Het onderzoek waaruit het maatschappelijk rendement van sport en bewegen in Nederland blijkt |
|
Michiel van Nispen |
|
Bent u verrast door de hoge maatschappelijke opbrengsten van sport, met zelfs geschatte maatschappelijk opbrengsten («social return on investment») die 2,51 keer zo hoog zijn als de kosten, waaruit dus blijkt dat investeringen in sport forse maatschappelijke meerwaarde hebben?1 2
Nee, daar ben ik niet verrast door. De sport bewijst iedere dag opnieuw dat de maatschappelijke opbrengsten groot zijn. De factor 2,51 waar de onderzoekers over spreken blijkt bovendien nog een voorzichtige schatting, omdat plezier, verbeterde leerprestaties, opbouw van sociaal kapitaal en tegengaan van schooluitval niet in euro’s uit te drukken bleken in dit onderzoek.
Hoe kijkt u naar de maatschappelijke meerwaarde van sport in het basis- en voortgezet onderwijs? Bent u bereid samen met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media te onderzoeken of dit geschatte maatschappelijk rendement ook geldt voor een investering in meer uren bewegingsonderwijs van vakleerkrachten? Zo nee, waarom niet?
Ik volg hierin de conclusies van de onderzoekers die zich onder andere baseren op twee literatuurstudies uit 2015 en 2018. Deze stellen vast dat weliswaar sportende jeugd beter presteert op school dan niet-sportende jeugd, maar dat oorzaak en gevolg hierbij niet duidelijk zijn.
Op dit moment zie ik meerwaarde in aanvullend onderzoek naar het maatschappelijk rendement van meer uren bewegingsonderwijs. De effecten van meer en beter bewegingsonderwijs op maatschappelijk rendement zijn niet tot nauwelijks te isoleren van andere factoren zoals de thuissituatie van de leerling of de kwaliteit van de docent.
Op welke wijze kunt u samen met gemeenten de uitkomsten van dit onderzoek gebruiken om mensen die relatief weinig sporten (lage inkomens, mensen met een beperking, ouderen) te stimuleren om te sporten, zodat ook zij de kans krijgen op betere gezonde effecten, zoals de uitkomsten van dit onderzoek weergeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitkomsten van dit onderzoek zijn een ondersteuning van de bestaande kennis dat sommige groepen niet vanzelfsprekend sporten en extra aandacht behoeven. Gemeenten voeren hier reeds beleid op, onder andere via de inzet van buurtsportcoaches. En ook in het Nationale Sportakkoord wordt met deelakkoord «Inclusief sporten en bewegen» aandacht gevraagd voor deze thematiek, die vertaling krijgt in lokale sportakkoorden.
Kunt u nader laten onderzoeken welk effect meer sporten en bewegen heeft op de afname van kosten van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Voor mij heeft een nieuw onderzoek naar het effect dat sporten en bewegen heeft op de afname van kosten voor de Wmo en criminaliteit op dit moment geen meerwaarde. We weten uit diverse nationale en internationale studies dat er meerdere manieren zijn waarop sport een positieve invloed heeft op sociaal gedrag, wat leidt tot een lagere kans op (jeugd)criminaliteit. Zoals in het nu uitgebrachte onderzoek wordt beschreven, is dit effect niet gewaardeerd bij gebrek aan voldoende kwantitatieve onderbouwing. Als het gaat om afname van de kosten voor de Wmo, is nu al te zeggen dat eventuele exacte kostenbesparingen door de sport niet tot nauwelijks te isoleren zullen zijn van andere variabele factoren zoals individuele gezondheid, sociaal netwerk en leefomgeving.
Bent u bereid om samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te kijken hoe goede voorbeeelden onder gemeenten verspreid kunnen worden, waardoor gemeenten van elkaar kunnen leren, aangezien in het onderzoek wordt aangegeven dat gemeenten sinds de decentralisaties meer sturingsmogelijkheden hebben, zodat zij bijvoorbeeld sport en bewegen inzetten als middel tegen eenzaamheid of het onderwijs aansporen om kinderen op een juiste manier te laten sporten en bewegen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik dat veel kennisdeling op dit thema plaatsvindt tussen gemeenten. Dit enerzijds via de kennisuitwisseling tussen buurtsportcoaches die elkaar ontmoeten in regionale en landelijke lerende netwerken. Anderzijds is met de inzet op regionale en lokale sportakkoorden meer dan ooit voorzien in kennisdeling tussen gemeenten op het gebied van sportbeleid. Verder inzetten op meer verspreiding lijkt mij daarom op dit moment onnodig.
Bent u bereid om nader te onderzoeken wat de effecten van sporten zijn op afnemende zorgkosten? Zo nee, waarom niet?
Sport en bewegen bewijzen zich als waardevol instrument op diverse thema’s, waaronder positieve gezondheidseffecten en bijbehorende afnemende zorgkosten. Dat inzicht wordt opnieuw bevestigd door de onderzoekers. Nader onderzoek naar de exacte effecten van sporten op afnemende zorgkosten hebben voor mij geen prioriteit. Op dit thema geldt eveneens dat het nagenoeg onmogelijk is om de effecten van sport te isoleren van andere (sociale) achtergronden zoals de fysieke en sociale leefomgeving. Daarnaast geven de onderzoekers zelf aan dat oorzaak en gevolg niet te onderscheiden zijn. Zijn sporters gezonder of sporten gezonde Nederlanders vaker?
Hoe kijkt u naar de conclusies van het rapport dat het bedrijfsleven het meeste profiteert van een sportende en bewegende (gezonde) bevolking vanwege het grote effect op ziekteverzuim en arbeidsproductiviteit? Vindt u het wenselijk en rechtvaardig dat vooral het bedrijfsleven financieel profiteert van (publieke) investeringen en inspanningen om meer mensen te laten sporten en bewegen? Bent u bereid de mogelijkheden te verkennen het bedrijfsleven hieraan mee te laten betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik benadruk dat het rapport spreekt over absolute aantallen wanneer het concludeert dat het bedrijfsleven het meeste profiteert van een sportende en bewegende (gezonde) bevolking. Maar het belangrijkste motief om te investeren in sport door deze groep is niet meegenomen omdat het niet in geld is uit te drukken, te weten: plezier. Geen sporter wordt gedwongen om tegen zijn of
haar zin te sporten. Dat het bedrijfsleven profiteert van gelukkige en gezonde werknemers in de vorm van een hogere arbeidsproductiviteit vind ik een mooie bijkomstigheid. Bovendien draagt het bedrijfsleven al een grote verantwoordelijkheid voor de gezondheid van de medewerkers via de stelsels van Arboregelgeving en ziekte- en arbeidsongeschiktheid. In de praktijk dragen werkgevers bovendien bij aan de gezondheid van hun werknemers door bedrijfsfitness of andere beweegmanieren te faciliteren. Verdere bijdrage van het bedrijfsleven vind ik daarom onnodig.
Geven deze conclusies over de forse maatschappelijke opbrengsten van investeringen in sport aanleiding extra of andere maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers zelf geven aan: «Een SROI van 1 op 2,25 betekent niet dat als er nu één euro extra in het sportbudget [...] zou worden gestopt, dit 2,25 euro aan maatschappelijke winst oplevert, of vice versa. De SROI is geen weergave van de effecten van een investeringsbeslissing.» De maatschappelijke opbrengsten waren al bekend en om die reden zijn de uitgaven aan sport de afgelopen jaren ook toegenomen. Deze studie is een bevestiging dat een investering in sport goed besteed is, maar geeft geen aanleiding voor extra of alternatieve maatregelen.
Het aantrekken van personeel door startups |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Dennis Wiersma (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Ontvangt u tevens signalen dat startups behoefte hebben aan maatregelen om eenvoudiger en meer buitenlands talent aan te trekken?
Ja, deze signalen zijn mij bekend. Vertegenwoordigers van het Nederlandse startup-ecosysteem hebben signalen geuit dat jonge, innovatieve startups barrières ervaren bij het aantrekken van internationaal talent. Dergelijke signalen zijn tevens benoemd in het rapport van de City Deal Warm Welkom Talent en het onderzoek van Regioplan naar de aantrekkelijkheid van Nederland voor kennismigranten, in opdracht van het WODC.
Bent u bereid de kennismigrantenregeling tegen het licht te houden op aanknopingspunten voor het vergemakkelijken van het in dienst nemen van hoogopgeleid personeel door startups?
In de brief van 1 juli 2019 over de «Verblijfregeling voor essentieel personeel van startups» heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangekondigd dat een verblijfsregeling voor essentieel personeel van startups in de vorm van een pilot wordt gecreëerd. Deze regeling geeft jonge, innovatieve bedrijven, die nog niet in staat zijn om kennismigrantensalarissen te betalen, de kans om essentieel talent aan te trekken. Er is gekozen voor een aparte verblijfsregeling in de vorm van een pilot en niet voor aanpassing van de kennismigrantenregeling.
Voor startup-personeel dat via de nieuwe regeling wordt aangetrokken geldt een verlaagd salariscriterium ten opzichte van het salariscriterium voor kennismigranten. Het verlaagd salariscriterium voor startup-personeel is gestoeld op het bredere Nederlandse kennismigrantenbeleid. Het salariscriterium sluit daarom aan bij het salariscriterium dat geldt voor kennismigranten die vanuit het «zoekjaar hoogopgeleiden» een baan als kennismigrant vinden. Dit salariscriterium is momenteel 2.364,- euro bruto per maand (zonder vakantiegeld). Daarnaast dient de werkgever aan te tonen dat de medewerker een werknemersparticipatie in het bedrijf heeft verkregen. Net als bij de kennismigrantenregeling zal er geen opleidingsvereiste worden gesteld. Voor de verdere contouren van deze regeling verwijs ik u naar bovengenoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De geplande inwerkingtreding van de regeling is voorzien in de zomer van 2020.
Bent u ermee bekend dat kleine ondernemers die jong buitenlands talent willen aantrekken soms last hebben van de door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) opgelegde inkomenseis, waar de salarissprong bij de leeftijd van 30 jaar (van 3.299 euro bruto naar 4.500 euro bruto per maand) tot een eis leidt die doorgaans niet bij de relevante ervaring van het buitenlands talent past?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 2 ben ik ermee bekend dat jonge, innovatieve bedrijven barrières ervaren bij het aantrekken van buitenlands talent. Om die reden wordt een verblijfsregeling voor essentieel personeel van startups in de vorm van een pilot gecreëerd.
Bent u bereid om het salariscriterium in de kennismigrantenregeling tegen het licht te houden en bijvoorbeeld een staffel te overwegen, waarbij de in vraag drie genoemde salarissprong over vijf jaar wordt verdeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt het toegezegde onderzoek naar de mogelijkheden om sleutelpersoneel van buitenlandse startups (zoals Chief Operating Officers, Chief Technology Officers en softwareontwikkelaars) naar de Kamer gestuurd?
In mijn brief over het startup- en scale-up-beleid van 21 december 20181 heb ik toegezegd dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en ik zouden onderzoeken of het mogelijk is om sleutelpersoneel van buitenlandse startups mee te laten komen met de oprichter van een buitenlandse startup. Uit een verkenning naar de mogelijkheden daartoe is de pilot voor een verblijfsregeling voor essentieel personeel van startups voortgekomen. De regeling beoogt te voorzien in het aantrekken van sleutelpersoneel in de genoemde functies.
Wanneer wordt het toegezegde onderzoek naar mogelijkheden of de partner van een buitenlandse zelfstandige meer vrijheid op de Nederlandse arbeidsmarkt kan krijgen naar de Kamer gestuurd?
In mijn hiervoor genoemde brief over het startup- en scale-up-beleid van 21 december 2018 heb ik aangegeven dat ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zou onderzoeken of de partner van een buitenlandse zelfstandige meer vrijheid op de Nederlandse arbeidsmarkt kan krijgen. Naar aanleiding van een verkenning naar de mogelijkheden daartoe, heb ik in mijn brief «Technologie en ondernemerschap; de hoogste tijd voor een nieuwe impuls» van 3 juni 20192 aangegeven dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een maatregel neemt die de vrije toegang tot de arbeidsmarkt voor partners van buitenlandse zelfstandigen regelt. Het streven is dat deze maatregel begin 2020 gerealiseerd zal zijn.
Klopt het dat een buitenlandse ondernemer die zich in Nederland wil gaan vestigen pas een BTW-nummer krijgt nadat hij zich fysiek bij de Belastingdienst heeft gemeld, waar een in Nederland gevestigde inwoner automatisch na inschrijving bij de Kamer van Koophandel (KvK) een voorlopig BTW-nummer ontvangt? Zo ja, kan dit voor buitenlandse ondernemers eenvoudiger worden gemaakt?
Nee, buitenlandse ondernemers hoeven zich niet fysiek te melden bij de Belastingdienst. De Belastingdienst reikt aan nieuwe ondernemers een btw-identificatienummer uit, primair op basis van hun inschrijving in het Handelsregister. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen buitenlandse en Nederlandse ondernemers.
Het bericht dat er gevaarlijke stoffen zijn gelekt bij twee chemiebedrijven in Delfzijl |
|
Sandra Beckerman , Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van RTV-Noord dat er giftige stoffen zijn gelekt bij twee chemiebedrijven in Delfzijl?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja.
Bedrijven zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid en moeten alle maatregelen nemen om de veiligheid te borgen en ongevallen te voorkomen. Overheden zien erop toe dat bedrijven de wet- en regelgeving naleven. Daarnaast richt ik me in het programma Duurzame Veiligheid 2030 samen met overheden, wetenschap en industrie op het voorkomen van dit soort ongevallen. Het kan echter nooit uitgesloten worden dat ongewone voorvallen of incidenten zich voordoen.
Deelt u de mening dat, ondanks dat de veiligheidsregio zegt dat er voor de omgeving geen gevaar is, omwonenden zich wel erg onveilig moeten voelen na het zoveelste incident bij het chemiepark? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen om de zorgen te verminderen of weg te halen?
Ik begrijp dat omwonenden zich zorgen maken wanneer zich incidenten voordoen op het chemiepark. Als de omwonenden goed geïnformeerd worden en de incidenten adequaat door bedrijven en hulpdiensten worden afgehandeld, waardoor er geen gevaar voor de omgeving is, kan dat naar mijn mening zorgen wegnemen. Volgens gegevens van de omgevingsdienst Groningen en de Veiligheidsregio ging het in deze twee gevallen om interne incidenten waarbij er geen gevaar voor omwonenden was. Ook heeft het chemiepark via haar website informatie over deze incidenten gedeeld. Op de website wordt gecommuniceerd over bijzondere voorvallen die kunnen leiden tot zorgen bij omwonenden.
Kunt u een overzicht maken van de incidenten met gevaarlijke stoffen in het chemiepark Delfzijl? Bij hoeveel van die incidenten is er gevaar geweest voor de omgeving?
In de bijlage2 is een overzicht van de omgevingsdienst Groningen opgenomen van de ongewone voorvallen met gevaarlijke stoffen van de bedrijven op het Chemiepark Delfzijl in 20193, welke gemeld zijn bij de omgevingsdienst. Uit de gemelde ongewone voorvallen worden voorvallen, waarbij een duidelijk hoorbaar alarm uitgaat, de bedrijfsbrandweer wordt gealarmeerd en aanvullende maatregelen4 kunnen worden genomen, bestempeld als bijzonder voorval. Deze voorvallen worden op de website van het Chemiepark vermeld, omdat het alarm duidelijk hoorbaar is in de omgeving en aanleiding zou kunnen zijn voor vragen of opmerkingen. De omgevingsdienst of chemiepark zelf plaatsen over het algemeen zo snel mogelijk na de alarmering een bericht op social media en naderhand (binnen 24 uur) verschijnt een uitvoeriger bericht op de website.
Bij geen van de ongewone voorvallen in 2019 is sprake geweest van gevaar voor de omgeving. De effecten van de voorvallen waren in twee gevallen merkbaar buiten de inrichting: de incidenten op 7 en 11 maart bij BioMCN. Dit betrof in beide gevallen het in werking treden van veiligheden van de fabriek waarbij stoffen via een fakkel worden verbrand. Dit is een onderdeel van een aanwezige veiligheidsvoorzieningen en heeft naar behoren gewerkt.
Wie houdt er toezicht bij welk Lubrizol? Wie houdt er toezicht bij Teijin Aramid? Wie is de toezichthouder bij overige chemisch bedrijven in dat chemiepark? Kunt u dit ook weergeven in het overzicht van vraag drie?
Bij alle chemische bedrijven op het Chemiepark Delfzijl is de provincie Groningen het bevoegd gezag, ook bij Lubrizol en Teijin Aramid (Brzo-bedrijf). De uitvoering van dit toezicht is gemandateerd aan de Omgevingsdienst Groningen. Voor het Brzo toezicht wordt nauw samengewerkt met de inspectiepartners: Veiligheidsregio Groningen, Veiligheidsregio Noord en Inspectie SZW. Daarnaast is op bepaalde onderdelen ook regelmatig contact met de ILT.
Wanneer zijn deze bedrijven voor het laatst gecontroleerd? Voldeden ze toen aan de veiligheidsvoorschriften?
Voor Lubrizol geldt dat inspectie heeft plaatsgevonden op grond van de Wabo op 11 juni 2019. Daaruit is geen strijdigheid gebleken met de omgevingsvergunning. Er is in de toezichtsbrief die later is verzonden wel een waarschuwing gegeven voor het niet tijdig melden van het incident dat op 20 juni 2019 plaatsvond.
Voor Teijin Aramid geldt dat controle heeft plaatsgevonden op grond van de Wabo op 5 maart 2019. Daarbij zijn geen overtredingen vastgesteld. Tevens heeft Brzo-inspectie plaatsgevonden op 24 en 25 april 2019 en zijn geen overtredingen vastgesteld.
Kunt u aangeven op welke wijze het milieu is belast en welke maatregelen zijn getroffen om deze belasting te beperken tot de betrokken fabrieksterreinen?
Bij beide incidenten is het effect beperkt tot het fabrieksterrein zelf. Bij Teijin Aramid ontstond tijdens werkzaamheden een lekkage, waardoor een zoutzuuroplossing vrijkwam. De bedrijfsbrandweer is ingezet om emissie naar de omgeving te voorkomen. Ook is de belasting beperkt door waterschermen te gebruiken. Ook bij Lubrizol was geen sprake van milieubelasting buiten de inrichting. Het bedrijf beschikt over een installatie voor chloorvernietiging waar zo nodig chloorgas van het productiegebouw naartoe wordt geleid. Bij het incident op 20 juni heeft dit veiligheidssysteem goed gefunctioneerd en is het vrijgekomen product in het gebouw gebleven en via deze chloorvernietigingsinstallatie onschadelijk gemaakt.
Het bericht ‘ABP ontdekt deelnemers met recht op arbeidsongeschiktheidspensioen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «ABP ontdekt deelnemers met recht op arbeidsongeschiktheidspensioen»1 en «ABP op zoek naar deelnemers die miljard laten liggen»?2
Ja.
Kan aangenomen worden dat dit fenomeen zich op vergelijkbare wijze voordoet bij andere pensioenfondsen? Indien nee, waarom niet?
Het kan zijn dat ook bij andere pensioenfondsen sprake is van nog niet uitgekeerd arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP). Hetzelfde geldt voor wat betreft premievrije voortzetting van pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid (PVA).
Klopt het dat als het bij het ABP gaat om 1 miljard euro en 16.000 (ex) deelnemers, het voor heel Nederland waarschijnlijk op een veelvoud daarvan zal uitkomen?
Ik beschik niet over de relevante data om hier een antwoord op te kunnen geven. De Pensioenfederatie schat in dat het niet uitkomt op een veelvoud voor de gehele sector. Duidelijk is wel dat arbeidsongeschiktheidsregelingen kunnen verschillen van elkaar. In alle gevallen is het cruciaal dat de pensioenuitvoerder beschikt over informatie dat een deelnemer arbeidsongeschikt is. Die informatie moet soms komen van een melding door de arbeidsongeschikte deelnemer zelf en soms van een melding door bijvoorbeeld het UWV. Soms krijgt een melding achteraf toch terugwerkende kracht tot aan het moment van arbeidsongeschikt worden, soms is terugwerkende kracht niet aan de orde vanwege geautomatiseerde gegevensuitwisseling met het UWV, afhankelijk van het pensioenreglement.
Wat vindt u ervan dat het ABP deze doelgroep actief gaat opsporen?
Laat ik vooropstellen dat ik het ongelukkig vind voor de betreffende deelnemers dat zij, zonder dit zich te realiseren, recht hadden op een AOP en/of PVA. Dit betekent namelijk dat die deelnemers hebben moeten wachten op hun geld. Ik vind het getuigen van handelen in het belang van de betreffende deelnemers dat het ABP na ontdekking van de niet aangevraagde pensioenen onderzoekt wie recht heeft op een AOP en/of PVA. Evenzeer als dat het ABP de betreffende deelnemers hierover benadert en helpt te krijgen waar zij recht op hebben. Ik waardeer dit handelen van het ABP.
Acht u het acceptabel dat één of enkele fondsen deze doelgroep actief gaan opsporen terwijl andere pensioenfondsen dat niet doen? Indien ja, graag een toelichting.
Het uitgangspunt is dat pensioenfondsen primair verantwoordelijk zijn voor de correcte uitvoering van de pensioenregeling en het pensioenreglement. Deelnemers hebben recht op pensioen, waaronder een AOP en/of PVA, in overeenstemming met de pensioenregeling. Het bestuur van elk pensioenfonds legt verantwoording af over de reglementaire toekenning van pensioen, dus ook van AOP en/of PVA. Om het risico te beheersen dat er mogelijk arbeidsongeschikte deelnemers zijn, die recht hebben op een AOP en/of PVA maar dat niet krijgen, doen pensioenfondsen er verstandig aan hier onderzoek naar te doen.
Naar ik heb begrepen van de Pensioenfederatie hanteren veel pensioenfondsen een actief zoekbeleid. Zij maken daartoe gebruik van gegevens van de personeelsadministratie van de onderneming waarmee zij verbonden zijn (ondernemingspensioenfondsen). Of van gegevens van de beroepsvereniging (beroepspensioenfondsen). In geval van bedrijfstakpensioenregelingen geeft veelal het UWV relevante data door aan de betreffende bedrijfstakpensioenfondsen. Ik roep voor zover nu nog nodig alle pensioenuitvoerders op een actief zoekbeleid te hanteren.
De Ombudsman Pensioenen heeft in zijn Jaarverslag 2015 een belangrijke aanbeveling gedaan voor de aanpak van de problematiek van nog niet uitgekeerd AOP. Ik wil aan pensioenuitvoerders, die deze problematiek oppakken, die aanbeveling meegeven:
Deze aanbeveling heeft de Ombudsman Pensioenen niet voor niets gedaan en verdient brede naleving door pensioenuitvoerders.
Deelt u de mening dat ook andere pensioenfondsen een vergelijkbaar actief opsporingsbeleid zouden moeten gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat alle pensioenfondsen een vergelijkbaar actief opsporingsbeleid gaan uitvoeren? Bent u daar ook toe bereid?
Indien in een pensioenreglement is bepaald dat deelnemers hun arbeidsongeschiktheid moeten melden om een AOP en/of PVA te krijgen, is het zaak dat zij weten dat zij moeten melden. Pensioenuitvoerders geven daartoe brochures uit. Daarnaast verschaffen zij informatie over arbeidsongeschiktheid op hun website en bij aanvang en einde deelneming aan de pensioenregeling. Pensioenuitvoerders doen er goed aan deelnemers zo actief mogelijk te begeleiden bij het verkrijgen van een AOP en/of PVA. En om werkgevers te vragen dat te doen, wat naar ik begrijp ook gebeurt. In zoverre heb ik nu geen aanleiding tot maatregelen van mijn kant. Punt blijkt echter wel dat deelnemers verwachten dat hun pensioenuitvoerders (of werkgevers) hen actief wijst op de noodzaak tot melding van arbeidsongeschiktheid. Dit vergt met name van alle pensioenuitvoerders zij, nogmaals, een actief zoekbeleid hanteren.
Mijn beeld van de mate waarin pensioenuitvoerders zich inspannen om deelnemers, die arbeidsongeschikt zijn geworden, te geven waar zij recht op hebben is overigens genuanceerd. Ik baseer mij daarbij op wat de Ombudsman in 2017 concludeerde over de opvolging, die respectievelijk verzekeraars en pensioenfondsen hebben gegeven aan die aanbeveling waaraan ik eerder refereerde.4 De Ombudsman leek toen namelijk positiever te oordelen over verzekeraars dan over pensioenfondsen.
De ambulancezorg in Woerdense Verlaat |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen die de dorpsraad van Woerdense Verlaat opnieuw heeft geuit over de aanrijtijden van ambulances?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat van de veertien spoedinzetten in Woerdense Verlaat in 2018 er in ieder geval elf ritten waren waarin de ambulance niet binnen vijftien minuten aanwezig was?
De Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Hollands Midden heeft de volgende gegevens met mij gedeeld:
in heel 2018 zijn er ongeveer 30.000 spoedritten afgehandeld in de gehele regio, waarvan er 14 spoedritten in Woerdense Verlaat waren;
de responstijden (tijd tussen melding en aankomst) waren minder dan 15 minuten (3), tussen 15 en 20 minuten (6), 20 tot 30 minuten (4) en meer dan 30 minuten (1);
in 1 geval heeft de RAV Kennemerland (als toevallige passerende ambulance) de RAV Hollands Midden geholpen. Die ambulance was er binnen 5 minuten. Omdat de ambulance van RAV Hollands Midden er 21 minuten over deed is hier feitelijk onterecht een tijdsoverschrijding geregistreerd.
Concluderend kan ik vaststellen dat in 2018 bij tien spoedinzetten in Woerdense Verlaat de ambulance niet binnen 15 minuten aanwezig was.
Klopt het dat bij deze spoedritten die zijn uitgevoerd door de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) Hollands Midden er geen enkele keer «burenhulp» door een andere ambulancedienst is ingezet, ondanks dat de 15-minutennorm niet gehaald kon worden?
Zoals hierboven aangegeven heeft in één geval de RAV Kennemerland als toevallige passant ambulancezorg verleend in Woerdense Verlaat.
Tijdens de overige tien spoedinzetten in Woerdense Verlaat, stond er in één geval een wagen van de RAV Utrecht (RAVU) vrij in Woerden. De responstijd van de RAV Hollands Midden was op dat moment echter 15:24 min. De RAV Hollands Midden geeft aan dat de RAVU in dit specifieke geval misschien iets sneller aanwezig had kunnen zijn, maar dat zij, gezien de kleine overschrijding ten opzichte van de 15 minuten, de overweging van de meldkamer om in dit geval geen gebruik te maken van burenhulp voorstelbaar vindt. In de overige negen gevallen was er geen ambulance van een andere RAV ten tijde van de spoedmelding in de buurt en beschikbaar.
Kunt u aangegeven welke andere ambulances beschikbaar waren op het moment van die elf ritten? Was er op deze momenten überhaupt burenhulp beschikbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat hieruit geconcludeerd kan worden dat een ambulance voor Woerdense Verlaat vanuit Hollands Midden een standaard aanrijtijd heeft van meer dan vijftien minuten? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds geantwoord op Kamervragen van het Kamerlid Van Gerven (SP)2 is in de informatie aangeleverd door RAV Hollands Midden te lezen dat in 2018 de gemiddelde responstijd naar Woerdense Verlaat in geval van spoedritten 18:24 minuten was. Dit is meer dan 15 minuten. Het gaat hierbij om een zeer beperkt aantal ritten.
Is het waar dat de enige reden dat de wettelijke prestatienorm voor A1-spoedritten op 95% staat, is omdat realistisch gezien niet te voorkomen is dat in incidentele, onvoorziene gevallen de 15-minutennorm niet gehaald wordt en daarmee een 100%-prestatienorm niet realistisch is?
Dit is gedeeltelijk waar.
In de vroegere Kwaliteitswet Zorginstellingen stond dat het veld zichzelf normen kon opleggen voor verantwoorde zorg. De sector ambulancezorg heeft dit gedaan in de «Nota Verantwoorde Ambulancezorg». In dit document is voor A1-ritten destijds een veldnorm vastgelegd: een ambulance moet binnen 15 minuten na melding van een spoedrit ter plaatse bij de patiënt kunnen zijn. Er werd bij die eerste veldnorm geen percentage gehanteerd. Wel gaf de sector zelf aan dat het niet mogelijk was om 100% van de inwoners binnen 15 minuten te bereiken, al was het alleen maar door overmacht zoals slecht weer of een onvindbaar adres. Daarnaast werd aangegeven dat een ambulance een schaars goed is, de capaciteit niet onuitputtelijk is en door gelijktijdigheid van hulpvragen zich altijd een situatie kan voordoen waarin op korte termijn geen ambulance beschikbaar is. Dus naast incidentele, onvoorziene gevallen zoals mevrouw Van den Berg stelt, is er ook sprake van enige mate van doelmatigheid waar rekening mee werd gehouden.
De 95% geldt onder normale omstandigheden3, dus exclusief de bijzondere omstandigheden. De responstijden worden in de praktijk onder alle omstandigheden gemeten. Het is voor RAV’s ondoenlijk om de «niet-normale omstandigheden» van tevoren uitputtend te definiëren om vervolgens de ritstatistieken van de RAV’s op basis daarvan op te schonen. Als een RAV een aantal keer per jaar te maken heeft met niet-normale omstandigheden, heeft dit een dermate negatief effect op de responstijden, dat dit in de rest van het jaar bijna niet meer te herstellen is.
Deelt u de mening dat daarom het hanteren van de wettelijke 95%-norm niet mag betekenen dat voor bepaalde gebieden waar minder mensen wonen bij voorbaat geldt dat een ambulance daar überhaupt (bijna) nooit binnen vijftien minuten kan komen, omdat daarmee nog steeds binnen de gehele RAV-regio aan de 95%-norm kan worden voldaan? Zo nee, waarom niet?
De 15 minutennorm geldt op regionaal niveau, dus daar sturen RAV’s en zorgverzekeraars onder andere op. Zij zorgen er samen voor dat de capaciteit zo goed mogelijk wordt ingezet in de gehele (veiligheids)regio, zodat met de beschikbare mensen en middelen het grootst aantal inwoners binnen 15 minuten bereikt kan worden. Hierbij houden zij ook rekening met de algehele gebiedsdekking. Voorts verwijs ik u naar mijn Kamerbrief van 29 maart jongstleden4 waarin ik heb toegelicht hoe ik met alle betrokken partijen de komende periode blijf werken aan het behalen van de wettelijke norm en daarbij oog blijf houden voor het bredere kwaliteitskader van de ambulancezorg.
Op welke wijze kan gewaarborgd worden dat ambulances wel standaard binnen vijftien minuten in Woerdense Verlaat aan kunnen rijden? Wanneer kan deze oplossing er komen voor de inwoners van Woerdense Verlaat?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er bij u meer (4-cijferige) postcodegebieden bekend waar relatief weinig de 15-minutennorm wordt gehaald? Blijkt hieruit dat het sturen op regionale normen en «opofferen» van gebieden zich in de breedte voordoet?
Ja, die postcodegebieden zijn mij bekend. Hieruit blijkt de mijns inziens complexe keuze die RAV’s dagelijks moeten maken met betrekking tot waar ze hun geringe capaciteit aan ambulancezorgverleners inzetten. Hierbij moeten RAV’s enerzijds een risico inschatting maken en kiezen voor die locaties in hun regio waarbij de kans het grootst is dat er een vraag naar spoedeisende ambulancezorg komt, terwijl anderzijds nog steeds rekening wordt gehouden met minimale spreiding van ambulances ten behoeve van algehele gebiedsdekking.
Indien er alleen gestuurd zou worden op de regionale norm, zoals mevrouw Van den Berg oppert, zouden de ambulances juist uitsluitend in dichtbevolkte gebieden worden geplaatst teneinde de norm te halen en voorzie ik dat daardoor de responstijden juist dichter bij de 95% zouden liggen dan nu het geval is. Het is de vraag of de patiëntveiligheid en de kwaliteit van zorg hiermee zijn gediend. Daarom ben ik blij dat RAV’s en verzekeraars, naast het streven om de regionale wettelijke norm te halen, een goed besef hebben van de door hen te leveren kwaliteit van zorg en sturing op de levering van die kwaliteit5. Het kwaliteitskader ambulancezorg helpt om die kwaliteit meetbaar en inzichtelijk te maken. Een eerste versie van het kwaliteitskader ambulancezorg zal – met enige vertraging – na de zomer worden vastgesteld door betrokken partijen.
Het bericht dat Laurens Wonen in opspraak is |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen (ingezonden 16 mei 2019) over het bericht «Laurens Wonen in opspraak»?1 2
Ik ken die antwoorden.
Welke inspanningen heeft Laurens Wonen verricht om eventuele geleden schade te verhalen op de voormalige RvC-voorzitter? Wat zijn de resultaten van deze inspanningen? Welke inspanningen gaat Laurens Wonen nog verrichten als de resultaten niet voldoende zijn? Bent u bereid de Kamer hier blijvend over te informeren?
Het is in eerste instantie aan het bestuur van Laurens Wonen zelf om een besluit te nemen over het verhalen van schade. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) ziet er vanuit haar rol onder meer op toe dat maatschappelijk bestemd vermogen niet weglekt. In de antwoorden van 21 juni 2019 op eerdere vragen van het lid Koerhuis staat aangegeven dat de Aw met Laurens Wonen in gesprek is over deze casus.
De Aw zal in de komende reguliere individuele oordeelsbrief ingaan op hetgeen bij Laurens Wonen heeft gespeeld. Individuele oordeelsbrieven worden door de Aw op haar site gepubliceerd en zijn openbaar raadpleegbaar.
Hoe rijmt u het gegeven dat door de Autoriteit Woningcorporaties verstrekte informatie over Laurens Wonen na nadere beoordeling niet correct bleek met uw uitspraak tijdens het debat over Humanitas wonen (5 april 2018) dat de Autoriteit Woningcorporaties personele unies nauw monitort?
De wet staat zogenaamde «dubbele personele unies» niet toe, dat wil zeggen: wanneer er een personele unie is met een maatschappelijke instelling op het niveau van het bestuur, dan mag dat niet ook op het niveau van de raad van commissarissen het geval zijn. In het debat van 5 april 2018 over Humanitas wonen heeft Minister Ollongren aangegeven dat de Aw eerder gerealiseerde personele unies nauw monitort. Het behoort tot de taken van de Aw om goed toezicht te houden op het verbod op (dubbele) personele unies. In het geval van Laurens Wonen bestond helaas ten tijde van het debat, tegen de regels in, wel een dubbele personele unie. De Aw had dit eerder moeten constateren en ik heb Aw hierop aangesproken. Aw heeft de interne procedures inmiddels verder aangescherpt om herhaling te voorkomen.
Bent u bereid om een overzicht van alle personele unies, inclusief een beschrijving en een inschatting van de risico’s van de personele unies naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De Aw heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van deze casus voor het einde van het jaar een beeld zal geven inzake personele unies. Uiteraard zal de Aw optreden als er niet-toegestane personele unies worden aangetroffen.
Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de Aw.
Bent u bekend met het bericht «Minister verspreidt onjuiste info over Laurens Wonen»?3 Klopt het dat de Autoriteit woningcorporaties op 30 april j.l. – twee dagen voor onderekening van de Oordeelsbrief 2018 – op de hoogte is gesteld van de niet correcte verstrekte informatie met betrekking tot de RvC-voorzitter. Waarom paste u dat niet aan in de Oordeelsbrief 2018, die u op 2 mei j.l. ondetekende?
De Aw geeft aan dat het 30 april jl. is geïnformeerd door Laurens Wonen over de situatie rondom de voormalige voorzitter. Deze informatie is helaas niet in de individuele oordeelsbrief van 2 mei jl. opgenomen. De oordeelsbrief van 2 mei jl. is tijdens het proces van ondertekening niet meer aangepast aan de actuele situatie; dit had wel moeten gebeuren. Het is onjuist dat deze informatie een verkeerd beeld geeft ten aanzien van de actuele situatie bij een corporatie. De Aw heeft mij laten weten dat er maatregelen zijn genomen om dit in de toekomst te voorkomen.
Het bericht van Innovo dat iemand die eerder aan de PABO is begonnen niet voor een zij instroomtraject in aanmerking komt |
|
Rudmer Heerema (VVD), Judith Tielen (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eerder aan de PABO begonnen dus niet in aanmerking voor een zij instroomtraject»?1
Ja.
Klopt het dat iemand die eerder aan de pabo begonnen is, maar deze onverhoopt niet af heeft kunnen maken, nu door regelgeving belemmerd wordt om alsnog voor de klas te gaan staan? Zo ja, waarom is deze belemmering er? Zo nee, kunt u Innovo op de hoogte brengen van de mogelijkheden die er zijn zodat deze gemotiveerde potentiële docent met het zij-instroomtraject kan starten?
Iedereen met een afgeronde ho-opleiding en een aanstelling of benoeming in het onderwijs, kan aanspraak maken op het zijinstroomtraject. Bij het goed afronden van het geschiktheidsonderzoek, kunnen deze mensen dan ook zijinstromer worden.
Het bericht op Twitter suggereert dat betrokkene geen zijinstromer kan worden omdat hij geen ho-opleiding heeft afgerond. Als dat zo is, dan kan deze geïnteresseerde mogelijk wel een (verkorte) deeltijdopleiding starten. Alle lerarenopleidingen in Nederland kunnen hierover, en over de vereisten om vrijstellingen te krijgen op basis van eerder afgeronde studieonderdelen, meer informatie geven.
Indien iemand na het al behaald hebben van een ho-opleiding een deel van de pabo heeft gevolgd, maar deze niet heeft afgerond, dan is er geen weigeringsgrond. Net als voor andere zijinstromers geldt dan echter wel ook voor deze geïnteresseerde dat hij/zij aan de voor zijinstromers geldende eisen zal moeten voldoen, en dus ook het geschiktheidsonderzoek moet doen.
Deelt u de mening, dat we met het lerarentekort elke potentiële docent moeten proberen te begeleiden en ondersteunen om het lerarentekort tegen te kunnen gaan?
Met u ben ik van mening dat we iedereen die leraar wil worden en geschikt is, een mogelijkheid voor een opleiding moeten bieden. Dit is vaak ook op een passende manier te realiseren, via de verschillende routes die opleidingen aanbieden om leraar te worden.
Bent u bereid om als deze hindernis daadwerkelijk bestaat, deze per direct op te heffen, zodat ook potentiële docenten die eerder aan de pabo begonnen zijn gebruik kunnen maken van het zij-instroomtraject? Zo ja, bent u dan tevens bereid om te kijken naar de reeds verworven competenties om het zij-instroomtraject zo effectief mogelijk te kunnen doorlopen?
Voor elke zijinstromer geldt dat in het geschiktheidsonderzoek wordt gekeken over welke vaardigheden en competenties de zijinstromer al beschikt en welke nog geleerd of verworven moeten worden. Op grond daarvan wordt een scholings- en begeleidingsplan opgesteld. Op dat vlak zijn er dan ook geen hindernissen. Aan de voorwaarde dat een zijinstromer een ho-diploma moet hebben, wat in deze situatie het probleem lijkt, wil ik niet tornen.
Het economische deel van het Israëlisch-Palestijnse vredesplan |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «VS presenteren eind juni in Bahrein economisch deel van langverwacht Israëlisch-Palestijns vredesplan»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat er tijdens deze conferentie wordt besproken en wie de deelnemers zijn?
Tijdens de bijeenkomst, die op 25-26 juni plaatsvond in Bahrein, werd gesproken over economische ontwikkeling in Gaza en de Westelijke Jordaanoever, als ook in omringende landen. De basis hiervoor is het overzicht van projecten (Peace to Prosperity) dat de VS op de vooravond van de bijeenkomst presenteerde. Dit overzicht bestaat voor een aanzienlijk deel uit reeds gestarte of eerder geïdentificeerde projecten die tot economische groei moeten leiden, samen met een hervorming van het onderwijs en de gezondheidszorg. Volgens de VS zou dit als een pakket uitgevoerd moeten worden nadat er een politieke oplossing is bereikt. Het pakket voorziet in een bijdrage van USD 27 mld. voor de Palestijnse Gebieden, en USD 23 mld. voor Libanon, Jordanië en Egypte. Deze bedragen zouden deels schenkingen moeten zijn, deels leningen.
De bijeenkomst werd georganiseerd door de Amerikaanse Minister van Financiën Mnuchin en adviseur van het Witte Huis Kushner. Gastheer Bahrein werd vertegenwoordigd door de kroonprins Salman al Khalifa. De deelnemers waren zakenlieden uit de VS, Arabische landen, Israël en de Palestijnse gebieden. Er waren geen overheidsvertegenwoordigers van Israël of de Palestijnse Autoriteit aanwezig. Verschillende Arabische landen waren op ministersniveau aanwezig. Het IMF werd vertegenwoordigd door Managing Director Lagarde. De Wereldbank door President Malpass. Andere opvallende deelnemers waren onder meer de voorzitter van de FIFA Infantino en voormalig Kwartetgezant Tony Blair. De EU werd vertegenwoordigd door de Special Gezant Terstal. Diverse EU lidstaten hadden delegaties gestuurd.
Op welke manier is Nederland betrokken bij deze conferentie?
Nederland was door de Amerikaanse Minister van Financiën uitgenodigd om deel te nemen aan de conferentie. Nederland heeft op hoogambtelijk niveau deelgenomen.
Hoe staat de Palestijnse Minister van Economische zaken ten opzichte van deze conferentie?
De Palestijnse Autoriteit benadrukt dat economische ontwikkeling alleen geen oplossing kan brengen voor het conflict, maar dat er ook een politieke oplossing moet komen, op basis van de beginselen zoals ook in het Arab Peace Initiative verwoord. De PA zegt geen vertrouwen meer te hebben in de VS als bemiddelaar, vanwege eerdere besluiten als het verhuizen van diens ambassade in Israël naar Jeruzalem, het stoppen van alle financiële steun voor de PA en voor UNRWA en het sluiten van het PLO-kantoor in Washington. De PA ziet in deze stappen, en uitspraken van Amerikaanse vertegenwoordigers over bijvoorbeeld nederzettingen en mogelijke annexatie van delen van de Westelijke Jordaanoever, aanwijzingen dat het politieke gedeelte van het vredesplan niet zal aansluiten bij de politieke aspiraties van de PA en de parameters zoals die internationaal breed gedragen worden. De PA gaf om bovenstaande redenen niet deel te nemen aan de bijeenkomst.
Op welke manier draagt de EU economisch bij aan het vredesproces? Op welke manier draagt Nederland economisch bij aan het vredesproces?
De Europese Unie draagt in de jaren 2017–2020 jaarlijks gemiddeld EUR 310 miljoen bij aan de ontwikkeling van de Palestijnse gebieden en aan UNRWA. De gemiddelde jaarlijkse totale bijdrage in deze periode van de EU inclusief lidstaten is EUR 616 miljoen, waarvan EUR 52,5 miljoen door Nederland.
Sectoren binnen de EU-steun die overeenkomen met de focus van het Amerikaanse plan zijn goed bestuur, rechtstaatontwikkeling, economische ontwikkeling, water en energie. Concrete voorbeelden van de EU-inzet zijn hervorming van het ondernemingsklimaat, infrastructuur die noodzakelijk is voor economische ontwikkeling zoals wegen en voor water en energie, en steun voor het bedrijfsleven zowel op de Westelijke Jordaanoever als in Gaza.
Prioriteiten van de Nederlandse steun betreffen economische ontwikkeling, versterking van de rechtstaat, mensenrechten, water en energie en de opvang van Palestijnse vluchtelingen. Voorbeelden van concrete Nederlandse steun zijn het faciliteren van transport tussen de Palestijnse Gebieden, Israël en Jordanië, programmeeronderwijs in Gaza en de Westelijke Jordaanoever, rechtsbescherming voor vrouwen en minderjarigen, de planning en ontwerp voor een gasleiding naar Gaza, steun voor de overgang van fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energie, het stimuleren van export en investeringen in de Palestijnse private sector en het aanwakkeren van ondernemerschap.
Waar ligt de economische potentie van de Palestijnse gebieden volgens het kabinet?
Belangrijke sectoren met groeipotentie zijn landbouw, steengroeven en mijnbouw, toerisme. Uit onderzoek van de Wereldbank in 2017 kwam naar voren dat opheffen van Israëlische restricties op de Westelijke Jordaanoever voor een economische groei van ongeveer 33% kan zorgen in 2025. Het wegnemen van de Israëlische beperkingen op import en export uit Gaza zou volgens datzelfde onderzoek tot een economische groei van 32% in 2025 in Gaza kunnen leiden.
Versoepelen van de zeer uitgebreide dual uselijst die Israël hanteert voor de Palestijnse Gebieden zou volgens de Wereldbank in 2025 leiden tot een economische groei van 6% op de Westelijke Jordaanoever en 11% in Gaza. Oplossen van interne restricties, zoals Palestijnse wet- en regelgeving die het ondernemingsklimaat bemoeilijken, verbeteren van beroepsonderwijs en herenigen van Gaza en de Westelijke Jordaanoever zouden volgens hetzelfde onderzoek in 2025 tot een economische groei van 24% in de Westelijke Jordaanoever en 30% in Gaza kunnen leiden.
Kunt u aangeven welke projecten Nederland heeft lopen ten behoeve van de versterking van de economie van de Palestijnse gebieden?
Zie antwoord vraag 5.
Welke economische projecten ondersteunt de EU, de grootse donor in de Palestijnse gebieden?
Zie antwoord vraag 5.
Welke economische barrières zijn er in de Palestijnse gebieden die economische ontwikkeling tegenhouden? Hoe kunnen deze barrières worden weggenomen?
Zie antwoord vraag 6.
Bieden de voorgenomen economische injecties van de VS perspectief voor jongeren in de Palestijnse gebieden?
Jeugdwerkeloosheid is een groot probleem in de Palestijnse gebieden. Een aantal projecten zou kunnen helpen met het ombuigen van de huidige negatieve ontwikkeling in Gaza, waar de economie in 2018 is gekrompen met 7% en de jeugdwerkeloosheid 66% bedraagt. De opgenomen hervormingen in het onderwijs zullen rechtstreeks gevolgen hebben voor jongeren.
Kunt u de Kamer een appreciatie van de conclusies van deze conferentie doen toekomen?
De Amerikaanse regering heeft afgelopen jaren steeds gezegd met een frisse blik naar het conflict te willen kijken en nieuwe oplossingen aan te willen dragen. Het door de VS gepresenteerde economische pakket bevat elementen die interessant zijn, bijvoorbeeld het voorstel van een corridor tussen Gaza en de Westelijke Jordaanoever. Het is verder positief dat veel van de voorstellen overeenkomen met bestaande projecten en plannen van de internationale gemeenschap. Het kabinet constateert daarbij wel dat de zegkracht groter had kunnen zijn als in het pakket aandacht was besteed aan de gevolgen van de bezetting voor de Palestijnse economie en dat de VS voor meer draagvlak had kunnen zorgen als het vooraf de betrokken donoren had betrokken bij het opstellen van dit deel van diens vredesplan. Hier wordt door de VS niet over gesproken in het gepresenteerde plan.
Het kabinet is van mening dat economische ontwikkeling alleen geen oplossing biedt, maar gepaard moet gaan met een politieke oplossing voor het conflict. Dat wordt ook door de VS onderschreven. Het pakket aan maatregelen zou volgens de VS uitgevoerd moeten worden nadat een vredesakkoord bereikt zou zijn. Nederland, de EU, de Arabische landen en de brede internationale gemeenschap zijn ervan overtuigd dat alleen een twee-statenoplossing op basis van de grenzen van 1967 kan leiden tot een duurzame politieke oplossing. Het kabinet roept de VS op om dit uitgangspunt eveneens ondubbelzinnig te onderschrijven.
Het kabinet dringt er bij de VS op aan de EU en andere relevante partners te betrekken bij het ontwikkelen van diens politieke plannen, en de implementatie van de economische agenda. Daarbij is het ook belangrijk dat het wederzijds vertrouwen tussen de VS en de Palestijnse Autoriteit wordt hersteld.
Het kabinet is van mening dat dialoog tussen donoren en beide partijen onontbeerlijk is om de economische visie van de VS te kunnen vertalen naar tastbare verbeteringen. Nederland zal daar op aan blijven dringen en de dialoog blijven zoeken in andere fora zoals de Ad Hoc Liaison Committeewaar donoren, Israël en de Palestijnse Autoriteit met elkaar aan tafel zitten. Nederland zal tegelijkertijd doorgaan met het eigen beleid, inclusief projecten voor economische ontwikkeling, onder meer via de door Nederland gefaciliteerde trilaterale expertgroepen.
Het optreden van Kmar- en douanemedewerkers op Schiphol, Eindhoven Airport en Rotterdam The Hague Airport. |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Nationale ombudsman «Een onderzoek naar klachten over een controle op liquide middelen op Eindhoven Airport door de Belastingdienst/Douane » van 3 juni 2019 met rapportnummer 2019/027?
Ja.
Hoe duidt u de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot de klacht van de reiziger en bovengenoemd rapport?
De Douane heeft op 28 december 2017 op Eindhoven Airport een douanecontrole uitgevoerd op reizigers gericht op de handhaving van de Verordening liquide middelen (Vo 1889/2005). Het gaat om controle op de naleving van de aangifteplicht van reizigers, die met een bedrag ter waarde van € 10.000,00 of meer de Europese Unie (binnenkomen of) verlaten.
Op de plaats waar de Douane deze controle uitvoerde, passeerden ook reizigers die vertrokken naar een bestemming binnen de Europese Unie. Daarom werden reizigers aangesproken met de vraag wat hun reisbestemming was en indien de reisbestemming buiten de EU was of zij contant geld bij zich hadden. Dit om te beoordelen of zij conform de Verordening aangifte hadden moeten doen in het geval zij een bedrag ter waarde van € 10.000 of meer bij zich hadden.
Kunt u de omvang en kenmerken schetsen van de groep reizigers die zich onheus bejegend en gediscrimineerd voelt door het handelen van medewerkers van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) en Douanemedewerkers op Schiphol en Eindhoven Airport? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
In 2018 passeerden ruim 71 miljoen passagiers de luchthaven Schiphol en 6 miljoen de luchthaven Eindhoven. In 2018 heeft de KMar in totaal negen klachten voor de locatie Schiphol en twee klachten voor de locatie Eindhoven behandeld aangaande discriminatie. De Belastingdienst/Douane heeft in dat jaar tien klachten en in het eerste half jaar van 2019 zeven klachten behandeld van reizigers op Schiphol en Eindhoven Airport die zich onheus bejegend en gediscrimineerd hebben gevoeld.
Erkent u het oordeel van de Nationale ombudsman, namelijk dat op basis van het onderzoek de klachten over de Belastingdienst/Douane gegrond zijn, wegens strijd met het vereiste van goede informatieverstrekking? Zo ja, welke stappen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Douane erkent dat ten tijde van de klacht de informatieverstrekking op Eindhoven Airport onvoldoende was omdat er destijds onvoldoende informatieborden in de directe omgeving van de plaats van de controle aanwezig waren en niet vastgesteld kon worden dat de reiziger door de medewerkers nader is geïnformeerd.
Vindt u, mede gelet op het eerdere rapport van de Nationale ombudsman «Uit de rij gehaald»1 van 29 maart 2017 dat (de schijn van) discriminatie in deze zaak aanwezig is door:
In de hiervoor beschreven situatie op Eindhoven Airport heeft de douanecontrole steekproefsgewijs plaatsgevonden. Dat wil zeggen dat vooraf geen controle-opdracht is afgegeven met daarin specifieke selectiecriteria.
De Douane heeft de aangehaalde uitspraak van de medewerker beoordeeld als in strijd met het vereiste van professionaliteit, omdat een dergelijke uitlating bij de reiziger de indruk kan wekken dat reizigers voor controle worden geselecteerd op basis van een ongeoorloofd onderscheid. De Douane heeft de klacht op dat punt als gegrond beoordeeld en hiervoor aan klager excuses aangeboden.
Het verstrekken van meer informatie had mogelijk kunnen bijdragen aan het voorkomen van een gevoel van discriminatie.
Deelt u de mening dat het zonder enige aanleiding stellen van vragen zoals «heeft u enveloppen met geld voor uw familieleden in Marokko bij u» een stigmatiserend effect kan hebben op reizigers van Marokkaanse afkomst? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dergelijke vragen zijn relevant om te worden gesteld tijdens een douanecontrole in het kader van de aangifteplicht van reizigers voor vervoerd geld bij het verlaten of binnenkomen van de EU. Dit omdat de ervaring van de Douane is dat er reizigers zijn die ten onrechte veronderstellen dat geen aangifte gedaan hoeft te worden wanneer men geld vervoert waarvan men geen eigenaar is, bijvoorbeeld van familieleden. Voor de aangifteplicht op grond van de verordening liquide middelen is het eigendom van het geld echter geen relevant gegeven. De vraagstelling heeft tot doel bij te dragen aan het voorkomen van het ten onrechte niet doen van een aangifte. N.B. in plaats van Marokko kunnen ook andere landen waar personen naar toe reizen worden genoemd.
Deelt u de mening dat de Douane haar selectiestrategie ten aanzien van geldcontroles inzichtelijk dient te maken omdat anders niet voldoende gewaarborgd kan worden dat grondrechten van reizigers, in het bijzonder het non-discriminatiebeginsel, worden gerespecteerd? Zo nee, waarom niet?
Het geven van inzicht in de specifieke selectiekeuzes kan het toezicht op de goederenstroom bemoeilijken omdat reizigers hun handelen hierop zouden kunnen afstemmen.
De Douane handhaaft risicogericht en kan daarin keuzes maken naar thema, doelgroepen en intensiteit van het toezicht. Daarbij wordt gebruik gemaakt van risicogerichte informatie, bijvoorbeeld over de specifieke goederensoort, de herkomst of bestemming van de vlucht alsmede specifieke informatie met betrekking tot de reizigers (zoals reisgegevens die de Douane ontvangt van luchtvaartmaatschappijen; de zogenaamde Passenger Name Records) en hun goederen. Daarbij is de professionele kennis en ervaring van de douaniers een belangrijk element in de risicobeoordeling en -afweging. Met dit totale stelsel aan verschillende soorten selectiecriteria en diverse afwegingsmomenten, in onderlinge samenhang, is de inzet erop gericht (de schijn van) het maken van ongeoorloofd onderscheid te voorkomen.
Deelt u de mening dat er (meer) objectieve criteria nodig zijn bij het selecteren van reizigers voor controles door de Douane op luchthavens? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstellingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat ook de Douane en de Kmar stopformulieren moeten hanteren bij het uitvoeren van specifieke controles? Zo nee, waarom niet?
Nee, overtuigend wetenschappelijk bewijs over de effectiviteit van stopformulieren ontbreekt. Zowel bij Douane als KMar is de inzet erop gericht om etnisch profileren te voorkomen. Zie hiervoor de antwoorden op vragen 7 en 8 (Douane) respectievelijk het antwoord op vraag 24 (KMar).
Bent u bereid, om conform de aanbeveling uit het rapport van de Nationale ombudsman, reizigers op Eindhoven Airport door middel van informatie(borden) beter te informeren over het doel van geldcontroles? Zo nee, waarom niet?
De Douane geeft informatie door middel van een app, de Douanewebsite en beantwoordt vragen via de Douanetelefoon of online. Het gehele jaar door wordt in de vorm van zoekmachine-advertenties en online bannering en video's de douaneboodschap om zich goed voor te bereiden, gedeeld op sites die reizigers raadplegen in de voorbereiding op hun reis. Denk aan online weerberichten, nieuwssites, sociale media. In de douaneboodschap wordt de reiziger gewezen op heffingen, verboden en beperkingen ten aanzien goederen. In aanvullingen daarop communiceert de Douane in piekperiodes in reismagazines en op radio en tv.
Op Eindhoven Airport worden aankomende reizigers, net zoals bijvoorbeeld op Schiphol, door middel van informatieborden ondersteund bij het kiezen van het rode of groene kanaal, waarbij bijvoorbeeld gewezen wordt op de aangifteplicht in het kader van de Verordening Liquide middelen.
Vertrekkende passagiers op Eindhoven Airport worden door middel van een digitaal beeldscherm gewezen op diverse wettelijke bepalingen waaronder de aangifteplicht voor liquide middelen. Daarnaast staat in de vertrekhal voor Niet-Schengen reizigers, een roll up banner met de boodschap «de wereldreiziger gaat goed voorbereid op reis en heeft de app gedownload». De informatievoorziening is dan ook verbeterd ten opzichte van het moment van de klacht.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om etnisch profileren door douaniers op luchthavens tegen te gaan?
In het antwoord op de vragen 7 en 8 is de werkwijze beschreven waarmee de inzet erop gericht is etnisch profileren door douaniers te voorkomen.
Kunt u aangeven wat het beleid is ten aanzien van de inzet van speurhonden door douaniers bij vluchten op Eindhoven Airport, zoals bijvoorbeeld het geval is geweest bij een vlucht uit Marokko op 2 oktober 2018 (vluchtnummer WQR14L)? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van haar toezichtstaak maakt de Douane gebruik van hulpmiddelen zoals speurhonden. De Douane zet onder andere speurhonden in die zijn opgeleid om de geur van bankbiljetten te herkennen. Op de in de vraag genoemde specifieke vlucht is overigens geen speurhond ingezet door de Douane.
Kunt u uitsluiten dat er sprake is van een specifieke risicoprofilering ten aanzien van vluchten uit Marokko? Zo ja, wat is hier de rechtvaardiging voor? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend, wordt voor vluchten uit Marokko, als zijnde een niet EU-land, niet anders gehandeld dan in de beantwoording van de vragen 7 en 8 is aangegeven.
Bent u bereid een zelfstandig onderzoek op te starten naar mogelijk etnisch profileren door de Douane op luchthavens? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op de vragen 7 en 8 is de methodiek beschreven waarmee wordt ingezet op het voorkomen van (de schijn van) het maken van ongeoorloofd onderscheid. Op dit moment heb ik geen aanleiding voor een zelfstandig onderzoek. De Nationale ombudsman voert op dit moment een onderzoek uit naar de wijze waarop overheden omgaan met klachten over etnisch profileren en heeft ook de Douane in dat kader om informatie verzocht.
Bent u bekend met het voorval van 24 januari 2019 waarin een Kmar op Eindhoven Airport een reiziger van Marokkaanse onheus heeft bejegend?
Op 31 januari 2019 heeft de KMar een klacht ontvangen aangaande het genoemde voorval. De klachtenprocedure is na ontvangst van de klacht in gang gezet, maar nog niet afgesloten. Derhalve kan niet inhoudelijk op de zaak worden ingegaan.
Hoe duidt u de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot de klacht van deze betrokken reiziger en de brief hierover van de Kmar van 2 april 2019?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat deze reiziger van Marokkaanse afkomst zich onheus bejegend voelde door de Kmar-medewerker? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 15.
Is het waar dat er zonder enige dringende redenen vragen werden gesteld over in het bezit zijn van een retourticket? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 15.
Is het gebruikelijk dat reizigers die naar Marokko vliegen verzocht worden om hun retourticket te overleggen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe duidt u dan de vraagstelling van de betrokken Kmar-medewerker?
Het evenredigheidsvereiste houdt in dat de overheid om haar doel te bereiken kiest voor een middel dat niet onnodig ingrijpt in het leven van de burger en dat in evenredige verhouding staat tot dat doel. Dit houdt in dat steeds een afweging wordt gemaakt welke vragen aan een reiziger kunnen worden gesteld.
In de regel worden EU-onderdanen die het Schengengebied verlaten alleen onderworpen aan een systematische controle. Deze controle bestaat uit het door de KMar vaststellen van de identiteit en nationaliteit van de reiziger, de echtheid en geldigheid van het reisdocument en een controle in de relevante databases. Als er daarnaast aanleiding bestaat om te vermoeden dat een reiziger een reëel, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de buitenlandse veiligheid, de openbare orde of de internationale betrekkingen van een lidstaat vormt, kan er aanvullend onderzoek worden gedaan.
Er bestaan bij de KMar protocollen/handelingskaders om de grenswachters te ondersteunen bij een dergelijk aanvullend onderzoek.
Waar ligt de scheidslijn tussen het vragen stellen in het kader van legitieme douane- en veiligheidsbelangen en het onnodig lastig vallen van reizigers met irrelevante vragen over de manier waarop zij hun reis vormgeven?
Zie antwoord vraag 19.
Bestaan er protocollen over de aard van de vragen die gesteld mogen worden aan reizigers?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u zich voorstellen dat de handelwijze van de betrokken Kmar-medewerker een gevoel van discriminatie bij de reiziger teweeg heeft gebracht nu de medewerker tijdens de klachtbehandeling anders dan de niet onderbouwde beschuldiging dat de reiziger zich vijandig gedroeg geen plausibele verklaring heeft kunnen geven voor het stellen van dergelijke ongepaste vragen?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bekend met het voorval tussen oud-raadslid Mpanzu Bamenga en de Kmar op Eindhoven Airport?2
Ja.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om etnisch profileren door medewerkers van de Kmar op luchthavens tegen te gaan?
De KMar heeft een werkgroep «Profileren» ingesteld die zich bezighoudt met het verder verbeteren van profileringstechnieken en het breed uitdragen van de Behavior Detection methode Predictive Profiling in de organisatie. Deze methode maakt onderdeel uit van de initiële opleiding waarbij medewerkers worden opgeleid om afwijkend gedrag te detecteren en Predictive Profiling komt terug in trainingen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de (relevantie van de) indicator «etniciteit». Non-discriminatoir handelen is daarbij het uitgangspunt. Er wordt in de uitvoering geïnvesteerd in specifieke profileringstechnieken gericht op gedragsonderkenning. Onderdeel hiervan is een correcte bejegening en het te allen tijde uit kunnen leggen waarom de persoon gecontroleerd wordt. Deze methode wordt tevens beoefend middels rollenspellen.
De KMar neemt samen met de NCTV deel aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) Behavior Detection Studygroup (BDSG). Doelstellingen van deze BDSG zijn het uitwisselen van kennis en ervaring op het gebied van «Behavior Detection». De KMar streeft naar verbetering en vooruitgang en heeft daarom haar methode onderworpen aan de kritische blik van onze internationale ketenpartners in de luchthavenbranche en de wetenschap (ECAC BDSG).
Kunt u aangegeven wat er concreet is besproken naar aanleiding van de brief van de Kmar van 2 april 2019, waarin wordt vermeld dat de klacht met de betreffende medewerker is besproken ter verbetering van de dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid een zelfstandig onderzoek op te starten naar mogelijk etnisch profileren door de Kmar op luchthavens, mede gelet op de bevindingen van de ombudsman in het rapport «Uit de rij gehaald» van 29 maart 2017? Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman heeft door middel van een brief van 7 juni 2019 aan onder andere de Minister van Defensie kenbaar gemaakt een onderzoek te starten naar de wijze waarop overheden omgaan met klachten over etnisch profileren. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek zal de door de KMar ingestelde werkgroep «Profileren» verder gaan met het verbeteren van de profileringstechnieken zoals toegepast door KMar-medewerkers. Non-discriminatoir handelen is daarbij het uitgangspunt.
Bent u bekend met het rapport van de Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties over de moord op de Saoedische journalist Khashoggi?1
Ja.
Hoe apprecieert u de conclusie van de Speciaal Rapporteur dat Khashoggi «het slachtoffer is geworden van een opzettelijke executie met voorbedachten rade» (par. 235)?
Het rapport van de Speciaal Rapporteur voor buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies van de Verenigde Naties Agnès Callamard bevat ernstige conclusies, zoals dat de moord op Jamal Khashoggi een buitengerechtelijke executie vormt die met voorbedachten rade is uitgevoerd. Dit is uiteraard een ernstige constatering, en Nederland en de EU blijven daarom Saoedi-Arabië oproepen om volledige medewerking te verlenen aan alle onderzoeken en om alle informatie over de zaak beschikbaar te maken. De Speciaal Rapporteur concludeert ook (paragraaf 237) dat haar onderzoek niet in de plaats kan treden van een onafhankelijk strafproces waarin de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van individuen kan worden vastgesteld. In deel III (paragrafen 258–327) en deel V (paragrafen 388–418) zet zij uiteen binnen welk kader het strafrechtelijk onderzoek en de vervolging moeten worden vorm gegeven.
Hoe apprecieert u de conclusie van de Speciaal Rapporteur dat Saoedi-Arabië verantwoordelijk is voor de moord onder internationaal recht (par. 235)?
De Speciaal Rapporteur concludeert dat Saoedi-Arabië aansprakelijk is voor schendingen van zijn verplichtingen onder internationale mensenrechten, als gevolg van een opzettelijke executie met voorbedachten rade, een buitengerechtelijke executie, uitgevoerd door zijn overheidsfunctionarissen. Ook deze conclusies zijn ernstig. Het rapport geeft in de eerste plaats steun voor de nabestaanden en Turkije en mogelijk ook aan de Verenigde Staten om Saoedi-Arabië aansprakelijk te stellen voor schendingen van internationaal recht. Nederland en de EU hebben Saoedi-Arabië opgeroepen om volledige medewerking te verlenen aan alle onderzoeken en beschikbare informatie vrij te geven.
Hoe apprecieert u de aanbeveling van het rapport dat er verder onderzoek moet komen naar de moord op Khashoggi (par. 473)?
Het kabinet, evenals veel gelijkgestemde landen, heeft benadrukt dat er een grote verantwoordelijkheid op de Saoedische autoriteiten rust om grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek te doen naar de doodsoorzaak en om betrokkenen bij de moord op Jamal Khashoggi te vervolgen. Het rapport van de Speciaal Rapporteur versterkt deze oproep aan de Saoedische autoriteiten en toont tegelijk aan dat Saoedi-Arabië nog niet voldaan heeft aan zijn internationale verplichtingen in dit opzicht. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die het rapport doet om de veiligheid van journalisten te vergroten?
De aanbevelingen van de Speciaal Rapporteur zijn in eerste instantie gericht aan Saoedi-Arabië. Daarnaast heeft de Speciaal Rapporteur ook een aantal aanbevelingen gedaan aan alle VN-lidstaten. De eerste aanbeveling voor VN-lidstaten betreft het oproepen voor gerechtigheid voor de moord op Khashoggi en is in lijn met de oproepen die Nederland en de Europese Unie meerdere malen hebben gedaan.
De Speciaal Rapporteur heeft daarnaast een aantal aanbevelingen gedaan over het ondersteunen van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Deze aanbevelingen ondersteunt Nederland. Nederland draagt jaarlijks € 27.9 miljoen bij aan projecten en programma’s ter bevordering van vrijheid van meningsuiting en veiligheid van journalisten. Daarnaast is Nederland ieder jaar cosponsor van de Safety of Journalists resolutie, zowel in Mensenrechtenraad als in de Algemene Vergadering van de VN.
Wat betreft de aanbeveling over de export van surveillancegoederen: bij alle vergunningsaanvragen voor uitvoer naar Saoedi-Arabië van gecontroleerde dual use goederen, en zeker ook waar het cyber-gerelateerde goederen betreft, toetst Nederland al zeer restrictief en wijst Nederland een vergunning af bij elk risico op mensenrechtenschendingen of mogelijke inzet bij het conflict in Jemen. In algemene zin is Nederland voorstander van het verder onder controle brengen van cybersurveillancetechnologie waar het risico’s op mensenrechtenschendingen meebrengt. Nederland zet zich in om dit bij voorkeur in een zo breed mogelijk multilateraal verband voor elkaar te krijgen.
Tot slot is er een aantal aanbevelingen over het versterken van de capaciteit van de VN. In het algemeen ziet Nederland het nut en de noodzaak van het versterken van de onderzoekscapaciteit van het secretariaat van de VN (het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens, OHCHR). Nederland is voornemens om de OHCHR op dat punt financieel te ondersteunen. Nederland gaat de specifieke aanbevelingen voor het instellen van een Standing Mechanism for Criminal Investigation and Accountability en een Fact Finding Task Forcebespreken met internationale partners, met name met OHCHR.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die het rapport doet aan VN-lidstaten? Bent u voornemens de aanbeveling over te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u specifiek de aanbeveling om doelgerichte sancties tegen individuen en de kroonprins in het bijzonder in te stellen? (par. 498) Bent u voornemens hier stappen in te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het benodigde draagvlak voor het instellen van VN-sancties tegen Saudi-Arabië vanwege de moord op journalist Jamal Khashoggi is op dit moment afwezig. Om effectief te zijn is voor sancties brede internationale steun nodig. Zoals u weet zet Nederland zich actief in voor een EU mensenrechtensanctieregime dat wereldwijd kan worden ingezet. Met het creëren van het juiste instrumentarium valt op termijn veel te winnen en dit heeft daarom op dit moment onze prioriteit.
Welke stappen bent u van plan te nemen richting Saoedi-Arabië, bilateraal en multilateraal, naar aanleiding van dit rapport?
Direct na het uitkomen van het rapport heeft Nederland contact gehad met Europese partners om te spreken over het rapport en onze reactie hierop. Nederland zal dit blijven doen. Ook is hierover gesproken met de Saoedische ambassadeur in Den Haag. Tijdens de interactieve dialoog in de VN Mensenrechtenraad hebben Nederland en de EU Saoedi-Arabië opgeroepen om volledige openheid te geven over de zaak en om mee te werken met alle onderzoeken. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen.
Bent u bereid in internationaal verband op te trekken om binnen de Verenigde Naties de conclusies uit het rapport over te nemen en de aanbevelingen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de beantwoording van vragen 5 en 6 zijn de meeste aanbevelingen uit het rapport in lijn met het huidige Nederlandse beleid. Waar mogelijk trekt Nederland op met EU-partners en gelijkgezinde landen om aan de aanbevelingen gehoor te geven.
Geneesmiddelentekorten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Sorry, uw levensredder is op» over geneesmiddelentekorten? Deelt u de analyse? Zo nee, waarom niet?1
Ik ben op de hoogte van het artikel, maar ik vind het op dit moment prematuur om mijn mening hierover te geven en in te gaan op de genoemde maatregelen. Er lopen namelijk nog een aantal onderzoeken naar geneesmiddelentekorten:
Heeft u na lezing van het artikel nieuwe mogelijkheden gezien om tot een oplossing te komen voor geneesmiddelentekorten in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de in het artikel besproken mogelijkheden voor de aanpak van de tekorten van uw commentaar voorzien en ingaan op de haalbaarheid ervan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid tegelijk met het Gupta onderzoek dat u vóór de zomer naar de Kamer gaat sturen ook een overzicht te zenden van de potentiële maatregelen uit het rapport van de werkgroep geneesmiddelentekorten en daarbij van iedere genoemde maatregel aan te geven wat u sinds het verschijnen van het rapport al dan niet in werking hebt gezet, met welk resultaat en wat u alsnog gaat oppakken?2
Ik heb toegezegd aan de Tweede Kamer om een stand van zakenbrief over het Gupta Strategists onderzoek te sturen. Deze brief3 is op 5 juli 2019 verstuurd. Het eindrapport wordt eind september verwacht. Het overzicht van de maatregelen die door de werkgroep tekorten zijn opgesteld worden geëvalueerd door het RIVM. Zie verder het antwoord op vraag 1, 2, 3. Zodra ik de beschikking heb over alle resultaten van de genoemde onderzoeken kan ik u nader informeren over het vervolg van de aanpak van geneesmiddelentekorten.
Vergunningen voor grote staalhardingsovens in Schiedam |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in Schiedam een staalhardingsoven is opgestart door staalharderij Dominial, vooruitlopend op hun vergunningsaanvraag voor extra productiecapaciteit? Keurt u dit af? Gaat u ervoor zorgen dat hierop kan worden gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben per brief door de gemeente Schiedam op de hoogte gebracht over de geplande uitbreiding van het staalhardingsbedrijf Dominial. De gemeente spreekt in haar brief niet over opstart van activiteiten die nog wachten op vergunningverlening, en heeft niet gevraagd om mogelijkheden tot handhaving. Wel heeft de gemeente Schiedam in haar brief aangegeven dat zij de ingediende vergunningaanvraag niet vindt stroken met andere landelijke doelstellingen op het gebied van klimaat en aardgasvrije wijken, en dat zij zoekt naar een bruikbaar beleidskader voor gemeenten om met deze situatie om te gaan.
Bent u bekend met het feit dat dit een extra verbruik van 660.000 m3 laagcalorisch aardgas met zich brengt? Hoe valt dit te rijmen met de ambities van het kabinet om van het gas af te gaan en de gaswinning in Groningen naar nul te brengen?
Ik ben op de hoogte gebracht van de verwachte toename van het verbruik van laagcalorisch gas door Dominial. Het gaat om een toename van 0,00066 bcm. Voor het zo snel mogelijk naar nul brengen van de gaswinning in Groningen wordt gekeken naar een pakket maatregelen, waaronder de omschakeling van de grootste afnemers in Nederland. Een belangrijk deel van de afnemers, zowel groot- als kleinverbruikers, kan in de nabije toekomst voorzien worden van pseudo-Groningengas, oftewel met stikstof verrijkt hoogcalorisch gas. Echter, voor een deel van de afnemers van laagcalorisch gas in binnen- en buitenland moet een ander alternatief gevonden worden. Gekeken naar het totaal van maatregelen dat genomen wordt om de gaswinning zo snel mogelijk naar nul te brengen, is het voor slechts een deel van de afnemers op het landelijke laagcalorische net noodzakelijk om om te schakelen op een alternatief voor laagcalorisch gas. Dominial is geen onderdeel van deze groep afnemers. Dominial kan in haar behoefte aan aardgas voorzien door gebruik te maken van pseudo-Groningengas.
Met het oog op de afbouw van gaswinning uit het Groningenveld vormt het voorziene extra verbruik van Dominial geen probleem. Dat wil niet zeggen dat zij niet hoeven te verduurzamen. Met het oog op het klimaatakkoord zal elk van de bedrijven die gebruik maakt van laag- of hoogcalorisch gas op termijn op zoek moeten gaan naar een alternatieve energiebron.
Bent u bekend met de brief van de gemeente Schiedam gericht aan u waarin zij hun bezwaren over deze extra productiecapaciteit uiteenzetten en vragen om een beter beleidskader? Deelt u hun bezwaren en hun wens voor een beter beleidskader? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de brief van de gemeente Schiedam, en sta hierover in contact met de gemeente.
Zij zijn reeds op de hoogte gebracht van mijn reactie op hun overwegingen en hun verzoek voor een beleidskader, en zijn uitgenodigd om verder in gesprek te gaan over de afweging waar zij momenteel voor staan. De gemeente Schiedam kon zich hierin vinden.
In het Klimaatakkoord zijn stappen gezet om er voor te zorgen dat gemeenten betere handvatten krijgen om te sturen op CO2-reductie en om vergunningaanvragen daaraan te toetsen. Het Rijk zet, samen met de gemeenten en provincies, in op de omschakeling naar duurzame energiebronnen. In het Klimaatakkoord zijn hierover afspraken gemaakt met een groot aantal partijen. Zo voeren gemeenten de regie over de verduurzaming van woonwijken en worden bedrijven gestimuleerd te investeren in duurzame innovatieve (productie)technieken. Door de maatregelen die in het kader van het Klimaatakkoord de komende periode getroffen worden, wordt het voor bedrijven ook aantrekkelijk om te investeren in duurzame energiebronnen.
In het Klimaatakkoord is daarnaast afgesproken dat er een actualisatie plaats zal vinden van de Wet Milieubeheer (verplichting tot nemen energiebesparingsmaatregelen die zichzelf in vijf jaar of minder terugverdienen), met daarin een integrale klimaatbenadering, waarbij zowel energiebesparende maatregelen als duurzame energieopwekking tot de mogelijkheden behoren. De actualisatie zal voor 1 juli 2020 aan uw Kamer worden voorgelegd. Dit betekent dat in de toekomst, naast energiebesparende maatregelen, ook andere CO2-reducerende maatregelen vanuit de Wet milieubeheer verplicht kunnen worden. Dit geldt, net als de huidige energiebesparende maatregelen, voor bestaande activiteiten, uitbreidingen van activiteiten en nieuwe activiteiten.
Hoe is het mogelijk dat er nieuwe, grote gasinstallaties in gebruik worden genomen, tegen de wens van de gemeente in? Moeten mede-overheden niet meer mogelijkheden krijgen om ook vanwege klimaatdoelstellingen vergunningen te weigeren?
Met de afspraken uit het Klimaatakkoord krijgen gemeenten en provincies meer mogelijkheden om te kunnen anticiperen met het oog op de energietransitie. De meest relevante maatregel is in dit geval de eerdergenoemde actualisatie van de wet Milieubeheer. Deze zal voor 1 juli 2020 aan uw Kamer worden voorgelegd.
Het ligt verder voor de hand vooral voort te bouwen op bestaande regionale initiatieven en plannen. Het proces om te komen tot regionale energiestrategieën biedt ruimte voor gemeenten om hun ambitie voor een CO2-arme energievoorziening in samenhang met andere overheden te concretiseren. De overheid zet zich er daarnaast voor in dat bedrijven tijdig over benodigde vergunningen en infrastructurele voorzieningen kunnen beschikken en stelt een Taskforce in die uiterlijk eind 2019 heeft geïnventariseerd welke infrastructurele behoeftes bestaan (met name in de clusters) en die adviseert over de (voorwaarden voor) realisatie hiervan.
Klopt het dat er betere technieken beschikbaar zijn in dit geval en dat elektrische installaties gelijkwaardige alternatieven zijn? Zo ja, waarom wordt niet geëist van Dominial om alleen elektrische ovens bij te bouwen?
Elektrificeren is in principe technisch mogelijk, maar is vooralsnog niet rendabel te exploiteren ten opzichte van andere technieken en dus eigenlijk geen gelijkwaardig alternatief. Er bestaat geen juridische basis voor het bevoegd gezag om van een bedrijf te eisen dat het deze techniek toepast.
Wat zijn de gevolgen van de recente uitspraak van de Raad van State rondom de Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor dit soort gasinstallaties?
Als gevolg van de uitspraak over het PAS zal voor dit project door de initiatiefnemer aangetoond moeten of er al dan niet sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. In geval van stikstofdepositie zal in het kader van de Wet natuurbescherming toestemming moeten worden verleend door het bevoegd gezag alvorens gebouwd kan worden. Op dit moment worden geen toestemmingen verleend. Dit geldt voor alle bouwprojecten in Nederland. Dit project onderscheidt zich daar niet van. Er wordt gewerkt aan een oplossing voor dit probleem. Uw Kamer wordt hier over geïnformeerd.
Het bericht ‘Polen sleept kritische juristen voor de rechter’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Polen sleept kritische juristen voor de rechter» en «Strengthening EU rule of law protection: start with freedom of expression»?1
Ja.
Hoe duidt u het bericht dat de Poolse regering kritische academici, bijvoorbeeld de uitgesproken hoogleraar Wojciech Sadurski, voor de rechter sleept?
Het Poolse Ministerie van Justitie dreigde met een aanklacht tegen zes Poolse academici, maar heeft hier inmiddels van afgezien. Het Nederlandse kabinet beschouwt vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid als hoekstenen van een vrije democratische samenleving, en zal dat ook blijven uiten richting Polen in zowel bilateraal als Europees verband.
Deelt u de mening dat vrijheid van meningsuiting een hoeksteen is van de democratische rechtsstaat en daarom te allen tijde gewaarborgd dient te worden? Zo ja, heeft u hier met uw Poolse collega over gesproken (direct dan wel op diplomatiek niveau)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie dat de afbrokkeling van de rechtsstaat in een lidstaat van de Europese Unie ook nadelige gevolgen heeft voor andere lidstaten, bijvoorbeeld wanneer nationale rechters vragen krijgen over het uitvoeren van Europese aanhoudingsbevelen die door Poolse rechterlijke instanties zijn uitgevaardigd? Wat is uw appreciatie van deze situatie?2
Afbrokkeling van de rechtsstaat in een EU-lidstaat kan inderdaad nadelige gevolgen hebben voor andere lidstaten en het functioneren van de Unie in haar geheel, onder andere waar het gaat om een goede werking van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Ten aanzien van het genoemde voorbeeld geldt als uitgangspunt dat de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen zoals het Europees aanhoudingsbevel (EAB) op wederzijds vertrouwen is gestoeld.
Hoewel de ontwikkeling van de rechtsstaat in Polen zeker reden geeft tot aanhoudende zorg, kunnen er slechts in uitzonderlijke situaties redenen zijn om bij de uitvoering van een EAB niet onverkort uit te gaan van wederzijdse erkenning. Het is aan de onafhankelijke rechter om in individuele gevallen te beoordelen of eventuele algemene tekortkomingen in de rechtsstaat de concrete samenwerking met de autoriteiten van de betreffende lidstaat in de weg staan. Dat is pas het geval als moet worden vastgesteld dat de betrokkene in het concrete geval na overlevering gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces (artikel 47 Handvest) in de kern zal worden geschonden (zie in dit verband arrest van het Hof van Justitie EU in zaak C-216/18, LM). De uitvoerende justitiële autoriteit kan gebruik maken van de mogelijkheid om aanvullende inlichtingen te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De uitvaardigende justitiële autoriteit krijgt daardoor de gelegenheid om haar visie op de zaak te geven en dus ook om eventueel aan te tonen dat er in het voorliggende geval geen redenen zijn om het vertrouwen te beperken.
Kunt u toelichten hoe dit incident zich verhoudt tot de lopende artikel-7-procedure in de Raad tegen Polen?
De artikel 7-procedure jegens Polen ziet uitsluitend op de zeven zorgpunten die door de Commissie zijn geïdentificeerd in haar met redenen omklede voorstel uit december 2017. Bovendien is de aanklacht tegen de Poolse academici uiteindelijk niet ingediend. Derhalve acht het kabinet het niet opportuun om deze specifieke casus op te brengen tijdens de aankomende Raad Algemene Zaken. Wel zal het kabinet wederom zijn zorgen uiten over de situatie van de rechtsstaat in Polen, en aandringen op het adequaat en spoedig adresseren door Polen van alle door de Commissie geïdentificeerde zorgen.
Wat is de stand van zaken daaromtrent? Klopt het dat er in de Raad Algemene Zaken van 18 juni niet over de rechtsstaat gesproken is?
Op de Raad Algemene Zaken van 18 juni jl. was de artikel 7-procedure jegens Polen inderdaad niet geagendeerd. Het Voorzitterschap heeft de stand van zaken met betrekking tot deze procedure echter voor de volgende Raad Algemene Zaken van 18 juli a.s. wel geagendeerd. Zoals gebruikelijk is de Kamer hier via de geannoteerde agenda nader over geïnformeerd.
Bent u van plan om deze laatste schrijnende aanval op de rechtsstaat wederom in de Raad Algemene Zaken (d.d. 23 juli 2019) aan te kaarten? Zo ja, met welke lidstaten kunt u optrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoe de overige lidstaten reageerden op de recente mededeling van de Europese Commissie over versterking van de rechtsstaat tijdens de Raad Algemene Zaken van 21 mei?3
De Commissie is voornemens om de ingestuurde bijdragen, waaronder ook die van de lidstaten, na verkregen toestemming online te publiceren. Het kabinet verwijst in dit opzicht dan ook graag naar deze toekomstige publicaties.
Verwacht u op basis hiervan het komende half jaar stappen te kunnen zetten op dit dossier? Werkt u samen met het Voorzitterschap en gelijkgezinde lidstaten om een doorbraak te creëren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal nu eerst de ontvangen voorstellen van de Commissie (COM(2019) 343 – mededeling Versterking van de rechtsstaat binnen de Unie) nader bestuderen. In het algemeen blijft gelden dat Nederland nauw optrekt met gelijkgezinde lidstaten als het gaat om het versterken van rechtsstatelijkheid in de Unie, en waar nodig ook met het Voorzitterschap samenwerkt. In dat opzicht is het bemoedigend dat het zojuist begonnen Fins Voorzitterschap van dit thema een prioriteit zal maken.
Herinnert u zich dat in het verslag van de Raad Algemene Zaken van 21 mei Nederland een schriftelijke reactie toezegde aan de Commissie op de in de mededeling gestelde vragen? Kunt u deze reactie de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?4
De schriftelijke bijdrage van Nederland aan het door de Commissie geïnitieerde debat is samen met de kabinetsreactie op het rapport-Van der Graaf op 2 juli jl. naar beide Kamers gestuurd. De bijdrage is gebaseerd op het BNC-fiche dat beide Kamers op 29 mei jl. toeging.
Ziet u in deze laatste mededeling van de Europese Commissie aanknopingspunten om te starten met het jaarlijks toetsen van lidstaten op basis van grondrechten en democratie door experts, zoals de Venetië Commissie? Zo nee, waarom niet?
De mededeling van 3 april jl. biedt naar de mening van het kabinet geen concrete aanknopingspunten om te starten met het jaarlijks toetsen van lidstaten door experts zoals de Venetië Commissie. Nederland heeft in zijn input richting de Commissie wel de suggestie gedaan dat zij zou kunnen overwegen om in het geval van specifieke landensituaties op een systematischer wijze te (laten) monitoren hoe de lidstaat in kwestie omgaat met de aandachtspunten op het terrein van de rechtsstaat en nader te bepalen thematische onderwerpen. Ook steunt het kabinet het Belgisch-Duits initiatief om te komen tot een peerreviewmechanisme rechtsstatelijkheid en marge van de Raad Algemene Zaken. Deze systematische review van de aan het mechanisme deelnemende landen heeft tot doel een constructieve, gestructureerde en interactieve politieke discussie tussen alle lidstaten te bevorderen, zodat daadwerkelijke verbetering van de rechtsstaat kan worden bewerkstelligd. Dit mechanisme wordt momenteel op ambtelijk niveau verder uitgewerkt en besproken tussen de lidstaten.
Wanneer verwacht u de verdere meer concrete uitwerking van de voorstellen die in deze mededeling gedaan worden?
Op 17 juli jl. is de nieuwe Commissiemededeling verschenen met daarin nadere voorstellen. Het kabinet zal deze voorstellen nader bestuderen en beide Kamers hierover zoals gebruikelijk via een BNC-fiche informeren.
Het bericht ‘Nederlands mkb heeft last van marktmacht grootbanken’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Mkb-bankfinanciering in Europees perspectief» van het Centraal Plan Bureau (CPB)1 en het daarop gebaseerde bericht «Nederlands mkb heeft last van marktmacht grootbanken»?2
Ja, ik ben bekend met het rapport en het daarop gebaseerde bericht.
Herkent u de conclusie van het CPB dat het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb) minder vaak bankleningen ontvangt dan het mkb elders in de eurozone? Zo ja, waarom deelt u de conclusie van het CPB en welke aanvullende stappen acht u noodzakelijk om de in het CPB rapport geschetste situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het CPB-rapport. Dit rapport beschrijft mogelijke redenen waarom mkb bedrijven moeizamer aan bankfinanciering kunnen komen ten opzichte van vergelijkbare bedrijven in de Eurozone. Deze redenen zijn divers en acht ik plausibel. Het onderzoek is echter breed en het is niet mogelijk gebleken om op basis van de data oorzakelijke verbanden te leggen. De mkb-financieringsmarkt verschilt ook sterk per eurozoneland. Het één op één vergelijken van landen is dan ook niet mogelijk (zie ook antwoord op vraag 4).
Deelt u de stelling van het CPB dat de winstgevendheid van bedrijven, ook van kleine en middelgrote, in Nederland relatief goed is in vergelijking met andere eurozonelanden en dat daarbij het mediane eigen vermogen van kleine Nederlandse bedrijven eerder hoger dan lager is dan in andere landen? 3 Zo ja, hoe verhoudt deze stelling zich tot de uitspraak in de financieringsmonitor dat een van de redenen voor de hogere kosten van Nederlandse kredieten de zwakkere financiële positie van kleine Nederlandse bedrijven die krediet aanvragen ten opzichte van het Europees gemiddelde is?4
Ik deel deze stelling. Het rapport van het CPB geeft aan dat de meeste Nederlandse mkb bedrijven financieel gezond zijn. Dit rapport is mede gebaseerd op BACH5 data en CBS bewerkte microdata. Hieruit blijkt dat Nederlandse mkb bedrijven ook net zo winstgevend te zijn ten opzichte van soortelijke bedrijven elders in de Eurozone; bovendien beschikken ze ook over een gemiddeld niveau aan eigen vermogen.
De financieringsmonitor geeft aan dat één van de verklaringen van de hogere kosten van met name kleine leningen in vergelijking met het Europees gemiddelde de zwakkere financiële positie van het mkb is ten opzichte van het Europees gemiddelde. De financieringsmonitor van het CBS baseert zich hier op het IMF country report van 2018. Dit is echter een analyse over 2017, en een andere databron dan het CPB-rapport.
Verder accentueert het CPB-rapport ook dat niet alle afwijzingen door banken een probleem vormen. Want nieuwe bedrijfsleningen worden soms, gezien de bedrijfseconomische vooruitzichten, gerechtvaardigd afgewezen door banken. In het najaar 2019 zal ik in een Kamerbrief mijn beleidsvisie nader toelichten.
Kunt u uw appreciatie delen van de uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) dat banken tegelijkertijd scherp kijken naar risico’s en alleen gezonde bedrijven met goede plannen in aanmerking voor financiering komen, in relatie tot de stelling van het CPB dat de winstgevendheid van het Nederlandse mkb in relatie tot andere eurozonelanden relatief goed is?
Ja, voor zover mij bekend heeft de NVB tot op heden alleen gereageerd met een bericht op hun website. De NVB geeft redenen aan waarom de vergelijking van de mkb-financieringsmarkt tussen verschillende landen moeilijk te maken is.
De NVB noemt de mate van digitalisering, een traditie van relatie-bankieren of transactiebankieren en de mate waarin schuld aangaan gebruikelijk is. Deze aspecten zijn inderdaad relevant om rekening mee te houden in de vergelijking. Om deze reden ben ik tevens gestart met een exercitie met de Europese Commissie en de lidstaten om te komen tot goede voorbeelden van beleid en instrumenten om de mkb-financieringsmarkt te verbeteren. Dit zal ik delen met uw Kamer in een brief over de beleidsvisie mkb-financiering (zie antwoord vraag 3 en 14).
Bent u bekend met wat banken onder gezonde bedrijven verstaan, aangezien de NVB stelt dat alleen gezonde bedrijven met goede plannen in aanmerking komen voor financiering? Wordt daarbij gekeken naar de historie of naar de vooruitzichten?
Banken hebben eigen modellen voor inschatting van de financiële gezondheid van bedrijven en bijhorende risico’s. Deze inschatting wordt per financieringsaanvraag gedaan. Ik kan dan ook niet zeggen wat banken precies verstaan onder gezonde bedrijven. Wel kan ik aangeven waar banken op beoordelen. Dit is onder andere de rentabiliteit (winstgevendheid) van het bedrijf dan wel de investering waar financiering voor wordt gevraagd, de solvabiliteit van het bedrijf (terugbetaalcapaciteit) en cashflowontwikkeling. Hierbij zijn zowel de historische cijfers als de prognoses belangrijk. Naast financiële gegevens beoordeelt een bank ook niet-financiële informatie. De NVB geeft in haar «position paper» van 4 april jl. aan welke factoren meespelen in de beoordeling van een krediet.
Onderschrijft u de stelling van het CPB dat de tarieven voor leningen aan het mkb in Nederland hoger liggen dan elders in de eurozone? Zo ja, wat is daarvan de reden? Welke mogelijkheden heeft u om bancaire financiering aantrekkelijk te maken voor het mkb en zo het Nederlandse mkb op een eerlijke wijze te kunnen laten concurreren met Europese bedrijven?
De bevinding op basis van analyse – en dus geen stelling – van het CPB is dat marktrentes voor bedrijfsleningen tot 5 jaar zowel voor het mkb als voor het grootbedrijf boven het Eurozone gemiddelde liggen. Een mogelijke verklaring die CPB opwerpt is dat hier wellicht sprake is van marktmacht. Andere verklaringen waardoor er verschillen zijn per land zijn de beschikbaarheid van informatie waarop banken het kredietrisico bepalen. De mate van standaardisatie van financiële verslaglegging verschilt, evenals de beschikbaarheid van kredietratings voor het mkb. De uitkomsten van de financieringsmonitor wijzen ook uit dat de rentes voor mkb bedrijfsleningen afnemen met de bedrijfsomvang en met de bedrijfsleeftijd. Ook tussen sectoren verschillen de rentepercentages. Er worden hogere rentes betaald in de meer risicovolle sectoren (zoals zakelijke dienstverlening en ICT) en lagere rentes in onroerend goed en reparatie, bouw en landbouw. Over mijn beleid informeer ik u nader in de Kamerbrief over de beleidsvisie MKB-financiering (zie antwoord op vraag 14).
Onderschrijft u de cijfers van het CPB dat Nederlandse mkb’ers 16%-punt minder vaak een banklening ontvangen dan vergelijkbare bedrijven in andere landen in de eurozone? Zo ja, welke aanvullende stappen acht u wenselijk om ervoor te zorgen dat meer Nederlandse mkb’ers een banklening ontvangen?
Ik neem kennis van deze bevindingen. Zoals CPB ook aangeeft vormt niet alle afwijzingen een probleem. Een deel wordt terecht afgewezen omdat er bijvoorbeeld onvoldoende marktperspectief is. In de Financieringsmonitor worden de belangrijkste redenen van afwijzing opgesomd. Wat een gezond afwijzingspercentage is valt niet te zeggen. Het CPB benadrukt in de Policy brief dat cultuurverschillen ook een rol kunnen spelen in het aanvraaggedrag van ondernemers in Nederland. Sinds de laatste financiële crisis lijken Nederlandse ondernemers meer leenavers dan Europese ondernemers elders. Het is belangrijk om te benadrukken dat het bedrijfsleven gezond gefinancierd dient te zijn en dat banken een belangrijke selectiefunctie hebben om bedrijven te financieren met een financieringsbehoefte die dit ook financieel kunnen dragen. Om mkb-financiering te bevorderen zijn verschillende financieringsinstrumenten reeds beschikbaar (zie antwoord op vraag 13).
Onderschrijft u de cijfers van het CPB dat Nederlandse mkb’ers 15%-punt minder vaak een aanvraag doen voor een banklening dan vergelijkbare bedrijven elders in Europa? Zo ja, heeft u vergelijkbare signalen ontvangen en zicht op de mogelijke redenen voor afwijzing? Zo ja, welke stappen acht u noodzakelijk om ervoor te zorgen dat in Nederland zo veel mogelijk mkb’ers, die behoefte hebben aan financiering, een aanvraag doen voor een banklening?
Zie antwoord vraag 7.
Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen om ervoor te zorgen dat mkb’ers die behoefte hebben aan financiering, daadwerkelijk een aanvraag doen voor een banklening en niet vooraf al de handdoek in de ring gooien?
Het CPB benadrukt in haar rapport dat de meeste mkb-bedrijven in Nederland die geen behoefte hebben om een lening bij een bank aan te vragen, dit doen omdat zij adequate eigen middelen hebben. Daarnaast lijkt ook de verwachting van het mkb om afgewezen te worden bij een financieringsaanvraag een belangrijkere rol te spelen in Nederland dan elders in de Eurozone. EZK stimuleert ondernemers om gebruik te maken van verschillende financieringsinstrumenten die uitgevoerd worden door RVO6. Daarnaast kunnen ondernemers ook terecht bij het ondernemingsplein7 en de KvK8 voor vragen en ondersteuning omtrent financiering. Om inzichten uit te wisselen met de eurozonelanden met betrekking tot leenaanvragen heeft Nederland met andere lidstaten en de Europese Commissie afgesproken om «best practises» uit te wisselen. Desalniettemin is het belangrijk om te benadrukken dat elk land in de eurozone een ander financieringsmarktsysteem heeft, waardoor verschillen onvermijdelijk zijn (zie antwoord vraag 4).
Onderschrijft u de cijfers van het CPB dat leenaanvragen in Nederland 14%-punt minder vaak volledig worden toegekend dan elders? Zo ja, welke aanvullende stappen neemt u om dit verschil met andere landen uit de eurozone te verkleinen?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u aanvullende stappen wenselijk om bancaire financiering meer te laten aansluiten op de behoefte van mkb’ers en het bestaande financieringsinstrumentarium? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig meer concurrentie op de mkb-financieringsmarkt aan. Zowel bij banken als bij alternatieve financiers zoals leasing, factoring en crowdfunding. Hier voer ik ook actief beleid op. De kredietverlening aan het mkb ondersteun ik met de garantie-instrumenten BMKB en GO. In juli 2017 is de BMKB na een tijdelijke openstelling vanaf 2012, permanent opengesteld voor niet-banken, die zich voor de regeling kwalificeren. Het stimuleren van de risicokapitaalmarkt doe ik met instrumenten zoals DVI en SEED. Deze risicokapitaalinstrumenten worden bij uitstek door alternatieve financiers, zijnde niet banken, in de markt aangeboden. Deze instrumenten dragen in belangrijke mate bij aan het oplossen van marktfalen wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een tekort aan zekerheden of behoefte aan risicodragend vermogen bij financiering van innovaties of groei van startups of scale-ups.
Welke stappen worden door de overheid gezet om alternatieve financiering een reëel en aantrekkelijk alternatief te maken voor bankfinanciering bij mkb’ers?
Zie antwoord vraag 11.
Acht u extra aanvullende stappen wenselijk om alternatieve financiers een welkome aanvulling te laten blijven op het bestaande financieringsinstrumentarium? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet? Aan welke types van financiering denkt u hierbij?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u de in het wetgevingsoverleg over Jaarverslag en Slotwet Ministerie van Economische Zaken en het Diergezondheidsfonds (XIII) (deel EZK) voor het jaar 2018 van 12 juni 2019 toegezegde appreciatie van het CPB rapport «Mkb-bankfinanciering in Europees perspectief» voor het einde van het zomerreces aan de Kamer zenden?
De appreciatie van het CPB rapport «Mkb-bankfinanciering in Europees perspectief» betrek ik in mijn Kamerbrief over de beleidsvisie Mkb-financiering waarin ik de meta-analyse aanbied naar aanleiding van de 5 evaluaties van de risicokapitaalinstrumenten en waarin ik ter beantwoording van de motie Graus9 een internationale vergelijking maak van de mkb-financieringsmarkt. Om relevante onderwerpen integraal aan de Kamer aan te kunnen bieden stuur ik de brief met appreciatie van het CPB-rapport niet voor het eind van zomerreces, maar in het najaar 2019 naar de Kamer.
Fraude in de zorg |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw zorgbureau onder vuur: ditmaal wegens «bankje spelen» met zorggeld»?1
Ja.
Vind u het ook kwalijk dat er wederom sprake is van fraude bij een Twents zorgkantoor?
Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg en aan niets anders. Fraude dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het stelsel onder druk. In de door u aangehaalde situatie gaat het om een zorgbureau dat leningen verstrekt.
Hoe beoogt het wetsvoorstel Bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg een einde te maken aan deze specifieke vorm van zorgfraude?
Het wetsvoorstel Bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg heeft tot doel fraude in de zorg in het algemeen te bestrijden. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat verschillende partijen, waaronder toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgverzekeraars en gemeenten, signalen over fraude beter uit gaan wisselen, zodat deze partijen vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid fraude beter kunnen opsporen en aanpakken. Wanneer deze partijen elk individuele signalen over een bepaalde zorgaanbieder hebben die op zichzelf niet de conclusie kunnen dragen dat sprake is van fraude, dan kan binnen het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ), waar al deze signalen bij elkaar komen, duidelijk worden dat er toch meer aan de hand is bij een zorgaanbieder. Een specifiek signaal over het verstrekken van leningen met zorggeld zou ook bij het IKZ onderzocht kunnen worden. Alle signalen bij elkaar kunnen leiden tot een beter en concreter beeld dat aanleiding geeft tot gericht vervolgonderzoek naar fraude. Fraude in de zorg kan hierdoor eerder worden opgespoord en beter worden aangepakt.
Het wetsvoorstel maakt daarnaast mogelijk dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten gegevens over zorgaanbieders die opzettelijk de fout ingaan met zorggeld op een centrale plek registreren, in een zogenoemd waarschuwingsregister. Genoemde instanties kunnen dit register onder andere raadplegen voordat zij een contract afsluiten. Dit helpt om te voorkomen dat frauderende zorgaanbieders actief worden in een andere gemeente of in een ander zorgdomein, daar opnieuw contracten afsluiten en zo door kunnen gaan met hun kwalijke praktijken.
Ziet u mogelijkheden om het verstrekken van leningen niet alleen «onwenselijk» maar ook onwettig te maken? Zo ja, welke?
In de Kamerbrief van 18 juni 20192 heb ik aangegeven het onwenselijk te vinden wanneer leningen worden verstrekt, wanneer dit niet bijdraagt aan de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder. Indien door een zorgaanbieder een lening wordt verstrekt die niet in het belang van de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder is, is mogelijk sprake van belangenverstrengeling. Zoals in de brief van 9 juli 20193 is aangekondigd, werk ik aan maatregelen omtrent versterking van het interne en externe toezicht op integere en professionele bedrijfsvoering waardoor belangenverstrengeling wordt voorkomen en transparantie over de bedrijfsvoering wordt vergroot. Daarmee wordt ook het verstrekken van leningen tegengegaan die niet bijdragen aan de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder.
Bent u nog steeds van mening dat Twente een goed voorbeeld is van een regio die zorgfraude goed aanpakt en voorkomt, zoals u stelde in de beantwoording op schriftelijke vragen over foute zorgondernemers op 17 juni jl.?2
Ja.
Deelt u de mening dat nu u in bovengenoemde reactie op schriftelijke vragen heeft aangegeven ook van mening te zijn dat een zorgaanbieder geen bank hoort te spelen met zorggeld en dat ook onwenselijk te vinden daar ook vervolgactie van u dient plaats te vinden om te zorgen dat een en ander ook daadwerkelijk niet meer voorkomt? Zo ja, op welke termijn onderneemt u dan welke actie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid cijfers bij te houden van de met fraude gepaard gaande bedragen daar waar gemeenten belast zijn met controle en toezicht om een duidelijk overzicht te creëren van de situatie? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het is dan ook aan hen of zij cijfers over onrechtmatigheden registreren en/of publiceren.
Bent u van mening dat het beter is nu zelf nadere actie te ondernemen dan af te wachten of gemeenten dat gaan doen?
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet. Om gemeenten te ondersteunen bij de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet voert de VNG sinds september 2015 – op verzoek van – en met subsidie vanuit het Ministerie van VWS een ondersteuningsprogramma ten behoeve van gemeenten uit.
Het bericht ‘Dieven teisteren Nederlandse winkeliers: 1,8 miljard verlies’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dieven teisteren Nederlandse winkeliers: 1,8 miljard verlies»?1 Heeft u vergelijkbare signalen ontvangen?
Ja. Deze gegevens van Checkpoint Systems zijn in lijn met eerdere cijfers. De Global Retail Theft Index, die gebaseerd is op onderzoeksresultaten van hetzelfde bureau, kwam voor 2015 uit op een vergelijkbare omvang van de schade. Dit bedrag is erg hoog en er worden veel onderwerpen bij elkaar opgeteld (onder andere winkeldiefstal, interne fraude en derving). De brancheorganisaties houden de directe schade voor winkeldiefstal op honderden miljoenen, waarvan ongeveer 1/3 veroorzaakt wordt door georganiseerde groepen.
Kunt u uiteenzetten welke mogelijke oplossingen door u overwogen worden om het verlies voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) door winkeldiefstal terug te brengen?
Ter bevordering van het veilig ondernemen is er een publiek-privaat platform onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC). Het Ministerie van EZK is hier ook in vertegenwoordigd. Dit platform richt zich op de aanpak van verschillende vormen van criminaliteit tegen het bedrijfsleven, zoals ook winkeldiefstal. Er wordt onder meer gewerkt aan een module aangifte winkeldiefstal op het Operationeel Politie Platform (OPP) en aan de aanpak van mobiele bendes van winkeldieven.
Als onderdeel van het Actieplan Aanpak Mobiel Banditisme is eind vorig jaar, na goedkeuring van de Autoriteit Persoonsgegevens, het waarschuwingsregister Gemeenschappelijke Informatie Organisatie (GIO) in gebruik genomen. In GIO wordt (beeld)materiaal en overige informatie van private partijen over mobiele bendes geanalyseerd en bewerkt ten behoeve van de opsporing en preventie. Na een selectie op bruikbare gegevens wordt de informatie verrijkt met politiële informatie ten behoeve van de opsporing. GIO koppelt de gegevens ook terug naar de deelnemende private partijen, zodat zij (beveiligings)maatregelen kunnen treffen op basis van signalen over mobiele bendes. De komende tijd zullen nieuwe en aanvullende maatregelen uit het Actieplan worden uitgevoerd.
In het NPC wordt gesproken met het bedrijfsleven om in gezamenlijkheid de aanpak waar nodig verder te verstevigen en aan te passen. De aanpak van winkeldiefstal is daarnaast onderdeel van andere gezamenlijke initiatieven om criminaliteit waar het bedrijfsleven mee te maken krijgt terug te dringen. Voorbeeld hiervan is de aanpak van heling. Ook draagt de publiek-private samenwerking in de regionale Platforms Veilig Ondernemen (PVO) bij aan de lokale en regionale aanpak van winkeldiefstal. In een PVO werken politie, justitie, gemeenten, branche en ondernemers samen aan de oplossing van regionale veiligheidsproblemen.
In de NPC-vergadering van 17 juni jl. is het actieprogramma Veilig ondernemen 2019–2022 vastgesteld. Deze zal ik uw Kamer binnenkort doen toekomen. In dit actieplan is mobiel banditisme als prioriteit benoemd voor de komende jaren. Samen met de branche nemen we maatregelen om de verschillende vormen van vermogenscriminaliteit die deze mobiele dadergroepen plegen, waaronder winkeldiefstal, aan te pakken.
Welke stappen onderneemt u om de aanpak van winkeldiefstal tot prioriteit te maken en daarbij andere ministeriële departementen te betrekken?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de appreciatie op de notitie «Aanbevelingen voor de aanpak van winkeldiefstal» van de leden Wörsdörfer en Van Oosten, overhandigd tijdens het debat over de begroting Economische Zaken en Klimaat (35 000-XIII) op 6 november 2018, voor het einde van het zomerreces naar de Kamer sturen?
Omdat de aanbevelingen van de VVD-notitie «Aanbevelingen voor de aanpak van winkeldiefstal» allemaal op het terrein van de Minister van Justitie en Veiligheid liggen, heb ik de notitie persoonlijk onder de aandacht gebracht van mijn collega-bewindspersoon. De Minister van Justitie en Veiligheid werkt aan een appreciatie en verwacht deze voor het einde van de zomer aan uw Kamer te doen toekomen.
De International Association for Trusted Blockchain Applications |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de International Association for Trusted Blockchain Applications (INATBA)?
Ja.
Welke verwachtingen heeft u van de INATBA?
Laat ik voorop stellen dat het INATBA pas in april van dit jaar formeel van start is gegaan. De uitwerking van voornemens en de inrichting van de organisatie is derhalve nog volop gaande. Het doel van het INATBA is het vertrouwen en de innovatie kracht van blockchain en andere vormen van gedecentraliseerde afsprakenregistratie (DLT/Distributed Ledger Technolgy) op internationale schaal te bevorderen. Het INATBA wil een structuur creëren om de samenwerking in de publieke en private sector rondom blockchain aan te moedigen. Onderdeel daarvan is het voeren van een open dialoog met regelgevende instanties en beleidsmakers. Verder wil het INATBA richtlijnen en specificaties formuleren. Om de communicatie tussen het INATBA en overheidsinstanties vorm te geven wordt een Governmental Advisory Board (GAB) ingericht. Daarvan maken internationale organisaties zoals de Wereldbank, de OECD en de UN deel uit. De verwachting is dat deze cirkel wordt uitgebreid met organisaties van nationale overheden. Met dat doel legt het INATBA momenteel contact met onder andere nationale toezichthouders. Ik sluit me van harte aan bij de ambities van het INATBA, zal daar waar mogelijk steun geven aan dit initiatief en hoop dat het Nederlandse bedrijfsleven de mogelijkheden, die het INATBA hen biedt, ten volle zal gebruiken. Onderzocht wordt of het European Blockchain Partnership, dat door de Europese Commissie is opgericht na een oproep daartoe door Nederland en 21 andere lidstaten, een effectieve rol zou kunnen spelen in de dialoog tussen overheidsinstanties en het blockchain bedrijfsleven, die door het INATBA wordt gestart. Het INATBA geeft aan te verwachten dat in dit najaar meer duidelijkheid zal bestaan over de organisatiestructuur en overleggremia van het INATBA.
Welke rol ziet u voor Nederland bij de INATBA?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend hoeveel organisaties en bedrijven zich inmiddels aan dit initiatief verbonden hebben? Hoeveel daarvan zijn in Nederland gevestigd?
Van de 105 bedrijven die het initiatief tot het INATBA namen zijn er zes uit Nederland afkomstig. Begin juli telde het INATBA 159 leden, waarvan er tien uit Nederland. Voor een overzicht van de deelnemende organisaties en bedrijven verwijs ik u naar de website van het INATBA1
Ziet u reden om stappen te ondernemen om de INATBA zo goed en effectief mogelijk onder de aandacht te brengen van Nederlandse bedrijven en organisaties die zich bezighouden met blockchaintoepassingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunt u de inzet van Nederlandse organisaties en bedrijven ondersteunen en vergroten?
De samenwerking met het bedrijfsleven en met wetenschappelijke organisaties op het gebied van blockchain wordt op twee manieren vorm gegeven. Op de eerste plaats zijn er de talloze gebruikelijke bilaterale contacten, zoals kennismakingsgesprekken, werkbezoeken en gesprekken en marge van conferenties. Op meer gestructureerde wijze vindt het contact plaats in de door EZK geïnitieerde Dutch Blockchain Coalition. In deze contacten is ruimte voor informatie-uitwisseling over initiatieven als het INATBA.
Zijn er in Nederland inmiddels gevallen waarbij bedrijven en organisaties verzocht hebben om experimenteerruimte voor verdere ontwikkeling van blockchaintoepassingen?
Vanuit De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zijn er twee gezamenlijke programma’s om innovatie in de financiële sector te faciliteren, InnovationHub en Maatwerk voor Innovatie. InnovationHub dient als vraagbaak waar marktpartijen hun vragen kunnen stellen over het toezicht en de wet- en regelgeving op innovatieve financiële producten en diensten. Maatwerk voor Innovatie is een zogeheten «regulatory sandbox», waarbij marktpartijen met een innovatief concept een verzoek kunnen indienen en er door de toezichthouders beoordeeld wordt of er sprake is van knelpunten in wet- en regelgeving die een onnodige belemmering vormen voor innovatie. Voor zover wet- en regelgeving hier ruimte voor biedt kunnen de toezichthouders dan maatwerk bieden in de toepassing. Hiermee wordt marktpartijen de mogelijkheid geboden innovatieve concepten in de sandbox-omgeving te testen en is er sprake van een zekere experimenteerruimte. DNB en AFM hebben aangegeven dat sinds de start van InnovationHub en Maatwerk voor Innovatie in 2016, er regelmatig vragen over het gebruik van blockchaintechnologie zijn ontvangen en er veel interesse is getoond in het experimenteren met innovatieve ontwikkelingen, waaronder blockchaintoepassingen. Over de precieze aard van de vragen en experimenten kan in verband met vertrouwelijkheid van het toezicht niet uitgeweid worden.
Lukt het u om de Kamer voor het zomerreces de eerstvolgende rapportage over de digitaliseringsstrategie te sturen en bevat die rapportage een concreet hoofdstuk over blockchain?
Ja, de rapportage is reeds aan u verzonden2. Deze rapportage bevat geen apart hoofdstuk over blockchain.
Discriminatie van de defensie-industrie door het kabinet tegen de achtergrond van de Defensie Industrie Strategie |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om de defensie-industrie uit te sluiten van deelname aan handelsmissies?1
Ja.
Hebt u tevens kennisgenomen van het feit dat de defensie-industrie niet over de uitsluiting is geïnformeerd?2
Ja.
Hebt u tot slot kennisgenomen van het feit dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking niet bekend is met andere landen die hun defensie-industrie ook uitsluiten van deelname aan handelsmissies?3
Ja.
Hoe lang bent u al op de hoogte van het uitsluiten van deelname van de defensie-industrie aan handelsmissies? Was de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat hier wel van op de hoogte?
Tijdens het nota-overleg over de Defensie Industrie Strategie (DIS) op 18 februari jl. (kamerstuk 31 125, nr. 102) is uitsluiting van de defensie industrie aan het Dutch Trade and Investment Fund aan de orde geweest.
Hoe verhoudt het genoemde uitsluitingsbeleid zich tot uw Defensie Industrie Strategie (DIS), in het bijzonder tot de daarin uitgesproken toewijding aan een gezonde industrie en het voornemen om toeleverancier te kunnen zijn in het buitenland?4
Inmiddels zijn, in het licht van de DIS generieke handelsbevorderende instrumenten, zoals handelsmissies en het Partners In Business (PIB) programma, open gesteld voor ook díe bedrijven uit de defensie-gerelateerde sector, waarvan de handel in of productie van wapens of munitie meer dan 10% uitmaakt van hun primaire bedrijfsactiviteiten.
Het kabinet heeft de uitvoerders van zijn generieke handelsbevorderende instrumenten opgedragen om deze aanpassing door te voeren. Uiteraard zal de overheid bij het inzetten van dergelijke instrumenten ter bevordering van export door de Nederlandse defensie-industrie toetsen op IMVO-gronden en rekening houden met geldende wapenexportrestricties. De komende tijd beziet het kabinet of ook andere aspecten van de handelsinzet (zoals het Dutch Trade and Investment Fund) voor de defensiesector in het licht van de DIS zouden kunnen worden aangepast op een manier die recht doet aan internationale afspraken op het terrein van financiering en geldende wapenexportrestricties.
Welke andere onderdelen van het handels- en bedrijfsleveninstrumentarium van de Nederlandse overheid sluit de aanvragen vanuit of deelname van de defensie-industrie op dit moment uit? Kunt u per instrument of regeling aangeven welke Minister voor dit instrument of deze regeling verantwoordelijk is?
De defensie-industrie is op dit moment uitgesloten van het gebruik van internationale financieringsinstrumenten ten laste van het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, omdat de FMO-uitsluitingslijst op die instrumenten van toepassing is. Generieke handelsbevorderende instrumenten staan sinds kort wel open voor de sector. Zoals bij vraag 5 is aangegeven, overlegt het kabinet op dit moment over de vraag of de handelsinzet verder kan worden aangepast in het licht van de Defensie Industrie Strategie.
Waarom zijn de schriftelijke vragen over het kabinetsbeleid ten aanzien van de defensie-industrie5 (ingezonden op 21 februari 2019) nog steeds niet beantwoord, en is ook de deadline van de tweede uitstelbrief niet gehaald?6
De vragen worden hierbij beantwoord. Interdepartementale afstemming kostte meer tijd dan voorzien.
De uitspraak van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Hoge Raad over de onterechte en oneerlijke fictieve vermogensrendementsheffing?1
Ja.
Kunt u een reflectie geven op de uitspraak van de Hoge Raad dat een gehanteerd fictief rendement van 4% onterecht was en dat in 2013 en 2014 een rendement van 4% niet haalbaar was zonder dat belastingplichtigen daar (veel) risico voor hoefden te nemen? Wat betekent dit voor de mensen bij wie via box 3 vermogensrendementsheffing wordt geïnd op het spaargeld?
Op vrijdag 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de massaalbezwaarprocedure aangaande de box 3 heffing voor de jaren 2013 en 2014. De Hoge Raad overweegt in zijn arrest dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het eertijds door de wetgever in het forfaitaire stelsel van box 3 voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de heffing van box 3 op stelselniveau een schending van artikel 1 EP vormt als het nominaal in box 3 te behalen rendement voor de jaren 2013 en 2014 gemiddeld lager is dan 1,2% (4% van 30%). Voor de gevolgen van een dergelijke schending op stelselniveau kan de Hoge Raad in beginsel geen oplossing bieden. De Belastingdienst zal op de massaalbezwaarschriften een collectieve uitspraak doen over de rechtsvraag die wordt gepubliceerd in de Staatscourant. De Belastingdienst zal het massaal bezwaar voor deze jaren afwijzen.
Bent u bereid om wetgevende actie te ondernemen, zoals de Hoge Raad eigenlijk van u verlangt, of wacht u een jaar af, waarin de Hoge Raad miljoenen individuele bezwaren gaat toewijzen, voordat u wetgevende actie onderneemt?
De Hoge Raad verbindt in het arrest geen gevolgen aan een mogelijke schending op stelselniveau en laat de aanslagen in stand. Vanaf 2017 is een nieuw stelsel ingevoerd en het arrest van de Hoge Raad is hierop niet van toepassing. In zoverre verlangt de Hoge Raad geen wetgevende actie. Toch realiseert het kabinet zich dat een brede maatschappelijke wens bestaat om de heffing over inkomen uit sparen beter te laten aansluiten bij het werkelijke rendement van een individuele belastingplichtige. In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» heeft dit kabinet ook opgenomen dat een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van het werkelijk rendement zal worden uitgewerkt. Deze brede wens onderschrijf ik en daarom heb ik in de brief «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel»2en in de «Kabinetsreactie box 3 op basis van werkelijk rendement»3 toegezegd om op twee sporen nader onderzoek te doen op het gebied van box 3. Op de langere termijn worden in het bouwstenenonderzoek meer fundamentele beleidsopties uitgewerkt voor het belasten van vermogen en vermogensinkomsten. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2020 naar Uw Kamer te sturen.
Op korte termijn werk ik nader uit of we tegemoet kunnen komen aan belastingplichtigen met spaargeld in box 3. Concreet betekent dit dat ik onderzoek of het spaargeld tegen werkelijk rendement kan worden belast, of tegen een rendement dat daarbij in de buurt komt. De resultaten van dit onderzoek stuur ik met Prinsjesdag naar Uw Kamer.
Hoe wordt de uitspraak meegenomen in het onderzoek naar een vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, wordt er momenteel op twee sporen nader onderzoek gedaan op het gebied van box 3, waarbij beleidsopties worden uitgewerkt voor het belasten van vermogen en vermogensinkomsten. In deze onderzoeken zullen de overwegingen van de Hoge Raad worden meegenomen.
Wat betekent de uitspraak voor de fictieve rendementen na de jaren 2013, 2014, toen de rentes nog lager waren?
De massaalbezwaarprocedure box 3 waarin de Hoge Raad op 14 juni 2019 een arrest heeft gewezen, is van belang voor het stelsel van de box 3-heffing (en het forfaitaire rendement) zoals dat gold voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016.4 De Hoge Raad verbindt in het arrest geen gevolgen aan een mogelijke schending op stelselniveau en laat de aanslagen in stand. Het arrest van de Hoge Raad geeft dan ook geen aanleiding om de aanslagen voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016 aan te passen. De Belastingdienst zal het massaal bezwaar voor deze jaren afwijzen met een collectieve uitspraak. Vanaf 2017 is een nieuw stelsel ingevoerd en het arrest van de Hoge Raad is hierop niet van toepassing. Bezwaarschriften tegen aanslagen voor de belastingjaren 2017 en 2018 maken onderdeel uit van aparte massaalbezwaarprocedures.5
Wat betekent de uitspraak voor het fictieve rendement in de jaren na 2017?
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is met ingang van 1 januari 2017 de vermogensrendementsheffing in box 3 herzien. Deze herziening was erop gericht om het forfaitaire rendement dichter te laten aansluiten bij het gemiddelde werkelijke rendement. Voor aanslagen over het belastingjaar 2017 en 2018 op basis van het nieuwe stelsel lopen nog aparte massaalbezwaarprocedures waar de Hoge Raad uitspraak over zal doen.
Op welke manier bent u voornemens de bezwaren af te handelen in overeenstemming met de uitspraak van de Hoge Raad?
Zoals in voorgaande antwoorden is aangegeven, zal de Belastingdienst het massaal bezwaar voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016 afwijzen met een collectieve uitspraak waarin de aanslagen voor die jaren worden gehandhaafd. De collectieve uitspraak zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Hoe valt deze uitspraak te implementeren in de eerder genoemde uitgangspunten van uitvoerbaarheid, administratieve lasten, gevoel van rechtvaardigheid en draagkracht2?
In de «Kabinetsreactie box 3 op basis van werkelijk rendement» geef ik aan dat de vermogensrendementsheffing zoveel mogelijk aan de uitgangspunten van uitvoerbaarheid, robuuste en brede heffingsgrondslag, geen hoge administratieve lasten voor burgers, gevoel van rechtvaardigheid en draagkracht moet voldoen. Op basis van de Voortgangsrapportage en het Keuzedocument box 3 komt het kabinet tot de conclusie dat een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement niet kan voldoen aan alle hiervoor genoemde uitgangspunten. Een overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is daarom op korte of middellange termijn alleen denkbaar als er concessies worden gedaan op een of meerdere van de uitgangspunten. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 3 is aangegeven worden momenteel fundamentele beleidsopties uitgewerkt en de mogelijkheden voor het belasten van spaargeld tegen werkelijk rendement onderzocht waarbij deze uitgangspunten wederom aan bod zullen komen. De resultaten van het spaargeldonderzoek stuur ik met Prinsjesdag naar Uw Kamer.
Is nog steeds de verwachting dat het eerste (versnelde) deelonderzoek naar opties om specifiek belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet te komen op Prinsjesdag naar de Kamer wordt gestuurd3? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u de vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Docent DaCapo in Sittard-Geleen weg na ongepaste mails aan leerlinge’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Docent DaCapo in Sittard-Geleen weg na ongepaste mails aan leerlinge»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak bij Commissie van Beroep jegens deze docent?2
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een docent ontslagen wordt wegens aangetoond grensoverschrijdend gedrag hij of zij niet meer op elders aan het werk mag als docent? Zo nee, waarom niet?
Van een leraar verwachten we dat zij of hij zorgt voor een veilig schoolklimaat voor alle leerlingen. Grensoverschrijdend gedrag is daarbij onaanvaardbaar. Het screenen en aannemen van personeel is de zaak van een werkgever. Werkgevers doen er goed aan bij het werven van personeel aandacht te besteden aan eerdere dienstverbanden, de reden van vertrek bij de vorige werkgever en referenties te raadplegen.
Zou het lerarenregister een oplossing kunnen bieden voor het «hoppen» van docenten van school naar school waar telkens opnieuw slachtoffers kunnen worden gemaakt? Zo nee, op welke andere wijze kunnen we documenteren en inzichtelijk maken dat een docent zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag?
Zoals u weet wordt deze kabinetsperiode niet meer gewerkt aan een verplicht lerarenregister. Omdat het register niet verplicht is zullen niet alle leraren hierin opgenomen zijn en kan het instrument dus nooit werken zoals u suggereert. Het lerarenregister was bovendien bedoeld als middel om de positie van leraren te versterken en hun beroepskwaliteit zichtbaar te maken en te verbeteren.
Liever bevorder ik dat scholen strategisch personeelsbeleid voeren en moedig ik werkgevers aan om standaard referenties te raadplegen, ook in tijden van krapte op de arbeidsmarkt.
Kunt u er voor zorgen dat een docent die bewezen grensoverschrijdend gehandeld heeft, niet op een andere plek in het onderwijs weer aan de slag kan? Zo ja, op welke termijn kunnen we deze voorstellen verwachten? Zo nee, waarom vindt u dat deze docenten opnieuw voor de klas mogen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u ook bekend met het bericht «Kan een docent die «liefje» appte, weer voor de klas»?3
Ja.
Wat is uw mening over het geven van een tweede kans aan docenten die zich schuldig hebben gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag? Hoeveel kansen mag een docent krijgen volgens u?
Leraren die voor de klas staan moeten zorgen voor een veilig schoolklimaat waar respectvol met elkaar wordt omgegaan. Ik vertrouw erop dat de werkgever dit bewaakt en, indien een situatie daarom vraagt, ingrijpt.
Deelt u de mening dat een persoon die grensoverschrijdend gedrag vertoont jegens kinderen of jongeren nooit meer met deze doelgroep zou mogen werken? Zo ja, welke maatregelen kunt en gaat u nemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom mogen kinderen opnieuw blootgesteld worden aan de kans dat een docent over de schreef gaat?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het belang en veiligheid van een leerling in het geval van grensoverschrijdend gedrag altijd boven het belang van de privacy en carrière van de docent gaat?
We leven in een democratische rechtsstaat waarin wetten voor iedereen gelden. Dat betekent dat alle scholen verplicht zijn te zorgen voor de veiligheid van alle leerlingen. Het betekent ook dat iedereen recht heeft op bescherming van haar of zijn persoonsgegevens.