Het bericht dat er een klokkenluider bij de politie naar huis is gestuurd |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat een teamchef van de Leidse politie op non-actief is gesteld omdat haar kritische houding teveel spanning bij collega’s zou oproepen?1
De teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl.2 Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft bij de desbetreffende teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
Hoe verhoudt deze schorsing zich tot de uitspraak van de korpschef die naar aanleiding van de signalen van de agente benadrukte dat de leiding soms wegkeek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze schorsing zich tot het benadelingsverbod dat geldt voor klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt deze klokkenluider in ere hersteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herkent u zich in het beeld dat agenten die zich misdragen niet worden aangepakt omdat er capaciteitsproblemen zijn bij de politie?
Nee.
Welke maatregelen zijn genomen bij het Haagse politiebureau Hoefkade?
De korpschef heeft mij bevestigd dat meldingen over grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag in de organisatie worden opgepakt. Zoals ik u in mijn brieven van 9 oktober jl. en 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 628, nrs. 909 en 911) heb gemeld is door het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten begin 2019 een (oriënterend en later disciplinair) onderzoek gestart naar aanleiding van de meldingen over vermeende misstanden binnen een team van de politie-eenheid Den Haag. Daarnaast hebben de team- en sectorleiding gesprekken gevoerd met de medewerkers en zijn de medewerkers geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek en reeds genomen stappen.
Waarom is het zo arbeidsintensief om het aantal geregistreerde eerdere klachten boven tafel te krijgen? Werden deze eerder niet goed bijgehouden?2
Het klopt dat de bestaande registraties ontoereikend waren om zonder arbeidsintensief, individueel dossieronderzoek de gevraagd informatie op te leveren. Daarom is op verzoek van de korpsleiding een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Een overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 bovendien in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Bent u nu wel bereid onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar veiligheid op de werkvloer bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Voor de korpschef en voor mij is het onderwerp veiligheid op de werkvloer van eminent belang. Ik steun de korpschef in zijn beleid om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden. Evident is dat sommige maatregelen daarvan meer tijd kosten dan anderen om volle effectiviteit te bereiken. De korpschef heeft alle ruimte om ieder aanvullend onderzoek te doen wat hij nodig acht. In dat kader zie ik op dit moment aan mijn kant geen reden om aan te dringen op een nader onafhankelijk onderzoek.
Het betalen door de regering voor het werk van koningin Máxima als speciaal pleitbezorger namens de Verenigde Naties |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «regering betaalt jaarlijks 150.000 euro voor VN-werk Máxima»?1
Ja.
Is het waar dat Koningin Máxima jaarlijks € 150.000 besteedt uit de post «speciale multilaterale activiteiten» op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor haar VN-activiteiten? Zo ja, om hoeveel geld gaat het over de afgelopen 10 jaar?
Koningin Máxima zet zich als speciale pleitbezorger van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties (UNSGSA) actief in voor inclusieve financiering, in het bijzonder in ontwikkelingslanden. Dit doet ze door dit onderwerp onder de aandacht te brengen op multilaterale fora, bij gesprekken met regeringsleiders, maar ook door werkbezoeken te brengen aan (ontwikkelings)landen waar projecten op het gebied van inclusieve financiering en ontwikkeling lopen. Het werk van de Koningin als UNSGSA sluit aan bij het beleid van de Nederlandse regering op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en de verwezenlijking van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) in het bijzonder.
De inhoudelijke ondersteuning van de VN-werkzaamheden van de UNSGSA wordt hoofdzakelijk gedaan door het UNSGSA-kantoor, dat is gehuisvest binnen UNDP (United Nations Development Programme) bij de VN in New York. Deze ondersteuning bestaat onder meer uit de inhoudelijke voorbereiding, organisatie en opvolging van de werkzaamheden van UNSGSA, activiteiten en reizen, het schrijven van toespraken, het jaarverslag en andere teksten, communicatie en het onderhouden van contacten en de uitvoering van activiteiten met de samenwerkingspartners van UNSGSA.
De werkzaamheden van het UNSGSA-kantoor worden gefinancierd door de VN, die hiervoor een bijdrage ontvangt van de Bill en Melinda Gates Foundation. De financiering van het UNSGSA-kantoor (op jaarbasis gemiddeld 1,5 miljoen dollar) heeft betrekking op uitgaven voor salarissen, reis- en verblijfkosten van zeven medewerkers, huur kantoorruimte, administratie, drukkosten, evenementen en communicatie. De UNSGSA zelf ontvangt een symbolisch jaarsalaris (USD 1). Het contact van UNSGSA met het UNSGSA-kantoor en de partners van UNSGSA verloopt in belangrijke mate via telefonische gesprekken en videoconferenties.
Bij de ondersteuning van werkzaamheden van UNSGSA vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) gaat het voor een belangrijk deel om de kosten ten behoeve van reis en verblijf, met inbegrip van transportkosten ter plaatse, voor UNSGSA en een medewerker van de Dienst Koninklijk Huis (DKH). Deze uitgaven vallen binnen de begroting van BHOS onder het budget voor «speciale multilaterale activiteiten».
Omdat de uitgaven door de jaren heen variëren, is desgevraagd naar de media een bedrag van gemiddeld 150.000 euro per jaar aangehouden. Uit de administratie van BHOS blijkt dat het totaal van deze uitgaven onder het budget voor speciale multilaterale uitgaven voor de negen boekjaren 2010–2018 bijna 1,2 miljoen euro bedraagt. De uitgaven voor het lopende boekjaar 2019 bedragen tot op heden ongeveer 100.000 euro. Zie ook het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Is het waar dat er nog meer kosten zijn die buiten de begroting van de Koning vallen, zoals beveiligingskosten of het werk voor Koningin Máxima in haar hoedanigheid als speciaal pleitbezorger, voor medewerkers van de Rijksvoorlichtingsdienst of de Dienst Koninklijk Huis, die op de begrotingen van Algemene Zaken en Justitie & Veiligheid staan? Als dit waar is, om hoeveel geld gaat dit (sinds haar aantreden als speciaal pleitbezorger)?
Tijdens de bezoeken van Koningin Máxima als UNSGSA wordt ondersteuning verleend vanuit lokale kantoren van de VN en (logistieke) ondersteuning door medewerkers van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen. Verder wordt zij bij deze bezoeken, zoals ook bij haar andere activiteiten gebruikelijk, begeleid door medewerkers, zoals van de Dienst Koninklijk Huis (DKH), de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) en de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB). In lijn met de algemene opzet van de rijksbegroting worden de uitgaven geraamd op basis van algemene beleidsdoelstellingen waarbij specifieke kosten voor onderdelen hiervan niet als zodanig in de departementale begrotingen zijn vermeld. De raming van hun personeelslasten en/of reis- en verblijfskosten, evenals incidenteel gebruik door UNSGSA van het regeringsvliegtuig, vormt een onderdeel van de begrotingen van de respectieve ministeries. Medewerkers maken géén uitsplitsing van hun uren naar werk ten behoeve van de Koningin en ten behoeve van de Koningin in haar hoedanigheid als speciale pleitbezorger.
In 2009 heeft de Commissie Zalm (Kamerstuk 31 700 I, nr. 5) aanbevelingen gedaan om te komen tot een transparant stelsel van te ramen en te verantwoorden uitgaven die samenhangen met de uitoefening van het koningschap. Dit heeft, vanaf 2010, geleid tot een nieuwe opzet van de begroting van de Koning. Na vijf jaar is er een externe evaluatie geweest en dit heeft geleid tot een aanvulling van de begroting van de Koning met een extracomptabele bijlage bij de begroting. Hierin worden de uitgaven gepresenteerd die binnen de rijksbegroting op begrotingen van andere ministeries worden geraamd en die in verband kunnen worden gebracht met het koningschap. Dit vormt het geheel van de uitgaven die direct te relateren zijn aan het koningschap.
Daarnaast zijn er uitgaven die geen relatie hebben met het functioneren van het koningschap en derhalve niet worden opgenomen op de begroting van de Koning. Dit is ook in 2009 beschreven. Het kan daarbij gaan om een subsidie waar men als persoon aanspraak op kan maken. Een voorbeeld hiervan is de subsidie voor het Kroondomein die via de begroting van LNV loopt en die de Koning ontvangt als vruchtgebruiker van het landgoed. Het kan ook gaan om een doeluitgave van een ministerie voor een bepaalde activiteit. Dat is aan de orde bij de VN-activiteiten van Koningin Maxima. Binnen de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden haar werkzaamheden als speciale pleitbezorger ondersteund door het vergoeden van hiervoor genoemde kosten, omdat deze werkzaamheden aansluiten bij Nederlandse beleidsdoelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (zie ook het antwoord op vraag 2). Voor dergelijke uitgaven dragen de ministers van de onderscheiden beleidsterreinen ministeriële verantwoordelijkheid. In het aangehaalde citaat uit 2014 heb ik ten onrechte de indruk gewekt dat onder de hiervoor beschreven doeluitgaven alleen de subsidie voor het Kroondomein viel.
Hoe verhoudt het bedrag dat de Nederlandse regering jaarlijks betaalt voor het VN-werk van Koningin Maxima via de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zich tot hetgeen u tijdens de begroting Algemene Zaken en begroting van de Koning op 7 oktober 2014 hebt gezegd?2 Klopt deze bewering nu nog? Zo nee, kunt u aangeven op welke posten, van welke begroting, er nog meer kosten van het Koninklijk huis opgenomen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, hoe verhouden deze kosten, die gemaakt worden voor een lid van het Koninklijk Huis via een andere begroting dan de eerder door u genoemde begrotingen, zich tot de regels die opgesteld zijn door de commissie-Zalm?
Zie antwoord vraag 3.
Besteedt de Nederlandse Staat geld aan het kantoor en personeel van Koningin Máxima bij de Verenigde Naties? Zo ja, hoeveel geeft de Nederlandse Staat hier aan uit en uit welke begrotingen komt dit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid deze vragen vóór de behandeling van de begroting van de Koning te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Gepensioneerden metaalfondsen gaan korting sneller voelen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gepensioneerden metaalfondsen gaan korting sneller voelen»?1
Ja, met dat bericht ben ik bekend. Voor de volledigheid merk ik nog op dat ik, mede naar aanleiding van de motie Gijs van Dijk2 nog in gesprek ben met sociale partners, de pensioensector en de toezichthouders. Voor de begrotingsbehandeling informeer ik u over de handelingsperspectieven die uit deze gesprekken zijn voortgevloeid.
Wat vindt u ervan dat pensioenfondsen afwijken van de wettelijke mogelijkheid om pensioenkortingen over tien jaren uit te spreiden?
De Pensioenwet staat toe om, als er een onvoorwaardelijke korting doorgevoerd moet worden, deze ofwel direct door te voeren ofwel te spreiden in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt in het herstelplan. Het bestuur van een pensioenfonds heeft een discretionaire bevoegdheid wat betreft de wijze waarop pensioenkortingen worden doorgevoerd. Ik heb geen reden om aan te nemen dat pensioenfondsen hierin geen zorgvuldige afweging (kunnen) maken.
Wat zijn de meerkosten voor pensioenfondsen bij gespreid korten ten opzichte van korten in enkele grote klappen? Gaat het om eenmalige aanpassingskosten of om structurele meerkosten? Kunt u iets doen om deze kosten te helpen beperken?
De exacte meerkosten van een spreiding zullen van fonds tot fonds verschillen. Een deel van de kosten zit in aanpassing van administratiesystemen. Daarnaast maakt een pensioenfonds ook structurele kosten tijdens de spreidingsperiode: zo moet ieder jaar de verlaging middels een brief worden aangekondigd en moet bij ieder life-event de nog niet verwerkte verlagingen worden betrokken. Deze kosten zijn onderdeel van de feitelijke uitvoering en van de informatievoorziening aan deelnemers. Daarom zie ik voor mijzelf geen mogelijkheid om deze kosten te beperken. Ik ga er ook vanuit dat fondsen zelf al het mogelijke doen om de kosten voor de deelnemers te beperken.
Deelt u de mening dat hiermee een onaanvaardbare of op zijn minst hoogst onwenselijke trend wordt gezet?
Nee deze mening deel ik niet. Zie ook antwoord 2.
Wat is volgens de meest recente cijfers de omvang van het pensioenkapitaal van PME en PMT (apart en bij elkaar opgeteld)?
Uit het jaarverslag uit 2018 volgt voor PME een pensioenkapitaal van € 46.536 miljard3, voor PMT bedroeg het pensioenkapitaal ultimo 2018 € 71.271 miljard4. Aangezien PME en PMT twee verschillende fondsen zijn zie ik er geen meerwaarde in om de pensioenkapitalen bij elkaar op te tellen. Daarnaast wil ik graag opmerken dat deze cijfers op zichzelf slechts van weinig informatieve waarde zijn, het pensioenkapitaal moet immers afgezet worden tegen de pensioenverplichtingen die ertegenover staan.
Wat is volgens de meest recente cijfers de omvang van de jaarlijkse pensioen-uitkeringen van PME en PMT (apart en bij elkaar opgeteld)?
De omvang van de jaarlijkse pensioenuitkeringen van PME bedraagt € 1.192 miljoen, voor PMT bedraagt de omvang van de jaarlijkse pensioenuitkeringen € 1.366 miljoen.
Wat is volgens de meest recente cijfers de omvang van de jaarlijkse premie-inkomsten van PME en PMT (apart en bij elkaar opgeteld)?
De omvang van de jaarlijkse premie-inkomsten van PME bedraagt € 1.254 miljoen, voor PMT bedraagt de omvang van de jaarlijkse premie-inkomsten € 1.899 miljoen.
Hoeveel (% en nominaal) zijn de nationale pensioenverlichtingen gestegen sinds 2008, wanneer de daling van de (reken)rente over deze periode geheel buiten beschouwing wordt gelaten?
Voor deze berekening moet het rente-effect weggehaald worden uit zowel de voorziening als het verloop van de voorziening (zowel het verloop van de uitkeringen als het premieverloop). Dat is een complexe zo niet onmogelijke exercitie, en het is dan ook niet mogelijk om antwoord te geven op deze vraag.
Bent u bereid om de genoemde pensioenfondsen aan te spreken op het zetten van een onaanvaardbare of hoogst onwenselijke trend ten aanzien van kortingen op pensioenen?
Nee daar ben ik niet toe bereid. Zie ook antwoord 2.
Het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) was toch bedoeld om schokken te voorkomen? Deelt u de mening dat er nu toch sprake is van schokken? Zo, nee waarom niet? Deelt u de mening dat het doel van het nieuwe FTK niet bereikt wordt door deze ontwikkeling en het nieuwe FTK jammerlijk faalt?
Met de inwerkingtreding van het FTK is het inderdaad mogelijk geworden om financiële schokken gespreid in de tijd, en dus gelijkmatiger, te verwerken. De spreiding van de financiële schokken zit verweven in de herstelplansystematiek en in het feit dat pensioenfondsen maximaal tien jaar de tijd krijgen om te herstellen. Ook het feit dat, als een korting doorgevoerd moet worden, deze uitgesmeerd mag worden over maximaal de tijd die gebruikt wordt in het herstelplan, draagt bij aan het voorkomen van grote schokken in de pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen van deelnemers en pensioengerechtigden. Zoals reeds bij antwoord 2 toegelicht is het ook mogelijk om een korting in één keer door te voeren, dan wel te spreiden over een kortere periode. Het feit dat deze mogelijkheid er is, dan wel dat er gebruik van wordt gemaakt door een pensioenfonds, betekent nog niet dat het FTK qua werking faalt.
Is het wettelijk afdwingen van gespreide kortingen voor u een optie wanneer de genoemde pensioenfondsen en/of andere pensioenfondsen niet afzien van deze praktijk?
Nee dat is voor mij geen optie. Zie ook antwoord 2.
Maakt het pensioenakkoord een einde aan de mogelijkheid voor pensioenfondsen om snel te korten in plaats van gespreid over 10 jaar?
Het uitgangspunt in het nieuwe pensioencontract is een aanpassingsmechanisme op basis van open spreiding. De exacte uitwerking hiervan wordt de komende maanden door de stuurgroep opgepakt en hierover wordt uw Kamer middels een voortgangsrapportage aan het einde van het jaar geïnformeerd.
Klopt het dat de voorstelling van zaken van het pensioenakkoord, geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat fondsen veel sneller willen korten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat het pensioenakkoord dood is als de gegeven voorstelling van zaken over kortingen, zo enorm afwijkt van de praktijk? Indien nee, waarom niet?
Nee deze mening deel ik niet. Ik heb er het volste vertrouwen in dat het pensioenakkoord de komende maanden door de stuurgroep zal worden uitgewerkt.
De toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont |
|
John Kerstens (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Veel meer kinderen in daklozenopvang: «Het maakt ze bang»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een crisisopvang geen geschikte woonomgeving is voor een opgroeiend kind? Vindt u net als de vragenstellers onacceptabel dat kinderen de dupe worden van de penibele situatie op de woningmarkt?
Ja, ik ben van mening dat elk kind gezond, veilig en zo thuis mogelijk moet kunnen opgroeien. De crisisopvang is alleen bedoeld voor noodsituaties en geen geschikte woonomgeving, zeker niet voor de langere termijn.
Uit cijfers van Federatie Opvang blijkt dat er meer mensen gebruik maken van de maatschappelijke- en vrouwenopvang dan een aantal jaar geleden. Mogelijk kan een gebrekkige doorstroom van mensen uit de maatschappelijke- en vrouwenopvang naar andere vormen van (zelfstandige) huisvesting eraan bijdragen dat kinderen langer dan noodzakelijk in een opvangsituatie verblijven. Dat is kwalijk, en zorgt er bovendien voor dat deze schaarse plekken in de opvang niet voor andere personen in nood kunnen worden ingezet. Gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties kunnen op lokaal en regionaal passend woon(zorg)beleid en bijbehorende (prestatie)afspraken maken, zodat gezinnen die daaraan toe zijn, spoedig de opvang kunnen verlaten.
Bovendien vindt het kabinet het belangrijk dat er voldoende geschikte en betaalbare woningen zijn. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trof daarom een pakket aan maatregelen. Met een woningbouwprogramma van 2 miljard euro kunnen er sneller en meer betaalbare woningen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Verhuurders kunnen vanaf 2020 een vermindering van de verhuurderheffing van € 25.000 per woning krijgen indien ze nieuwe goedkope huurwoningen bouwen. Om ook op de kortere termijn de bouw van woningen te stimuleren, kunnen nieuwe tijdelijke woningen vrijgesteld worden van de verhuurderheffing. Beide maatregelen zijn deel van het Belastingplan. Tot slot sloot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eerder dit jaar woondeals met 5 regio’s waar sprake is van grote woningtekorten.
Er zijn geen recente onderbouwde cijfers bekend over het aantal kinderen dat momenteel in de vrouwen- of maatschappelijke opvang woont. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ziet hier wel het belang van in en zal daarom op de korte termijn een onderzoek uitzetten om dit inzichtelijk te krijgen.
Kunt u een overzicht bieden van gemeenten die positieve stappen hebben gezet, zoals speciale opvangcentra voor gezinnen, en bent u bereid dergelijke initiatieven verder te ontwikkelen en landelijk uit te rollen als tijdelijke oplossing?
Vanuit de Wmo en de Jeugdwet zijn gemeenten primair verantwoordelijk voor de opvang van gezinnen. Momenteel zijn wij, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, samen met Federatie Opvang en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek om te bekijken of er goede initiatieven in beeld gebracht kunnen worden, zodat gemeenten en opvanginstellingen van elkaar kunnen leren. Bij het ontwikkelen van een landelijke aanpak wordt de ruimte voor lokaal maatwerk beperkt, waardoor de kracht en effectiviteit van de aanpak verloren kan gaan.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van Stichting Kinderpostzegels en deze problematiek te bespreken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
De oproep die de Stichting Kinderpostzegels doet is: «De Stichting Kinderpostzegels hoopt het daklozenprobleem op de agenda van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te krijgen. Volgens Brinks moeten gezinnen die dreigen op straat te belanden voorrang krijgen voor een woning.» Deze oproep is gericht aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wij hebben vernomen dat beide organisaties hierover met elkaar in gesprek zijn. Daarnaast is de Vereniging van Nederlandse Gemeenten nauw betrokken bij de aanpak van de daklozenproblematiek en bij de aanpak van de verbetering van de positie van kinderen in de opvang. Uiteraard speelt de Federatie Opvang hierbij ook een belangrijke rol en ook zij zijn hier nauw bij betrokken.
Deelt u de mening van Stichting Kinderpostzegels dat gezinnen die dreigen dakloos te worden voorrang dienen te krijgen voor een woning?
Woonruimteverdeling is een lokale verantwoordelijkheid, waarbij gemeenten diverse mogelijkheden hebben om groepen woningzoekenden met voorrang te huisvesten. Ook het verstrekken van urgentie voor gezinnen die nog niet dakloos zijn, maar dat dreigen te worden, kan een lokale keuze zijn. Iedere gemeente met een huisvestingsverordening kan daartoe een urgentieregeling opstellen. Indien een gemeente gebruik maakt van een huisvestingsverordening waarin urgentiecategorieën zijn bepaald, dan behoren mantelzorgers en «personen die in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met
problemen van relationele aard of geweld verblijven» (blijf-van-mijn-lijf huizen of ook wel vrouwenopvang genoemd) volgens artikel 12 van de Huisvestingswet in ieder geval tot de urgente woningzoekenden. Gezinnen die in de vrouwenopvang verblijven, krijgen in die gemeenten dus voorrang voor een woning.
De gemeente(raad) kan daarnaast aanvullende categorieën woningzoekenden aanwijzen voor urgentie in een urgentieregeling. In de praktijk maken woningcorporaties, gemeenten, en huurdersorganisaties, met betrokkenheid van zorgorganisaties, prestatieafspraken over aantallen sociale huurwoningen die via directe bemiddeling worden toegewezen aan mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, of verstrekt een lokale urgentiecommissie een urgentieverklaring op basis van de beoordeling van de specifieke situatie van huishoudens in een onhoudbare situatie.
Welk verband ziet u tussen de gebrekkige doorstroom van daklozen- en vrouwenopvang naar huurwoningen en de zorgwekkende toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit probleem specifiek aan te stippen in het actieplan voor de daklozenproblematiek dat u komend najaar heeft aangekondigd en hier concrete maatregelen voor te presenteren?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt dit plan op dit moment uit. Dit najaar zal hij uw Kamer hier nader over informeren.
Het bericht ‘Supersnelle politie-Audi’s staan stil’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Supersnelle politie-Audi’s staan stil»?1
Ja.
Klopt het dat de politie Audi’s heeft aangekocht om jacht te maken op criminelen en verkeershufters, maar dat ruim de helft van deze Audi’s al een half jaar stil staan en waarschijnlijk nog een jaar stil zullen blijven staan? Zo ja, wat is de reden daarvan? Wat is de oorzaak dat deze aangekochte Audi’s nog minimaal een jaar in de garage kunnen blijven staan?
Nee, dat klopt niet. Alle geleverde voertuigen worden ingezet voor reguliere werkzaamheden. De werkzaamheden om jacht te kunnen maken op criminelen vragen een aanvullende rijopleiding. Deze rijopleiding is in de meeste eenheden door de medewerkers doorlopen. De meeste voertuigen zijn hierdoor ook al inzetbaar voor deze specifieke werkzaamheden.
Deelt u de mening dat zorgvuldig met belastinggeld moet worden omgegaan en dat dat hier niet is gebeurd? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke situaties in de toekomst worden voorkomen?
Ja, ik deel de mening dat zorgvuldig met belastinggeld moet worden omgegaan. Dat is bij deze aanbesteding ook gebeurd.
Waarom is de aanbesteding van de auto’s gedaan zonder vooraf de zekerheid te hebben dat er ook inderdaad voldoende chauffeurs beschikbaar zouden zijn?
Voor de inzet van de voertuigen bij de specifieke werkzaamheden is een aanvullende rijopleiding noodzakelijk vanwege de hogere kruissnelheid van de voertuigen, die boven de brancherichtlijn ligt. De beschikbaarheid van de voertuigen is randvoorwaardelijk voor deze opleiding waardoor pas gestart kon worden met de opleiding nadat de voertuigen waren geleverd.
Was dit probleem van te voren bij u bekend? Hoe is de Kamer geïnformeerd over de aangekochte auto’s die al maanden stilstaan?
De kwaliteit van de bedrijfsvoering is een eerste verantwoordelijkheid van de korpschef. Daarom ben ik over dit onderwerp niet geïnformeerd. Bovendien worden de voertuigen alvast ingezet voor reguliere werkzaamheden. Hierdoor heeft de bedrijfsvoering geen negatieve effecten ondervonden.
Klopt het dat het 200 agenten betreft, zoals in het artikel wordt genoemd, die op de wachtlijst staan voor een speciale rijopleiding en dat het nog minimaal een jaar zal duren voordat al deze agenten de speciale rijopleiding hebben afgerond? Zo ja, wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat voldoende agenten de speciale rijopleiding eerder afronden?
Nee, er is geen wachtlijst met 200 agenten voor de speciale rijopleiding. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 bleek een aanvullende module noodzakelijk op deze rijopleiding. Ervaren gebruikers hebben deze module inmiddels gevolgd. De volledige speciale rijopleiding (inclusief aanvullende module) voor gebruikers met geen of weinig ervaring is sinds augustus van dit jaar beschikbaar. De inschrijving is afhankelijk van de capaciteit binnen de teams en daarvoor geselecteerde medewerkers in de eenheden. De capaciteitsvraag in de teams voor het uitvoeren van reguliere werkzaamheden heeft daarbij prioriteit ten opzichte van het volgen van aanvullende opleidingen.
Klopt het dat, zoals in het artikel wordt genoemd, zo’n 70 auto’s geleverd zijn waarvan de helft op het moment in de garage staat? Zijn deze cijfers correct en wat is de huidige stand van zaken?
Nee dit klopt niet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef worden alle geleverde voertuigen, dat zijn inderdaad zo’n 70 auto’s, ingezet voor reguliere werkzaamheden.
Deelt u de mening dat het voor de verkeersveiligheid van groot belang is om op de vlucht geslagen criminelen en verkeershufters zo snel mogelijk aan te kunnen houden? Is er een manier om de auto’s alsnog eerder in gebruik te nemen? Zo ja, hoe?
De verkeersveiligheid is gebaat bij het optimaal gebruik van deze voertuigen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn alle voertuigen in gebruik en worden ook de meeste voertuigen voor de specifieke werkzaamheden ingezet. Van de verkoop van deze voertuigen is geen sprake.
Wat bent u van plan te doen indien niet alle auto’s op korte termijn in gebruik worden genomen? Wordt in dat geval bijvoorbeeld verkoop van de auto’s overwogen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor dit probleem?
Zoals ik heb aangegeven werkt de politie aan het opleiden van voldoende mensen voor de beschikbare auto’s (in alle eenheden).
Het bericht dat een medewerker bij de IND door zijn leidinggevende onder druk werd gezet om zijn eigen dossiers te herbeoordelen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66), Roelof Bisschop (SGP), Bram van Ojik (GL), Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Klokkenluider geschorst ondanks mails die hem vrijpleiten»?1
Ja.
Klopt het dat uit interne mails van de IND blijkt dat de betrokken medewerker met diens chef regelmatig heeft overlegd over «constructies» rond de beoordeling en ondertekening van IND-beslissingen?
De interne mails zijn door de commissie meegenomen in het onderzoek. Op basis van dit onderzoek heeft de commissie geconcludeerd dat niet gebleken is van weloverwogen en gerichte aanwijzingen met betrekking tot te nemen beslissingen (dienstopdrachten) door leidinggevenden aan medewerkers om wettelijke voorschriften of beleidsregels te schenden. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een aanvullend onderzoek.
Hoe verhoudt de inhoud van deze interne mails zich tot de conclusie van de Commissie De Leeuw, die stelt: «Weloverwogen en gerichte aanwijzingen met betrekking tot te nemen beslissingen (dienstopdrachten) door leidinggevenden aan medewerkers om wettelijke voorschriften of beleidsregels te schenden, zijn de Commissie niet gebleken»?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, gelet op de strijdigheid tussen de interne mails en de conclusies van de Commissie De Leeuw, bereid aanvullend onderzoek te laten verrichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe betrouwbaar beoordeelt u het rapport van de Commissie De Leeuw, gelet op de eerder gepubliceerde gespreksverslagen en deze nieuwe berichtgeving?
Omdat er geen discrepantie bestaat tussen het rapport en de interne verslagen noch tussen het rapport en de interne mails, zie ik geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het rapport te twijfelen.
In hoeverre is er contact geweest tussen ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Commissie De Leeuw over de inhoud van het rapport? Indien er contact is geweest, hoe vaak heeft dit contact plaats gevonden en wat was de inhoud van dit contact?
De onafhankelijke totstandkoming van het rapport is als volgt geborgd. Ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waaronder medewerkers van de IND, hebben geen invloed gehad op de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen. De commissie heeft voor het onderzoek in twee rondes 45 interviews gehouden en een uitvoerig data-onderzoek in het ICT-systeem van de IND verricht. De commissie heeft – conform het onderzoeksprotocol voor de werkzaamheden van de commissie – voorafgaand aan de vaststelling van het eindrapport haar bevindingen voor een feitencheck voorgelegd aan de J en V-integriteitsfunctionaris en aan de Hoofddirecteur IND. Tevens is op verzoek van de commissie door een forensisch onderzoeksbureau een onafhankelijke toets uitgevoerd op de bevragingen in het ICT-systeem van de IND en op de aselecte steekproeven met dossiers. Het rapport over deze onafhankelijke toets is als bijlage opgenomen in de commissierapportage.
Kunt u garanderen dat het rapport van de Commissie De Leeuw volledig onafhankelijk tot stand is gekomen en de Commissie volledig onafhankelijk haar werk heeft kunnen doen, en dat er geen enkel moment sprake is geweest van een bepaalde vorm van invloed van ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dan wel van medewerkers van de IND?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft de IND de betrokken medewerker pas na lang aandringen de desbetreffende mails in handen gesteld?
In verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van ambtenaren doe ik geen uitspraken over individuele zaken en kan het deel van de vragen dat betrekking heeft op de contacten tussen de IND en de betrokken medewerker, niet worden beantwoord. Zoals geantwoord op de vragen 2, 3, 4 en 11 heeft de commissie de desbetreffende interne mails meegenomen in het onderzoek.
Waarom heeft de IND niet eerder op basis van genoemde mails zelf het besluit genomen de schorsing van de betreffende medewerker op te heffen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat de IND stelt dat het disciplinair onderzoek, ondanks de bekendheid van voornoemde mails, niet eerder is afgerond vanwege de door de medewerker gedane klokkenluidersmelding?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn de genoemde interne mails door de IND ter beschikking gesteld aan de commissie De Leeuw, die het onderzoek deed naar de klokkenluidersmelding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels persoonlijk gesproken met de betrokken klokkenluider, conform uw toezegging in het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid van 4 juli 2019? Zo ja, wat heeft u geconcludeerd op basis van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Gezien mijn antwoorden op de voorafgaande vragen zie ik geen reden voor dit gesprek. De melder is gehoord door de commissie en de informatie die hij heeft verstrekt is door de commissie meegenomen en meegewogen. Voor verdere toelichting verwijs ik u naar de brief over de toezegging inzake de commissie de Leeuw die ik u vandaag heb gestuurd.
Het advies van de commissie-Remkes over de stikstofkwestie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Stikstofmethode in Duitsland en België soepeler»?1
Ja.
Erkent u dat de Duitse aanpak vanuit juridisch perspectief geheel voldoet aan de vigerende EU-regelgeving? Zo nee, waarom niet?
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn schrijven geen stikstofnormen voor. Bij toestemmingverlening moet getoetst worden of uitgesloten kan worden dat significante effecten door stikstofdepositie optreden op kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden. Zo’n significant effect is bijvoorbeeld wat op de heide gebeurt: vergrassing en het verdwijnen van bloemen en insecten. De norm die daarvoor in eerste instantie geldt, is de kritische depositiewaarde (KDW): onder de KDW zijn significante effecten uitgesloten. Die KDW verschilt per type natuur. In 118 gebieden komen typen natuur voor waarvan de KDW wordt overschreden, in de meeste gevallen in ruime mate. Die overschrijding moet zoveel mogelijk worden verminderd en bij toestemmingverlening moet erop worden gelet dat er geen stijging plaatsvindt.
Onderdeel van de Europese regels is dat het effect van een project of plan niet geïsoleerd moet worden bekeken, maar in combinatie met andere plannen en projecten. Dat heet cumulatie. De natuur kan immers last krijgen van de stikstofdepositie van heel veel projecten tegelijk. En al die kleine beetjes zorgen voor een groot effect. De vraag waar het hier om draait, is of je een deel van de opgetelde depositie, die op een bepaalde locatie neerkomt, buiten beschouwing kunt laten door een drempel- of grenswaarde in te stellen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de grenswaarde zoals Nederland die hanteerde onvoldoende onderbouwd werd met de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en daarom in het licht van de eisen van de Habitatrichtlijn niet houdbaar is. Het gaat om een uitspraak van onze hoogste bestuursrechter, die voor ons een gegeven is. Een belangrijk onderdeel van deze uitspraak (en van meerdere uitspraken uit het verleden) was de cumulatie van afzonderlijke effecten, die meestal op zichzelf staand niet significant zijn.
De benadering in andere landen focust sterk op meetbare effecten op de natuur. Op dat punt is er niet zoveel verschil van inzicht. In Duitsland wordt daarvoor veiligheidshalve een grens van 7 mol gehanteerd, in België 5% van de KDW (wat overeenkomt met 25 mol voor de laagste KDW). Uit het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een dergelijke drempelwaarde in Nederland niet zonder meer mogelijk is. Er moet worden aangetoond dat uitgesloten kan worden dat de cumulatie van activiteiten onder een drempelwaarde geen significant effect heeft op de kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden. Door een drempelwaarde in te voeren die de cumulatieve effecten daarvan negeert, wordt niet voldaan aan wat de Habitatrichtlijn vereist.
Een andere reden waarom vergunningverlening in andere landen soepeler verloopt, is dat in deze landen de KDW minder vaak wordt overschreden. Nederland is een klein, intensief gebruikt land waar verschillende functies dicht bij elkaar liggen. Stikstofdepositie-veroorzakende activiteiten liggen gemiddeld veel dichter bij stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden dan in Duitsland. En omdat stikstof in belangrijke mate dichtbij de bron neerslaat, is dit een relevante factor. De staat van instandhouding van de Nederlandse habitats is bovendien gemiddeld veel slechter dan in Duitsland. In de meest recente cijfers bungelt Nederland vrijwel onderaan de Europese lijst van de staat van instandhouding, terwijl Duitsland in de bovenste helft van de lijst staat.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State worden de normen in Nederland voor het stikstofbeleid niet aangepast aan het Duitse voorbeeld. Uit de uitspraak van de Raad van State volgt dat de reeds bestaande regelgeving juist strikter moet worden toegepast.
Kunt u aangeven hoeveel het niet wijzigen van de huidige stikstofnorm Nederland per jaar kost vergeleken met de situatie waarin het Programma Aanpak Stikstof (PAS) nog van kracht was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de stikstofnorm naar Duits voorbeeld te moderniseren, zodat tal van stilgelegde projecten weer door kunnen gaan? Zo nee, waarom niet? Hoeveel geld zou toepassing van de Duitse methode in Nederland ons opleveren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel soorten flora en fauna worden gered dankzij de Nederlandse methode, vergeleken met wanneer we de Duitse methode zouden toepassen? Welke soorten zijn dit? Hoeveel geld geven we per soort uit? En hoe verhoudt dit bedrag zich tot de prijs die de overheid hanteert om een mensenleven te redden bij een overstroming, zoals beprijsd bij de bouw van de Deltawerken? Vindt u dit te rechtvaardigen? Zo ja, waarom?
Te veel stikstof zorgt voor verschraling van de natuur en aantasting van de biodiversiteit. Dat veroorzaakt een kettingreactie, waarvan de gevolgen meer en meer zichtbaar worden. Na de planten verdwijnen de dieren, zoals bijen en insecten, die op hun beurt weer nodig zijn voor bestuiving van onze gewassen en voedselproductie. Planten, dieren en mensen zijn onderdeel van één ecosysteem.
Het redden van soorten is het doel van de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Deze richtlijnen beogen de biodiversiteit duurzaam te behouden. Een aanzienlijk deel van de verschillende typen ecosystemen in ons land valt onder de Habitatrichtlijn en daarmee ook de soorten die daarvan afhankelijk zijn. Het totaal aantal soorten dat van nature in Nederland voorkomt, is bijna 50.000. Het is niet precies bekend welk deel daarvan profiteert van beschermingsmaatregelen in Natura 2000-gebieden, maar dat zijn er op zijn minst tienduizenden. Een groot deel daarvan is afhankelijk van stikstofgevoelige habitats en dus gebaat bij maatregelen om de depositie te verminderen.
Als met de «Nederlandse methode» wordt bedoeld het in beginsel niet toestaan van een toename van depositie op overbelaste locaties, dan kan daarmee geen directe relatie worden gelegd met het aantal soorten dat gered wordt. Het in beginsel niet toestaan van een toename van het stikstofprobleem is namelijk slechts één van de noodzakelijke voorwaarden om een zeer groot aantal soorten (in hun beschermde habitats) te beschermen, met name in 118 overbelaste Natura 2000-gebieden. Maar daarvoor zijn ook een vermindering van de overbelasting nodig én natuurherstelmaatregelen.
Zoals in de beantwoording van vragen 2, 3 en 4 reeds is aangegeven, is het in Nederland juridisch niet mogelijk de Duitse methode toe te passen. Een ruimer toetsingskader zoals in Duitsland geldt, heeft in Nederland in het verleden geen stand gehouden. Dus hoe de genoemde prijsverhouding ook uit zou vallen, de Duitse methode is niet toegestaan in Nederland.
Bent u van mening dat de veestapel gehalveerd moet worden? Hoeveel boeren zouden hun baan dan verliezen? Hoeveel geld zou dit Nederland jaarlijks kosten? Deelt u de mening dat deze consequenties onacceptabel zouden zijn?
Nee, het kabinet heeft als doel om met een gebiedsgerichte aanpak een daling van stikstofdepositie te realiseren. Hierbij wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien. Alle sectoren zullen een bijdrage moeten leveren in het nemen van (bron)maatregelen, ook de landbouw. In de landbouw is het mijn uitgangspunt dat boeren die vrijwillig willen stoppen, en zo een bijdrage kunnen leveren aan de reductie van stikstofdepositie, gebiedsgericht worden geholpen. Naast vrijwillige sanering kan ook innovatie, bijvoorbeeld in nieuwe stalsystemen, daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
Deelt de u de opvatting dat de betrouwbaarheidsintervallen in het AERIUS-model dermate groot zijn dat men op basis van dat model over de hoeveelheid stikstof in natuurgebieden geen precieze uitspraak kan doen? Zo nee, waarom niet?
Het AERIUS-model is gebaseerd op de best beschikbare wetenschappelijke kennis en is internationaal wetenschappelijk gereviewed.
Depositie in natuurgebieden wordt daadwerkelijk gemeten. Natte depositie wordt op de grond gemeten in de vorm van neerslag. Droge depositie wordt op enkele locaties gemeten als een flux op verschillende hoogten. Het is niet nodig om op elke locatie waarvoor informatie nodig is over stikstofdepositie ook meetapparatuur te installeren. Er worden rekenmodellen gebruikt om informatie te verkrijgen voor heel Nederland over de luchtkwaliteit en de depositie. Deze rekenmodellen zijn gebaseerd op, en worden gevalideerd aan de metingen. De bepaling van de stikstofdepositie is altijd gebaseerd op een combinatie van metingen en modelberekeningen. Dit gebeurt volgens de best beschikbare technieken. De huidige meetpunten en modelberekeningen zijn meermaals wetenschappelijk internationaal gereviewed en goed bevonden. Het is hier mee goed mogelijk om voldoende betrouwbare uitspraken te doen over beleid om de stikstofdepositie in natuurgebieden te verlagen.
Het AERIUS-model geeft voldoende betrouwbare uitkomsten. Er is op dit moment ook geen vergelijkbaar model beschikbaar waarvan uitkomsten betrouwbaarder zijn. Ik hecht waarde aan de transparantie hiervan en ben voornemens om de metingen en berekeningen van stikstofdepositie waar mogelijk samen met externe partijen blijvend te verbeteren en transparanter te maken. Daartoe zal onder andere het meetnet worden uitgebreid, zoals toegezegd in de Kamerbrief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167). Daarbij zal ook worden gekeken naar nieuwe technieken.
Bent u bereid echte metingen te laten uitvoeren in alle Natura-2000 gebieden om de daadwerkelijke hoeveelheid stikstof in en op de grond vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beziet u de consequenties van de PAS-uitspraken van de Raad van State voor de transportsector?
De uitspraak van de Raad van State over het PAS heeft geen directe gevolgen voor de transportsector voor wat betreft het gebruik van de weg. Wel kan de transportsector gevolgen ondervinden van de uitspraak in het kader van de toestemmingsverlening voor nieuwe projecten, zoals bij de uitbreiding van een transportbedrijf of door de vertraging van wegprojecten.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) komt het kabinet eind dit jaar met een pakket aan bronmaatregelen op basis waarvan begin volgend jaar besluitvorming kan plaatsvinden. Hierbij wordt ook gekeken naar bronmaatregelen in het goederenvervoer.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Minder hard is nauwelijks meer schoon»?2
Ja.
Klopt het dat de stikstofuitstoot van het wegverkeer slechts 6% van het totaal bedraagt? En klopt het dat het stikstofverlies nog geen half procent zou zijn als het verkeer overal 100 km/u in plaats van 130 km/u zou rijden en dat de verlaging van de stikstofdepositie in de praktijk nog lager zal uitvallen, omdat de maximumsnelheid nu niet overal 130 km/u is? Bent u bereid deze effecten voor de stikstofdepositie te berekenen voordat u de maximumsnelheid verlaagt?
Er is een verschil tussen stikstofuitstoot en stikstofdepositie. De huidige stikstofproblematiek vindt de basis in de stikstofdepositie. De bijdrage van wegverkeer aan de totale depositie van stikstof is 6,1%. Hiervan is 3,1% afkomstig van wegverkeer op snelwegen.
De komende maanden zal per Natura 2000-gebied in beeld worden gebracht welke bronmaatregelen het meest (kosten)effectief zijn. Hierbij wordt ook berekend welke bijdrage de maatregel levert aan het verlagen van de totale stikstofdepositie. Lokaal – dicht bij de weg – kan een verlaging van de maximum snelheid een groter effect hebben. In de kamerbrief is daarom aangegeven dat wordt gedacht aan gebiedsgerichte verlagingen van de maximum snelheid op rijkswegen en provinciale wegen daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Erkent u dat een verlaging van de maximumsnelheid op snelwegen potentieel risicovol is, omdat de meeste Nederlandse snelwegen zijn ingericht op een maximumsnelheid van 130 km/u en automobilisten op wegen met een dergelijk wegbeeld bij 100 km/u hun aandacht eerder verliezen? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen voordat u deze maatregel doorvoert? Zo nee, waarom niet?
Ik herken niet het beeld dat dit potentieel risicovol is. Gelet op de informatie die reeds bekend is over de effecten van verlaging van de maximum snelheid op de verkeersveiligheid acht ik verder separaat onderzoek niet noodzakelijk. De besluitvorming rondom gebiedsgerichte verlagingen van de maximumsnelheid zal zorgvuldig worden vormgegeven.
Deelt u de mening dat het verlagen van de maximumsnelheid volkomen onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
In het regeerakkoord is aangegeven: «De bestaande maximumsnelheden blijven in stand, waarbij de geldende veiligheids- en milieunormen steeds leidend zijn.» Derhalve is in de kabinetsreactie op het rapport van het Adviescollege Stikstofproblematiek dan ook aangegeven dat wordt gekeken naar gebiedsgerichte verlagingen van de maximumsnelheid, daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het IPCC ‘Special Report on the Ocean and Cryosphere in a Changing Climate’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) «Special Report on the Ocean and Cryosphere in a Changing Climate»?1
Ja.
Kent u de berichten «De oceanen zijn geen bodemloze put, ze zitten aan hun taks» en «The world has a third pole – and it's melting quickly»?2 3 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Deze berichten vragen aandacht voor de conclusies van het SROCC. Het kabinet heeft inmiddels een uitgebreide appreciatie van dit rapport aan de Kamer gezonden.
Kent u de berichten «VN-rapport benadrukt noodzaak voor meer beschermde gebieden in de oceanen» en «One billion people threatened by climate change risks to oceans, polar and mountain regions, UN report warns»?4 5 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ken de berichten. Een intergouvernementele conferentie (IGC) bijeengeroepen onder auspiciën van de Verenigde Naties onderhandelt sinds 2018 over de totstandkoming van een Uitvoerende Overeenkomst (juridisch bindend instrument) onder het VN Zeerechtverdrag, over het behoud en duurzaam gebruik van de mariene biologische diversiteit in gebieden buiten nationale rechtsmacht in de oceanen (BBNJ-proces). Een van de onderwerpen van deze onderhandelingen betreft gebiedsgerichte beheerinstrumenten, met inbegrip van beschermde gebieden op volle zee. Nederland coördineert zijn positie met betrekking tot de onderhandelingen over de Uitvoerende Overeenkomst met de andere lidstaten van de EU.
Erkent u dat, in het huidige tempo, aan het eind van deze eeuw mogelijk twee derde van het gletsjerijs in het Himalayagebergte zal zijn verdwenen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC geeft in haar rapport aan dat voor een hoog emissiescenario (RCP8.5) het massaverlies van gletsjerijs in de hooggebergten van Azië, waaronder de Himalaya, aan het eind van deze eeuw ca. 2/3 kan bedragen.
Erkent u dat, zelfs als het 1,5°C-doel behaald zou worden, naar verwachting een derde van het gletsjerijs in het Himalayagebergte zal zijn verdwenen? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport geeft geen specifieke cijfers voor het verwachte massaverlies bij 1,5 graden opwarming. Voor een laag emissiescenario (RCP2.6), dat overeenkomt met ca. 2 graden opwarming, verwacht het een massaverlies van ca. 44%. In het IPCC-rapport wordt gerefereerd aan een studie van Kraaijenbrink et al. (2017)6 naar massaverlies in de Himalaya, die de bevindingen van de mondiale modellen bevestigt. Die studie verwacht inderdaad een massaverlies voor de gletsjers in de Himalaya van ca. 1/3 bij een mondiaal gemiddelde opwarming van 1.5 graden.
Erkent u dat een dergelijk smelttempo grote gevolgen zal hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk snel smelttempo zal volgens IPCC inderdaad grote gevolgen hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier.
Voorziet u ook directe of indirecte gevolgen voor Nederland en Europa, gegeven de erkenning dat het smelttempo grote gevolgen zal hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
De directe of indirecte gevolgen voor Nederland en Europa zijn niet eenvoudig te voorspellen.
Onderschrijft u de boodschap dat de klimaatcrisis ook een crisis in de oceanen is? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport laat inderdaad zien dat klimaatverandering ook ernstige consequenties met zich meebrengt voor de oceanen.
Erkent u dat we mogelijk nog in deze eeuw een nieuw oceaanklimaat zullen meemaken dat ongekend is ten opzichte van het pre-industriële tijdperk? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC geeft aan dat de oceaan in de 21e eeuw naar verwachting een overgang zal maken naar ongekende omstandigheden met verhoogde temperaturen (vrijwel zeker), grotere stratificatie van de bovenste oceaanlagen (zeer waarschijnlijk), verdere verzuring (vrijwel zeker), zuurstofafname (gemiddeld vertrouwen) en veranderde netto primaire productie (laag vertrouwen). Hittegolven op zee (zeer hoog vertrouwen) en extreme El Niño/La Niña-gebeurtenissen (gemiddeld vertrouwen) zullen naar verwachting steeds frequenter worden. De Atlantische golfstroom (AMOC) zal naar verwachting verzwakken (zeer waarschijnlijk). De snelheid en de omvang van deze veranderingen zullen kleiner zijn in scenario's met lage broeikasgasemissies (zeer waarschijnlijk).
Erkent u dat de effecten van klimaatverandering en menselijke uitbuiting op onze oceanen langdurig en in bepaalde gevallen onomkeerbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
De effecten van klimaatverandering op de oceanen is inderdaad langdurig, omdat de oceanen veruit het grootste deel van de extra ingevangen energie als gevolg van de toenemende concentraties broeikasgassen in de atmosfeer hebben opgenomen en ook een groot deel van de uitgestoten CO2. Dit vertaalt zich onder meer een zeespiegelstijging die eeuwen tot millennia doorgaat. Op menselijke schaal zijn veel effecten – zoals verandering van oceaanstromingen en zeespiegelstijging – ook onomkeerbaar.
Kunt u een uitputtend overzicht verschaffen waaruit blijkt op welke wijze u in het Nederlandse beleid rekenschap geeft van deze kennis over decennialange, onomkeerbare en onherstelbare menselijke uitbuiting en de gevolgen daarvan op onze oceanen?
Een uitgebreide kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport over oceanen en de cryosfeer is aan de kamer toegezonden.
Erkent u dat het aannemelijk is dat het aantal mariene hittegolven verdubbeld is tussen 1982 en 2016? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC geeft inderdaad aan dat wereldwijd het aantal mariene hittegolven tussen 1982 en 2016 is verdubbeld en zeer waarschijnlijk ook langduriger, intenser en uitgebreider zijn geworden. Het is zeer waarschijnlijk dat tussen 84 – 90% van de mariene hittegolven die zich tussen 2006 en 2015 hebben voorgedaan, te wijten zijn aan de antropogene temperatuurstijging. Verwacht wordt dat de frequentie, duur, ruimtelijke omvang en intensiteit (maximale temperatuur) van mariene hittegolven verder zal toenemen (zeer hoog vertrouwen).
Erkent u dat het aannemelijk is dat de wereldwijde frequentie van hittegolven op zee met ongeveer een factor 50 zal toenemen? Zo nee, waarom niet?
Klimaatprojecties laten volgens IPCC een toename van de frequentie van mariene hittegolven rond 2.081–2.100 ten opzichte van 1850–1900 zien met ongeveer 50 keer onder een hoog emissiescenario (RCP8.5) en 20 keer onder een laag emissiescenario (RCP2.6) (gemiddeld vertrouwen). De grootste frequentieverhogingen worden verwacht voor de Noordpool en de tropische oceanen (gemiddeld vertrouwen). De intensiteit van mariene hittegolven zal naar verwachting ongeveer 10-voudig toenemen onder RCP8.5 tegen 2.081–2.100 ten opzichte van 1850–1900 (gemiddeld vertrouwen).
Erkent u dat de voortdurende opname van koolstof door de oceaan tot 2100 de verzuring van de oceanen zal verergeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Overigens betreft het niet opname van koolstof maar van CO2, dat in het water koolzuur vormt.
Welke gevolgen voorziet u voor de zuurstof afgevende capaciteit van zeeën en oceanen door het steeds zuurder worden van het water in zeeën en oceanen?
Er is geen eenduidig antwoord op deze vraag. Verzuring van de oceanen heeft gevolgen voor de soortensamenstelling en de ecosystemen in de oceanen, maar de precieze gevolgen zijn nog niet goed te voorspellen. Daarmee is ook het effect op de zuurstofproductie door deze ecosystemen nog onvoldoende bekend. Nederland zoekt hier nadrukkelijk de internationale samenwerking. Zo draagt Nederland in OSPAR-verband bij aan een beter begrip van de effecten van oceaanverzuring (onder andere op ecosystemen) en een beoordeling van de huidige situatie met betrekking tot verzuring van de OSPAR-gebieden, en trad Nederland in september 2018 toe tot de Alliance Against Ocean Acidification.
Erkent u dat gezonde oceanen een cruciale rol spelen bij het verminderen van de gevolgen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC rapport maakt, net als eerder de GEO67 en IPBES8 rapporten, duidelijk dat gezonde oceanen weerbaarder zijn voor de effecten van klimaatverandering.
Erkent u dat gebieden waar «blauwe koolstof» in grote hoeveelheden wordt opgeslagen, zoals in de bodem van een mangrovebos of de diepe zeebodem, betere bescherming nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het verlies van grote hoeveelheden opgeslagen «blauwe koolstof» aan de atmosfeer draagt bij aan klimaatverandering en dient derhalve te worden voorkomen.
Erkent u het belang van het aanwijzen van natuurnetwerken in zee om zo de weerbaarheid van zeeën en oceanen te vergroten ten opzichte van het veranderende klimaat?
Ja.
Wat is uw inzet om, zowel nationaal als internationaal, bij te dragen aan het creëren van reservaten in zeeën en oceanen?
Op de Noordzee zet het kabinet zich in voor het beschermen en verbeteren van het mariene ecosysteem in op basis van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Dit heeft onder andere geresulteerd in de aanwijzing van de Doggersbank, Klaverbank, Friese Front, Noordzeekustzone, Voordelta en de Vlakte van de Raan. Deze natuurgebieden zijn opgenomen in het Europese Natura 2000-netwerk. Voor de natuurgebieden zijn specifieke doelstellingen vastgelegd voor verbetering van het marine habitat (zeebodem) en specifieke doelsoorten (o.a. vogels, zeezoogdieren en vissen). Ook in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie zijn specifieke bodembeschermings-gebieden ingesteld (Friese Front en Centrale Oestergronden). Dit om invulling te geven aan de doelstelling uit de Mariene strategie deel I om 10 tot 15% van de Nederlandse Noordzeebodem te vrijwaren van noemenswaardige bodemberoering9.
In Caribisch Nederland is een reservaat ingesteld ter bescherming van zeezoogdieren en haaien (Yarari). Binnen Yarari is de Sababank aangewezen als nationaal park ter bescherming van het koraal. In de regio wordt samengewerkt met Frankrijk, de Verenigde Staten en de Dominicaanse republiek, die vergelijkbare reservaten hebben ingesteld. Ook wordt in het Caribisch gebied internationaal samengewerkt in het kader van de Cartagena Conventie en het Protocol for Specially Protected Areas and Wildlife (SPAW-protocol) in het bijzonder.
Nederland zoekt internationale samenwerking om op basis van diverse internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR-verdrag) en Convention for the Conservation of Antarctic Marine Living Resources (CCAMLR), ook buiten de nationale rechtsmacht beschermde gebieden te realiseren. Het beheer van deze gebieden buiten nationale rechtsmacht is momenteel gefragmenteerd geregeld. Een groot aantal internationale organisaties en arrangementen heeft een mandaat t.a.v. een bepaald gebied, een bepaalde component van biologische diversiteit, een bepaalde activiteit of combinaties van het voorgaande. Om verbetering aan te brengen in de geschetste situatie is de Nederlandse inzet internationaal om in een juridisch verbindend instrument onder het VN Zeerechtverdrag een systeem voor effectieve samenwerking t.a.v. gebiedsgerichte beheerinstrumenten tot stand te brengen. Nederland coördineert zijn positie in dit verband met de EU en haar lidstaten.
Wat zijn de implicaties van het IPCC-rapport op het Noordzeebeleid?
Een uitgebreide kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport over oceanen en de cryosfeer is aan de kamer toegezonden.
Is het IPCC-rapport aanleiding om haast te maken met het aanwijzen van het onderwater natuurnetwerk in de Noordzee? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u deels naar het antwoord op vraag 19 en voorts naar de uitgebreide appreciatie van het rapport die aan de kamer is toegezonden.
Welk percentage van de Noordzee is daadwerkelijk beschermd voor alle soorten visserij?
Op dit moment zijn de zone I gebieden in het Natura2000-gebied Noordzeekustzone beschermd tegen alle soorten van visserij, ook recreatieve visserij. Dit betreft 140 km2 oftewel 0,2% van de NL Noordzee.
Erkent u dat de wereldwijde visbestanden zijn gedaald, in de Noordzee zelfs met 35%, door het warmere zeewater?6 Zo ja, kunt u toelichten hoe u hiermee rekening houdt in uw visserijbeleid?
Erkent u dat visbestanden in warm zeewater dubbel worden geraakt door overbevissing, doordat het ze kwetsbaarder maakt voor de hogere temperatuur van het water en het bovendien het herstel van de bestanden hindert? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten hoe u in uw visserijbeleid rekening houdt met deze dubbele negatieve impact op visbestanden in warm zeewater?
Bent u bereid dit gegeven over de dubbele negatieve impact op visbestanden in warm zeewater onder de aandacht te brengen bij de Europese onderhandelingen over de vangstquota dit najaar? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat door het warmere zeewater de maximaal duurzame vangst naar beneden bijgesteld moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat een goed beheer van mariene gebieden niet gezien moet worden als vervanging van de immer noodzakelijke snelle vermindering van de broeikasgasemissies? Zo nee, waarom niet?
Ja, beide zijn nodig.
Erkent u dat diepgaande economische en institutionele transformaties nodig zijn om de klimaatcrisis het hoofd te bieden? Zo nee, waarom niet?
Op de implicaties van de IPCC-rapporten voor het nationale en internationale beleid is ingegaan in de kabinetsappreciatie die aan de kamer is toegezonden.
Erkent u dat het missen van de Nederlandse klimaatdoelen, te beginnen met het klimaatdoel van 2020, volstrekt onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland heeft zijn klimaatdoelen, zoals afgesproken in mondiaal (Kyoto Protocol) en EU kader (voor de niet ETS sectoren) niet gemist. Voor 2020 heeft Nederland geen nationaal doel geformuleerd, maar tracht het Kabinet om de uitspraak in de Urgenda zaak na te leven. Met de klimaatdoelstelling van 49% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 ligt Nederland op schema voor een reductie van 95% in 2050, zoals vastgelegd in de Klimaatwet. Deze nationale doelstellingen zijn volgens het PBL in lijn met de afspraken onder de Overeenkomst in Parijs om de mondiaal gemiddelde temperatuur te beperken tot ruim beneden 2 graden en zo mogelijk 1,5 graad en derhalve is het kabinet van mening een verantwoord klimaatbeleid te voeren.
Het bericht 'Brandweer dreigt alle vrijwilligers kwijt te raken' |
|
Hilde Palland (CDA), Chris van Dam (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Brandweer dreigt alle vrijwilligers kwijt te raken»?1
Ja.
Kunt u de situatie omtrent de vrijwillige brandweer in Overijssel schetsen? Zijn er genoeg vrijwilligers? Zijn er problemen ten aanzien van de werving van vrijwilligers voor de brandweer in Overijssel?
De provincie Overijssel kent twee veiligheidsregio’s, te weten IJsselland en Twente. De veiligheidsregio IJsselland heeft mij gemeld over voldoende vrijwilligers te beschikken. Deze regio geeft aan met de werving nog geen problemen te ondervinden, maar dat het in kleinere gemeenten wel moeilijker is dan voorheen. De veiligheidsregio Twente heeft mij gemeld op sterkte te zijn en via wervingscampagnes voldoende vrijwilligers te kunnen aantrekken.
Kunt u nogmaals uitleggen hoe de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) ervoor zorgt dat de brandweer haar vrijwillige karakter dreigt te verliezen?
Het klopt niet dat de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) ervoor zorgt dat de brandweer haar vrijwillige karakter dreigt te verliezen. In het kader van de voorbereiding van de Wnra is aan het licht is gekomen dat de huidige rechtspositie van de brandweervrijwilligers in strijd is met Europese wet- en regelgeving.
Kunt u bevestigen dat u uw uiterste best doet om het vrijwillige karakter bij de brandweer te behouden? Zo ja, hoe doet u dat?
Kunt u aangeven hoe andere initiatieven – zoals Young Fire & Rescue teams uit Volendam – een oplossing kunnen zijn voor het werven van brandweervrijwilligers? Kunnen zulke initiatieven eraan bijdragen dat het vrijwillige karakter van de brandweer en mogelijk andere hulpdiensten behouden blijft? Zo ja, hoe bevordert u dat?
Jazeker; samen met het Veiligheidsberaad zet ik alles op alles om binnen het kader van de Europese wet- en regelgeving het vrijwillige karakter bij de brandweer te behouden. Samen hebben we met dat doel een Denktank aan het werk gezet die op basis van eerder door ons ingewonnen juridische adviezen werkt aan mogelijke oplossingen.
Behoud van vrijwilligheid en nieuwe impulsen geven aan de werving van vrijwilligers bij de brandweer is ook het centrale thema van het programma Vrijwilligheid. Dit programma, een initiatief van het Veiligheidsberaad, de Raad van Brandweercommandanten, de Vakvereniging brandweervrijwilligers, het Instituut Fysieke Veiligheid en mijn ministerie, ondersteun ik financieel. Jaarlijks is dat in de periode 2018–2021 een bijdrage van € 0,5 mln. uit de Regeerakkoordgelden.
Deelname aan het initiatief Young Fire & Rescue team Markermeergebied vergroot de kans dat jongeren doorstromen naar maatschappelijk betrokken organisaties, bijvoorbeeld als vrijwilliger. Dit initiatief is een samenwerkingsverband van tal van hulpverleningsdiensten zoals Brandweer, Politie en Rode Kruis. Naast dit team kent de veiligheidsregio Zaanstreek Waterland ook twee specifiek op de brandweer gerichte jeugdkorpsen. Nederland kent tal van teams jeugdbrandweer. Naar mededeling van de Raad van Brandweercommandanten zijn dat er circa 150 met in totaal ongeveer 3.500 jeugdleden, waarvan regelmatig leden doorstromen naar de vrijwillige brandweer. Initiatieven die bijdragen aan de aanwas van vrijwilligers passen binnen het programma vrijwilligheid en juich ik toe.
Kunt u aangeven wat de brandweer doet om het vrijwilligersbestand uit te breiden met mensen met een meer diverse achtergrond, zoals vrouwen of mensen met een niet-Nederlandse achtergrond?
In verschillende veiligheidsregio’s zijn er regionale initiatieven gestart om een meer divers samengesteld personeelsbestand te krijgen, ook vanuit het belang om goed in verbinding te staan met de samenleving. Bij de brandweer raakt dat aan zowel de repressieve taak als aan de preventieve taak. In het kader van personeelswerving, maar ook tijdens voorlichtingsbijeenkomsten wordt vaker stil bij het belang van diversiteit.
Binnen het financieel gesteunde programma Vrijwilligheid – zie antwoord op vraag 4 en 5 – is ook aandacht voor diversiteit en wordt gekeken naar manieren om meer vrijwilligers met een niet-Nederlandse achtergrond en vrouwen aan te trekken. Het Veiligheidsberaad en ik hechten hieraan grote waarde.
Kunt u aangeven wie allemaal zitting heeft in de in het bericht genoemde denktank die is opgericht om tot een oplossing hieromtrent te komen? Kunt u daarnaast aangeven waarom de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligerslieden niet aangesloten is bij deze denktank? Hoe wordt de Vakvereniging anderszins betrokken bij de besluitvorming?
Aan de denktank nemen afgevaardigden op bestuurlijk en ambtelijk niveau deel namens het Veiligheidsberaad, de Brandweerkamer van de VNG en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 15 oktober 2019 heb geïnformeerd, hebben het Veiligheidsberaad en ik er in eerste instantie voor gekozen om in de gezamenlijkheid van de 25 werkgevers – de besturen van veiligheidsregio’s – en mij als stelselverantwoordelijke aan de slag te gaan om de contouren van mogelijke oplossingen te bepalen. De betrokkenheid van personeel en vakorganisaties in overleggen over die contouren en de verdere invulling daarvan, is natuurlijk van groot belang. Ik zal u naar verwachting in januari 2020 informeren over de uitkomst van de overleggen tussen de werkgevers en de vakorganisaties.
Wanneer denkt u dat u een besluit omtrent de Wnra en de vrijwillige brandweer kunt nemen?
Op verzoek van de veiligheidsregio’s is in de Aanpassingswet Wnra2 een bepaling opgenomen3 die regelt dat de inwerkingtreding van de Wnra voor het personeel van de veiligheidsregio’s, met uitzondering van het personeel dat werkzaam is ten behoeve van een regionale ambulancevoorziening, uitgesteld wordt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Belangrijk voor het moment van inwerkingtreding is de lopende discussie over het onderscheid tussen vrijwilligers en beroeps bij de brandweer. Als daarin duidelijkheid is gebracht, zal worden bepaald wanneer de uitzonderingsbepaling kan komen te vervallen.
Het percentage coördinatiekosten van het totale jeugdzorgbudget |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Herkent u het beeld dat maar liefst 30% van het budget voor jeugdzorg, oftewel ongeveer een miljard euro, op zou gaan aan zogenoemde coördinatiekosten?1
In eerdere onderzoeken over administratieve lasten worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd, zoals die van GGZ Nederland2. Het zijn schattingen uitgevraagd via enquêtes van professionals. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities: coördinatiekosten, overhead of administratieve lasten. Het ontbreekt vaak aan een heldere definitie van overhead. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
Het is goed om te beseffen dat administratieve lasten enerzijds slechts een onderdeel zijn van de overhead, maar dat anderzijds in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten zitten. In een benchmarkanalyse onder 26 gemeenten is weer gekeken naar de uitvoeringskosten voor gemeenten. Het perspectief van de aanbieders zat hier niet in. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat gemeenten gemiddeld vijf procent uitvoeringskosten hebben. Dit percentage is vergelijkbaar met wat Berenschot noemt in zijn benchmarkanalyse.
Wat zijn volgens u realistische percentages voor coördinatiekosten? Kunt u voor andere domeinen (bijvoorbeeld uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning door gemeenten) aangeven wat vergelijkbare percentages voor coördinatiekosten zijn?
De mate waarin coördinatiekosten acceptabel zijn, is normatief. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities, waardoor percentages lastig te vergelijken zijn. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
De benchmarkanalyse van Berenschot heeft ook gekeken naar de coördinatiekosten voor de Wmo, daar bedraagt het percentage 25.Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat. De ambitie is om de vermijdbare administratieve lasten te beperken. Hiertoe is het programma «ontregel de zorg» ingericht. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.Tegelijkertijd hebben we in Tweede Kamer met elkaar geconstateerd dat de benchmarkanalyse, welke dit voorjaar is uitgevoerd, nog onvoldoende inzicht biedt in waar het jeugdhulpbudget precies aan uitgegeven wordt. Dit is ook mijn constatering bij het onderzoek van Berenschot. We moeten preciezer inzicht hebben om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Hiertoe wordt momenteel het diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uitgevoerd.
Klopt het dat gemeenten nog steeds een eigen draai geven aan de manier waarop verantwoording gevraagd wordt aan instellingen, ondanks dat hierover in het regeerakkoord duidelijke afspraken gemaakt zijn en er inmiddels ook standaarden afgesproken zijn?
Ja. Afspraken over verantwoording staan in het contract dat gemeenten met aanbieders hebben afgesloten. Om hier meer structuur aan te brengen zijn drie uitvoeringsvarianten (pxq, traject- en lumpsumfinanciering) gedefinieerd en is gesteld dat gebruik moet worden gemaakt van standaardberichten voor toewijzing, beschikking, start hulp, einde hulp en declaratie, plus retourberichten.
Gemeenten werken steeds meer met uitvoeringsvarianten en gebruiken de standaarden. Maar niet alle 355 gemeenten sluiten elk jaar een nieuw contract af. Dus verloopt de harmonisering van de uitvoering geleidelijk. Het project Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD) gaat dit wel monitoren.
Wat gaat u er aan doen om gemeenten te bewegen zich te houden aan de afspraak om met de standaarden voor verantwoording te werken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke samenwerkingsverbanden van gemeenten de laatste twee jaar uit elkaar zijn gevallen? Wat gaat u doen om onnodige versnippering en dus meer coördinatiekosten tegen te gaan?
Het is niet bekend welke samenwerkingsverbanden de laatste twee jaar uit elkaar zijn gevallen. Kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders zijn gebaat bij rust en orde rond regionale samenwerking. Om dit voor elkaar te krijgen, hebben we stabiele regio’s nodig die efficiënt samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt daarbij voor de hand dat regio’s eenzelfde samenstelling behouden.
Kunt u aangeven hoe het staat met uw stappen om inkoop van zorg eenvoudiger te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke voorlichting geeft u aan gemeenten over de mogelijkheden rond inkoop die nu al juridisch mogelijk zijn?
Gemeenten worden op diverse manieren op verschillende onderdelen van inkoop en sturing geadviseerd. Via het eerder genoemde ISD voor de hanteren uitvoeringsvarianten, door het OZJ om afspraken te maken over ambities en kosten voor de inkoop start en het programma inkoop in het sociaal domein over professionele inkoopprocedures.
Welke concrete regels in de jeugdhulp zijn inmiddels naar aanleiding van de in het regeerakkoord afgesproken schrapsessies daadwerkelijk geschrapt? Hoe worden de opbrengsten van deze sessies gedeeld en overal ingevoerd?
De speciaal adviseur Rita Verdonk is direct bij haar aantreden in januari 2019 begonnen met het organiseren van schrapsessies en heeft daarna in samenwerking met vakbonden, beroepsverenigingen, aanbieders en de VNG een landelijke schrapdag georganiseerd. Op 12 juni was de eerste schrapdag waarin professionals de belangrijkste vermijdbare regels hebben geselecteerd. Deze actiepunten zijn op 4 september door hen gepitched voor bestuurders van hun aanbieders en gemeenten en in februari 2020 worden de opbrengsten door die bestuurders gepresenteerd.
Het uitblijven van een akkoord met de Franse Staat over het waarborgen van de Nederlandse publieke belangen na de aandelenaankoop van Air France-KLM |
|
Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Vraagtekens rond Air France-KLM»1 en «Koers Air France-KLM keldert na speculatie over Franse overname»?2
Ja.
Wat zijn uw vorderingen met het afgesproken streven om uiterlijk «voor het einde van juni 2019» een akkoord te bereiken met de Franse Staat over onder andere de staatsgaranties en het borgen van de Nederlandse publieke belangen, zoals de netwerkverbindingen van KLM en daarmee de hubconnectiviteit van Schiphol?3
Op 1 maart heb ik samen met de Franse Minister Le Maire besloten een werkgroep te starten om over belangrijke onderwerpen omtrent Air France – KLM van standpunt te wisselen. Ook is de Nederlandse staat met de onderneming in gesprek over de precieze invulling van haar rol als aandeelhouder.
Er liggen belangrijke onderwerpen op tafel die meer tijd vergen. Het zijn complexe gesprekken, waarbij veel partijen zijn betrokken. Naast het feit dat Air France – KLM een beursgenoteerde onderneming is, is het ook niet verstandig om tussentijds iets te delen over deze gesprekken. Dit betekent niet dat er ondertussen geen voortgang is geboekt. De gesprekken versterken het wederzijdse begrip en helpen bij de bepaling hoe het aandeelhouderschap verder ingevuld kan worden. Ongeduld is een slechte raadgever in dit proces. We gaan zo snel als mogelijk en zo langzaam als onvermijdelijk.
Kunt u nader toelichten wat er de afgelopen maanden wel is gebeurd en wat dat heeft opgebracht? En waar deze onderhandelingen staan als het gaat om het versterken van de staatsgaranties en het beter waarborgen van de Nederlandse publieke belangen?
Het intercontinentale bestemmingennetwerk op Schiphol is van groot belang voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. KLM is essentieel voor het in stand houden van dit netwerk op Schiphol. De Nederlandse staat is aandeelhouder geworden van Air France – KLM om dit Nederlandse publieke belang beter te borgen.
Door het aandeelhouderschap heeft de Nederlandse staat de rechten die aan aandeelhouders toekomen onder Frans recht. Door deze rechten heeft de Nederlandse staat, onder andere, invloed in de holding van de luchtvaartmaatschappij.
Vanuit de positie als aandeelhouder heeft de Nederlandse staat daarnaast de afgelopen maanden met diverse belangrijke stakeholders, waaronder de Franse staat, andere grote aandeelhouders en de onderneming zelf, uitvoerig contact gehad.
Kunt u toelichten waarom dit streven niet is gehaald? En wanneer verwacht u dat de afspraken die u beoogde met de aankoop van de aandelen Air France-KLM wel klaar zal zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van het uitblijven van duurzame afspraken over de staatsgaranties tussen de Nederlandse en Franse Staat voor de positie van KLM? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse staat is aandeelhouder geworden van Air France – KLM om de Nederlandse publieke belangen op de lange termijn beter te borgen. De verschillende gesprekken die momenteel gevoerd worden dragen daar aan bij. Er is geen noodzaak om deze gesprekken te overhaasten en dit zou ook niet bijdragen aan het bereiken van het best haalbare resultaat.
Kunt u ons informeren wat er sinds de aankoop in februari dit jaar feitelijk veranderd is in de zeggenschap en benoemingen in de raden van commissarissen (c.q. board of directors) van respectievelijk Air France-KLM, Air France en KLM?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft de Nederlandse Staat verder zijn aandeelhouderschap ingevuld sinds de aankoop van de Air France-KLM-aandelen? Welke acties zijn ondernomen, bijvoorbeeld op gebied van verduurzaming?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Air France een overnamebod heeft gedaan op de failliete vliegmaatschappij Aigle Azur?
Dit betreft mogelijk koersgevoelige informatie, dus op de inhoud van deze casus kan niet worden ingegaan. Het bestuur van Air France – KLM is verantwoordelijk voor dit soort beslissingen. De Nederlandse staat heeft er het vertrouwen in dat het bestuur een juiste afweging maakt. Het bestuur heeft immers evenals de Nederlandse staat het streven om van Air France – KLM de nummer één airline van Europa te maken.
Op welke wijze is de Nederlandse Staat betrokken geweest bij de beslissing van Air France om een bod te doen op Aigle Azur? Wat was uw gewenste uitkomst hierbij, op welke wijze heeft u gepoogd dit te bereiken, en wat is het resultaat hiervan geweest?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de analyses dat dit bod voornamelijk gedaan is om de Franse publieke belangen veilig te stellen, zoals de werkgelegenheid die hiermee gemoeid is in Frankrijk en de verbindingen op vliegveld Paris Orly? Wat betekent dit voor uw streven om bij Air France-KLM juist de winstgevendheid te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe duidt u de koersdaling als gevolg van de bewegingen van Air France rondom de overname van de failliete vliegtuigmaatschappij Aigle Azur? En klopt het dat deze koersdaling de reden is geweest voor het beëindigen van deze overnamepoging?4
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de uitgave van de converteerbare obligatie door Air France-KLM, zoals aangekondigd 20 maart jl., ertoe geleid dat het aandelenpakket van de Franse Staat is toegenomen? Zo ja, wat zijn de gevolgen geweest voor het Nederlands aandelenpakket? Zo nee, welke consequenties heeft deze uitgave gehad voor de aandelen van de Nederlandse Staat?
De converteerbare obligatie werkt als een normale obligatie met couponrentes en aflossingstermijnen, met dit verschil dat de houders van de obligatie de mogelijkheid hebben om hun deel van de lening om te zetten in aandelenkapitaal, net als de onderneming zelf als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Gebruik maken van deze mogelijkheid voor aandeelhouders is financieel gezien pas voordelig wanneer de koers van het aandeel boven de nominale waarde van de obligatie (€ 17,92) staat. Indien de Franse staat gebruik maakt van deze mogelijkheid, neemt het aandelenbelang van de Franse staat toe met ongeveer 1%. De Nederlandse staat heeft besloten niet in te tekenen op de obligatie, omdat eventuele verwatering van het belang momenteel niet aan de orde is. Mocht die situatie zich wel voordoen, dan bekijkt de Nederlandse staat op dat moment of het nodig is de verwatering tegen te gaan.
Het bericht dat kinderrechters alarm slaan vanwege de groeiende wachtlijsten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderrechter in Breda over problemen jeugdzorg: «We stapelen wachtlijst op wachtlijst»»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Vindt u het zorgwekkend dat nu zelfs kinderrechters aan de bel trekken omdat zij zien dat kwetsbare kinderen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Dit bericht dateert reeds van enige tijd terug. De vragen hebben echter nog niets aan actualiteit ingeboet. Ik vind alle signalen uit de sector over het uitblijven van de zorgcontinuïteit van kinderen zorgwekkend.
Bent u het eens met de kinderrechter dat de staat van de jeugdzorg extreem penibel is wanneer kinderen die thuis met geweld of mishandeling te maken hebben niet uit huis geplaatst kunnen worden omdat ze maandenlang op een wachtlijst staan?
Uitgangspunt is uiteraard dat alle kinderen zo snel mogelijk de juiste hulp en bescherming krijgen die zij nodig hebben. Daar waar een acute bedreiging voor de veiligheid van het kind bestaat en waarbij directe uithuisplaatsing aan de orde is, moet direct worden ingegrepen. Er zijn geen signalen dat kinderen die spoedeisende bescherming nodig hebben niet worden gezien en geholpen. Ook niet na de ontstane situatie in Brabant bij Jeugdbescherming Brabant en de William Schrikker Stichting.2
Ten aanzien van de staat van de jeugdbescherming constateren de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: inspecties) in hun landelijk rapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd – 2021» dat er sinds 2019 veel is verbeterd bij de Gecertificeerde Instellingen (GI’s), waardoor de meeste GI’s erin slagen om tijdig een vaste jeugdbeschermer in te zetten voor jeugdigen met een maatregel. Bij 92% van de jeugdigen die de inspecties hebben beoordeeld was sprake van een vaste jeugdbeschermer. Ook wordt meestal tijdig (binnen zes weken) een gedragen koers uitgezet met de jeugdige en zijn gezin, wat inhoudt dat de doelen en noodzakelijke hulp zijn bepaald. Voor 89% van de jeugdigen die de inspecties hebben beoordeeld was die koers tijdig en gedragen uitgezet.
Ten aanzien van de norm tijdig passende hulp constateren de inspecties dat het voor 67% van de jeugdigen met een maatregel is gelukt tijdig (binnen drie maanden na het uitspreken van de maatregel) passende hulp te organiseren. 78% van de jeugdigen heeft uiteindelijk passende hulp gekregen. Tegelijkertijd lukt het niet in alle jeugdbeschermingsregio’s kinderen en gezinnen in kwetsbare situaties tijdig de hulp te geven die zij nodig hebben. De inspecties zullen in deze regio’s voor een periode van een half jaar verscherpt toezicht uitvoeren en indringende gesprekken voeren met de gemeenten in de regio’s, opdat elk kind met een maatregel alsnog tijdig passende hulp krijgt.
De Minister voor Rechtsbescherming en ik nemen het signaal van de inspecties zeer serieus en zijn voornemens in de desbetreffende regio’s stappen te zetten in het kader van het interbestuurlijk toezicht. We gaan op korte termijn met de verantwoordelijke coördinerende wethouders van deze regio’s in gesprek.3
Heeft u soortgelijke signalen ontvangen van andere kinderrechters? Zo ja, uit welke gemeenten ontvangt u dergelijke signalen?
In de Voortgangsbrief Jeugd die 17 juni jl. naar Uw Kamer is verzonden4 is naar aanleiding van de Motie Bisschop (over een actievere toets op zorgvuldigheid en rechtmatigheid bij maatregelen van de kinderbescherming)5 onder meer verwezen naar de signalen van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) dat de in de hele jeugdbeschermingsketen reeds lang bestaande structurele problemen van tekort aan (gekwalificeerde) medewerkers, wachtlijsten en ontbreken van beschikbare hulp en diagnostiek maken dat de rechtsbescherming niet altijd optimaal kan zijn. Naar aanleiding van de door Jeugdbescherming Brabant afgekondigde tijdelijke instroomstop heeft de Rvdr laten weten dat door de ontstane situatie kinderen die in de knel zitten en bescherming nodig hebben, die benodigde bescherming en hulp niet kunnen krijgen.
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming en ik Uw Kamer ook in de Voortgangsbrief Jeugd heb laten weten, herkennen wij de geschetste problematiek en onderschrijven wij dat de problemen binnen de jeugdbeschermingsketen ook effect hebben op de Rechtspraak. Tegelijkertijd wordt binnen de keten hard gewerkt om te waarborgen dat tijdig de gepaste jeugdhulp en jeugdbescherming wordt ingezet.
Naast acties op korte termijn is het nodig de jeugdbescherming structureel te verbeteren. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 4 van de Voortgangsbrief Jeugd, waarin onder meer is ingegaan op de arbeidsmarktproblematiek, de doorbraakaanpak en het toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming.
In Brabant hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik inmiddels stap 3 in het kader van interbestuurlijk toezicht gezet vanwege de afgekondigde instroomstop door Jeugdbescherming Brabant en de William Schrikker Stichting.6 Ook in Zeeland was dat reeds het geval sinds december 2020, door dreigende discontinuïteit van zorg als gevolg van de precaire financiële situatie van Intervence en inmiddels het faillissement van Briedis. In deze regio’s zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen Rijk en regio die moeten leiden tot continuering en verbetering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Zoals bij het antwoord op vraag 3 reeds vermeld, zijn de Minister voor Rechtsbescherming en ik voornemens ook in de drie andere door de inspecties in hun rapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd – 2021»» benoemde regio’s (Noord-Holland/Amsterdam, Rotterdam-Rijnmond en Zuid-West) op korte termijn stappen te zetten in het kader van het interbestuurlijk toezicht.
Er is inmiddels voor 2021 en 2022 extra geld beschikbaar gemaakt om de problemen binnen het jeugdstelsel aan te pakken.
Hoe legt u deze kwetsbare kinderen uit dat zij niet geholpen zullen worden ondanks het feit dat er een miljard uit uw budget op de plank blijft liggen? Bent u van mening dat er genoeg aan wordt gedaan om deze kinderen in veiligheid te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het feit dat zelfs de rechterlijke instanties de problemen in de jeugdzorg opmerken en alarm hierover slaan voldoende reden om uitzonderlijke actie te ondernemen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Absurde uitzendtarieven in het onderwijs |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Schoolleiders kritisch op grote rol uitzendbureaus»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Dit is een terugkerend onderwerp en zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer2 vind ik het onwenselijk wanneer de uitzendbureaus de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen.
Hoeveel geld dat voor lerarensalarissen is bestemd gaat nu naar uitzendbureaus? Hoeveel extra leraren hadden met dit geld kunnen worden aangenomen? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk dat geld dat bedoeld is voor leraren naar op geldbeluste uitzendbureaus gaat? Wanneer komen de uitkomsten van de pilot van DUO waarin wordt gepoogd meer inzicht te krijgen in de verhouding leraren in loondienst en uitzendkracht?
De exacte uitgaven aan uitzendbureaus in het primair onderwijs ken ik niet. Op basis van informatie uit de jaarverslagen kennen we wel de totale lasten voor het personeel niet in loondienst (PNIL). In 2018 bedroegen die lasten in het po € 377 miljoen. Het gaat hierbij om zowel uitzendkrachten, ZZP-ers en ander personeel dat niet in loondienst is bij de school. Deze personeelslasten betreffen 4,2% van de totale personeelsuitgaven.
In 2018 bedroegen de uitgaven aan de PNIL in het vo € 266 miljoen, dat betreft 3,7% van de totale personeelsuitgaven. In het mbo bedroegen de uitgaven aan de PNIL € 300 miljoen, dat betreft 7,9% van de totale personeelsuitgaven.
Ik deel de mening dat het zeer onwenselijk is als onderwijsgeld naar uitzendbureaus gaat die de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen. Zoals ik eerder heb aangegeven, is mijn beeld wel dat het om uitwassen gaat. Desalniettemin wil ik meer inzicht verkrijgen op het personeel dat niet in dienst is bij de werkgever, maar via een andere route werkzaamheden op de school verricht. Dit is ook in lijn met de destijds aangenomen motie van de leden Westerveld (GroenLinks) en Kwint (SP) om inzichtelijk te maken hoeveel geld schoolbesturen nu uitgeven aan personeel dat niet in loondienst is.3
Op dit moment vindt door DUO een pilot plaats over de wijze waarop deze informatie het beste kan worden verkregen. Het genereren van deze informatie is complex, daarom zijn er nog geen resultaten te melden.
Klopt het dat de tot nu toe gepleegde inzet met onder andere de PO-raad ten aanzien van bewustwording onder schoolbesturen omtrent de onwenselijkheid van het werken met uitzendbureaus niet heeft geleid tot minder uitzendwerk? Gaat u daarom met de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) en de PO-Raad opnieuw om tafel om afspraken, bijvoorbeeld door het opstellen van een zwarte lijst, te maken dat scholen geen gebruik meer maken van commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven vragen?
Schoolbesturen hebben zich op verschillende plekken uitgesproken tegen de inzet van (te dure) uitzendbureaus. Op dit moment komen schoolbesturen daarom gezamenlijk tot afspraken over de inschakeling van uitzendbureaus. Ik vind dat een heel positieve ontwikkeling. In tijden van tekorten kan een beroep gedaan worden op uitzendbureaus. Het heeft mijn voortdurende aandacht en is onderwerp van gesprek op de Landelijke tafel lerarentekorten.
Gaat u bovendien scholen vragen om bij het jaarverslag te melden welk deel van de lumpsum wordt besteed aan externe inhuur?
Scholen leveren jaarlijks via de jaarverslagen gegevens over de uitgaven aan het personeel niet in loondienst als aandeel van de totale loonkosten.
Hoe beoordeelt u het gedrag van uitzendbureaus die misbruik maken van tekorten in een sector en daardoor extreem hoge tarieven te vragen? Bent u, voor de korte termijn, bereid de uitzendbranche (ABU & NBBU) aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en er bij hen op aan te dringen te stoppen met het vragen van absurde tarieven voor het inhuren van leraren? Zo nee waarom niet?
Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden, vind ik het gedrag van uitzendbureaus om de schaarste te benutten voor het extreem verhogen van de uitzendtarieven zeer onwenselijk. Het blijft echter aan de schoolbesturen zelf om te kiezen voor een uitzendbureau en afspraken te maken over het tarief. Op verschillende plekken worden ook door schoolbesturen gezamenlijk afspraken gemaakt. Ik vind het op dit moment niet nodig om met de uitzendbranche specifiek over de rol van uitzendbureaus in het onderwijs te spreken.
Bent u bereid te kijken om, zoals ook schoolbesturen aangeven, commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven hanteren te verbieden in het onderwijs?
Ik heb begrip voor de zorgen die besturen over de hoogte van deze kosten hebben. Uitzendbureaus bepalen echter zelf hun tarieven en daarom kan ik (extreem) hoge tarieven helaas niet verbieden.
Ik vind het belangrijk om de ontwikkelingen te blijven volgen, maar schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor het werven en aanstellen van personeel. Dit geldt ook voor de inhuur van personeel. Het is aan de schoolbesturen om te bepalen van welke uitzendbureaus zij uitzendpersoneel willen afnemen en tegen welke tarieven zij dit doen.
Deelt u de mening dat maatschappelijke uitzendbureaus, zonder winstoogmerk, het inhuren bij piek en ziek onder fatsoenlijke voorwaarden zouden moeten aanbieden? Bent u bereid om dit mee te nemen in het onderzoek2 naar een vergunningstelsel in de uitzendbranche?
In het kader van de afwegingen met betrekking tot een vergunningstelsel is mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek met de betrokken partijen in de uitzendbranche. Hierbij wordt naar de uitzendsector in den brede gekeken.
Het percentage coördinatiekosten van totaal jeugdzorgbudget |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «30% van jeugdzorgbudget gaat op aan «coördinatiekosten»1
Ja
Was u op de hoogte van de analyse waar Berenschot mee bezig was naar de bestedingen van de totale zorgkosten binnen het sociaal domein? Zo ja, sinds wanneer?2
Nee. Berenschot biedt zelf aan gemeenten een benchmarkproduct aan. De analyse die ze nu hebben afgerond is een product, waar de gemeenten die hieraan meedoen zelf voor hebben betaald omdat ze daar behoefte aan hebben.
Een onderdeel van deze benchmarkanalyse zijn de coördinatiekosten. De definitie die Berenschot hiervoor gebruikt zijn eigenlijk alle kosten die geen cliëntgebonden kosten zijn bij zorgaanbieders of jeugdzorgaccommodaties. De kosten van toegang bij gemeenten, de kosten van kantoorruimten en ICT zijn bijvoorbeeld ook coördinatiekosten. De coördinatiekosten zijn dus eigenlijk overhead.
Klopt het dat er nu pas voor het eerst de totale kosten voor het coördineren van de jeugdzorg berekend zijn? Zo ja, waarom heeft u er niet voor gekozen eerder zicht te krijgen op de verdeling van de middelen jeugdhulp? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook in eerdere onderzoeken worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd, zoals die van GGZ Nederland3. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities. Nu zijn het coördinatiekosten, dan weer overhead of administratieve lasten. Ook ontbreekt het vaak aan een heldere definitie van overhead. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
Het is goed om te beseffen dat administratieve lasten enerzijds slechts een onderdeel zijn van de overhead, maar dat anderzijds in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten zitten. In de benchmarkanalyse onder 26 gemeenten is weer gekeken naar de uitvoeringskosten voor gemeenten. Het perspectief van de aanbieders zat hier niet in. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat gemeenten gemiddeld vijf procent uitvoeringskosten hebben. Dit percentage is vergelijkbaar met wat Berenschot noemt in zijn benchmarkanalyse.
Tegelijkertijd hebben we in Tweede Kamer met elkaar geconstateerd dat de benchmarkanalyse, welke dit voorjaar is uitgevoerd, nog onvoldoende inzicht biedt in waar het jeugdhulpbudget precies aan uitgegeven wordt. Dit is ook mijn constatering bij het onderzoek van Berenschot. We moeten preciezer inzicht hebben om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Hiertoe wordt momenteel het diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uitgevoerd.
Heeft u inmiddels al een update over het onderzoek dat u voornemens was te doen naar de besteding van de middelen jeugdhulp, waarin ook inzichtelijk gemaakt zou worden welke bedragen naar ambtelijke ondersteuning en extern advies gaan? Zo ja, wat is de stand van zaken betreft uw onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz4 heb ik u laten weten dat ik onderzoek zal laten doen om een antwoord te krijgen op de vraag «waar worden de jeugdhulpmiddelen zorginhoudelijk aan uitgegeven?». In juni jl. heb ik met uw Kamer nog van gedachten gewisseld over de opzet van dit onderzoek obv de eerste gedachten over dit onderzoek die ik met uw Kamer heb gedeeld5. Deze zomer heeft het offertetraject plaatsgevonden en begin september is het onderzoeksbureau KPMG met het onderzoek gestart. KPMG heeft de afgelopen periode gemeenten benaderd voor deelname en is inmiddels bezig met de dataverzameling. Eind dit jaar moet het onderzoek zijn afgerond. Na afronding zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Deelt u de mening van onderzoeker Wouter Poels (Berenschot) en Eva de Vroome (Jeugdzorg Nederland) dat het percentage van zo’n 30% van het budget van jeugdhulp niet naar zorg gaat maar naar coördinatiekosten, veel is? Kunt u het antwoord toelichten?
Ja. Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dan ook dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat, maar naar overheadkosten. Ook in eerdere onderzoeken worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd.
Bent u het eens met de onderzoeker dat een deel van de coördinatiekosten vermijdbaar is en veroorzaakt wordt door de vele beleidsplannen die het Rijk en gemeenten over de sector uitstorten? Zo ja, wat kunt u doen om de situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het eens dat een deel van de coördinatiekosten vermijdbaar is. De ambitie is om de vermijdbare kosten (met name overbodige administratieve lasten) terug te dringen. Hiertoe is het programma «ontregel de zorg» ingericht. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.
Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten of regio’s vooraf goede afspraken maken over ambitie, geld, in te kopen jeugdhulp, interpretatie van het berichtenverkeer en verantwoording. Hier vervult desgevraagd het OZJ een ondersteunende rol alsook het programma inkoop in het sociaal domein. Om de variantie aan inkoopafspraken te beperken zijn uitvoeringsvarianten en standaarden voor het berichtenverkeer gedefinieerd en het gebruik hiervan is in de Jeugdwet vastgelegd.
Ook in de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz heb ik laten weten aanvullende bestuurlijke afspraken te willen maken met de VNG hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken. Een deel van de afspraken zit op het thema «terugdringen van vermijdbare uitgaven». Onderdeel van deze afspraak is het diepteonderzoek van KPMG «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen». Daarnaast maakt hier ook inkoop, aanbesteden en open house en het verminderen van regeldruk en administratieve lasten hier onderdeel van uit.
Heeft u het beeld dat de uitkomsten van de schrapsessies, die mede door uw ministerie worden georganiseerd, ook gaan bijdragen aan het verminderen van de administratie- en coördinatiekosten zoals beschreven in dit rapport? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De speciaal adviseur administratieve lasten Rita Verdonk is direct bij haar aantreden in januari 2019 begonnen met het organiseren van schrapsessies en heeft daarna in samenwerking met de bonden, beroepsverenigingen, aanbieders en VNG landelijke schrapdagen georganiseerd. Op 12 juni was de eerste schrapdag waarin professionals de belangrijkste vermijdbare regels hebben geselecteerd. Deze actiepunten zijn op 4 september door hen gepitched voor bestuurders van hun aanbieders en gemeenten en in februari 2020 worden de opbrengsten door die bestuurders gepresenteerd.
Zijn er nog andere concrete voornemens om ervoor te zorgen dat budget dat is bedoeld voor jeugdzorg, ook daar terecht komt en dus wordt besteed aan de jeugdzorgmedewerkers en de jongeren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is het bekend wat de situatie was voor de decentralisatie in 2015 betreft de verdeling coördinatiekosten? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom is dat niet bekend?
Nee. De ervaren vermijdbare administratieve lasten/coördinatiekosten van voor en na de decentralisatie laten zich lastig vatten in een vergelijkbaar getal en percentage.
De mobiele slachthuizen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Medewerkers NVWA: mobiel slachthuis werkt dierenleed in de hand»?1
Ja.
Kennen u of de leiding van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ook de signalen van medewerkers van de NVWA dat door de mobiele slachthuizen dieren onnodig lijden en dat er risico's voor de volksgezondheid zijn? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die signalen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De aard van deze signalen wordt in uw vraag omschreven. Bij de nog lopende evaluatie van de resultaten van de pilot worden deze signalen meegenomen. Ik heb geen informatie over hoeveel NVWA-medewerkers de zorgen delen.
Is het waar dat door het bestaan van mobiele slachthuizen het voorkomt dat veehouders hun vee niet meer de medische zorg die nodig is geven of pijnbestrijding onthouden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit volstrekt ongewenst is en wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
In de evaluatie wordt bezien of er grond is voor deze veronderstelling. Ik vind het niet acceptabel dat dieren de nodige zorg wordt onthouden.
Deelt u de mening dat als blijkt dat de mobiele slachthuizen vooral zorgen voor meer inkomsten van veehouders ten koste van het dierenwelzijn, dat de mobiele slachthuizen dan dienen te verdwijnen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De pilot met de mobiele dodingsunit (MDU) is gestart om te onderzoeken of niet-transportwaardige, maar wel slachtwaardige dieren in het slachtproces zouden kunnen worden gebracht door bedwelming en doding op het primaire bedrijf. Het spreekt voor zich dat er geen aantasting van dierenwelzijn mag plaatsvinden ten gevolge van de inzet van de mobiele dodingsunit. Een en ander is nu onderwerp van de nog lopende evaluatie.
In hoeverre kan er gevaar voor de volksgezondheid ontstaan als er ziek en onbehandeld vee voor de consumptie wordt geslacht?
In Nederland is het keuringsregime erop gericht om te voorkomen dat zieke dieren in het humane consumptiecircuit terecht komen, om risico’s voor de voedselveiligheid en volksgezondheid te voorkomen. De hiertoe noodzakelijke keuringen (ante mortem en post mortem) vinden ook bij de inzet van de mobiele dodingsunit plaats.
Hoe komt er duidelijkheid over het functioneren van de mobiele slachthuizen? Is er sprake van een deskundige en een onafhankelijke evaluatie? Door wie wordt die uitgevoerd?
Ik streef ernaar om de evaluatie van de inzet van de mobiele dodingsunit op korte termijn af te ronden. Het betreft een evaluatie van NVWA en beleidsministerie gezamenlijk.
Kunt u de resultaten van de genoemde evaluatie en de antwoorden op bovenstaande vragen vóór uw overleg met de Tweede Kamer over de NVWA op 15 oktober 2019 naar de Kamer sturen?
Ik heb uw Kamer de antwoorden zo spoedig mogelijk te antwoorden gestuurd. De uitkomsten van de evaluatie van de MDU zal ik na afronding daarvan met uw Kamer delen.
Het bericht ‘Familiedrama in Winschoten: ze belde 113 maar dat nummer bestaat helemaal niet’. |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «familiedrama in Winschoten: ze belde 113 maar dat nummer bestaat helemaal niet»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Hoe vaak komt het jaarlijks voor, dat iemand probeert 113 te bellen maar uiteindelijk niet uitkomt bij de zelfmoordpreventielijn?
Het is niet bekend hoeveel mensen 1-1-3 bellen. Omdat het nummer 1-1-3 niet voor toekenning beschikbaar is en formeel niet in gebruik is, wordt dit technisch niet bijgehouden.
Klopt het dat de zelfmoordpreventielijn al bij u heeft aangegeven dat het feit dat zij niet 113 als telefoonnummer hebben, problemen oplevert?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie begrepen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het (reeds toegekende) nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Bent u van mening dat 113 een lijn voor spoedeisende hulp is en dat het belangrijk is dat dit nummer goed te bereiken en onthouden is?
Ik vind de hulp en steun die 113Zelfmoorpdreventie biedt aan mensen die kampen met suïcidaliteit van groot belang. Daarom faciliteer ik 113Zelfmoordpreventie en heb ik haar subsidie opnieuw verhoogd, van € 3,4 miljoen in 2017 naar € 5,4 miljoen sinds 2018. Het is belangrijk het nummer waaronder de organisatie te bereiken is, goed te communiceren. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Klopt het dat door middel van een aanpassing van de Telecommunicatiewet het zelfmoordpreventie nummer wel omgezet kan worden naar 113? Zo ja, bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorschakeling of doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
De onhoudbare situatie in Woltersum |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel over de situatie van inwoners in Woltersum van wie huizen hersteld en versterkt moeten worden?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht. Mijn reactie is in onderstaande antwoorden uiteengezet.
Zijn de huizen die in aanmerking komen voor zowel schadeherstel als versterking in beeld? Zo nee, wanneer is dit duidelijk? Zo ja, om hoeveel huizen gaat het en wanneer worden deze hersteld en versterkt?
In Woltersum hebben enkele panden de afgelopen periode forse schade opgelopen. De bewoners hebben begrijpelijke zorgen over de snelle achteruitgang van hun huizen. De schade is gemeld bij TCMG. TCMG heeft bij één huis een Acuut Onveilige Situatie (AOS) geconstateerd en met spoed stutten geplaatst. De acuut onveilige situatie is daarmee verholpen. Naar aanleiding van de meldingen over de schade zijn de vier adressen met een verhoogd risico met voorrang door NCG opgenomen. Op dit moment wordt het normbesluit voor deze adressen uitgewerkt.
Bij een AOS-melding maakt een bewoner met acute zorgen over hun veiligheid melding bij de TCMG. Een dergelijke melding wordt binnen 48 uur opgepakt waarbij op locatie de actuele situatie wordt beoordeeld. Zo nodig worden er tijdelijke maatregelen genomen. Het is geen beoordeling van de oorzaak van de schade, de omvang van de schade of exacte toetsing aan de normering.
Binnen welke termijn is de samenwerking tussen de Nationaal Coordinator Groningen (NCG) en de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) uitgewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangekondigd in de onlangs aan uw Kamer gestuurde brief over «Diverse onderwerpen Groningen» (Kamerstuk 33 529, nr. 680), hebben NCG en TCMG een convenant gesloten dat mogelijk maakt om zogenoemde «combinatiedossiers» (samenloop versterken en schade) met elkaar af te stemmen.2 In het op 11 september 2019 gesloten convenant is afgesproken dat de NCG en de TCMG gegevens uitwisselen die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken, overeenkomstig de AVG.
In dit convenant zijn afspraken gemaakt om stapsgewijs tot een «één-loket-gedachte» te komen, waarbij de bewoner ervaart dat er één organisatie belast is met de versterking en schadeafhandeling van het gebouw. Dit gebeurt onder meer door te streven de opname voor schade en de opname voor de versterking gelijktijdig uit te voeren, zodat de bewoner een keer te maken krijgt met een instantie. Tevens door te werken met een begeleider die zowel de procedure voor schadeafhandeling als de versterking kan begeleiden. Er wordt gestart met een selectie van dossiers en gebouwen. Hiermee kan worden ervaren tegen welke knelpunten aangelopen wordt en hoe die kunnen worden opgelost.
Wanneer wordt de convenant in praktijk gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom deze woningen niet met een hoog risico uit het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model komen, maar wel als acuut onveilig zijn verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend wanneer het gesprek tussen TCMG en NCG plaats vindt? Zo ja, wanneer is dat? Kunt u de uitkomst met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen zijn er om schadeherstel en versterking niet gezamenlijk aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet doen voor de mensen die zowel op schadeherstel als versterking wachten?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Diploma honderden medewerkers kinderopvang ongeldig door nieuwe cao' |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Diploma honderden medewerkers kinderopvang ongeldig door nieuwe cao»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de lijst met diploma’s die toegang geven tot een baan in de kinderopvangsector is samengesteld? Klopt het dat deze lijst een resultaat is van overleg aan de cao-tafel?
In het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) dat is afgesloten met de Brancheorganisatie Kinderopvang (BK), BOinK, FNV, CNV en Sociaal Werk Nederland (SWN) zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van kinderopvang te verhogen. Later hebben Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang (BMK) en Voor Werkende ouders zich achter dit akkoord geschaard.
De afspraken betreffen onder andere afspraken over: coaching door pedagogisch beleidsmedewerkers, taalniveau 3F voor pedagogisch medewerkers (inwerkingtreding 2023), het niet meer formatief inzetten van vrijwilligers, het maken van een opleidingsplan door organisaties, het beperken van de inzet op stagiaires en de inzet op permanente scholing.
In het akkoord zijn geen afspraken gemaakt over opleidingen. De totstandkoming en de inhoud van afspraken omtrent opleidingseisen is in beginsel de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers en hun organisaties. De lijst met diploma’s in de kinderopvang is een resultaat van het cao-overleg van sociale partners. Ik ben dan ook niet betrokken geweest bij de inhoud en vormgeving van de lijst.
Is er voor het opstellen van de lijst met opleidingen die toegang geven tot een baan in de kinderopvang overleg geweest tussen de cao-partijen en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of de vastgestelde lijst in overeenstemming is met de eisen die gesteld zijn in de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat een te strenge uitleg van de kwaliteitseisen in relatie tot het erkennen van diploma’s die toegang geven tot een baan in de kinderopvang contraproductief kan uitwerken, aangezien er sprake is van een groot personeelstekort in de kinderopvang? Welke rol ziet u voor uzelf om een te strenge uitleg te voorkomen?
Zoals uit de beantwoording van vraag 2 en 3 duidelijk wordt, zijn in het IKK-akkoord geen afspraken gemaakt over opleidingen, dat is aan cao-partijen. Een te strenge uitleg van de kwaliteitseisen is dan ook niet aan de orde. De lijst met diploma’s in de kinderopvang is een resultaat van het cao-overleg van sociale partners. Daarin zijn sommige verouderde opleidingen niet meer opgenomen. Willen herintreders na een tussenstap toch weer werken in de kinderopvang, dan dient voor sommige opleidingen een gelijkstellingsverzoek te worden aangevraagd. Tot zover is 70% van deze verzoeken gehonoreerd. Het is aan cao-partijen, indien zij dit nodig achten, met elkaar in overleg te treden over de diplomalijst. Ik zie voor mezelf hier geen rol. De cao Kinderopvang heeft een looptijd van 1 januari 2018 t/m 31 december 2019 en inmiddels lopen de cao-onderhandelingen voor een nieuwe cao.
Herinnert u zich eerdere oproepen over de personeelskrapte in de kinderopvang in reactie waarop u heeft aangegeven met de sector in gesprek te gaan over de personeelstekorten?2 3
Ja.
Bent u bereid om in dit gesprek ook de vastgestelde lijst van opleidingen die toegang geven tot een baan in de kinderopvang te agenderen?
Arbeidsmarktkrapte speelt op dit moment bij meerdere sectoren. Het is een van de gevolgen van de groeiende economie. Dat is goed nieuws, maar het betekent ook dat de arbeidsmarkt tot een nieuw evenwicht moet komen. Voor kinderopvangondernemers is het daarom op dit moment moeilijker om gekwalificeerd personeel te vinden. Om deze reden ben ik met de kinderopvangsector in gesprek over de arbeidsmarktkrapte. Zoals aangegeven in reactie op de motie Van Meenen (D66)/De Pater-Postma (CDA)4 trachten we aan de hand van die gesprekken een soort spoorboekje te formuleren waarin naar oplossingen wordt gezocht. Opleidingen, in zijn algemeenheid, zijn ook een onderwerp van dit gesprek. Hierbij wordt gekeken naar de knelpunten, ieder vanuit zijn eigen rol. Het oppakken van knelpunten rondom de vastgestelde lijst van opleidingen is daarbij aan de sociale partners zelf en past niet bij de rol van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Het verdwijnen van XS4all |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Brandbrief aan KPN»?1 en «Open brief aan aanstaand KPN CEO Dominique Leroy»?2
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat klanten van XS4ALL die het bedrijf roemen vanwege de «hoge technische kwaliteit die zij levert, de passie en expertise van de helpdesk en om haar rol in het maatschappelijk debat als verdediger van de digitale rechten en vrijheden van haar klanten» zich zorgen maken dat dit soort dienstverlening in de toekomst niet meer vanzelfsprekend is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me in het algemeen voorstellen dat klanten die zich geplaatst zien voor een wijziging van een dienstenleverancier of zelfs het compleet verdwijnen daarvan, zich daarover zorgen maken. Ik heb er tegelijkertijd vertrouwen in dat marktkrachten, dus ook van vragers, druk uitoefenen op dienstenleveranciers om specifieke dienstverlening te borgen. Zo ook de klanten van XS4all.
Wat kunnen klanten van XS4ALL doen om ervoor te zorgen dat de bovengenoemde dienstverlening bij KPN wel gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat de bovengenoemde dienstverlening bij KPN wel gewaarborgd blijft?
Mij ontbreekt het wettelijk instrumentarium om telecompartijen te dwingen specifieke dienstverlening te continueren. Ik kan marktpartijen niet dwingen om hun (differentiatie in) dienstenpakketten specifiek in te richten. Het wettelijk kader van de Telecommunicatiewet is gericht op het waarborgen van concurrentie en keuzevrijheid. Binnen deze wettelijke kaders legt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) regulering op als dit nodig is om de concurrentie en keuzevrijheid te waarborgen. De ACM heeft eind vorig jaar toegangsverplichtingen opgelegd aan zowel KPN als VodafoneZiggo.3 Ik juich dit besluit van de ACM toe.
Deelt u de mening dat als klanten van internetaanbieder willen wisselen hun internetaanbieder, naar analogie van het wisselen van een bankrekening en incasso’s, voor tenminste een half jaar de e-mails naar een nieuw e-mailadres doorgestuurd moeten krijgen? Zo, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor veel consumenten vormt het e-mailadres van de internetprovider dat zij gebruiken een overstapdrempel.4 Ik heb de telecomaanbieders daarom verzocht om zelfreguleringsafspraken te maken over een langere periode voor toegang tot de mailbox of het doorsturen van e-mails. De sector heeft dit verzoek opgepakt en ik verwacht dat de telecomaanbieders hierover op korte termijn afspraken maken. Verder is er reeds een zogenoemde overstapservice om het overstappen te vergemakkelijken. Dit houdt in dat de nieuwe aanbieder de overstap voor de consument regelt met de oude aanbieder. Met het wetsvoorstel overstappen dat ik in voorbereiding heb zet ik mij in voor het verder verlagen van overstapdrempels in de telecommarkt.5
Wat kunt u doen om er voor te zorgen dat klanten gemakkelijker naar een andere internetaanbieder kunnen overstappen, bijvoorbeeld dat zijn hun e-mailadres naar een andere provider kunnen meenemen of gedurende langere tijd hun e-mail doorgestuurd krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
De zelfmoordpreventielijn |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Klopt het dat de zelfmoordpreventielijn, die breed bekend staat als 113, niet onder dat telefoonnummer te bereiken is?1
113Online is 11 jaar geleden opgericht en profileerde zich destijds als een online platform waar je ook naar toe kon bellen. De naam sloot mogelijk voorheen beter aan bij hetgeen het precieze platform/dienst is. Het merendeel van de mensen zoekt online de hulpverlening en daar is de zoekterm 113 (.nl) passend voor gebleken. In 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen via de chat crisishulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 113 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Het accent in de promotie van de hulpverlening van en door 113Zelfmoordpreventie heeft gelegen op verbetering van de naamsbekendheid. In 2015 lag het percentage op 3% naamsbekendheid, in 2019 is dit gestegen tot 56%. Ik heb begrepen dat mensen die het nummer 1-1-3 bellen, te horen krijgen dat het nummer niet bestaat met in sommige gevallen de suggestie het op een later moment nog eens te proberen. Ik ben inmiddels met het Ministerie van EZK in gesprek om hier actie op te ondernemen en de melding aan te passen in een duidelijke verwijzing of doorschakeling naar het juiste nummer om 113Zelfmoordpreventie telefonisch te kunnen bereiken. Dit is een oplossing voor de korte termijn. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Is het algemeen bekend dat – anders dan het noodnummer 112 – voor de zelfmoordpreventielijn 0900–0113 gebeld moet worden?
In alle uitingen die verwijzen naar 113 Zelfmoordpreventie, wordt uitdrukkelijk het nummer 0900–0113 vermeld. Veel mensen kunnen de hulplijn vinden: in 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen onlinehulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie.
Wat is de reden dat het breed gecommuniceerde nummer voor hulp 113 niet onder dat nummer bereikbaar is?
Het nummer 1-1-3 is nooit breed gecommuniceerd; de naam 113Online is sinds 2017 aangepast in 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 113 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Klopt het dat het nummer 0900–0113 niet gratis is? Zo ja, waarom is dat?
Vanaf de start van 113Zelfmoordpreventie, is de dienstverlening die geboden wordt gratis beschikbaar voor iedereen die belt, mailt of chat. De kosten die verbonden zijn aan de telefoon zijn – tot op heden – voor rekening van de beller. Ik heb dit voorjaar aan 113Zelfmoordpreventie gevraagd een indicatie te geven van de omvang van de kosten die gemoeid zijn met het vergoeden van de telefoonkosten. Ik heb begrepen dat de kosten opgevangen kunnen worden in de huidige instellingssubsidie van 113Zelfmoordpreventie (€ 5,4 miljoen) waarmee toekenning van het nummer 0800–0113 in elk geval de voorkeur verdient boven het op dit moment gehanteerde 0900-nummer. Het nummer 0800–0113 is reeds toegekend.
Klopt het dat er al langer gesprekken met het Ministerie VWS lopen om het telefoonnummer 113 te verkrijgen? Deelt u de mening dat hier zo snel mogelijk helderheid over gegeven moet worden?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het (reeds toegekende) nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3, naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over suïcidepreventie van ‪17 oktober a.s.?
Ja.