Het bericht ‘Deportaties in Turkije: ‘Ze hebben hem naar Syrië gestuurd’’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Deportaties in Turkije: «Ze hebben hem naar Syrië gestuurd»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije de afgelopen tijd Syrische vluchtelingen heeft uitgezet naar Syrië, terwijl dit geen veilig land is? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel vluchtelingen zijn uitgezet naar Syrië? Zo nee, hoe verklaart u dan de beweringen die in het bericht van Nieuwsuur worden geuit?
Deelt u de mening dat het uitzetten van vluchtelingen naar een onveilig land in strijd is met internationale verdragen, zoals het VN-vluchtelingenverdrag? Zo ja, wat is uw oordeel als het klopt dat Turkije deze afspraken schendt?
Wat betekent het mogelijk schenden van de afspraken door Turkije voor de afspraken tussen de Europese Unie en Turkije over het opnemen en terugsturen van migranten en vluchtelingen?
Heeft u, al dan niet in Europees verband, contact gehad met de regering van Turkije over deze kwestie? Zo ja, wat is besproken en afgesproken? Zo nee, bent u van plan dat na deze berichtgeving alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre ziet u een relatie tussen de toename van de aankomsten via zee in Griekenland in de maand juli (ten opzichte van 2018 en 2017) en de berichtgeving over de uitzettingen in Turkije? Waarom ziet u wel of geen relatie?2
Het totale aantal aankomsten in 2019 in Griekenland vanuit Turkije, dat wil zeggen via zee én via land, is volgens de Europese Commissie ongeveer gelijk aan het totale aantal aankomsten in dezelfde periode in 2018. Wel is het zo dat er vanaf januari 2019, dus niet alleen in juli en augustus, een toename te zien is in het aantal aankomsten via zee. Afghanen vormen hierbij verreweg de grootste groep. En veel kleiner aandeel betreft Syriërs. Gegeven het bovenstaande, kan op dit moment niet worden geconcludeerd dat er een rechtstreeks verband is tussen voornoemde berichten over uitzettingen naar Syrië en de toename van het aantal aankomsten op de Griekse eilanden.
Het bericht dat INEOS via kindermarketing het draagvlak voor schaliegas probeert te vergroten |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «The Daily Mile: INEOS gebruikt kinderen voor draagvlak schaliegas»?1
Ja.
Kent u het bericht «Fracking, the Daily Mile and INEOS» op de website van de «National Education Union» (NEU), waarin de grootste Engelse onderwijsvakbond ernstig bezwaar maakt tegen de rol van het Britse chemiebedrijf INEOS (International Ethylene Oxyde Specialties) als sponsor van The Daily Mile?2
Ja.
Kent u het recente onderzoek van R.W. Howarth, professor biochemie en ecosystemen aan Cornell University, naar de schadelijke effecten van schaliegas?3 4
Ja.
Erkent u de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek?5 Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek.
Onderschrijft u de conclusie uit dit onderzoek dat: «... shale-gas production in North America over the past decade may have contributed more than half of all of the increased emissions from fossil fuels globally and approximately one-third of the total increased emissions from all sources globally over the past decade»?6 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek laat zien dat de winning en het gebruik van fossiele brandstoffen heeft geleid tot een stijging van de emissies van CO2 en methaan. Het laat ook zien de huidige wijze waarop schaliegas wordt gewonnen in Noord Amerika waarschijnlijk tot extra emissies heeft geleid.
Onderschrijft u tevens dat: «... in addition to contributing to climate change, methane emissions lead to increased ground-level ozone levels, with significant damage to public health and agriculture»?7 Zo nee, waarom niet?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft in het overleg met de Kamer over mijnbouw van 15 februari 2018 (Kamerstukken 32 849 en 33 529 nr. 126) aangegeven dat schaliegas in Nederland niet meer aan de orde zal zijn. Dat betekent dat de opsporing en winning van schaliegas in het gehele plangebied van de Structuurvisie Ondergrond beleidsmatig is uitgesloten, ook na de huidige kabinetsperiode. Dit staat ook zo vermeld in de structuurvisie die op 11 juni 2018, door de staatsecretaris van IenW, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Onderschrijft u de volgende stelling van de «National Education Union» (NEU): «... INEOS holds multiple licences to frack for shale gas and, for the sake of the planet and particularly our children’s futures, we need to move quickly away from a carbon economy»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt aan een duurzame energiehuishouding conform de (internationale) afspraken die we hierover gemaakt hebben. De stelling komt overeen met het beleid van het kabinet. Zolang onze energiehuishouding niet duurzaam is, zullen we nog gebruik moeten maken van fossiele energiebronnen.
Onderschrijft u de volgende stelling van de NEU: «... we are also concerned about the manufacture of plastics by INEOS; many of the children taught by our members are alarmed at the effect of plastics on marine life»? Zo nee, waarom niet?
Plastic heeft ook in het verleden veel positiefs gebracht. Het is licht, sterk, flexibel en heeft als alternatieve grondstof in plaats van glas, beton en staal veel transport, energie en CO2 bespaard. We gaan er als samenleving, als producent, retailer en consument, echter niet duurzaam mee om. We gebruiken onnodig veel verpakkingen, we gooien het teveel en achteloos weg zonder na te denken over mogelijkheden van niet-gebruik of hergebruik. Het beleid van de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Milieu is er op gericht dit gedrag te veranderen. Enerzijds door te bevorderen dat het ontwerp van producten en verpakkingen beter wordt doordacht (ecodesign). Anderzijds door hergebruik te stimuleren en door te bevorderen dat plastics zoveel mogelijk worden ingezameld, hoogwaardig gesorteerd, gerecycled en opnieuw gebruikt in nieuwe producten. De Staatssecretaris van IenM doet dit samen met de meer dan 75 partijen die het Plastic Pact NL hebben ondertekend, maar ook in overleg met de verpakkende industrie in het kader van de Raamovereenkomst Verpakkingen en met partijen die plastics in de rivieren, havens en de zee terugdringen in het kader van diverse Green Deals, zoals die rond Schone Stranden, de Stroomgebieden, Visserij en de Scheepsafvalketen.
Erkent u dat het nogal tegenstrijdig is als een in de kern prachtig initiatief om kinderen meer te laten bewegen gebruikt wordt om draagvlak te creëren voor bedrijven zoals INEOS, waarvan het winstmodel juist uitermate schadelijk uitpakt voor de toekomst van diezelfde kinderen? Zo nee, waarom niet?
INEOS is in Nederland geen sponsor van The Daily Mile. The Daily Mile wordt in Nederland niet gebruikt om bij kinderen draagvlak te creëren voor schaliegas en op alle gedrukte Nederlandse materialen is de naam INEOS dan ook niet aanwezig.
Deelt u de mening dat ouders, kinderen, leraren en schoolbesturen duidelijk en proactief op de hoogte zouden moeten worden gebracht van de schadelijke activiteiten van de sponsor van The Daily Mile? Zo nee, waarom niet?
Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG) is initiatiefnemer van The Daily Mile in Nederland. JOGG heeft het initiatief onafhankelijk vertaald naar de Nederlandse praktijk, daarom zie ik geen reden voor actie.
Kunt van alle 372 deelnemende Nederlandse scholen aangeven in welke mate INEOS deze scholen verder nog voorziet in lesmateriaal, folders, excursies, posters, etc?
Bij The Daily Mile in Nederland wordt uitgegaan van samenwerking met partners en niet van sponsoring. The Daily Mile in Nederland houdt zich verre van reclame en/of ondersteuning voor commerciële doeleinden richting scholen of in de klas.
Zijn u verder nog activiteiten bekend van INEOS in het Nederlandse onderwijs?
Die zijn mij niet bekend.
Wat gaat u doen om deze schadelijke vorm van kindermarketing aan te pakken?
De vrijheid van onderwijs legt een grote verantwoordelijkheid voor de keuze van lesmateriaal en het verstrekken van evenwichtige informatie bij de leerkracht en de school. Bij vermoedens van schadelijke kindermarketing kunnen scholen gebruik maken van de richtlijnen uit het sponsorconvenant om deze te weren. Het sponsorconvenant benoemt expliciet dat scholen geen sponsorovereenkomsten moeten aangaan met bedrijven die negatieve effecten hebben op de ontwikkeling van kinderen.
Welke mogelijkheden ziet u om het stimuleren van meer beweging door kinderen te laten plaatsvinden, zonder dat daarbij gebruikt wordt gemaakt van sponsoring door bedrijven die de toekomst van diezelfde kinderen om zeep helpen?
De mogelijkheden hiertoe zijn talrijk. Het krijgt nu onder andere vorm via JOGG, die zich inzet voor gezondere buurten en via de Gezonde School aanpak, waarbij scholen het vignet «Sport en Bewegen» kunnen aanvragen. In beide gevallen is er geen sprake van sponsoring.
Welke mogelijkheden ziet u, eventueel in internationaal verband, om The Daily Mile voortaan vanuit overheidsbudgetten te financieren, zodat fossiele multinationals kunnen worden weggehouden uit onze scholen?
Een gezonde jeugd in een gezonde omgeving is een gedeelde maatschappelijke verantwoordelijkheid. In Nederland zetten JOGG en Gezonde School, dankzij publieke middelen, zich op een verantwoorde manier in voor het stimuleren van een gezonde levensstijl en een gezonde schoolomgeving.
Het bericht ‘Nieuwe probleemgroep: meer jonge mannen kunnen of willen niet werken’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe probleemgroep: meer jonge mannen kunnen of willen niet werken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het artikel vermeldt dat het percentage mannen tussen de 25 en 45 jaar dat thuis zit in 10 jaar bijna verdubbeld is. Er wordt verwezen naar een artikel van het CBS waarin aangetoond wordt dat het percentage mannen dat niet wil werken of niet kan werken van 2009 tot 2019 is gestegen van 4,9% tot 8,1%.
Het is inderdaad zo dat vergeleken met tien jaar geleden een toenemend aandeel mannen tussen de 25 en 45 niet meer wil of kan werken (zie figuur2. Wel is het zo dat dit aandeel in vergelijking met andere groepen zoals vrouwen met dezelfde leeftijd en oudere mannen nog steeds relatief laag is en een relatief groot deel van deze groep werk heeft3. Daarnaast heeft een flink deel van de stijging, net als voor andere groepen, plaatsgevonden tijdens de crisis. Dat laat onverlet dat het herstel dat sinds 2017 is ingezet het afgelopen jaar wat lijkt te stokken. Of dit een trend wordt, of dat het herstel de komende tijd weer voort zal zetten is nog niet te zeggen. We houden de arbeidsparticipatie van deze groep (net als voor andere groepen) dan ook nauwlettend in de gaten om te bezien of extra actie nodig is.
Figuur 1: Percentage mannen tusesn de 25 en 45 jaar dat niet kan of wil werken
Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 05-09-2019
Figuur 2 toont de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie van deze groep. Waar figuur 1 het aandeel mannen toont dat niet kan of niet wil werken, toont figuur 2 het aandeel dat kan en wil werken én ook daadwerkelijk een baan heeft4. Van 2008 (94,2%) tot 2013 (87,1%) daalde de netto arbeidsparticipatie en daarna is hij gestegen tot het huidige niveau (89,5%). De netto arbeidsparticipatie trekt dus aan na de crisis.
Figuur 2: Netto arbeidsparticipatie van mannen tussen de 25 en 45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 05-09-2019
Sinds 2018 is de netto arbeidsparticipatie van mannen tussen de 25 en 35 jaar sinds 2018 echter gedaald met 0,6%. Dit geldt niet voor de groep van mannen tussen de 35 en 45 jaar. De arbeidsparticipatie van deze groep is met 0,9% gestegen. Het is nog onduidelijk of de daling in de arbeidsparticipatie van de groep mannen tussen de 25 en 35 jaar doorzet. De groep 25-jarige tot 35-jarige mannen is dus een groep om extra in de gaten te houden.
Omdat we in een krappe arbeidsmarkt iedereen goed kunnen gebruiken zet het kabinet zich al in om iedereen bij de arbeidsmarkt te betrekken, zoals vermeld in de «tweede voortgangsbrief aanpak krapte op de arbeidsmarkt» die voor de zomer naar uw Kamer is verzonden. We zetten in op het verbeteren van de begeleiding van werkzoekenden. Ook wordt er gewerkt aan het verbeteren van de aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt en stimuleert het kabinet mensen om zich tijdens hun werkende leven te blijven ontwikkelen en regie te nemen over hun loopbaan.
Hoeveel personen van deze groep ontvangen een uitkering, dat wil zeggen maken gebruik van een sociale voorziening of sociale verzekering?
Figuur 3 geeft de ontwikkeling van het percentage mannen in de beroepsbevolking tussen de 25 en 45 jaar met een werkloosheids-, bijstands- en arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de hand van CBS-cijfers. CBS verstaat onder arbeidsongeschiktheidsuitkeringen uitkeringen vanuit de WAO, WAZ, Wajong en de WIA. In 2017 ontvingen ongeveer 242.000 (12,6%) mannen in deze leeftijdscategorie een uitkering. 52.000 mannen uit deze groep (2,7%) had een WW-uitkering, 92.000 (4,8%) een bijstandsuitkering en 98.000 (5,1%) een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Data omtrent arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn niet beschikbaar voor 2018 en data omtrent WW-uitkeringen en bijstandsuitkeringen zijn niet beschikbaar voor 2019.
Figuur 3: De ontwikkeling van het percentage mannen tussen de 25 en 45 jaar met een uitkering
Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 23-08-2019
Is er ook sprake van een groei van het aantal jonge mannen tussen de 25 en 45 jaar dat een ziektewetwetuitkering ontvangt? Zo ja, met hoeveel personen/procent is deze groep toegenomen?
Uit UWV-cijfers blijkt dat het aantal mannen uit deze groep dat een ZW-uitkering heeft van 2017 op 2018 is gestegen met 20,3%. In 2017 waren er ongeveer 45.800 mannen tussen de 25 en 45 jaar met een ZW-uitkering. In 2018 was dit aantal ongeveer 55.100. In dezelfde periode is het aantal vrouwen met een ZW-uitkering van 104.700 tot 111.800 gestegen. Dit is een procentuele stijging van 6,8%. Vrouwen maken dus relatief vaker gebruik van een ZW-uitkering, maar het aantal mannen met een ZW-uitkering is van 2017 op 2018 relatief sterker toegenomen dan het aantal vrouwen met een ZW-uitkering.
Op dit moment zijn de gegevens over meerjarig ZW-gebruik van jonge mannen tussen de 25 en 45 jaar niet beschikbaar. Overigens is de meerjarige ontwikkeling van de ZW-uitkeringen niet erg informatief. Het gebruik van de ZW is conjunctuurgevoelig. Verder zijn er de afgelopen tien jaren ook verschillende beleidswijzigingen geweest die invloed hebben op ZW-gebruik.
Gaat het bij de betreffende groep jonge mannen tussen de 25 en 45 jaar die niet werken om vergelijkbare personen die eerder als gevolg van ziekte of arbeidsongeschiktheid onder de Wajong- of andere (zorg)regelingen vielen en in welk geval er een verschuiving lijkt van een bepaalde groep met een afstand tot de arbeidsmarkt, of betreft dit een andere groep? Indien het eerste het geval is, om hoeveel personen en welke regelingen gaat het?
Dit is op basis van de beschikbare gegevens niet te zeggen.
In hoeverre speelt bij deze groep, naast ziekte en arbeidsongeschiktheid, een mismatch tussen onderwijs en arbeidsvraag een rol bij het niet hebben van werk? Zo ja, waar op de arbeidsmarkt doet deze mismatch zich voor?
Verschillende factoren kunnen een rol spelen bij de licht afnemende arbeidsdeelname van jonge mannen. Conjuncturele factoren kunnen van belang zijn. In de crisis zijn bijvoorbeeld relatief veel banen verdwenen in sectoren waarin mannen naar verhouding vaak werkzaam zijn, zoals de industrie, bouw, vervoer en de zakelijke dienstverlening. Ook structurele factoren kunnen een rol spelen. Zo is de participatie met name onder laagopgeleide mannen en onder jonge mannen die alleenstaand zijn en die nog bij hun ouders wonen gedaald. Volgens het CPB is dit mogelijk het gevolg van een dalende vraag naar de vaardigheden van lager opgeleide mannen of van een toename in de waardering van vrije tijd. Verder speelt volgens het CPB ook een rol dat de scholingsdeelname gestegen is. Hierdoor participeren jonge mannen minder op de arbeidsmarkt. Daarnaast is er een toename van het aantal mannen dat aangeeft niet te kunnen werken in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid. Dit zijn enkele voorbeelden van factoren die invloed kunnen hebben op de arbeidsdeelname van jonge mannen.
Zijn de mensen uit deze groep voldoende bekend of in beeld bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om hen effectief te kunnen helpen?
De mensen die een uitkering van UWV ontvangen, ontvangen ook de bijbehorende dienstverlening van UWV om zo mogelijk weer aan het werk te komen. Dit kabinet zet op diverse manieren in op verbetering van deze dienstverlening: met extra middelen kunnen mensen beter in beeld worden gehouden en wordt onderzoek gedaan naar de meest passende interventies.
Van hoeveel mensen uit deze groep verwacht u dat deze met de juiste hulp en begeleiding weer succesvol beschikbaar kunnen komen voor de arbeidsmarkt?
De kans op werkhervatting van werkzoekenden hangt van legio factoren af. Daarom is een inschatting zowel op individueel niveau als op groepsniveau niet te geven. Persoonlijke omstandigheden, de gezondheidssituatie, het opleidingsniveau, maar ook conjuncturele factoren spelen een rol.
Welke maatregelen neemt u en/of gaat u nemen om dit voor elkaar te krijgen, en specifiek deze groep niet-werkenden te bereiken, en de groei van deze groep te stoppen?
Zoals eerder vermeld zal het kabinet de doelgroep van mannen tussen de 25 en 45 jaar op de arbeidsmarkt goed volgen. Daarnaast zet het kabinet in op het betrekken van zoveel mogelijk mensen bij de arbeidsmarkt, zoals aangegeven in de (voortgangs)brieven «Aanpak krapte op de arbeidsmarkt», onder meer door werken aantrekkelijker te maken met lagere lasten op arbeid, het stimuleren van een leven lang ontwikkelen zodat mensen beter toegerust zijn op een veranderende arbeidsmarkt en door te investeren in het verbeteren van de begeleiding van werkzoekenden. Specifiek laten de cijfers van CBS zien dat de arbeidsdeelname onder hoogopgeleide mannen aanzienlijk hoger ligt dan onder laagopgeleide mannen. Het verder verhogen van het opleidingsniveau onder deze groep is daarom van belang.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een ernstig probleem, mede gelet op het feit dat deze groep in omvang bijna is verdubbeld terwijl er juist nu sprake is van arbeidsmarktkrapte (en de groei van deze groep in die zin dus niet zou zijn te verwachten) én de arbeidskansen afnemen naarmate mensen ouder worden?
Zie antwoord vraag 2.
Misleidende reclame van e-sigaretten |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht «E-sigaretten puur natuur? Misleidende reclame maakt neutrale verpakking noodzakelijk»?1
Ik heb het artikel gelezen en vindt het zorgelijk dat producten die schadelijk zijn op een dergelijke manier worden aangeprezen.
Onderschrijft u de conclusies uit een Amerikaans onderzoek waaruit blijkt dat sigaretten als minder schadelijk worden beschouwd wanneer deze als «milieuvriendelijk» en «natuurlijk» worden geframed?2
Ik kan mij voorstellen dat deze positieve termen kunnen leiden tot een onterecht positief beeld van het product. Op grond van de Tabaksproductenrichtlijn mogen verpakkingen van tabaksproducten geen enkel element of kenmerk bevatten dat de suggestie wekt dat een bepaald tabaksproduct biologisch beter afbreekbaar is of andere milieuvoordelen heeft. De NVWA houdt hier toezicht op. Wanneer de neutrale verpakking van tabaksproducten en e-sigaretten in 2022 worden ingevoerd, is het helemaal niet meer toegestaan om termen op de verpakking te plaatsen.
Wat vindt u in het licht van bovengenoemd Amerikaans onderzoek dat vapeshop Mr Joy – in Nederland een van de grote importeurs en verkopers van e-sigaretten- in zijn online-shop reclame maakt voor e-sigaretten, vloeistoffen en bijbehorende accessoires met plaatjes die een gezonde leefstijl suggereren, reclame die op grond van de Tabaks- en rookwarenwet is verboden?
De NVWA houdt toezicht op het reclameverbod, ook van online verkooppunten, en treedt op als overtredingen worden geconstateerd. Daarnaast werk ik aan een pakket van maatregelen dat de aantrekkelijkheid van dampwaren verder moet terugdringen. Zo zal het met de inwerkingtreding van het uitstalverbod ook verboden worden dampwaren in online verkooppunten af te beelden.
Bent u bekend met de risico’s van e-sigaretten, zoals deze in genoemd nieuwsbericht worden vermeld? Bent u het ermee eens dat de plaatjes die een gezonde leefstijl suggereren niet alleen verboden maar ook ronduit misleidend zijn? Wat bent u van plan hiertegen te doen?3
Ik ben bekend met de risico’s van e-sigaretten, het RIVM heeft hier in 2015 onderzoek naar gedaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat de e-sigaret voor een individuele gebruiker minder ongezond is dan een reguliere sigaret, maar dat het gebruik van de e-sigaret wel degelijk schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid. In het plenaire debat over de maatregelen uit het preventieakkoord heb ik toegezegd opnieuw de schadelijkheid van de e-sigaret te laten onderzoeken. Ik heb het Trimbos gevraagd om een recente stand van zaken van de wetenschap te geven over onder meer de schadelijkheid van de elektronische sigaret. Dit onderzoek zal ik voor het einde van het jaar met uw Kamer delen. Daarnaast vindt er op dit moment ook onderzoek door het Trimbos en het RIVM plaats naar de berichtgeving vanuit de Verenigde Staten over een mogelijk verband tussen ernstige longklachten en het dampen van e-liquids. Klachten van de patiënten zijn zo ernstig dat ziekenhuisopname, en soms ook beademing nodig is. De onderzoeksinstituten van de Amerikaanse federale overheid onderzoeken momenteel e-liquids van patiënten met ernstige klachten. Het RIVM heeft contact met de Amerikaanse onderzoekers. De Nederlandse (long)artsen zijn alert op signalen van gevallen van ernstige gezondheidsklachten in Nederland en hebben enkele gevallen gemeld. De artsen onderzoeken momenteel het verband met e-liquids en vergelijken het klinisch beeld van de patiënten met die in de VS. Er is een netwerk ingericht dat momenteel signalen over ernstige gezondheidsklachten door e-sigaretten in Nederland verzamelt. Op deze manier kunnen signalen over klachten zoals die in de VS goed opgepikt worden. Indien er meer concrete informatie bekend is over de oorzaak van de klachten onder Amerikaanse patiënten over en of dit overeenkomt met de Nederlandse signalen zal ik uw Kamer hierover informeren. Reclame maken voor de e-sigaret is alleen binnen speciaalzaken toegestaan, en daarbuiten niet. De NVWA houdt hier toezicht op.
Wat is uw mening over het onderzoek van het Trimbos-instituut waaruit blijkt dat in 2017 méér scholieren van 12 tot en met 16 jaar wel eens een elektronische sigaret of shisha pen hebben gebruikt (28%) dan een gewone sigaret (17%) en dat onder de 16-jarigen 36% al ervaring heeft met de e-sigaret?4
Ik vind het een zeer verontrustende ontwikkeling dat zoveel jongeren een e-sigaret of sisha-pen uitproberen. Dit is de reden waarom in het Nationaal Preventieakkoord is besloten een aantal maatregelen te treffen om het gebruik en de zichtbaarheid van de e-sigaret te verminderen, zoals onder andere de uitbreiding van het rookverbod met de e-sigaret, neutrale verpakkingen en het uitstalverbod. In het streven naar een rookvrije generatie is namelijk geen plek voor de e-sigaret.
Wat vindt u van het feit dat de door TabakNee.nl onderzochte webshop die e-sigaretten verkoopt geen systeem heeft waarmee de leeftijd van de klant gecontroleerd kan worden terwijl dit wettelijk verplicht is? Wat bent u van plan hieraan te gaan doen?
Het tabaks- en rook warenbesluit, Artikel 5.6, tweede lid stelt: «Een detaillist die een tabaksproduct of aanverwant product aanbiedt voor binnenlandse verkoop op afstand hanteert een leeftijdsverificatiesysteem dat op het tijdstip van de verkoop vaststelt dat de consument de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.» Veel websites maken gebruik van een leeftijdsvraag om op de website te komen. Het toezicht op de naleving van de leeftijdsverificatie is complex, omdat voor het constateren van een overtreding een testkoop uitgevoerd moet worden. De NVWA is op dit moment bezig met het ontwikkelen van een testkoopmethode met 17-jarigen. Ik zal uw Kamer hier voor het einde van het einde van het jaar over informeren.
Klopt het volgens u dat niet alleen Mr Joy, maar meerdere online-webshops van e-sigaretten niet checken of een koper 18 jaar of ouder is, zoals tijdens het onderzoek van TabakNee.nl is gesignaleerd? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u, gezien de toename in het gebruik van de e-sigaret onder jongeren en de wijze waarop de e-sigaret gepromoot wordt in aantrekkelijke verpakkingen, het eens met Stichting Rookpreventie Jeugd dat niet alleen voor gewone sigaretten, maar ook voor de e-sigaret een neutrale verpakking noodzakelijk is?
Ik ben het met Stichting Rookpreventie Jeugd eens dat ook voor e-sigaretten neutrale verpakkingen moeten worden ingevoerd. Daarom is in het preventieakkoord opgenomen dat in 2022 neutrale verpakkingen voor e-sigaretten worden ingevoerd.
Vindt u in dit licht het standpunt uit het Nationaal Preventieakkoord om eventueel in 2022 plain packaging voor e-sigaretten in te voeren niet veel te laat, gezien de ervaringen in de VS waar onder scholieren een ware nicotine-epidemie is uitgebroken dankzij e-sigaret Juul?5 6
In het Nationaal Preventieakkoord is besloten een pakket aan maatregelen te treffen om het gebruik en de zichtbaarheid van de e-sigaret te verminderen (zie ook mijn reactie op vraag 5). Ik zie op dit moment geen noodzaak om dit te vervroegen.
Wat vindt u van de constatering van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat vrijwel alle e-sigaretten die Mr Joy en andere webshops verkopen lekkere, zoete smaakjes hebben die tieners kunnen verleiden om deze vorm van nicotine tot zich te nemen in het licht van de wettelijke bepalingen dat aan gewone sigaretten geen smaakstoffen mogen worden toegevoegd?7
Ik ben bekend met het onderzoek van het RIVM naar de aantrekkelijkheid van e-sigaretten. Daaruit blijkt dat smaakstoffen belangrijk zijn voor consumenten van de e-sigaret en dat de uitgebreide keuze aan smaken, met name de zoete en fruitige, bijdragen aan de aantrekkelijkheid van e-sigaretten voor jongeren. Op dit moment zijn de verschillende smaken e-liquids toegelaten, maar er is een mogelijkheid opgenomen in de Tabaksproductenrichtlijn om smaken voor de e-sigaret op nationaal niveau te verbieden. Alleen Hongarije heeft hiervan gebruik gemaakt. Zoals in het antwoord op vraag 4. is toegezegd komt het Trimbos voor het einde van dit jaar met stand van zaken van de wetenschap over e-sigaretten. De rol van de e-sigaret als mogelijk opstapproduct zal hier ook in worden meegenomen.
Is het niet opvallend dat, anders dan bij tabak, de gezondheidswaarschuwingen op e-sigaretten beperkt blijven tot «Dit product bevat de zeer verslavende stof nicotine. Het gebruik ervan wordt afgeraden voor niet-rokers», terwijl uit onderzoek blijkt dat bijvoorbeeld de kans op een beroerte of hartinfarct fors toeneemt, 29% respectievelijk 25%, bij het gebruik van de e-sigaret? Bent u het met Stichting Rookpreventie Jeugd eens dat daarvoor gewaarschuwd moet worden op de verpakkingen van e-sigaretten? Zo nee, waarom niet?8
In de Europese Tabaksproductenrichtlijn is de bovengenoemde gezondheidswaarschuwing op dit moment de enige verplichte gezondheidswaarschuwing voor de e-sigaret. Op dit moment laat ook de Europese Commissie onderzoek uitvoeren naar de schadelijkheid van de e-sigaret. Dit onderzoek zal eind 2020 worden opgeleverd. Mochten de uitkomsten leiden tot uitbreiding van de maatregelen op het gebied van de e-sigaret, dan zal dit worden meegenomen in de evaluatie van de Tabaksproductenrichtlijn die in 2021 zal plaatsvinden.
Op welke wijze denkt u in Nederland Amerikaanse toestanden rondom de e-sigaret te kunnen voorkomen, dit in het licht van de ernstige bedreiging voor de volksgezondheid die de e-sigaret kan opleveren en het feit dat uit onderzoek blijkt dat er aanwijzingen zijn dat de e-sigaret een stepping stone kan zijn naar het gebruik van gewone sigaretten?9
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven nemen we verschillende maatregelen om het gebruik en de zichtbaarheid van de e-sigaret te verminderen. Daarnaast is er de afgelopen jaren al een aantal maatregelen genomen en zijn er strenge eisen vastgelegd in de Tabaksproductenrichtlijn. Eén daarvan is de toegestane nicotinegehalte in vloeistoffen voor de e-sigaret. De toegestane hoeveelheid ligt in de VS bijna drie keer zo hoog als in de Europese Unie. Daarnaast wordt er in de Verenigde Staten veel reclame gemaakt voor de e-sigaret richting jongeren, bijvoorbeeld via sociale media. Dit is in Nederland verboden in verband met ons strikte reclameverbod voor tabaksproducten en de e-sigaret.
Het bericht ‘Dagelijks rechten geschonden’ inzake het gevangeniswezen op Sint Maarten |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dagelijks rechten geschonden» over het gevangeniswezen op Sint Maarten?1
Ja.
Deelt u – op hoofdlijnen – de feitelijke constateringen zoals die door de geïnterviewde advocaat worden weergegeven?
Rechtshandhaving en daarmee ook het gevangeniswezen is een landsaangelegenheid. Het is niet aan mij om de in het artikel weergegeven constateringen te beoordelen. Echter, van het Ministerie van Justitie van Sint Maarten is nadere informatie ontvangen die in de beantwoording van de vragen is verwerkt.
Vanuit de samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten als ook door de afspraken die Minister Dekker en ik in oktober 2018 met Sint Maarten hebben gemaakt ter verbetering van de detentiesituatie, word ik door Sint Maarten op gezette tijden over diverse ontwikkelingen geïnformeerd en wordt er gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt.
Over de uitvoering van de gemaakte afspraken is uw Kamer meerdere malen geïnformeerd2, alsmede over het werkbezoek dat de Minister voor Rechtsbescherming en ik op 11 april jl. brachten aan de vier detentiefaciliteiten op Sint Maarten3. De autoriteiten van Sint Maarten zijn gecommitteerd de detentieomstandigheden verder te verbeteren.
Klopt het dat gedetineerden in de Pointe Blanche-gevangenis 23 uur per dag in hun cel moeten blijven? Geldt dit voor alle gedetineerden of zijn er categorieën gedetineerden waarvoor een minder streng regime geldt? Zijn er in Nederland, binnen het Koninkrijk dan wel in Europees verband of anderszins normen die bepalen hoeveel uren gedetineerden minimaal buiten hun cel moeten kunnen verblijven? Hoe verhouden deze normen zich ten opzichte van de situatie in de Pointe Blanche-gevangenis?
Het Ministerie van Justitie van Sint Maarten heeft mij laten weten dat de gedetineerden in de Point Blanche gevangenis, conform artikel 30 van het Huishoudelijk reglement penitentiaire inrichtingen, tenminste 2 uur per dag in de buitenlucht verblijven. Eén uur in de ochtend en één uur in de middag. Daarnaast zijn voor een groot gedeelte van de dag de cellen geopend zodat er toegang is tot de galerij.
Daarnaast hebben de autoriteiten aangegeven dat binnen het dagprogramma de gedetineerden de mogelijkheid hebben lessen te volgen. Voorbeelden hiervan zijn de Engelse lessen en algemene educatieve ontwikkeling. Ook hebben gedetineerden de mogelijkheid werk te verrichten in bijvoorbeeld de keuken van de faciliteit, te helpen bij het renoveren van de faciliteiten, en om schoon te maken en/of te verven.
In Nederland hebben gedetineerden recht op minimaal zes uur recreatie per week en één uur per dag verblijf in de buitenlucht (artikel 49 Penitentiaire beginselenwet). Artikel 3 van de Penitentiaire maatregel houdt voorts in dat er in beginsel tussen de 18 en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek wordt geboden. Ook volgens de European Prison Rules (die een aanbevelend karakter hebben) en de standaarden van het Europees Comité tegen Foltering (CPT) geldt minimaal één uur per dag in de buitenlucht als uitgangspunt. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bevat geen harde normen over het aantal uren dat gedetineerden minimaal buiten hun cel moeten kunnen verblijven. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) toetst de combinatie van detentieomstandigheden, en neemt de mogelijkheid van verblijf buiten een cel mee in de beoordeling.
Klopt het dat er in de gevangenis op Sint Maarten geen mogelijkheden zijn voor resocialisatie of psychiatrische hulp? Bestaat er op Sint Maarten – binnen of buiten de gevangenis – een vorm van reclassering dan wel Forensisch Psychiatrische Dienst? Klopt het dat de Mental Health Foundation slechts uit twee forensische psychiaters bestaat en dat deze op het punt staan om te vertrekken? Hoe wordt op Sint Maarten vorm en inhoud gegeven aan opdrachten van rechters die in hun vonnis (bijvoorbeeld) reclasseringsbegeleiding opleggen?
Het Ministerie van Justitie van Sint Maarten geeft aan dat reclassering beschikbaar is en een rol speelt in de trajecten voor en na invrijheidsstelling. De capaciteit en mogelijkheden op het eiland zijn echter beperkt. Gevangenen hebben toegang tot maatschappelijk werkers en er wordt op dit moment een gedragstherapeut geworven, zodat aan specifieke doelgroepen de benodigde zorg en begeleiding kan worden geboden. Ook geeft het Ministerie van Justitie aan dat er een schema is opgezet voor tijdelijke vervanging van psychiaters die op korte termijn vertrekken, totdat nieuwe psychiaters zijn aangenomen.
Klopt het dat op Sint Maarten momenteel nauwelijks daadwerkelijk mensen in voorlopige hechtenis worden genomen omdat er geen plek is in de gevangenis? Is er sprake van een vorm van heenzendbeleid of worden alle verdachten (al dan niet onder voorwaarden) heengezonden? Welke gevolgen heeft dit voor lopende opsporingsonderzoeken, maar ook: welke gevolgen heeft dit voor het functioneren van de rechtsstaat op Sint Maarten in meer algemene zin?
De vragen met betrekking tot het heenzendbeleid zal ik doorgeleiden naar de verantwoordelijke autoriteiten op Sint Maarten. Het betreft immers de rechtsgang van Sint Maarten. Ik kan niet beoordelen welke specifieke gevolgen dit heeft voor lopende opsporingsonderzoeken en het functioneren van de rechtsstaat.
De Minister van Justitie van Sint Maarten heeft mij per brief (d.d. 31 mei 2019) aangegeven dat de totale detentiecapaciteit van Point Blanche 86 plaatsen betreft. Tevens heeft mij het bericht bereikt dat de jeugdinrichting (Miss Lalie Center) momenteel is opgestart met de opening van een vleugel.
Hoe verhoudt de in het artikel geschetste situatie zich tot de maatregelen die de regering van Sint Maarten neemt of dient te nemen in het kader van het intensieve toezicht dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft opgelegd aan het Koninkrijk naar aanleiding van de Corallo-zaak? Kunt u – in het licht van het artikel – schetsen of de voorgenomen technische bijstand en verbetermaatregelen daadwerkelijk gaan bijdragen aan het creëren van een situatie die voldoet aan de normen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Over het toezicht door het Comité van Ministers van de Raad van Europa in de zaak Corallo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken u uitvoerig per brief (d.d. 12 juni 2019) geïnformeerd. De Minister van Buitenlandse Zaken gaf aan dat het Execution Department van het secretariaat van het Comité van Ministers komend najaar een appreciatie aan het Koninkrijk zal geven over het actieplan dat het Koninkrijk op 9 april 2019 namens Sint Maarten aanbood aan het Comité van Ministers. In het ingediende actieplan staat beschreven welke renovatiewerkzaamheden Sint Maarten realiseerde en welke verdere maatregelen worden voorzien. De uitvoering van dit actieplan draagt bij aan de tenuitvoerlegging van de uitspraak van het EHRM in de zaak Corallo, zodat het Comité van Ministers tot beëindiging van toezicht kan besluiten.
Kunt u zich voorstellen dat de in het artikel geschetste situatie – in het bijzonder de situatie dat nieuwe verdachten bij gebrek aan plaats in de gevangenis worden heengezonden – ernstige zorgen baren, met name daar waar het gaat om de effectiviteit van de actuele rechtshandhaving op Sint Maarten? Kunt u aangeven of u – liefst in overleg met de regering op Sint Maarten – voor u zelf een soort ondergrens hebt gedefinieerd ten aanzien van de detentie-situatie op Sint Maarten?
Ik beschouw deze signalen met betrekking tot de feitelijke sanctie-uitvoering als zorgwekkend. Sint Maarten is gehouden aan diverse internationale standaarden.
De ondergrens ten aanzien van de situatie in detentie vloeit voort uit het EVRM, waaronder artikel 3 EVRM (verbod op onmenselijke behandeling) en het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Met betrekking tot capaciteit kan ik melden dat inmiddels elf containercellen van Bonaire zijn overgebracht naar Sint Maarten. Met deze stap kan gewerkt worden aan een uitbreiding van het aantal plaatsen in Point Blanche.
Onderhandelingen in het kader van de Group of Governmental Experts bij de Conventie voor Conventionele Wapens |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie Koopmans c.s. waarin het kabinet wordt verzocht om aanjager te zijn van «een zo breed gedragen en verstrekkend mogelijk verdrag of andere bindende internationale regelgeving ter beheersing van de productie, plaatsing, verspreiding en inzet van nieuw potentiële massavernietigingswapens» zoals drones en killer robots?1
Ja.
Hoe geeft u in de Group of Governmental Experts (GGE) bij de Conventie voor Conventionele Wapens (CCW) opvolging aan de motie?
De motie-Koopmans c.s. constateert dat nieuwe technologische ontwikkelingen hebben geleid en zullen leiden tot het ontstaan en de verspreiding van nieuwe wapens die goedkoper en makkelijker te maken zijn, met de potentie om op ongekend grote schaal dood en verderf te zaaien, en derhalve als massavernietigingswapens kunnen worden beschouwd. Voorts roept de motie de regering op om aanjager te zijn van een zo breed gedragen en verstrekkend mogelijk verdrag of andere bindende internationale regelgeving ter beheersing van de productie, plaatsing, verspreiding en inzet van nieuwe potentiële massavernietigingswapens.
Zoals aan uw kamer is medegedeeld (Kamerstuk 33 694, nr. 45) is het kabinet terughoudend om nieuwe technologieën als (onderdeel van) wapensystemen categorisch te bestempelen als massavernietigingswapens2. Deze terughoudendheid wordt internationaal breed gedeeld, zoals zichtbaar is op de agenda van de Group of Governmental Experts on Lethal Autonomous Weapons Systems (GGE LAWS),waar door verdragspartijen bij de Conventie voor Conventionele Wapens (CCW) gesproken wordt over autonome wapensystemen. Binnen de GGE LAWS wordt zeer zorgvuldig nagedacht en gesproken over de mogelijke toepassingen van nieuwe technologieën op het gebied van autonomie in wapensystemen. Dit internationaal forum indachtig herkent het kabinet (en de internationale gemeenschap) zich niet altijd in het beeld dat juist deze wapensystemen per definitie in staat zullen zijn om op «ongekend grote schaal dood en verderf» te zaaien. De toepassing van autonomie in wapensystemen heeft namelijk ook positieve toepassingen, bijvoorbeeld op het gebied van rekenkracht, inlichtingenvergaring, data-analyse, snelheid van opereren en precisie. Daarmee kan het gebruik van deze systemen leiden tot een vermindering van burgerslachtoffers en nevenschade. Bovendien kan de toepassing van nieuwe technologieën in wapensystemen bijdragen aan het veilig houden van Nederland.
Dat gezegd hebbende, hecht het kabinet eraan te benadrukken dat technologische vooruitgang alleen kan en mag binnen de kaders van het bestaande internationaal recht. Nederland zet zich binnen de GGE daarom in voor de toepassing en naleving van het internationaal recht, dat voor Nederland onverminderd van toepassing is op autonome wapensystemen. Onderdeel van deze inzet is een nadere duiding van het concept «betekenisvolle menselijke controle» en het bereiken van internationale overeenstemming daarover. Het hoofddoel van het kabinet in dit forum is dat autonome wapensystemen te allen tijde onder betekenisvolle menselijke controle blijven staan en conform het internationaal recht worden ontwikkeld en ingezet. Ieder jaar biedt de GGE een eindrapport met conclusies en aanbevelingen aan de jaarlijkse vergadering van verdragspartijen bij de CCW aan, die besluiten (kunnen) nemen over de voortzetting van de werkzaamheden van de GGE. Nederland heeft zich tijdens de meest recente onderhandelingen van de GGE (augustus 2019) succesvol ingezet voor een stevig inhoudelijk rapport dat nadruk legt op de noodzaak tot verdere verduidelijking en ontwikkeling van het bestaande normatieve en operationele kader t.a.v. autonome wapensystemen.
Het kabinet wenst hierbij het onderscheid te benadrukken tussen autonome wapensystemen en volledig autonome wapensystemen. De Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken en de Adviesraad Internationale Vraagstukken definieerden in hun advies «Autonome wapensystemen: de
noodzaak van betekenisvolle menselijke controle»3, een autonoom wapen als een systeem dat zelfstandig doelen, offensief of defensief, die voldoen aan voorgeprogrammeerde kenmerken, selecteert en aanvalt, nadat mensen hebben besloten het wapen in te zetten en waarbij de mens niet meer kan ingrijpen om de aanval te stoppen. Volledig autonome wapensystemen daarentegen – door sommigen ook wel aangeduid als «moordrobots» – zijn zodanig geprogrammeerd dat zij het gehele targeting proces zelfstandig uitvoeren, vanaf het formuleren van het militaire doel tot en met het bepalen van de plaats en tijd van inzet. Betekenisvolle menselijke controle over zulke systemen is niet mogelijk en daarmee zijn deze wapens in strijd met het internationaal recht. Het kabinet verwerpt op voorhand de ontwikkeling en het gebruik van volledigautonome wapensystemen.
Voor een uitgebreide toelichting van de Nederlandse inspanningen t.a.v. de opvolging van de motie-Koopmans c.s. – waaronder maar niet uitsluitend binnen de GGE LAWS – verwijst het kabinet naar de Kamerbrief inzake de motie-Koopmans c.s. over beheersing van de productie, plaatsing, verspreiding en inzet van nieuwe potentiële massavernietigingswapens die uw Kamer op 20 september 2019 is toegegaan. In die brief kondigt het kabinet aan dat Nederland het komend jaar een internationale conferentie zal organiseren, waarbij partnerlanden, bedrijfsleven, experts en NGO’s met elkaar zullen spreken over internationale standaarden voor de commerciële Unmanned Aerial Vehicle-industrie, ten behoeve van verantwoorde productie en gebruik.
Ziet u mogelijkheden om samen te werken met buitenlandse partners om in te zetten op een internationaal verdrag of andere bindende regelgeving, en welke initiatieven heeft u daartoe sinds het aannemen van de motie genomen?
Nederland acht het bestaande internationaal recht onverminderd van toepassing op autonome wapensystemen en pleit in het internationale debat voor strikte naleving hiervan t.a.v. de ontwikkeling en het gebruik van dergelijke systemen. Daarom heeft het kabinet initiatieven genomen om meer richting te geven aan de interpretatie en toepassing van het bestaande internationaal recht t.a.v. autonome wapensystemen, zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2 en uitgebreider omschreven in de hierboven genoemde Kamerbrief inzake de motie-Koopmans c.s. Zo bevat het consensusrapport met conclusies en aanbevelingen van de GGE, dat in november aangeboden zal worden aan de verdragspartijen bij de CCW, elf overeengekomen Guiding Principles voor de ontwikkeling en het gebruik van autonome wapensystemen. Het kabinet zal zich tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de verdragspartijen bij de CCW inspannen voor omarming van het rapport van de GGE en voor bekrachtiging door de verdragspartijen van de elf Guiding Principles.
Het internationale krachtenveld op dit terrein is complex en verdeeld. De standpunten t.a.v. autonome wapensystemen lopen zeer uiteen en het is een uitdaging om sommige vastgelopen discussies weer in beweging te brengen.
Het springen van ramen bij het ministerie aan de Rijnstraat |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ramen in gebouw ministerie springen kapot»1
Ja.
In hoeverre levert de situatie gevaar op voor de gebruikers van het pand?
De situatie levert geen gevaar op voor de gebruikers van het pand. De ruitbreuken betreffen alleen de buitenruiten van de atria aan de noordzijde van het gebouw en niet de binnenruiten van het isolatieglas. Een gespecialiseerd adviesbureau heeft op 31 juli jl. in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf onderzoek gedaan naar de risico’s op letselschade in de huidige situatie en constateerde dat er op basis van de huidige situatie geen aanwijzingen zijn om aan de kwaliteit van de binnenruiten te twijfelen. Om die reden zijn geen voorzieningen aan de binnenzijde noodzakelijk.
Welke maatregelen zijn en worden er getroffen om deze gevaren zo snel mogelijk te verhelpen?
De gebarsten buitenruiten zijn verwijderd. In november worden deze vervangen. Voor de risico’s die samenhangen met de ruitbreuken is uit voorzorg een calamiteitenplan opgesteld om de veiligheid te waarborgen. Centraal daarin staat de afsluiting van de onderdoorgang Rijnstraat 8 bij windkracht 7 of hoger. De uitgang van de Koningstunnel is tijdelijk overkapt. Onderzocht wordt welke tijdelijke en vervolgens permanente maatregelen getroffen kunnen worden om de veiligheidsrisico’s en de hinder die samenhangen met de ruitbreuken verder te voorkomen.
Wat is het tijdspad voor het onderzoek door het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) naar de oorzaak van het barsten van de glasplaten en kunnen de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer worden gedeeld?
Nadat op 24 en 26 juli jl. een derde en een vierde ruit zijn gebarsten bij Rijnstraat 8 heeft het Rijksvastgoedbedrijf op 29 juli jl. een opdracht verstrekt aan een gespecialiseerd adviesbureau. Op 31 juli jl. is door het bureau onderzoek gedaan en op 2 augustus jl. leverde dit bureau een conceptnotitie op. Op grond daarvan heeft het RVB consortium PoortCentraal (verantwoordelijk voor bouw en exploitatie) aangesproken en in gezamenlijkheid met de gemeente Den Haag (verantwoordelijk voor de openbare ruimte) maatregelen getroffen. De definitieve versie van de notitie (20 augustus jl.) is als bijlage bijgesloten 2.
Is het risico op het huidige verschijnsel voldoende onderkend en ondervangen in de huidige regelgeving? Zo ja, is voldaan aan deze regelgeving? Zo nee, moet de regelgeving niet worden aangepast?
Bekend is dat in dit type glas onzuiverheden kunnen zitten die onder invloed van omgevingsfactoren, zoals warmte, tot glasbreuk kunnen leiden. Om te kunnen voldoen aan de geldende NEN-norm moeten deze glasplaten een hittetest hebben ondergaan. Hiervoor zijn de bijbehorende documenten afgegeven. Een dergelijke test is erop gericht glasplaten met onzuiverheden te elimineren. Toch kan het voorkomen dat een enkele glasplaat door deze test komt, ook al bevat het dit soort onzuiverheden. Omdat in het geval van de Rijnstraat relatief veel ruiten zijn gebarsten, wordt nader onderzoek verricht naar mogelijke oorzaken en risico’s. Vanwege dit lopende onderzoek is het nog te vroeg om te concluderen dat regelgeving aangepast moet worden.
In hoeverre heeft er bij oplevering van het gebouw toezicht plaatsgevonden door of in opdracht van het RVB naar de bouwkundige staat en veiligheid van het gebouw?
Contractueel is overeengekomen dat er een hoofdconstructeur, in dit geval PoortCentraal, verantwoordelijk is voor bouwkundig toezicht. Voor de (brand)veiligheid en beveiliging zijn voor oplevering integrale testen uitgevoerd, die succesvol zijn verlopen. Daarnaast is risicogestuurd getoetst, wat inhoudt dat die onderdelen zijn getoetst waar risico’s werden voorzien. Dit betreft bijvoorbeeld de constructie van de dragende kolommen van de onderdoorgang en de energieprestatie van het gebouw. Dit is in overeenstemming met het contract tussen het RVB en PoortCentraal.
Zijn de risico’s op het breken en vallen van het veiligheidsglas in het vergunningentraject of het toezicht daarop naar voren gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zowel in het vergunningentraject als in het toezicht daarop zijn de risico’s op het eventueel breken en vallen van het veiligheidsglas niet naar voren gekomen. Omdat het glas voorzien was van de vereiste documenten was hier ook geen aanleiding toe.
In hoeverre zijn er andere risico’s voor de veiligheid van het gebouw gesignaleerd, en welke mitigerende maatregelen zijn daarop getroffen?
Sinds de ingebruikname zijn er, naast de ramen, drie risicovolle situaties gesignaleerd waarover uw Kamer al eerder is geïnformeerd:
De onderdoorgang Rijnstraat 8 bleek na oplevering te glad na regen, waardoor voetgangers konden uitglijden. Inmiddels is de onderdoorgang opnieuw aangelegd met klinkers, opgeruwde stoepdelen en een verbeterde waterafvoer;
De treden van de designtrappen hadden een opstaand randje en een leuning die onvoldoende grip gaf, waardoor gebruikers mogelijk zouden kunnen struikelen, wat in enkele gevallen ook is gebeurd. De eerste trappen zijn inmiddels aangepast. Op 14 oktober 2019 zullen alle trappen zijn aangepast;
Rijnstraat 8 heeft breedplaatvloeren. Uit voorzorg geldt voor het nieuwe aangebouwde deel als algemene beheersmaatregel dat de vloerbelasting niet mag toenemen. Dat houdt onder meer in dat specifiek voor Rijnstraat 8 wordt geadviseerd geen bijeenkomsten van 30 personen of meer op de werkverdiepingen te organiseren en geen extra gewicht toe te voegen in de vorm van stapels printpapier, extra kasten, enz. Voor enkele ruimten geldt een separate gebruiksbeperking. Voor de zekerheid wordt door floormanagers hierop toegezien. Hiermee is, in afwachting van herstelmaatregelen, een veilig gebruik gewaarborgd.
In hoeverre is er bij de renovatie van Rijnstraat 8 rekening gehouden met de weersomstandigheden op de locatie en zijn de aan het pand gestelde veiligheidseisen zwaar genoeg om deze weersomstandigheden te weerstaan?
Bij elk bouwwerk dat wordt aanbesteed, dus ook bij Rijnstraat 8, is het uitgangspunt dat het altijd moet voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit. Daarin zijn ook criteria opgenomen over de weersomstandigheden die een pand moet kunnen weerstaan.
Welke lessen heeft het RVB getrokken uit de casus rondom de Hoftoren in 2008 en hoe is het mogelijk dat er na deze casus nogmaals problemen ontstaan bij Rijksgebouwen onder bepaalde weersomstandigheden?2
Beide casussen zijn niet vergelijkbaar. Bij de Hoftoren ging het om aluminium beplatingen die onvoldoende waren geborgd. In de Rijnstraat gaat het om geleverde ruiten waarin, zoals uit het genoemde notitie blijkt, ondanks de uitgevoerde testen en de daarbij horende documentatie, onzuiverheden zitten die tot breuken hebben geleid.
Hoe verhoudt de keten van regelgeving en toezicht op bouwveiligheid zich tot de recente gebeurtenissen bij de Rijnstraat 8 en het AFAS-stadion?
Op dit moment is nog onduidelijk wat de oorzaak is geweest van het instorten van het dak van het AFAS-stadion. Dit moeten de onderzoeken van Royal HaskoningDHV en de Onderzoeksraad voor Veiligheid uitwijzen. Zodra er meer bekend is, zal de Minister van BZK zich beraden op mogelijke stappen. Door de Minister van BZK zijn overigens al acties genomen in relatie tot de bouwveiligheid. Zij heeft uw Kamer hierover geïnformeerd op 29 oktober 2018 (TK 28 325, nr. 178) in reactie op het rapport «Bouwen aan constructieve veiligheid – lessen uit de instorting parkeergebouw Eindhoven Airport» uit oktober 2018 van de Onderzoeksraad. De ketenpartners, zijn hierover een reactie aan de Onderzoeksraad aan het voorbereiden. In oktober zullen deze partijen de Onderzoeksraad daarover informeren.
Waar zitten volgens u eventuele zwakke schakels in de keten van regelgeving en toezicht op bouwveiligheid die geleid kunnen hebben tot de huidige gevaarlijke situaties?
Zie antwoord vraag 11.
Welke inspanningen doet u om deze zwakke schakels te versterken om dergelijke incidenten zo goed als mogelijk te voorkomen in de toekomst?
Zie antwoord vraag 11.
De grote problemen bij het CBR |
|
Jan de Graaf (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA), Rutger Schonis (D66), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «CBR blundert met medische dossiers»?1
Ja.
Kunt u uitleggen bij hoeveel dossiers er problemen zijn en wanneer de problemen zijn rechtgezet?
Het CBR heeft mij gemeld dat zij in de periode januari tot en met juni 2019 71 gevallen heeft geconstateerd waarin een document van een bepaalde klant in het (digitale) dossier van een andere klant raadpleegbaar bleek te zijn. In alle gevallen is gehandeld volgens de binnen het CBR geldende procedure voor datalekken. In 2018 zijn er 5 soortgelijke gevallen geconstateerd.
Wanneer heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) voor het eerst geconstateerd dat medische dossiers verwisseld zijn en aan de dossiers van andere mensen zijn toegevoegd?
Het CBR heeft voor het eerst op 24 januari 2018 een datalek geconstateerd waarbij sprake was van een situatie waarin een document van een bepaalde klant in het (digitale) dossier van een andere klant raadpleegbaar bleek te zijn.
Zijn alle mensen, van wie data gelekt zijn, tijdig en juist geïnformeerd door het CBR?
Voor het melden van datalekken is bij het CBR een proces ingericht. Het CBR houdt zich aan AVG-wetgeving en heeft de datalekken op basis van de interne richtlijn «meldplicht datalekken» geconstateerd, geregistreerd, gemeld en afgehandeld. Overeenkomstig de meldplicht datalekken in de AVG-wetgeving moet, in de gevallen waarbij het datalek een hoog risico voor de betrokkene tot gevolg heeft, het datalek ook onverwijld medegedeeld worden aan de klant van wie de persoonsgegevens gelekt zijn. Het CBR heeft mij laten weten dat zij heeft gehandeld conform de meldplicht datalekken in de AVG-wetgeving.
Wanneer heeft het CBR u van dit probleem op de hoogte gesteld?
Het CBR heeft mij op 8 augustus 2019 geïnformeerd dat zij waren benaderd door een journalist met een vraag over medische gegevens die in de online omgeving van het CBR door onbevoegden in te zien zijn.
Wanneer heeft het CBR hiervan melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Kunt u deze melding aan de Kamer doen toekomen?
Het CBR heeft alle geconstateerde datalekken conform de meldplicht datalekken, steeds na constatering gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
De inhoud van de melding van een datalek aan de Autoriteit Persoonsgegevens is van vertrouwelijke aard. Ook de Autoriteit Persoonsgegevens maakt deze informatie niet openbaar. Het CBR maakt melding van een datalek overeenkomstig het proces en het meldformulier van de Autoriteit Persoonsgegevens. Dit proces en formulier is voor iedereen te raadplegen op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Is de leiding van het CBR «in control» bij het primaire proces?
Het CBR kampt met problemen in het primaire proces, waardoor de gemiddelde doorlooptijd bij de behandeling van een aanvraag voor een gezondheidsverklaring te lang is. De leiding van het CBR werkt er hard aan om de problemen het hoofd te bieden.
Herinnert u zich het plenaire debat over het CBR van 19 juni jl. waarin u stelde bezorgd te zijn over de aanpak om te voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en stelde «er niet aan te moeten denken dat daar iets mis mee zou gaan»? Welke stappen heeft u ondernomen om te voorkomen dat problemen als deze zouden ontstaan?
Het CBR heeft een plan van aanpak opgesteld om de risico’s aan te pakken die uit de uitgevoerde privacy impact assessments van de bedrijfskritische ICT-systemen zijn gekomen. De betreffende activiteiten zijn in uitvoering. Via periodieke overleggen van mijn medewerkers met de CIO en de functionaris gegevensbescherming van het CBR wordt mijn ministerie door het CBR geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak.
Bent u bereid elke maand een voortgangsrapportage naar de Kamer te sturen over het CBR met de kerncijfers, zoals alle termijnoverschrijdingen bij verleningen en keuringen?
Ja, ik ben bereid om de rapportage die het CBR maandelijks aan mij doet toekomen in het kader van het aangescherpt toezicht te delen met de Kamer.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘75-plussers blijven in onzekerheid: mag ik nu wel of niet autorijden’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «75-plussers blijven in onzekerheid: mag ik nu wel of niet autorijden?»?1
Ja.
Herkent u het probleem dat er een grote groep 75-plussers is van wie het rijbewijs vóór 1 december 2019 verloopt, ondanks dat zij aan hun verplichtingen in het kader van de herkeuring en vernieuwing van hun rijbewijs hebben voldaan?
Ja. Ik krijg nog steeds veel brieven van burgers die worden geconfronteerd met een lange doorlooptijd bij het CBR en die als gevolg daarvan met een verlopen rijbewijs zitten. Ik heb het CBR daarom gevraagd passende maatregelen te treffen en mij van de resultaten daarvan op de hoogte te houden. De afgelopen periode zijn diverse verbeteringen doorgevoerd; spoed- en voorrangsprocedures zijn in gang gezet voor mensen die tijdig zijn begonnen met hun aanvraag en er wordt hard gewerkt aan de invoering van de AMvB administratieve verlenging van het rijbewijs voor 75-plussers.
Wat vindt u van de oproep van het Verbond van Verzekeraars aan hun leden om coulant te zijn ten aanzien van mensen met een verlopen rijbewijs? Erkent u dat deze stap voor veel onduidelijkheid kan zorgen voor bezitters van een verlopen rijbewijs en ertoe kan leiden dat deze mensen denken dat het dan ook niet strafbaar is om met een verlopen rijbewijs achter het stuur te stappen?
Dat verbaast mij, aangezien je strafbaar bent als je rijdt met een ongeldig rijbewijs en de Minister van Justitie en Veiligheid mij heeft laten weten dat een gedoogconstructie vanuit handhavingsperspectief niet mogelijk is.
Erkent u dat veel mensen met een verlopen rijbewijs nu onzekerheid ervaren omdat hen niet duidelijk is of hun verzekeraar zich ook coulant gaat opstellen in geval van schade en zich ongelijk behandeld voelen wanneer hun verzekeraar er niet voor kiest om deze coulance toe te passen?
De regelgeving is helder; rijden met een ongeldig rijbewijs is strafbaar. Om 75-plussers tegemoet te komen werken we nu aan de administratieve verlenging zodat zij in afwachting van de beoordeling door het CBR over hun rijgeschiktheid kunnen blijven rijden.
Erkent u dat de oorzaak van deze onduidelijkheid, onzekerheid en rechtsongelijkheid ligt in het feit dat de overheid achterblijft in het oplossen van dit probleem?
Voor het probleem van de lange doorlooptijden bij het CBR waardoor het rijbewijs van mensen (bijna) verloopt, zijn diverse verbeteringen in gang gezet. Zo wordt een nieuw ICT-systeem geïmplementeerd en wordt gewerkt aan uitbreiding van de medische beoordelingscapaciteit. Want iedere dag dat mensen buiten hun schuld om zonder rijbewijs zitten, is er één teveel. Op verzoek van de Tweede Kamer behandelt het CBR de aanvragen van sommige groepen – mits zij hun aanvraag tijdig hebben ingediend – met voorrang, zoals mensen met een (bijna) verlopen rijbewijs die een rijbewijs nodig hebben voor hun werk, de spoedprocedure voor beroepschauffeurs.
Erkent u dat deze groep geen slachtoffer zou mogen worden van dit gebrekkige handelen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)? Bent u bereid te voorzien in een oplossing op korte termijn voor deze groep mensen?
Het is vreselijk dat burgers worden geconfronteerd met een lange doorlooptijd bij het CBR en als gevolg daarvan met een verlopen rijbewijs. De gevolgen hiervan voor mensen zijn vaak enorm ingrijpend. Daarom bereid ik een wetsvoorstel voor dat een administratieve verlenging van rijbewijzen van deze groep mogelijk maakt.
Erkent u ook dat het daarom van groot belang is dat de eerder aangekondigde administratieve verlenging van deze rijbewijzen zo spoedig mogelijk in werking treedt? Ziet u mogelijkheden om deze administratieve verlenging eerder dan 1 december 2019 in werking te laten treden? Zo nee, waarom niet?
Net als u wil ik een zo snel mogelijke oplossing voor de mensen die tijdig zijn begonnen met hun aanvraag en als gevolg van de lange doorlooptijden nu geconfronteerd worden met een (bijna) verlopen rijbewijs. Momenteel wordt daarom hard gewerkt om de AMvB en de uitvoering ervan op een zo kort mogelijke termijn te realiseren. Gestreefd wordt naar een invoering van de AMvB op 1 december 2019. Voor het doorlopen van het proces tot aan de inwerkingtreding is echter tijd nodig. Na bespreking in de ministerraad zal de AMvB bij voorhang aan uw Kamer worden voorgelegd. Daarna dient het voorstel beoordeeld te worden door de Raad van State, die wij zullen vragen dit voorstel met spoed te behandelen. Daarnaast hebben CBR en RDW tijd nodig om hun systemen en werkwijzen inzake de administratieve verlenging aan te passen en op elkaar af te stemmen.
Deelt u de mening dat er tot het in werking treden van de aangekondigde administratieve verlenging een coulanceregeling, zoals omschreven in de aangenomen motie Schonis/Von Martels (Kamerstuk 29 398, nr. 688), op de kortst mogelijke termijn in werking zou moeten treden, teneinde de eerdergenoemde onduidelijkheid, onzekerheid en rechtsongelijkheid zo snel mogelijk weg te nemen?
Momenteel wordt hard gewerkt aan een oplossing. In mijn brief aan uw Kamer met mijn reactie op de aangenomen moties van 29 augustus 2019 zet ik uiteen waarom coulance betrachten voordat de aangepaste regelgeving in werking treedt helaas niet mogelijk is.
Welke stappen gaat u zetten om bovengenoemde coulanceregeling zo snel mogelijk in werking te laten treden? Gaat u het eerder genoemde streven van 1 oktober 2019 halen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder aangaf wordt gestreefd naar een invoering van de AMvB op 1 december 2019. De verwachting is dat de AMvB binnenkort besproken zal worden in de ministerraad. Daarna wordt het concept naar de Kamer gestuurd en gaat de termijn van 30 dagen lopen. De Kamer kan er zelf op toezien dat eerder dan 30 dagen na toezending ingestemd kan worden met het voorstel, vanwege de spoed. Daarna dient het voorstel beoordeeld te worden door de Raad van State. Het CBR en de RDW zijn tegelijkertijd hard aan het werk om de uitvoering eveneens gereed te hebben op 1 december 2019.
Bent u bereid op korte termijn te werken aan een oplossing voor 75-minners die wegens een beperking of andere gezondheidsreden een gezondheidsverklaring moeten afleveren bij het CBR alvorens een rijbewijs of rijbewijsverlenging te krijgen, maar nu door lange wachttijden zonder geldig rijbewijs zitten of binnenkort dreigen te zitten?
Daar zijn we nu druk mee bezig. De oplossing van het administratief verlengen van de geldigheidsduur van het rijbewijs van 75-plussers creëert ruimte voor het CBR om zich prioritair te richten op de meest risicovolle groepen, ook in de groep 75-minners. Het CBR geeft aan dat er door de administratieve verlenging ruimte ontstaat om in te lopen op de andere dossiers (vooral de tussentijdse meldingen en de examenkandidaten).
Erkent u dat ook deze groep geen slachtoffer zou mogen worden van dit gebrekkige handelen door het CBR en er nu ongelijke behandeling dreigt tussen deze twee groepen?
Het is vreselijk dat burgers worden geconfronteerd met een lange doorlooptijd bij het CBR en als gevolg daarvan met een verlopen rijbewijs. Voor zowel de 75-plussers als alle andere aanvragers hanteert het CBR het principe dat de mensen wiens rijbewijs als eerste verloopt en die tijdig met hun aanvraag zijn begonnen, ook als eerste worden geholpen. De administratieve verlenging biedt het CBR ruimte om de aanvragen van alle groepen tijdig te kunnen afhandelen.
Uitzetting van ongedocumenteerde Venezolanen |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat drie ongedocumenteerde Venezolanen op Bonaire in vreemdelingendetentie zijn geplaatst en zullen worden uitgezet?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Het bericht waaraan wordt gerefereerd is online niet vindbaar.
Bent u van mening dat onder de huidige omstandigheden uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht met het uitzetten van Venezolaanse burgers naar Venezuela? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt precies voorkomen dat betrokkenen bij terugkeer in een gevaarlijke situatie zullen belanden?
Ik deel uw standpunt. In alle gevallen wanneer sprake is van (gedwongen) uitzetting, moet beoordeeld worden of terugkeer op een zorgvuldige manier en met respect voor de waardigheid van de vreemdeling gerealiseerd kan worden. Op grond van de wet en regelgeving in Caribisch Nederland wordt er in het kader van het terugkeerproces van vreemdelingen naar landen van herkomst onder meer getoetst aan artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dat betekent dat onderzocht wordt of personen bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met het verdrag.
Is u bekend of deze drie betrokkenen eerder in de gelegenheid zijn geweest om legaal verblijf op Bonaire aan te vragen? Zo ja, waarom is geen verblijfsrecht toegekend? Zijn daarbij asielgerelateerde omstandigheden onderzocht?
Zoals eerder aan de Kamer is bericht, doe ik geen uitspraken over individuele zaken. Voorts wil ik nog wel meegeven dat, indien er sprake is van een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning, wordt getoetst aan de voorwaarden voor die gevraagde reguliere verblijfsvergunning. Er wordt niet ambtshalve getoetst aan asielgerelateerde omstandigheden. Deze worden eerst onderzocht indien de vreemdeling een verzoek om bescherming indient of aangeeft bij terugkeer te vrezen voor vervolging op een onmenselijke behandeling.
Houdt uitzetting in dat deze drie betrokkenen zullen worden uitgezet naar herkomstland Venezuela? Zo ja, bent u bereid het lot van deze betrokkenen na uitzetting te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 2. Uitgangspunt van ons stelsel is zorgvuldige beoordeling en rechterlijke toetsing voorafgaand aan uitzetting. Monitoring van individuele vreemdelingen na terugkeer is geen onderdeel van dit stelsel. Monitoring van onderdanen van andere landen in die betreffende landen zal voor herkomstlanden ook niet acceptabel zijn, evenmin als wij het zouden accepteren wanneer andere landen het welzijn van individuele Nederlanders in Nederland zouden monitoren.
Hoeveel Venezolaanse burgers verblijven vermoedelijk momenteel, al dan niet legaal, op Bonaire? Hoe wordt vastgesteld of deze Venezolaanse burgers mogelijk beroep kunnen doen op asielbescherming?
Volgens verkregen informatie van afdeling Burgerzaken op Bonaire (peildatum 16 juni 2020), staan momenteel 948 Venezolanen ingeschreven in het bevolkingsregister. Deze personen verblijven rechtmatig op Bonaire. Het aantal illegaal op Bonaire verblijvende Venezolanen is niet te achterhalen.
Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 is meegedeeld, dient een vreemdeling een verzoek om bescherming in te dienen. Vervolgens wordt dat verzoek door de IND CN op basis van de Wet- en regelgeving van Caribisch Nederland BES beoordeeld. De procedure voor een verzoek om bescherming is nader uitgewerkt in hoofdstuk 16 van de Circulaire Toelating en Uitzetting BES (https://wetten.overheid.nl/BWBR0028837/2015-10-01#Circulaire.divisie16).
De Augustusraming van het CPB |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA), Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS), Henk Krol (50PLUS) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie van de Augustusraming van het Centraal Planbureau (CPB) en bent u ook bekend met het Centraal Economisch Plan (CEP) van maart jl., de raming voor 2019 en 20201 2?
Ja.
Erkent u dat de voorspelde koopkrachtverbetering van gepensioneerden voor 2019 met bijna 40% naar beneden is bijgesteld en voor 2020 met 33% ten opzichte van de raming in maart van dit jaar?
Het CPB publiceert periodiek een actualisatie van haar koopkrachtraming. Hierin worden de op dat moment meest recent beschikbare verwachtingen omtrent de ontwikkeling van bijvoorbeeld de contractlonen, de inflatie en de indexatie van pensioenuitkeringen meegenomen. Bij de Augustusraming zijn inzichten tot medio juli in de ramingen verwerkt. In de CEP-publicatie raamde het CPB de mediane3 koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden voor 2019 op 1,6%. Bij de cMEV-raming in augustus is deze raming bijgesteld tot 1,0%. Tussen het CEP en de cMEV is de raming van de inflatie (van 2,3% naar 2,6%) naar boven bijgesteld, wat de koopkrachtontwikkeling voor alle huishoudgroepen beperkt. Daarnaast heeft de dalende rentestand een sterker drukkend effect op de geraamde koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden, omdat deze groep meer vermogen heeft dan de groep niet-gepensioneerden.
Voor 2020 is de raming van de koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden bijgesteld van 0,9% bij CEP naar 0,6% bij cMEV. Ook hier wordt het verschil deels verklaard door de dalende rentestand. Daarnaast heeft het CPB in de cMEV technische aannames verwerkt om het lastenkader te sluiten, in voorbereiding op definitieve besluitvorming door het kabinet bij de augustusbesluitvorming. In zowel 2019 als 2020 worden de aanvullende pensioenen naar verwachting nauwelijks geïndexeerd.
Wat is de reden dat de voorspelde koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden in 2019 en 2020 zo fors naar beneden wordt bijgesteld, óók in verhouding tot werkenden en uitkeringsgerechtigden?
Zie antwoord vraag 2.
Is er in deze cijfers al rekening gehouden met (onaanvaardbare) pensioenkortingen in 2019 en/of 2020?
In de Augustusraming van het CPB zijn inzichten tot en met medio juli 2019 verwerkt. Hierbij is ook verwerkt of pensioenfondsen, op basis van de dekkingsgraden medio juli, de pensioenuitkeringen zouden kunnen indexeren of zouden moeten afstempelen. Voor het al dan niet indexeren van of afstempelen op pensioenuitkeringen in 2020 is de dekkingsgraad ultimo 2019 doorslaggevend.
Waarom is in de Augustusraming het percentage van de populatie dat erop vooruitgaat niet meer opgenomen in de tabel van de koopkrachtontwikkeling, terwijl dit bij het CEP in maart jl. nog wel zichtbaar was?
Vanaf de cMEV-raming en de SZW-begroting 2020 is de koopkrachtpresentatie gewijzigd. In een toelichting bij de cMEV geeft het CPB aan4 dat gekozen is voor een nieuwe presentatie ter vermijding van misverstanden. Het percentage huishoudens met een positieve of negatieve koopkrachtontwikkeling is geschrapt uit de boxplot. De koopkrachtwaarden van het 25e en 75e percentiel worden nu met een expliciet cijfer in de boxplot weergegeven, ter illustratie van de spreiding rond de mediane koopkrachtontwikkeling. Hiermee wordt meer nuance bij het mediane koopkrachtbeeld beoogd. Het aandeel huishoudens met een positieve en negatieve koopkrachtontwikkeling kon ten onrechte gezien worden als een voorspelling van hoeveel mensen er het komende jaar op voor- of achteruitgaan, terwijl deze cijfers hier onvoldoende voor geschikt zijn. Er wordt immers gerekend met gemiddelden omtrent de ontwikkeling van de lonen, pensioen en de inflatie, terwijl in de praktijk het ene huishouden bijvoorbeeld een lagere loonontwikkeling heeft dan het gemiddelde, en het andere een hogere. Daarnaast is bij de precieze hoogte van de koopkrachtontwikkeling sprake van onzekerheid die onlosmakelijk verbonden is aan het maken van een raming. Ten slotte wordt in de boxplot een raming van de statische koopkrachtontwikkeling weergegeven, waarbij geen rekening wordt gehouden met de effecten van wijzigingen in persoonlijke omstandigheden, zoals trouwen, kinderen krijgen, baanverlies of het maken van promotie. De koopkrachtplaatjes zijn dan ook bedoeld om de effecten van beleid in beeld te brengen, maar zijn niet geschikt om de ontwikkeling van het geld in de eigen portemonnee mee te voorspellen.
Om de gewijzigde koopkrachtpresentatie te illustreren heeft het CPB bij de Augustusraming de koopkrachtraming voor 2019 ook in de stijl van het CEP gepubliceerd.5
Bent u bereid om het Centraal Planbureau vandaag nog te vragen om in een addendum op de Augustusraming de gevraagde percentages alsnog toe te voegen aan de tabel van de koopkrachtontwikkeling?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot is de meevaller op de rente-uitgaven van de overheid sinds het opstellen van de Miljoenennota 2019 en hoeveel sinds het opstellen van de Miljoenennota 2018?
Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn de rente-uitgaven aan staatsschuld onder het deelplafond Rijksbegroting geplaatst. Hierdoor leveren meevallers op deze rente-uitgaven ruimte op onder het deelplafond Rijksbegroting, die kunnen worden aangewend voor tegenvallers onder dit plafond. Voor het begrotingsjaar 2018 gaat dit om een bedrag van 170 miljoen euro sinds Startnota (zie ook FJR 20186). In de meest recente Voorjaarsnota wordt een meevaller van 170 miljoen euro op de plafondrelevante rente-uitgaven voorzien voor het lopende begrotingsjaar 2019. Het effect van de augustusraming van het CPB wordt momenteel doorgerekend en gepubliceerd op Prinsjesdag. De meevallers op de plafondrelevante rente zorgen voor budgettaire ruimte die deel uitmaakt van de integrale besluitvorming.
Bent u bereid om de meevaller op de rentelasten van de Staat zo snel mogelijk door te geven aan de grootste groep slachtoffers van rentedaling, namelijk de gepensioneerden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Apple deelde herleidbare, persoonlijke gegevens bij opnames Siri-gebruikers’ |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Apple deelde herleidbare, persoonlijke gegevens bij opnames Siri-gebruikers»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Waren de signalen uit het bericht, over vermeende schending van de privacy door Apple, al eerder bekend bij de Autoriteit Persoonsgegevens, die toezicht houdt op het gebruik van persoonsgegevens door organisaties?
Het fenomeen van afluisteren via smart speakers was bij de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) bekend.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens actie(s) ondernomen richting Apple nadat vorige maand al naar buiten kwam dat Apple-medewerkers meeluisteren naar persoonlijke informatie van gebruikers, zoals medische gegevens?2 Zo ja, welke actie(s)?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) kent het zogeheten één-loketmechanisme. Dit houdt in dat organisaties die grensoverschrijdende verwerkingen van persoonsgegevens uitvoeren nog maar met één privacytoezichthouder zaken hoeven te doen. Die wordt de «leidende toezichthouder» genoemd. De Ierse privacytoezichthouder is de leidende toezichthouder voor Apple. De AP is zogeheten «betrokken toezichthouder». Ik heb begrepen van de AP dat zij regulier contact heeft met de Ierse privacytoezichthouder, zowel bilateraal als binnen de (European Data Protection Board (EDPB) en dat de Ierse privacytoezichthouder op de hoogte is van deze kwestie (evenals vergelijkbare recente kwesties). De AP heeft overigens de mogelijkheid om kwesties onder de aandacht te brengen van de leidende toezichthouder als deze daarvan nog niet op de hoogte is.
Deelt u de mening dat, indien de berichtgeving klopt, het zeer kwalijk is dat herleidbare, persoonlijke gegevens, afkomstig van gebruikers van in dit geval een spraakherkenningssysteem, worden gedeeld met derden?
Het delen van persoonsgegevens met derden is niet per definitie een kwalijke zaak. Het is van belang dat bedrijven binnen de geldende wet- en regelgeving persoonsgegevens kunnen delen met derde partijen, zodat zij deze gegevens kunnen analyseren om bepaalde producten of bedrijfsprocessen te optimaliseren.
Blijkens de berichtgeving en de reactie die Apple daarop heeft gegeven zijn er, naast de opnamen van de gesprekken, ook gegevens meegestuurd die maken dat de opnames herleidbaar werden tot een specifiek natuurlijk persoon, waardoor er sprake is van verwerking van persoonsgegevens. Indien deze verwerking zonder juiste rechtsgrondslag plaatsvindt -zoals de berichtgeving suggereert- dan is dat niet alleen kwalijk, maar ook onrechtmatig.
Is bij het op deze wijze delen van persoonsgegevens volgens u sprake van inbreuk op de privacy?
De privacy van personen kan worden geraakt wanneer er op onrechtmatige wijze persoonsgegevens worden gedeeld. Het is echter aan de AP om te bepalen of de verwerking van persoonsgegevens in kwestie onrechtmatig was.
Kunt u – in het kader van de juridische bescherming van burgers – uitleggen welke regelgeving hier primair van toepassing is? Is dat de Algemene verordening gegevensbescherming (inclusief alle daarbij behorende wet- en regelgeving) of is dat het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder de artikelen 139a en volgende? Tot welke instantie zouden burgers en/of bedrijven zich primair moeten richten bij (vermeende) situaties van stiekem afluisteren zoals bedoeld in deze Kamervragen, de Autoriteit Persoonsgegevens dan wel de politie en/of het openbaar ministerie?
De AVG betreft de relevante regelgeving om het gedrag van Apple aan te toetsen. De kernvraag daarbij is of Apple zich kan beroepen op een geldige verwerkingsgrondslag als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de AVG. De uiteindelijke beoordeling van deze vraag in een feitelijke situatie is aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit.
Nederlandse ingezetenen kunnen bij de AP een klacht indienen over de wijze waarop een verwerkingsverantwoordelijke omgaat met jouw persoonsgegevens. De AP is vervolgens op grond van de AVG verplicht om ofwel zelf deze klacht in behandeling te nemen of deze door te sturen naar de leidende toezichthouder in Ierland. De Ierse toezichthouder treedt in overleg met de andere betrokken toezichthouders. Als zij van mening zijn dat er sprake is van onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens, dan kunnen er verschillende maatregelen worden getroffen, waaronder het opleggen van een bestuurlijke boete (waarbij deze boete kan oplopen tot 20.000 euro of voor een onderneming tot 4% van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorafgaande boekjaar). De Ierse toezichthouder stuurt vervolgens zijn besluit naar de AP en de AP zorgt voor doorgeleiding aan de Nederlandse klager. Als deze niet tevreden is over de klachtafhandeling of het besluit van de Ierse toezichthouder, dan kan de betrokkene in Nederland in bezwaar gaan en uiteindelijk beroep instellen bij de Nederlandse bestuursrechter.
Het heimelijk afluisteren van gesprekken is in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld in de artikelen 139a en verder. Bij de vraag of sprake is van strafbare handelingen is onder meer van belang waar de desbetreffende handelingen hebben plaatsgevonden en of aan alle bestanddelen van de strafbaar gestelde handeling is voldaan. Het is aan het Openbaar Ministerie en in voorkomend geval de strafrechter om hierover te oordelen.
Bent u bereid Apple om een reactie op de berichtgeving te vragen, daar het bedrijf dat afgaande op het artikel van de NOS tot dusver niet heeft willen doen?
Apple heeft inmiddels een reactie op de berichtgeving op zijn eigen website geplaatst. Die houdt, kort gezegd, in dat het bedrijf voorlopig geen audio opnames meer beluistert, maar alleen computer gegenereerde transcripties van gesprekken verwerkt. Na een software-update zal Apple het beluisteren van audiofragmenten voortzetten, maar alleen van betrokkenen die zich hier vrijwillig voor hebben aangemeld. Het beluisteren van de fragmenten zal alleen worden gedaan door medewerkers van Apple. Deze medewerkers zullen onbedoelde Siri-aanvragen direct verwijderen.
Bent u bereid van Apple te eisen dat het bedrijf per direct maatregelen neemt om de privacy van gebruikers van zijn producten/diensten, waaronder spraakherkenning, te waarborgen? Welke (juridische) mogelijkheden hebt u daartoe?
Het is aan de bevoegde privacytoezichthouders in de EU om een onderzoek te starten naar het handelen van Apple. Indien er onderzoek wordt gedaan, is het wederom aan de desbetreffende toezichthouder om op basis van dat onderzoek te bepalen of Apple al dan niet maatregelen dient te nemen. Het is dan ook niet aan het kabinet om een dergelijk verzoek aan Apple te richten, noch om eisen te stellen aan het handelen van Apple.
Overigens heeft Apple in zijn reactie wel aangegeven dat het een aantal maatregelen heeft genomen en nog zal nemen, zie daarvoor het antwoord op vraag 7.
Wijzen incidenten als die bij Apple, maar ook bij andere techbedrijven, volgens u op het bestaan van een «privacyprobleem» in deze sector?
Het feit dat zich een aantal incidenten bij verschillende bedrijven heeft voorgedaan, wijst niet direct op een «privacyprobleem» in de gehele sector.
Specifieke incidenten met het analyseren van spraakgegevens voor productverbetering wijzen er wel op dat er meerdere bedrijven lijken te zijn die hierbij niet binnen de wettelijke kaders zijn gebleven. Gelet op hun onafhankelijkheid, is het aan de verschillende Europese toezichthouders zelf om te bepalen of zij ambtshalve optreden tegen bedrijven die de fout in gaan en hoe zij met eventuele klachten van betrokkenen omgaan.
Bent u van mening dat wet- en regelgeving op dit moment voldoende toereikend zijn om de privacy van consumenten van techproducten en -diensten te beschermen? Waar schiet deze wet- en regelgeving mogelijk nog tekort?
De wet- en regelgeving acht ik op dit moment in het algemeen inderdaad toereikend om de privacy van consumenten van techproducten en -diensten te beschermen.
In lijn met de kabinetsvisie op horizontale privacy ziet het kabinet in dit verband evenwel twee onderwerpen waar het juridisch kader mogelijk nog tekortschiet en die het kabinet aan de orde wil stellen bij de evaluatie van de AVG, die uiterlijk mei 2020 moet zijn afgerond.3
Ten eerste is het kabinet van mening dat grote techbedrijven, ook als zij rechtmatig handelen, enorme hoeveelheden gegevens kunnen verzamelen en gebruiken. Het kabinet wil kijken of de hoeveelheid gegevens die deze bedrijven verzamelen, kan worden beteugeld. Ten tweede wil het kabinet dat wordt geëvalueerd of de normen uit de AVG wel voldoen om de risico’s van profilering tegen te gaan, specifiek wanneer profilering leidt tot prijsdiscriminatie of zelfs tot uitsluiting van bepaalde groepen voor sommige producten of diensten.
Wat kunt u doen om consumenten van techproducten en -diensten beter bewust te maken van de risico’s die zij lopen bij het gebruik ervan ten aanzien van privacy, maar bijvoorbeeld ook spionage (via zogeheten «spyware»)?
Het kabinet vindt het belangrijk om het privacybewustzijn van burgers te vergroten en zal daarom in het voorjaar van 2020 een publiekscampagne starten over de privacyrisico’s bij het gebruik van digitale applicaties. In deze campagne wordt aandacht besteed aan de risico’s die burgers lopen als ze persoonlijke data delen.
Verder werkt Tilburg University aan een rapport over eventuele verdere regulering van «spyware» en de vermindering van de privacyrisico’s die aan deze producten kleven. Dit rapport wordt in het voorjaar van 2020 verwacht en zal hopelijk inzichtelijk maken in hoeverre er verdere maatregelen genomen moeten worden om de privacyrisico’s bij deze producten verder in te dammen.4
De gevolgen van lachgas in het verkeer |
|
Anne Kuik (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toename lachgas-incidenten in verkeer: ballonnetje moet kunnen, zegt bestuurder»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de zorgwekkende cijfers waaruit blijkt dat er een sterke toename van lachgasgebruik in het verkeer is? Waren deze cijfers bij u bekend?
Deze sterke toename is inderdaad zorgwekkend. Deze specifieke cijfers waren tot op heden niet bij de verschillende ministeries bekend.
Kunt u aangeven hoeveel doden en gewonden er vallen door lachgasgebruik in het verkeer? Zo ja, om welk aantal gaat het? Zo nee, waarom zijn hier geen cijfers over bekend?
Die cijfers zijn niet bekend. Bij de Stichting voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) zijn geen specifieke cijfers bekend over lachgasprevalentie of lachgasbetrokkenheid bij ongevallen in het verkeer. De korte werkingsduur en lastige aantoonbaarheid van lachgasgebruik zijn complicerende factoren om dit te registreren.
Kunt u uiteenzetten welke gevolgen lachgasgebruik op de rijvaardigheid kan hebben?
Lachgasgebruik achter het stuur en de perceptie van deze groep jongeren dat gebruik tijdens het rijden moet kunnen is inderdaad zorgwekkend. Lachgas geeft een kortdurende, soms sterke, roes, en een tintelend en ontspannen gevoel. Ook kunnen symptomen als duizeligheid, verwardheid, en desoriëntatie optreden. Nog los van de vraag hoe schadelijk gebruik is voor de gezondheid, gaan lachgas en het verkeer niet samen.
Omdat lachgasgebruik doorgaans maar een korte roes geeft staan veel gebruikers er niet bij stil dat effecten langer kunnen aanhouden en daardoor ook invloed kunnen hebben op deelname aan het verkeer.2 Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het Trimbos-instituut in 2018 gevraagd een handreiking op te stellen met als doel gemeenten, handhavers en preventieprofessionals bij te staan in de aanpak van onder andere gebruik van lachgas.3 In de handreiking wordt specifiek aandacht besteed aan het risico dat de lachgasroes kan na-ijlen. Voor de vraag welke actie zal worden ondernomen om de risico’s van lachgasgebruik in het verkeer bij de doelgroep onder de aandacht te brengen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat de helft van de jongeren die lachgas gebruiken als bestuurder in het NOS-onderzoek aangeeft dat «het moet kunnen»? Kunt u verklaren waarom zoveel van de ondervraagde jongeren vinden dat lachgas achter het stuur «moet kunnen»? Welke actie gaat u ondernemen om onder deze doelgroep de risico’s van lachgasgebruik in het verkeer voor andere weggebruikers en henzelf serieus onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan de bewustwording onder jongeren volgens u worden verhoogd? Kunt u hierbij aangeven hoe de aangekondigde campagne van Veilig Verkeer Nederland (VVN) eruit gaat zien tegen het gebruik van lachgas in het verkeer?
Voor bewustwording is gerichte voorlichting nodig. Hiervoor is het nodig inzicht te hebben in de motieven en belevingswereld van deze groep. TeamAlert gaat in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat campagne voeren om gebruik van lachgas in het verkeer tegen te gaan. Dit jaar worden er focusgroepen georganiseerd om meer inzicht te krijgen in de belevingswereld van jongeren over lachgas en hun motieven. Begin 2020 zal de campagne ontwikkeld worden, medio 2020 wordt de campagne gevoerd. Ook hebben Veilig Verkeer Nederland en sociale media aandacht besteed aan de gevaren van lachgas in het verkeer.
Is het waar dat met de huidige wet- en regelgeving degenen die lachgas gebruiken achter het stuur beboet of vervolgd kunnen worden en dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) kan aansturen op een cursus, een onderzoek en of intrekking van het rijbewijs? Zo ja, op welke gronden gebeurt dit nu en hoe gaat dit in zijn werk? Op welke manier kan lachgas in het verkeer worden bewezen?
Het is inderdaad zo dat op basis van huidige wet- en regelgeving strafrechtelijk opgetreden kan worden tegen het gebruik van lachgas in het verkeer. Vanwege de gevaarzetting doet de politie dit ook actief. Handhaving kan plaatsvinden op basis van artikel 5 – veroorzaken gevaar of hinder op de weg – en artikel 8 – onder invloed zijn van een stof waarvan je kunt weten dat het je rijvaardigheid negatief beïnvloedt – van de Wegenverkeerswet 1994 (wvw1994). Het effect van lachgas op de mens is van korte duur en het gebruik ervan is erg lastig via een bloedtest aan te tonen. Niettemin kan een verdenking ontstaan op gebruik van lachgas bij ontdekking op heterdaad, na interpretatie van een psychomotorisch onderzoek of oog- en spraakfunctie onderzoek en/of de aanwezigheid van een lachgasballon en/of een lachgaspatroon in het voertuig van de bestuurder. Voor artikel 5 WVW94 is het geconstateerd afwijkend rijgedrag dat gevaar of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voldoende. Overigens ligt op dit moment het wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten voor bij de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel worden onder andere de maximumstraffen voor overtreding van artikel 5 – veroorzaken gevaar of hinder op de weg – en 8 – onder invloed zijn van een stof waarvan je kunt weten dat het je rijvaardigheid negatief beïnvloedt – van de wvw1994 verhoogd.
Naast de strafrechtelijke handhaving kan de politie ook een mededeling doen bij het CBR met een vermoeden van ontbrekende geschiktheid of rijvaardigheid. Het CBR kan op basis van deze politiemededeling een bestuursrechtelijk onderzoek opleggen en bij gebleken ongeschiktheid volgt de ongeldigheidsverklaring van het rijbewijs.
Tot slot is er de recidiveregeling ernstige verkeersdelicten die het rijbewijs van rechtswege ongeldig maakt bij een tweede onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling voor stoffengebruik in het verkeer binnen vijf jaar.
Deelt u de mening dat een verbod op recreatief gebruik van lachgas de normalisatie van lachgas in het verkeer tegengaat en bijdraagt aan het terugdringen van ongelukken in het verkeer door lachgas? Waarom bent u hier wel of geen voorstander van? Op welke manier denkt u de toename van lachgas-incidenten in het verkeer een halt toe te roepen en terug te dringen?
De toename van oneigenlijk lachgas gebruik is aanleiding geweest om het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) om een risicobeoordeling te vragen. De risicobeoordeling van het CAM richt zich op (volks)gezondheid, en ook ontwrichting in de samenleving in bredere zin. Hieronder valt ook verkeersveiligheid. De beoordeling wordt dit najaar verwacht en vormt de grondslag om te bezien welke landelijke maatregelen noodzakelijk zijn. In afwachting van de beoordeling worden alle mogelijke beleidsopties bekeken, zodat na de risicobeoordeling snel passend kan worden gehandeld. In het najaar zal ik samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid uw Kamer hierover nader berichten. Zoals onder vraag 7 aangegeven, kan er op basis van de huidige wet- en regelgeving nu al strafrechtelijk worden opgetreden tegen lachgasgebruik in het verkeer.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden en uiterlijk voor het debat over het Preventieakkoord naar de Kamer sturen?
Nee, dit is niet haalbaar gebleken omdat nadere afstemming nodig was.
De hernieuwde stijging van de postzegelprijs |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het besluit van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat de tariefruimte voor PostNL met 16,4% wordt verruimd en dat de postzegelprijs hiermee boven de € 1 uit mag komen?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) berekent jaarlijks vóór 1 september op grond van artikel 14b, eerste lid, van de Postregeling 2009 de tariefruimte voor de universele postdienst (UPD) voor het komende kalenderjaar. In dezelfde regeling is vastgelegd dat de ACM bij deze berekening rekening houdt met inflatie, volumeontwikkeling en eventueel gerealiseerd overrendement in geval dat meer dan 10% was (bijlage 3, onderdeel C). Deze regels moeten enerzijds zorgen voor de betaalbaarheid van de UPD door consumenten en bedrijven niet teveel te laten betalen voor de postbezorging. Anderzijds moet ook de continuïteit van de UPD geborgd worden door te zorgen dat PostNL de UPD rendabel kan uitvoeren.
In dit geval heeft de ACM berekend dat de tariefruimte voor de UPD voor 2020 16,4% hoger ligt dan de tariefruimte voor 2019. De verhoogde tariefruimte is te verklaren door aanhoudende daling van het aantal poststukken. In 2018 bedroeg de volumedaling van de enkelstuks UPD-diensten 18,1% ten opzichte van 2017. Deze krimp in combinatie met de schaalvoordelen die kenmerkend zijn voor deze markt en gelijkblijvende kwaliteitseisen voor de UPD zorgen voor toenemende kosten per stuk. Het is uiteindelijk aan PostNL om te besluiten binnen de kaders van de Postregeling in welke mate zij gebruik maakt van de tariefruimte en te bepalen wat de postzegelprijs in 2020 wordt.
Deelt u de constatering dat sinds de liberalisering van de postmarkt in 2009 een permanente stijging van de postzegelprijs plaatsvond die ten koste gaat van de betaalbaarheid voor burgers, die in veel gevallen afhankelijk zijn van de postbezorging?
Nederland heeft het afgelopen decennium kunnen profiteren van de dynamiek die de liberalisering van de postmarkt in 2009 tot stand heeft gebracht. Dankzij de invoering van concurrentie heeft PostNL zich weten te transformeren van een verlieslatend staatsbedrijf naar een efficiënte logistieke dienstverlener. Postdiensten in Nederland hebben een hoge kwaliteit en een – vergeleken met andere Europese landen – gemiddelde prijs, ondanks het feit dat de krimp in Nederland sneller gaat dan in de meeste andere EU-lidstaten. Grote verzenders profiteren van keuzevrijheid en een uitstekend prijs-kwaliteitniveau. Deze factoren hebben bijgedragen aan efficiënte dienstverlening en het behoud van de waarde die post had en heeft in de samenleving. Kostenbesparingen behaald onder druk van concurrentie hebben via het kostentoerekeningssysteem ook tot kostenbesparingen voor de UPD-gebruiker geleid, omdat UPD-post en zakelijke post gebruik maken van hetzelfde netwerk.
De stijging in de postzegelprijs is dan ook niet het resultaat van de liberalisering, maar is te verklaren door een aanhoudende en sterke daling van het aantal poststukken. Deze krimp is een op zichzelf staande ontwikkeling als gevolg van digitalisering.
Hoeveel mensen zijn voor contact op langere afstand, in het bijzonder met overheidsinstanties, afhankelijk van postbezorging?
De mate waarin post bijdraagt aan sociale inclusie is moeilijk uit te drukken in cijfers. Het kabinet ziet dat post belangrijk is voor sociale inclusie. Uit onderzoek blijkt dat 2,5 miljoen Nederlanders het moeilijk vinden om met digitale apparaten om te gaan2. Ook hebben 1,2 miljoen mensen nog nooit internet gebruikt3. Het kabinet wil daarom dat de keuzemogelijkheid om per post met de overheid te communiceren behouden blijft en de universele postdienst op het platteland en in krimpregio’s op het huidige kwaliteitsniveau blijft.4 Ik houd de ontwikkelingen op de postmarkt nauwlettend in de gaten om te zorgen dat post deze functie kan blijven vervullen. Ik ben voornemens om later dit jaar een wijzigingsvoorstel voor de Postwet bij de Tweede Kamer in te dienen om dit ook voor de langere termijn te borgen (Kamerstuk 29 502, nr. 158).
Hoe verhoudt de stijging van de postzegelprijs sinds 2009 zich tot de prijsontwikkeling in de zakelijke postbezorging en hoe groot was de gemiddelde prijsstijging in de zakelijke postbezorging in 2018?
De prijs van enkelstuks UPD-post is hoger dan de prijs die grote zakelijke gebruikers betalen voor de diensten van postvervoerders. De gemiddelde opbrengst per stuk zakelijke post was in 2018 € 0,38. De gemiddelde opbrengst per stuk consumentenpost (de postzegelprijs) was € 0,89 in 2018. De prijs van 48- uurs en 72-uurs zakelijke post is niet goed vergelijkbaar met de prijs van 24-uurs consumentenpost. Het verschil in prijs tussen 24-uurs en de langzamere 48-uurs en 72-uurs (partijen)post wordt onder andere veroorzaakt door volumekortingen als gevolg van de sterke positie die zakelijke afnemers, zoals banken of verzekeraars, bij de contract- en tariefonderhandelingen met postvervoerders hebben. Ook de verschillen in de collectie en sortering en de verschillende mogelijkheden om post te plannen spelen hierin een rol, dat maakt de verwerking van deze post goedkoper. Als 24-uurs consumentenpost wordt afgezet tegen 24-uurs zakelijke post is het tariefverschil aanzienlijk kleiner.
Wordt bij de berekening van de tariefruimte voor de universele postdienst (UPD) rekening gehouden met de ontwikkelingen in de zakelijke postbezorging? Zo nee, waarom wordt de UPD als onafhankelijk gezien terwijl de bezorging veelal via dezelfde kanalen gaat?
De totale tariefruimte bestaat uit de basistariefruimte en de aanvullende tariefruimte. Bij het bepalen van de aanvullende tariefruimte houdt ACM rekening met inflatie, volumeontwikkeling van enkelstuks UPD-diensten en eventueel gerealiseerd overrendement op de UPD-diensten. In de basistariefruimte worden ook de kosten van het netwerk van PostNL meegenomen. In antwoord op vraag 4 heb ik de verschillen tussen UPD-poststukken en zakelijke poststukken toegelicht. Door deze verschillen worden deze poststukken onafhankelijk van elkaar gezien. Wel delen beide stromen hetzelfde netwerk. De efficiëntie die hierdoor ontstaat ten aanzien van de verwerking en bezorging komen uiteindelijk ook ten goede aan de UPD tarieven.
Gaat de consolidatie van de postsector door de aanstaande overname van Sandd door PostNL aanleiding vormen voor de ACM om de tariefruimte te herzien?
ACM dient op basis van de Postregeling 2009 jaarlijks uiterlijk op 1 september de aanvullende tariefruimte voor het komende kalenderjaar te bepalen. Met de publicatie van het Besluit tariefruimte universele postdienst 2020 heeft ACM aan deze verplichting voldaan. Ik kan nog niet vooruitlopen over mogelijke consolidatie. Uiteraard zal ik in elk scenario bezien welke effecten ontwikkelingen in de markt hebben en of dit aanleiding vormt om actie te ondernemen.
Deelt u de mening dat een verdere stijging van de postzegelprijzen tot een nog sterkere daling van de postvolumes gaat leiden en dat het voortbestaan van de postbezorging voor burgers hiermee in gevaar wordt gebracht?
Zoals in antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven is de verhoogde tariefruimte met de systematiek die we kennen een direct gevolg van de autonome krimp van volumes. Het is goed voorstelbaar dat de prijsontwikkeling die de postzegel de afgelopen tien jaar heeft doorgemaakt zich bij ongewijzigd beleid en aanhoudende krimp de komende tien jaar nog een keer voordoet. Om dit te voorkomen en de betaalbaarheid en beschikbaarheid van de UPD te borgen heb ik vorig jaar ook een beleid- en wetgevingsagenda voor de postmarkt naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 502, nr. 158). Het wijzigingsvoorstel voor de Postwet dat ik later dit jaar wil aanbieden is een belangrijke uitwerking van deze agenda en moet dit scenario mede helpen voorkomen.
Is de aanstaande consolidatie in de postsector, die effectief een private monopolist creëert, voor u aanleiding om de liberalisering in de postsector terug te draaien, die in het overgrote deel van de Europese landen nooit heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom verkiest u een slechts gedeeltelijk gereguleerde monopolist boven een sterkere overheidsinmenging?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft de afgelopen jaren uitvoerig onderzoek gedaan naar de verschillende opties om de UPD betaalbaar en beschikbaar te houden. Naar aanleiding van deze analyse zijn verschillende opties onderzocht hoe met deze tendens omgegaan kan worden. Het deels terugdraaien van de liberalisering («deprivatisering») is hierbij ook als optie meegenomen.5 Daaruit bleek dat deprivatisering weinig zou opleveren, in tegendeel zelfs.
Op 4 april 2019 heeft de ACM een vergunningsaanvraag ontvangen van PostNL om Sandd over te nemen. ACM heeft op 5 september jl. haar besluit gepresenteerd inzake deze voorgenomen overname. Zij heeft besloten geen vergunning te verlenen voor de overname van Sandd door PostNL. Als reactie op dit besluit heb ik van PostNL een aanvraag ontvangen in het kader van artikel 47 van de Mededingingswet. Op dit moment bestudeer ik deze aanvraag en het besluit van ACM. Hier zal ik op korte termijn, en uiterlijk binnen de wettelijk gestelde termijn van 12 weken, een besluit over nemen.
Een onderzoek naar de veiligheid van constructies in publieke gebouwen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de uitzending van BNR van 12 augustus 2019 over de veiligheid van constructies in publieke gebouwen?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedereen er zeker van moet kunnen zijn dat gebouwen veilig zijn? Hoe is dit geregeld?
Ik ben van mening dat gebouwen veilig moeten zijn. Uit de Woningwet volgt dat gebouwen ten minste moeten voldoen aan de veiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit. Bij nieuwbouw is het primair aan de vergunningaanvrager of bouwer te zorgen dat het nieuwe gebouw hieraan zal voldoen. Bij bestaande bouw is dit primair aan de gebouweigenaar. Het is aan de gemeente als bevoegd gezag hierop toe te zien.
Wordt bij grote publieke gebouwen en constructies in Nederland – waaronder bijvoorbeeld treinstations, muziekhallen en bruggen – regelmatig gecontroleerd of ze aan de veiligheidseisen voldoen? Zo nee, bent u bereid een dergelijke APK voor de risicovolle elementen in de constructies van publieke gebouwen in te voeren?
Vanuit de bouwregelgeving is er geen verplichting om periodiek publieke gebouwen of constructie te controleren. De bouwregelgeving kent wel een algemene zorgplicht voor gebouweigenaren om te zorgen dat hun gebouw bij voortduur aan de voorschriften van Bouwbesluit voldoet. Het is aan gebouweigenaren om hier zelf invulling aan te geven. De gemeente is het bevoegd gezag als het gaat om toezicht op bestaande bouwwerken. De wijze waarop een gemeente dit invult, kunnen zij zelf beleidsmatig invullen. Burgemeester en Wethouders leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor constructies van publieke gebouwen, omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor eigenaren en omdat zo’n keuring ook gebouwen treft waarbij mogelijk helemaal geen veiligheidsprobleem is. Als er een evident veiligheidsprobleem is bij een eenduidige categorie gebouwen (qua bouwjaar, type, bouwwijze) dan is er sinds 2015 wel de mogelijkheid om per ministeriële regeling een onderzoeksplicht in te voeren (Kamerstuk 33 798, nr. 6) waarmee het veiligheidsprobleem heel gericht kan worden aangepakt. Deze mogelijkheid is in de Woningwet gecreëerd op verzoek van gemeenten ter vereenvoudiging van hun toezicht en handhaving op de staat van bestaande bouwwerken. Deze onderzoeksplicht is al ingezet bij galerijflats en zwembaden. Verder heb ik uw Kamer op 22 mei 2019 gemeld deze onderzoeksplicht ook in te zetten bij gebouwen met breedplaatvloeren (Kamerstuk 28 325, nr. 199). Op dit moment is nog onduidelijk wat de oorzaak is geweest van het instorten van het dak van het AZ-stadion. Dit moeten de onderzoeken van Royal Haskoning/DHV (hierna Haskoning) en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (hierna Onderzoeksraad) uitwijzen. Hierna kan pas worden bepaald of er ook problemen bij andere gebouwen zijn te verwachten en of vervolgens maatregelen moeten worden genomen.
Waarom wordt in Nederland geen onderzoek gedaan naar de windbelasting van gebouwen? Bent u bereid daar alsnog onderzoek naar te laten doen? Zo nee, op welke wijze is de veiligheid van constructies bij stormen dan gewaarborgd?
Het Bouwbesluit geeft de voorschriften voor de constructieve veiligheid van bouwwerken en maakt daarbij gebruik gemaakt van bepalingsmethoden uit NEN-normen, waarin ook is opgenomen tegen welke windbelastingen een gebouw bestand moet zijn. Het gaat hierbij om de NEN-EN 1991-1-4 Algemene belastingen – Windbelastingen de hierbij behorende nationale bijlage. Ik heb geen aanwijzingen dat deze norm of nationale bijlage aanpassing of verduidelijking behoeft. Als uit het onderzoek van Haskoning of de Onderzoeksraad blijkt dat dit nodig is, zal ik hierover in overleg treden met het Nederlands Normalisatie Instituut.
Bent u bekend met het onderzoek van het Auditteam Voetbal en Veiligheid van het toenmalige Ministerie van Justitie naar de fysieke veiligheid van voetbalstadions?2
Ja.
Hoe is destijds gereageerd op de conclusies en aanbevelingen van het rapport?
De probleemverkenning van het auditteam past binnen de brede aanpak van «Toegankelijk, Gastvrij en Veilig Voetbal 2020» (TGVV). Een gezamenlijke aanpak van de KNVB, gemeenten, OM, Politie en het Ministerie van JenV. Deze aanpak heeft vijf speerpunten, waaronder «safety». Op de verschillende onderdelen zijn de afgelopen jaren pilots gedraaid om met elkaar te leren en te verbeteren. Pilots die sinds 2018 breder worden opgepakt door de lokale zogenaamde vierhoeken in de gemeenten met een Betaald Voetbalclub (BVO).
De verkenning van het auditteam is en wordt beschouwd als belangrijke steun om awareness te ontwikkelen met betrekking tot de safety in stadions. Tijdens de (minimaal) jaarlijkse (bestuurlijke) bijeenkomsten met de voorzitters van de BVO’s, de burgemeesters, OM en Politie georganiseerd door de Regiegroep Voetbal en Veiligheid onder voorzitterschap van JenV komen alle elementen van TGVV aan bod en dus ook de veiligheid van en in de stadions. Specifiek is in 2018 verdiepend gesproken over de versteviging van de verantwoordelijkheid van gemeenten op het gebied van toezicht en handhaving. Burgemeesters beschouwen dit element, het handhaven op het bouwbesluit, als integraal onderdeel van hun bredere veiligheids- en toezichttaak. Dit is daarmee element van het breder aspect van «safety». De eerste verantwoordelijkheid ligt natuurlijk bij de eigenaar van het stadion. Samen tekenen de clubs en de gemeenten ter versterking van de aandacht voor de veiligheid jaarlijks, aanvullend op de wettelijke normen uit het Bouwbesluit, ook een veiligheidsverklaring, die zij aan de KNVB leveren. Dat is een voorwaarde voor het verkrijgen en behouden van een licentie. Onderdeel van deze verklaring is ook aandacht voor de constructieve veiligheid. Ook deze verklaring sluit aan bij elementen van de verkenning van het auditteam.
In 2018 is ook over safety en het rapport gesproken met medewerkers van de clubs, gemeenten, politie, OM en supporters tijdens een workshop. Destijds bij het ontvangen van het rapport is het overigens ook gepubliceerd en kenbaar gemaakt onder andere op de website van het ministerie.
In de komende bestuurlijke bijeenkomst van 2019 zal verder gesproken worden over TGVV 2020, waaronder «safety» en zullen nogmaals de inzichten uit de probleemverkenning van het auditteam onder de aandacht gebracht worden. Daar zullen ook de dan bekende inzichten over de problematiek bij het AFAS-stadion bij meegenomen worden.
Bent u van mening dat een ongeluk zoals in Alkmaar mogelijk voorkomen had kunnen worden indien de aanbevelingen uit het rapport waren overgenomen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt door AZ ook in samenwerking met de gemeente Alkmaar een onderzoek uitgevoerd. Ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid gaat verder onderzoek doen naar de oorzaak van het incident. Pas als de onderzoeksresultaten bekend zijn, kunnen uitspraken worden gedaan over het incident.
Onderschrijft u de conclusie dat de eisen en normen die aan de veiligheidsverklaring ten grondslag liggen, niet altijd aansluiten bij de praktijk van voetbalstadions? Waarom is gegeven deze conclusie de aanbeveling niet overgenomen om een specifieke set eisen voor voetbalstadions op te stellen? Bent u alsnog bereid te onderzoeken of specifieke eisen opgesteld kunnen worden, zodat de veiligheid van voetbalstadions verbeterd kan worden?
De eisen en normen worden primair bepaald door het Bouwbesluit voor alle bouwwerken en dus ook voetbalstadions. Als aanvulling op deze regelgeving werkt de KNVB al geruime tijd met de veiligheidsverklaring. Er is zonder nadere kennis over de oorzaken van het gedeeltelijk instorten van het dak van het AFAS-stadion en over de relatie tussen de oorzaak en specifieke kenmerken van een stadion anders dan alle andere gebouwen in Nederland die onder het Bouwbesluit vallen, geen aanleiding om nog specifieker eisen op te stellen.
Onderschrijft u de conclusie dat experts die belast zijn met de controle van de veiligheid van voetbalstadions over onvoldoende expertise beschikken om die taak naar behoren uit te voeren? Waarom is de aanbeveling niet overgenomen om een specifieke opleiding te ontwikkelen voor deze experts? Bent u bereid de wenselijkheid daarvan alsnog te onderzoeken?
Mijn beeld is dat gemeenten voldoende toegerust zijn om de regelgeving uit het Bouwbesluit adequaat te controleren, al dan niet met behulp van externe deskundigheid. Dat is ook hun taak als bevoegd gezag.
In overleg met gemeenten en BVO’s zal ik onder andere via de bestuurlijke bijeenkomst in 2019 verkennen of er extra maatregelen nodig zijn naast de reeds genomen stappen om de safety van voetbalstadions te vergroten.
Het bericht dat Schiphol deals sluit met omliggende gemeenten |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Buurgemeenten maken snel nieuwe afspraken met Schiphol», waaruit blijkt dat Schiphol samen met een paar gemeenten al afspraken aan het maken is over het terugdringen van geluids- en milieuhinder?1
In de kabinetsbrief van 5 juli2 over de ontwikkeling van Schiphol op de middellange termijn zijn de ambities neergezet over het kunnen verdienen van groei door aantoonbare hinderbeperking met aanvullende maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarin is ook aangegeven dat ik met betrokken partijen in gesprek ga over deze aanpak. Ook worden het komende half jaar de onafhankelijke veiligheidsanalyses uitgevoerd. Schiphol is gevraagd om samen met andere partijen uit de sector en de omgeving te werken aan een uitvoeringsplan hinderreductie en om een voorstel uit te werken voor een Omgevingsfonds. Het kan zijn dat voorstellen die door Schiphol met de gemeenten worden besproken input zijn hiervoor.
Als het gehele pakket gereed is zal ik hierover besluiten en zal ik dat voorleggen aan uw Kamer. Er is geen sprake van «wie het eerst komt wie het eerst maalt», of van «achter het net vissen bij het terugdringen van milieu en geluidshinder».
Ik vind het een goede zaak dat Schiphol, ook los van bovenstaande uitwerkingen, in gesprek is met haar buren over het terugdringen van de hinder van de luchthaven. Mijn ministerie is niet betrokken bij toezeggingen die Schiphol in dat kader al dan niet doet aan de gemeenten in de omgeving. Ik kan derhalve geen oordeel geven over de juridische houdbaarheid van betreffende afspraken.
Dit najaar zal ik uw Kamer nader informeren over de ontwikkeling van Schiphol op de middellange termijn inclusief het uitvoeringsplan hinderreductie en omgevingsfonds.
Wat vindt u van de verdeel- en heersstrategie die Schiphol lijkt te willen voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er al gemeenten die nu afspraken hebben gemaakt? Zo ja, wat zijn deze afspraken dan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat betrokken bij deze gesprekken? Zo ja, welke waarde hebben de gesprekken dan die u na de zomer gaat voeren met de omliggende gemeenten? Zo nee, wat is juridische houdbaarheid van de afspraken dan die gemeenten nu gemaakt hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat gemeenten die niet voortijdig zijn begonnen met het voeren van gesprekken nu niet «achter het net» vissen bij het terugdringen van geluids- en milieuhinder?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Luchtvaart van 11 september aanstaande beantwoorden?
Ja.
De stalbrand in Niawier, waarbij 42.000 kippen zijn omgekomen. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «42.000 kippen omgekomen in Niawier: grote brand bij pluimveebedrijf»?1
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Zijn er kippen die levend uit de afgebrande stallen hebben weten te ontsnappen? Zo ja, wat is er met deze dieren gebeurd en hoe is de zorgplicht ingevuld?
Nee, tot mijn spijt zijn er geen kippen levend uit de afgebrande stallen gekomen.
Erkent u dat de houderijsystemen voor kippen, die onder uw verantwoordelijkheid zijn toegestaan, bestaan uit stallen waaruit dieren in de praktijk onmogelijk kunnen ontsnappen als er brand uitbreekt?
De stalsystemen in de pluimveehouderij voldoen aan de wettelijke eisen voor stallen. Daarnaast worden aanvullende maatregelen genomen om de kans op een brand te verkleinen. Zo heeft de pluimveesector verplichte elektrakeuringen opgenomen in hun ketenkwaliteitssysteem. Dat is een belangrijke preventieve maatregel, aangezien veel stalbranden ontstaan door problemen met elektriciteit en kortsluiting. Daarnaast zijn we met partijen in gesprek over aanvullende mogelijkheden om de kans op stalbranden te beperken.
Hoeveel kippen zitten er momenteel nog in de derde schuur die op het nippertje werd behoed voor de brand?
Volgens de gegevens in het Identificatie en Registratiesysteem (I&R) zijn op 30 maart 2018 ongeveer 30.000 legkippen in stal 3 geplaatst. Het actuele aantal is onbekend, want bij pluimvee wordt uitval niet in I&R geregistreerd.
Voor hoeveel dieren had dit bedrijf een vergunning?
Voor hoeveel dieren het bedrijf een vergunning had, is mij niet bekend. De afgifte van omgevingsvergunningen valt onder de bevoegdheid van de desbetreffende gemeente. Wel wordt de aan- en afvoer van levende dieren in het I&R-systeem gemeld.
Was de bezetting van dit bedrijf op het moment van de brand op maximaal niveau?
Nee, op het moment van de brand was geen sprake van een maximale productiecapaciteit van de stal conform Europese richtlijn 2002/4.
Wat was het bouwjaar van de afgebrande stallen?
Er is mij geen bouwjaar van de afgebrande stallen bekend, dit wordt bij de gemeente vastgelegd. De datum van ingebruikname van de drie stallen is wel bekend en deze is 1 oktober 2010.
Bent u van mening dat er sprake was van toereikende brandpreventie in de stallen? Zo ja, waaruit bestond die?
In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de belangrijkste oorzaken van stalbranden problemen met elektriciteit en kortsluiting zijn. Om die reden is de elektrakeuring opgenomen in de kwaliteitssystemen van onder andere de pluimveesector. Op het getroffen bedrijf in Niawier heeft deze elektrakeuring plaatsgevonden. Hierbij zijn geen gebreken geconstateerd.
Welke onderzoeken zijn er bij u bekend over wat kippen doormaken tijdens een stalbrand?
Er is mij geen wetenschappelijke literatuur bekend waarin wordt beschreven wat kippen doormaken tijdens een stalbrand.
Deelt u de mening dat het levend verbranden van duizenden dieren onacceptabel is? Zo ja, erkent u dat dit tot nu toe op geen enkele wijze blijkt uit het kabinetsbeleid?
Een stalbrand is voor de dieren, voor de veehouder, diens familie, hulpverleners en omwonenden een dramatische gebeurtenis. Ik vind het dan ook vreselijk als er een stalbrand plaatsvindt waarbij dieren omkomen. Dierlijke slachtoffers bij stalbranden moeten zo veel als mogelijk voorkomen worden. In het Actieplan brandveilige veestallen 2018 – 2022 werkt de overheid samen met de Dierenbescherming, het Verbond van Verzekeraars, Brandweer Nederland, de Producentenorganisatie Varkenshouderij en LTO aan het terugdringen van het aantal stalbranden en het aantal dierlijke slachtoffers. De belangrijkste oorzaken van stalbranden worden momenteel aangepakt. Zo hebben inmiddels alle varkens- en kalverstallen, die aangesloten zijn bij een kwaliteitssysteem, een elektrakeuring gehad. Vóór 2020 zijn ook alle pluimveebedrijven gekeurd. Meer dan negentig procent van de primaire bedrijven zijn aangesloten bij deze systemen en worden op deze wijze gekeurd. Vanuit het actieplan wordt naast preventieve maatregelen ook gewerkt aan schade-beperkende maatregelen, waaronder brand- en rookdetectiesystemen. In mijn brief van 14 januari 2019 (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 71) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de huidige maatregelen. Ondanks deze maatregelen komen er veel dieren om bij stalbranden. Om die reden heb ik onlangs de partners van het actieplan bijeengeroepen om te kijken welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn om het aantal stalbranden en het aantal dierlijke slachtoffers nog verder terug te brengen. Ook dierenbelangenorganisaties, zoals Eyes on Animals, Wakker Dier en externe deskundigen op het gebied van brandveiligheid heb ik bijeen geroepen om ideeën met ons te delen. Alle ideeën worden de komende tijd in de stuur- en werkgroep van het actieplan besproken en uitgewerkt. Hierna kan het huidige actieplan uitgebreid worden met aanvullende maatregelen. Op deze manier moeten we er samen voor blijven zorgen dat de kans op een stalbrand – en daarmee dierlijke slachtoffers – verder omlaag blijft gaan.
Hoeveel dieren moeten er nog omkomen in stalbranden voordat het kabinet maatregelen gaat nemen voor brandpreventie in stallen?
Ik verwijs uw Kamer hiervoor graag naar het antwoord op vraag 10.
Welke concrete voornemens heeft dit kabinet om tot wetgeving te komen op het gebied van brandpreventie in stallen?
Ik verwijs uw Kamer hiervoor naar het antwoord op vraag 10.
Op welke wijze gaat u de Kamer informeren over de ontwikkelingen in het onderzoek naar de oorzaak van deze stalbrand in Niawier?
Uit het brandweeronderzoek is tot op heden geen directe oorzaak naar voren gekomen. Wel is brandstichting uitgesloten. Er is dan ook een reële kans dat de oorzaak van deze brand niet wordt achterhaald.
Het bericht ‘Brexit-alarm: koop svp inwisselbaar vliegticket’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Brexit-alarm: koop svp inwisselbaar vliegticket»1 en «ING acht kans op chaotische Brexit groter»2?
Ja.
Deelt u de oproep aan reizigers die rond de brexitdatum van 31 oktober a.s. reizen tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU, om een ticket te kopen waarbij je je geld gegarandeerd terug kunt vragen bij een vertraging of afstel van de reis? Zo nee, waarom niet?
Hoewel er negatieve effecten zouden kunnen ontstaan – zie daarvoor het antwoord op vraag 3 – is er vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geen aanleiding om Nederlandse reizigers met het oog op de Brexit expliciet vliegtickets met restitutiemogelijkheden te adviseren. Uw Kamer is verschillende malen geïnformeerd over de contingency maatregelen die in EU-verband en door Nederland zijn getroffen, bijvoorbeeld tijdens het AO Brexit en Transport van 12 maart jl. Deze contingency maatregelen zijn voldoende om het luchtvervoer tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk (VK) te kunnen continueren in het geval van een no deal Brexit. Daarnaast hebben passagiers bij annulering van de vlucht door een EU-luchtvaartmaatschappij, of door een non-EU-luchtvaartmaatschappij die vanaf een EU-luchthaven vertrekt per definitie recht op restitutie. Op 20 december jl. heeft het VK guidance gepubliceerd waarin vergelijkbare passagiersrechten van toepassing blijven bij een no deal Brexit.
Welke effecten zou een no-dealbrexit hebben op reizigers tussen het Verenigd Konikrijk en de EU op en na 31 oktober?
Uw Kamer is bij brief van 18 januari jl. (Kamerstuk 23 987 nr. 304) geïnformeerd over de Brexit voorbereidingen met betrekking tot grenscontroleprocessen. Daarbij is tevens aangegeven dat niet alle ongunstige gevolgen door Nederland kunnen worden weggenomen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om mogelijk langere wachtrijen voor VK-burgers en andere «derdelanders» aan de grens, maar ook onzekerheden met betrekking tot grenscontroleprocessen aan de zijde van het VK.
Deelt u de mening dat reizigers er recht op hebben actief geïnformeerd te worden over mogelijke onzekerheden rondom hun reizen naar en van het Verenigd Koninkrijk in de periode kort na de geplande brexitdatum?
Reizigers die vanaf 1 november a.s. reizen van of naar het VK doen er verstandig aan om zich te informeren over de gevolgen van een mogelijke no deal Brexit. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft speciaal voor deze reizigers informatie beschikbaar gesteld op de «vraag en antwoord» pagina van het Brexit loket (www.brexitloket.nl). Daarnaast doen reisorganisaties en vervoerders er verstandig aan om te bezien in hoeverre hun klanten de behoefte hebben aan informatie over de mogelijke gevolgen van de Brexit. Het is vervolgens aan de reisorganisaties en de vervoerders om in die mogelijke behoefte te voorzien.
Klopt het dat Nederland na een no-dealbrexit bilateraal met het Verenigd Konikrijk moet onderhandelen over een luchtvaartverdrag? Zo ja, zijn alle mogelijke voorbereidingen getroffen om deze onderhandelingen zo snel mogelijk na 31 oktober op te starten?
Nee. In het geval van een «no deal» Brexit treedt de EU-verordening Nr. 2019/502 in werking. Deze zorgt dat bij een no deal Brexit het luchtvervoer tussen Nederland en het VK mogelijk blijft. In dezelfde verordening staat dat er na de Brexit onverwijld door de Europese Commissie namens de EU-lidstaten over een EU-VK-luchtvaartovereenkomst moet worden onderhandeld en deze moet onverwijld worden gesloten.
Hoever is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat met de voorbereidingen op de brexit en de verschillende scenario’s van een no-dealbrexit?
Uw Kamer is bij brief van 25 mei 2018 (Kamerstuk 23 987, nr. 249) geïnformeerd over de Brexit-scenario’s, waaronder de voorbereidingen met betrekking tot het no-deal scenario. Conform een toezegging in dezelfde brief waren alle aangekondigde maatregelen voor 30 maart jl. getroffen.
Kunt u toelichten of er al akkoorden zijn bereikt op Europees niveau over «basic connectivity» tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk, waar ook in uw antwoord op schriftelijke vragen aan wordt gerefereerd?3 Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
De EU-verordening Nr. 2019/502 ter waarborging van basisconnectiviteit in het luchtvervoer regelt eenzijdig de verkeersrechten en markttoegang van VK-luchtvaartmaatschappijen richting de EU onder de voorwaarde dat het VK dezelfde verkeersrechten en markttoegang verleent aan EU-luchtvaartmaatschappijen. Op 7 maart jl. heeft het VK guidance gepubliceerd waarin vergelijkbare verkeersrechten en markttoegang worden gegund aan EU- luchtvaartmaatschappijen. Van enig ander akkoord op het gebied van basisconnectiviteit is geen sprake.
Bent u bereid om met alle vervoerders en reisagentschappen de afspraak te maken dat van 31 oktober tot 7 november er alleen tickets worden verkocht voor reizen tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU waarbij reizigers hun geld gegarandeerd kunnen terugvragen bij een vertraging of afstel van de reis? Zo nee, waarom niet? En indien nee, bent u bereid met vervoerders en reisagentschappen afspraken te maken over actieve informatievoorziening aan reizigers over de aanschaf van tickets voor de week na een (eventuele) no-dealbrexit?
Gezien de beantwoording van vragen 2 en 4, acht ik dat niet noodzakelijk.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden?
Ja.
De ontbossing van het Braziliaanse Amazonegebied |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ontbossing onder Bolsonaro met 88 procent toegenomen» en «Duitsland stopt deels met bijdrage aan Braziliaanse milieuprogramma’s»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de toenemende ontbossing van het Braziliaanse Amazonegebied sinds president Jair Bolsonaro aan de macht is? Kunt u een toelichting geven?
Ja, zie ook de antwoorden op de overige vragen.
Heeft Nederland zich al uitgesproken over de toegenomen ontbossing van het Amazonegebied in de afgelopen maanden? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nederland uit bij alle in aanmerking komende gelegenheden zijn zorgen over de toenemende ontbossing, zowel wanneer dit in het nieuws is, als wanneer dit niet in het nieuws is. Zo heeft Minister Kaag via verschillende media haar zorg uitgesproken over de ontbossing in de Amazone. Daarnaast heeft de DG Politieke Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dit onderwerp opgebracht tijdens politieke consultaties met zijn Braziliaanse ambtgenoot in Brasilia in mei 2019. Ook de Nederlandse ambassadeur in Brasilia kaart ontbossing aan in zijn gesprekken met de Braziliaanse overheid. De aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag biedt mogelijkheden voor Nederland om, samen met de EU-partners, druk uit te oefenen op Brazilië, gericht op beter beleid en sterkere implementatie en naleving van wetgeving t.b.v. duurzaam bosbeheer.
Is de ontbossing van het Amazonegebied aan bod gekomen tijdens het gesprek dat de Minister-President heeft gehad met president Bolsonaro in Davos? Kunt u een toelichting geven?
De Minister-President heeft tijdens zijn kennismakingsgesprek met president Bolsonaro in januari 2019 in algemene zin gesproken over het belang dat Brazilië actief betrokken blijft bij het Klimaatakkoord van Parijs. Het tegengaan van ontbossing en landdegradatie is daarbij van groot belang.
Bent u bereid om op korte termijn uw zorgen over de ontbossing van het Amazonegebied aan Brazilië over te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland zal zijn zorgen blijven overbrengen, zeker in het licht van de recente informatie over de toenemende ontbossing van de Amazone. Wij zullen hier de komende maanden prioriteit aan geven. Daarbij streven wij naar samenwerking met de EU en Europese landen om meer gewicht in de schaal te leggen. Daarnaast zetten wij ook de dialoog met de Braziliaanse overheid en andere belanghebbenden voort, ter bevordering van betere samenwerking en nieuwe initiatieven om de productie van agrarische grondstoffen te verduurzamen en ontbossing tegen te gaan.
Hoe kijkt u aan tegen het opschorten van de Duitse bijdrage aan Braziliaanse milieuprogramma’s en de Noorse dreiging om donaties te korten of stop te zetten?
De Nederlandse regering treedt niet in de afwegingen die beide regeringen ertoe hebben gebracht de bijdragen aan bepaalde milieuprogramma’s te bevriezen, nadat Brazilië o.a. had ingegrepen in de beheerstructuur van het grote Amazonefonds. Het is zorgwekkend dat de aanzienlijke financiële middelen van beide landen nu niet meer ten goede komen aan duurzaam bosbeheer en de bestrijding van ontbossing in de Amazone.
Hoeveel draagt Nederland bij aan milieuprogramma’s ter bescherming van het Braziliaanse Amazonegebied? Overweegt Nederland soortgelijke maatregelen te nemen?
Nederland draagt direct bij aan milieuprogramma’s ter bescherming van het Braziliaanse Amazonegebied ter waarde van ongeveer € 3,5 miljoen. Dit geld gaat echter niet naar het Amazonefonds. Er is voor Nederland geen directe aanleiding om soortgelijke maatregelen als Duitsland en Noorwegen te nemen. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Overweegt u andere maatregelen te nemen om uw zorgen met betrekking tot de ontbossing van het Amazonegebied kracht bij te zetten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet beraadt zich momenteel op eventuele nadere stappen. Die zijn ook afhankelijk van verdere ontwikkelingen t.a.v. de Amazone, zowel in Brazilië als daarbuiten.
Tekort aan politieagenten in Brabant |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wijkagent uit de wijk door personeelstekort bij politie Brabant»?1
Ja.
Klopt het dat wijkagenten in de zomer maar ook daarbuiten ingezet worden «om de noodhulp draaiende te houden»? Zo nee, wat is niet waar aan het gestelde?
Het signaal dat wijkagenten ook voor andere werkzaamheden worden ingezet, is mij in algemene zin bekend. Vanwege het grote vervangings- en uitbreidingsvraagstuk is er sprake van tijdelijke en plaatselijk druk op de inzetbaarheid van de politie, waaronder ook de aanwezigheid van agenten in de wijk. Het is in die gevallen aan de lokale driehoek om keuzes te maken over de inzet van de beschikbare politiecapaciteit. Dit kan betekenen dat het nodig is dat wijkagenten tijdelijk worden ingezet voor bijvoorbeeld de noodhulp. Hoe lang een dergelijke situatie kan bestaan, is een lokale afweging.
Leidt het inzetten van wijkagenten voor andere taken dan die van wijkagent incidenteel dan wel structureel in de praktijk tot minder wijkagenten dan er volgens de wettelijke norm moeten zijn? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Artikel 38a lid 1 Politiewet 2012 schrijft voor dat er ten minste één wijkagent per 5.000 inwoners is. Dit betreft een landelijke norm die per eenheid wordt toegepast.
Uitgangspunt is dat het op basis van deze norm vereiste aantal wijkagenten in de formatie van de eenheid moet zijn opgenomen. Door het tijdelijk anders inzetten van wijkagenten wordt de samenstelling van de formatie van een eenheid niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat de functie van wijkagent essentieel is voor de veiligheid in wijken en niet als sluitstuk van de politieorganisatie gezien moet worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat de politie haar aanwezigheid in de wijken kan waarmaken. De wijkagent heeft daarbij een sleutelpositie in het basisteam en bij de oriëntatie op probleem- en wijkgericht werken. Op basis van de Ontwikkelagenda gebiedsgebonden politie wordt ingezet op het vergroten van de aanwezigheid van agenten in de wijk. Dit betreft niet alleen de fysieke aanwezigheid, maar ook de digitale aanwezigheid in de wijk.
Klopt het dat in Oost-Nederland vanwege een personeelstekort agenten gevraagd zijn terug te komen van vakantie? Zo ja, in welke mate is dit gebeurd en wat is uw mening hierover? Zo nee, wat klopt niet?
Nee, volgens de Eenheid Oost-Nederland zijn er geen politiemedewerkers gevraagd terug te komen van vakantie.
Klopt het dat in Brabant sommige teams er vanwege een personeelstekort voor hebben gekozen «om met minder auto’s in de noodhulp rijden om zo de bezetting rond te krijgen»? Zo ja, wat betekent dat voor het kunnen verlenen van noodhulp? Zo nee, wat klopt niet?
Het plannen van de noodhulp heeft absolute prioriteit binnen de Eenheden Oost-Brabant en Zeeland- West-Brabant. Het toenemende aantal prio 1 meldingen legt een steeds grotere druk op het noodhulpproces. Uitgangspunt is dat de noodhulpdienstverlening aan de burger te allen tijde geborgd moet zijn. Ook in tijden van krapte in de roosters. De personele bezetting op sommige basisteams in relatie tot het werkaanbod heeft ertoe geleid dat er de afgelopen tijd keuzes moesten worden gemaakt. Zo zijn er teams waar door de leiding gekozen is om 1) een noodhulpmotor in te zetten in plaats van een noodhulpauto waardoor één medewerker minder ingepland kon worden, 2) wijkagenten in te zetten voor noodhulpdiensten en 3) horecadiensten te beperken ten faveure van noodhulpdiensten.
De ervaring leert dat de eenheden die de noodhulpdiensten binnen de eenheid verzorgen met name binnen de meer landelijke gebieden niet de volledige dienst doende zijn met noodhulpdienstverlening. Dat betekent dat bijvoorbeeld wijkagenten of anderen met een taak op het vlak van gebiedsgebonden politiewerk ook tijdens de noodhulpdiensten gelegenheid hebben om zich op hun dagelijkse taken te richten. Dit worden dan zogenaamde afbreekbare werkzaamheden: de uitvoering van deze taken moet worden afgebroken op het moment dat er een noodhulpmelding is. Daar waar nodig gebeurt dat in overleg met het gezag.
Deelt u de mening van de vicevoorzitter van politievakbond ACP dat «het tekort aan personeel, vooral voor de basisteams (de politie op straat) zorgelijk» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Er is geen sprake van significante onderbezetting op korpsniveau. Op eenheidsniveau is het beeld diffuser. In sommige eenheden is er nog sprake van overbezetting, terwijl andere eenheden kampen met onderbezetting. Ook op district- en teamniveau kan het beeld wisselen. Waar nodig kunnen teams elkaar bijstaan.
Wel is er sprake van tijdelijke extra druk op de inzetbaarheid van de politie. De komende jaren stroomt er een groot aantal nieuwe medewerkers in om ervaren medewerkers die met pensioen gaan te vervangen en om de operationele sterkte uit te breiden. Vanwege de opleidingsduur wordt het effect van deze instroom pas na enkele jaren volledig merkbaar. Om de tijdelijke inzetbaarheidsproblematiek te overbruggen heeft het kabinet incidenteel € 91 miljoen beschikbaar gesteld voor de jaren 2019–2021.
Is de instroom van nieuwe politiefunctionarissen afdoende om het vertrek van 55-plussers en andere politiefunctionarissen op te vangen en de totale capaciteit van de politie te vergroten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om te zorgen dat zowel tijdens de zomermaanden als ook structureel meer politiecapaciteit beschikbaar komt?
Naar verwachting worden de instroomdoelstellingen voor aspiranten en zijinstromers in 2019 volledig gehaald. Er stromen dus voldoende nieuwe medewerkers in om de medewerkers die met pensioen gaan te vervangen en de uitbreiding van de sterkte op termijn te realiseren. In 2019 zijn er meer operationele politiemedewerkers dan in 2018. Zoals toegelicht in mijn brief van 3 september jl.2 stijgt het aantal operationele medewerkers iets minder snel dan voorzien in de begroting van 2019–2023. De verwachting is evenwel dat de formatie en bezetting van operationele functies kort na 2022 in balans komen.