De burnpits doofpot |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie wist het, de Kamer niet: onderzoek naar burnpits lag jarenlang op de plank»?1
Ja.
Herinnert u zich nog de vraag over het openbaar maken van alle gezondheidsgevaren? Kunt u aangeven waarom u destijds niet op de proppen kwam met dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks starten we als Defensie tien tot twintig nieuwe R&D-programma’s op velerlei gebieden. Deze programma’s duren circa vier jaar. Het genoemde rapport maakte onderdeel uit van het TNO kennisopbouwprogramma V936 «Militaire Toxicologie». Dit programma liep van 2009 tot en met 2012. Het doel van dit R&D-programma was om via toegepast wetenschappelijk onderzoek, kennis op te bouwen op het gebied van militaire toxicologie. De kennis uit dergelijke R&D-programma’s gebruikt Defensie onder meer voor de aanschaf van materieel en het opzetten van opleidingen. Om de hiervoor gebruikte technologieën te testen en te valideren zijn er in een laboratoriumopstelling beproevingen uitgevoerd waarbij de meetapparatuur en de meetmethoden zijn getest bij een gesimuleerde burnpit. De opzet van het TNO-onderzoek zorgde er bovendien voor dat er geen conclusies konden worden getrokken over de gezondheidsrisico’s omdat de gemeten waarden niet representatief waren voor de situatie onder operationele omstandigheden. Gezien de opzet en de doelstelling van het TNO-onderzoek was er geen aanleiding om de Kamer te informeren over de resultaten. Achteraf gezien was het waarschijnlijk beter geweest het rapport openbaar te maken.
Bent u bereid om – met een dringend appel op uw inlichtingenplicht ex artikel 68 van de Grondwet – een limitatief overzicht te geven van alle gemelde en bekendstaande gezondheidsproblemen en gezondheidsrisico’s bij militairen? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze problemen en risico’s bestaan, welke oorzaken hieraan (mogelijk) ten grondslag lagen en welke stappen zijn genomen? Zo nee, waarom niet?
De inzet van militairen brengt bijzondere risico’s met zich mee. Tijdens inzet worden militairen onder meer blootgesteld aan extreme temperaturen en opereren zij in gebieden waar de luchtkwaliteit en de infrastructuur niet vergelijkbaar is met de westerse standaarden. Aan de voorkant van missies wordt daarom in principe een zogeheten «site survey» uitgevoerd. Hierbij worden de specifieke lokale en infrastructurele omstandigheden in kaart gebracht. Waar mogelijk worden risico’s vermeden dan wel beperkt. Het is niet mogelijk om een limitatief overzicht te geven van alle gemelde en bekendstaande gezondheidsproblemen en gezondheidsrisico’s bij militairen omdat veel van deze informatie valt onder het medisch geheim. Door middel van de door mij eerder aangekondigde op te zetten gezondheidsmonitoring wil ik voor de toekomst meer zicht krijgen op de gezondheidsrisico’s die militairen lopen.
Deelt u de mening dat het onder de pet houden van onderzoeksresultaten, in combinatie met de overige defensiepuinhopen (o.a. chroom-6, PX10, burnpits, hitteletsels en vreselijke gewelds- en misbruikincidenten), niet alleen in strijd is met het beginsel van goed werkgeverschap, maar ook een ambtsmisdrijf oplevert? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de Defensienota wil Defensie transparant en betrouwbaar zijn in wat we doen en wat we bereiken. In gevallen waar er een directe relatie bestaat tussen het werken bij Defensie en gezondheidsklachten, zal Defensie haar verantwoordelijkheid als werkgever dragen.
Bent u bereid de verantwoordelijken van de burnpits (waaronder ook de voormalige Minister van Defensie) te bestraffen en de schade op hen te verhalen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot uw snelle actiebereidheid op het gebied van diversiteit, milieu en Europese defensiesamenwerking?
Er is nog onvoldoende duidelijkheid over de mogelijke relatie tussen gezondheidsklachten en de uitstoot van burnpits. Ook is in de literatuur het beeld van de relatie tussen gezondheidsklachten en luchtkwaliteit in uitzendgebieden helaas niet eensluidend.
Bent u bereid de slachtoffers van de burnpits een laagdrempelige en ruimhartige schaderegeling te geven door te bezuinigen op diversiteitsgedram, JSF-toestellen en een peperduur tweede regeringstoestel ter waarde van 100 miljoen euro? Zo nee, waarom niet?
In mijn Kamerbrief d.d. 18 april jl. (Kenmerk 35 000-X-133) heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een brede literatuurbeschouwing en de analyse van het relatief kleine aantal binnengekomen meldingen (0.3% van het totale bestand uitgezonden Nederlandse militairen). In de Kamerbrief heb ik aangegeven dat er nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de mogelijke relatie tussen gezondheidsklachten en de uitstoot van burnpits. Ook is in de literatuur het beeld van de relatie tussen gezondheidsklachten en luchtkwaliteit in uitzendgebieden helaas niet eensluidend. Mocht er in de toekomst meer duidelijkheid ontstaan over deze relatie, dan zal Defensie haar verantwoordelijkheid als werkgever dragen.
Kunt u deze vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het werkbezoek aan het Emma Kinderziekenhuis |
|
Carla Dik-Faber (CU), Henk van Gerven (SP), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de grote veranderingen waarmee chronisch zieke kinderen (en hun ouders) te maken krijgen zodra ze voor de wet volwassen worden, vanwege de grote verschillen tussen kindergeneeskunde en «volwassen» geneeskunde (ouders worden niet langer betrokken bij de besluitvorming, er ligt meer nadruk op de somatiek waardoor er minder aandacht is voor psychosociale problemen, patiënten worden opeens geconfronteerd met financiële uitdagingen vanwege de eigen bijdragen die moeten worden betaald en patiënten zijn zelf verantwoordelijk voor afspraken, waardoor ze niet meer gebeld worden als ze niet komen opdagen)?1
De overgang naar volwassenheid kan voor jongeren en hun omgeving een spannende en lastige fase zijn. Dat geldt zeker voor jongeren die zorg nodig hebben. Op die weg naar volwassenheid veranderen er in formeel juridische zin een aantal zaken, die ook de zorgverlening raken. Deze transities vragen aandacht van de betrokkenen. De transities zijn wel goed voorzienbaar en er is dus tijd om erop te anticiperen.2
Het gaat om formele zaken zoals het afsluiten van een eigen zorgverzekering, afdragen van eigen bijdragen, en ook om de veranderende verantwoordelijkheid bij het nemen van beslissingen over hun behandelingen. De leeftijd waarop kinderen zelfstandig kunnen besluiten over hun behandeling ligt overigens al twee jaar voordat zij volgens de wet volwassen worden.
Ik denk dat het goed is als zorgverleners bespreken met patiënten en hun vertegenwoordigers wat ieders verantwoordelijkheden zijn. En in geval van wilsonbekwaamheid zullen uiteraard andere routes gevolgd moeten worden, zie mijn antwoord op vraag 6. Voor wat betreft de curatieve zorgverlening is mijn opvatting dat zorgverleners, ongeacht hun specialisme, er vanuit hun professionaliteit altijd op gericht moeten zijn om maatwerk te leveren in het belang van de jongere. Ik verwacht van zorgverleners dat zij daarbij goed luisteren naar de zorgvraag. En wanneer de zorgbehoefte multidisciplinair van aard is, verwacht ik dat er duidelijke afspraken worden gemaakt welke zorgverlener de regie neemt.
Uw vragen gaan over een kwetsbare groep mensen voor wie goede zorg van groot belang is. Ik ben me daar zeer bewust van. Toch zal ik in het vervolg van de beantwoording van deze vragen ook in moet gaan op enkele organisatorische en vrij technische maatregelen.
Bent u ervan op de hoogte dat deze veranderingen een grote impact kunnen hebben, zoals dat patiënten boven de 18 vaker op de Spoedeisende Eerste Hulp (SEH) terechtkomen, vaker moeten stoppen met opleiding of werk, een hogere mortaliteit kennen, vaker depressief worden, of helemaal uit het zicht van de zorg raken? Wat vindt u hiervan?
Ik vind het van groot belang dat er vanuit de zorg voor iedere leeftijdsgroep vraaggericht en zo nodig multidisciplinair gewerkt wordt zodat voor elke leeftijdsgroep adequate zorg geboden wordt, dus ook voor jongeren. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ziet u de meerwaarde in van een transitieafdeling waar meer zorg op maat kan worden geleverd, samenwerking centraal staat en de overgang op een gefaseerde wijze kan plaatsvinden, enerzijds voor kinderen die richting volwassenheid gaan en anderzijds voor volwassenen met geringe cognitieve functies, die veel baat kunnen hebben bij faciliteiten die voor kinderen wel bestaan en voor volwassenen niet, en waarvan de ouders veelal deskundige zijn op het gebied van de aandoening(en) van hun kind? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het om verzekerde curatieve zorg gaat dienen zorgverzekeraars op grond van hun zorgplicht ervoor te zorgen dat er passend zorgaanbod is. Als instelling en zorgverzekeraar van mening zijn dat een bepaald zorgaanbod op een bepaalde wijze georganiseerd moet worden en zij zien ruimte om daarover contractuele afspraken te maken, dan kan dat. Als dit leidt tot betere zorg vind ik dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanuit het belang van de jongere die afspraken moeten maken. Ik zal hiernaar in de daarvoor in aanmerking komende overleggen, zoals in het reguliere overleg met de de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), navraag doen.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze een dergelijke transitieafdeling kan worden gefinancierd? Ziet u mogelijkheden om hiervoor samen met zorgverzekeraars afspraken te maken? Bent u zo nodig bereid om de benodigde gelden beschikbaar te maken voor een pilot met een dergelijke transitieafdeling?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het systeem van Diagnose Behandel Combinaties (DBC's) niet toereikend is voor patiënten die zich in een dergelijke grenspositie bevinden aangezien dubbele DBC’s niet mogelijk zijn?
Het ontbreken van mogelijkheden om dubbele DBC’s in rekening te brengen is inherent aan het streven om niet dubbel voor zorg te betalen.
De conclusie dat DBC’s om die reden niet volstaan deel ik niet. Het staat zorgaanbieders en zorgverzekeraars bovendien vrij om bij de NZa wijzigingsvoorstellen voor DBC’s in te dienen. Mijn streven is dat kwaliteit van zorg meer gemeten gaat worden in termen van zorguitkomsten die er echt toe doen voor de patiënt. Zodat deze informatie kan worden gebruikt voor het voortdurend leren en verbeteren door professionals, voor het samen beslissen door patiënt en professional over de best passende behandelaar/behandeling en voor het meer uitkomstgericht organiseren en belonen van de zorg. Daarover heb ik met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg afspraken gemaakt en zijn wij gezamenlijk het Programma Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022 gestart. Over de voortgang van dat programma heb ik uw Kamer afgelopen zomer per brief geïnformeerd (Kamerstuk 31 476, nr. 28).
Klopt het dat jongeren van 16 tot 18 jaar eigen beslissingen mogen nemen, maar dat bewindsvoering voor wilsonbekwamen niet geregeld is?
Het is juist voor zover het gaat om medische behandelingen bij deze jongeren en zij wilsbekwaam zijn. Als er sprake is van kennelijke wilsonbekwaamheid zullen er tijdig juridisch stappen gezet moeten worden om formeel bevoegdheden voor derden te regelen. Zo kan de rechter verzocht worden een curator of een mentor te benoemen. In de meeste gevallen is dit lang van tevoren voorzienbaar en dus planbaar.
Bent u op de hoogte van de problemen waar veel Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG’s) tegenaan lopen omdat het niet mogelijk is specialistische AVG-zorg te declareren bovenop regionale AVG-zorg?
Mij is bekend dat er vragen zijn aangaande de bekostiging van AVGzorg. Als partijen van mening zijn dat een nadere differentiatie in de bekostigingssystematiek van AVGzorg gewenst is, kunnen zij zich met dat verzoek wenden tot de NZa. De NZa kan in samenspraak met zorgaanbieders en zorgverzekeraars besluiten wat de beste oplossing is en is intussen bij dit vraagstuk betrokken. VWS is als toehoorder betrokken bij de technische overleggen die hierover bij de NZa plaatsvinden.
Het bericht ‘Arbeidsmigranten Westland luiden noodklok: Ik mocht niet naar huis toen ik ziek was’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigranten Westland luiden noodklok: Ik mocht niet naar huis toen ik ziek was»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u ervan dat tegen een zwangere vrouw die zich niet lekker voelt, wordt gezegd «als je nu naar huis gaat, hoef je niet meer terug te komen»?
Een zodanige bejegening van een uitzendkracht verhoudt zich niet met goed werkgeverschap. Dit geldt niet alleen voor een zwangere vrouw die zich niet lekker voelt, maar in algemene zin voor alle werkenden, uitzendkracht of direct in dienst.
Klopt het dat als de zwangere vrouw uit het artikel al enige tijd in Nederland werkzaam was, zij recht heeft op zwangerschapsverlof?
Als je als uitzendkracht zwanger bent, dan heb je recht op betaald zwangerschaps- en bevallingsverlof, net als werknemers met een arbeidsovereenkomst voor (on)bepaalde tijd. Uitgangspunt bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is echter dat deze na het verstrijken van de periode waarvoor de overeenkomst is aangegaan, van rechtswege afloopt. Dit geldt ook als de werknemer op het moment van beëindiging verkeert in omstandigheden waarin bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd een opzegverbod zou gelden, bijvoorbeeld zwangerschap of ziekte. Is sprake van een contract voor bepaalde tijd met een uitzendbeding, dan kan het contract beëindigd worden bij ziekte. Het uitzendbureau meldt de uitzendkracht vervolgens ziek bij het UWV en de uitzendkracht kan via het UWV een ziektewetuitkering krijgen.
Als de werknemer het echter niet eens is met de beëindiging van het contract, dan staat de weg open naar het College voor de Rechten van de Mens of de burgerlijke rechter. Arbeidsmigranten die de Nederlandse taal niet spreken, kunnen (in de eigen taal) ondersteuning krijgen via de niet-gouvernementele organisatie FairWork of de vakbond.
Is van de genoemde voorbeelden in het artikel melding gemaakt bij de Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft de afgelopen periode verschillende meldingen ontvangen over dit uitzendbureau. De Inspectie SZW laat zich niet uit over de vraag of bij bedrijven onderzoek is of wordt gedaan.
Bent u in gesprek met bedrijven als Polska Porada, die stapels met voorbeelden van misstanden verzamelen? Staan zij in contact met de Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft regelmatig contact met bedrijven zoals Polska Porada, maar ook met organisaties en burgers die informatie over misstanden willen delen.
Klopt het dat inspecties altijd van tevoren worden aangekondigd? Vindt u dat wenselijk gezien de omstandigheden waarin wordt gewerkt?
Dit is onjuist. De inspecties van de Inspectie SZW op het terrein eerlijk werk, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet zijn onaangekondigd.
Op welke manier worden arbeidsmigranten op hun rechten gewezen als zij in Nederland aan het werk gaan? Is informatie over rechten op de werkvloer bijvoorbeeld ook in het Engels of Pools beschikbaar?
Er is informatie beschikbaar over rechten en plichten voor Polen die in Nederland willen gaan werken via de Nederlands ambassade in Polen. In Nederland zijn brochures in verschillende talen, waaronder Engels en Pools, beschikbaar over wonen en werken via de site www.nieuwinnederland.nl en de Inspectie SZW. De ngo FairWork biedt in verschillende talen informatie aan, waarbij ook social media worden ingezet. De gemeente Westland heeft ook een animatiefilmpje ontwikkeld in verschillende talen over rechten op onder andere eerlijk, gezond en veilig werken. In het kader van de aanpak van misstanden rondom arbeidsmigranten wordt ook door verschillende partijen ingezet op informatie voor arbeidsmigranten over rechten en plichten in verschillende talen, zowel in het land van herkomst als in Nederland.
Wat is de actuele stand van zaken rondom de aanpak misstanden arbeidsmigranten?
Er vinden nu gesprekken plaats met de betrokken ministeries, gemeenten, sociale partners en andere belanghebbenden over de thema’s die zijn genoemd in de brief aan uw Kamer van 21 juni 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 29 861, nr. 47), namelijk voorlichting, registratie, huisvesting, malafide uitzendbureaus en de afhankelijkheidsrelatie. Voor het einde van het jaar zal uw Kamer worden geïnformeerd over de integrale aanpak van de misstanden rondom arbeidsmigranten.
Hoe staat het met de werkgroep van ministeries, gemeenten, sociale partners en andere belanghebbenden waarmee zal worden bezien hoe afhankelijkheidsrelaties bij arbeidsmigranten kunnen worden verminderd?
Zie antwoord vraag 8.
Het ontbreken van data van arbeidsbeperkte werkzoekenden in de kandidatenverkenner van het UWV |
|
René Peters (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de in 2017 ingevoerde kandidatenverkenner (onlinepersoneelsbank) van het UWV niet werkt, omdat de data van arbeidsbeperkte werkzoekenden ontbreken?1
Ja, complete en actuele profielen is door de aard van de doelgroep vanaf de start een uitdaging. Een goed verwachtingsmanagement ten aanzien van de toepassingsmogelijkheden van de kandidatenverkenner vindt de Inspectie SZW van belang2. Een voorbeeld uit het onderzoek van inspectie SZW: «Een jongere die vandaag bemiddelbaar is, hoeft dat morgen niet meer te zijn. Dat kan het selectieproces belemmeren. Ook blijkt soms pas op een werkplek of de jongere echt klaar is om aan het werk te gaan.»
UWV en gemeenten zetten zich dagelijks in om hun klanten beter te kennen. De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. Deze laat over de afgelopen twee jaar een stijgende lijn zien.
Veel werkgevers gebruiken bij voorkeur het werkgeversservicepunt in de arbeidsmarktregio als eerste aanspreekpunt. Indien matching van kandidaten op geschikt werk tekortschiet, is het zaak dat werkgevers samen met de regionale partners naar een oplossing zoeken. Perspectief op Werk geeft hieraan een impuls in 2019 en 2020.
Kunt u bevestigen dat er inmiddels ruim 157.000 mensen met een arbeidsbeperking in de kandidatenverkenner staan, maar dat nog geen 8% van de mensen uit deze databank beschikbaar is voor werk, omdat noodzakelijke data ontbreken?
Niet helemaal. Meer dan 8% van de profielen is bemiddelbaar en daarmee beschikbaar. Ook de mensen die zitten in een traject gericht op het vinden van werk zijn beschikbaar voor werk. Ook staan er profielen in van kandidaten die aan het werk zijn en daardoor niet beschikbaar zijn voor werk. Zie verder het antwoord bij vraag 5 van de vragen van de leden Tielen en Nijkerken-de Haan (beiden VVD).
Kunt u tevens bevestigen dat van ruim 42% van de mensen in de kandidatenverkenner niet bekend is wat hun opleidingsniveau is en dat bij ruim 60.000 mensen niet is ingevuld in welke sectoren ze willen werken?
Ja. Dit gaat over het totaal van de mensen uit de doelgroep banenafspraak van UWV en gemeenten. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat deze informatie niet bekend is bij medewerkers. De vliegende brigade van UWV kan regio’s ondersteunen om de volledigheid van de gegevens te vergroten.
Van de 225.000 mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren, vallen er 113.000 onder verantwoordelijkheid van UWV. Ongeveer 74% van deze mensen heeft een compleet profiel. 22% heeft geen profiel en 4% heeft een onvolledig profiel. De meerderheid van de UWV-klanten zonder (compleet) profiel heeft reeds een baan. In andere gevallen betreft het mensen die bijvoorbeeld in een medisch behandeltraject zitten of nog aan het studeren zijn/naar school gaan. Bij het compleet maken van het klantprofiel zodat deze via de kandidatenverkenner getoond kan worden, wordt prioriteit gegeven aan de mensen voor wie deelname aan de arbeidsmarkt in zicht is.
Is het juist dat bij de makers van het systeem van de kandidatenverkenner al bekend was dat veel noodzakelijke gegevens ontbreken en dat zij dit in 2016 ook hebben gemeld bij de UWV-top, maar dat met deze mededeling niets is gedaan? Zo ja, wat is uw oordeel over deze handelwijze van de UWV-top?
Vanaf de start van de kandidatenverkenner is bekend dat de kwaliteit en volledigheid van profielen blijvende inzet vraagt van UWV en gemeenten.
UWV heeft verschillende acties gedaan. UWV heeft het voor gemeenten bijvoorbeeld eenvoudiger gemaakt om gemeentelijke profielen in te lezen en ondersteunt gemeenten met een Vliegende Brigade. De Vliegende Brigade helpt bij het transparant maken van het kandidatenbestand banenafspraak. Bijvoorbeeld door middel van het geven van workshops en het uitvoeren van controles op gegevens. Daarnaast zijn zij op afstand in te zetten als hulplijn.
Ook heeft UWV werk gemaakt van het toegankelijk maken van de UWV doelgroep.
Van de 225.000 mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren, vallen er 113.000 onder verantwoordelijkheid van UWV. Ongeveer 74% van deze mensen heeft een compleet profiel. 22% heeft geen profiel en 4% heeft een onvolledig profiel. De meerderheid van de UWV-klanten zonder (compleet) profiel heeft reeds een baan. In andere gevallen betreft het mensen die bijvoorbeeld in een medisch behandeltraject zitten of nog aan het studeren zijn/naar school gaan. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan de mensen voor wie deelname aan de arbeidsmarkt in zicht is.
De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. Deze laat over de afgelopen twee jaar een stijgende lijn zien.
Vindt u ook dat er alles op alles gezet moet worden om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen en dat het daarvoor nodig is dat er een goed beeld bestaat van de mensen met een arbeidsbeperking die op zoek zijn naar werk?
Ja, werk is belangrijk voor mensen. Het geeft mensen bestaanszekerheid, een inkomen, het zorgt voor contacten en uitdagingen. Dit geldt zeker ook voor mensen met een arbeidsbeperking. Hoewel er steeds meer mensen met een beperking een baan vinden, staan er ook nog veel te veel mensen aan de kant.
Het breed offensief is een brede agenda om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Een agenda die het simpeler moet maken voor werkgevers om mensen met een beperking in dienst te nemen; met voorstellen om werk meer te laten lonen; waarbij werkgevers en werkzoekenden elkaar makkelijker weten te vinden en waarbij mensen niet alleen aan het werk komen maar ook aan het werk blijven.
Zo ja, wat vindt u er in dat licht gezien van dat er in 2017 en 2018 door gebrek aan noodzakelijke data slechts zo’n honderdtal mensen met een beperking aan het werk zijn geholpen, terwijl er alleen al aan IT-kosten 1,3 miljoen euro in de kandidatenverkenner is geïnvesteerd?
De doelstelling van de banenafspraak voor 2018 was 43.500 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Met bijna 52.000 extra banen is die doelstelling ruimschoots gehaald3. Het is niet mogelijk om te bepalen welk aandeel de Kandidatenverkenner hierin heeft gehad. De Kandidatenverkenner fungeert immers niet als een zelfstandig matchingssysteem4. Er is altijd meer nodig voor een match. Bijvoorbeeld inschakeling van de medewerkers van het betreffende werkgeversservicepunt en een persoonlijk gesprek met kandidaten.
Veel werkgevers zijn enthousiast om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Maar er zijn ook nog te veel werkgevers die twijfelen. Het regionale werkgeversservicepunt van UWV en gemeenten helpt bij het maken van de match. De medewerkers koppelen de wensen en mogelijkheden van de mensen uit de doelgroep banenafspraak aan de wensen en mogelijkheden van de werkgevers. Dat deze match tot stand komt, dat is het doel, niet het gebruik van de kandidatenverkenner zelf.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat mensen die geregistreerd staan in de kandidatenverkenner alsnog in beeld komen en aan het werk worden geholpen?
Voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt biedt Perspectief op Werk een extra impuls aan de arbeidstoeleiding van mensen die willen en kunnen werken, maar niet zelfstandig de weg naar werk vinden. Het kabinet heeft hiervoor in totaal 70 miljoen euro beschikbaar gesteld voor 2019 en 2020. Een intensievere samenwerking tussen publieke en private partijen in alle 35 arbeidsmarktregio’s moet zorgen voor goede matches tussen werkzoekenden en beschikbaar werk. Perspectief op Werk is naast een extra impuls ook een leertraject om vanuit de praktijk te bezien hoe de bemiddeling van deze groep verbeterd kan worden.
Als uitwerking van het breed offensief komen er afspraken met VNG en UWV over het structureel verbeteren van de werkgeversdienstverlening en het matchen in de arbeidsmarktregio’s. Deze afspraken betreffen de invulling van drie randvoorwaarden die gelden voor alle arbeidsmarktregio’s en worden opgenomen in de SUWI regelgeving:
Vanaf 2021 wordt structureel 17 miljoen euro jaarlijks ingezet voor het versterken van de 35 arbeidsmarktregio’s5.
Hierover heb ik uw Kamer recent geïnformeerd6.
Het bericht dat ondanks extra geld mbo-docenten in de laagste salarisschaal terechtkomen |
|
Peter Kwint , Paul van Meenen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het aantal docenten in de laagste schaal is toegenomen en dat tegelijkertijd de financiële reserves van instellingen groeien?1
De afgelopen jaren is het totaal aantal docenten in het mbo toegenomen. De toename van het aantal docenten in de laagste schaal kan veel verschillende redenen hebben. Het kan bijvoorbeeld te maken hebben met het vertrek van oudere docenten, waar jongere docenten die (voorlopig) instromen in een lagere schaal, voor in de plaats zijn gekomen. Er is geen directe link te zien met de financiële reserves die instellingen hebben.
We zien dat de afgelopen jaren de financiële reserves bij mbo-instellingen oplopen, bijvoorbeeld met als doel om te investeren in huisvesting in verband met het Klimaatakkoord. Daarom doet de Inspectie van het Onderwijs op dit moment hier nader onderzoek naar (waarvan de resultaten in het voorjaar van 2020 bekend zullen zijn) en voer ik op het moment het gesprek met de sector om de reserves beter in verhouding te brengen met de specifieke risico’s die er zijn, om zo te voorkomen dat mbo-instellingen grotere reserves aanhouden dan nodig.2 Later deze maand maar wel voor de begrotingsbehandeling van OCW zullen de Minister voor Basis en Voortgezet Onderwijs en Media en ik u een brief sturen met daarin de cijfers over de financiële posities van onder andere de mbo-instellingen in 2018.
In hoeverre zijn de financiële reserves van mbo-instellingen direct inzetbaar voor salarissen van docenten in het mbo? Zit er mogelijk al een bestemming vast aan de reserves?
Hierop is geen eenduidig antwoord te geven, omdat er tussen instellingen grote verschillen te zien zijn in zowel de omvang van de reserves als in waarom deze reserves er zijn. Wel geldt dat in z’n algemeenheid dat reserves niet worden ingezet voor collectieve salarisverhogingen. Individuele werkgevers kunnen uit de reserves eventueel wel individuele toelagen of salarisverhogingen toekennen.
Wat is uw reactie op het rapport «De functiemix in het mbo, een verkenning» van het Platform Medezeggenschap mbo?
Ik vind het positief dat ondernemingsraden kritisch zijn op of en hoe afspraken worden doorvertaald binnen de mbo-instellingen. Dit maakt deel uit van het takenpakket van een ondernemingsraad.
Wat betreft dit rapport geldt dat de resultaten zijn gebaseerd op openbare gegevens. Dat betekent echter niet dat de middelen die beschikbaar zijn vanuit het convenant Leerkracht niet door de instellingen zijn en worden besteed aan de doelen waarvoor zij het hebben ontvangen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de MBO Raad dat de aannames die het platform neerzet in haar verkenning onjuist zijn en zeer schadelijk voor het mbo als geheel?2
Deze uitspraak laat ik aan de MBO Raad. Ik ga wel graag het gesprek aan met de MBO Raad en de vakbonden over de uitkomsten van de verkenning van het Platform Medezeggenschap mbo.
Herkent u de analyse in dit rapport dat extra geld niet besteed is aan het betalen van meer docenten op een hoger functieniveau? Zo niet, waarom niet? Zo wel, wat zegt dit volgens u over het functioneren van de medezeggenschap op mbo-instellingen?
Ik deel deze analyse niet. Het extra geld dat op basis van het convenant Actieplan Leerkracht van Nederland beschikbaar wordt gesteld, wordt volgens de verantwoording van de mbo-instellingen besteed waaraan het moet worden besteed, bijvoorbeeld voor het plaatsen van docenten in een hogere schaal en het aannemen van extra onderwijsgevenden. Het is goed dat de medezeggenschap daar binnen de betreffende instelling alert op is en blijft en indien nodig haar bestuurders er op aan spreekt, wanneer dit in de toekomst niet meer zo is.
Daarbij geldt dat er ook onderscheid gemaakt moet worden tussen scholen binnen en buiten de Randstad. Immers, alleen de mbo-scholen binnen de Randstad (26 van de 65 mbo-scholen) hebben extra middelen ontvangen voor het verhogen van het aantal docenten in hogere schalen. Bij deze scholen is sinds 2008 wel een stijging van het aantal docenten met een LC- en LD-schalen.
Indien u de analyse vanuit dit rapport herkent, bent u bereid stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat het voor docenten gereserveerde geld hier alsnog terechtkomt?
Zoals gemeld bij het antwoord op vraag 5, deel ik deze analyse niet.
Wat is uw inzet bij het gesprek met de MBO Raad, aangezien zij de conclusies van het Platform Medezeggenschap niet onderschrijven?
Het doel van het gesprek met de ondertekenaars van het convenant is om te achterhalen of alle ambities uit het convenant zijn behaald en zo nee, wat daarvoor dan de redenen zijn. De afspraken waar het gaat om het terugbrengen van het aantal periodieken per schaal in de cao en de koppeling tussen het toekennen van periodieken en de cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken zijn behaald. Tegelijkertijd zien we dat, terwijl het extra geld wel wordt besteed aan de geformuleerde doelen en het totaal aantal docenten in de sector toeneemt, het percentage docenten in de LB-schaal is toegenomen, terwijl het percentage docenten in hogere schalen juist daalt. In het gesprek zal duidelijk moeten worden wat de reden hiervan is. Afhankelijk van de uitkomsten van dit overleg, zal nader bezien worden welke vervolgacties nodig zijn. Daarbij is ook relevant dat er voor 2020 al een evaluatie gepland stond voor de salarismix in de randstadregio’s in het mbo.
Bent u voornemens om enkel met de MBO Raad in gesprek te gaan of zijn er nog andere partners waarmee u het gesprek hierover aangaat?
Ik ben voornemens om in ieder geval het gesprek aan te gaan met de partijen met wie in 2008 het convenant is afgesloten, zijnde (wat betreft het mbo) de MBO Raad en de vakbonden.
Inclusiviteit in de podiumkunsten en de overige culturele sector |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het interview met Saartje Oldenburg van Het Nationale Theater in de Volkskrant over inclusiviteit in het theater?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet genoeg is om «te roepen dat iedereen welkom is», maar dat ook echt randvoorwaarden gecreëerd moeten worden? Zo ja, wat kan de overheid hiervoor doen en wat kunnen de culturele instellingen zelf? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is heel belangrijk dat niet alleen geroepen wordt dat je welkom bent, maar dat iedereen zich ook daadwerkelijk welkom voelt én mee kan doen. Relatief kleine acties, zoals helder communiceren over toegankelijkheid van gebouwen en evenementen op websites en het trainen van personeel in het omgaan met mensen met een beperking, kunnen al grote impact hebben.
Het optimaliseren van praktische randvoorwaarden voor mensen met een beperking, zoals genoemd door Saartje Oldenburg, is een belangrijke opgave waar de culturele sector samen met gehandicaptenorganisaties aan werkt. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in het Themanetwerk Festivals en Evenementen2, het Actieplan Toegankelijkheid Poppodia, Evenementen & Festivals3 en de Agenda Inclusieve Podiumkunsten 2021–20244 die op 29 november wordt gepresenteerd. Het bewustzijn bij de culturele instellingen groeit zichtbaar, evenals het aantal initiatieven dat werk maakt van toegankelijkheid. Maar velen zijn zelf het wiel aan het uitvinden. De kracht zit in het samenbrengen en delen van de ervaringen. De overheid kan dit gesprek faciliteren en een netwerkende rol vervullen.
Kunt u nader uiteenzetten hoe u de motie Asscher/Ellemeet heeft uitgevoerd die onder andere vraagt om te komen met oplossingen voor problemen voor mensen met een fysieke beperking die een concert bezoeken?2
In de Week van de Toegankelijkheid, op 10 oktober jl., heeft in TivoliVredenburg een door OCW geïnitieerde bijeenkomst over toegankelijkheid van popconcerten plaatsgevonden. Een vruchtbaar en inspirerend gesprek met een aantal afgevaardigden uit de popmuzieksector, gehandicaptenorganisaties en ervaringsdeskundigen. Centraal stond onder meer fysieke toegankelijkheid van popconcerten, de toegankelijkheid van de beleving (het aanbod) en toegankelijkheid van websites en kaartverkoop. Gezamenlijk zijn een aantal vervolgstappen geïnventariseerd, die bij vraag 4 worden toegelicht.
Deelt u de mening dat een conferentie en het uitwisselen van best practices over dit onderwerp wellicht een goede stap is, maar dat er meer gedaan moet worden om te komen tot concrete oplossingen en randvoorwaarden? Zo ja, wat doet u verder om inclusiviteit te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De bijeenkomst van 10 oktober jl. heeft aangetoond wat de meerwaarde is van het faciliteren van een gelijkwaardig gesprek tussen partijen uit de cultuursector, gehandicaptenorganisaties en ervaringsdeskundigen. Naast OCW namen ook het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en British Council deel aan het gesprek. Ervaringen zijn gedeeld en gezamenlijke acties geïnventariseerd. Het gesprek heeft geleid tot drie vervolgstappen. Een daarvan is verder verkennen hoe bestaande initiatieven elkaar kunnen versterken. OCW zal dit gesprek faciliteren en ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bij dit gesprek betrekken. British Council heeft toegezegd een aantal gidsen van hun partner «Attitude is Everything» in het Nederlands te vertalen en daarmee muziekprofessionals (podia, festivals, bands, artiesten en promotors) te helpen om hun evenementen toegankelijker te maken. Daarnaast zal ik in 2020 een onderzoek laten uitvoeren om de toegankelijkheid van de cultuursector in kaart te brengen. De opzet en omvang van dit onderzoek zal met de verschillende gesprekspartners worden afgestemd.
Hoe denkt de Minister de nieuwe culturele code diversiteit en inclusie structureel te ondersteunen?
Tot en met 2020 ontvangt het Actieplan Cultuur en Creatief Inclusief subsidie voor promotie en implementatie van de nieuwe Code Diversiteit en Inclusie. De code is van de sector zelf. Het onderschrijven van de code is voor alle aanvragers voor de basisinfrastructuur een voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie. Over de toepassing van de code ga ik periodiek met instellingen in gesprek, volgens het principe: pas toe en leg uit.
Hoeveel middelen heeft de rijksoverheid beschikbaar gesteld voor het ondersteunen en aanmoedigen van inclusiviteit in de culturele sector? Zijn dit structurele middelen of is het incidenteel geld?
In de brief «Cultuur in een Open Samenleving» heb ik benadrukt dat cultuur van en voor iedereen is. Het Rijk wil hiervoor in de periode 2021–2024 met de andere overheden werken aan een programma cultuurparticipatie. Hiervoor is € 5,08 miljoen per jaar beschikbaar in de periode 2021–2024.
Vooruitlopend op de nieuwe periode zijn er de volgende maatregelen:
OCW financiert daarnaast een aantal initiatieven vanuit de sector, waarin brancheverenigingen en instellingen samenwerken:
Is bekend hoeveel middelen door beurzen of fondsen die niet door de overheid zijn gefinancierd worden gebruikt voor het bevorderen van inclusiviteit in de culturele sector? Zo ja, hoeveel is dat? Zo nee, kunt u een schatting maken?
Een overzicht van geoormerkte cijfers van de geldstromen van private fondsen is mij niet bekend. De meest recente gegevens over wat er uit particuliere middelen geschonken wordt aan cultuur zijn de cijfers uit 2017 (over 2015) van Geven in Nederland, zie tabel 36:
Totaal giften aan cultuur in 2015: € 511 miljoen, waarvan:
Een deel van deze giften zal specifiek besteed worden aan «inclusie», maar dat is niet uit dit onderzoek te halen.
Deel u de mening dat naast programmatische aanpassingen vaak ook bouwkundige aanpassingen nodig zijn voor mensen met een beperking? Zo ja, hoe kunt u, samen met collega’s van de ministeries van VWS en BZK en gemeenten, borgen dat dit gebeurt?
De verantwoordelijkheid voor toegankelijkheid ligt primair bij de eigenaar van een gebouw of locatie; dit zal in veel gevallen de gemeente zijn. Dit is in de eerste plaats via wetgeving geregeld (Wet gelijke behandeling en Bouwbesluit), alsook in het Actieplan Toegankelijkheid Bouw. In dit plan zijn afspraken gemaakt met partijen over het geleidelijk toegankelijk maken van de gebouwde omgeving. Het Actieplan toegankelijkheid bouw is een doorlopend proces, de acties daaruit worden op dit moment uitgevoerd en waar nodig worden tussendoor nieuwe afspraken gemaakt in het overleg met de betrokken partijen. Op 12 juni 2019 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving, deze wijziging zal via de voorhangprocedure aan uw Kamer worden voorgelegd.7 Eind dit jaar zal de Minister van BZK u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan. Verder worden in samenwerking met andere ministeries, waaronder VWS en BZK, en bestuurlijke partners, waaronder VNG en VNO NCW met MKB, in het kader van het programma «Onbeperkt Meedoen» actieprogramma’s opgesteld en uitgevoerd. Hierin is zowel aandacht voor toegankelijkheid van cultuur, podia als openbare gebouwen. De toegankelijkheid van gebouwen zal ook meegenomen worden in het onderzoek over toegankelijkheid van de cultuursector dat ik in 2020 laat uitvoeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg cultuur van 18 november 2019?
Ja.
Het bericht ‘Family of murdered Maltese journalist raise concerns over public inquiry’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Family of murdered Maltese journalist raise concerns over public inquiry»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de moord op de Maltese anti-corruptie journalist Daphne Caruana Galizia geheel onafhankelijk wordt onderzocht?
De afschuwelijke moord op de onderzoeksjournaliste Daphne Caruana Galizia krijgt terecht veel aandacht, ook in Nederland, en verdient zoals eerder door mij is aangegeven, een grondig onderzoek.
Ik verwelkom het feit dat de Maltese regering onlangs, conform de aanbeveling van de Raad van Europa, een openbaar onderzoek heeft ingesteld en zie dit als een teken dat Malta de zaak serieus neemt en open staat voor de aanbevelingen van gezaghebbende instituties zoals de Raad van Europa. De samenstelling van de onderzoekscommissie is nog onderwerp van overleg tussen de regering en de familie. Het is aan de onderzoekscommissie om het onderzoek op onafhankelijke wijze vorm te geven.
Deelt u de mening dat voor een onafhankelijke onderzoekscommissie het noodzakelijk is dat zij geen banden hebben met personen die de vermoordde journalist onderzocht en er geen enkele twijfel mag bestaan over de onafhankelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van de leden van de onderzoekscommissie naar de moord op Daphne Caruana Galizia in twijfel te trekken valt, vanwege relaties met personen die de journalist onderzocht en vanwege een afhankelijkheidsrelatie van de regering? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in het kader van rechtsstatelijke ontwikkelingen in de Europese Unie, dit onderwerp te bespreken met uw Maltese collega en er bij hem op aan te dringen dat de onderzoekscommissie geheel onafhankelijk moet zijn?
Het Kabinet blijft, zoals in eerdere beantwoording door mij aangegeven, deze kwestie op de voet volgen. Dit geldt ook voor de Raad van Europa en de Europese Commissie, die aangaven de ontwikkelingen rondom het proces zorgvuldig te bekijken.
Het onderwerp stond niet geagendeerd tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 7 en 8 oktober jl of de Raad Algemene Zaken van 15 oktober jl. De regering van Malta heeft een openbaar onderzoek ingesteld en is hierover in overleg met de familie van Daphne Caruana Galizia. Op dit moment is er daarom wat het kabinet betreft geen noodzaak de kwestie binnen de EU te agenderen.
Bilateraal blijft Nederland de zaak en het belang van gedegen en onafhankelijk onderzoek bij Malta onder de aandacht brengen. De Nederlandse ambassade volgt de ontwikkelingen op de voet en brengt de Nederlandse zorgen op in gesprekken met vertegenwoordigers van de Maltese overheid. Ook ik breng de zaak regelmatig op in gesprekken die ik voer met mijn Maltese collega.
Bent u van plan deze situatie en de vragen die het oproept over de rechtsstatelijkheid in Malta te bespreken met uw Europese collega’s? Bent u van plan dit te bespreken tijdens de Raad Algemene Zaken van 15 oktober 2019 en/of de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 7/8 oktober 2019? Kunt u deze vragen beantwoorden voor deze Raden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich uw BNC-fiche «Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie» van 29 mei 2019 herinneren? Kunt u daaruit de uitspraak «Als waardengemeenschap zijn de EU en haar lidstaten verplicht om erop toe te zien dat de democratische rechtsstaat binnen de Unie wordt gerespecteerd en versterkt»2 herinneren? Kunt u uw inzet op rechtsstatelijkheid in Malta toelichten in licht van deze uitspraak?
Nederland acht het van groot belang dat de rechtsstaat in de Europese Unie en haar lidstaten goed functioneert, en maakt zich hiervoor samen met gelijkgezinde lidstaten in Europees verband sterk.
Zoals ik in mijn beantwoording van de vragen van het lid Leijtern (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1481) heb aangegeven, worden in de rapportage van de Venetië Commissie zorgen geuit over het functioneren van onderdelen van de rechtsstaat in Malta, en worden aanbevelingen gedaan.
Het kabinet neemt de zorgen van de Venetië Commissie serieus, en ziet graag dat Malta de aanbevelingen uit het rapport overneemt. Het kabinet vindt het bemoedigend dat de Maltese regering heeft aangegeven de aanbevelingen en conclusies in het rapport op te willen volgen. Malta heeft inmiddels de aanbeveling opgevolgd om de verantwoordelijkheden van de Procureur-Generaal te splitsen. Andere aanbevelingen worden momenteel door Malta bestudeerd. Het kabinet blijft de ontwikkelingen volgen en is bereid, als verdere stappen uitblijven, hierover het gesprek aan te gaan met Malta.
Hoe ziet u de rechtsstatelijke situatie in Malta? Deelt u de mening dat effectief onafhankelijk onderzoek en rechtspraak essentieel zijn? Hoe duidt u specifiek de rechtsstatelijke situatie in Malta in het kader van «bevorderen, voorkomen, handhaven»?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het rapport van de Venetië-Commissie van de Raad van Europa over Malta?3 4 Bent u van mening dat Malta alle aanbevelingen uit dat rapport moet implementeren? Bent u op de hoogte hoe ver Malta hiermee is? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog steeds strafzaken in het kader van smaad en laster lopen tegen Daphne Caruana Galizia?5 Bent u het eens dat deze zo spoedig mogelijk moeten worden ingetrokken? Bent u bereid uw Maltese collega hierop aan te spreken? Kunt u uw mening toelichten?
Het is aan de Maltese rechter om over deze zaken een uitspraak te doen.
Kunt u de Kamer informeren over de relevante ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Malta?
Zie beantwoording van de vragen 7–9.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk te beantwoorden voor aanvang van het plenaire debat over de paspoorthandel in Malta?
Ja, op het moment van schrijven is een debat nog niet ingepland.
Het bericht dat een onderzoek over burnpits jarenlang op de plank heeft gelegen |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie wist het, de Kamer niet: onderzoek naar burnpits lag jarenlang op de plank»1?
Ja.
Waarom heeft u het rapport «Evaluation of ernvironmental and toxicity monitoring methods during improvised burn pits» van TNO (2012) niet veel eerder in zijn volledigheid naar de Kamer gestuurd?
Jaarlijks starten we als Defensie tien tot twintig nieuwe Research & Development (R&D)-programma’s op velerlei gebieden. Deze programma’s duren circa vier jaar. Het genoemde rapport maakte onderdeel uit van het TNO kennisopbouw-programma V936 «Militaire Toxicologie». Dit programma liep van 2009 tot en met 2012. Het doel van dit R&D-programma was om via toegepast en verkennend wetenschappelijk onderzoek, kennis op te bouwen op het gebied van militaire toxicologie. Het testen van nieuwe technieken voor monstername en analysemethoden was één van de aandachtspunten. De kennis uit dergelijke R&D-programma’s gebruikt Defensie onder meer voor de aanschaf van materieel en het opzetten van opleidingen. Om de hiervoor gebruikte technologieën te testen zijn onder gecontroleerde condities in een afgesloten ruimte beproevingen uitgevoerd waarbij de meetapparatuur en de meetmethoden zijn getest bij een gesimuleerde burnpit. De condities waaronder is gemeten, zijn niet representatief voor de blootstelling tijdens missies waardoor geen conclusies getrokken kunnen worden over de mogelijke gezondheidsrisico’s tijdens missies. Gezien de opzet en de doelstelling van het TNO-onderzoek, het testen van monstername en analyse methodes, was er geen aanleiding om de Kamer te informeren over de resultaten. Achteraf gezien was het waarschijnlijk beter geweest het rapport openbaar te maken.
Waarom stelt uw ministerie in reactie op vragen van EenVandaag dat het TNO-onderzoek niet was bedoeld om de gezondheidseffecten voor militairen te meten, maar het vinden van de beste meetmethode voor schadelijke stoffen van burn pits? Dit doet toch niet af aan de conclusies uit het rapport, en is daarmee toch geen reden dit rapport niet in zijn volledigheid naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het in vraag 2 genoemde onderzoek alsnog in zijn volledigheid naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de bijlage treft u het rapport aan dat inmiddels openbaar is gemaakt.2
Bent u bereid andere relevante rapporten, waarin conclusies worden getrokken over de zogenaamde combinatie-toxiciteit van stoffen in burn pits, van Nederlandse dan wel buitenlandse onderzoeksinstituten aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Met mijn Kamerbrief (Kenmerk 35 000-x-133) d.d. 18 april jl. heb ik u geïnformeerd over de literatuurbeschouwing die het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) heeft uitgevoerd naar 46 publicaties en rapporten burnpits, de uitstoot van burnpits en de eventueel daaraan gerelateerde klachten. Veel van de publicaties en rapporten die zijn opgenomen in de literatuurlijst zijn open bronnen. Een aantal (internationale) publicaties en rapporten dat is gebruikt voor de literatuurbeschouwing worden echter beschermd door auteursrechten. Tot slot is gebruik gemaakt van een rapport van het Belgische Ministerie van de Defensie. Hiervoor is inmiddels een verzoek ingediend bij het Belgische Ministerie van Defensie om dit rapport vertrouwelijk te mogen delen met de Kamer.
Op welke termijn verwacht u dat het door u aangekondigde validatie-onderzoek van de literatuurstudie van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) wordt afgerond? Deelt u de mening dat dit op zo kort mogelijke termijn moet gebeuren, gelet op het belang van duidelijkheid voor de betrokken militairen?
Defensie heeft de Kamer toegezegd om de uitgevoerde literatuurbeschouwing te laten valideren door een externe partij. Defensie is na het publiceren van het rapport van het CEAG in contact getreden met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het RIVM heeft na overleg met Defensie aangegeven de validatie niet te kunnen uitvoeren. Dit heeft ons gedwongen om nieuwe gerenommeerde instellingen aan te schrijven. Op dit moment is het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht als enige partij over en zijn we bezig met de aanbestedingsprocedure.
Zal in het door u aangekondigde validatie-onderzoek expliciet worden gekeken naar combinatie-toxiciteit? Zo nee, waarom niet?
Het validatieonderzoek heeft tot doel de uitkomsten van de literatuurbeschouwing en de meldingen van het meldpunt Burnpits van het CEAG van 8 april 2019 en de daarin opgenomen literatuurstudies in het geheel te toetsen. Er is niet gevraagd specifiek te kijken naar (mogelijke) deelaspecten van de beschreven studies.
De uitzending van EenVandaag over de versterkingsoperatie |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de aflevering van EenVandaag van 1 oktober 2019 over de versterking in Groningen?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Erkent u het niet nakomen van verwachtingen van inwoners in het bevingsgebied? Zo ja, wat gaat u er aan doen dat verwachtingen wel worden nagekomen?
De situatie uit de uitzending betreft een woning die binnen de batch 1581 een normaal risicoprofiel heeft. Bij de opname van de adressen in batch 1581 is in 2017 nog gebruik gemaakt van de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) uit 2015. Dit is een oude versie van de richtlijn gebaseerd op het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van destijds. Na het besluit dat in maart 2018 genomen is om de gaswinning naar nul te brengen, is ervoor gekozen om te werken aan een nieuwe versterkingsaanpak. In deze aanpak, die op basis van het Mijnraadadvies gekozen is, wordt de hoogste prioriteit gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen. Bewoners die al een versterkingsadvies hadden gekregen, worden uiteraard versterkt conform het versterkingsadvies. Voor de bewoners die nog niet hun versterkingsadviezen hadden ontvangen, is bestuurlijk afgesproken, gezien de nieuwe aanpak, om deze versterkingsadviezen niet alsnog naar de bewoners te sturen.
Vervolgens zijn er met de regio in juni 2019, bestuurlijke afspraken gemaakt over deze batch waarvan de bewoners nog geen versterkingsadvies hadden ontvangen. De afspraak is dat de versterking van huizen uit de batch 1581 met een (licht) verhoogd risicoprofiel (P50 en P90) uitgevoerd zullen worden en dus onderdeel zullen uitmaken van de lokale plannen van aanpak. Voor de huizen met een normaal risicoprofiel uit batch 1581 wordt, conform de bestuurlijke afspraken met de regio, via een steekproef bekeken of er niet een te zwaar versterkingsadvies ligt (oftewel dat de beoordeling met een update van de richtlijn op andere maatregelen uitkomt). Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
De bewoner uit de uitzending heeft het versterkingsadvies, buiten het reguliere proces om, op eigen verzoek ontvangen. Meerdere eigenaren die op eigen verzoek het versterkingsadvies hebben ontvangen zijn geïnformeerd over de status van deze adviezen en het vervolgtraject waarbij is aangegeven dat aan deze versterkingsadviezen geen rechten kunnen worden ontleend. Van een belofte over versterking is daarmee uitdrukkelijk nooit sprake geweest. Dit neemt niet weg dat het voor deze bewoners een vervelende situatie is, waarbij hun huis al geruime tijd geleden geïnspecteerd is, maar zij nog geen duidelijkheid hebben of hun huis versterkt moet worden.
Waarom krijgen inwoners niet «gewoon» hun rapport wanneer zij er om vragen? Waarom moet dat via een WOB-verzoek?
Allereerst waren voor veel panden de versterkingsadviezen nog niet afgerond. Deze zijn, op verzoek van de regio, alsnog vervaardigd met als basis het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van NPR:2015. Dit is bestuurlijk zo afgesproken vanwege de aanname dat een beoordeling met een nieuwere NPR eenvoudiger zou zijn als er al een volledig NPR:2015-rapport van een pand zou liggen. Deze versterkingsadviezen zijn voor een groot gedeelte in het najaar van 2018 binnengekomen. Bestuurlijk was afgesproken om deze versterkingsadviezen niet actief te delen: de versterkingsmaatregelen hieruit zouden immers niet worden uitgevoerd en zodoende onjuiste verwachtingen bij bewoners te wekken. Wanneer bewoners toch om hun versterkingsadvies verzochten, is dit aan hen geleverd.
Hoe verklaart u het serieuze versterkingsrapport van mevrouw Ziengs uit Loppersum uit 2017, maar dat dit pand niet als een pand met verhoogd risico uit het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model komt?
Er is bij de berekening bij het versterkingsadvies gebruikgemaakt van de toen geldende versie van de NPR uit 2015. Destijds werd zodoende gerekend met een veel hoger gaswinningsniveau. De HRA-run waaruit naar voren kwam dat het pand een normaal risicoprofiel heeft, is later uitgevoerd. Hierdoor is de verlaging van het gaswinningsniveau deels wel meegenomen, waardoor de seismische dreiging ook lager was. Ook was de HRA inmiddels verrijkt met nieuwe kennis op basis waarvan de sterkte van een gebouw beter inzichtelijk kan worden gemaakt. Beide factoren leiden er onder andere toe dat er een verschil op kan treden.
Hoeveel panden hebben een versterkingsadvies maar komen niet als een pand met risico uit het HRA-model? Kunt u een overzicht maken van hoeveel panden per gemeente het gaat?
De NPR en de HRA zijn verschillende instrumenten, met elk een eigen doel. De HRA wordt gebruikt om naar beste kunnen een inschatting te geven van de gebouwen die naar verwachting een hoog risico kennen. De NPR wordt gebruikt om te bepalen welke maatregelen moeten worden genomen. Zowel de NPR als ook de HRA worden continu verbeterd. Een objectieve vergelijking tussen de uitkomst voor een individueel gebouw met een HRA en een met de NPR hangt af van zowel de NPR-versie als de HRA-versie. Een algemeen overzicht voor het aantal panden in het gehele gebied is niet te geven. In de lopende actualisatie van de NPR wordt onderzocht hoe het kan dat de NPR en de HRA op voor een individueel gebouw mogelijk tot verschillende uitkomsten kunnen leiden en zo ja wat daarvan de oorzaak is.
Waarom kan de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) geen garanties geven dat panden met een versterkingsadvies versterkt gaan worden?
In de situatie zoals deze in EenVandaag geschetst werd, hebben de bewoners hun versterkingsadvies op eigen verzoek ontvangen, waarbij in de bijgevoegde brief expliciet staat aangegeven dat de voorgestelde maatregelen niet per definitie zullen worden uitgevoerd. Ook stond in de brief aangegeven dat bewoners kunnen kiezen of zij hun woning opnieuw willen laten beoordelen. Als uit die beoordeling de noodzaak van versterking zou blijken, dan kan het pand inderdaad versterkt worden.
Zijn de normen van de inspecties van panden nu anders dan voorheen? Zo nee, waarom worden dan niet alle panden met een advies uit het verleden versterkt? Zo ja, kunt u dat verklaren? Waarom zou een pand nu een beving wel overleven, terwijl dat twee jaar geleden niet zo was?
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. De afbouw van de gaswinning leidt tot een verlaging van de seismische dreiging. Met deze verlaging van de seismische dreiging wordt in de herbeoordeling gerekend.
In het Bestuurlijk Overleg van 5 juni 2019 is, zoals eerder is benoemd, afgesproken om via een steekproef van een deelverzameling van deze groep (batch 1851-adressen met een niet verhoogd risicoprofiel) te onderzoeken of herbeoordeling, met een verlaagde seismische dreiging, wezenlijk nieuwe inzichten oplevert. Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
Hoe duidt u de opmerking van de NCG dat het inderdaad onbegrijpelijk is en dat de NCG begrijpt dat mensen vinden dat zij aan het lijntje worden gehouden?
De NCG heeft in de versterkingsoperatie de meeste contacten met de bewoner en voert deze uit conform de bestuurlijke afspraken die gemaakt zijn. In de vele gesprekken die met de bewoner worden gevoerd, probeert de NCG de bewoner zo goed mogelijk mee te nemen en te informeren over het proces. De afgelopen twee jaar zijn belangrijke stappen gezet: de gaswinning wordt zo snel mogelijk afgebouwd, de NAM is op afstand geplaatst en er is voor een risicogerichte versterkingsaanpak gekozen. Gezien deze veranderingen en de resultaten van deze besluiten nog niet voor iedereen voldoende merkbaar zijn, is het begrijpelijk dat bestuurlijke keuzes soms moeilijk voor bewoners te volgen zijn.
Kunt u de angst van mevrouw Ziengs weerleggen als zij stelt: «Het is heel fijn dat de gaskraan nu dicht gaat, maar je kunt niet na al die beloften in het gebied zeggen, we doen de gaskraan dicht en pakken onze spullen en gaan weg.»?
Met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld beoogt het kabinet de oorzaak van de veiligheidsrisico’s weg te nemen. Dit heeft geen gevolgen voor de versterking: de versterkingsoperatie gaat onverminderd door. Zoals in de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 259, nr. 695) is aangegeven, volgt uit de meest recente HRA-run (maart 2019) dat het aantal adressen met een verhoogd risico is gedaald tot onder de 1.000. Dit neemt niet weg dat conform bestuurlijke afspraken met de regio en eerdere toezeggingen de totale scope van opname en beoordeling hoger is. De scope van het aantal adressen dat in aanmerking komt voor opname en beoordeling bestaat uit ruim 26.000 adressen. Dit komt ten eerste doordat, conform het advies van de Mijnraad, gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen worden nagekomen. Dit is van toepassing op de zogenoemde «batches» die worden uitgevoerd volgens bestaande versterkingsadviezen, ongeacht nieuwe inzichten in de veiligheidssituatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Ten tweede zijn, in lijn met het Mijnraadadvies, naast de adressen met een verhoogd risico ook adressen met een licht verhoogd risico (P90) opgenomen in de scope. Ten derde blijven in lijn met deze afspraken alle adressen die eerder als (licht) verhoogd risicovol zijn geïdentificeerd onderdeel van de scope, ook als zij dat op basis van recente inzichten niet langer zijn. Ten vierde zijn op verzoek van de gemeenten adressen toegevoegd vanuit het perspectief van een coherente uitvoering in plaats van sec technische veiligheid. Dat gaat bijvoorbeeld om het realiseren van tempo binnen een straat of wijk, om maatschappelijk draagvlak, gebiedsontwikkeling en/of het minimaliseren van overlast.
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. Daarnaast wordt met het Nationaal Programma Groningen (NPG) geïnvesteerd in toekomstperspectief voor de regio. Mevrouw Ziengs hoeft zich dan ook geen zorgen te maken: ook met het verlagen van de gaswinning, blijft het Rijk zich met de versterkingsoperatie inzetten voor een veilig Groningen.
Worden alle versterkingsadviezen uitgevoerd, ook al zijn die adviezen volgens de oude Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR), zoals u stelde tijdens het algemeen overleg van 12 september? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn beantwoording van vraag 2.
Krijgt de Kamer dit jaar inzicht in de cijfers over de versterking? Dus hoeveel panden zijn er geïnspecteerd en geëngineerd? Hoeveel zijn er versterkt?
In mijn brief aan uw Kamer over de overdracht taken van EZK naar BZK, is een dashboard bijgevoegd (Kamerstuk 33 259, nr. 695). Het dashboard biedt inzicht in de voortgang en realisatie van de versterkingsoperatie tot nu toe en geeft een eerste prognose voor de rest van dit jaar. Daarin staat dat tot 7 oktober 2019 14.370 adressen zijn opgenomen, 6.886 adressen zijn beoordeeld, 1.799 projecten zijn vastgesteld en 1.007 gebouwen versterkt zijn opgeleverd.
Kunt u de cijfers uit vraag 11 ook voorspellen voor 2020? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de prognose?
In het dashboard staat een prognose voor de rest van 2019 opgenomen. Op dit moment werken de gemeenten en NCG aan de lokale programma’s van aanpak voor 2020.
Het onderzoek naar oorzaken van langlopende letselschadezaken |
|
Michiel van Nispen (SP), Attje Kuiken (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u aangegeven wat maakt dat het onderzoek van de Universiteit Utrecht naar de oorzaken van langlopende letselszaken, wat aanvankelijk in de zomer van 2019 zou worden opgeleverd maar naar verwachting pas aan het einde van het jaar afgerond zal zijn, zoveel vertraging oploopt?
Aanvankelijk was de verwachting dat dit onderzoek voor de zomer van 2019 zou worden afgerond. DLR heeft in samenspraak met de Universiteit de planning bijgesteld. Het onderzoek zal in het voorjaar van 2020 worden afgrond. Dat het onderzoek later klaar is dan aanvankelijk was voorzien, heeft volgens DLR en de Universiteit verschillende redenen.
Mij is onder meer meegedeeld dat een reden voor de vertraging de ruime opzet van het onderzoek is. Het onderzoek bestaat uit verschillende onderdelen, waaronder een dossieronderzoek en een vragenlijstonderzoek onder gedupeerden om hun kant van het verhaal zorgvuldig mee te nemen. Van de Universiteit heb ik vernomen dat met name dit deel van het onderzoek een uitvoerige voorbereiding vergde.
Die voorbereiding hing onder meer samen met de benodigde privacybescherming van de betrokken gedupeerden. De Universiteit heeft daarom advies ingewonnen van een advocaat, de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd en advies gekregen van de ethische commissie en de juridische afdeling van de Universiteit. Volgens de Universiteit bleek hieruit dat individuele toestemming van de gedupeerden voor beide onderdelen van het onderzoek nodig was. De Universiteit heeft de communicatie met de gedupeerden hierop afgestemd en bijzondere AVG-overeenkomsten ontwikkeld. De uitvoerige voorbereiding hing ook samen met het aantal te onderzoeken dossiers – ruim 200 – en de spreiding van deze zaken over de verschillende verzekeraars. Zo kan volgens de Universiteit een reële afspiegeling van de branche worden gekregen. De Universiteit heeft tien verzekeraars bereid gevonden tot deelname aan het onderzoek. Zij heeft er voorts rekening mee gehouden dat slechts 10% van de te benaderen gedupeerden positief zou reageren op het verzoek om mee te werken aan het onderzoek. Om die reden is een veelvoud van 200 gedupeerden benaderd. Omwille van de privacybescherming heeft de Universiteit dit niet zelf gedaan, maar is dit gebeurd door de deelnemende verzekeraars. Volgens de Universiteit is de positieve respons van gedupeerden bij een aantal verzekeraars te laag, waardoor de omvang en afspiegeling die nodig is voor het onderzoek nog niet is gehaald. Om die reden zijn er herinneringsbrieven verstuurd. Dat kostte extra tijd. Het is volgens de Universiteit niet alle verzekeraars gelukt om naast de reguliere werkzaamheden onmiddellijk prioriteit te geven aan medewerking aan het onderzoek. De laatste informatiebrieven van verzekeraars aan gedupeerden zijn daarom in september 2019 verzonden. Om de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek te kunnen waarborgen, houdt de Universiteit wel vast aan de eerder vastgestelde omvang en spreiding van de te onderzoeken dossiers. De onderzoekers zijn op dit moment bezig met het bestuderen van de dossiers.
Bent u ermee bekend dat er zorgen bestaan over de onafhankelijkheid van het onderzoek, bijvoorbeeld omdat de Letselschaderaad een dominante rol zou vervullen en verzekeraars zelf zouden hebben kunnen beslissen welke zaken in het onderzoek worden meegenomen en welke niet? Herkent u deze zorgen?
Er zijn voor mij geen redenen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en objectiviteit van de opdrachtgever. DLR is een onafhankelijke koepelorganisatie, die bestaat uit alle partijen die betrokken zijn bij de behandeling van letselschadezaken. Dit betreffen onder meer Slachtofferhulp Nederland, de ANWB, het Verbond van Verzekeraars, maar ook letselschade-experts, geneeskundig adviseurs en arbeidsdeskundigen. Samen werken zij aan de verbetering van de afhandeling van letselschadezaken. Dit doen zij in het belang van mensen met letselschade door een ongeval, medisch incident of misdrijf. Er worden onderzoeken gedaan en expertgroepen opgezet. Ik acht het in dit verband ook passend dat DLR opdrachtgever is van het onderzoek naar de oorzaken van langlopende letselschadezaken.
De begeleidingscommissie bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van zowel slachtoffer- als verzekeraarszijde. De directeur van DLR is voorzitter van de begeleidingscommissie. De secretaris is een medewerker van DLR. DLR en de Universiteit geven aan dat de rol van de begeleidingscommissie contractueel is vastgelegd tussen de Universiteit en DLR. De begeleidingscommissie heeft een adviserende rol.
Van DLR en de Universiteit heb ik begrepen dat de onderzoekers zo veel mogelijk zelf de hand hebben gehad in de selectie van zaken. Het is wel zo dat de onderzoekers niet zonder tussenkomst van de verzekeraars dossiers konden selecteren in verband met de privacybescherming van de gedupeerden. De verzekeraars hebben een anonieme dossierlijst aangeleverd, waarin de zaken waren opgenomen die langer dan twee jaar duurden. De onderzoekers hebben hieruit een steekproef getrokken. Vervolgens hebben de verzekeraars de gedupeerden in de door de onderzoekers geselecteerde zaken benaderd, met de vraag of zij bereid waren tot medewerking aan het onderzoek.
Bent u het met ons eens dat er vragen te stellen zijn omtrent de onafhankelijkheid van het onderzoek nu Q-Consult Progress Partners, zelf ook al ruim 15 jaar actief in de afwikkeling van letselschade, zo nauw bij betrokken is?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het onderzoek. De Universiteit heeft met instemming van DLR besloten Q-Consult Progress Partners (QCPP) in te schakelen voor het verrichten van dossieronderzoek. Volgens de Universiteit is QCPP een deskundig adviesbureau in de letselschadebranche. Het bestaat 18 jaar en voert onder andere tevredenheidsonderzoeken en audits uit. Zowel bij belangenbehartigers aan slachtofferzijde als bij WA-verzekeraars houdt QCCP toezicht op het voldoen aan richtlijnen, regelingen en gedragscodes. Het doorgronden van letselschadedossiers vraagt expertise. De ruime ervaring van QCPP hierin, komt naar de mening van de Universiteit de diepgang en kwaliteit van het onderzoek ten goede. QCPP voert het dossieronderzoek uit conform het onderzoeksplan van de Universiteit. De data-analyse die volgt uit het dossieronderzoek geschiedt door de Universiteit.
Bent u het met ons eens dat het onderzoek en de begeleiding hiervan wel erg in handen is van professionals, nu dat de begeleidingscommissie bestaat uit diverse experts waarvan de meeste nauwe banden hebben met de Letselschade Raad en/of zelf verzekeraar zijn, en de verzekeringsnemers en/of benadeelden zelf niet vertegenwoordigd zijn? Hoe wordt de zienswijze van juist de mensen die gedupeerd zijn door trage letselschadeafhandeling in het onderzoek betrokken (anders dan als subject in een schadeafhandelingsvoorbeeld)?
De Universiteit voert het onderzoek uit in opdracht van DLR. De Universiteit is onafhankelijk van de branche. De begeleidingscommissie bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van de stakeholders die deelnemen aan DLR. Hierin zijn zowel verzekeraars vertegenwoordigd als belangenbehartigers die slachtoffers bijstaan en de zienswijze van slachtoffers kunnen belichten. Op deze wijze wordt in de begeleiding van het onderzoek recht gedaan aan beide kanten van een zaak. De begeleidingscommissie heeft een adviserende rol, de Universiteit voert het onderzoek uit.
De zienswijze van gedupeerden komt volgens de Universiteit daarnaast uitvoerig aan bod in het vragenlijstonderzoek. Aan het slot van het onderzoek vindt ook een gering aantal interviews met gedupeerden plaats, zodat doorgevraagd kan worden over specifieke bevindingen uit het dossieronderzoek en het vragenlijstonderzoek.
De Autoriteit Persoonsgegevens |
|
Jan Middendorp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Tobias van Gent (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat reacties van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) vaak tot onduidelijkheid leiden, omdat zij regelmatig niet helder maakt of bepaalde handelingen wel of niet zijn toegestaan? Zo nee, waarom niet?
De AP geeft op verschillende manieren voorlichting. Ze geeft algemene voorlichting via haar website, via vele gesprekken met brancheorganisaties, via presentaties en via voorlichtingscampagnes.
Ik kan mij voorstellen dat de algemene voorlichting in een specifieke casus niet altijd helder maakt of bepaalde handelingen wel of niet zijn toegestaan. Daarom is het voor organisaties en hun functionarissen gegevensbescherming (FG’s) mogelijk, om naast algemene voorlichting, ook specifieke vragen aan de AP voor te leggen. Zij kunnen telefonisch, per mail of in de vorm van een zogeheten voorafgaande raadpleging hun specifieke vragen voorleggen. De AP past de vragen en antwoorden op haar website continu aan. In veel gevallen gebeurt dit naar aanleiding van specifieke vragen die de AP van buiten krijgt of specifieke feedback.
Bent u van mening dat de AP in sommige gevallen verschillende interpretaties gebruikt, zoals bij het gebruik van cookies?1
De AP heeft op haar website duidelijke normuitleg over het gebruik van cookies en cookiewalls geplaatst.2
Ik ben bekend met de uitspraak van de Autoriteit dat gratis websites ook gratis toegankelijk moeten zijn voor bezoekers die geen toestemming geven voor zogenaamde «tracking cookies»» ten bate van gericht adverteren.
Door middel van tracking cookies (volgsoftware) kunnen bedrijven het internetgedrag van mensen volgen. Persoonlijke interesses kunnen zo worden afgeleid om vervolgens profielen van deze mensen samen te stellen en gericht te kunnen adverteren. Op grond van artikel 11.7a Telecommunicatiewet (Tw) is voor het gebruik van tracking cookies toestemming van de gebruiker vereist. Nu in artikel 11.7a van de Tw verwezen wordt naar de AVG is het begrip toestemming in de Tw gelijk aan het begrip toestemming zoals dat gedefinieerd is in de AVG. Dit betekent onder meer dat de toestemming vrijelijk moet zijn gegeven en moet voldoen aan de eisen van artikel 7 van de AVG. Artikel 7, vierde lid, van de AVG bepaalt dat bij de beoordeling van de vraag of de toestemming vrijelijk kan worden gegeven onder meer ten sterkste rekening moet worden gehouden met de vraag of voor de uitvoering van een overeenkomst (...) toestemming is vereist voor een verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst. De AP komt op grond van deze bepaling tot het oordeel dat er bij gebruik van cookiewalls geen sprake is van vrijelijk gegeven toestemming en dat cookiewalls derhalve niet zijn toegestaan.
Bent u bereid als onderdeel van een gezamenlijk extern onderzoek dat u, zoals u in uw brief van 16 september jl. aangeeft, met de AP gaat starten, de vraag mee te nemen of de AP meer aandacht zou moeten besteden aan haar voorlichtende taak, zodat onduidelijkheden weggenomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?2
In de brief van 16 september jl. heb ik aangegeven tezamen met de AP een extern onderzoek te starten naar met name de grondslagen van de financiering van de AP. Het genoemde onderzoek is een breed onderzoek met als doel om te komen tot een gedeeld beeld van een gezonde financiële basis voor de uitoefening door de AP van haar wettelijke taken, waarbij voorlichting één van die wettelijke taken van de AP is.
De Marokkaanse journaliste die is veroordeeld vanwege een abortus |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Jaar cel voor Marokkaanse journaliste om «illegale abortus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alle vrouwen overal ter wereld toegang zouden moeten hebben tot legale en veilige abortus?
Ja. Nederland zet zich in voor respect, bescherming en verwezenlijking van universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) inclusief hiv/aids, zoals ook uiteen gezet in de beleidsnota Investeren in Perspectief uit 2018. Een van de uitgangspunten daarbij is het recht van mensen om zelf te bepalen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen. Toegang tot goede informatie en seksuele voorlichting alsook goede toegang tot voorbehoedsmiddelen zijn belangrijk om ongewenste zwangerschappen te voorkomen. In het geval dat zich toch een ongewenste zwangerschap voordoet is legale toegang tot veilige abortus belangrijk om onveilige abortus en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s (waaronder moedersterfte en blijvende gezondheidsproblemen) te voorkomen. De Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (International Conference on Population and Development (ICPD)) en de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization (WHO)) vormen daarbij referentiekaders.
Hoe vindt u het dat de journaliste Hajar Raissounia door de rechtbank in Rabat tot een jaar is veroordeeld vanwege «seks buiten het huwelijk» en «illegale abortus»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank. Inmiddels is bekend geworden dat mevrouw Raissouni gratie is verleend.
Wat vindt u ervan dat door mensenrechtenorganisaties wordt verondersteld dat de aanhouding en veroordeling van Raissouni is bedoeld om haar de mond te snoeren, aangezien zij veel schreef over politiek, mensenrechten en de Rif-protesten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bekend met de visie van verschillende mensenrechtenorganisaties op de motivaties achter de arrestatie. Ik vind het niet opportuun hierover te speculeren.
Zowel Nederland, de EU als enkele andere Europese lidstaten waren aanwezig bij de uitspraak van deze zaak. Dit toont de aandacht waarmee wij deze zaak hebben gevolgd. Inmiddels is bekend dat aan haar gratie is verleend en dat zij is vrijgelaten. Ik zie dan ook geen reden om hierover in gesprek te treden met mijn ambtsgenoot.
Hoe vindt u het dat aanklachten als «illegale abortus», «overspel» en «seksueel wangedrag» door Marokko worden gebruikt om kritische journalisten te veroordelen, zoals ook in het geval van de oprichter van het kritische dagblad Akhbar al Yaoum die vorig jaar tot twaalf jaar cel werd veroordeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zich in te zetten voor de vrijlating van Hajar Raissounia en andere journalisten die in Marokko worden vastgehouden? Zo ja, zult u hierover in gesprek treden met uw Marokkaanse ambtsgenoot? Welke andere acties zult u ondernemen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zich in te zetten voor vrouwenrechten en toegang tot legale en veilige abortus in Marokko? Welke maatregelen zult u nemen?
Nederlands steunt in Marokko reeds meerdere organisaties die zich actief inzetten voor bevordering van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes. Dit betreft onder meer het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), alsook het recht van elk individu volledige zeggenschap te hebben, en vrij en verantwoordelijk te beslissen over zijn of haar seksualiteit en seksuele en reproductieve gezondheid, vrij van discriminatie, dwang en geweld. In Marokko steunt Nederland geen specifieke programma’s gericht op legale danwel veilige abortus.
Hoe vindt u het dat ook de arts die de abortus zou hebben uitgevoerd, een tweede arts en haar partner zijn veroordeeld? Zult u zich ook inzetten voor de vrijlating van deze personen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te treffen? Zo nee, waarom niet?
Ook van deze veroordelingen heb ik kennis genomen. Inmiddels is bekend dat ook aan de arts en haar partner gratie is verleend.
Een Afghaanse tolk die vreest voor zijn leven omdat hij Nederland dreigt te worden uitgezet. |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tolk vreest uitzetting: Ik kan beter hier sterven dan in Afghanistan»1
Uit het ambtsbericht van Buitenlandse Zaken van 1 maart 2019 over Afghanistan kwam naar voren dat burgers die geassocieerd worden met – of die beschouwd worden als ondersteunend aan – de Afghaanse regering, pro-regering gewapende groepen, het Afghaanse maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap in Afghanistan, waaronder internationale strijdkrachten, extra risico lopen op gericht geweld van met name de Taliban en ISKP. Daarom is deze groep in het landgebonden asielbeleid als risicogroep toegevoegd.3
Dit betekent dat iemand op basis van geringe indicaties voor bescherming in aanmerking kan komen. Afhankelijk van de individuele omstandigheden wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bepaald of betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor bescherming. Het behoren tot een risicogroep betekent echter niet dat er automatisch recht op bescherming ontstaat. Personen die in Afghanistan als tolk hebben gewerkt voor Nederland of andere buitenlandse troepen werden in beginsel tot deze risicogroep gerekend.
Op 12 november 2019 is door uw Kamer een motie4 van het lid Belhaj c.s. aangenomen om tolken als systematisch vervolgde groep aan te merken. Het kabinet heeft besloten om conform de motie, systematische vervolging aan te nemen voor tolken die hebben gewerkt voor internationale militaire missies in Afghanistan. Dat betekent dat personen die tot deze categorie behoren voor bescherming in Nederland in aanmerking komen, tenzij het asielverzoek kan worden afgewezen bijvoorbeeld omdat er verboden gedragingen zijn gepleegd als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek op grond van de Dublinverordening of er sprake is van een veilig derde land. Een meer uitgebreide reactie op de motie ontvangt u via een separate brief aan uw Kamer.
Bent u bereid om Afghanen die bijvoorbeeld als tolk hebben gewerkt voor westerse mogendheden en daarmee in de ogen van de Taliban met de vijand hebben geheuld, categoriale bescherming te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen die met gevaar voor eigen leven voor de bondgenoten van Nederland hebben gewerkt, te allen tijde bescherming verdienen? Zo nee, hoe rijmt u dat met de uitspraak van de Minister van Defensie over Afghaanse tolken: «Mensen die met gevaar voor eigen leven voor ons hebben gewerkt, verdienen onze aandacht en zorg»?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke aanleiding heeft u om te veronderstellen dat Afghaanse tolken die voor de Amerikanen hebben gewerkt geen gevaar lopen, terwijl u Afghaanse tolken die voor Nederland hebben gewerkt wel bescherming biedt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel tolken die hebben gewerkt voor westerse mogendheden zijn op dit moment ondergedoken in Afghanistan? Hoeveel van deze tolken zijn inmiddels gedood?
Ik beschik niet over deze informatie. Ik kan deze vraag derhalve niet beantwoorden.
Hoe rijmt u het eventuele terugsturen van deze tolk met het beginsel van non-refoulement?
Zoals aangegeven in de beantwoording op de vragen 1 t/m 4 en 7 wordt elke aanvraag op zijn eigen merites beoordeeld. Hierbij wordt ook gekeken of het terugsturen van een persoon naar het land van herkomst niet in strijd is met het beginsel van non-refoulement.
Bent u bereid om de uitzetting van Afghaanse tolken te staken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Een door de Europese Unie gefinancierd Turks rapport over islamofobie |
|
Raymond de Roon (PVV), Vicky Maeijer (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het recent gepubliceerde rapport «European Islamophobia Report 2018»?1
Ja.
Klopt het dat de opsteller van het rapport (de Turkse denktank SETA) nauwe banden onderhoudt met de regerende AK-partij van president Erdogan?2
De Turkse denktank SETA is formeel een onafhankelijke denktank. Uit publicaties en de werkwijze van SETA kan wel worden geconcludeerd dat deze organisatie qua gedachtegoed dicht staat bij de AK-partij.
Bent u bekend met het feit dat deze dubieuze Turks-islamitische denktank eerder een rapport heeft uitgebracht waarmee kritische journalisten werden gecriminaliseerd?3
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie dit propagandavehikel van president Erdogan en zijn AK-partij financiert, zoals onder meer op de kaft van het rapport staat?
SETA ontving samen met het Leopard Weiss Institute for the Study of Contemporary Muslim Life and Thought vanuit het EU-Turkey Civil Society Dialogue (CSD) programma financiering voor het rapport genoemd in vraag 1.
Vanuit het CSD-programma worden in totaal 40 projecten gesteund die door Europese en Turkse non-gouvernementele organisaties worden uitgevoerd. In dit specifieke geval is 90% van het totaalbudget van € 126,951.81 voor deze publicatie van SETA door CSD gefinancierd. Het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken beheert het CSD-programma. De EU stelt strikte richtlijnen op voor de selectie van projecten, maar is niet betrokken bij de uiteindelijke selectie. Dat gebeurt door het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zoals vermeld op de tweede pagina van de onderhavige publicatie, is de EU niet verantwoordelijk voor de inhoud van rapportages en onderschrijft de EU deze niet noodzakelijkerwijs.
Het CSD-programma wordt gefinancierd in het kader van de pretoetredingssteun aan Turkije.
Zo ja, hoeveel EU-subsidie heeft deze «denktank» gekregen, uit welk potje komt het geld en met welk doel is het naar Ankara overgemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het rapport – waarin de PVV en FvD als extreemrechts worden bestempeld en islampartijen als DENK en NIDA worden geprezen – pure moslimpropaganda is, bedoeld om de slachtofferstatus van moslims op te poetsen?
Ik kan mij voorstellen dat lezers het rapport als eenzijdig beschouwen. Ik kan mij echter niet vinden in de woordkeuze in uw vraag. In het algemeen kan gesteld worden dat het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen zichzelf kan zijn, vorm kan geven aan zijn of haar leven en kan geloven wat hij of zij wil. Kennis die bijdraagt aan het beter kunnen aanpakken en voorkomen van discriminatie is hiervoor van belang.
Wilt u ervoor zorgen dat Brussel de absurde financiering van de Turkse denktank SETA per direct stopzet? Zo nee, waarom niet?
SETA ontving financiering uit het CSD-programma voor een specifieke publicatie. Deze publicatie is inmiddels verschenen. Daarnaast geldt dat Nederland in Europees kader reeds geruime tijd de opschorting bepleit van preaccessiesteun aan Turkije, conform de motie Roemer/Segers (Kamerstuk 32 823, nr. 158) en de motie Van der Graaf (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2058). Hier is echter onvoldoende draagvlak voor.
Data van werkzoekenden die massaal ontbreken bij een databank van het UWV |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Data arbeidsbeperkte werkzoekenden ontbreken massaal bij UWV?1
Journalisten bepalen zelf de vorm en inhoud van hun media-aanbod. Ik heb hier dan ook geen oordeel over. Voor een verdere inhoudelijke reactie verwijs ik u naar mijn antwoorden.
Kent u het «vernietigende rapport» van onderzoeksbureau Mediatest uit 2018? Hoe kan het dat dit rapport in een la verdween bij het UWV?
Ik heb kennisgenomen van het rapport. UWV heeft het rapport medio september jl. aan mij toegezonden en op 1 oktober jl. ook zelf gepubliceerd op haar website. Ik heb het rapport ook meegezonden als bijlage bij deze brief.2 Het is goed dat UWV zelf onderzoek doet in het kader van haar reguliere taken en daar ook vervolgacties aan verbindt. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de leer- en verbetercyclus binnen UWV. Het is gebruikelijk dat UWV dergelijke interne onderzoeken niet publiceert. Op deze manier kunnen respondenten (waaronder medewerkers) bijvoorbeeld vrijelijk verbeterpunten aandragen.
De bevindingen van het rapport zijn niet nieuw, ze sluiten aan bij de beelden die al bestonden over regionale verschillen in dienstverlening en het belang voor gemeenten3 en UWV om hun kandidaten goed in beeld te hebben en zichtbaar te maken voor werkgevers4. Ook het beperkte gebruik en bruikbaarheid van de kandidatenverkenner banenafspraak en de verwachtingen daarbij van werkgevers zijn niet nieuw5.
Ik wil daarom in mijn antwoord de kandidatenverkenner banenafspraak (hierna: kandidatenverkenner) in een bredere context plaatsen.
Werkgevers en werkzoekenden moeten elkaar veel beter vinden, daar heb ik zorgen over, zo gaf ik aan in mijn brief over het breed offensief van 20 november 2018. Daarom loopt in 2019 en 2020 samen met alle betrokken partijen het programma Perspectief op Werk met 2 x € 35 miljoen voor de arbeidsmarktregio’s. Een intensievere samenwerking tussen publieke en private partijen in alle 35 arbeidsmarktregio’s moet zorgen voor goede matches tussen werkzoekenden en beschikbaar werk. De doe-agenda perspectief op werk zorgt ervoor dat elke regio actief aan de slag gaat met het in kaart brengen van de mensen die willen en kunnen werken, maar niet zelfstandig aan het werk kunnen komen. Dit vraagt van alle partijen inzet.
Voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod is de toegang tot digitale profielen van kandidaten behulpzaam voor werkgevers. De kandidatenverkenner geeft werkgevers inzicht in anonieme profielen van kandidaten die behoren tot de doelgroep banenafspraak. Dus ook profielen van kandidaten die al (tijdelijk) aan het werk zijn. Het gaat daarbij veelal om mensen die in meer of mindere mate een vorm van begeleiding of aanpassingen van het werk of de werkplek nodig hebben en dat vraagt maatwerk. Het is goed om hier bewust van te zijn in het gebruik van de kandidatenverkenner. De Kandidatenverkenner is geen zelfstandig matchingssysteem.
Werkgevers die verder kijken in de kandidatenverkenner dan de profielen van kandidaten die «direct beschikbaar» zijn vinden meer potentiële kandidaten. Ook andere kandidaten zijn immers beschikbaar voor werk middels begeleiding. Vervolgens kan een werkgever extra informatie over de gewenste kandidaat opvragen bij het werkgeversservicepunt (WSP) naar keuze en om te komen tot een definitieve selectie. Een kandidaat moet altijd instemmen om aan de werkgever voorgesteld te worden. Vervolgens brengt het WSP beide met elkaar in contact. De kandidatenverkenner Banenafspraak is een extra zoekmogelijkheid voor werkgevers. Voor het matchen is altijd contact nodig met het publieke werkgeversservicepunt. Werkgevers doen er goed aan gebruik te maken van de publieke werkgeversservicepunten in de 35 arbeidsmarktregio’s en de dienstverlening voor landelijke en bovenregionale werkgevers van UWV en gemeenten.
De kandidatenverkenner wordt geleidelijk door UWV en gemeenten gevuld met meer complete profielen. De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak.
Het aantal profielen en de kwaliteit van de profielen kan echt beter. UWV en gemeenten moeten hun werkzoekenden in beeld hebben en ook houden (persoonlijke dienstverlening) om ze in de digitale systemen te kunnen invoeren en ook bij het matchen daarna zijn gesprekken met kandidaten en werkgever nodig.
Ook al zijn er veel wensen voor verbetering, er is nu geen alternatief instrument beschikbaar op landelijk niveau dat werkgevers rechtstreeks inzicht geeft in kandidaten van UWV en gemeenten. Voor het verbeteren van het inzicht in de profielen van werkzoekenden op de langere termijn is het Ministerie van SZW samen met VNG en UWV het programma Verbeteren Uitwisseling Matchingsgegevens (VUM) gestart. Dit moet leiden tot één landelijke standaard voor matchingsgegevens en digitale gegevensuitwisseling, welke in een later stadium ook in het Besluit SUWI zal worden opgenomen. Hierover heb ik uw Kamer recent geïnformeerd6.
De resultaten van de banenafspraak laten overigens zien dat er voor mensen met een arbeidsbeperking veel meer banen zijn gekomen. De opgave voor markt en overheid tot en met 2018 was om 43.500 extra banen te realiseren. De doelstelling van 43.500 banen is met 51.956 extra banen ruim gehaald. In totaal, inclusief de 75.179 banen ten tijde van de nulmeting, zijn er eind 2018 127.135 banen voor mensen uit de doelgroep banenafspraak7.
Deelt u de mening dat dit rapport openbaar gemaakt had moeten worden? Hoe oordeelt u over de handelwijze van het UWV hieromtrent?
Zie hiervoor het antwoord bij vraag 2.
Wat zijn de totale kosten van de kandidatenverkenner tot op heden (inclusief de 1,3 miljoen euro aan ICT-kosten)?
UWV geeft aan dat de incidentele ontwikkelkosten in totaal 1.3 mln. euro bedroegen. Het instrument is nu in regulier beheer en het gebruik is voor werkgevers en gemeenten gratis.
Deelt u de mening dat de gemaakte kosten in geen verhouding staan tot het aantal geplaatste kandidaten (in 2017 en 2018 rond de honderd personen)?
De doelstelling van de banenafspraak voor 2018 is ruimschoots gehaald8. Het is niet mogelijk om te bepalen welk aandeel de Kandidatenverkenner hierin heeft gehad. De Kandidatenverkenner fungeert immers niet als een zelfstandig matchingssysteem9. Er is altijd meer nodig voor een match. Bijvoorbeeld inschakeling van de medewerkers van het betreffende werkgeversservicepunt voor een persoonlijk gesprek met kandidaten.
De motie van Heerma en Schouten van 29 maart 2016 verzocht de regering om, voor de zomer (van 2016) mogelijk te maken dat werkgevers direct toegang krijgen tot de profielen van mensen uit de doelgroep van de Participatiewet in de bestanden van het UWV10. Daar is door mijn ambtsvoorganger Klijnsma gehoor aan gegeven. UWV heeft daarop de kandidatenverkenner ontwikkeld in nauwe samenwerking met gemeenten en werkgevers.
Deelt u de mening dat de mensen met een arbeidsbeperking door het falen van de kandidatenverkenner dubbel gepakt worden, aangezien zij al getroffen werden door het sluiten van de sociale werkvoorziening (SW)-bedrijven door het kabinet Rutte II?
Nee, de resultaten van de banenafspraak laten zien dat er voor mensen met een arbeidsbeperking veel meer banen zijn gekomen. Zie hiervoor verder het antwoord bij vraag 2. In de afgelopen jaren hebben verschillende wijzigingen plaatsgevonden in de uitvoering van de sociale werkvoorziening. Van het sluiten van de sociale werkvoorziening is geen sprake, sinds 2015 is nieuwe instroom niet meer mogelijk. Er is binnen de Participatiewet nog steeds beschut werk mogelijk voor de doelgroep die daarop is aangewezen, ook voor de groep die eind 2014 op de Wsw-wachtlijst stond. Mensen die conform de oude Wet sociale werkvoorziening (Wsw) werken, behouden hun rechten en banen. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe zij hun uitvoering van de benodigde functionaliteiten willen organiseren. Sociale werkbedrijven die voorheen voornamelijk de Wsw uitvoerden vormen zich sinds de invoering van de Participatiewet om tot toekomstbestendige bredere sociaal ontwikkelbedrijven met verschillende organisatievormen. Gemeenten kiezen soms voor een gehele of gedeeltelijke fusie met de gemeentelijke sociale dienst. Bij een andere keuze treden gemeenten uit een Gemeenschappelijke Regeling (GR), maar blijven zij via een inkooprelatie wel diensten van het sociaal ontwikkelbedrijf afnemen. Hoe de organisatie ook vorm krijgt, mensen die conform de oude Wsw werken behouden hun rechten en banen.
Ik interpreteer deze veranderingen als noodzakelijk om de Participatiewet op een goede wijze uit te kunnen voeren en beschouw dit niet als sluiting of afbraak van sociale werkbedrijven, maar als toekomstbestendige omvorming van de uitvoering. Daar bestaat mijns inziens ook niet één model voor, maar kunnen verschillende keuzes in worden gemaakt. Ik vind het belangrijk dat deze kwetsbare groep de benodigde ondersteuning krijgt en, als dat mogelijk is, weer aan het werk komt.
Is een investering in het werkbaar maken van de kandidatenverkenner werkelijk de beste optie, gezien de hoge kosten en de lage output tot dusverre? Bent u bereid een kosten-batenanalyse hieromtrent te maken?2
Van tijdrovende en daarmee kostbare aanpassingen aan de kandidatenverkenner is geen sprake. Kleine aanpassingen worden in het reguliere onderhoud meegenomen door UWV. Ik zie daarmee geen aanleiding om een kosten-batenanalyse te laten maken.
Het kabinet investeert in het kader van het breed offensief volop in het beter werkend krijgen van het matchen tussen de werkzoekenden van UWV en gemeenten met grote afstand tot de arbeidsmarkt, waaronder de doelgroep banenafspraak. Naast Perspectief op Werk maak ik ook afspraken met VNG en UWV over het structureel verbeteren van de werkgeversdienstverlening en het matchen in de arbeidsmarktregio’s. Deze afspraken betreffen de invulling van drie randvoorwaarden die gelden voor alle arbeidsmarktregio’s en worden opgenomen in de SUWI regelgeving:
Vanaf 2021 wordt jaarlijks 17 miljoen euro ingezet voor het versterken van de 35 arbeidsmarktregio’s12. Hierover heb ik uw Kamer recent geïnformeerd13.
Is het juist dat uw ministerie in samenwerking met gemeenten en UWV bezig is een nieuwe landelijke dataset op te zetten? Denkt u werkelijk dat dit een oplossing gaat bieden?
Ja, als onderdeel van het breed offensief, zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 7. Voor de registratie en transparant maken van werkzoekenden maken gemeenten op dit moment gebruik van de ICT systemen die het UWV daarvoor heeft ontwikkeld. Maar in de praktijk blijkt dat dit niet altijd gebeurt. Want gemeenten werken vaak ook met eigen, onderling verschillende, ICT systemen die beter aansluiten bij de gemeentelijke taken en processen. Om gegevens te tonen in de Kandidatenverkenner betekent dit óf tweemaal invoeren óf gegevens beschikbaar maken en inlezen bij UWV. Daarom worden nu in het kader van het breed offensief met VNG en UWV afspraken gemaakt om in de toekomst de digitale uitwisseling van matchingsgegevens tussen de verschillende ICT systemen van UWV, gemeenten en private partijen beter mogelijk maken, door landelijke standaarden af te spreken over de gegevensset en de digitale uitwisseling. Niet alleen voor de doelgroep banenafspraak, maar voor de brede doelgroep werkzoekenden van gemeenten en UWV. Werkgevers geven aan dat zij hiermee makkelijker kandidaten kunnen vinden.
Voor het transparant maken van profielen van werkzoekenden blijft het ook bij zo’n andere aanpak op langere termijn van belang dat gemeenten en UWV hun kandidaten goed in beeld hebben en houden en daarvoor capaciteit voor persoonlijke dienstverlening inzetten. Vervolgens moeten zij gegevens van kandidaten goed blijven bijhouden en deze gegevens digitaal beschikbaar (transparant) maken. Daarbij moeten ook de rechten van kandidaten goed zijn geborgd (privacy).
In hoeverre is de online kaartenbak overbodig geworden, nu blijkt dat werkgevers liever naar een werkgeversservicepunt in de regio gaan «omdat je daar een gesprek kan voeren»?
De kandidatenverkenner is op dit moment nog niet overbodig geworden. Een aantal regio’s en werkgevers maakt er gebruik van (zo blijkt ook uit het UWV rapport) en werkgevers willen zelfstandig toegang tot profielen van mogelijke kandidaten. Het is belangrijk dat werkgevers de weg naar het werkgeversservicepunt in de regio weten te vinden, daarin kan de kandidatenverkenner een hulpmiddel zijn. Ook is het belangrijk dat gemeenten en UWV verder gaan met het vullen van de kandidatenverkenner parallel aan het realiseren van de structurele verbeteringen via het breed offensief. Wanneer de structurele verbeteringen zijn gerealiseerd zal ik de kamer informeren over de verdere levenscyclus van de kandidatenverkenner banenafspraak. Zie tevens het antwoord bij vraag 5 en 7.
Erkent u dat er de afgelopen jaren te veel is bezuinigd op de taken van het UWV? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de afgelopen jaren hebben taakstellingen grote invloed gehad op de vormgeving van de dienstverlening, maar ook op zaken als controle en handhaving binnen UWV. Het is van belang dat er een goede balans is tussen ambities en middelen in de uitvoering; dit is onderdeel van de reguliere gesprekscyclus tussen SZW en UWV.
Hoe gaat u voorkomen dat het UWV veel tijd kwijt is aan een tijdrovende aanpassing van het IT-systeem?3
Zie het antwoord bij vraag 8.
Hoe kan het dat signalen van de mensen op de werkvloer over de kandidatenverkenner zo slecht zijn opgepikt door bestuur en directie van het UWV?
Dit onderzoek onder werkgevers, intermediairs en medewerkers van UWV op Werkgeversservicepunten is uitgevoerd op initiatief en in opdracht van UWV.
Dit laat zien dat UWV oog heeft voor wensen en signalen bij gebruikers van de kandidatenverkenner, waaronder ook medewerkers van UWV zelf.
Hoe gaat u de dienstverlening van het UWV aan mensen met een arbeidsbeperking verbeteren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
De bescherming van Nederlands cultureel erfgoed |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het advies «Van terughoudend naar betrokken» van de Raad voor Cultuur?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat de bescherming van belangwekkende cultuurgoederen en verzamelingen in Nederland tekort schiet? Bent u van plan maatregelen te treffen om de Collectie Nederland beter te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het beschermen van cultureel erfgoed, ook het erfgoed dat in handen is van particulieren, is zeer belangrijk. Het is noodzakelijk dat wat we voor Nederland bewaren met de tijd meegaat. Het beleid was hierin naar mijn optiek te terughoudend. Om te beoordelen of de bescherming van belangwekkende cultuurgoederen en verzamelingen in de wet goed geborgd is en welke instrumenten de wet hiervoor biedt, is aan de commissie-Pechtold gevraagd hier naar te kijken. De commissie heeft een gedegen beeld geschetst van de mogelijkheden om de bescherming van cultureel erfgoed in particulier bezit te versterken. Het advies laat zien dat de huidige wet- en regelgeving veel handvatten biedt, maar dat een andere invulling van beleid nodig is. In mijn beleidsreactie op dit rapport, heb ik uiteen gezet welke actie ik ga ondernemen voor een betere bescherming.
Had de verkoop van de Rubens-tekeningen aan het buitenland, gezien de conclusies van de commissie, mogelijk kunnen worden voorkomen? Welke maatregelen gaat u nemen om een verkoop zoals die van de Rubens-tekeningen in de toekomst te voorkomen?
We kunnen niet met terugwerkende kracht zeggen wat er was gebeurd met de Rubens-tekening als het advies van de commissiePechtold al zou zijn geïmplementeerd. Zoals al geantwoord op vraag 2, staat in mijn reactie op dit advies hoe ik mij zal inzetten voor de bescherming van cultuurgoederen voor Nederland in de toekomst.
Hoe leest u het oordeel van de commissie dat een scherpe, actuele visie op de Collectie Nederland ontbreekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vond het beleid ten aanzien van de Collectie Nederland te terughoudend. Ik zag dat er aanleiding was om het beleid en het instrumentarium tegen het licht te houden. Ik heb daarom de commissie-Pechtold gevraagd om hierover te adviseren. Zoals ik in mijn beleidsreactie heb aangegeven, zie ik dat het advies veel aanknopingspunten biedt om te komen tot een nieuwe visie op de Collectie Nederland.
Bent u het eens met het oordeel van de commissie dat er wordt gehandeld vanuit de gedachte dat de Collectie Nederland «af» zou zijn? Erkent u dat er sprake is van terughoudendheid bij de overheid in verdere vorming van zowel het publieke als het particuliere deel van de Collectie Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn beleidsreactie aangeef, deel ik het beeld dat de Collectie Nederland dynamisch van aard is, en dit geldt evenzeer voor het beleid daaromtrent. Daarom vond ik het nodig te komen tot een herziening van het beleid van mijn voorgangers.
Wat vindt u van het oordeel van de commissie dat de vorming van de Collectie Nederland berust op «puur toeval»? Bent u het eens dat een overkoepelende visie ten opzichte van de samenstelling van de Collectie Nederland ontbreekt? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik aangeef in mijn reactie op het advies, zie ik dat er aanleiding is om de visie, het beleid en de uitvoering ten aanzien van de Collectie Nederland te herzien.
Wat vindt u van de constatering van de commissie dat er in het register belangwekkende cultuurgoederen en verzamelingen ontbreken of juist onnodig in het register staan vermeld? Bent u het met de commissie eens dat er geen sprake is van een verantwoorde samenstelling van het register? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik constateer dat de inhoud van het register het resultaat is van het gevoerde beleid uit het verleden. Ik merk op dat in dit beleid niet alleen het belang van cultuurgoederen daarbij een rol speelde, maar vooral ook de urgente bedreiging ervan in het licht van de Collectie Nederland. Dit verklaart bijvoorbeeld dat er diverse bijzonder kerkelijk erfgoed op de lijst staat als gevolg van de acute sluiting van kerken. Dit verklaart ook dat er geen werken van Mondriaan en Van Gogh op de lijst staan omdat die (gelukkig) ruimschoots onbedreigd deel uit maken van de collecties in onze publieke musea. Ik heb in mijn beleidsreactie aangegeven hoe ik hier in de toekomst mee om zal gaan.
Bent u het eens met de conclusie van de commissie dat de wettelijke bescherming van cultuurgoederen op papier goed geregeld is, maar in de uitvoering onvoldoende is en weinig transparant? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn beleidsreactie op het advies heb ik aangegeven hoe ik in de toekomst de uitvoering wil inrichten en welke acties ik hiertoe ga ondernemen.
Zult u opvolging geven aan de oproep van de commissie om actiever gebruik te maken van uw bevoegdheid om belangwekkende cultuurgoederen aan te wijzen als «beschermd»? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn beleidsreactie heb ik omschreven hoe ik omga met mijn bevoegdheden om cultuurgoederen in de toekomst voor de collectie Nederland te behouden.
Bent u van plan om een onafhankelijke, vaste deskundigencommissie in te stellen die als taak krijgt het cultuurgoed in Nederland te inventariseren en actualiseren zoals de commissie adviseert?
Ja.
Agrarische panden |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jan Middendorp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van de leden Middendorp en Lodders over agrarische panden?1
Ja.
Herkent u de berichtgeving dat de meeste hoeves in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) zwaar gedateerd en nodig aan onderhoud toe zijn?2
Ja, zie ook het antwoord op vraag 7.
Op welke manier kunnen pachters van agrarische hoeven klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke doorgeven aan het RVB? Kan dit fysiek en digitaal? Hoeveel klachten zijn er de afgelopen 10 jaar binnengekomen (uitgesplitst per jaar), wat is de aard van de klachten en wat wordt hier vervolgens mee gedaan?
Afhankelijk van hun voorkeur kunnen pachters zowel telefonisch als ook per email bij de storingsdienst van het RVB melding maken van klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke.
Het aantal bij de storingsdienst binnengekomen klachten is:
In 2016: 55
In 2017: 84
In 2018: 83
In 2019: 130 (peildatum: 20 november 2019).
De meldingen van vóór 2016 zijn niet systematisch gearchiveerd.
De meeste klachten en meldingen hebben betrekking op lekkages van vooral daken. Daarnaast is houtrot een veel voorkomend probleem. Er zijn ook problemen met houten elementen van de woningen, zoals dakgoten, kozijnen, ramen en deuren. Naar aanleiding van de gemelde storingen wordt een afweging gemaakt of de klachten spoedeisend zijn. Spoedeisende klachten worden zo snel mogelijk verholpen. In het geval van achterstallig onderhoud wordt het herstel in de planning opgenomen.
Op basis van welke indicatoren wordt de pachtprijs bepaald en welke invloed heeft de staat van een hoeve op de pachtprijs? Deelt u de mening dat de pachtprijs met enige regelmaat, mede afhankelijk van de staat van de hoeve, geactualiseerd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dit nog niet?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt het Pachtprijzenbesluit en de Uitvoeringsregeling pacht vast. Het Rijksvastgoedbedrijf voert deze regelgeving uit en berekent de pachtprijs volgens de Uitvoeringsregeling. Hierbij zijn onder andere wooncomfort en de doelmatigheid van de bedrijfsgebouwen belangrijke criteria, waarbij met pachtcontracten van vóór 2007 wordt gewerkt met een veranderpercentage en pachtcontracten na 2017 met een puntenstelsel. De Grondkamer heeft op basis van het Pachtprijzenbesluit als onafhankelijke partij een taak om op verzoek van de pachter of de verpachter de pachtprijs voor een woonobject te toetsen. Mocht een pachter het niet eens zijn met de voorgestelde pachtprijs, kan de pachter de Grondkamer verzoeken om de pachtprijs te herzien. De actualisering van de pachtprijs verloopt volgens deze route.
Zijn in 2018 de inspecties van alle 164 hoeven in beheer van het RVB uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en heeft u de pachters tijdig hierover geïnformeerd?
Op dit moment zijn 150 hoeven volledig geïnspecteerd. Acht hoeven dienen nog geïnspecteerd te worden. Bij zes hoeven is (nog) geen toegang tot het erf verkregen. De pachters zijn in 2018 geïnformeerd over de op handen zijnde inspecties.
Kunt u toelichten wat uit de inspecties naar voren kwam en welke kosten geraamd zijn voor het onderhoud van de hoeven?
Uit de inspecties komt naar voren dat bij een groot deel van de hoeven de houten deuren, kozijnen, ramen en goten in slechte staat zijn. Ook is er in de boerderijen die geïnspecteerd zijn asbest verwerkt. Aangezien de inspecties nog afgerond moeten worden, is er nog geen volledige raming voor de kosten voor het onderhoud van de hoeven bekend.
Binnen welke termijn wilt u al het benodigde onderhoud aan de hoeven hebben afgerond?
Spoedeisende werkzaamheden zijn in het verleden met voorrang uitgevoerd en deze werkzaamheden worden voortgezet. In januari 2020 worden de inspecties voltooid en een plan van aanpak afgerond. Op dit moment is voor de pachtboerderijen € 0,5 mln. structureel op de begroting gereserveerd. In 2019 is dit budget eenmalig met € 1,3 mln. verhoogd. Ik zal in het kader van de voorjaarsnota 2020 een interdepartementaal overleg starten om de middelen vrij te maken, die nodig zijn om de onderhoudswerkzaamheden uit te kunnen voeren.
Op welke manier worden de pachters van alle 164 hoeven meegenomen in de inspecties, het benodigde onderhoud (zowel aan de buitenschil als intern) aan de hoeven, het totale kostenplaatje en het tijdspad waarin het onderhoud gaat plaatsvinden?
Naast een brief aan alle pachters over de planning en de uitvoering van de werkzaamheden worden pachters individueel op de hoogte gehouden van de herstelwerkzaamheden aan hun hoeve.
Waarom hanteert het RVB het beleid dat agrarische (bedrijfs-)panden niet verkocht worden?3 Acht u dit wenselijk wanneer blijkt dat het kostenplaatje voor het Rijk enorm oploopt terwijl er pachters zijn die de hoeve graag met eigen geld en naar eigen inzicht zouden willen opknappen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan de Kamer over de Actualisatie van het beleid voor de agrarische gronden van de Staat (Kamerstuk 24.490 nr.4 zette ik uiteen dat de stop op de verkoop van losse cultuurgrond en agrarische erven aan zittende (erf)pachters, zoals in het jaar 2000 ingesteld door het Kabinet Kok II, van kracht blijft.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen strategische en niet-strategische gronden.
Strategische gronden zijn de gronden waarvoor in het kader van de planologie een andere bestemming is voorzien. Voor de strategische gronden wordt verwacht dat deze binnen 20 jaar mogelijk kunnen worden ingezet tegen een marktconforme grondvergoeding voor de strategische opgaven van het regeerakkoord van dit Kabinet, met als thema’s duurzaamheid, energietransitie, infrastructuur, natuurontwikkeling, de waterrobuuste inrichting van Nederland, wonen en sociaaleconomische vraagstukken in de regio.
Alleen niet-strategische, in (erf)pacht uitgegeven erven die bovendien niet gebruikt kunnen worden als ruilgrond voor het compenseren van agrariërs die elders hun bedrijf hebben moeten beëindigen ten gunste van een publiek doel, kunnen onder voorwaarden verkocht worden aan zittende (erf)pachters
In de praktijk betekent dit dat op dit moment 13 erven verkocht worden. De verkoopprocedures van al deze hoeves zijn opgestart.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat hypotheekverstrekkers toegang tot studieschuldgegevens bij DUO kunnen vragen |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het voornemen van softwarebedrijf Ockto om de gegevens van studenten over hun studieschuld toegankelijk te maken bij hypotheekverstrekkers, en vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?1
Studenten en oud-studenten moeten bij de aanvraag van een hypotheek aan de hypotheekverstrekker een eventueel aanwezige studieschuld vermelden. Dit is ook in het belang van de (oud-)student omdat er anders sprake kan zijn van overkreditering, waardoor de totale lasten mogelijk te hoog worden. (Oud-)studenten kunnen de benodigde gegevens zelf via DUO opvragen en doorgeven aan de hypotheekverstrekker. Wanneer het voornemen van Ockto werkelijkheid wordt en de hypotheekverstrekker deze optie aanbiedt, is het ook een mogelijkheid voor de (oud-)student om deze gegevens via Ockto bij de hypotheekverstrekker aan te leveren. Een dergelijk initiatief kan leiden tot meer gebruiksgemak. Tegelijkertijd blijft de (oud-)student zelf verantwoordelijk dat de juiste gegevens worden aangeleverd en wordt door DUO niet geborgd dat via Ockto de correcte gegevens worden opgehaald2bij DUO, omdat DUO hier niet bij betrokken is. De (oud-)student moet altijd zelf (vanuit de app van Ockto) inloggen op Mijn DUO en daarmee toestemming geven aan Ockto voor het ophalen van zijn gegevens uit Mijn DUO.
Het kabinet heeft in de beleidsbrief Regie op Gegevens van 11 juli jl. het digitaal kunnen delen van de eigen gegevens (zoals met woningcorporaties, zorgverleners, schuldhulpverleners of kerkinstellingen) aangemerkt als een gewenste ontwikkeling, die het actief wil stimuleren. Niet alle toepassingen voor het delen van gegevens zijn echter even wenselijk en delen van gegevens kent ook risico’s. Het kabinet zal daarom kaders ontwikkelen waar toepassingen voor het delen van gegevens (zoals Ockto) aan moeten voldoen, en zal deze verankeren in de Wet digitale overheid, aanvullend op wat in de AVG al is geregeld. Zo moet voor de burger helder zijn waarvoor zijn gegevens worden gebruikt, mag hij niet onder druk worden gezet om zijn gegevens te verstrekken, en moet duidelijk zijn hoe hij de toestemming voor het delen van zijn gegevens weer kan intrekken.
Hoe strookt het voornemen van softwarebedrijf Ockto om de gegevens van studenten over hun studieschuld toegankelijk te maken bij hypotheekverstrekkers met de motie Van Meenen c.s.?2
De betreffende motie roept de regering op om af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring. Dit betrof een digitale, gewaarmerkte verklaring, die mogelijk zou worden gemaakt door de Blauwe Knop-toepassing van DUO, en die studenten op eigen initiatief aan de hypotheekverstrekker zouden kunnen sturen. Naar aanleiding van deze motie zijn de werkzaamheden rondom de Blauwe Knop bij DUO stopgezet.
Ockto is een marktpartij die (oud-)studenten de gelegenheid geeft om gegevens over de studieschuld, waar zij via hun persoonlijke dossier nu reeds digitale inzage in hebben, via de Ockto-app door te geven aan een hypotheekverstrekker. Anders dan bij de Blauwe Knop hebben OCW en DUO hier geen invloed op en is het aan de (oud-)student of hij of zij gebruik wil maken van Ockto.
Hoe gaat u voorkomen dat de gegevens van studenten via een omweg alsnog bij hypotheekverstrekkers terecht komen?
Het is in het belang van zowel de (oud-)student als de hypotheekverstrekker dat gegevens over een studieschuld bekend zijn. Dat is al heel lang zo; kredietverstrekkers moeten hiernaar vragen en de (oud-)student moet de informatie verstrekken en heeft daarmee een eigen verantwoordelijkheid. Of (oud-)studenten daarvoor gebruik willen maken van een bedrijf als Ockto, is een eigen keuze.
In hoeverre kunnen hypotheekadviseurs en banken klanten verplichten inzage te geven in hun studieschuld?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht moet een kredietaanbieder informatie inwinnen over de financiële positie van een consument om overkreditering te voorkomen.4 Overige financiële verplichtingen zoals een studieschuld, maar ook een consumptief krediet of partneralimentatie, drukken op het besteedbaar inkomen en verminderen daardoor het maximale hypotheekbedrag. Een consument is verplicht om alle financiële verplichtingen te melden bij het aanvragen van een hypotheek. Als een consument een studieschuld niet meldt, kan het gevolg zijn dat de maandelijkse lasten van de hypotheek te hoog zijn en de consument in financiële problemen komt. Indien een consument een hypotheek heeft afgesloten met Nationale Hypotheek Garantie (NHG), zal een eventuele restschuld niet worden kwijtgescholden als een studieschuld verzwegen is. Het initiatief van Ockto verandert niets aan de rechten en plichten van studenten en kredietverstrekkers, maar heeft alleen invloed in de wijze waarop aan die verplichting kan worden voldaan.
Op basis waarvan kunnen commerciële partijen zoals Ockto gegevens van burgers bij de overheid opvragen?
De burger heeft op basis van de AVG het recht om zijn eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien. Hij hoeft niet nader te motiveren met welk doel hij de gegevens wil inzien. Hij kan vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te delen met derden, zoals Ockto. In de meeste gevallen vindt dat plaats buiten medeweten van de overheid.
Ockto kan dus geen gegevens van burgers bij de overheid opvragen, maar ontvangt deze uitsluitend met toestemming en met tussenkomst van de burger zelf.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat Ockto DUO niet toevoegt als databron? Kunt u dit toelichten?
Nee. Ockto is een private dienstverlener, die diensten biedt aan burgers. Het voornemen om DUO toe te voegen als databron is niet in strijd met de AVG of andere wetgeving. Ik vind het belangrijk dat de (oud)-student zelf regie heeft over zijn of haar gegevens en dat is ook bij het voornemen van Ockto het geval.
Hoe ziet het verdienmodel van Ockto eruit? Wie betaalt er voor de diensten, de hypotheekverstrekker of de woningzoekende?
De hypotheekverstrekker of hypotheekadviseur betaalt Ockto voor het ter beschikking stellen en onderhouden van het technische platform. Voor de burger/consument is het gebruik van Ockto gratis.
Voldoen de huidige werkwijze en het voornemen van Ockto aan de AVG, en waar blijkt dit uit?
Zie de antwoorden op vragen 5 en 6.
Heeft u een overzicht van (commerciële) organisaties die persoonlijke gegevens van burgers bundelen, verzamelen en kunnen inzien? Zo ja, kunt u dat naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen overzicht van (commerciële) organisaties die persoonlijke gegevens van burgers bundelen, verzamelen en kunnen inzien. Dit heeft er onder meer mee te maken dat burgers op basis van de AVG het recht hebben om hun eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien, en zelf kunnen besluiten om deze digitaal te delen met derden. Zie ook het antwoord op vraag 5 en de beleidsbrief Regie op gegevens die de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 11 juli jl. naar uw Kamer heeft gestuurd.
Kunt u garanderen dat nu en in de toekomst commerciële organisaties geen persoonlijke gegevens van burgers kunnen inzien, zoals studieschulden?
Nee. Het kunnen delen van persoonlijke gegevens met private dienstverleners kan ten goede komen aan het gebruiksgemak voor de burger, waarbij het kabinet oog heeft voor de risico’s, zoals ook in het eerste antwoord aangegeven. Belangrijk hierbij is dat de burger regie heeft en dus zelf toestemming geeft voor het delen van die gegevens.
Het artikel ’Elektriciteitsnet op steeds meer plekken vol’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Elektriciteitsnet op steeds meer plekken vol»?1
Ja.
Erkent u de constatering van netbeheerder Liander, die verantwoordelijk is voor elektriciteitstransport van drie miljoen woningen, dat het elektriciteitsnet vol raakt en daarmee aansluiting op het stroomnet op een aantal plekken voor grote bedrijven niet meer mogelijk is? Kunt u dit toelichten?
Ik erken de constatering, Zoals ook beschreven in mijn brief aan de Kamer van 28 juni 2019 (Kamerstuk 30 196, nr. 669) zijn gebieden in Nederland waar het elektriciteitsnet niet de capaciteit heeft om de toegenomen decentrale productie te transporteren. Andere gebieden hebben te maken met een snel groeiende vraag naar elektriciteit. Dit kan er ook toe leiden dat een aansluiting niet gerealiseerd kan worden. In de provincie Noord-Holland is een sterke groei in de vraag naar elektriciteit.
Deelt u de constatering van de netbeheerder dat het door lange vergunningstrajecten en procedures nog langer duurt totdat het netcapaciteitsprobleem wordt opgelost? Welke stappen neemt u om deze procedures te versnellen?
Ik deel de constatering, grote netverzwaringen kennen zorgvuldige ruimtelijke besluitvormingsprocedures. Daarbij is het voor overheden belangrijk om te investeren in inspraak, participatie en onderzoek naar de milieueffecten. De netverzwaringen hebben immers impact op de leefomgeving van mensen, op natuur en landschap. Dergelijke besluitvormingsprocedures kennen daarom een zekere doorlooptijd. Door de aanpassing van de Crisis- en Herstelwet zijn procedures al zoveel mogelijk verkort door bijvoorbeeld direct beroep bij de rechter mogelijk te maken.
Versnelling van de doorlooptijd ontstaat vooral door een integrale visie op de ruimtelijke locaties voor nieuwe opwek en energie infrastructuur. De Regionale Energiestrategieën, waaraan de netbeheerders actief bijdragen, dragen in belangrijke mate bij aan versnelling van de besluitvorming voor nieuwe projecten.
Bent u ermee bekend dat tuinders inmiddels genoodzaakt zijn om hun lampen uit te zetten omdat de vraag naar stroom te groot is? Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is?
Ja ik ben hier mee bekend. Om de problemen die het gevolg zijn van een tekort aan transportcapaciteit te beperken, wordt in afwachting van de realisatie van de benodigde netverzwaring onder meer gezocht naar mogelijkheden om gebruik te maken van tijdelijke of structurele inkoop van flexibiliteit. Hierbij ontvangen aangeslotenen die in staat zijn hun productie of afname van elektriciteit te verhogen of te verlagen een vergoeding om door middel van die verhoging of verlaging bij te dragen aan het beperken van de congestie op het elektriciteitsnet. Deze situatie is niet onwenselijk en draagt bij aan een efficiënt gebruik van het elektriciteitsnet.
Hoe staat u tegenover een nationaal masterplan voor de energie-infrastructuur, zoals de netbeheerders voorstellen? Kunt u dit toelichten?
Netbeheerders beogen vooral een borging van tijdige besluitvorming over de energie-infrastructuur, op de verschillende bestuurlijke niveaus. Ik wil een nationaal masterplan niet uitleggen als een plan waarin het Rijk precies ruimtelijk uittekent waar ruimte moet komen voor energie-infrastructuur. Hier ligt immers een belangrijke gezamenlijke taak voor gemeenten, provincies en Rijk.
Wel ben ik met medeoverheden en netbeheerders in gesprek over de borging van de energie-infrastructuur op de verschillende bestuurlijke niveaus zodanig dat klimaatdoelen tijdig gehaald worden en de energietransitie wordt gefaciliteerd, Ik doe dit in het kader van het nationaal programma regionale energiestrategieën en in het kader van het nationaal programma energiehoofdstructuur.
Begin 2020 zal ik een startnotitie voor het programma energiehoofdstructuur vaststellen en naar de Kamer sturen, waarin staat wat de precieze reikwijdte en planning van het programma wordt. Onder coördinatie van het nationaal programma regionale energiestrategieën zal een appreciatie van de regionale energiestrategieën worden uitgevoerd. De appreciatie bestaat uit analyses van PBL en peer-reviews en wordt door de opdracht gevende partijen voorzien van een advies aan de regionale energiestrategie regio’s. Dit advies is naar verwachting na de zomer van 2020 gereed. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de genoemde constatering dat een tekort aan technisch personeel een van de oorzaken van problemen met netcapaciteit is? Wat doet u om de werving van technisch personeel te stimuleren?
Een tekort aan technisch personeel is een probleem voor de sector. Netbeheerders zullen veel moeten investeren in het net en voor de uitvoering daarvan is technisch personeel nodig. Werkgevers en werknemers in de elektriciteitssector hebben in het Klimaatakkoord afgesproken een gezamenlijke agenda af te spreken en een platform voor overleg met sociale partners te creëren om baankansen in de sector te vergroten.
Hoe verklaart u dat sinds 2013, toen het Energieakkoord werd afgesloten, met een bijbehorende intensivering van duurzame energieopwekking, in de afgelopen jaren de nodige investering in netcapaciteit achter is gebleven?
In het Energieakkoord zijn twee hoofddoelen afgesproken die van belang voor hernieuwbaar op land. In de Kamerbrief over de uitvoering van het Energie-akkoord van 14 februari 2018 (Kamerstuk 30 196, nr. 573) wordt aangegeven hoe het met de uitvoering van de doelen staat. Om de doelen te behalen is in grote mate ingezet op het behalen van 6.000 MW wind op land in 2020. Hiermee zou 10 PJ extra hernieuwbare energieproductie worden gerealiseerd. Het kabinet heeft hierover met de provincies afspraken gemaakt, zie ook de brief van 28 juni 2019 (Kamerstuk 33 612, nr. 70).
De netbeheerders hebben deze voorziene toename tijdig kunnen faciliteren doordat sinds 2013 grootschalige netverzwaringen hebben plaatsgevonden met name voor wind op land en zon-op-dak. De afgelopen jaren heeft echter een intensivering plaats gevonden, die ook in het NEV 2017, waar werd uitgegaan van de toename van hernieuwbaar op grond van het Energieakkoord, niet is voorzien. Netbeheerders bereiden nieuwe grootschalige verzwaringen voor van de netten om aan de groeiende vraag naar netcapaciteit te voldoen. Het aanbod van duurzame productie groeit vooral in dunbevolkte gebieden met van oudsher weinig vraag naar elektriciteit, waar dus de dunste elektriciteitsnetten zijn neergelegd. Dit zijn tegelijkertijd de gebieden waar sinds 2017 de meeste (grootschalige) zonneparken worden gepland. Projecten voor deze vorm van duurzame elektriciteitsproductie zijn 4 a 5 keer sneller te realiseren dan aanpassingen in het elektriciteitsnet. De snelle groei is hierdoor niet bij te houden door de netbeheerders. In mijn brief aan de Kamer van 28 juni 2019 ben ik ingegaan op deze problematiek en heb hier meerdere maatregelen aangekondigd die de problematiek moet verlichten. Begin 2020 zal ik de Kamer informeren over de voortgang van deze maatregelen.
De onbereikbaarheid van aangepaste rolstoelwoningen |
|
Jessica van Eijs (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht met betrekking tot de problemen die een patiënt ondervond in de zoektocht naar een aangepaste rolstoelwoning?1
Ja. Uit contact met de betreffende woningcorporatie blijkt dat de patiënt inmiddels een passende woning heeft toegewezen gekregen.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen het feit dat patiënten een rolstoelwoning wordt ontzegd vanwege de leeftijd van de patiënt?
Woningcorporaties hebben vaak een gevarieerd scala aan woningen die gelabeld kunnen zijn voor specifieke doelgroepen. Het labelen van woningen kan in geval van een huisvestingsverordening alleen op basis van deze huisvestingsverordening van de gemeente. Indien er geen huisvestingsverordening is kunnen woningcorporaties ook woningen labelen op basis van hun privaatrechtelijke rol als verhuurder. Dit moet gebeuren op basis van objectieve criteria die verband houden met de aard van de woning. Daardoor kunnen bepaalde gelabelde woningen worden toegewezen aan woningzoekenden waarvoor die woning het meest geschikt is. Indien de woning en de voorzieningen die bij de woning worden aangeboden bestemd zijn voor ouderen, kan de woningcorporatie deze woningen voorbehouden voor deze doelgroep en mogen andere doelgroepen voor die specifieke woning geweigerd worden. Zo kan de woningcorporatie ook woningen die geschikt en bestemd zijn voor personen met een bepaalde handicap voorbehouden aan die doelgroep. Het is in dergelijke gevallen voor andere doelgroepen dan meestal niet mogelijk om zich in te schrijven voor de gelabelde woning. Indien noodzakelijk vanuit redelijkheid en billijkheid, staat het de woningcorporatie vrij desgewenst maatwerk toepassen.
Heeft u signalen dat dergelijke afwijzingen vaker plaatsvinden? Zo ja, wat kunt u met de sector doen om afwijzingen op deze grond tegen te gaan?
Er hebben mij niet meer signalen bereikt. Zoals bij vraag 2 vermeld, mag een woningcorporatie op basis van leeftijd woningen toewijzen. Als blijkt dat in meerdere gevallen woningen op een niet wettelijke basis worden afgewezen kan ik dat in een bestuurlijk overleg met Aedes bespreken. Maar zoals gezegd heb ik geen aanwijzing dat dergelijke afwijzingen plaatsvinden.
Kunt u aangeven wat er precies gebeurd is op het gebied van toegankelijkheid van woningen, tussen 30 maart 2007 en 14 juni 2016, de data dat Nederland het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap respectievelijk tekende en ratificeerde?2
In de periode vanaf medio jaren »90 van de vorige eeuw tot 1 juli 2015 was onder andere het Besluit beheer sociale huurwoningen (Bbsh) op de sociale huursector van toepassing. Daarin was sprake van zes prestatie- of verantwoordingsvelden waarover Woningcorporaties in hun jaarstukken transparant moesten aangeven («verantwoorden») wat zij ter zake deden. Wonen met zorg was een van deze verantwoordingsvelden uit het Bbsh. De breedte van het thema «wonen en zorg» of de mate waarin corporaties eraan moesten bijdragen, is niet beschreven.
In het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw heb ik over de verschillende acties rond wonen en zorg vanaf 2007 een terugblik gegeven. Dit rapport heb ik in 2018 aan uw Kamer gezonden.3
Met de brief van 22 juni 2015 is Ouderenhuisvesting en wonen met zorg benoemd tot één van de vier prioritaire thema’s voor corporaties. Zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Binnen welke van de vier actielijnen van het Programma VN-verdrag Onbeperkt meedoen! zou de problematiek (zoals deze wordt geschetst in het bericht in de eerste vraag) aangepakt worden?3
Binnen de actielijn Bouwen en Wonen wordt problematiek op dit thema opgepakt.
Wat is uw mening over het feit dat de problemen zoals geschetst in dat bovengenoemde bericht zich voordoen in de gemeente Utrecht, een van de 25 koplopergemeenten van het Programma VN-verdrag Onbeperkt meedoen!? Wat zegt dat u over de ondersteuning die geleverd wordt aan deze koplopergemeenten en over gemeenten die niet onderdeel zijn van dit koplopertraject?
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft, als bestuurlijk partner van het programma Onbeperkt Meedoen, het project Iedereen doet mee! opgezet. Het project bevat onder meer een basisondersteuningsprogramma – dat als doel heeft om alle gemeenten te ondersteunen bij het opzetten van een lokale inclusie agenda – en een koplopersprogramma. Koplopergemeenten zijn gemeenten die al actief bezig zijn met het implementeren van het VN-Verdrag Handicap. Dat betekent niet per definitie dat zij het op alle terreinen al helemaal goed doen, maar wel dat zij het Verdrag zeer serieus nemen, samenwerken met mensen met een beperking en zich naar eigen inzicht focussen op een of meerdere leefgebieden om de implementatie van het Verdrag steeds beter vorm te geven. Zo worden de gemeenten stap voor stap steeds inclusiever. De VNG ondersteunt de (koploper)gemeenten middels leernetwerken, (regionale) bijeenkomsten en handreikingen en ervaart bij gemeenten veel enthousiasme om de implementatie van het Verdrag serieus op te pakken.
Deelt u de mening dat het feit dat een patiënt al bovenaan een wachtlijst voor een woning staat, in dergelijke gevallen geen reden kan zijn om geen urgentieverklaring af te geven?
Ja, woningzoekenden met een urgentie worden met voorrang gehuisvest boven mensen (op een wachtlijst) zonder urgentie. Het snel huisvesten van mensen in noodsituaties, zoals een patiënt met een ernstige medische indicatie, kan voor een gemeente een reden zijn om een urgentieregeling op te stellen. Indien een gemeente ertoe overgaat om een urgentieregeling in de huisvestingsverordening op te nemen dienen zij daarin categorieën woningzoekenden aan te wijzen die voor urgentie in aanmerking komen, zoals mensen die technisch dakloos zijn (bijvoorbeeld door brand) of mensen met een ernstige medische indicatie.
Welke mogelijkheden bestaan er tot ondersteuning van patiënten die in situaties terechtkomen zoals in het artikel beschreven?
Voor patiënten die met een dergelijke ziekte worden geconfronteerd, verandert er veel op allerlei levensterreinen. Waarschijnlijk hebben zij als eerste te maken met de zorg via de huisarts. Als er verdere ondersteuning nodig is, is de gemeente het eerste aanspreekpunt. De invulling hiervan verschilt per gemeente. In situaties zoals deze bekijkt de gemeente samen met de bewoner wat nodig is en wat mogelijk is aan woningaanpassingen in de huidige woning. Als aanpassing van de woning mogelijk is, dan levert de gemeente dit vanuit de Wmo. Als er meer nodig is dan er mogelijk is in de woning, wordt de bewoner door de gemeente geholpen bij het vinden van een woning die wel geschikt is. Soms kan een woningcorporatie, een marktpartij of een particulier initiatief ook meehelpen bij het zoeken naar een dergelijke woning.
In hoeverre herkent u de in het bericht gestelde signalen dat woningen die te boek staan als rolstoelwoningen dit in de praktijk niet zijn? Wat kunt u met gemeenten en de sector doen om dit tegen te gaan?
Er bestaat geen vastgestelde definitie van een rolstoelwoning, niet in de landelijke wet- en regelgeving, niet in het VN Verdrag handicap en ook niet in het Actieplan Toegankelijkheid Bouw. Gezien de diversiteit van de woonwensen en de soorten woningen heeft een vastgestelde classificatie weinig tot geen meerwaarde. Wel bestaan er in Nederland verschillende classificaties die woningaanbieders kunnen gebruiken. In het algemeen dient een woning die als rolstoeltoegankelijk wordt aangeboden vanzelfsprekend voor de meeste soorten rolstoelen wel toegankelijk te zijn. Er zijn mij hierover niet veel signalen bekend, maar mochten nieuwe signalen hiertoe aanleiding toe geven, dan zal ik dit met gemeenten en de sector bespreken.
In het actieplan toegankelijkheid zijn afspraken gemaakt met partijen over het geleidelijk toegankelijk maken van de gebouwde omgeving. Woningcorporaties zijn hier als partijen die veel te maken hebben met het huisvesten van deze doelgroep een belangrijke speler in. Het Actieplan toegankelijkheid bouw is een doorlopend proces, de acties daaruit worden op dit moment uitgevoerd en waar nodig worden tussendoor nieuwe afspraken gemaakt in het overleg met de betrokken partijen. Op 12 juni 2019 is er in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving, deze wijziging zal via de voorhangprocedure aan uw Kamer worden voorgelegd5. Eind dit jaar zal ik u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan.
Hoe rijmt het feit dat deze rolstoelwoningen niet toegankelijk zijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het Actieplan Toegankelijkheid Bouw?
Zie antwoord vraag 9.
In welke mate hebben gemeenten en het Rijk in woonvisies specifiek beleid omtrent dergelijke woningen vastgelegd?
Het Rijk is niet zelf betrokken bij het opstellen van gemeentelijke woonvisies, maar stimuleert het opstellen van lokaal woonbeleid en het maken van prestatieafspraken met corporaties wel. Ook heeft het Rijk, samen met overkoepelende organisaties van gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties, in 2015 prioritaire thema’s benoemd. Wonen met zorg en ouderenhuisvesting was één van de vier indertijd benoemde prioritaire thema’s voor woningcorporaties.6
In 2016 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar door gemeenten opgestelde woonvisies uit de periode juli 2014-oktober 2015. Woonbeleid voor ouderen met zorg en beleid voor bijzondere doelgroepen kwamen voor in elke woonvisie van de ongeveer 250 (van de 390) gemeenten die in die periode het woonbeleid opnieuw vast hebben gesteld. Dit onderzoek is aan uw Kamer aangeboden bij de Staat van de Volkshuisvesting 2017.7 Er is geen recenter onderzoek naar woonvisies van gemeenten.
In hoeverre hebben gemeenten en het Rijk inzicht in de vraag naar – en aanbod van dergelijke aangepaste woningen, en de toekomstige ontwikkelingen in vraag en aanbod?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het huisvestingsbeleid en hebben, als bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, inzicht in vraag en aanbod. Door de diversiteit van zowel woningzoekende met een beperking als het woningaanbod is het niet alleen op nationaal, maar ook op lokaal niveau lastig om de vraag en het aanbod in kaart te brengen. Goede samenwerking en informatie-uitwisseling tussen gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders is vaak nodig om de opgave in kaart te brengen. Hoe de vraag zich zal ontwikkelen is moeilijk vast te stellen. Wel zal vanwege de vergrijzing het aantal ouderen met een beperking waarschijnlijk toenemen. Via de Nationale Woonagenda streeft het Rijk ernaar dat jaarlijks 75.000 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Op lokaal niveau zal moeten worden besloten welk soort woningen en voor welke doelgroep er gebouwd zal worden.
Welke inspanningen doet u om woningen die nu gebouwd worden toegankelijk te laten zijn voor personen met een beperking?
Op 18 januari 2018 heb ik u in het kader van de implementatie van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een beperking (hierna het VN Verdrag) het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw toegestuurd8. Het actieplan is met een groot aantal partijen en organisaties opgesteld. Goede toegankelijkheid vraagt immers niet alleen iets van overheden, maar van de gehele ontwikkel- en bouwkolom, van ontwerp tot oplevering van een gebouw, van opdrachtgevers en gebouweigenaren, en ook van de mensen met een beperking zelf en de organisaties die hen vertegenwoordigen. Met dit actieplan is uitvoering gegeven aan de motie Volp waarmee een beweging in gang wordt gezet om tot verbetering te komen van de fysiek-bouwkundige toegankelijkheid van woningen en gebouwen. Op 12 juni 2019 heb ik in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving. Eind dit jaar zal ik u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan.
In hoeverre bestaan er, en maakt de sector reeds gebruik van mogelijkheden om modulaire aanpassingen te maken aan een huis om deze toegankelijk te laten zijn voor personen met een beperking?
Het gebruik van modulaire aanpassingen om een huis toegankelijk te maken wordt niet landelijk bij gehouden. Ik weet dat een aantal leveranciers dergelijke aanpassingen verkoopt, maar heb geen inzicht in de mate waarop gemeenten en de woningbouw- en woningcorporatiesector van dergelijke producten gebruik maakt.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Door de complexiteit van het vraagstuk heeft de beantwoording meer tijd gekost dan was voorzien.