De berichten ‘Deurne krijgt echt twee keer glasvezel’, ‘Aanleg glasvezel vertraagd’ en ‘E-Fiber en KPN samen in één sleuf’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Deurne krijgt echt twee keer glasvezel»1, «Aanleg glasvezel vertraagd»2 en «E-Fiber en KPN samen in één sleuf»?3
Ja, daar ben ik mee bekend.
Herkent u het geschetste beeld dat de uitrol van glasvezel in Nederland vertraging oploopt? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik graag opmerken dat het artikel de situatie voor het buitengebied van Etten-Leur, Moerdijk, Roosendaal, Zundert en Breda schetst en niet voor de uitrol van glasvezel in de rest van Nederland. De uitrol van snel internet in buitengebieden is juist sterk toegenomen het afgelopen jaar. De toegenomen concurrentie bij de uitrol van snel internet in het buitengebied kan ervoor zorgen dat partijen hun vraagbundelingsinspanningen juist versnellen en kan ook leiden tot een lagere eigen bijdrage voor consumenten of aantrekkelijkere dienstenpakketten. Het is echter onwenselijk als de concurrentie wordt verstoord of zo hevig is dat partijen zich terugtrekken en er geen snel internet komt. Daar is in het buitengebied van Etten-Leur, Moerdijk, Roosendaal, Zundert en Breda echter nu geen sprake van.
Deelt u de mening dat Nederlanders zo snel mogelijk moeten beschikken over een zo hoog mogelijke internetsnelheid? Zo nee, waarom niet?
De ambitie van het kabinet is dat in 2023 iedereen in Nederland kan beschikken over een vaste internetverbinding van tenminste 100 Mbps. De verwachting is dat we deze ambitie gaan halen.
Kunt u aangeven in welke delen van Nederland op dit moment nog geen glasvezel is aangelegd? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven in welke delen van Nederland bewoners op dit moment nog te maken hebben met internetsnelheden die trager dan gemiddeld zijn? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u nog steeds de ambitie uit het Actieplan Digitale Connectiviteit4 met betrekking tot het verder verglazen van Nederland, zodat de capaciteit van vaste netwerken kan worden vergroot? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf absoluut nog de ambitie van het kabinet over de beschikbaarheid van een internetsnelheid van tenminste 100 Mbps voor iedereen in Nederland in 2023. Ik merk daarbij op dat deze ambitie technologieneutraal is en het verglazen van Nederland geen doel op zich is. Het gaat er om dat alle Nederlanders kunnen beschikken over een snelle vaste internetverbinding. Dit kan gerealiseerd worden door het aanleggen van een glasvezelverbinding, maar ook door investeringen in technologische doorontwikkeling van de huidige infrastructuur of zogenoemde vast-draadloze oplossingen (een draadloze verbinding tussen twee vaste punten).
Op welke manier werkt u aan het realiseren van bovenstaande ambitie? Kunt u voorbeelden geven van uw werkzaamheden die het realiseren van de ambitie kracht moeten bijzetten? Wat kunt u nog meer doen om bovenstaande ambitie te realiseren?
De markt is als eerste aan zet om deze ambitie te realiseren. De overheid zorgt voor de juiste randvoorwaarden zodat marktpartijen investeren in een goede digitale infrastructuur, onder andere door een faciliterend lokaal beleid en door de concurrentie te waarborgen. De ACM kan bijvoorbeeld ingrijpen als er verboden anti-competitieve gedragingen worden waargenomen. Alleen waar de markt onvoldoende beweegt kunnen lokale en provinciale overheden ingrijpen met gerichte financiële steun voor de uitrol van snel internet. Ik ondersteun regionale en lokale overheden door het uitwisselen van kennis en best practices en zal hiervoor zoals aangekondigd in het Actieplan Digitale Connectiviteit een nieuwe gereedschapskist/handreiking breedband na de zomer ter beschikking stellen. Daarbij constateer ik dat de veranderde marktomstandigheden zorgen voor nieuwe vraagstukken en er nu bijvoorbeeld meer aandacht is voor de coördinerende rol van gemeenten bij graafwerkzaamheden als meerdere partijen willen uitrollen. Ik verwijs verder naar het antwoord op de vragen 8, 9 en 10.
Op welke manier wordt de motie-Weverling c.s.5 betrokken bij het realiseren van snelle internetverbindingen in Nederland, zowel in stedelijk gebied als in het buitengebied?
Ik wil graag vooropstellen dat er doorlopend gesprekken worden gevoerd met provincies, gemeenten, bedrijven en andere organisaties en kennis en best practices worden uitgewisseld via het Kennisplatform Snel Internet en de website samensnelinternet.nl. Een goed voorbeeld van een best practice is het hanteren van passende leges per aansluiting in plaats van per strekkende meter zodat in het buitengebied met grotere afstanden een rendabele business case mogelijk is. Zoals ook gevraagd door de motie Weverling c.s. en de motie Moorlag/Bromet7, heeft een aantal gesprekken plaatsgevonden specifiek gericht op de aanleg van snel internet en eventuele belemmeringen die partijen daarbij ondervinden, bijvoorbeeld tijdens de vraagbundeling. Zo is er recent gesproken met de provincies Noord-Holland en Groningen, met de gemeentes Gouda, Den Haag en Rotterdam en ook met verschillende marktpartijen. Ik blijf hierover in gesprek met alle belanghebbenden en relevante signalen uit deze gesprekken deel ik met de ACM ten behoeve van hun lopende marktstudie naar de uitrol van glasvezel in Nederland.
Daarnaast heb ik de VNG een impactanalyse8 laten maken en is het handvest 5G – Samen op weg naar hoogwaardige digitale connectiviteit9 getekend. In dit handvest hebben telecombedrijven, bedrijfsleven, belangenorganisaties, kennisinstellingen en lokale en nationale overheden met elkaar afgesproken om samen te werken om de uitrol van digitale infrastructuur inclusief 5G goed te laten verlopen. Op basis van de uitkomsten van de impactanalyse organiseert mijn ministerie samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de VNG na de zomer gesprekstafels met gemeenten en provincies om in dialoog te gaan hoe gemeenten een meer faciliterend lokaal beleid kunnen voeren om snel internet (vast én mobiel) te realiseren.
Kunt u voorbeelden noemen van overleggen met provincies, gemeenten, bedrijven en andere organisaties die op basis van de motie-Weverling c.s. zijn georganiseerd?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er op basis van de motie-Weverling c.s. concrete afspraken gemaakt met provincies, gemeenten, bedrijven en andere organisaties teneinde de uitrol van snel internet te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer verwacht u de uitkomsten van het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar de glasvezelmarkt aan de Kamer te doen toekomen?
De ACM verwacht de resultaten van de marktstudie na de zomer te publiceren. Ik zal de uitkomsten dan ook aan uw Kamer doen toekomen.
Het bericht ‘RIVM en CBS: psychische gezondheid jongeren achteruit in afgelopen tien jaar’ |
|
Zihni Özdil (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onlangs verschenen rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de nieuwsberichten hierover?1
Ja. Ik ben bekend met de resultaten van het onderzoek.
Wat is uw reactie op de bevinding dat de psychische gezondheid van jongeren er de afgelopen jaren op achteruit is gegaan?
Deze bevinding vind ik zorgelijk. Een bepaalde mate van stress hoort bij de verantwoordelijkheden die naar school gaan en studeren met zich meebrengen, maar het is niet de bedoeling dat die stress leidt tot psychische klachten of psychische ongezondheid.
Wat is uw reactie op de volgende passage uit de conclusie van het RIVM-rapport: «De ervaren druk (...) raakt alle levensdomeinen, variërend van beeldvorming op social media, financiële zorgen, problemen thuis tot wereldproblematiek. (...) Het is belangrijk om jongeren goed te blijven horen en te komen tot een gezamenlijke aanpak die recht doen aan hun beleving en leefwereld.» Hoe ziet u uw rol in dezen?
De laatste tijd hebben mij veel signalen bereikt over toenemende stress onder studenten. Over deze signalen maak ik mij zorgen. Om een goed, representatief beeld te krijgen van psychische problematiek onder studenten in Nederland, zal ik daarom het RIVM de opdracht geven voor een vervolgonderzoek: een grootschalige, kwantitatieve nulmeting. Zie hiervoor ook de brief die ik aan uw Kamer heb gestuurd met daarin mijn reactie op het RIVM-onderzoek naar mentale gezondheid van jongeren.2 Om recht te doen aan de beleving van studenten heb ik het RIVM gevraagd om ook studenten bij het onderzoek te betrekken.
Wat is uw reactie op de conclusie van het RIVM dat het ontbreekt aan een helder begrippenkader, terwijl dat van groot belang is om de (ontwikkeling in de) omvang van psychische problemen bij jongeren in kaart te brengen? Hoe kunt u bijdragen aan het realiseren van een dergelijk gezamenlijk begrippenkader?
Een helder begrippenkader en overeenstemming over meetinstrumenten is nodig om uitspraken te kunnen doen over de hele studentenpopulatie. Op dit moment wordt er door een aantal instellingen zelf al onderzoek gedaan naar psychische problematiek onder studenten, maar omdat er van verschillende vragenlijsten gebruik wordt gemaakt, zijn de resultaten tot op heden niet goed te vergelijken. Voor de uitvoering van de grootschalige, kwantitatieve nulmeting zal het RIVM met verschillende betrokkenen, zoals de studentenbonden, de koepels en experts op het gebied van psychische problematiek, in gesprek gaan om tot overeenstemming te komen over begrippen en instrumenten.
Herinnert u zich dat de Minister van OCW heeft aangegeven dat dit onderzoek uitspraken zou doen over de oorzaken van mentale druk onder studenten? Deelt u de mening dat dit onderzoek veeleer een verzameling is van statistieken en dat het weinig inzicht geeft in de daadwerkelijke oorzaken van psychische problematiek onder studenten en bijvoorbeeld de relatie met het leenstelsel?
Ik had gehoopt dat dit onderzoek meer inzicht zou geven in welke factoren nu precies stress veroorzaken bij studenten. Het onderzoek is conform de opdracht gebaseerd op een analyse van bestaande cijfers. Deze geven echter nog geen inzicht in de oorzaken van psychische problematiek van studenten en de invloed van culturele en maatschappelijke veranderingen hierop.
Deelt u de mening dat er nader onderzoek nodig is naar de relatie tussen het leenstelsel en de ervaren prestatiedruk en psychische klachten onder studenten, ook gezien de uitkomsten van het onderzoek dat Motivaction heeft verricht in opdracht van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO)?2
Ja.
Bent u bereid nader aanvullend en verdiepend onderzoek te laten verrichten?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Özdil c.s. om een grootschalige nulmeting te verrichten om de problematiek van depressies en stress onder studenten per instelling in kaart te brengen?3
Met het vervolgonderzoek van het RIVM, waartoe ik opdracht zal geven, zal ik uitvoering geven aan deze motie. Ik moet daarbij aantekenen dat in de gewijzigde motie niet gevraagd wordt om een onderzoek «per instelling». Het RIVM zal voor dit onderzoek studenten van verschillende instellingen bevragen die samen een representatief geven van de Nederlandse studentenpopulatie.
Deelt u de opvatting dat er aanvullend onderzoek nodig is, maar dat daar niet op kan worden gewacht, nu er al veel indicaties zijn dat er bij jongeren sprake is van psychische problemen, stress en grote druk? Welke acties gaat u ondernemen om nu al de druk op jongeren te verminderen?
Er is inderdaad aanvullend onderzoek nodig om de psychische problematiek onder studenten in kaart te brengen. Om ervoor te zorgen dat het vervolgonderzoek waardevolle resultaten oplevert die door alle betrokkenen onderschreven worden, is het nodig om nu grondig en zorgvuldig onderzoek te doen. Zo zal het RIVM het najaar van 2019 gebruiken om met betrokkenen om de tafel te gaan om overeenstemming te bereiken over begrippen en methodes. Hieruit zal de opzet van het onderzoek volgen. Het onderzoek zal uitgevoerd worden in 2020 en de resultaten verwachten we eind 2020. Deze manier van onderzoeken kost tijd, maar ik ben van mening dat we die tijd met het oog op de gewenste grondigheid en zorgvuldigheid nu moeten nemen.
Daarnaast is er de werkgroep Studentenwelzijn, waar de koepels, de studentenbonden, expertisecentrum Handicap en Studie en OCW aan deelnemen. In deze werkgroep worden problemen besproken die studenten ervaren en wordt samen nagedacht over oplossingen. De leden van de werkgroep zetten vervolgens hun eigen netwerk in om deze problemen te agenderen en aan te pakken.
Ook het Ministerie van VWS zal vervolgonderzoek uitzetten. Dit zal mede gericht zijn op een handelingsperspectief voor gemeenten om te bevorderen dat kinderen en jongeren mentale gezondheidsvaardigheden ontwikkelen.
Kunt u aangeven in hoeverre de Ministeries van OCW en VWS samenwerken op dit gebied? Is er afstemming vanuit het landelijk netwerk studentenwelzijn met het Ministerie van VWS en de plannen die daar worden uitgewerkt voor mentale gezondheidsvaardigheden onder jongeren?
Uit het onderzoek van het RIVM blijkt dat er niet exclusief één factor is aan te wijzen die zorgt voor stress en psychische klachten bij jongeren en studenten. Er is daarentegen vaak sprake van een opeenstapeling van factoren. Deze factoren liggen verspreid over de beleidsterreinen van zowel OCW als VWS en daarom ligt het voor de hand dat de twee ministeries op dit gebied met elkaar in gesprek gaan. Zo proberen we bijvoorbeeld onderzoeken op elkaar af te stemmen.
Het landelijk netwerk studentenwelzijn is een netwerk van het expertisecentrum Handicap + Studie. Er nemen vertegenwoordigers van instellingen aan deel die zich (willen gaan) richten op studentenwelzijn binnen een instelling. OCW is geen onderdeel van dit netwerk, maar blijft via Handicap + Studie en de werkgroep studentenwelzijn wel op de hoogte van de onderwerpen die hier spelen. In het landelijk netwerk en in de werkgroep studentenwelzijn komen onderwerpen aan bod die op het gebied van zowel onderwijs als zorg liggen. Waar nodig vindt daarom op die onderwerpen afstemming plaats via OCW met VWS.
Kunt u aangeven of er voldoende studentenpsychologen zijn op de instellingen voor mbo, hbo en wo? Is er daadwerkelijk sprake van een dekkend aanbod van laagdrempelige psychische hulpverlening, zoals bepleit in de motie-Bruins c.s.?4 Wat is de gemiddelde wachttijd voor een student die hulp zoekt bij een studentenpsycholoog? Wat doet u om deze wachttijd terug te brengen? Deelt u de opvatting dat bij elke instelling de wachttijd voor een studentenpsycholoog maximaal 4 weken zou moeten zijn?
Op dit moment is het expertisecentrum Handicap en Studie bezig met een inventarisatie van laagdrempelige psychische hulpverlening op instellingen in het hoger onderwijs en het mbo. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik medio augustus met uw Kamer te kunnen delen. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie-Bruins.
Kunt u aangeven of er op opleidingen voldoende middelen beschikbaar zijn om goede studentenbegeleiding vorm te geven? Hoe ziet u de experimenten waarbij studenten elkaar coachen en ondersteunen?
Instellingen ontvangen via de lumpsum middelen die bedoeld zijn voor studentenbegeleiding. Instellingen bepalen zelf hoe zij deze middelen inzetten en hoe zij de begeleiding precies vormgeven. Projecten waarbij studenten elkaar coachen en ondersteunen, moedig ik van harte aan. Een voorbeeld hiervan is de campagne Students-4-Students waarbij studenten elkaar ondersteunen voor een inclusiever hoger onderwijs.
Kunt u aangeven wat er gebeurt aan preventie om te voorkomen dat jongeren problematische psychische druk ervaren?
Veel instellingen in het mbo en ho hebben op dit gebied al goede initiatieven genomen. Zo heeft de Universiteit Maastricht bijvoorbeeld de Wellbeing Movement, die informatie verstrekt over omgaan met stress en activiteiten organiseert rondom de thema’s gezondheid, studievaardigheden en ontspanning. Andere voorbeelden zijn de Universiteit Utrecht, die een «wellbeing week» organiseert en de VU die aangesloten is bij een internationaal netwerk van «caring universities». Een voorbeeld uit het mbo is het Deltion JongerenTeam (DJT). Dat is een proeftuin in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg en zorgplicht van het mbo (passend onderwijs) en fungeert als een «sociaal wijkteam» binnen de muren van de school. Door in de school aanwezig te zijn, worden signalen snel opgemerkt en worden studenten (18- en 18+)op niveau 1 (Entree) en 2 eerder en beter geholpen.
Het bericht ‘De jacht op het ‘zelfdodingspoeder’ gaat door, maar nu ondergronds’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De jacht op het «zelfdodingspoeder» gaat door, maar nu ondergronds»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u aangeven wat u vindt van het bestaan van de Coöperatie Laatste Wil (CLW)?
De eerder voorgenomen activiteiten van de Coöperatie Laatste Wil om zelf een middel ter zelfdoding beschikbaar te stellen aan de leden, beschouw ik als zeer onwenselijk. Ik ben dan ook opgelucht dat de CLW deze plannen heeft gestaakt. Ik heb begrepen dat de CLW inmiddels optreedt als belangenbehartiger voor de groep mensen die zelf het leven willen beëindigen. In het debat en in de maatschappij moet ruimte zijn voor verschillende opvattingen; in die zin begrijp ik het bestaan van de CLW.
Ik heb echter ook begrepen dat de CLW haar leden informeert over hoe zij het door hen zogenoemde Middel X kunnen verkrijgen. Dit vind ik zorgelijk. Deze activiteiten dragen bij aan het beschikbaar maken van stoffen waarvan het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden zijn om het leven mee te beëindigen. Dergelijke chemische stoffen zijn niet bedoeld of geschikt om op een menswaardige wijze een einde aan het leven te maken. Van deze stoffen is geen eenduidig beeld over de werking op het menselijk lichaam. Daarbij geldt dat suïcide zoveel mogelijk moet worden voorkomen, ongeacht welk middel hiervoor wordt gebruikt.
Zoals ik in mijn eerdere Kamerbrief2 over de beschikbaarheid van deze chemische stoffen aan uw Kamer heb aangegeven, dienen we met beslissingen over leven en dood niet lichtvoetig om te gaan. De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) vormt het wettelijk kader voor de voorwaarden waaronder euthanasie of hulp bij zelfdoding mogelijk is. De richtlijnen van de beroepsgroep (KNMG/KNMP) bieden een kader voor de middelen die gebruikt kunnen worden. Buiten dit wettelijk kader is actieve levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding, zoals het verschaffen van middelen daartoe, strafbaar.3
Wat vindt u ervan dat steeds meer mensen die de wens meer zelfbeschikking en regie op en rond het sterfbed te hebben mogelijk op illegale wijze een zelfdodingsmiddel in huis halen?
Vooreerst is de inzet van dit kabinet om het aantal suïcides terug te dringen. Dit neemt niet weg dat ik de wens van mensen om zelfbeschikking en regie te hebben in de laatste levensfase invoelbaar acht. Zoals u weet biedt de Wtl een kader voor euthanasie of hulp bij zelfdoding door een arts, wanneer een patiënt hier zelf om vraagt en er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden met een medische oorzaak. Een arts mag pas de euthanasie uitvoeren of hulp bij zelfdoding bieden, indien is voldaan aan de zes wettelijke zorgvuldigheidseisen. In de Wtl is een balans gebracht tussen waarden als autonomie, maar ook barmhartigheid en de beschermingswaardigheid van het leven.
Op dit moment ontbreekt het aan voldoende kennis over en inzicht in de groep mensen die hulp bij zelfdoding wensen omdat zij hun leven voltooid achten en geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheden van de Wtl. Ik vind dat we dit thema als samenleving zorgvuldig moeten behandelen. Daarom heb ik een onderzoek naar de omvang en omstandigheden van deze groep gestart, waarop ik in mijn antwoord op uw zesde vraag meer in zal gaan. Zoals ik hierboven heb aangegeven maak ik mij zorgen om de verspreiding van informatie over ongeschikte middelen ten behoeve van zelfdoding, in het bijzonder een dergelijk conserveringsmiddel, zeker voor kwetsbare mensen. Nogmaals benadruk ik dat deze stof niet geschikt of bedoeld is om het leven te beëindigen. Voor een zorgvuldig en verantwoord levenseinde vind ik de betrokkenheid van een arts, binnen de kaders van de Wtl noodzakelijk.
Uit de uitkomsten van de enquête lees ik tevens dat mensen de stof in huis halen, ter geruststelling om later eventueel zelf het leven te beëindigen. Een voorbeeld dat daarbij in het artikel wordt aangehaald is een mevrouw die bang is dat ze geen euthanasie zal krijgen indien ze dement wordt. Haar huisarts heeft immers al aangegeven geen euthanasie te zullen verlenen. De Wtl laat toe dat mensen voor hun euthanasiewens een andere arts zoeken, al dan niet met behulp van hun eigen arts. Ik haal dit voorbeeld aan, omdat het mij toont dat een deel van de zorgen van deze mensen wellicht weggenomen kan worden met meer kennis over de mogelijkheden die de Wtl biedt. Het is dan ook één van mijn speerpunten om de informatievoorziening over de Wtl te verbeteren. In de Voortgangrapportage Medische Ethiek, die ik u zeer binnenkort stuur, zal ik verder ingaan op de activiteiten die ik hierop onderneem.
Bent u bekend met de recente enquête die de Coöperatie Laatste Wil onder hun 22.000 leden heeft gehouden?
Ja, ik ben bekend met de enquête.
Wat is uw visie op de uitkomsten van deze enquête?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om ook de zorgen van deze mensen serieus te nemen? Kunt u aangeven of u bereid bent, en zo ja, hoe u deze groep gaat betrekken bij het onderzoek rondom het vraagstuk van voltooid leven?
Ik deel de mening dat we de zorgen van de groep mensen die meer eigen regie wensen in het levenseinde, serieus moeten nemen. Hoe we moeten omgaan met een stervenswens buiten de kaders van de Wtl is een thema waar de meningen over verdeeld zijn en dat we met grote zorgvuldigheid willen benaderen. Daartoe is het onderzoek gestart naar de omvang en omstandigheden van de groep mensen met een stervenswens, waar geen medische oorzaak aan ten grondslag ligt en die dus buiten de reikwijdte van de Wtl vallen.
In dit onderzoek wordt gekeken naar mensen die hun leven als voltooid beschouwen en een persisterende en – al dan – niet acute stervenswens hebben, maar buiten de reikwijdte van de Wtl vallen. In het onderzoek zullen onder andere 20.000 burgers van 55 jaar en ouder gevraagd worden een vragenlijst in te vullen en zal diepgravend kwalitatief onderzoek plaatsvinden. Daarmee wordt de groep mensen die meer eigen regie in het levenseinde dus betrokken bij het onderzoek.
Het dreigende faillissement van Utrechts Centrum voor de Kunsten en gevolgen voor diens medewerkers |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat medewerkers van het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) de gemeente Utrecht voor de rechter dagen omdat de gemeente volgens hen ten onrechte aanstuurt op een faillissement van de organisatie?1
Ja het is ons, Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bekend dat het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) heeft aangekondigd dat zij en haar medewerkers voornemens zijn enkele gerechtelijke procedures tegen de gemeente te starten.
Bent u bekend met het lot van de 200 medewerkers van het UCK, waarvan 60 in vaste dienst? Hoe vindt u het dat het college de subsidie in zulk kort tijdsbestek beëindigt, dat het personeel zonder transitievergoeding op straat komt te staan?
De gemeente Utrecht heeft de bevoegdheid subsidies te beëindigen. Het is niet aan ons als Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te oordelen over praktijksituaties als deze. Wij zijn ons er van bewust dat een reorganisatieontslag of onverhoopt een ontslag wegens faillissement zonder transitievergoeding een grote impact op de betrokken werknemers zal hebben. Wij onderschrijven dat de belangen van de werknemers in dergelijke situaties niet uit het oog verloren mogen worden. Het is echter de taak van de werkgever en in geval van faillissement van de curator om daarop toe te zien.
Hoe vindt u het dat de medewerkers van het UCK van de gemeente het perspectief krijgen om als zzp'er in een schijnzelfstandigheid door te gaan vanaf 1 september 2019? Bent u het eens dat het onwenselijk is dat gedupeerde medewerkers op deze manier in een ondernemersrol worden gedwongen met een zeer onzeker toekomstperspectief terwijl zij in een klap al hun opgebouwde rechten kwijt zijn? Hoe kwalificeert u deze zzp-constructie? Bent u bereid de Belastingdienst deze constructie te laten onderzoeken of er sprake is van «kwaadwillendheid»?
Het kabinet vindt schijnzelfstandigheid onwenselijk. Daarbij wordt opgemerkt dat het aan de rechter is om zich over de kwalificatie van een specifieke arbeidsrelatie uit te laten. In algemene zin wordt in dat kader opgemerkt dat als een werknemer zijn werkzaamheden na een eventueel ontslag onveranderd voortzet als zzp’er en er ten aanzien van de uitvoering van het werk in de betreffende organisatie geen enkel verschil is tussen werknemers en zzp’ers, er mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid. Dat is onwenselijk en dient te worden voorkomen en bestreden. Dat laat onverlet dat werknemers die hun baan verliezen en nadien als zelfstandige aan het werk gaan niet per definitie als schijnzelfstandige kunnen worden gekwalificeerd. Zij zijn geen werknemer meer als er bijvoorbeeld geen sprake (meer) is van een gezagsrelatie of als er geen verplichting (meer) is om het werk persoonlijk te verrichten. Afhankelijk van de feitelijke situatie kan de arbeidsrelatie gekwalificeerd worden. Indien er bij partijen twijfel is over deze kwalificatievraag dan kunnen zij hun zaak voorleggen aan de rechter die in de beoordeling alle feiten en omstandigheden zal meenemen. Gegeven het voorgaande is het niet opportuun de Belastingdienst in te schakelen om eventuele kwaadwillendheid te laten onderzoeken. Los daarvan geldt het volgende. De Belastingdienst bepaalt aan de hand van risicoselectie op welke bedrijven hij zijn toezicht en handhaving richt. Deze risicoselectie wordt onder meer gevoed door signalen uit de praktijk. De Belastingdienst doet over onderzoeken bij individuele belastingplichtigen geen mededelingen op grond van zijn geheimhoudingsplicht (art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Hoe oordeelt u over de aanname van het UCK en haar medewerkers dat er sprake is van een «vooropgezet faillisement», waarbij de gemeente bewust aanstuurt op een faillissement van het UCK en gelijktijdig nieuw beleid heeft ontwikkeld, waarin vrijwel hetzelfde wordt gevraagd (in hetzelfde pand) als waar het UCK nu in voorziet en dus overzetting van de activiteiten in een uitgeklede vorm faciliteert te koste van medewerkers en het UWV?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heeft de gemeente de bevoegdheid haar beleid te wijzigen en subsidies te beëindigen. Het is het niet aan ons om te oordelen of er in deze specifieke situatie als gevolg van deze subsidie beëindiging sprake is van bewust aansturen en van een «vooropgezet faillissement». Deze taak is voorbehouden aan de curator. Indien daarom gevraagd kan de rechter daarover oordelen.
Vindt u dat u een rol heeft om de gemeente hierop aan te spreken, of is dit een zaak voor de Inspectie SZW of de Belastingdienst?
De gemeente Utrecht heeft een eigen bevoegdheid te besluiten tot financieringswijziging. Voor zover het UCK van mening is dat de gemeente jegens het UCK een constructie toepast die in strijd is met de wet, dan kan zij ervoor kiezen dat aan de rechter voor te leggen. Het is vervolgens aan de rechter daarover te oordelen.
In algemene zin merk ik op dat bij een reorganisatieontslag de werkgever, na verkregen toestemming van het UWV, de arbeidsovereenkomst kan opzeggen. In dat geval heeft de werknemer recht op een transitievergoeding. In geval van een onverhoopt faillissement kan de curator het dienstverband opzeggen zonder dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding. Als de werknemer wel recht heeft op een transitievergoeding bestaat die aanspraak jegens de werkgever. Deze aanspraak heeft de werknemer niet ten opzichte van een derde bij de onderneming van de werkgever betrokken partij. In deze situatie is er geen sprake van een werkgever- werknemer relatie tussen de gemeente en betrokken werknemers van het UCK, derhalve heeft de gemeente geen wettelijke verplichting om wegens beëindiging van het dienstverband aan de betrokken werknemers een transitievergoeding te betalen. Het is niet aan ons om vast te stellen of de gemeente op andere gronden een verantwoordelijkheid heeft de betrokken werknemers te compenseren voor eventueel ontslag zonder transitievergoeding.
Het is in zijn algemeenheid niet aan de Belastingdienst om een partij aan te spreken op hetgeen u in vraag 4 stelt. De taak van de Belastingdienst is om op basis van relevante belastingwet- en regelgeving toezicht te houden. Hierbij geldt dat de Belastingdienst geen mededelingen doet over individuele belastingplichtigen op grond van zijn geheimhoudingsplicht.
Vindt u dat een dergelijke constructie past bij de voorbeeldfunctie van de overheid nu de afgelopen jaren het bedrijfsleven door rechters en de overheid op de vingers wordt getikt als het dergelijke constructies toepast? Zo nee, bent u bereid om maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat de gemeente – zeker gelet het feit dat ze aanstuurt op een grootschalige stelselwijziging binnen de gemeente waar ze haar eigen opgerichte stichting failliet laat gaan – dan ook haar verantwoordelijkheid moet nemen en medewerkers van een compensatie moet voorzien voor de wettelijke ontslagvergoeding? Zo ja, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de gemeente Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het dat de gemeente Utrecht hiermee ingaat tegen de principes van de «Fair practice code»? Zo ja, bent u bereid om hierover met de gemeente Utrecht in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het is voor ons niet te beoordelen in hoeverre de principes van de Fair Practice Code zijn toegepast door de gemeente Utrecht of door het UCK. De Minister van OCW zal wel afspraken maken met gemeenten en provincies over eerlijke beloning in de culturele sector, zoals aangekondigd in de uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Uitgangspuntennotitie Cultuurbeleid 2021–2024 op 27 juni 2019?
Ja.
Het gebruik van geweld tegen demonstranten in Pakistan |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten over de inzet van geweld tegen activisten tijdens een demonstratie in de regio Noord-Waziristan in Pakistan?1 Kunt u bevestigen dat hierbij tenminste drie doden zijn gevallen en meer dan vijftien gewonden?
Ja. Deze cijfers zijn door het Pakistaanse leger bekend gemaakt, maar worden betwist. Volgens de Pashtun Tahaffuz Movement (PTM) zijn er 14 doden en 46 gewonden.
Klopt het dat een van de leiders van de demonstratie, de parlementariër Ali Wazir, momenteel gevangen wordt gehouden? Zo ja, waarom zit hij vast?
Het parlementslid Ali Wazir, tevens een van de leiders van de PTM, is op 26 mei na demonstraties van de PTM in Noord-Waziristan aangehouden. Hij wordt ervan beschuldigd betrokken te zijn geweest bij de demonstraties, die tot geweld tussen politie, leger en demonstranten leidden. Op 4 juni is zijn hechtenis verlengd voor een vooralsnog onbekende tijd.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Pakistan grondig en op onafhankelijke wijze onderzoek moet doen naar de slachtoffers en dat verantwoordelijke daders berecht dienen te worden als geweld op onwettige wijze is ingezet?
De regering is van mening dat de Pakistaanse autoriteiten de verantwoordelijkheid hebben de toedracht van het geweld te onderzoeken en indien geboden, passende maatregelen te nemen in lijn met de Pakistaanse wetgeving.
Bent u bereid uw zorgen over het gebruik van geweld tegen demonstaranten kenbaar te maken aan uw collega’s in Pakistan en aan te dringen op onafhankelijk onderzoek en berechting? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich bilateraal in de dialoog met de Pakistaanse autoriteiten in voor het belang van een zuivere rechtsgang, waarbij ook de burger- en politieke rechten van Pakistaanse inwoners dienen te worden beschermd zoals vastgelegd in de Pakistaanse Grondwet en verschillende internationale mensenrechtenverdragen die Pakistan heeft ondertekend. De EU zal in gesprek met Pakistan in verband met de ondertekening van het EU-Pakistan Strategic Engagement Plan op 25 juni a.s. ook de zorgen over de onderdrukking van de Pashtun Tahafuzz Movement overbrengen.
Het bericht ‘Onduidelijkheid over blokkeermoslims’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onduidelijkheid over blokkeermoslims»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het recht van demonstratie geldt voor iedereen en als blijkt dat dit door geweld wordt opgeschort, zowel politie als openbaar ministerie (OM) hier keihard tegen op moeten treden teneinde een duidelijk signaal af te geven dat Nederland een vrij land is waar iedereen mag demonstreren? Zo nee, waarom staat u aan de kant van de blokkeermoslims?
Het recht tot vergaderen en betogen is een erkend en belangrijk recht neergelegd in de Grondwet. Dit recht is nader uitgewerkt in de Wet openbare manifestaties. De burgemeester is belast met het handhaven van de openbare orde en de uitvoering van de Wet openbare manifestaties. Het belang om een demonstratie in goede orde te laten verlopen blijkt tevens uit artikel 143 van het Wetboek van Strafrecht, waarin het verstoren van een demonstratie expliciet strafbaar is gesteld. Indien er sprake is van strafbare feiten dan kan het Openbaar ministerie (OM) overgaan tot vervolging van die strafbare feiten.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de voortvarendheid waarmee het OM aan het werk is gegaan teneinde de Blokkeerfriezen te vervolgen in schril contrast staat met het slappe optreden van het OM tegen dit Turkengeweld?
Er is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Lopende dit onderzoek kan ik geen uitlatingen doen over deze strafzaak.
Ik merk daarbij op dat de vraagstelling lijkt te veronderstellen dat het OM een onderscheid maakt tussen verschillende groepen (anti-)demonstranten. Dat is niet het geval.
Bent u bereid het OM, waar u als Minister verantwoordelijkheid voor bent, te instrueren de betreffende blokkeermoslims stuk voor stuk op te sporen, te vervolgen en keihard te straffen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Afwegingen in individuele zaken omtrent opsporing, vervolging en bestraffing zijn aan het OM en de rechter.
Kunt u garanderen dat vanaf nu het Nederlandse recht op demonstratie nooit en te nimmer meer aangetast zal worden door stenengooiende islamitische hordes? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde in zijn gemeente en verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet openbare manifestaties. Daarmee heeft de burgemeester de taak om demonstraties -ongeacht de inhoud daarvan – doorgang te laten vinden en in goede banen te leiden. Burgemeesters kunnen een demonstratie verbieden of beëindigen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De burgemeester beschikt – teneinde een demonstratie doorgang te laten vinden- over de onder zijn gezag staande politie. De burgemeester maakt met de politie afspraken over het borgen van een goede doorgang van demonstraties.
De oprichting van een nieuwe motorclub vanuit de gevangenis |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwe club vanuit bajes»?1
Ja.
Is het waar dat de in het bericht genoemde persoon vanuit detentie een nieuwe motorclub onder de naam de MC Hardliners heeft opgericht? Zo ja, hoe heeft de genoemde persoon die club kunnen oprichten? Welke handelingen of formaliteiten zijn daarvoor verricht? Wat is de juridische status van die club? Zo nee, wat is er niet waar?
De te verrichten formaliteiten zijn afhankelijk van de rechtsvorm. Voor de oprichting van bijvoorbeeld rechtspersonen zijn notariële akten vereist, terwijl bijvoorbeeld voor een vereniging een mondeling akkoord voldoende is. Waar het gaat om criminele motorclubs, de zogeheten «Outlaw Motorcycle Gangs» (OMG’s), zijn dit vaak informele verenigingen. Het is mij niet bekend dat er binnen de penitentiaire inrichting rechtshandelingen zijn gesignaleerd die de gedetineerde heeft verricht voor het oprichten van de motorclub. Uit navraag op 26 juni 2019 bij het handelsregister blijkt dat in het handelsregister in ieder geval geen inschrijving is gedaan onder de naam «Hardliners».
Over welke communicatiemiddelen beschikt of beschikte de genoemde persoon in detentie? Waren daarbij ook ongeoorloofde middelen en wat betrof het dan?
Een gedetineerde kan telefoneren via het DJI-systeem «Telefonie Voor Justitiabelen». Een gedetineerde kan voorts via het reguliere DJI-systeem Emate e-mails ontvangen, maar niet beantwoorden of verzenden. Verder kan de gedetineerde brieven schrijven en post ontvangen. Bij deze gedetineerde zijn herhaaldelijk celinspecties uitgevoerd. Bij deze inspecties is geen verboden communicatiemiddel of andere contrabande aangetroffen. Er is wel via de telefoon ongeoorloofd mediacontact geweest. Voor dit mediacontact had deze gedetineerde geen toestemming gevraagd of gekregen. In verband daarmee heeft de directeur de gedetineerde passend bestraft.
Is het toegestaan dat iemand vanuit detentie een nieuwe motorclub opricht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is het een gedetineerde toegestaan om een organisatie op te richten, zolang binnen de wettelijke kaders wordt gehandeld. Het uitgangspunt is dat gedetineerden enkel aan beperkingen mogen worden onderworpen indien dit voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk is. Uiteraard is het niet toegestaan dat deze club strafbare feiten pleegt of dat met deze club een verboden organisatie wordt voortgezet.
Deelt u de mening dat een gedetineerde niet in staat zou moeten zijn om vanuit detentie een motorclub op te richten? Zo ja, hoe heeft het dan toch kunnen gebeuren en hoe gaat dit voortaan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Uit welk politieonderzoek zou blijken dat het aantal motorclubs de laatste twee jaar gestegen is? Kunt u de desbetreffende cijfers aan de Kamer doen toekomen?
Het Landelijk Strategisch Overleg integrale aanpak OMG’s (LSO) stelt jaarlijks namens en samen met de daarin samenwerkende overheidsorganisaties een voortgangsrapportage over de «OMG-aanpak» op. De voortgangsrapportage over het jaar 2017 heb ik reeds aan de Kamer toegezonden. Hierin staat dat er begin 2017 ruim 1940 leden van OMG’s in beeld waren en dat dit een jaar later 1980 leden zijn geworden. Momenteel rondt het LSO de Voortgangsrapportage over 2018 af. Deze zal ik, wanneer ik hem ontvangen heb, aan de Kamer toezenden.
Het bericht ‘Extra uitstoot door afscheid kernenergie’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra uitstoot door afscheid kernenergie»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat kernenergie de op een na grootste energiebron ter wereld is waarbij geen gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen?
Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) geeft inderdaad aan dat in 2018 kernenergie, na waterkracht, de op één na grootste energiebron ter wereld is, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen (zie onderstaande figuur).
Deelt u de waarschuwing van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) dat het afbouwen van kernenergie in veel landen kan leiden tot miljarden tonnen extra uitstoot van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Wanneer kernenergie wordt afgebouwd en het afbouwen van deze energiebron niet wordt opgevangen door andere energiebronnen die geen CO2 uitstoten, dan wel door besparingen in energiegebruik van gelijke omvang zal de uitstoot van CO2 toenemen.
Welke andere schone, kostenefficiënte en constante energiebronnen naast kernenergie kunnen zorgen voor voldoende leveringszekerheid als kerncentrales worden gesloten?
De elektriciteitsvraag kan, naast kernenergie, op een aantal andere manieren worden ingevuld met CO2-vrije en regelbare elektriciteit, bijvoorbeeld met behulp van biomassa of hernieuwbare gassen zoals onder andere biogas, energie uit fossiele bronnen waarbij CO2 wordt afgevangen of met CO2-vrije waterstof. Andere schone en kostenefficiënte energiebronnen zijn windenergie, zonne-energie, geothermie met warmtewisselaars en waterkrachtcentrales. De eerste twee leveren niet constant en kunnen dus geen bijdrage leveren aan de leveringszekerheid wanneer het niet waait of de zon niet schijnt. Geothermie en waterkracht kunnen dat wel, mits bijvoorbeeld bij toepassen van waterkracht de stuwmeren voldoende op peil worden gehouden.
Kunt u aangeven waar en hoeveel kerncentrales de komende jaren wereldwijd gesloten worden?
Exacte aantallen zijn moeilijk te geven maar er kan wel een beeld van de verwachte afname van de totale mondiale nucleaire capaciteit worden geschetst. Volgens het nieuwe rapport Nuclear Power in a Clean Energy System van het IEA uit 2019 zouden tegen het jaar 2025 zonder beleidswijzigingen geavanceerde economieën 25% van hun nucleaire capaciteit kunnen verliezen en liefst 2/3 van de capaciteit tegen 2040 (zie onderstaande grafiek).
Kunt u aangeven waar en hoeveel kerncentrales er de komende jaren wereldwijd worden gebouwd en hoeveel kerncentrales de komende jaren in gebruik worden genomen?
Het IAEA meldt dat er nu 55 gebouwd worden en 81 gepland zijn (Nuclear Power Reactors in the World, 2019 Edition). Het IAEA beschouwt een reactor als gepland vanaf de datum waarop een bouwvergunningaanvraag bij de relevante nationale regelgevende instanties is ingediend tot de startdatum van de bouw.
Klopt de stelling dat het gemis van de te sluiten kerncentrales waarschijnlijk niet zomaar door windmolens en zonnepanelen kan worden opgevangen? Zo nee, wat betekent het opvangen door middel van windmolens en zonnepanelen voor de energieprijs?
Omdat energiebronnen zoals windmolens en zonnepanelen niet constant produceren, zijn opslagsystemen voor energie of is een grote overmaat aan opgesteld elektriciteitsproductievermogen nodig, of een combinatie daarvan. Bij opslagsystemen voor energie moet men denken aan waterkracht, batterijen, waterstof of synthetische brandstoffen om pieken, dag-nachtvariaties en seizoensgebonden variaties te kunnen opvangen.
Het opvangen van het sluiten van de kerncentrale in Borssele door middel van windmolens en zonnepanelen zal in Nederland echter een marginaal effect hebben op de energieprijs, omdat de kerncentrale maar voorziet in 3–4% van de totale elektriciteitsproductie in Nederland.
Internationaal ligt dat anders. Wat het opvangen door middel van windmolens en zonnepanelen voor de energieprijs betekent, zal afhangen van het aandeel dat kernenergie heeft. In een land als Frankrijk, waar de stroom momenteel goedkoop is door het grote aantal kerncentrales, zal de energieprijs ongetwijfeld stijgen.
Bent u het met het IEA eens dat de overgang naar duurzame energie veel makkelijker is als kernenergie voorlopig in gebruik blijft? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
De inzet van kernenergie leidt, net als zon- en windenergie, indirect tot CO2-reductie. Als kernenergie voorlopig in gebruik blijft, kan de overgang naar een duurzame energievoorziening plaatsvinden zonder dat de CO2 uitstoot gedurende die periode nationaal toeneemt.
De overgang naar een duurzame energieproductie wordt internationaal een grote opgave, als naast het vermogen van conventionele centrales, zoals voor gas of kolen, ook het vermogen van kernreactoren moet worden vervangen door andere duurzame productiemethoden. Scenariostudies voor Europa laten zien dat zonder kernenergie het opgestelde elektriciteitsproductievermogen moet verdubbelen. Dat betekent voor Europa dat in een nog hoger tempo energiebesparing en duurzame energieproductiesystemen moeten worden geïntroduceerd dan nu is voorzien.
De productie door een kerncentrale moet wel veilig blijven. De looptijd van de vergunning en andere overwegingen, zoals eventueel benodigde investeringen om langer veilig operationeel te blijven, kan de eigenaar (of vergunningverlener) doen besluiten de kerncentrale buiten gebruik te stellen.
Deelt u de mening dat andere constante energiebronnen dan kernenergie, zoals energie opgewekt uit kolencentrales en gascentrales, zorgen voor meer CO2-uitstoot dan kernenergie?
Als CO2 uit fossiele bronnen niet wordt afgevangen, zorgen zij inderdaad voor meer CO2 uitstoot dan kernenergie.
Welke mogelijkheden bestaan er in nationaal en internationaal verband om het in gebruik nemen van nieuwe kerncentrales te stimuleren?
Nationaal is het aan de markt om initiatieven te nemen om nieuwe kerncentrales te bouwen. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale (zie hiervoor ook de «randvoorwaardenbrief», Kamerstuk 32 645, nr. 1).
In haar Nuclear Illustrative Programme (PINC, 2016) benoemt de Europese Commissie internationale mogelijkheden als het verbeteren van de samenwerking tussen regelgevers bij het verlenen van vergunningen voor nieuwe reactoren en het bevorderen van standaardisatie van kernreactorontwerpen door de industrie. Naast kostenefficiëntie zou dit ertoe bijdragen dat nieuwe kerncentrales veiliger worden.
De kosten van een kernenergiecentrale worden vooral bepaald door de constructiekosten en kosten voor financiering. Volgens het Nuclear Illustrative Programme van de Europese Commissie uit 2016 kunnen de laatste kosten variëren tussen 8 en 80% van de constructiekosten afhankelijk van de bouwtijd. Volgens dat rapport kunnen samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en standaardisatie van kernreactoren het in gebruik nemen van nieuwe kerncentrales stimuleren, omdat daardoor mogelijk de tijd tussen vergunningaanvraag en exploitatie kan worden verkort en de kosten kunnen dalen.
Welke mogelijkheden ziet u voor kernenergie in Nederland in het kader van regelbaar vermogen tot zowel 2030 als daarna?
In het verleden zijn er locaties aangewezen waar mogelijk een nieuwe kerncentrale kan worden gevestigd. De markt kan daartoe initiatieven nemen.
Voor 2030 wordt er in Nederland naar verwachting geen nieuwe kerncentrale operationeel. De kerncentrale in Borssele heeft een vergunning tot 2034.
Het bericht dat woningcorporaties hoge tarieven rekenen voor inschrijvingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Inschrijven voor huurwoning: van gratis tot vijftig euro»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht.
Wat is uw reactie op het artikel?
In de volgende antwoorden kunt u mijn reactie lezen.
Deelt u de mening dat er sprake is van woningnood? Hoeveel woningen moeten gebouwd worden om aan de huidige en toekomstige vraag te voldoen? In hoeverre blijft het aantal gebouwde woningen daarbij achter? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat iedereen alsnog zeker kan zijn van een fijne en betaalbare woning?
Ik vind het belangrijk dat iedereen toegang heeft tot een prettige en betaalbare woning. Dit is echter geen vanzelfsprekendheid. Veel mensen die op zoek gaan naar een nieuwe woning hebben moeite om een woning te vinden die volledig aansluit bij hun woonwensen, en moeten in meer of mindere mate concessies doen in hun woonwensen. Een indicator voor de spanning op de woningmarkt is het statistische woningtekort. Dit bedraagt 3,8%, terwijl het voor de crisis rond de 2% schommelde. De toename van het woningtekort is een gevolg van het achterblijven van de bouwproductie tijdens de crisisjaren, terwijl de huishoudensgroei sindsdien groot was. In de Staat van de woningmarkt 2018 en de Staat van de Volkshuisvesting 2019 zijn de achtergronden van het statistische woningtekort toegelicht.
In de Woonagenda is een nieuwbouwproductie van 75.000 woningen per jaar als doelstelling geformuleerd. Daarmee wordt voorzien in de toename van de woningbehoefte en zal het woningtekort afnemen. In 2018 werden bijna 74.000 woningen aan de voorraad toegevoegd. De opgaven van provincies in het kader van de inventarisatie van de plancapaciteit wijzen erop dat de productie de komende jaren opnieuw dichtbij de doelstelling kan komen, mits tijdig voldoende harde plancapaciteit wordt gerealiseerd. Met het sluiten van woondeals in de woningmarktregio’s met relatief de grootste uitbreidingsvraag, sla ik met betrokken gemeenten en provincies de handen ineen om de woningbouwproductie te versnellen.
Erkent u dat er een groot tekort is aan sociale huurwoningen? Hoe groot is dat tekort? Hoe lang zijn de gemiddelde en maximale wachtlijsten voor een sociale huurwoning?
De toegenomen wacht- en zoektijden voor sociale huurwoningen (onderzoek Stand van de woonruimteverdeling, Rigo 2019, bijlage bij Staat van de Volkshuisvesting 2019) geven een indicatie dat de spanning op dit deel van de markt is opgelopen. Wacht- en zoektijden zijn echter geen eenduidige indicator van de schaarste, omdat de werking van de woonruimteverdeelsystemen ertoe bijdraagt dat mensen inschrijfduur opsparen om in aanmerking te kunnen komen voor gewilde woningen. De toegenomen economische groei draagt bij een grotere verhuiswens onder de doelgroep van de sociale huisvesting. Ook dit draagt bij aan de oplopende wacht- en zoektijden.
Over de gemiddelde en maximale wachttijden kan ik het volgende opmerken. In het WoON2018 is onderzoek gedaan naar de wacht- en zoektijden. Het WoON 2018 laat zien dat een huurder die in de afgelopen 2 jaar een sociale huurwoning betrok, gemiddeld 24 maanden actief op zoek was naar een woning. Hier is een aantal factoren van invloed op. Een belangrijke factor die de zoekduur verklaart, is het soort woning waarnaar gezocht wordt. Huurders van eengezinswoningen waren gemiddeld 28 maanden op zoek, huurders van een appartement gemiddeld 22 maanden.
De oplopende wacht- en zoektijden voor een sociale huurwoning hebben mijn volle aandacht. De lange wachttijden kunnen soms een grote impact hebben en een gevoel van machteloosheid geven, bijvoorbeeld als de noodzaak om te verhuizen steeds dringender wordt maar er desalniettemin geen woning die voldoende aansluit bij de woonwensen beschikbaar komt. In de Staat van de Woningmarkt 2019 dat in het najaar van 2019 verschijnt, zal ik de resultaten presenteren van de uitsplitsing van het actuele woningtekort naar segmenten van de woningmarkt. Dit kan meer inzicht geven in de mate van een tekort aan sociale huurwoningen.
Deelt u de analyse dat het tekort aan (sociale) huurwoningen woningcorporaties in staat stelt bemiddelingskosten en inschrijfkosten in rekening te brengen? Wat vindt u ervan dat woningcorporaties deze kosten in rekening brengen bij mensen die vanwege hun inkomen zijn aangewezen op sociale huurvoorzieningen?
Ook als er geen tekort is aan sociale huurwoningen is het voorstelbaar dat inschrijfkosten in rekening gebracht worden. In het algemeen zijn de kosten van inschrijving bedoeld om de kosten te dekken voor een regionaal woonruimteverdeelsysteem en daarmee samenhangende activiteiten zoals een klantcontactcentrum en organisatie van bezichtigingen. Het in rekening brengen van inschrijfkosten en verleningskosten bij de woningzoekenden is ook gestoeld op het idee dat het aantal inschrijvingen van niet-actieve woningzoekenden zoveel mogelijk voorkomen wordt. Alleen mensen met een (op termijn) reële verhuiswens zijn bereid deze kosten te betalen.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden per woningcorporatie en de inschrijfkosten die corporaties rekenen?
Ik beschik niet over informatie van wachttijden per corporatie. De inschrijfkosten en verlengingskosten bij woonruimteverdelingssystemen vindt u in onderstaande tabel en zijn verkregen via websites van de verschillende woonruimteverdeelsystemen (zie ook Woningnet.nl).
De woningzoeker
€ 16,00
€ 10,00
Almere (WoningNet)
€ 25,50
€ 25,50
Entree
€ 0,00
€ 0,00
Woonkeus DrechtSteden
€ 30,95
€ 19,55
Friesland huurt (ElkienAccolade)
€ 0,00
€ 0,00
Eemvallei (Woningnet)
€ 25,00
€ 10,00
Gooi en Vechtstreek (WoningNet)
€ 15,00
€ 15,00
Groningen (WoningNet)
€ 20,95
€ 20,95
Haaglanden (Woonnet Haaglanden)
€ 12,50
€ 12,50
Holland-Rijnland (Woningnet)
€ 7,50
€ 7,50
Huren in Baarn
€ 18,101
Wonen in Velsen (IJmondwoning)
€ 10,00
€ 10,00
Klik voor Wonen
€ 20,00
€ 10,00
NoordVeluwe
€ 15,00
€ 15,00
Regio Amsterdam (WoningNet)
€ 50,00
€ 8,00
Regio Apeldoorn (Woonkeus-Stedendriehoek)
€ 30,00
€ 0,00
Regio Midden Holland (WoningNet)
€ 23,00
€ 0,00
Regio Utrecht (WoningNet)
€ 25,00
€ 8,00
Rivierenland, Alblasserwaard, Vijfherenland, Bommelerwaard, land van Heusden en Altena (Woongaard)
€ 25,00
€ 10,00
Rijnmond (Woonnet Rijnmond)
€ 10,00
€ 10,00
Stadsregio Arnhem-Nijmegen (Entree)
€ 0,00
€ 0,00
SVNK
€ 7,50
€ 7,50
Thuis in de Achterhoek
€ 0,00
€ 0,00
Thuis in Limburg
€ 0,00
€ 0,00
Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal (Huiswaarts)
€ 25,00
€ 10,00
WestFriesland
€ 0,00
€ 0,00
Wonen in Velsen (zie Woonservice IJmond/Zuid-Kennemerland)
(€ 35)2
Woning inzicht
€ 8,00
€ 8,00
Woningnet Hengelo/Borne
€ 15,00
€ 15,00
Woningbureau Maastricht (zie Thuis in Limburg)
(€ 32,00)
(€ 0,00)
Woonbureau Almelo
€ 25,00
€ 10,00
Wooniezie
€ 0,00
€ 0,00
Woonmatch Kop NH
€ 15,00
€ 0,00
WoonService Den Bosch
€ 10,00
€ 10,00
Woonservice IJmond/Zuid-Kennemerland
€ 10,001
€ 10,003
Zuidwestwonen.nl
€ 17,50
€ 17,50
voor 2 jaar.
voor 5 jaar.
de kosten zijn vijf jaar geldig en daarna met een verlenging van 3 jaar.
Deelt u de vrees dat de hoge inschrijfkosten mensen ervan weerhouden om in meerdere steden ingeschreven te staan bij woningcorporaties? Denkt u dat mensen hierdoor minder makkelijk naar andere steden kunnen verhuizen?
Nee, ik deel die vrees niet omdat de woonruimteverdeelsystemen meestal een regio met meerdere gemeenten beslaan, waardoor woningzoekenden met één inschrijving toegang hebben tot een groot, regionaal woningaanbod. Woningzoekenden kunnen zodoende in meerdere steden zoeken. Daarnaast blijkt uit het WoOn dat de meeste woningzoekers georiënteerd zijn op de regio waar men al woont. Omdat bij de meeste woonruimteverdeelsystemen alle corporaties in een regio zijn aangesloten, hoeven woningzoekenden slechts eenmaal kosten te maken voor inschrijving. Woningzoekenden die naar een andere regio willen verhuizen hoeven zich maar in één systeem in te schrijven. Daarom denk ik dat de inschrijfkosten geen belemmering zijn om naar een andere stad te verhuizen.
Wat vindt u ervan dat mensen de opgebouwde wachttijd niet (deels) kunnen meenemen naar corporaties op andere plekken in het land? Denkt u dat het (deels) kunnen meenamen van opgebouwde wachttijd zou kunnen bijdragen aan een goede spreiding van de vraag naar sociale woningen? Bent u bereid te onderzoeken of dit ingevoerd kan worden?
Woningzoekenden dienen zo min mogelijk belemmeringen te ondervinden wanneer zij willen verhuizen naar een andere stad of regio bijvoorbeeld vanwege een andere baan. Om dit zo goed mogelijk te faciliteren, kunnen gemeenten en corporaties verschillende instrumenten benutten, bijvoorbeeld door het opnemen van een voorrangsbepaling voor bepaalde groepen in de huisvestingsverordening. Indien er geen gemeentelijke huisvestingsverordening is, is het aan corporaties om -met inachtneming van de toewijzingsnormen van de Woningwet- een woningtoewijzingsbeleid in te richten.
Een andere optie is het aanpassen van de bestaande systematiek van woonruimteverdeling. Er zijn geen wettelijke belemmeringen voor corporaties en gemeenten voor het opzetten van bijvoorbeeld één landelijk systeem, of voor het mogelijk maken van het meenemen van de wachttijd. Uit het WoOn blijkt dat het overgrote deel van de woningzoekenden een woning in de regio zoekt waar men al woont. Het niet kunnen meenemen van opgebouwde wachttijd vormt zodoende voor een beperkte groep een knelpunt. Het meenemen van opgebouwde wachttijd kan echter ook een averechts effect hebben. Immers, woningzoekenden met een opgebouwde wachttijd kunnen voor een toename zorgen van de druk op de sociale huursector in steden waar de woningmarkt al gespannen is. Het gevolg is dat de inwoners van die steden langer op een woning moeten wachten.
De G4 hebben aangeven te willen nadenken over het meenemen van wachttijden indien de woningzoekende zich op een andere woningmarkt wil richten. In de Nationale woonagenda 2018–2021 (de agenda opgesteld samen met Aedes, Bouwend Nederland, IVBN, NEPROM, NVB-Bouw, NVM, Vastgoed Belang, vereniging Eigen Huis en de Woonbond) is verder afgesproken dat Aedes de mogelijkheden verkent van het stroomlijnen van woonruimteverdeelsystemen. Aedes doet hier op dit moment onderzoek naar.
Omdat een eenduidig woonruimteverdeelsysteem de kosten als gevolg van schaalvoordelen mogelijk kunnen drukken, ondersteun ik van harte de inspanningen van partijen, waaronder G4, Aedes en de Nederlandse Woonbond om te onderzoeken of het meenemen van wachttijd dan wel een gezamenlijk zoeksysteem de doorstroming kan bespoedigen. Niet alleen kunnen daardoor mogelijk de inschrijvings- en verlengingskosten worden verlaagd en voor alle huurders eenduidig worden, een dergelijk systeem draagt daarenboven bij aan de transparantie ten opzichte van de vele systemen die nu naast elkaar bestaan. Hierdoor wordt ook het zoeken voor de burger makkelijker. Het voortouw bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijk systeem ligt bij corporaties en gemeenten. Dat is in lijn met de Huisvestingswet die er vanuit gaat dat woonruimteverdeling een lokale verantwoordelijkheid is. De realisatie van een eenduidig systeem vergt namelijk ook aanpassingen in de lokale huisvestingsverordeningen.
Kent u het pleidooi van de Woonbond voor één landelijke zoekmachine voor heel Nederland? Deelt u de analyse dat inschrijfkosten hiermee omlaag gebracht kunnen worden? Bent u bereid de totstandkoming van dit systeem te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Stop verplichte zoekperiode voor bijstand' |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stop verplichte zoekperiode voor bijstand»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Onderschrijft u de uitkomsten van het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) dat de zoekperiode voor jongeren met problemen een barrière vormt in de hulpverlening?
Van groot belang is dat de meeste jongeren gelukkig zelf hun weg te vinden naar school of werk, zeker nu de arbeidsmarkt goed is. Maar we zien ook dat dit voor een deel van de jongeren helaas niet geldt. Vaak zitten deze jongeren in een kwetsbare positie en lopen ze ook vast op andere leefgebieden, zoals wonen, gezondheid en financiën. Ik vind het belangrijk dat jongeren waar nodig adequate ondersteuning kunnen krijgen en niet tussen wal en schip belanden. Ik zie veel professionaliteit bij gemeenten om deze ondersteuning te bieden, ook als die vanuit verschillende domeinen nodig is. Dit neemt niet weg dat ik het signaal herken dat de zoekperiode onbedoeld tot gevolg kan hebben dat juist kwetsbare jongeren uit beeld raken en onvoldoende geholpen worden.
Gemeenten hebben verschillende, en steeds meer, manieren om jongeren in beeld te brengen en te houden. Zo kunnen gemeenten de situatie van een jongere in beeld brengen zodra de jongere zich meldt. Gemeenten mogen – zoals al eerder is gecommuniceerd, waaronder laatstelijk in het Gemeentenieuws van SZW 2018-22 – tijdens de vier weken zoekperiode arbeidsondersteuning bieden als de omstandigheden daar aanleiding toe geven.
Om te voorkomen dat jongeren uit beeld raken, wordt door gemeenten veel geïnvesteerd in de samenwerking met scholen. De Inspectie SZW concludeert op basis van een representatief onderzoek onder gemeenten en vso- en pro-scholen dat gemeenten schoolverlaters met een arbeidsbeperking afkomstig van de vso- en pro-scholen goed in beeld hebben. Bij de meeste gemeenten is er sprake van een warme overdracht van deze schoolverlaters van school naar gemeente.
Daarnaast heeft, in opdracht van het Rijk en op verzoek van gemeenten, het Inlichtingenbureau de tool «jongeren in beeld» ontwikkeld. Hiermee kan een gemeente maandelijks een rapportage ontvangen met gegevens van jongeren van 23 tot 27 jaar, zonder startkwalificatie, zonder onderwijsinschrijving, zonder werk en zonder uitkering. Vervolgens kan de gemeente deze jongeren begeleiding aanbieden bij het vinden van een baan waarbij werken en leren wordt gecombineerd. Tevens hebben gemeenten de mogelijkheid om samen te werken met informele organisaties, jongerenwerkers en andere sleutelfiguren in de wijk. Dergelijke organisaties en personen hebben een niet-professionele en niet-formele band met de jongeren. Juist hierdoor kunnen zij jongeren bereiken – en waar nodig op weg helpen – op een manier waarop de overheid of professionele organisaties dat vaak niet kunnen. Zij kunnen jongeren helpen bij het vinden van de juiste ondersteuning en het formuleren van de hulpvraag. Dat vraagt van gemeenten dat zij samenwerken met deze partners. In opdracht van het Ministerie van SZW is hierover een handreiking ontwikkeld voor gemeenten.
We blijven bezien hoe gegevensverzameling kan bijdragen aan passende ondersteuning van jongeren. Waarbij we uiteraard de behoefte aan inzicht steeds dienen af te wegen tegen het beoogde doel, met inachtneming van de regelgeving en het belang van privacy.
Herkent u de geluiden van hulpverleners en gemeenten dat de verplichte zoekperiode belemmerend werkt en problemen van jongeren verergert?
Zie antwoord vraag 2.
Onderkent u het risico dat probleemjongeren uit beeld verdwijnen door de verplichte zoekperiode? Onderschrijft u dat het onwenselijk is dat deze jongeren uit beeld verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar mogelijkheden om jongeren met een arbeidsbeperking een uitzondering te geven op de verplichte zoekperiode?
In mijn brief van 27 december 20183 inzake het onderwerp «Simpel Switchen in de Participatieketen» heb ik aangegeven te onderzoeken of jongeren (tot 27 jaar) met een arbeidsbeperking uitgezonderd moeten worden van de vier weken zoekperiode die in de Participatiewet geldt. In mijn brief van 23 mei 20194 over de stand van zaken uitwerking «Breed Offensief» ben ik ingegaan op de mogelijkheid hiertoe. In dit kader heb ik de Kamer gemeld dat ik specifiek voor de jongeren die behoren tot de doelgroepen «loonkostensubsidie» en «medisch urenbeperkten», een uitzondering wil maken op de thans geldende vierwekenzoektermijn. Het voorstel hiervoor heb ik opgenomen in het conceptwetsvoorstel uitvoeren Breed Offensief dat ik voor uitvoeringstoets en internetconsultatie heb voorgelegd. De afbakening sluit aan bij het voorstel voor de vrijlating van arbeidsinkomen die specifiek voor deze groep in het wetsvoorstel is opgenomen. Na beoordeling van de uitgebrachte adviezen, behandeling in de MR en advisering door de Raad van State verwacht ik het wetsvoorstel uitvoeren Breed Offensief in de tweede helft van 2019 bij uw Kamer te kunnen indienen. Ik ga hierover graag met uw Kamer in debat.
Bent u bereid om ook voor andere jongeren met problemen een uitzondering of ontheffingsmogelijkheid te creëren?
Zie antwoord vraag 5.
Ongewenste post |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Geadresseerde reclamepost ongewenst, irritant en milieubelastend»1 en herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Moorlag (PvdA)2?
Ja.
Deelt u de mening dat het artikel een duidelijk signaal geeft van de ervaren overlast van ongewenste post? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het artikel laat zien dat veel ondervraagden niet positief staan tegenover ongevraagde reclamepost. Aan de andere kant heeft, afhankelijk het soort post, slechts 16% of minder van de geënquêteerden geprobeerd om zich hiervoor af te melden.
Consumenten hebben door de «Nee-Nee»-sticker of de «Nee-Ja»-sticker, door zich in te schrijven bij Postfilter.nl of door een brief te sturen aan de organisatie waarvan zij klant waren, drie eenvoudige mogelijkheden om zich te vrijwaren van ongewenst drukwerk. Als bedrijven zich niet hieraan houden, kan de consument een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie en bij Consuwijzer, het consumentenloket van de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Het huidige systeem is wat mij betreft op dit moment het effectiefst in het bereiken van een evenwicht tussen (1) het belang van bedrijven, goede doelen en (maatschappelijke) organisaties om consumenten schriftelijk te kunnen benaderen, (2) eenvoudige mogelijkheden voor consumenten om zich van ongewenste post te vrijwaren en (3) efficiënt en effectief toezicht op de regels.
Waarom zouden consumenten die overlast ervaren van ongewenst drukwerk zelf de moeite moeten doen om via Postfilter.nl af te komen van die post dan wel een brief moeten sturen naar de organisatie waar zij klant van waren? Zijn er naar uw oordeel effectievere methodes om ongewenste post te weren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zijn dat naar uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien het feit een overgroot deel van de consumenten geen ongewenste post meer wil ontvangen, dat de normale gang van zaken zou moeten zijn dat zij alleen op eigen verzoek, of met verleende instemming, post van bijvoorbeeld loterijen of organisaties waar zij klant van waren mogen ontvangen en dat het afmelden daarvoor niet nodig zou moeten zijn? Zo ja, welke gevolgen gaat u hier concreet aan verbinden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat post met als adres «aan de bewoners van dit pand» of gelijkaardige bewoordingen als ongeadresseerde post zou moeten worden gezien waarbij een «nee-ja» sticker ter wering afdoende zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Een aanzienlijk deel van de post geadresseerd «aan de bewoners van» (of vergelijkbare bewoordingen) betreft persoonlijke aanbiedingen aan klanten, zoals een boekje met aanbiedingen van een winkel waar de consument een klantenkaart heeft, of informatie op verzoek zoals een informatiebrochure voor een keuken. Daarnaast gaat het vaak om informatieve post, zoals van kabelaars (over onderhoud in de wijk), (lokale) overheden of bijvoorbeeld een mailing van Schiphol aan alle omwonenden.
Door post die is geadresseerd «aan de bewoners van» (of vergelijkbare bewoordingen) hetzelfde te behandelen als ongeadresseerde reclamepost, lopen consumenten mogelijk relevante informatie mis. Daarnaast vind ik het zowel uit oogpunt van administratieve lasten als de bescherming van persoonsgegevens niet wenselijk dat organisaties als hierboven genoemd genoodzaakt worden om voor het versturen van dergelijke, soms eenmalige mailings gegevensbestanden aan te leggen met de NAW-gegevens van alle ontvangers.
Deelt u tevens de mening dat het versturen van papieren post die mensen niet willen een aanslag op natuur en milieu oplevert en ook om die reden gestopt zou moeten worden, tenzij consumenten zelf instemming hebben verleend om post te (blijven) ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals gesteld in mijn antwoord op de vragen 2 en 3, kunnen consumenten zich eenvoudig vrijwaren van ongewenste post. Daarmee kunnen zij hun steentje bijdragen aan de bescherming van natuur en milieu. Voor bedrijven is het uit economisch oogpunt van belang dat zij geen post versturen aan consumenten die daarin niet geïnteresseerd zijn, of geen prijs stellen op reclamepost. Consumenten en bedrijven hebben daarmee de instrumenten in handen om de hoeveelheid papieren post tot een wenselijke hoeveelheid te beperken.
Ziet u naar aanleiding van dit onderzoek van de Consumentenbond aanleiding om uw eerdere standpunt ten aanzien van een opt-insysteem voor reclamepost te heroverwegen of tenminste in gesprek te gaan met de Consumentenbond, Postfilter.nl en andere belanghebbende organisaties over dit onderwerp? Zo ja, kunt u de Kamer hierover voor oktober van dit jaar daarover berichten? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Telemarketing is al jaren één van de grootste veroorzakers van problemen, verwarring en irritatie onder consumenten en dat is de reden om daarvoor een opt-in systeem te introduceren. Zoals ik in mijn antwoord eerdere vragen van het lid Moorlag3 heb aangegeven, heb ik geen signalen gekregen dat de omvang van de problematiek van reclamepost vergelijkbaar is met telemarketing.
De Consumentenbond roept in het artikel het bedrijfsleven op om de overlast door ongewenste reclamepost zoveel mogelijk in te dammen. Daarnaast geeft de Consumentenbond heldere tips aan consumenten om zich voor dergelijke post af te melden. Ik ondersteun die lijn.
Stichting Postfilter heeft aangegeven graag met de Consumentenbond in gesprek te willen naar aanleiding van het artikel, om te bezien op welke manieren de overlast voor consumenten verder verkleind kan worden. Ik heb er vertrouwen in dat deze gesprekken resultaat zullen opleveren en zie op dit moment dan ook geen reden om mijn standpunt te heroverwegen.
Het bericht ‘Zonnepanelen in Den Haag blijken stoorzender en moeten uit tijdens bezoek Ivanka Trump’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zonnepanelen in Den Haag blijken stoorzender en moeten uit tijdens bezoek Ivanka Trump»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat eigenaren van zonnepanelen, in dit geval nota bene een coöperatie van omwonenden, buiten hun schuld om gedupeerd worden en dat dit de energietransitie tegenwerkt?
Het is van belang dat zonne-energie systemen voldoen aan de gestelde regelgeving en op de juiste wijze geïnstalleerd worden om storingen aan elektrische apparatuur in de omgeving te voorkomen. Het is primair een zaak van producenten en installateurs om hier zorg voor te dragen, zodat eigenaren ervan op aan kunnen dat hun systemen in orde zijn en daarmee bijdragen aan de energietransitie.
Waarom moeten de zonnepanelen drie weken uit worden geschakeld terwijl het evenement slechts drie dagen duurt?
Om in dit geval een adequaat bereik van C2000 ter plaatse te kunnen hebben, is het netwerk aangepast met een extra richtantenne. Deze antenne stond gericht op het dak van het Worldforum en daardoor ook op de zonnepaneelinstallatie. Een dergelijke lokale aanpassing van het C2000-netwerk is vrij ingrijpend, vergt technische aanpassingen in het netwerk en moet goed getest kunnen worden. Ook het afschakelen van deze aanpassing moet zorgvuldig gebeuren om verstoringen in het C2000-netwerk te voorkomen. De opbouw en de afbouw van de extra antenne vergt daarbij de nodige technische hulpmiddelen en inzet van gespecialiseerd personeel. Om geen risico’s te lopen met betrekking tot onderbrekingen in het reguliere C2000-netwerk in Den Haag is daarom een zorgvuldige planning en uitvoering met fallback-mogelijkheden gehanteerd.
Wie zal de misgelopen inkomsten betalen aan de energiecoöperatie? Kunt u er zorg voor dragen dat de eigenaren van de zonnepanelen op een nette wijze worden gecompenseerd?
In het algemeen is de vergoeding van de schade die wordt veroorzaakt door het buitenwerking stellen van een installatie die niet aan de wettelijke vereisten voldoet een zaak tussen de fabrikant, de installateur en de eigenaar. In dit specifieke geval heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verantwoordelijk voor de organisatie van de Global Entrepreneurship Summit, besloten de energiecoöperatie uit coulance te compenseren voor de mogelijk gederfde inkomsten. Dit omdat men de omwonenden zo min mogelijk gevolgen wilde laten ondervinden van de ondernemerstop.
Klopt het dat onvoldoende kennis van installateurs de oorzaak is van mogelijke storingen, zoals Brancheorganisatie HollandSolar aangeeft? Zo ja, kunt u er zorg voor dragen dat de juiste kennis over de installatie van zonnepanelen wordt verspreid onder installateurs? Mocht u niet met zekerheid weten wat de oorzaak van de storingen is, kunt u dit dan laten onderzoeken?
Agentschap Telecom is in 2019 een dialoog gestart met de zonne-energie branche met als doel het creëren van bewustzijn en het delen van kennis over de onderliggende oorzaken van deze storing. Daarnaast hebben zij tips 2 voor een storingsvrije zonne-energie-installatie breed onder de aandacht gebracht. Naast uitrusting die niet aan de gestelde eisen voldoet is onvoldoende kennis over de installatie van zonnepanelen één van de oorzaken van storingen. Certificering van apparatuur en installatie kan bijdragen aan het voorkomen van storingen. De eisen voor (vrijwillige) certificaten zoals het certificaat «Zonnekeur» vallen onder de verantwoordelijkheid van de sector. Het is daarom primair aan de sector om te bezien of deze casus aanleiding geeft om betreffende certificaten aan te scherpen. Agentschap Telecom ondersteunt dit proces daar waar mogelijk.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Rivieren over de hele wereld vervuild met antibiotica» en «Antibiotics found in some of the world’s rivers exceed «safe» levels, global study finds»?1 2
Ja.
Wat vindt u van de stelling van onderzoeker professor Boxall, dat de aanpak van dit probleem vooral zou moeten bestaan uit investeringen in zuiveringsinstallaties, strengere regelgeving en het schoonmaken van vervuilde locaties?
Ik herken in zijn stelling de wens om het probleem niet op één plaats aan te pakken, maar op meerdere plekken tegelijk; een aanpak die ook door Nederland wordt nagestreefd.
Welke rol ziet u voor Nederland in de aanpak van dit probleem, met name in Azië en Afrika? Kan de Blue Deal hier een rol in spelen?
De afgelopen jaren zette Nederland in op het succesvol internationaal agenderen en prioriteren van antibioticaresistentie. De aanpak van dit wereldwijde probleem gebeurt in internationaal verband, onder andere via het «Global Action Plan on AMR» van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Belangrijk hierin is de «one health» benadering, waarin verschillende sectoren en actoren in de keten betrokken worden. Daarmee richt de benadering zich niet op een specifiek werelddeel, zoals Afrika of Azië. Zie verder de brief van de Minister voor medische zorg hierover, met kamerstuknummer 32 620, nr. 201.
De Blue Deal is een programma van kennisuitwisseling tussen de Nederlandse watersector en het buitenland. Het doel is om 20 miljoen mensen in 40 stroomgebieden wereldwijd te helpen aan schoon, voldoende en veilig water, en het draagt daarmee bij aan Sustainable Development Goal 6, het VN-Duurzaamheidsdoel dat door u eind 2017 is geadopteerd. Inderdaad is er op die manier een verbondenheid met antibioticaresistentie, maar dit is niet het primaire doel ervan.
Hoe waarschijnlijk is het naar uw weten dat slechte productieomstandigheden in medicijnfabrieken en/of (illegale) lozingen bijdragen aan dit probleem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is waarschijnlijk dat lozingen uit productielocaties die niet conform GMP guidelines werken (Good Manufacturing Practices), bijdragen aan het probleem. Tegelijk laten de onderzoeksresultaten van Boxall zien dat dit relatief lokaal speelt, en dat de verspreiding van antibiotica beter wordt verklaard door het gebruik door patiënten.
Zo laten de resultaten zien dat de concentraties antibiotica relatief het hoogste zijn in landen met een laag tot gemiddeld inkomen; daar is wel geld om geneesmiddelen te kopen, maar is geen goede zuivering. In landen met een laag inkomen zijn de concentraties zeer laag; daar is ook geen geld om geneesmiddelen te kopen. In landen met hoge inkomens liggen de concentraties ook relatief lager; naast geld voor geneesmiddelen is daar ook de zuivering beter geregeld.
Deelt u de mening dat ontwikkeling van resistentie tegen antibiotica een groot gevaar kan zijn voor de internationale volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Antibioticaresistentie kan de volksgezondheid in gevaar brengen. Bacteriën worden wereldwijd in toenemende mate ongevoelig voor antibiotica. Dit maakt het effectief behandelen van infecties lastiger, met ziekte, sterfte en hogere kosten als gevolg. Dat is de reden dat het onderwerp de volle aandacht heeft.
Kunt u al zeggen hoe het staat met de in maart 2019 gepresenteerde Europese aanpak van medicijnresten uit water, dat gezien de cijfers in dit onderzoek, geen moment te vroeg was?
Nederland is blij met het initiatief van de Europese Commissie. Samen met de Europese Commissie heeft Nederland op 13 mei van dit jaar hierover een workshop in Brussel georganiseerd. Aanwezig waren: de Europese Commissie, vertegenwoordigers van 20 Europese landen, van de farmaceutische industrie, gezondheidssector en ngo’s. De workshop liet zien dat er gedeeld probleembesef is en dat de belangen van verschillende dossiers – zoals medicijnresten in het milieu en antibioticaresistentie – dezelfde kant op wijzen. Uit verschillende landen werden goede voorbeelden van concrete acties gepresenteerd.
Met het gedeeld probleembesef en de voorbeelden van concrete acties ligt er voor de volgende Commissie een goede basis om verder te werken.
Kunt u aangeven hoe het staat met de de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water en de Aanpak antibioticaresistentie die wij in Nederland hebben?
De Ketenaanpak Medicijnresten uit Water werkt aan de uitvoering van de acties uit het uitvoeringsprogramma (bijlage bij kamerstuk 27 625, nr. 434). Hierop zal ik terugkomen bij het AO Water van 20 juni aanstaande. Over de Aanpak antibioticaresistentie bent u vorig jaar geïnformeerd door de Minister voor medische zorg (kamerstuk 32 620, nr. 201).
Op welke wijze kan aandacht worden gevraagd voor het belang van een verstandig (niet meer dan noodzakelijk) gebruik van antibiotica, in nationaal en internationaal verband?
Hiervoor is een scala aan acties mogelijk en nodig. Zie verder het antwoord op vraag 7.
De motivering van automatisch genomen besluiten |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «motivering van automatisch genomen besluiten» van Matthijs van Kempen?1
Ja, ik heb van het artikel kennisgenomen.
Wat vindt u van de bevindingen van Van Kempen dat de algoritmes die u in uw brief2 aanhaalt vaak helemaal geen één-op-één vertalingen zijn van wetgeving en beleidsregels, maar dat regelanalisten een ordening aanbrengen en andere ontwerpkeuzes maken die van invloed zijn op de uitkomst van een besluitvormingstraject? Deelt u het standpunt van Van Kempen dat de ordening die een regelanalist in beslisregels maakt, een «gemaakte keuze» is die conform de verscherpte motiveringseisen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gepubliceerd dient te worden? Zo nee, waarom niet? Hoe valt uw zienswijze dat algoritmen veelal een één-op-één vertaling van de regels in wet- en regelgeving zijn te rijmen met het standpunt van de Afdeling advisering van de Raad van State dat «regels in natuurlijke taal lang niet altijd één-op-één kunnen worden vertaald in een algoritme»?3
In mijn brief4 heb ik erop gewezen dat algoritmes in de vorm van eenvoudige beslisbomen door de overheid al enige tientallen jaren worden gebruikt en dat het hierbij veelal om simpele algoritmes lijkt te gaan die een één-op-één vertaling vormen van wetgeving en beleidsregels, die gepubliceerd zijn. Daarbij kan het gaan om algoritmes die de Belastingdienst gebruikt in haar digitale aangifteprogramma’s voor bijvoorbeeld de inkomstenbelasting of de Dienst Justis bij het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.5 Dat het veelal om dergelijke simpele algoritmes lijkt te gaan, is geen vastgesteld feit, maar een veronderstelling. Voor zover het algoritmes betreft die geen één-op-één-vertaling van wetgeving en beleidsregels zijn, maar nadere keuzes en aannames bevatten die van invloed zijn op (deels) geautomatiseerde besluitvorming, deel ik het standpunt van Van Kempen dat het om keuzes gaat die conform de verscherpte motiveringseisen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State «volledig, tijdig en adequaat» ter beschikking moeten worden gesteld. Daar zal elke individuele overheidsorganisatie rekening mee moeten houden.
Als het echter om algoritmes gaat die een één-op-één-vertaling van wetgeving en beleidsregels vormen en ordening door een regelanalist daaraan niets toevoegt, zou openbaarmaking van de beslisregels van het algoritme, zoals ik ook in mijn brief heb verwoord, weinig tot niets aan de gewenste transparantie toevoegen. Het besluit kan dan worden gemotiveerd met een verwijzing naar de desbetreffende wetgeving en beleidsregels, zoals gebeurt bij een snelheidsboete met vermelding van de gemeten snelheid en een verwijzing naar de desbetreffende artikelen uit de verkeerswetgeving en beleidsregels waaruit de snelheidsboete en de hoogte daarvan één op één voortvloeien. Openbaarmaking van de beslisregels die het CJIB in het volautomatische proces rond de oplegging van snelheidsboetes hanteert, zou hieraan weinig toevoegen.
Deelt u de mening dat het van belang is voor de informatiepositie van burgers dat zij weet kunnen hebben van de verbanden tussen beslisregels onderling en tussen beslisregels en gegevens en uitkomsten, omdat dan duidelijk wordt welke gegevens in een beslisregel zijn gebruikt en tot welke uitkomst dit heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik, voor zover het om algoritmes gaat waarbij nadere keuzes worden gemaakt in aanvulling op keuzes die al in wetgeving en beleidsregels zijn opgenomen.
Op welke wijze is uw standpunt dat openbaarmaking van beslisregels niets toevoegen aan transparantie in lijn met de bevindingen van de afdeling Advisering van de Raad van State dat het voor burgers van belang is om na te gaan welke beslisregels zijn toegepast en of beslisregels ook werkelijk doen waarvoor ze bedoeld zijn? Wat staat aan onmiddellijke openbaarmaking van beslisregels in de weg, zoals door Van Kempen beschreven, in geheel automatisch genomen besluiten met een individuele burger als belanghebbende?
Uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt dat ik openbaarmaking van beslisregels niets aan transparantie vind toevoegen, als deze een één-op-één-vertaling van wetgeving en beleidsregels vormen. Openbaarmaking is wel op haar plaats, als nadere keuzes worden gemaakt in aanvulling op keuzes die al in wetgeving en beleidsregels zijn opgenomen. Ik acht dat standpunt in lijn met de bevindingen van de afdeling Advisering van de Raad van State dat het voor burgers van belang is om na te gaan welke beslisregels zijn toegepast. Dat belang is echter afwezig, als burgers de beslissing al uit wetgeving of beleidsregels kunnen afleiden. Dat beslisregels ook werkelijk doen waarvoor ze bedoeld zijn, is vooral een kwestie die controle vergt, bijvoorbeeld door auditing.
Aan onmiddellijke openbaarmaking van beslisregels die één-op-één-vertaling van wetgeving en beleidsregels vormen, staat in de weg dat dit onnodig uitvoeringslasten meebrengt. Het besluit is dan immers direct uit die wetgeving en eventueel beleidsregels af te leiden, zodat de motivering van het besluit daarop kan worden gebaseerd.
Deelt u de mening dat het beter motiveren van (deels) geautomatiseerde besluitvorming kansen biedt om herzieningen, bezwaar en beroep effectiever te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, vooral met het oog op beslisregels waarbij nadere keuzes worden gemaakt in aanvulling op keuzes die al in wetgeving en beleidsregels zijn opgenomen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Bescherming persoonsgegevens op 13 juni 2019?
Ja.
Het bericht ‘VN annuleert mensenrechtensessies wegens geldgebrek’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de VN mensenrechtensessies annuleert wegens een gebrek aan geld?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de VN mensenrechtensessies annuleert wegens geldgebrek?
In feite zijn er thans nog geen zittingen van verdragscomités geannuleerd, maar het bericht over de mogelijke annulering van mensenrechtenzittingen bevestigt bestaande zorgen.
Deelt u de mening dat het mensenrechtenwerk dat de VN uitvoert van groot belang is? zo nee, waarom niet? zo ja, hoe zorgelijk zijn de ontwikkelingen die ontstaan door het geldgebrek?
Ja, de VN-inspanningen voor mensenrechten wereldwijd acht ik van groot belang. Dit blijkt ook uit de steun die het kabinet eraan geeft, zowel politiek, diplomatiek als financieel. Het effect van het geldgebrek is niet volledig te overzien, en is mede afhankelijk van het alsnog betalen van de VN-contributie door landen die tot nu toe in gebreke zijn gebleven. Meer in zijn algemeenheid is er sprake van een zorgelijke situatie op het moment dat er overwogen wordt om zittingen van verdragscomités te annuleren, de hoeksteen van het VN-mensenrechtenwerk.
Heeft u contact gehad met de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten? Zo ja, wat is er besproken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft regelmatig contact met de Hoge Commissaris en haar kantoor (Office of the High Commissioner for Human Rights: OHCHR), ook over de financiële situatie. De financiële zorgen zijn ook met de Hoge Commissaris persoonlijk besproken. Mevrouw Bachelet was dankbaar voor de langdurige Nederlandse politieke en financiële steun.
Op 28 juni organiseerde OHCHR, mede op verzoek van NL, een besloten bijeenkomst over de zorgelijke financiële situatie. OHCHR bevestigde dat de geplande zittingen van de verdragscomités in 2019 doorgang zullen vinden. Er is echter onvoldoende budget voor voorbereidende vergaderingen.
Uit de diverse gesprekken is verder duidelijk geworden dat het probleem verschillende aspecten heeft. Een cashflow probleem in 2019, algemene budgetmaatregelen van de VN uit 2017 en een krappe personeelsformatie voor het werk van de verdragscomités. Het acute tekort aan liquide middelen heeft de Secretaris-Generaal van de VN genoopt een commiteringsstop in te stellen, die het onderdelen van de VN die onder het secretariaat vallen, tot eind juni verbiedt verplichtingen aan te gaan boven 50 procent van de goedgekeurde begroting. Dit heeft ervoor gezorgd dat voorrang wordt gegeven aan de uitbetaling van salarissen en dat nieuwe verplichtingen worden uitgesteld. Dit raakt ook de activiteiten van OHCHR. Binnenkort zal deze stop worden opgeheven zodat er weer nieuwe verplichtingen kunnen worden aangegaan voor de tweede helft van 2019.
Daarnaast hebben de lidstaten in 2017 voor de begrotingscyclus van 2018–2019 besloten de Verenigde Naties te korten op het voorgestelde budget voor reizen. Deze bezuinigingsmaatregel treft alle onderdelen van de VN die onder het secretariaat vallen, maar raakt OHCHR relatief hard, omdat een relatief groot deel van de begroting uit reiskosten van bijvoorbeeld experts bestaat.
Ten slotte is de bestaande personeelsformatie voor het werk van de verdragscomités krap te noemen. Eerdere voorstellen van de kant van OHCHR om meer functies te creëren zijn slechts ten dele gehonoreerd.
Is het u bekend welke landen de verdragsverplichting hebben geschonden door geen financiële bijdrage te leveren, waardoor het geldtekort voor onderzoek naar mensenrechtenschendingen is ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Per 20 juni hebben 105 van de 193 VN-lidstaten hun volledige contributie aan het reguliere budget van het VN-secretariaat voldaan. Slechts 34 landen deden dat binnen de daarvoor gestelde termijn van 30 dagen. Zie: https://www.un.org/en/ga/contributions/honourroll.shtml. Aan het einde van 2018 had de Verenigde Naties nog USD 529 miljoen aan achterstallige contributie voor het reguliere budget uitstaan, wat overeenkomt met ca. 21 procent van de totale verschuldigde contributies. 152 landen hadden op dat moment volledig aan hun betreffende verplichtingen voldaan.
Welke activiteiten van de Verenigde Naties in Nederland worden gehinderd door het geldtekort? Wat is uw reactie daarop?
Het is niet bekend of werkzaamheden van OHCHR in Nederland hinder ondervinden van de financiële krapte. In het antwoord op vraag 7 wordt ingegaan op activiteiten die Nederland raken. Meer in zijn algemeenheid geldt dat VN-activiteiten waar ook ter wereld getroffen worden door de eerdere bezuinigingsmaatregelen en de tijdelijke commiteringsstop.
Welke beslissingen lopen door het geldtekort vertraging op? En welke beslissingen hebben betrekking op Nederland?
De indruk is dat vooral beslissingen over individuele klachten vertraging kunnen oplopen alsmede de behandeling van landenrapporten. Dit zou dan ook betrekking kunnen hebben op klachten ten aanzien van Nederland en uiteindelijk ook op het agenderen van verdragsrapportages, ingediend door Nederland.
Hoe beziet u de vertraging van de behandeling van klachten van individuele slachtoffers van ernstige mensenrechtenschendingen in relatie tot het recht op een eerlijk proces en de daarbij horende redelijke termijn?
Vertraging bij de behandeling van klachten is onwenselijk. Klagers moeten binnen een redelijke termijn duidelijkheid krijgen, ook al betreft het hier een niet-bindende zienswijze van verdragscomités en niet een nationale strafrechtelijke of civielrechtelijke procedure in de zin van artikel 9 en 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat de activiteiten van de mensenrechtenorganen toch doorgang kunnen vinden, ondanks het geldgebrek?
Nederland heeft zijn verschuldigde contributie aan het reguliere budget van de Verenigde Naties voor 2019 op 25 januari jl. voldaan. Nederland behoort tot de landen die de VN-contributie ieder jaar volledig, op tijd en zonder voorwaarden betaalt. De groep landen die dit doet, is echter beperkt en vertegenwoordigt een gering percentage van de totale verschuldigde contributie. Nederland roept samen met de andere lidstaten van de Europese Unie landen die in gebreke blijven consequent op hun betalingsverplichtingen na te komen. Nederland maakt ook spoedig zijn vrijwillige bijdrage aan OHCHR over, die deels is geoormerkt voor het werk van de verdragscomités.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 1 juli 2019?
Ja.
Het bericht dat bij een Duits-Nederlandse grenscontrole 27 overtredingen van de Vreemdelingenwet zijn geconstateerd |
|
Sietse Fritsma (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat bij een Duits-Nederlandse grenscontrole 27 overtredingen van de Vreemdelingenwet zijn geconstateerd?1
Ja.
Kunt u aangeven welke overtredingen dit zijn? Zo nee, waarom niet?
De in het bericht genoemde 27 incidenten zijn gebaseerd op een door Duitse autoriteiten opgestelde rapportage van alle Duitse en Nederlandse overheidsinstanties (t.w. de Bundes-Polizei, Koninklijke Marechaussee (KMar) en Duitse en Nederlandse Douane en Politiekorpsen) die betrokken waren bij de op 15 mei jl. gehouden gezamenlijke controle. De 27 incidenten betreffen 17 constateringen aan Duitse zijde en 10 aan Nederlandse zijde.
De 10 incidenten aan Nederlandse zijde hebben betrekking op 10 personen zonder geldige verblijfstitel voor Nederland. Van die 10 personen zijn er 5 overgedragen aan de Duitse autoriteiten, 4 zijn onder toezicht overgedragen aan Belgische autoriteiten en 1 persoon heeft het bevel gekregen terug te keren naar de EU-lidstaat waar betrokkene wel een geldige verblijfstitel heeft. Op basis van bij de KMar beschikbare informatie en registers zijn bij de 10 genoemde personen geen criminele antecedenten gebleken.
De nationaliteiten van de 10 betrokken personen betrof 1 Albanees, 1 Hongaar, 3 Irakezen, 4 Rwandezen en 1 inwoner van Tadzjikistan. De geloofsovertuiging wordt bij een overtreding van de vreemdelingenwet niet door de Koninklijke Marechaussee geregistreerd.
Kunt u aangeven om hoeveel personen het bij deze 27 incidenten ging en daarbij aangeven wat de nationaliteiten zijn, hoeveel illegalen het betrof, hoeveel migranten met een islamitische achtergrond het betrof en of er vreemdelingen tussen zaten die bijvoorbeeld wegens criminaliteit bij de diensten bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel vreemdelingen zijn na de geconstateerde overtredingen vastgezet (in vreemdelingenbewaring of anderszins) en hoeveel zijn er uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat grenscontroles een uitstekend middel zijn om ons land veiliger te maken tegen bijvoorbeeld jihadisten, terreur, illegalen, drugscriminaliteit etc. Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse buitengrenscontroles worden door de Koninklijke Marechaussee en de politie uitgevoerd om onder andere illegale migratie en grensoverschrijdende criminaliteit tegen te gaan. Grenscontroles aan de Schengen-binnengrenzen zijn niet toegestaan. Tijdelijke invoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen is onder specifieke omstandigheden mogelijk als er sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid. Criteria hiervoor zijn vastgesteld in de Schengengrenscode. In de binnengrenszone met België en Duitsland voert de KMar in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) wel binnenlands vreemdelingentoezicht uit, dit zijn geen grenscontroles. Het MTV betreft niet-systematische controles, die als doel hebben illegaal verblijf, mensensmokkel en documentfraude in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan.
Bent u bereid de Nederlandse grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en alle immigranten uit islamitische landen?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet kiest ervoor de veiligheid te bevorderen en risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Schaamt u zich niet dat duizenden gelukszoekers ons land bereiken en terroriseren omdat u blijft weigeren om de krijgsmacht actief in te zetten bij het bewaken van onze landsgrenzen? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee is, als politieorganisatie met militaire status (gendarmerie), onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht en wordt reeds ingezet ten behoeve van grenstoezicht en -bewaking.
Tbs voor verkrachters |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoog tijd voor de «Anne Faber-norm»: bij verkrachting naast straf ook altijd tbs»?1
Ja.
Wat is uw mening over de voorgestelde norm namelijk dat een verkrachter door zijn daad blijk heeft gegeven van een psychiatrische ziekte of stoornis en daarom tbs opgelegd zou moeten krijgen?
Voor de meesten van ons is het moeilijk voorstelbaar dat een persoon zonder stoornis zo'n ernstig delict kan plegen. De praktijk van de pro Justitia-rapportages (PJ-rapportage) wijst evenwel uit dat niet elke verdachte van een ernstig zedendelict lijdt aan een psychische stoornis. Bij het ontbreken van een stoornis is psychiatrische behandeling (al dan niet in een tbs-kliniek) zinloos en volgt veelal een gevangenisstraf.
Tijdens het AO TBS van 26 juni 2019 (Kamerstuk 29 452, nr. 233) kwam dit onderwerp ook aan de orde. Daar heb ik toegelicht dat de officier van justitie en de rechter kijken naar de omstandigheden van een delict en vervolgens de afweging maken of een PJ-rapportage aangevraagd moet worden. Ik heb daarbij toegezegd dat ik met het Openbaar Ministerie de praktijk van het uitvoeren van PJ-rapportages bij ernstige zedenzaken in kaart zal brengen waarbij ik in ieder geval het volgende in kaart wil laten brengen: wanneer wordt een rapportage aangevraagd en wanneer niet? Zit er een gat tussen wat er gebeurt en wat wenselijk is?
Deelt u de mening dat het probleem van weigerende observandi onder verdachten van de meest ernstige vormen van verkrachting meteen opgelost wordt, indien tbs in die gevallen standaard en dus zonder onderzoek bij het Pieter Baan Centrum of aan de hand van andere gegevens kan worden opgelegd? Zo ja, welke conclusies verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Bij mijn brief over de aanpak weigerende observandi van 8 oktober 2018 was als bijlage het rapport van de EUR met de titel «Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging» toegevoegd.2 Door de EUR wordt in dat rapport beschreven hoe de vaststelling van een stoornis de ongelimiteerde behandeling en vrijheidsbeneming in juridische zin legitimeert. Ook behandelt de EUR het voorstel dat de tbs op basis van een vermoeden zou moeten worden opgelegd (gelijk aan de suggestie in vraag 4). Concluderend stelt de EUR dat de gedane suggesties niet de gewenste oplossing bieden in verhouding tot de problematiek en dat er minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zijn die meer effect zullen sorteren.
Tijdens het AO TBS van 26 juni 2019 (Kamerstuk 29 452, nr. 233) kwam dit ook aan de orde en heb ik aangegeven dat ik daarom naar andere manieren heb gekeken om de problematiek van de weigerende observandi aan te pakken. Het is immers onwenselijk als de tbs-maatregel niet wordt opgelegd waar dat wel de meest passende maatregel zou zijn. Ik sta daarom voor een aanpak die het mogelijk maakt vaker tbs op te kunnen leggen met meer oog voor de veiligheid van de samenleving, door zowel het aantal weigeraars terug te dringen als het effect van een weigering zoveel mogelijk te mitigeren.
Is het juridisch mogelijk vast te gaan leggen dat bij de ernstigste vormen van verkrachting uitgegaan zou moeten worden van een psychiatrische ziekte of stoornis en dat op grond daarvan een rechter tbs moet kunnen opleggen, waarbij de verdachte in de gelegenheid kan worden gesteld aan te tonen dat er geen sprake is een psychiatrische ziekte of stoornis? Zo ja, acht u dit wenselijk en hoe gaat u hier gevolg aangeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Western firms get tangled in China’s Uighur crackdown’ |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Western Firms Get Tangled in China’s Uighur Crackdown»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat de heropvoedingskampen in Xinjiang ook worden gecombineerd met gedwongen arbeid? Hoe beoordeelt u de sterke toename van de productie van garen in Xinjiang in de laatste jaren en is het aannemelijk dat die toename verband houdt met de onderdrukking van de Oeigoeren en de heropvoedingskampen?
Het kabinet keurt, waar dan ook ter wereld, gedwongen arbeid in alle gevallen af en maakt zich ernstige zorgen over de situatie in Xinjiang. Het verbod op dwangarbeid maakt deel uit van de fundamentele arbeidsnormen van ILO, waar ook China aan gehouden is.
Uit diverse studies, mediaberichtgeving en verklaringen van personen in de regio kan worden geconcludeerd dat mensenrechten in Xinjiang sterk onder druk staan. Om mogelijke misstanden in de productie van garen verder te onderzoeken is vrije toegang voor onafhankelijke waarnemers nodig. China laat hen tot op heden niet toe.
Nederland heeft op 6 november 2018 tijdens de Universal Periodic Review van China in de Mensenrechtenraad de aanbeveling gedaan dat China samenwerkt met en toegang verleent aan VN-organisaties om te waarborgen dat beleid in Xinjiang in lijn is met internationale mensenrechtenstandaarden, met name waar het de «vocational education and training centers» betreft. Deze boodschap is tijdens de Mensenrechtenraad in maart 2019 herhaald, alsook, mede op aanraden van Nederland, tijdens de EU-Chinatop in april 2019.
Deelt u de afkeuring hierover? Kunt u bevestigen of ontkennen dat garen uit Xinjiang, geproduceerd met gedwongen arbeid, verwerkt is in kleding die in Nederland wordt verkocht? Deelt u de mening dat producten die op deze manier worden geproduceerd niet op de Nederlandse markt terecht mogen komen?
Het kabinet keurt alle gevallen van dwangarbeid af en het beschouwt de verkoop van kleding die geproduceerd is met gedwongen arbeid in Nederland als zeer ongewenst. De productielocaties van deelnemende bedrijven aan het Convenant Duurzame Kleding en Textiel, waaronder de bij hen bekende spinnerijen, worden geaggregeerd op de publiek toegankelijke website van het convenant gepubliceerd2. Hieronder bevinden zich geen productielocaties in Xinjiang. Niet alle bedrijven zijn op dit moment echter in staat om hun kleding te traceren tot de spinnerij. Daarbij wordt op de Nederlandse markt ook kleding verkocht van partijen die niet bij het convenant zijn aangesloten. Het kabinet kan daarom bevestigen noch ontkennen dat garen uit Xinjiang, geproduceerd met gedwongen arbeid, is verwerkt in kleding die in Nederland wordt verkocht.
Wilt u in gesprek gaan met ketens als H&M en Esprit om, in navolging van Adidas, hun leveranciers op te dragen niet langer garen in te kopen bij het bedrijf Huafu en geen werknemers te recruteren via lokale overheidsinstellingen in Xinjiang? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het kabinet zal daartoe de zorgen over dwangarbeid binnen de stuurgroep van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel opbrengen en bevorderen dat ook andere internationale multi-stakeholderinitiatieven, zoals bijvoorbeeld de Duitse Textilbuendniss, dit risico willen onderzoeken.
Andere betrokkenen bij dit soort multi-stakeholderinitiatieven, zoals de vakbonden, kunnen ook verkennen of zij deze dwangarbeid via de hun ter beschikking staande kanalen, zoals het ILO-klachtenmechanisme, kunnen aankaarten. Het kabinet zet daarmee in op een bredere aanpak en ziet op dit moment geen meerwaarde in gesprekken met individuele kledingmerken.
Klopt het dat de focus in het textielconvenant ligt bij de laatste fase van de productieketen, namelijk de fysieke locatie van de kledingproductie, en dat de toeleveringsketen van de materialen grotendeels buiten schot blijft? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om ook de toeleveringsketen bij het convenant te betrekken?
Nee. Binnen het convenant wordt van deelnemende bedrijven verwacht dat zij zich inspannen om de gehele productieketen in kaart te brengen en risico’s te identificeren, mitigeren en voorkomen. Dit is een stapsgewijs proces, waarbij de aandacht van deelnemende bedrijven eerst uitgaat naar de laatste schakels in de keten. Dat betekent niet dat de diepere lagen van de keten geen aandacht behoeven en krijgen. Binnen het textielconvenant lukt het een toenemend aantal bedrijven schakels dieper in de keten ook in kaart te brengen, in enkele gevallen ook al tot aan het niveau van spinnerijen. De praktijk leert dat het bereiken van het niveau van garenproductie en -nog dieper- katoenproductie heel moeilijk is voor afzonderlijke kledingbedrijven.
Wilt u het SER-secretariaat van het convenant verzoeken om er bij de ondertekenaars op aan te dringen dat zij in hun risico-analyses expliciet aandacht besteden aan garen dat geproduceerd is met behulp van gedwongen arbeid in Xinjiang?
Het SER-secretariaat is ervan op de hoogte gesteld dat garen dat in Xinjiang geproduceerd is, een risico is in de productieketens van deelnemende bedrijven. Het SER-secretariaat zal de bedrijven wijzen op het risico en hen vragen daaraan aandacht te besteden, bijvoorbeeld door bij hun producenten te vragen naar de herkomst van de gebruikte materialen.
Welke andere stappen bent u bereid te nemen om te zorgen dat garen dat geproduceerd is met behulp van gedwongen arbeid in Xinjiang niet gebruikt wordt in de productie van kleding die in Nederland wordt verkocht, zowel door bedrijven die zich hebben aangesloten bij het textielconvenant als bedrijven die dat (nog) niet hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wat was de Chinese reactie op de boodschap van de EU dat er bij een bezoek door internationale waarnemers aan Xinjiang sprake moet zijn van vrije toegang? Welke verdere stappen gaat u ondernemen om zo’n bezoek onder vrije toegang te bewerkstelligen?
Mensenrechten en de situatie in Xinjiang zijn tijdens de EU-Chinatop in april 2019 aan bod gekomen. De EU heeft tijdens de top aangegeven dat vrije toegang tot Xinjiang voor onafhankelijke waarnemers, inclusief de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, noodzakelijk is. China gaf aan hierover in gesprek te willen blijven, onder andere tijdens de EU-China mensenrechtendialoog. Het kabinet zal er, bilateraal en via de EU, op blijven aandringen dat China samenwerkt met en onvoorwaardelijk en ongehinderd toegang verleent aan VN-organisaties, inclusief de ILO, om te waarborgen dat beleid en praktijk in Xinjiang in lijn zijn met internationale mensenrechtenstandaarden. Ook zal het kabinet de situatie van de Oeigoeren in Xinjiang aan de orde blijven stellen in bilaterale contacten met China, zoals Minister-President Rutte onlangs nog heeft gedaan in gesprek met de Chinese vicepresident Wang Qishan.
Het doorbreken van het medisch beroepsgeheim bij verdenking van een misdaad |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat er bij medewerkers van de Mondriaan-kliniek in Maastricht vermoedens bestonden dat een patiënt betrokken was bij een dubbele moord, maar dat hier geen melding van gedaan werd bij de politie?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in dit geval geen sprake was van verplichte doorbreking van het medisch beroepsgeheim op grond van een wettelijke bepaling? Zo nee, op basis van welke wettelijke verplichting had het beroepsgeheim wel doorbroken moeten worden?
In bepaalde gevallen moet of mag een hulpverlener – ook zonder toestemming van de patiënt – zijn/haar medisch beroepsgeheim doorbreken. Dit is onder meer het geval als er sprake is van een wettelijke meldplicht of meldrecht of als er een conflict van plichten bestaat. Van een conflict van plichten is sprake als het niet doorbreken van het beroepsgeheim, voor de patiënt of cliënt zelf of voor een ander ernstig nadeel of schade oplevert en de hulpverlener in gewetensnood verkeert door het handhaven van de zwijgplicht. Voor het gerechtvaardigd doorbreken van het beroepsgeheim geldt onder meer dat vrijwel zeker moet zijn dat met het doorbreken van het beroepsgeheim het ernstig nadeel te voorkomen of te beperken is, en dat dat ook de enige mogelijkheid is. Of aan deze voorwaarden voldaan is, is een zorgvuldige afweging die alleen de betrokken hulpverlener kan maken op grond van de desbetreffende situatie. Binnen de regels van het medisch beroepsgeheim zijn er dus – zeker als het gaat om cruciale informatie – zeker mogelijkheden om informatie te delen.
Ik kan geen oordeel geven over de vraag of in deze situatie gehandeld is in overeenstemming met dit kader. Het onderzoek hierover loopt nog.
In hoeverre is er sprake van een conflict van plichten indien een zorgverlener het vermoeden heeft van een door de patiënt beraamde moord?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat een van de criteria voor doorbreking van het medisch beroepsgeheim op grond van conflict van plichten is, dat het vrijwel zeker moet zijn dat door de geheimdoorbreking de schade kan worden voorkomen of beperkt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u voorbeelden geven van situaties wanneer er sprake van is dat het vrijwel zeker is dat door geheimdoorbreking schade kan worden voorkomen of beperkt?
Een voorbeeld is dat een stomdronken patiënt na een bezoek aan de arts op zijn motor wil stappen. Als zijn veiligheid en die van andere weggebruikers alleen kan worden gegarandeerd door de politie in te schakelen dan mag de arts, nadat hij een afweging van de voorwaarden heeft gemaakt, dat doen. Hij dient daarbij niet meer gegevens te verstrekken dan strikt noodzakelijk is.
Een patiënt brengt de arts op de hoogte van zijn voornemen om een moord te plegen op een aanwijsbaar persoon of een bepaald kind te ontvoeren. Als de arts door een melding aan politie (mogelijk) kan voorkomen dat er slachtoffers vallen, mag hij zijn beroepsgeheim schenden.
Bent u van mening dat in het geval dat iemand vol bloed bij een GGZ-instelling aanklopt, het in de rede ligt te veronderstellen dat er een ernstig gevecht is geweest en mensen mogelijk (zwaar)gewond en mogelijk zelfs in levensgevaar kunnen zijn?
Het onderzoek naar de toedracht en de betrokkenheid van Thijs H. loopt nog. Ik wil en kan op dit moment niet beoordelen welke veronderstellingen er zouden kunnen zijn geweest.
Kan die veronderstelling voldoende zijn voor het doorbreken van het medisch beroepsgeheim op basis van het voorkomen of beperken van de schade aan anderen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6
Bent u van mening dat in een dergelijk geval waarbij vermoedens kunnen zijn dat iemand (zwaar)gewond is, zorgverleners een melding bij de politie zouden moeten doen, al dan niet anoniem? Zo nee, waarom niet?
Het anoniem melden van een mogelijke (toekomstige) misdaad levert ook een doorbreking op van het beroepsgeheim. Voor anoniem melden gelden daarom dezelfde eisen als voor het op naam melden.
Indien niet is voldaan aan de eisen van een conflict van plichten, is er evenmin een rechtvaardiging voor de hulpverlener om anoniem te melden.
Zie het antwoord op vraag 6
Kunt u (geanonimiseerde) voorbeelden geven waarbij het beroepsgeheimen werd verbroken?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u voorbeelden geven die in cursussen voor zorgverleners worden gebruikt om uit te leggen wanneer het beroepsgeheim verbroken mag worden?
De KNMG organiseert regelmatig (districts)bijeenkomsten over het medisch beroepsgeheim. Ook worden er regelmatig voordrachten op bijeenkomsten en congressen over het beroepsgeheim en het omgaan met medische gegevens gegeven.
Een gevaarlijk dieet tegen kanker |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Artsen waarschuwen tegen antikankerdieet: «Levensgevaarlijk»»1
Ja.
Zijn er in Nederland artsen of andere zorgverleners die het genoemd Gerson-dieet aan patiënten voorschrijven of aanbevelen? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat? Zo nee, hoe weet u dat dat niet het geval is?
Het «Gerson-dieet» is een van de vele diëten, voedingsregels, -adviezen, -therapieën of -filosofieën die in Nederland en andere landen worden voorgeschreven voor verschillende doeleinden. Ze richten zich onder meer op het «genezen» van ziektes, op afvallen en op het «zuiveren» van het lichaam. Al deze diëten en therapieën zijn gebaseerd op persoonlijke visies of filosofieën over ziektes en gezondheid van hun bedenkers en ontberen veelal een door artsen breed gedragen wetenschappelijke onderbouwing. Ze worden daarom beschouwd als alternatieve behandelwijzen.
Uitgangspunt bij wet- en regelgeving, beleid en toezicht ten aanzien van alternatieve behandelwijzen is dat het iedereen in Nederland vrij staat om zelf te bepalen tot wie men zich richt voor (geneeskundige) zorg- en hulpverlening en een ieder, onder bepaalde restricties (geen voorbehouden handelingen en geen gebruik van een beschermde titel), (geneeskundige) zorg en hulp mag verlenen.
In Nederland zijn circa 40.000 alternatieve behandelaars actief. Er zijn ook artsen die alternatieve behandelwijzen toepassen. Wie welke therapie voorschrijft of aanbeveelt is niet bekend.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar radiotherapie dat artsen die dit soort diëten voorschrijven aan patiënten geschrapt [moeten] worden uit het artsenregister? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik reken deze antikankerdiëten tot de alternatieve therapieën. Het is voor artsen niet verboden om alternatieve therapieën aan te bieden. Maar de ruimte van artsen om deze zorg aan te bieden is beperkt. Geleverde alternatieve zorg mag in geen geval leiden tot schade of aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt. Zeker indien schade optreedt, kan de arts via tucht- en strafrecht hiervoor veroordeeld worden. Er is in de loop der jaren rond dit onderwerp binnen tucht- en strafrecht de nodige jurisprudentie ontwikkeld. In sommige uitspraken heeft dat tot schrappen uit het artsenregister geleid.
Artsen dienen de patiënt voor te lichten over de bestaande reguliere en alternatieve behandelmogelijkheden en moeten daarbij steeds duidelijk onderscheid te maken tussen de diagnostische en behandelmogelijkheden voor de patiënt in de reguliere gezondheidszorg en de mogelijkheden binnen de alternatieve zorg. Als artsen welbewust afwijken van binnen hun wetenschappelijke beroepsvereniging (zoals huisartsen, geneeskundig specialisten) geldende inhoudelijke veldstandaarden, moet in de verslaglegging inzichtelijk worden welke overwegingen daartoe hebben geleid. Patiënten kunnen zelf kiezen of zij zich wenden tot de reguliere zorg of de alternatieve sector.
Houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd toezicht op zorgverleners die het genoemde dieet voorschrijven? Zo ja, waaruit bestaat dat toezicht, hoe vaak is er concreet controle uitgeoefend en met welke resultaten? Zo nee, waarom niet?
De inspectie ziet toe op de kwaliteit en de patiëntveiligheid van geleverde zorg. Dit doet zij op basis van wetgeving en op grond van algemeen aanvaarde veldstandaarden (beroepsnormen) die door wetenschappelijke beroepsorganisaties zijn opgesteld. Het kenmerk van alternatieve zorgverlening is dat de wetenschappelijke onderbouwing voor de effectiviteit van een therapie of in dit geval een dieet, ontbreekt. Voor het zeer diverse veld van de alternatieve behandelaars zijn algemeen aanvaarde inhoudelijke veldstandaarden, zoals boven beschreven, ook niet beschikbaar. De inspectie heeft daarom voor het toezicht op de alternatieve zorg als uitgangspunt de wettelijke regel uit de Wkkgz dat de geleverde alternatieve zorg niet mag leiden tot schade of aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt.
De inspectie heeft geen oordeel over de inhoud of de werkzaamheid van een alternatieve therapie en doet daar ook geen uitspraken over. Alternatieve behandelaars dienen aan te geven dat hun behandelingen alternatief zijn. Patiënten kunnen zelf kiezen of zij zich wenden tot de reguliere zorg of de alternatieve sector.
De inspectie houdt toezicht op alternatieve aanbieders via meldingen die zij ontvangt over alternatieve zorgverlening. Indien uit een melding blijkt dat er aanwijzingen zijn voor schade of kans op concrete schade veroorzaakt door een alternatieve aanbieder, wordt de casus nader onderzocht en worden indien nodig maatregelen genomen. Maatregelen lopen uiteen van een advies tot een bevel of aanwijzing op basis van de Wkkgz. Ook kan de inspectie de melding overdragen aan het OM. Het wettelijk handhavingsinstrumentarium is hiermee toereikend.
Zijn er aanbieders van zorg, niet zijnde personen die ingeschreven staan in het BIG-register, die dit dieet aan kankerpatiënten voorschrijven of aanbevelen? Zo ja, wie zijn deze personen en hoeveel zijn er naar schatting? Zo nee, hoe weet u dat die er niet zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen en bevoegdheden heeft u c.q. de inspectie om behandelwijzen die gekenschetst kunnen worden als «kwakzalverij» en de beoefenaren daarvan aan te pakken? Meent u dat een uitbreiding van die middelen en bevoegdheden gewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daartoe actie te ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.