrij verkeer van werknemers tot een leegloop leidt in lidstaten waar de lonen lager liggen dan in andere lidstaten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het vrij verkeer van werknemers lucratief is voor bedrijven, maar funest is voor de landen met lagere lonen, vanwege de braindrain die eruit voortvloeit?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat inmiddels één miljoen Roemenen elders in Europa werken? Hoeveel mensen uit Midden- en Oost-Europa werken in West-Europa? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld?
Recente cijfers van Eurostat tonen aan dat ruim 20% van de Roemeense bevolking in de leeftijd van 20 tot 64 jaar in het buitenland werkt. Verder staat in een rapport over intra-EU mobiliteit dat 2.563.000 Roemenen in andere landen gevestigd zijn. Het aandeel dat daarvan werkt is niet bekend. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat arbeidsmobiliteit tussen lidstaten blijft groeien. In 2017 woonden en werkten 17 miljoen Europeanen in een ander land dan het land van herkomst. Dit cijfer was in 2006 nog 9 miljoen. Van die 17 miljoen werken er 12,4 miljoen. Daarnaast zijn er 2,8 miljoen gedetacheerde werknemers.
Kent u de uitzending van Nieuwsuur «Letland loopt leeg: jongeren vertrekken massaal naar West-Europa»?2 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 tot en met 3.
Begrijpt u de mensen die zeggen: «wij willen geen subsidies uit Brussel, wij willen onze mensen terug»? Hoe komt u tegemoet aan de terechte zorgen van deze mensen?
Het kabinet wil dat de discussie over de vraag hoe we een goede balans kunnen krijgen tussen een diepere en eerlijkere interne markt op de agenda blijft staan, ook na de aanstaande Europese Verkiezingen. Het kabinet heeft de afgelopen periode actief meegepraat over de keerzijdes van het vrij verkeer van werknemers, zoals de «braindrain». Die moet aangepakt worden binnen de EU.
In dat kader is het belangrijk dat de aankomende Europese Commissie opwaartse sociaaleconomische convergentie hoog op de agenda houdt. Een belangrijke manier om onevenwichtige stromen van arbeidsmobiliteit te voorkomen is het versterken van de economie van alle lidstaten en deze dichter tot elkaar te brengen. Structurele hervormingen worden binnen het kader van het Europees Semester besproken, waarin landen aanbevelingen krijgen om nationale stelsels te versterken.
Erkent u dat het vrij verkeer van werknemers – zolang de welvaartsverschillen enorm zijn – grote problemen veroorzaakt? Wat onderneemt u om de maatschappelijke gevolgen te ondervangen (braindrain, leegloop)?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een systeem van tewerkstellingsvergunningen in te voeren, zodat arbeidsmigratie gereguleerd kan worden?
Het invoeren van tewerkstellingsvergunningen voor werknemers uit EU-lidstaten is in strijd met het vrij verkeer van werknemers. Ik ben om die reden niet bereid een systeem van tewerkstellingsvergunningen voor werknemers uit EU-lidstaten in te voeren.
Het bericht ‘Bedrijfshal in een weiland is voor belegger bijna net zo mooi als een kantoor in Londen’ |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedrijfshal in een weiland is voor belegger bijna net zo mooi als een kantoor in Londen»?1
Ja
Hoeveel logistieke bedrijfshallen zijn er de afgelopen vijf jaar in Nederland gebouwd (aantal gebouwen en aantal m2)?
Ruimtelijke planning van bedrijventerreinen is een decentrale taak. Vanuit het Rijk draag ik op drie manieren zorg voor de kwaliteit van het landschap. Ten eerste met de ladder voor duurzame verstedelijking die zodanig is ingericht dat bouwen binnen stedelijk gebied het uitgangspunt is. Ten tweede werk ik samen met provincies en steden aan verstedelijkingstrategieën waarin ook het belang van de open ruimtes wordt meegenomen. Ten derde werk ik, als uitvloeisel van het regeerakkoord, aan een beleidsbrief Landschap. Deze gaat over de grote landschappen zoals het Groene Hart en de Veluwe. Daarin werk ik een aanpak uit om decentrale overheden te ondersteunen bij hun sturing op de kwaliteiten en kenmerken van het landschap. Ik ben hierbij geïnspireerd door de werkwijze van het Kustpact.
Via de monitor van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de voortgang van het vigerende Rijksbeleid gevolgd. Monitoring van het aantal en m2 logistieke bedrijfshallen is daar geen onderdeel van. Om vastgoedgebruik in brede zin in kaart te brengen ontwikkel ik op dit moment het landelijk informatiemodel vastgoedgebruik. Het is in dit model op dit moment nog niet mogelijk onderscheid te maken naar binnenstedelijke ontwikkeling en buitenstedelijke ontwikkeling en naar verschillende vormen van bedrijvigheid. Bij de verdere ontwikkeling heb ik specifieke aandacht voor de data die nodig is om de ontwikkeling van logistieke bedrijfshallen in beeld te brengen.
Hoeveel hectare open ruimte in Nederland heeft op dit moment de bestemming om in de toekomst volgebouwd te worden met bedrijfsgebouwen? Kunt u dit per provincie uitsplitsen?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om ruimte te bestemmen voor logistieke bedrijvigheid. In het kader van de monitor Infrastructuur en Ruimte wordt niet bijgehouden hoeveel areaal bestemd is voor logistieke bedrijvigheid.
Ik zal informeren bij provincies of deze gegevens eenvoudig te ontsluiten zijn.
Deelt u de mening dat het een zeer onwenselijke ontwikkeling is dat er overal in het landschap grote (logistieke) bedrijfshallen worden gebouwd? Zo nee, waarom niet?
Ja, een geleide ontwikkeling is noodzakelijk. Zowel het economisch belang van de logistieke bedrijvigheid als de kwaliteit van het landschap zijn twee aanzienlijke maatschappelijke belangen. De zorg voor het landschap is primair belegd bij provincies. Het is aan hen om daar ruimtelijke afwegingen in te maken. Via de ladder van duurzame verstedelijking stel ik kaders aan deze afweging. Wanneer er plannen zijn om buiten het stedelijk gebied te bouwen moet aangetoond worden dat dit binnenstedelijk niet mogelijk is.
Hoe verhoudt het bouwen van grote bedrijfshallen zich tot de wens van veel Nederlanders (zoals uit de nationale landschapsenquête van Natuurmonumenten blijkt) om het open landschappelijke karakter te beschermen?
De uitkomst van de enquête onderstreept dat de deelnemers veel waarde hechten aan behoud en bescherming van het Nederlandse landschap en zich ermee verbonden voelen. Dat deel ik.
Ik heb daarom in het Kabinetsperspectief van de NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 6) het behoud en versterking van (inter-)nationale unieke, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteit al indicatief genoemd als nationaal belang. Dit belang uit zich in bescherming van waardevolle, open en kwetsbare landschappen bij ruimtelijke ontwikkelingen die een inbreuk doen op de kernkwaliteiten van het landschap met haar unieke gebieden, structuren en objecten. Dit sluit aan bij de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête.
Tegelijkertijd willen we ontwikkelingen in Nederland mogelijk maken. Dit levert soms spanningen op en maakt keuzes noodzakelijk. De NOVI geeft richting mee aan de regionale/lokale keuzes. Om enerzijds landschappelijke kwaliteiten te beschermen, maar anderzijds ook ontwikkeling mogelijk te maken, zal de NOVI drie centrale afwegingsprincipes bevatten. Dit zijn: 1. Combineren boven enkelvoudig ruimtegebruik; 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; 3. Afwentelen voorkomen.
Het onderling goed vorm geven en wegen van maatschappelijke opgaven en de inpassing daarvan in het landschap is uiteindelijk een gebiedsspecifieke uitdaging. Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik ook specifiek aandacht voor het belang van het landschap bij het opstellen van de verstedelijkingstrategieën en bij de sturing op kwaliteiten en kenmerken van grote landschappen.
Zijn provincies en gemeenten voldoende in staat om integrale afwegingen te maken bij het vaststellen van ruimtelijke plannen en vergunningverlening zodat niet alleen het belang van de provinciale of lokale economie, maar ook het bredere belang van het open landschap nadrukkelijk wordt meegewogen? Zo ja, waar blijkt dat volgens u uit? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak?
Het integraal meewegen van landschapsbelangen in ruimtelijke ontwikkelingen is een opgave waar Rijk en medeoverheden gezamenlijk voor staan. Op grond van het Europees Landschapsverdrag heeft het Rijk een systeemverantwoordelijkheid voor landschap (nationaal belang). De rol van het Rijk in dit belang is de om (wettelijke) randvoorwaarden te creëren om cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten voor de lange termijn in stand te houden. Op basis van weging van nationale belangen zoals omschreven in het Kabinetsperspectief NOVI wordt met behulp van NOVI-afwegingsprincipes het maatschappelijk debat gevoerd en worden keuzes gemaakt.
Provincies hebben een autonome taak voor de zorg voor het landschap. Provincies dienen met omgevingsvisies, verordeningen en andere (beleids)instrumenten ervoor te zorgen dat sectorale ruimteclaims goed terechtkomen in het landschap, rekening houdend met beleid, doelen en kaders die door het Rijk (als systeemverantwoordelijke) en de EU zijn geformuleerd. We hanteren nu bijvoorbeeld de ladder voor duurzame verstedelijking om te sturen op zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder stimuleert gemeenten om een goede afweging te maken tussen binnen- en buiten stedelijk bouwen, waarbij het uitgangspunt binnenstedelijk bouwen is. Wanneer het gaat om «bouwen in het groen», moet goed gemotiveerd worden dat er niet binnenstedelijk gebouwd kan worden. Bijvoorbeeld vanwege een gebrek aan ruimte in stedelijk gebied, of de noodzaak van het behoud van groen in binnenstedelijk gebied.
Deelt u de mening van landschapsarchitect Adriaan Geuze dat het noodzakelijk is om meer te plannen zodat voorkomen wordt dat we ons landschap wegvagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de regering concreet doen om de bouw van bedrijfshallen meer te concentreren rond logistieke hotspots?
De locatiekeuze voor deze bedrijfshallen en de zorg voor het landschap is primair decentraal belegd. Via de ladder voor duurzame verstedelijking stuur ik op zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast neem ik het belang van open ruimtes mee in de op te stellen verstedelijkingstrategieën. Daarnaast ontwikkel ik een aanpak voor de grotere landschappen waarin ik decentrale overheden wil ondersteunen met sturen op het behouden en ontwikkelen van landschappelijke kwaliteiten.
Bent u bereid om te onderzoeken of een open-ruimteheffing kan worden ingezet om te voorkomen dat het Nederlandse landschap nog verder wordt aangetast? Zo nee, waarom niet?
Eerder heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst in een debat met de TK commissie tijdelijke huurprijzen2 aangegeven dat een open-ruimteheffing die wordt ingezet om binnenstedelijk bouwen te ondersteunen leidt tot financiële herverdeling tussen gemeenten. Dit kan de belangen van plattelandsgemeenten schaden (het werkt immers kostenverhogend). Hetzelfde doel – ondersteuning van binnenstedelijk bouwen – kan worden bereikt via de Ladder voor duurzame verstedelijking als instrument.
Naar aanleiding van de eerder ingediende motie Nijboer over de mogelijkheden van een planbatenheffing (Kamerstukken II, 2018/19, 32 847, nr. 492) laat ik momenteel een onderzoek verrichten naar verschillende fiscale en andere instrumenten om planbaten af te romen. In dit kader wordt ook de open-ruimteheffing betrokken.
Daarnaast is ook een interdepartementale studiegroep bezig om alternatieve bekostigingsmogelijkheden voor gebiedsontwikkeling te bezien. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten hiervan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de NOVI op 24 april 2019?
Ja
Het artikel ‘EU eist van Den Haag nieuw plan voor duurzame energie’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EU eist van Den Haag nieuw plan voor duurzame energie»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat door Eurocommissaris Cañete in het artikel wordt geschetst, waarin gesproken wordt over Nederland als «het land met het grootste gat»? Welke oorzaken ziet u hiervoor?
Het kabinet is gecommitteerd aan het realiseren van de doelen van het Energieakkoord en aan de nationale verplichtingen onder de Richtlijn hernieuwbare energie. In het Energieakkoord is uitgegaan van een sterke stijging in het aandeel hernieuwbaar richting 2020 en 2023 en deze zien we ook in de ramingen terug. Tevens zijn in het ontwerp-Klimaatakkoord hoge ambities geformuleerd richting 2030.
Nederland ligt op dit moment nog achter op het pad voor de nationale doelstelling voor hernieuwbare energie in 2020. Het aandeel hernieuwbare energie lag in 2017 op 6,6%. Het PBL raamde in januari jl. dat het aandeel hernieuwbare energie in Nederland in 2020 op 12,2% zal uitkomen, met een bandbreedte van 11–13%. Daarmee ligt de raming onder het nationale doel van 14%. Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief van de Rapportage van het PBL «Kortetermijnraming voor emissies en energie in 2020» en proces uitvoering Urgenda-vonnis (Kamerstuk 32 813, nr. 267) heb aangeven, zijn er nog allerlei onzekerheden die het uiteindelijk aandeel hernieuwbare energie in 2020 bepalen.
Het huidige tekort wordt vooral veroorzaakt door vertraging in de realisatie van het Energieakkoord. Deze vertraging doet zich met name voor bij wind op land. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd met de brief over de Structuurvisie Windenergie op land (Kamerstuk 33 612, nr. 68). Daarin ga ik in op de oorzaken en aanpak van vertraging van de Monitor Wind op Land 2017. Een tweede reden is de stijging in het totale energieverbruik. Ondanks de toename van de productie van hernieuwbare energie in absolute zin ten opzichte van een eerdere raming van het PBL is het aandeel hernieuwbare energie hierdoor lager dan eerder werd verwacht.
Kunt u toelichten hoe het kabinet voorkomt dat Nederland een boete krijgt van de Europese Unie wanneer Nederland zijn doelstelling niet haalt? Hoe hoog zou deze boete zijn mocht Nederland deze toch ontvangen?
Het kabinet verkent momenteel alle mogelijke opties die bij kunnen dragen aan de doelstelling voor hernieuwbare energie. Conform de motie van de leden Sienot en Agnes Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 256) zal ik voor het zomerreces met een brief komen waarin ik de mogelijkheden hiervoor uiteenzet. Over de hoogte van de eventuele boete kan ik geen uitspraken doen; dit is nu niet aan de orde en er zijn nog veel onzekere factoren.
Ziet u al reden om de verkenning te versnellen naar het Joint Project Mechanism waartoe de Kamer u eind vorig jaar opriep (motie-Sienot/Mulder, Kamerstuk 32 813, nr. 256)? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen over het artikel «Nederland onderaan EU-lijst duurzame energie» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1996) blijft het kabinet gecommitteerd aan het realiseren van de doelen van het Energieakkoord in Nederland. Daarnaast ben ik op dit moment bezig met het verkennen of buitenlandse energieprojecten, door middel van het Joint Project Mechanism, kunnen bijdragen aan het hernieuwbare energiedoel voor 2020. Deze verkenning loopt en kan ik niet versnellen. Conform de motie van de leden Sienot en Agnes Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 256) zal ik voor het zomerreces met een brief komen waarin ik de mogelijkheden hiervoor uiteenzet.
Welke maatregelen overweegt u in eigen land om de doelen te halen? Waar is versnelling mogelijk?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren veel aanvullende maatregelen genomen om de doelen in eigen land te halen. Het kabinet zet in op alle mogelijke opties die bij kunnen dragen aan het aandeel hernieuwbare energie in 2020 en daarna. Hierbij sluit ik geen opties op voorhand uit. Ik zal in de brief, die ik voor het zomerreces aan de Kamer zend, ook ingaan op de mogelijkheden om het doel in eigen land te halen.
Het bericht ‘20 jaar terug in de tijd’ |
|
Rens Raemakers (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «20 jaar terug in de tijd»?1
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Wat is de reden dat u nu tegen eerder geformuleerd beleid ingaat, zoals dat door de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2001 in een brief aan de Kamer is beschreven, waarbij duidelijk werd gesteld dat voor een kunstmatige inseminatie (KI)-behandeling het ontbreken van een mannelijke partner al een voldoende indicatie kan zijn? Waarom wijk u af van het gestelde in de brief dat voor de beoordeling van gelijkheid van gevallen van verzoeken om (KI)-behandelingen moet worden gekeken of een verzoeker zonder een dergelijke behandeling niet in staat is om een kind te krijgen zonder daarbij gebruik te maken van seksuele contacten buiten een eventuele duurzame relatie?2
Bij brief van 25 september 2001 (Kamerstuk 23 207, nr. 26) heeft de toenmalige Minister van VWS het kabinetsstandpunt over het toelatingsbeleid van instituten voor een IVF- of KID-behandeling ten aanzien van lesbische paren en alleengaande vrouwen uiteengezet. Dat standpunt ziet op de beoordeling van behandelingsverzoeken. Het kabinet achtte het niet aanvaardbaar dat lesbische paren en alleengaande vrouwen bij voorbaat worden uitgesloten van behandelingen alleen op grond van hun seksuele geaardheid of burgerlijke staat. De in de vraag vermelde passages uit deze brief gaan dus over die context. De brief ziet niet op de vraag of een KI-behandeling voor vergoeding op grond van de zorgverzekering in aanmerking dient te komen dan wel anderszins moet worden gefinancierd.
Het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) ziet op verzekerde risico’s die relateren aan een bepaalde medische toestand. Dit heeft bijvoorbeeld als gevolg dat een KID-behandeling aangewezen kan zijn voor de persoon die hiervoor een medische indicatie heeft. De medische indicatie voor KID ontstaat bij onvoldoende semenkwaliteit van de man. Het is dan ook de man die de medische indicatie heeft en niet de vrouw. Bij lesbische paren en alleengaande vrouwen kan er uiteraard wel een kinderwens zijn, maar bij enkel ontbreken van een eigen semendonor kan er niet een medische indicatie in het kader van Zvw voor KID ontstaan.
Klopt het dat in 2011 het eerder geformuleerde beleid nogmaals is herbevestigd in een brief van het ministerie naar de besturen van IVF-klinieken, waarbij werd bevestigd dat voor een KI-behandeling het ontbreken van een mannelijke partner al voldoende indicatie kan zijn?
In 2011 is schriftelijk aan de IVF-klinieken bericht dat het genoemde kabinetsstandpunt nog steeds het huidige beleid verwoordt. Zoals hiervoor aangegeven, ziet dat kabinetsstandpunt echter louter op de beoordeling van behandelingsverzoeken. In de betreffende brief aan de klinieken is geen standpunt ingenomen omtrent de financiering van behandelingen.
Hoe verhoudt het niet vergoeden van KI-behandelingen voor alleengaande of lesbische wensmoeders zich tot het onderzoek van de Commissie Gelijke Behandeling uit februari 2000 waarbij de Commissie vaststelde dat drie vergunninghoudende IVF-instellingen een verboden direct onderscheid maakten op grond van homoseksuele gerichtheid door te weigeren lesbische paren te behandelen? Dient een gelijke behandeling en recht op zorg ook niet te resulteren in een gelijke behandeling wat betreft vergoeding? Zo nee, waarom niet?3
De toenmalige Commissie Gelijke Behandeling zag aanleiding tot het onderzoek vanwege het signaal dat lesbische paren, ongehuwde man/vrouw-paren en alleenstaande vrouwen soms worden uitgesloten van IVF-behandeling en heeft in het onderzoek het toelatingsbeleid van IVF-instellingen onderzocht. De betreffende drie instellingen maakten een verboden direct onderscheid omdat zij lesbische paren van behandeling uitsloten, louter op grond van het feit dat zij een lesbische relatie hadden of dat een vader in de relatie ontbrak.
Het onderzoek van de Commissie Gelijke Behandeling laat zich niet uit over het recht op vergoeding van een IVF-behandeling. Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 2 ziet het basispakket van de Zvw toe op verzekerde risico’s die relateren aan een bepaalde medische situatie.
Bent u bereid opnieuw de indicatie, zoals in 2001 geformuleerd door de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, te overwegen, waarbij wordt gekeken of zonder een dergelijke behandeling de wensmoeder niet in staat is om een kind te krijgen zonder daarbij gebruik te maken van seksuele contacten buiten een eventuele duurzame relatie?
Zoals hiervoor is aangegeven, is de betreffende passage uit de brief van 2001 gedaan in de context van de beoordeling van de toegang tot behandeling en niet op de vraag of er een recht op vergoeding van die behandeling bestaat. Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 13 maart jl. (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 122) is het kabinet voornemens om uiterlijk rond de zomer een besluit te nemen over de vraag of (en zo ja, hoe) de overheid een rol heeft in het financieren van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl een medische indicatie zoals bedoeld in Zvw ontbreekt.
Kan er bij het niet vergoeden van KI-behandelingen sprake zijn van ongeoorloofd indirect onderscheid, omdat personen met een bepaalde seksuele gerichtheid of leefsituatie door een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze in vergelijking tot andere personen bijzonder worden getroffen? Zo nee, waarom niet, aangezien dit door de Commissie Gelijke Behandeling in februari 2000 al werd geconcludeerd?
Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de toenmalige Commissie Gelijke Behandeling in haar onderzoek het toelatingsbeleid van vruchtbaarheidsinstellingen onderzocht. Het onderzoek laat zich niet uit over het recht op vergoeding van een vruchtbaarheidsbehandeling. KID-behandelingen zonder aanwezigheid van een medische indicatie komen niet voor vergoeding op grond van de zorgverzekering in aanmerking, omdat in de Zorgverzekeringswet de aanwezigheid van een medische indicatie het uitgangspunt is. Aan het hanteren van dit criterium is op geen enkele manier discriminerend bedoeld. De uitwerking in de praktijk van dit criterium voor lesbische paren en alleengaande vrouwen wordt betrokken bij de besluitvorming, zoals aangekondigd in de brief van 13 maart jl.
Waar moet een medische indicatie voor KI-behandelingen precies aan voldoen? Wat is precies de definitie van de medische indicatie? Kunnen sociale omstandigheden, zoals psychisch lijden, daar ook een rol in spelen?
Een medische indicatie voor KID kan ontstaan bij onvoldoende kwaliteit van het semen en daarmee dus bij de man. Niet bij de vrouw. De richtlijnen omschrijven deze medische indicatie op basis van de voorafgaande medische vruchtbaarheidsanamnese en de kenmerken van het semen. De zorgverzekering is een verplichte individuele schadeverzekering met als doel om te verzekeren tegen medische risico’s. Om voor de vergoeding van schade op grond van een zorgverzekering in aanmerking te komen is het noodzakelijk dat het verzekerde risico is ingetreden. De zorgverlener stelt in de spreekkamer vast of er sprake is van een medische indicatie op basis van de geldende richtlijnen.
Wat is precies het onderscheid tussen een medische en een sociale indicatie? Kan er bij een vrouw met een mannelijke partner die onvruchtbaar is, wel van een strikt medische indicatie worden gesproken?
Zie antwoord vraag 7.
Als een vrouw een ziekte of aandoening heeft die gevolgen heeft voor haar vruchtbaarheid, zoals bijvoorbeeld endometriose, is er dan ook bij alleengaande en lesbische wensmoeders wel sprake is van een medische indicatie?
Indien bij een vrouw op medische gronden wordt vastgesteld dat zij verminderd vruchtbaar of onvruchtbaar is, dan heeft zij daarmee een eigen medische indicatie voor de behandeling(en) die daarbij passen. Het zal per situatie verschillen of daar een passende medische behandeling voor is. Er is dan doorgaans geen medische indicatie voor KID, tenzij de persoonlijke donor een semen probleem heeft.
Klopt het dat het Zorginstituut Nederland heeft geoordeeld dat kunstmatige inseminatie met donorzaad (KID) voor alleengaande en lesbische wensmoeders in strijd is met de Zorgverzekeringswet? Zo ja, wat is daarbij de onderbouwing? Met welk artikel is het in strijd? Zijn er eerder uitzonderingen op deze regel gemaakt? Bent u bereid om aan Zorginstituut Nederland te vragen, wat er moet gebeuren of wat er gewijzigd moet worden om KID voor de betreffende groepen wel onderdeel te laten uitmaken van de Zorgverzekeringswet?
Deze vragen zijn mede op basis van informatie van het Zorginstituut reeds eerder beantwoord, in de beantwoording van vraag 5, 6 en 7 van de vragen van Bergkamp en Ramaekers., vraag 7 van set Ploumen (8 april)4.
Wat moet er gebeuren om KID voor alleengaande en lesbische wensmoeders onderdeel te maken van het basispakket? Vraagt dit om wijziging van wet- en regelgeving? Zo ja, welke? Hoeveel tijd kost een dergelijke wijziging en welke stappen moeten worden genomen?
Het aanpassen van de Zorgverzekeringswet om ook de vergoeding van niet medisch noodzakelijke zorg mogelijk te maken, vergt zoals eerder aangegeven een fundamentele wijziging. Een verbreding van het verzekerde pakket met behandelingen zonder medische indicatie zet de solidariteit en kwaliteit van het zorgstelsel onder druk. Daarnaast heeft een verbreding van het verzekerde pakket voor behandeling waarvoor een medische indicatie ontbreekt, tot gevolg dat de zorgkosten zullen stijgen.
Wat moet er gebeuren om KI-behandelingen voor wensmoeders zonder medische indicatie te kunnen vergoeden via een subsidieregeling? Hoeveel tijd kost een dergelijke wijziging en welke stappen moeten worden genomen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 maart dient nog besluitvorming plaats te vinden over de vraag wat de rol van de overheid is bij de financiering van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl een medische noodzaak ontbreekt. Het is derhalve op dit moment nog niet mogelijk om inzicht te geven in het tijdpad van de ontwikkeling van een eventuele subsidieregeling, omdat deze uitwerking ook weer afhankelijk is van de inhoudelijke invulling en afbakening. U wordt rond de zomer geïnformeerd over het besluit en eventuele vervolgstappen.
Kunt u bevestigen dat door het oordeel van het Zorginstituut Nederland er ook onduidelijkheid is ontstaan over de vergoeding van IVF voor alleengaande vrouwen en lesbische koppels?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er ook bij andere behandelingen onduidelijkheid is ontstaan over de vergoeding.
Op welke manier werkt het toelatingstraject voor alleengaande en lesbische wensmoeders voor in-vitrofertilisatie (ivf)? Kan de situatie ontstaan dat doordat KID voor hen niet meer wordt vergoed, deze vrouwen geen toegang meer hebben tot de meer verregaande ivf-behandeling doordat zij niet kunnen aantonen dat KID onvoldoende werkt?
Een medische indicatie voor een behandeling als IVF kan op verschillende medische gronden ontstaan. De richtlijnen van professionals geven daaraan richting. In deze richtlijnen wordt geen onderscheid naar seksuele voorkeur of burgerlijke staat gemaakt
Indien bij alleengaande of lesbische vrouwen sprake is van een medische indicatie kan, net als bij man/vrouw paren een eventuele behandeling voor hen worden vergoed door de zorgverzekeraar. Bij afwezigheid van een medische indicatie, wordt noch een KID-behandeling, noch een ivf-behandeling vergoed.
Realiseert u zich dat de onzekerheid over de vergoeding in de structurele situatie nog steeds grote impact heeft op het leven en vertrouwen van mensen? Wanneer kunt u exact duidelijkheid geven?
Zoals in mijn brief van 13 maart5 aangegeven onderken ik de zorgen van de alleengaande en lesbische vrouwen zonder eigen semendonor over het – vanuit hun optiek – plotselinge wegvallen van de vergoeding uit het basispakket van kunstmatige inseminatie met donorzaad omdat niet wordt voldaan aan het Zvw criterium medische indicatie. Om deze reden heb ik de zorgverzekeraars gevraagd om gedurende 2019 de behandelingen te blijven vergoeden voor vrouwen die nu reeds in een dergelijk traject zitten en vrouwen die zich dit jaar nog voor een dergelijk traject melden.
De Tweede Kamer wordt rond de zomer geïnformeerd over de voornemens van het kabinet omtrent de rol van de overheid in de financiering van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl niet wordt voldaan aan het Zvw-criterium medische indicatie.
Gevolgen van de saneringsopdracht van corporatie Vestia voor huurders in Bergeijk |
|
Paul Smeulders (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de negatieve gevolgen van de saneringsopdracht voor huurders van Vestia in Bergeijk?1 2 3 4
Ik ben bekend met de berichtgeving rondom Vestia in Bergeijk.
Bent u bekend met het achterstallig onderhoud, gebrekkige communicatie en minachting van de huurders waarmee huurders in Bergeijk worden geconfronteerd? Deelt u de mening dat de saneringsopdracht van Vestia niet mag leiden tot negatieve gevolgen voor huurders? Zo ja, bent u bereid om Vestia hierop aan te spreken?
De operationele activiteiten van een corporatie vallen onder de verantwoordelijkheid van de corporatie zelf. Wanneer bewoners ontevreden zijn over de werkzaamheden van hun corporatie dienen zij hierover in eerste instantie met de corporatie zelf in overleg te treden. Wanneer er onvoldoende opvolging geven wordt aan eventuele klachten, kunnen bewoners zich tot de Huurcommissie wenden, die hier een uitspraak over kan doen. Dat Vestia een saneringscorporatie is ontslaat haar in ieder geval niet van haar verantwoordelijkheid om de kwaliteit van haar bezit op peil te houden, dat betekent ook het doen van regulier onderhoud. Dit maakt ook nadrukkelijk onderdeel uit van het vastgestelde verbeterplan van Vestia. In het verbeterplan van Vestia is opgenomen dat Vestia het reguliere (instandhoudings)onderhoud moet doen en hier zijn middelen voor gereserveerd. Wel is het zo dat voor Vestia geen tot zeer beperkte financiële ruimte is om verbeteronderhoud te plegen (nieuwe badkamers, keukens, grootschalige isolatie). Deze afspraken uit het verbeterplan worden gemonitord door de gemandateerd saneerder, het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), in samenspraak met de Autoriteit Woningcorporaties.
Deze monitoringscommissie heeft hierover het volgende aangegeven: in de monitoring van Vestia is het onderhoud van de woningen een belangrijk onderwerp. Vestia onderhoudt haar woningen en heeft in 2017 een integraal extern onderzoek laten doen naar de conditie van het volledige bezit. Hier valt Bergeijk ook onder. De uitkomsten van de conditiemeting zijn vertaald naar de meerjarenbegroting waarvoor Vestia haar onderhoudsbudget heeft. Uit de extern gevalideerde en objectieve meting komt geen beeld dat er grootschalig achterstallig onderhoud is bij Vestia. De staat van het bezit is gemiddeld genomen vergelijkbaar met het corporatiebezit in Nederland.
Hoe kijkt u aan tegen de overname van Vestia-woningen in Bergeijk door woningcorporatie Woningbelang? Hoe vindt u het dat overname onmogelijk lijkt doordat Vestia bij de verkoop van de woningen (met achterstallig onderhoud) geen verlies mag lijden?
Er loopt momenteel een onderzoek in Bergeijk waarbij wordt bekeken op welke wijze een transactie tussen Vestia en andere woningcorporaties tot stand kan komen. Dit is één van de varianten waar aan gewerkt wordt die er toe moet leiden dat Vestia zich kan richten op hun kernwerkgebied. Als voorwaarde geldt inderdaad dat Vestia het bezit in dat geval tegen minimaal de marktwaarde dient te verkopen, zodat de financiële positie van Vestia niet wordt verslechterd. De marktwaarde van het vastgoed betreft de commerciële waarde van het vastgoed waartegen ook commerciële partijen bereid zijn het vastgoed over te nemen. Conform de voorschriften van het NRVT (Nederlands Register voor Vastgoed Taxateurs) zijn taxaties van de marktwaarde al gecorrigeerd voor achterstallig onderhoud, indien dit aanwezig is. Aan de marktwaardering liggen ficties ten grondslag dat de woningen bij mutatie kunnen worden verkocht of worden verhuurd tegen markthuren. De lagere beleidswaarde van corporaties gaat uit van de fictie dat woningen verhuurd blijven tegen zogenaamde streefhuurprijzen (huurprijzen bepaald op basis van het beleid van de woningcorporatie). Het verschil tussen de marktwaarde en de beleidswaarde betreft de onrendabele top, waarmee corporaties worden geconfronteerd bij overname van het Vestia-bezit. Deze onrendabele toppen bestaan echter ook als corporaties regulier woningen aankopen of nieuw bouwen. Hiertoe krijgen corporaties onder meer staatssteun in de vorm van leningen waarvoor Rijk en gemeenten het achtervangrisico dragen.
Deelt u de mening dat de saneringsopdracht van Vestia niet mag leiden tot een afname van het aantal sociale huurwoningen in Bergeijk en andere gemeenten? Zo ja, bent u bereid om hiertegen maatregelen te nemen?
De sanering van een corporatie is gericht op het kunnen voortzetten van de minimaal noodzakelijke volkshuisvestelijke activiteiten. Goed bestuur en de beschikbaarheid van toereikende financiële middelen zijn daarbij de voorwaarden om de volkshuisvestelijke activiteiten uit te kunnen voeren. De minimaal noodzakelijk volkshuisvestelijke prestaties van Vestia zijn gebaseerd op hetgeen nodig is om voldoende gereguleerde huurwoningen in stand te houden waaraan niet op een andere wijze tegemoet kan worden gekomen. Deze prestaties zijn vastgelegd in het verbeterplan van Vestia, welke in 2014 is vastgesteld en door de toenmalig saneerder (i.c. het CFV) na de zienswijze van WSW is goedgekeurd. De afspraken uit dit goedgekeurde verbeterplan worden gemonitord door de gemandateerd saneerder, het WSW, in samenspraak met de Autoriteit Woningcorporaties (Aw) en kunnen worden bijgesteld na verloop van tijd door de gemandateerd saneerder, zolang dit past binnen de sanering en de gemaakte afspraken. Zo is bij het besluit van de Aw op het definitieve scheidingsvoorstel Vestia daeb – niet daeb bepaald dat, gezien de toenmalige situatie, Vestia in vergelijking met het eerder goedgekeurde verbeterplan ruim 8.200 woningen (in totaal) meer in het gereguleerde segment (DAEB) moest houden. Dit betroffen woningen die Vestia overeenkomstig het verbeterplan aanvankelijk zou liberaliseren. De zogenaamde maatwerkgemeenten wensten echter dat aanvullend nog bijna 4.600 woningen extra gereguleerd zouden blijven. De Aw heeft in haar besluit op het scheidingsvoorstel echter geconstateerd dat het niet in het brede volkshuisvestelijke belang was om hieraan tegemoet te komen, omdat de geleidelijke afname van het aantal gereguleerde Vestia-woningen ook door andere corporaties in de betreffende woningmarktregio’s kunnen worden opgevangen met bij de doelgroep passende nieuwbouw. Het in stand houden van het (volledige) Vestia-DAEB-bezit draagt ook niet bij aan het realiseren van duurzaam financieel herstel. Wel heb ik Hamit Karakus, in afstemming met de Vestiamaatwerkgemeenten en de provincie Zuid-Holland, aangesteld als bestuurlijk regisseur om oplossingen aan te dragen voor de volkshuisvestelijke opgave in de maatwerkgemeenten. Naar verwachting zal deze eind juni / begin juli zijn advies uitbrengen.
Vindt u het ook onwenselijk dat bij corporatie Vestia financiën belangrijker worden geacht dan de volkshuisvestelijke taak? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen?
Zie vraag 4.
Hoe kijkt u naar de opstelling van de Autoriteit Woningcorporaties die Vestia goedkeuring gegeven heeft voor hun plan om honderden sociale woningen in de commerciële tak onder te brengen? Zou de volkshuisvestelijke taak van Vestia voor de Autoriteit Woningcorporaties een belangrijkere rol moeten spelen dan de financiën en het uitvoeren van de saneringsopdracht?
De beoordeling van de scheidingsvoorstellen tussen de DAEB-tak en niet-DAEB-tak van de corporaties is door mij gemandateerd aan de Autoriteit Woningcorporaties. Bij deze beoordeling heeft de Aw, conform het daartoe vastgestelde beoordelingskader zowel het financiële belang en het volkshuisvestelijk belang gewogen. Indien de financiële situatie van een corporatie van dien aard is, dat deze een saneringsaanvraag moet doen, vindt ook een weging plaats van het volkshuisvestelijke belang. Dit gebeurt door de gemandateerd saneerder, WSW, waarbij deze de zienswijze van de Aw betrekt. Sanering is gericht op het continueren van de minimaal noodzakelijke DAEB-activiteiten, tegen de laagst mogelijke financiële kosten. Voor de vaststelling hiervan worden ook de zienswijzen van de betreffende gemeenten en de huurdersorganisaties betrokken. Bij een saneringsbesluit wordt ook getoetst of het continueren van noodzakelijke DAEB-activiteiten, waarvoor een eventuele heffing aan andere corporaties moet worden opgelegd, evenredig is. Hierbij worden de effecten op de sector als geheel (inclusief het borgstelsel), de effecten bij betalende corporaties als de lokale volkshuisvestelijke omstandigheden betrokken.
Geweld tegen vrouwen in Vietnamese textielfabrieken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van Fair Wear Foundation en Care International waarover The Guardian schrijft dat bijna de helft van de ondervraagde textielarbeiders in Vietnam seksueel wordt misbruikt of geïntimideerd op de werkvloer1? Wat is uw reactie daarop?
Seksuele intimidatie en ongewenste omgangsvormen zijn helaas een serieus probleem in de textielsector wereldwijd. Daarom is Gender Based Violence een van de drie thema’s in het partnerschap tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Fair Wear Foundation (in alliantie met CNV Internationaal en Mondiaal FNV). Het onderzoek van Fair Wear Foundation (verder FWF) en Care International onder vrouwelijke textielarbeiders in Vietnam toont opnieuw het belang aan van het aanpakken van deze problemen. Het rapport heeft nog een concept-status. Uit de reeds bekende samenvatting blijkt dat van de 763 geïnterviewde vrouwen 43,1% aangaf minstens een vorm van geweld en/of intimidatie te hebben ervaren tijdens het werk. Een op de tien vrouwelijke textielarbeiders die recentelijk een andere baan hadden gezocht, deed dit vanwege een ervaring met geweld en/of intimidatie. Dit zijn zorgwekkende cijfers.
Een belangrijke uitkomst van het onderzoek is dat er een verband is tussen hoge werkdruk en excessief overwerk enerzijds en ongewenste omgangsvormen anderzijds. Het kabinet steunt de opvatting van FWF dat inkopende merken een verantwoordelijkheid hebben voor het bevorderen van een respectvolle omgang met werknemers en om excessief overwerk te voorkomen, bijvoorbeeld door middel van betere inkooppraktijken. Er is met het onderzoek een positief verband aangetoond tussen het bestaan van respectvol gedrag en klachtenprocedures in fabrieken en een afname van geweld en (seksuele) intimidatie. Het kabinet steunt FWF en de vakbonden om dergelijke maatregelen in fabrieken te stimuleren.
De Internationale Arbeidsconferentie bespreekt in juni aanstaande een voorstel voor een nieuwe conventie aangaande geweld op de werkvloer. Het rapport van FWF geeft aan dat een dergelijke conventie zeker relevant is voor textiel producerende landen. Het kabinet zal de Kamer binnenkort informeren over de Nederlandse opstelling ten aanzien van de voorgestelde conventie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de onderzoekers om te bezien of, al dan niet vertrouwelijk, inzichtelijk gemaakt kan worden of zich onder de ondervraagden vrouwen bevinden die kleding maken in fabrieken waar Europese of Nederlandse kledingmerken inkopen? Zo nee, waarom niet?
De ervaring van FWF en ILO Better Work is dat dit probleem niet gesignaleerd wordt via reguliere fabrieksinspecties. De geïnterviewde vrouwen namen daarom op anonieme basis deel aan groepsdiscussies, buiten de fabrieken, op plekken waar zij zich comfortabeler voelden om over dit onderwerp te spreken. Om die reden heeft FWF geen informatie beschikbaar over de fabrieken waar de vrouwen werken of de namen van de kledingmerken die afnemen van deze fabrieken. FWF meldt wel dat misbruik en intimidatie in veel fabrieken in de kledingindustrie een probleem zijn en naar verwachting ook voorkomt in fabrieken die aan bedrijven in Nederland en elders in Europa en de VS leveren.
Kunt u uitsluiten dat bedrijven die deelnemen aan het textielconvenant voor verantwoord ondernemen hun (deel)producten inkopen in fabrieken waar deze praktijken voorkomen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat daar zicht op komt?
Het kabinet kan niet uitsluiten dat zich problemen voordoen met arbeidsrechten in textielfabrieken, maar zet zich wel in om deze problemen aan te pakken. Binnen het textielconvenant wordt geweld tegen vrouwen op de werkvloer dan ook meegenomen als één van de risico’s die in het kader van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) moet worden aangepakt. Het convenant helpt bedrijven om hun eigen inkooppraktijken – volgens het onderzoek vaak mede oorzaak van de problemen op de werkvloer – en de arbeidsomstandigheden bij hun leveranciers te verbeteren. Ook bevordert het convenant kennis en bewustzijn van bedrijven op het gebied van gender en arbeidsomstandigheden door middel van trainingen.
Kunt u bevestigen dat alle Vietnamese fabrieken waar bedrijven die aangesloten zijn bij het textielconvenant hun (deel)producten inkopen, een functionerende vakbond hebben? Zo nee, wat zouden de inkopende bedrijven daaraan moeten of kunnen doen?
Vietnam heeft een centralistische vakbond die sterk is vervlochten met de Communistische Partij. De bevoegdheden en formele positie van deze vakbond zijn sterk en dekken de hele textielsector. Productiebedrijven zullen naar deze vakbond verwijzen. Echter, de vakbond mist onafhankelijkheid en een duidelijke aanwezigheid op de werkvloer. De Vietnamese vakbond is zich bewust van het belang van het ontwikkelen van aanwezigheid op de werkvloer en van een systeem met meer vakbondsvrijheid. De vakbond en overheid werken aan het uitbreiden van het aantal vakbonden in Vietnam.
In Vietnam werken FWF en CNV met Vietnamese sociale partners aan het stimuleren van sociale dialoog en collectieve onderhandeling ten behoeve van betere arbeidsomstandigheden en arbeidsrechten in de textielsector. Door de vakbond te ondersteunen bij betere klachtenbehandeling kan geweld tegen vrouwen op de werkplek effectiever worden bestreden. Dat zou ook convenantsbedrijven helpen. Zij zouden dan voorlichting over een dergelijke klachtenprocedure bij de vakbond kunnen bevorderen.
Op welke wijze moeten volgens u bedrijven die inkopen in fabrieken waar vrouwen worden geïntimideerd, seksueel misbruikt en weken van zestig werkuren moeten maken om te overleven, hier hun verantwoordelijkheid in nemen? Kunt u daarbij uiteenzetten wat u als minimale inzet van deze bedrijven verwacht?
In geval van excessief overwerk en intimiderend gedrag in een fabriek verwacht het kabinet dat een inkopend merk onderzoekt of de eigen inkooppraktijken bijdragen aan de schending van arbeidsrechten op de werkvloer. De bedrijven moeten daarbij hun verantwoordelijkheid nemen, bijvoorbeeld door van hun leveranciers te eisen seksueel misbruik te stoppen en de werkweek terug te brengen naar redelijke arbeidstijden, of door te pleiten voor sociale dialoog.
Kunt u een overzicht geven van welke activiteiten en gesprekken betrekking hebben op maatschappelijk verantwoord ondernemen tijdens de Nederlandse handelsmissie die momenteel gaande is in Vietnam?
Premier Rutte heeft met premier Phuc van Vietnam gesproken over het belang van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). In dit gesprek heeft premier Rutte aandacht gevraagd voor het belang dat Vietnam de fundamentele ILO conventies gaat ratificeren die het nog niet heeft geratificeerd. Dit is van belang in het kader van het komende bilaterale vrijhandelsverdrag tussen de EU en Vietnam.
Tevens heeft premier Rutte, in aanwezigheid van de Vietnamese premier, een openingsspeech gehouden bij een duurzame modeshow «Walk the Talk», waar kleding werd getoond van merken die lid zijn van FWF. Ook hierbij heeft hij het belang van MVO benadrukt. Het evenement was een item in het landelijke nieuws op TV.
Tijdens de CEO Round Table, onder leiding van vicepremier Hue, premier Rutte en voorzitter van VNO-NCW Hans de Boer, vroegen meerdere CEO’s van Nederlandse bedrijven in Vietnam aandacht voor duurzaamheid in het algemeen en MVO in het bijzonder. Ook is tijdens de missie een evenement georganiseerd met als titel «Sustainable Development Goals: Everybody’s business». Minister van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat, de Vietnamese Minister van Handel, de Vietnam Chamber of Commerce and Industry en VNO-NCW gingen daarbij met elkaar in debat over de rol van overheid en bedrijfsleven ten behoeve van MVO en het behalen van de SDGs.
De ruim 100 deelnemers aan de Nederlandse handelsmissie presenteerden bovendien duurzame oplossingen voor problemen in op het gebied van water, landbouw en energie.
Op welke wijze heeft de Minister-President gereageerd op het betreffende rapport dat hij aangeboden heeft gekregen tijdens de handelsmissie?
Premier Rutte heeft het betreffende rapport niet aangeboden gekregen. Rutte heeft in zijn openingsspeech het belang van gezamenlijke inspanningen voor een duurzame textielsector benoemd. Hij wees op het belang van leefbare lonen en veilige arbeidsomstandigheden, waarbij hij de rol van overheden en andere stakeholders benoemde.
Wat is uw reactie op de stelling van de directeur van de Fair Wear Foundation dat met dit rapport arbeidsrechten kunnen worden verbonden aan betere handelsrelaties?
Het kabinet streeft naar duurzame handel, met respect voor arbeidsrechten. Het rapport van FWF geeft aan dat er actie nodig is voor versterking van het respect voor arbeidsrechten. Het Strategisch Partnerschap stelt FWF in staat acties te ondernemen voor gelijke behandeling en ter bestrijding van intimidatie van vrouwen op de werkplek, zoals een pleidooi voor verdergaande bescherming van vrouwen tegen seksuele intimidatie in de nieuwe arbeidswet van Vietnam. Een veiliger werkomgeving in Vietnam maakt het voor Nederlandse bedrijven makkelijker om verantwoord in te kopen en te investeren in de textielsector van Vietnam.
Bron 1: The Guardian, «Revealed: women making clothes for west face sexual abuse»
Het bericht ‘Klachten over Tuindorp-Oost gegrond: onzorgvuldig, onfatsoenlijk, geen compassie’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Klachten over Tuindorp-Oost gegrond: onzorgvuldig, onfatsoenlijk, geen compassie»?1
Ja.
Wat vindt u van het oordeel van de klachtencommissie van Careyn? Hoe beoordeelt u deze handelwijze zelf? Hoort deze bij de liefdevolle zorg die ook u voorstaat?
Een liefdevolle bejegening hoort bij persoonsgerichte zorg. Persoonsgerichte zorg is één van de drie hoofdthema’s in het kwaliteitskader verpleeghuiszorg en is één van de thema’s in het toetsingskader van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
De verhuizing van Tuindorp-Oost is al langere tijd onderwerp van media-aandacht en ik heb hierover ook eerder met uw Kamer gecommuniceerd.2
Ik vind het goed dat Careyn een interne klachtenprocedure heeft die hier is gevolgd, zoals beschreven in het nieuwsbericht. Ik heb geen rol bij de behandeling van individuele klachten over de zorgaanbieder. Ik verwacht wel dat Careyn lering trekt uit de uitspraak van de klachtencommissie. Zo mag onder andere worden verwacht dat een zorgaanbieder compassie toont in de communicatie aan bewoners en betrokken familie over een verhuizing en dat er zorgvuldige begeleiding wordt geboden bij een dergelijke verhuizing.
Denkt u dat het hier een uitzondering betreft in de handelwijze van Careyn ten aanzien van bewoners van het hier aan de orde zijnde verzorgingshuis maar ook elders, of heeft u aanwijzingen dat hier van een (hardnekkig) patroon sprake is? Hoe beoordeelt u in dit kader de aan «Tuindorp-Oost» gewijde uitzending van het tv-programma Zembla van 21 februari 2019 («Oude bomen moet je niet verplanten»)?
Verhuizingen hebben helaas vaak grote impact op kwetsbare ouderen. Het is aan bestuurders van zorginstellingen om de zorg dusdanig in te richten dat dit leidt tot goede zorg. Een verhuizing kan zodoende soms nodig zijn. In het specifieke geval van Tuindorp-Oost had de gevolgde procedure beter gekund, zo erkende de bestuurder van Careyn eerder aan de IGJ.
Ik heb geen aanwijzingen dat de handelingen van Careyn waarover de klacht is ingediend, onderdeel zijn van een breder patroon. Het afgelopen jaar heeft de IGJ op diverse momenten bezoeken gebracht aan locaties van Careyn. Daaruit bleek dat Careyn stappen heeft gezet als het gaat om de dossiervoering, de deskundigheid van het personeel en het sturen op kwaliteit en veiligheid. Op 20 december 2018 heb ik u geïnformeerd dat de IGJ de aanwijzing bij Careyn heeft beëindigd. Tevens gaf een inspectiebezoek aan Tuindorp-Oost, naar aanleiding van meldingen en signalen (sinds najaar 2018), geen aanleiding voor specifieke aanvullende toezichtactiviteiten. Ook nu de aanwijzing is beëindigd verwacht ik dat het bestuur van Careyn zich blijft inzetten voor goede, veilige en persoonsgerichte zorg. De IGJ blijft hier nauw op toezien.
Wat voor opstelling verwacht u van het bestuur van Careyn na de hiervoor genoemde tv-uitzending als ook de stevige tik op de vingers die Careyn van de eigen klachtencommissie heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 3.
Worden signalen als in bovenbedoeld artikel aan de orde respectievelijk de wijze van bejegening van cliënten/bewoners op de een of andere wijze meegewogen in de beoordeling van een zorginstelling? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, vindt u dat dat wel (uitgebreider) zou moeten?
Ja. De IGJ kijkt bij een bezoek aan een verpleeghuis altijd of er persoonsgerichte zorg wordt geleverd. Persoonsgerichte zorg is een van de drie hoofdthema’s in het kwaliteitskader verpleeghuiszorg en in het toetsingskader van de IGJ. Daarbij beoordeelt de IGJ of cliënten de zorg krijgen die zij nodig hebben en of er voldoende en deskundig personeel is om die zorg te verlenen. Bejegening is daarbij één van de aandachtspunten.
Signalen en andere meldingen worden door de IGJ betrokken in het toezicht en vormen onder andere onderdeel van de risico-analyse die de IGJ maakt. Het inspectiebezoek vorig jaar aan Tuindorp-Oost is gebracht mede naar aanleiding van meldingen en andere signalen, zoals berichten in de media.
Hoe beoordeelt u de door de eigen klachtencommissie in scherpe bewoordingen geuite (dis-)kwalificatie van Careyn in dezen tegen de achtergrond van de recent opgeheven verscherpte ondertoezichtstelling van Careyn? Is een en ander bijvoorbeeld reden (geweest) voor een gesprek met het bestuur van Careyn dan wel nieuwe afspraken?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.