Vergunningen voor grote staalhardingsovens in Schiedam |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in Schiedam een staalhardingsoven is opgestart door staalharderij Dominial, vooruitlopend op hun vergunningsaanvraag voor extra productiecapaciteit? Keurt u dit af? Gaat u ervoor zorgen dat hierop kan worden gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben per brief door de gemeente Schiedam op de hoogte gebracht over de geplande uitbreiding van het staalhardingsbedrijf Dominial. De gemeente spreekt in haar brief niet over opstart van activiteiten die nog wachten op vergunningverlening, en heeft niet gevraagd om mogelijkheden tot handhaving. Wel heeft de gemeente Schiedam in haar brief aangegeven dat zij de ingediende vergunningaanvraag niet vindt stroken met andere landelijke doelstellingen op het gebied van klimaat en aardgasvrije wijken, en dat zij zoekt naar een bruikbaar beleidskader voor gemeenten om met deze situatie om te gaan.
Bent u bekend met het feit dat dit een extra verbruik van 660.000 m3 laagcalorisch aardgas met zich brengt? Hoe valt dit te rijmen met de ambities van het kabinet om van het gas af te gaan en de gaswinning in Groningen naar nul te brengen?
Ik ben op de hoogte gebracht van de verwachte toename van het verbruik van laagcalorisch gas door Dominial. Het gaat om een toename van 0,00066 bcm. Voor het zo snel mogelijk naar nul brengen van de gaswinning in Groningen wordt gekeken naar een pakket maatregelen, waaronder de omschakeling van de grootste afnemers in Nederland. Een belangrijk deel van de afnemers, zowel groot- als kleinverbruikers, kan in de nabije toekomst voorzien worden van pseudo-Groningengas, oftewel met stikstof verrijkt hoogcalorisch gas. Echter, voor een deel van de afnemers van laagcalorisch gas in binnen- en buitenland moet een ander alternatief gevonden worden. Gekeken naar het totaal van maatregelen dat genomen wordt om de gaswinning zo snel mogelijk naar nul te brengen, is het voor slechts een deel van de afnemers op het landelijke laagcalorische net noodzakelijk om om te schakelen op een alternatief voor laagcalorisch gas. Dominial is geen onderdeel van deze groep afnemers. Dominial kan in haar behoefte aan aardgas voorzien door gebruik te maken van pseudo-Groningengas.
Met het oog op de afbouw van gaswinning uit het Groningenveld vormt het voorziene extra verbruik van Dominial geen probleem. Dat wil niet zeggen dat zij niet hoeven te verduurzamen. Met het oog op het klimaatakkoord zal elk van de bedrijven die gebruik maakt van laag- of hoogcalorisch gas op termijn op zoek moeten gaan naar een alternatieve energiebron.
Bent u bekend met de brief van de gemeente Schiedam gericht aan u waarin zij hun bezwaren over deze extra productiecapaciteit uiteenzetten en vragen om een beter beleidskader? Deelt u hun bezwaren en hun wens voor een beter beleidskader? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de brief van de gemeente Schiedam, en sta hierover in contact met de gemeente.
Zij zijn reeds op de hoogte gebracht van mijn reactie op hun overwegingen en hun verzoek voor een beleidskader, en zijn uitgenodigd om verder in gesprek te gaan over de afweging waar zij momenteel voor staan. De gemeente Schiedam kon zich hierin vinden.
In het Klimaatakkoord zijn stappen gezet om er voor te zorgen dat gemeenten betere handvatten krijgen om te sturen op CO2-reductie en om vergunningaanvragen daaraan te toetsen. Het Rijk zet, samen met de gemeenten en provincies, in op de omschakeling naar duurzame energiebronnen. In het Klimaatakkoord zijn hierover afspraken gemaakt met een groot aantal partijen. Zo voeren gemeenten de regie over de verduurzaming van woonwijken en worden bedrijven gestimuleerd te investeren in duurzame innovatieve (productie)technieken. Door de maatregelen die in het kader van het Klimaatakkoord de komende periode getroffen worden, wordt het voor bedrijven ook aantrekkelijk om te investeren in duurzame energiebronnen.
In het Klimaatakkoord is daarnaast afgesproken dat er een actualisatie plaats zal vinden van de Wet Milieubeheer (verplichting tot nemen energiebesparingsmaatregelen die zichzelf in vijf jaar of minder terugverdienen), met daarin een integrale klimaatbenadering, waarbij zowel energiebesparende maatregelen als duurzame energieopwekking tot de mogelijkheden behoren. De actualisatie zal voor 1 juli 2020 aan uw Kamer worden voorgelegd. Dit betekent dat in de toekomst, naast energiebesparende maatregelen, ook andere CO2-reducerende maatregelen vanuit de Wet milieubeheer verplicht kunnen worden. Dit geldt, net als de huidige energiebesparende maatregelen, voor bestaande activiteiten, uitbreidingen van activiteiten en nieuwe activiteiten.
Hoe is het mogelijk dat er nieuwe, grote gasinstallaties in gebruik worden genomen, tegen de wens van de gemeente in? Moeten mede-overheden niet meer mogelijkheden krijgen om ook vanwege klimaatdoelstellingen vergunningen te weigeren?
Met de afspraken uit het Klimaatakkoord krijgen gemeenten en provincies meer mogelijkheden om te kunnen anticiperen met het oog op de energietransitie. De meest relevante maatregel is in dit geval de eerdergenoemde actualisatie van de wet Milieubeheer. Deze zal voor 1 juli 2020 aan uw Kamer worden voorgelegd.
Het ligt verder voor de hand vooral voort te bouwen op bestaande regionale initiatieven en plannen. Het proces om te komen tot regionale energiestrategieën biedt ruimte voor gemeenten om hun ambitie voor een CO2-arme energievoorziening in samenhang met andere overheden te concretiseren. De overheid zet zich er daarnaast voor in dat bedrijven tijdig over benodigde vergunningen en infrastructurele voorzieningen kunnen beschikken en stelt een Taskforce in die uiterlijk eind 2019 heeft geïnventariseerd welke infrastructurele behoeftes bestaan (met name in de clusters) en die adviseert over de (voorwaarden voor) realisatie hiervan.
Klopt het dat er betere technieken beschikbaar zijn in dit geval en dat elektrische installaties gelijkwaardige alternatieven zijn? Zo ja, waarom wordt niet geëist van Dominial om alleen elektrische ovens bij te bouwen?
Elektrificeren is in principe technisch mogelijk, maar is vooralsnog niet rendabel te exploiteren ten opzichte van andere technieken en dus eigenlijk geen gelijkwaardig alternatief. Er bestaat geen juridische basis voor het bevoegd gezag om van een bedrijf te eisen dat het deze techniek toepast.
Wat zijn de gevolgen van de recente uitspraak van de Raad van State rondom de Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor dit soort gasinstallaties?
Als gevolg van de uitspraak over het PAS zal voor dit project door de initiatiefnemer aangetoond moeten of er al dan niet sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. In geval van stikstofdepositie zal in het kader van de Wet natuurbescherming toestemming moeten worden verleend door het bevoegd gezag alvorens gebouwd kan worden. Op dit moment worden geen toestemmingen verleend. Dit geldt voor alle bouwprojecten in Nederland. Dit project onderscheidt zich daar niet van. Er wordt gewerkt aan een oplossing voor dit probleem. Uw Kamer wordt hier over geïnformeerd.
Het bericht ‘Dieven teisteren Nederlandse winkeliers: 1,8 miljard verlies’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dieven teisteren Nederlandse winkeliers: 1,8 miljard verlies»?1 Heeft u vergelijkbare signalen ontvangen?
Ja. Deze gegevens van Checkpoint Systems zijn in lijn met eerdere cijfers. De Global Retail Theft Index, die gebaseerd is op onderzoeksresultaten van hetzelfde bureau, kwam voor 2015 uit op een vergelijkbare omvang van de schade. Dit bedrag is erg hoog en er worden veel onderwerpen bij elkaar opgeteld (onder andere winkeldiefstal, interne fraude en derving). De brancheorganisaties houden de directe schade voor winkeldiefstal op honderden miljoenen, waarvan ongeveer 1/3 veroorzaakt wordt door georganiseerde groepen.
Kunt u uiteenzetten welke mogelijke oplossingen door u overwogen worden om het verlies voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) door winkeldiefstal terug te brengen?
Ter bevordering van het veilig ondernemen is er een publiek-privaat platform onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC). Het Ministerie van EZK is hier ook in vertegenwoordigd. Dit platform richt zich op de aanpak van verschillende vormen van criminaliteit tegen het bedrijfsleven, zoals ook winkeldiefstal. Er wordt onder meer gewerkt aan een module aangifte winkeldiefstal op het Operationeel Politie Platform (OPP) en aan de aanpak van mobiele bendes van winkeldieven.
Als onderdeel van het Actieplan Aanpak Mobiel Banditisme is eind vorig jaar, na goedkeuring van de Autoriteit Persoonsgegevens, het waarschuwingsregister Gemeenschappelijke Informatie Organisatie (GIO) in gebruik genomen. In GIO wordt (beeld)materiaal en overige informatie van private partijen over mobiele bendes geanalyseerd en bewerkt ten behoeve van de opsporing en preventie. Na een selectie op bruikbare gegevens wordt de informatie verrijkt met politiële informatie ten behoeve van de opsporing. GIO koppelt de gegevens ook terug naar de deelnemende private partijen, zodat zij (beveiligings)maatregelen kunnen treffen op basis van signalen over mobiele bendes. De komende tijd zullen nieuwe en aanvullende maatregelen uit het Actieplan worden uitgevoerd.
In het NPC wordt gesproken met het bedrijfsleven om in gezamenlijkheid de aanpak waar nodig verder te verstevigen en aan te passen. De aanpak van winkeldiefstal is daarnaast onderdeel van andere gezamenlijke initiatieven om criminaliteit waar het bedrijfsleven mee te maken krijgt terug te dringen. Voorbeeld hiervan is de aanpak van heling. Ook draagt de publiek-private samenwerking in de regionale Platforms Veilig Ondernemen (PVO) bij aan de lokale en regionale aanpak van winkeldiefstal. In een PVO werken politie, justitie, gemeenten, branche en ondernemers samen aan de oplossing van regionale veiligheidsproblemen.
In de NPC-vergadering van 17 juni jl. is het actieprogramma Veilig ondernemen 2019–2022 vastgesteld. Deze zal ik uw Kamer binnenkort doen toekomen. In dit actieplan is mobiel banditisme als prioriteit benoemd voor de komende jaren. Samen met de branche nemen we maatregelen om de verschillende vormen van vermogenscriminaliteit die deze mobiele dadergroepen plegen, waaronder winkeldiefstal, aan te pakken.
Welke stappen onderneemt u om de aanpak van winkeldiefstal tot prioriteit te maken en daarbij andere ministeriële departementen te betrekken?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de appreciatie op de notitie «Aanbevelingen voor de aanpak van winkeldiefstal» van de leden Wörsdörfer en Van Oosten, overhandigd tijdens het debat over de begroting Economische Zaken en Klimaat (35 000-XIII) op 6 november 2018, voor het einde van het zomerreces naar de Kamer sturen?
Omdat de aanbevelingen van de VVD-notitie «Aanbevelingen voor de aanpak van winkeldiefstal» allemaal op het terrein van de Minister van Justitie en Veiligheid liggen, heb ik de notitie persoonlijk onder de aandacht gebracht van mijn collega-bewindspersoon. De Minister van Justitie en Veiligheid werkt aan een appreciatie en verwacht deze voor het einde van de zomer aan uw Kamer te doen toekomen.
De uitspraak van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Hoge Raad over de onterechte en oneerlijke fictieve vermogensrendementsheffing?1
Ja.
Kunt u een reflectie geven op de uitspraak van de Hoge Raad dat een gehanteerd fictief rendement van 4% onterecht was en dat in 2013 en 2014 een rendement van 4% niet haalbaar was zonder dat belastingplichtigen daar (veel) risico voor hoefden te nemen? Wat betekent dit voor de mensen bij wie via box 3 vermogensrendementsheffing wordt geïnd op het spaargeld?
Op vrijdag 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de massaalbezwaarprocedure aangaande de box 3 heffing voor de jaren 2013 en 2014. De Hoge Raad overweegt in zijn arrest dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het eertijds door de wetgever in het forfaitaire stelsel van box 3 voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de heffing van box 3 op stelselniveau een schending van artikel 1 EP vormt als het nominaal in box 3 te behalen rendement voor de jaren 2013 en 2014 gemiddeld lager is dan 1,2% (4% van 30%). Voor de gevolgen van een dergelijke schending op stelselniveau kan de Hoge Raad in beginsel geen oplossing bieden. De Belastingdienst zal op de massaalbezwaarschriften een collectieve uitspraak doen over de rechtsvraag die wordt gepubliceerd in de Staatscourant. De Belastingdienst zal het massaal bezwaar voor deze jaren afwijzen.
Bent u bereid om wetgevende actie te ondernemen, zoals de Hoge Raad eigenlijk van u verlangt, of wacht u een jaar af, waarin de Hoge Raad miljoenen individuele bezwaren gaat toewijzen, voordat u wetgevende actie onderneemt?
De Hoge Raad verbindt in het arrest geen gevolgen aan een mogelijke schending op stelselniveau en laat de aanslagen in stand. Vanaf 2017 is een nieuw stelsel ingevoerd en het arrest van de Hoge Raad is hierop niet van toepassing. In zoverre verlangt de Hoge Raad geen wetgevende actie. Toch realiseert het kabinet zich dat een brede maatschappelijke wens bestaat om de heffing over inkomen uit sparen beter te laten aansluiten bij het werkelijke rendement van een individuele belastingplichtige. In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» heeft dit kabinet ook opgenomen dat een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van het werkelijk rendement zal worden uitgewerkt. Deze brede wens onderschrijf ik en daarom heb ik in de brief «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel»2en in de «Kabinetsreactie box 3 op basis van werkelijk rendement»3 toegezegd om op twee sporen nader onderzoek te doen op het gebied van box 3. Op de langere termijn worden in het bouwstenenonderzoek meer fundamentele beleidsopties uitgewerkt voor het belasten van vermogen en vermogensinkomsten. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2020 naar Uw Kamer te sturen.
Op korte termijn werk ik nader uit of we tegemoet kunnen komen aan belastingplichtigen met spaargeld in box 3. Concreet betekent dit dat ik onderzoek of het spaargeld tegen werkelijk rendement kan worden belast, of tegen een rendement dat daarbij in de buurt komt. De resultaten van dit onderzoek stuur ik met Prinsjesdag naar Uw Kamer.
Hoe wordt de uitspraak meegenomen in het onderzoek naar een vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, wordt er momenteel op twee sporen nader onderzoek gedaan op het gebied van box 3, waarbij beleidsopties worden uitgewerkt voor het belasten van vermogen en vermogensinkomsten. In deze onderzoeken zullen de overwegingen van de Hoge Raad worden meegenomen.
Wat betekent de uitspraak voor de fictieve rendementen na de jaren 2013, 2014, toen de rentes nog lager waren?
De massaalbezwaarprocedure box 3 waarin de Hoge Raad op 14 juni 2019 een arrest heeft gewezen, is van belang voor het stelsel van de box 3-heffing (en het forfaitaire rendement) zoals dat gold voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016.4 De Hoge Raad verbindt in het arrest geen gevolgen aan een mogelijke schending op stelselniveau en laat de aanslagen in stand. Het arrest van de Hoge Raad geeft dan ook geen aanleiding om de aanslagen voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016 aan te passen. De Belastingdienst zal het massaal bezwaar voor deze jaren afwijzen met een collectieve uitspraak. Vanaf 2017 is een nieuw stelsel ingevoerd en het arrest van de Hoge Raad is hierop niet van toepassing. Bezwaarschriften tegen aanslagen voor de belastingjaren 2017 en 2018 maken onderdeel uit van aparte massaalbezwaarprocedures.5
Wat betekent de uitspraak voor het fictieve rendement in de jaren na 2017?
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is met ingang van 1 januari 2017 de vermogensrendementsheffing in box 3 herzien. Deze herziening was erop gericht om het forfaitaire rendement dichter te laten aansluiten bij het gemiddelde werkelijke rendement. Voor aanslagen over het belastingjaar 2017 en 2018 op basis van het nieuwe stelsel lopen nog aparte massaalbezwaarprocedures waar de Hoge Raad uitspraak over zal doen.
Op welke manier bent u voornemens de bezwaren af te handelen in overeenstemming met de uitspraak van de Hoge Raad?
Zoals in voorgaande antwoorden is aangegeven, zal de Belastingdienst het massaal bezwaar voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016 afwijzen met een collectieve uitspraak waarin de aanslagen voor die jaren worden gehandhaafd. De collectieve uitspraak zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Hoe valt deze uitspraak te implementeren in de eerder genoemde uitgangspunten van uitvoerbaarheid, administratieve lasten, gevoel van rechtvaardigheid en draagkracht2?
In de «Kabinetsreactie box 3 op basis van werkelijk rendement» geef ik aan dat de vermogensrendementsheffing zoveel mogelijk aan de uitgangspunten van uitvoerbaarheid, robuuste en brede heffingsgrondslag, geen hoge administratieve lasten voor burgers, gevoel van rechtvaardigheid en draagkracht moet voldoen. Op basis van de Voortgangsrapportage en het Keuzedocument box 3 komt het kabinet tot de conclusie dat een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement niet kan voldoen aan alle hiervoor genoemde uitgangspunten. Een overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is daarom op korte of middellange termijn alleen denkbaar als er concessies worden gedaan op een of meerdere van de uitgangspunten. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 3 is aangegeven worden momenteel fundamentele beleidsopties uitgewerkt en de mogelijkheden voor het belasten van spaargeld tegen werkelijk rendement onderzocht waarbij deze uitgangspunten wederom aan bod zullen komen. De resultaten van het spaargeldonderzoek stuur ik met Prinsjesdag naar Uw Kamer.
Is nog steeds de verwachting dat het eerste (versnelde) deelonderzoek naar opties om specifiek belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet te komen op Prinsjesdag naar de Kamer wordt gestuurd3? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u de vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Nederlands mkb heeft last van marktmacht grootbanken’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Mkb-bankfinanciering in Europees perspectief» van het Centraal Plan Bureau (CPB)1 en het daarop gebaseerde bericht «Nederlands mkb heeft last van marktmacht grootbanken»?2
Ja, ik ben bekend met het rapport en het daarop gebaseerde bericht.
Herkent u de conclusie van het CPB dat het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb) minder vaak bankleningen ontvangt dan het mkb elders in de eurozone? Zo ja, waarom deelt u de conclusie van het CPB en welke aanvullende stappen acht u noodzakelijk om de in het CPB rapport geschetste situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het CPB-rapport. Dit rapport beschrijft mogelijke redenen waarom mkb bedrijven moeizamer aan bankfinanciering kunnen komen ten opzichte van vergelijkbare bedrijven in de Eurozone. Deze redenen zijn divers en acht ik plausibel. Het onderzoek is echter breed en het is niet mogelijk gebleken om op basis van de data oorzakelijke verbanden te leggen. De mkb-financieringsmarkt verschilt ook sterk per eurozoneland. Het één op één vergelijken van landen is dan ook niet mogelijk (zie ook antwoord op vraag 4).
Deelt u de stelling van het CPB dat de winstgevendheid van bedrijven, ook van kleine en middelgrote, in Nederland relatief goed is in vergelijking met andere eurozonelanden en dat daarbij het mediane eigen vermogen van kleine Nederlandse bedrijven eerder hoger dan lager is dan in andere landen? 3 Zo ja, hoe verhoudt deze stelling zich tot de uitspraak in de financieringsmonitor dat een van de redenen voor de hogere kosten van Nederlandse kredieten de zwakkere financiële positie van kleine Nederlandse bedrijven die krediet aanvragen ten opzichte van het Europees gemiddelde is?4
Ik deel deze stelling. Het rapport van het CPB geeft aan dat de meeste Nederlandse mkb bedrijven financieel gezond zijn. Dit rapport is mede gebaseerd op BACH5 data en CBS bewerkte microdata. Hieruit blijkt dat Nederlandse mkb bedrijven ook net zo winstgevend te zijn ten opzichte van soortelijke bedrijven elders in de Eurozone; bovendien beschikken ze ook over een gemiddeld niveau aan eigen vermogen.
De financieringsmonitor geeft aan dat één van de verklaringen van de hogere kosten van met name kleine leningen in vergelijking met het Europees gemiddelde de zwakkere financiële positie van het mkb is ten opzichte van het Europees gemiddelde. De financieringsmonitor van het CBS baseert zich hier op het IMF country report van 2018. Dit is echter een analyse over 2017, en een andere databron dan het CPB-rapport.
Verder accentueert het CPB-rapport ook dat niet alle afwijzingen door banken een probleem vormen. Want nieuwe bedrijfsleningen worden soms, gezien de bedrijfseconomische vooruitzichten, gerechtvaardigd afgewezen door banken. In het najaar 2019 zal ik in een Kamerbrief mijn beleidsvisie nader toelichten.
Kunt u uw appreciatie delen van de uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) dat banken tegelijkertijd scherp kijken naar risico’s en alleen gezonde bedrijven met goede plannen in aanmerking voor financiering komen, in relatie tot de stelling van het CPB dat de winstgevendheid van het Nederlandse mkb in relatie tot andere eurozonelanden relatief goed is?
Ja, voor zover mij bekend heeft de NVB tot op heden alleen gereageerd met een bericht op hun website. De NVB geeft redenen aan waarom de vergelijking van de mkb-financieringsmarkt tussen verschillende landen moeilijk te maken is.
De NVB noemt de mate van digitalisering, een traditie van relatie-bankieren of transactiebankieren en de mate waarin schuld aangaan gebruikelijk is. Deze aspecten zijn inderdaad relevant om rekening mee te houden in de vergelijking. Om deze reden ben ik tevens gestart met een exercitie met de Europese Commissie en de lidstaten om te komen tot goede voorbeelden van beleid en instrumenten om de mkb-financieringsmarkt te verbeteren. Dit zal ik delen met uw Kamer in een brief over de beleidsvisie mkb-financiering (zie antwoord vraag 3 en 14).
Bent u bekend met wat banken onder gezonde bedrijven verstaan, aangezien de NVB stelt dat alleen gezonde bedrijven met goede plannen in aanmerking komen voor financiering? Wordt daarbij gekeken naar de historie of naar de vooruitzichten?
Banken hebben eigen modellen voor inschatting van de financiële gezondheid van bedrijven en bijhorende risico’s. Deze inschatting wordt per financieringsaanvraag gedaan. Ik kan dan ook niet zeggen wat banken precies verstaan onder gezonde bedrijven. Wel kan ik aangeven waar banken op beoordelen. Dit is onder andere de rentabiliteit (winstgevendheid) van het bedrijf dan wel de investering waar financiering voor wordt gevraagd, de solvabiliteit van het bedrijf (terugbetaalcapaciteit) en cashflowontwikkeling. Hierbij zijn zowel de historische cijfers als de prognoses belangrijk. Naast financiële gegevens beoordeelt een bank ook niet-financiële informatie. De NVB geeft in haar «position paper» van 4 april jl. aan welke factoren meespelen in de beoordeling van een krediet.
Onderschrijft u de stelling van het CPB dat de tarieven voor leningen aan het mkb in Nederland hoger liggen dan elders in de eurozone? Zo ja, wat is daarvan de reden? Welke mogelijkheden heeft u om bancaire financiering aantrekkelijk te maken voor het mkb en zo het Nederlandse mkb op een eerlijke wijze te kunnen laten concurreren met Europese bedrijven?
De bevinding op basis van analyse – en dus geen stelling – van het CPB is dat marktrentes voor bedrijfsleningen tot 5 jaar zowel voor het mkb als voor het grootbedrijf boven het Eurozone gemiddelde liggen. Een mogelijke verklaring die CPB opwerpt is dat hier wellicht sprake is van marktmacht. Andere verklaringen waardoor er verschillen zijn per land zijn de beschikbaarheid van informatie waarop banken het kredietrisico bepalen. De mate van standaardisatie van financiële verslaglegging verschilt, evenals de beschikbaarheid van kredietratings voor het mkb. De uitkomsten van de financieringsmonitor wijzen ook uit dat de rentes voor mkb bedrijfsleningen afnemen met de bedrijfsomvang en met de bedrijfsleeftijd. Ook tussen sectoren verschillen de rentepercentages. Er worden hogere rentes betaald in de meer risicovolle sectoren (zoals zakelijke dienstverlening en ICT) en lagere rentes in onroerend goed en reparatie, bouw en landbouw. Over mijn beleid informeer ik u nader in de Kamerbrief over de beleidsvisie MKB-financiering (zie antwoord op vraag 14).
Onderschrijft u de cijfers van het CPB dat Nederlandse mkb’ers 16%-punt minder vaak een banklening ontvangen dan vergelijkbare bedrijven in andere landen in de eurozone? Zo ja, welke aanvullende stappen acht u wenselijk om ervoor te zorgen dat meer Nederlandse mkb’ers een banklening ontvangen?
Ik neem kennis van deze bevindingen. Zoals CPB ook aangeeft vormt niet alle afwijzingen een probleem. Een deel wordt terecht afgewezen omdat er bijvoorbeeld onvoldoende marktperspectief is. In de Financieringsmonitor worden de belangrijkste redenen van afwijzing opgesomd. Wat een gezond afwijzingspercentage is valt niet te zeggen. Het CPB benadrukt in de Policy brief dat cultuurverschillen ook een rol kunnen spelen in het aanvraaggedrag van ondernemers in Nederland. Sinds de laatste financiële crisis lijken Nederlandse ondernemers meer leenavers dan Europese ondernemers elders. Het is belangrijk om te benadrukken dat het bedrijfsleven gezond gefinancierd dient te zijn en dat banken een belangrijke selectiefunctie hebben om bedrijven te financieren met een financieringsbehoefte die dit ook financieel kunnen dragen. Om mkb-financiering te bevorderen zijn verschillende financieringsinstrumenten reeds beschikbaar (zie antwoord op vraag 13).
Onderschrijft u de cijfers van het CPB dat Nederlandse mkb’ers 15%-punt minder vaak een aanvraag doen voor een banklening dan vergelijkbare bedrijven elders in Europa? Zo ja, heeft u vergelijkbare signalen ontvangen en zicht op de mogelijke redenen voor afwijzing? Zo ja, welke stappen acht u noodzakelijk om ervoor te zorgen dat in Nederland zo veel mogelijk mkb’ers, die behoefte hebben aan financiering, een aanvraag doen voor een banklening?
Zie antwoord vraag 7.
Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen om ervoor te zorgen dat mkb’ers die behoefte hebben aan financiering, daadwerkelijk een aanvraag doen voor een banklening en niet vooraf al de handdoek in de ring gooien?
Het CPB benadrukt in haar rapport dat de meeste mkb-bedrijven in Nederland die geen behoefte hebben om een lening bij een bank aan te vragen, dit doen omdat zij adequate eigen middelen hebben. Daarnaast lijkt ook de verwachting van het mkb om afgewezen te worden bij een financieringsaanvraag een belangrijkere rol te spelen in Nederland dan elders in de Eurozone. EZK stimuleert ondernemers om gebruik te maken van verschillende financieringsinstrumenten die uitgevoerd worden door RVO6. Daarnaast kunnen ondernemers ook terecht bij het ondernemingsplein7 en de KvK8 voor vragen en ondersteuning omtrent financiering. Om inzichten uit te wisselen met de eurozonelanden met betrekking tot leenaanvragen heeft Nederland met andere lidstaten en de Europese Commissie afgesproken om «best practises» uit te wisselen. Desalniettemin is het belangrijk om te benadrukken dat elk land in de eurozone een ander financieringsmarktsysteem heeft, waardoor verschillen onvermijdelijk zijn (zie antwoord vraag 4).
Onderschrijft u de cijfers van het CPB dat leenaanvragen in Nederland 14%-punt minder vaak volledig worden toegekend dan elders? Zo ja, welke aanvullende stappen neemt u om dit verschil met andere landen uit de eurozone te verkleinen?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u aanvullende stappen wenselijk om bancaire financiering meer te laten aansluiten op de behoefte van mkb’ers en het bestaande financieringsinstrumentarium? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig meer concurrentie op de mkb-financieringsmarkt aan. Zowel bij banken als bij alternatieve financiers zoals leasing, factoring en crowdfunding. Hier voer ik ook actief beleid op. De kredietverlening aan het mkb ondersteun ik met de garantie-instrumenten BMKB en GO. In juli 2017 is de BMKB na een tijdelijke openstelling vanaf 2012, permanent opengesteld voor niet-banken, die zich voor de regeling kwalificeren. Het stimuleren van de risicokapitaalmarkt doe ik met instrumenten zoals DVI en SEED. Deze risicokapitaalinstrumenten worden bij uitstek door alternatieve financiers, zijnde niet banken, in de markt aangeboden. Deze instrumenten dragen in belangrijke mate bij aan het oplossen van marktfalen wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een tekort aan zekerheden of behoefte aan risicodragend vermogen bij financiering van innovaties of groei van startups of scale-ups.
Welke stappen worden door de overheid gezet om alternatieve financiering een reëel en aantrekkelijk alternatief te maken voor bankfinanciering bij mkb’ers?
Zie antwoord vraag 11.
Acht u extra aanvullende stappen wenselijk om alternatieve financiers een welkome aanvulling te laten blijven op het bestaande financieringsinstrumentarium? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet? Aan welke types van financiering denkt u hierbij?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u de in het wetgevingsoverleg over Jaarverslag en Slotwet Ministerie van Economische Zaken en het Diergezondheidsfonds (XIII) (deel EZK) voor het jaar 2018 van 12 juni 2019 toegezegde appreciatie van het CPB rapport «Mkb-bankfinanciering in Europees perspectief» voor het einde van het zomerreces aan de Kamer zenden?
De appreciatie van het CPB rapport «Mkb-bankfinanciering in Europees perspectief» betrek ik in mijn Kamerbrief over de beleidsvisie Mkb-financiering waarin ik de meta-analyse aanbied naar aanleiding van de 5 evaluaties van de risicokapitaalinstrumenten en waarin ik ter beantwoording van de motie Graus9 een internationale vergelijking maak van de mkb-financieringsmarkt. Om relevante onderwerpen integraal aan de Kamer aan te kunnen bieden stuur ik de brief met appreciatie van het CPB-rapport niet voor het eind van zomerreces, maar in het najaar 2019 naar de Kamer.
Discriminatie van de defensie-industrie door het kabinet tegen de achtergrond van de Defensie Industrie Strategie |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om de defensie-industrie uit te sluiten van deelname aan handelsmissies?1
Ja.
Hebt u tevens kennisgenomen van het feit dat de defensie-industrie niet over de uitsluiting is geïnformeerd?2
Ja.
Hebt u tot slot kennisgenomen van het feit dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking niet bekend is met andere landen die hun defensie-industrie ook uitsluiten van deelname aan handelsmissies?3
Ja.
Hoe lang bent u al op de hoogte van het uitsluiten van deelname van de defensie-industrie aan handelsmissies? Was de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat hier wel van op de hoogte?
Tijdens het nota-overleg over de Defensie Industrie Strategie (DIS) op 18 februari jl. (kamerstuk 31 125, nr. 102) is uitsluiting van de defensie industrie aan het Dutch Trade and Investment Fund aan de orde geweest.
Hoe verhoudt het genoemde uitsluitingsbeleid zich tot uw Defensie Industrie Strategie (DIS), in het bijzonder tot de daarin uitgesproken toewijding aan een gezonde industrie en het voornemen om toeleverancier te kunnen zijn in het buitenland?4
Inmiddels zijn, in het licht van de DIS generieke handelsbevorderende instrumenten, zoals handelsmissies en het Partners In Business (PIB) programma, open gesteld voor ook díe bedrijven uit de defensie-gerelateerde sector, waarvan de handel in of productie van wapens of munitie meer dan 10% uitmaakt van hun primaire bedrijfsactiviteiten.
Het kabinet heeft de uitvoerders van zijn generieke handelsbevorderende instrumenten opgedragen om deze aanpassing door te voeren. Uiteraard zal de overheid bij het inzetten van dergelijke instrumenten ter bevordering van export door de Nederlandse defensie-industrie toetsen op IMVO-gronden en rekening houden met geldende wapenexportrestricties. De komende tijd beziet het kabinet of ook andere aspecten van de handelsinzet (zoals het Dutch Trade and Investment Fund) voor de defensiesector in het licht van de DIS zouden kunnen worden aangepast op een manier die recht doet aan internationale afspraken op het terrein van financiering en geldende wapenexportrestricties.
Welke andere onderdelen van het handels- en bedrijfsleveninstrumentarium van de Nederlandse overheid sluit de aanvragen vanuit of deelname van de defensie-industrie op dit moment uit? Kunt u per instrument of regeling aangeven welke Minister voor dit instrument of deze regeling verantwoordelijk is?
De defensie-industrie is op dit moment uitgesloten van het gebruik van internationale financieringsinstrumenten ten laste van het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, omdat de FMO-uitsluitingslijst op die instrumenten van toepassing is. Generieke handelsbevorderende instrumenten staan sinds kort wel open voor de sector. Zoals bij vraag 5 is aangegeven, overlegt het kabinet op dit moment over de vraag of de handelsinzet verder kan worden aangepast in het licht van de Defensie Industrie Strategie.
Waarom zijn de schriftelijke vragen over het kabinetsbeleid ten aanzien van de defensie-industrie5 (ingezonden op 21 februari 2019) nog steeds niet beantwoord, en is ook de deadline van de tweede uitstelbrief niet gehaald?6
De vragen worden hierbij beantwoord. Interdepartementale afstemming kostte meer tijd dan voorzien.
Het bericht dat mensen hun servicekosten niet terugkrijgen als een concert wordt geannuleerd |
|
Peter Kwint |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de ACM die stelt dat Ticketmaster in strijd met de wet handelt als zij gemaakte servicekosten bij annulering of verplaatsing van een evenement niet terugbetaalt?1
Ja.
Bent u het eens met de analyse dat Ticketmaster zich hier niet aan de wet houdt? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ACM om te oordelen of bedrijven zich houden aan de consumentenbeschermingsregels. Volgens het artikel van de NOS stellen de ACM en de Consumentenbond desgevraagd dat het niet terugbetalen van de servicekosten in strijd is met de wet. Ik wens verder niet in te gaan op individuele casuïstiek.
Wat zijn de mogelijkheden om af te dwingen dat deze bedrijven zich aan de wet houden?
De ACM houdt toezicht op de naleving van de algemene Consumentenbeschermingsregels. Dit doet de ACM op basis van de Wet Handhaving Consumentenbescherming (Whc). Deze wet geeft een overzicht van de regels die ACM kan handhaven, vooral via verwijzingen naar de betreffende artikelen in het BW. De ACM kan onder meer per overtreding een boete opleggen van 900.000 euro of, als dat meer is tot maximaal 10% van de jaaromzet. De ACM treedt niet op in individuele geschillen tussen een consument en een bedrijf.
Daarnaast geeft de ACM voorlichting aan consumenten, via ConsuWijzer.nl. Daar wordt praktisch advies gegeven aan consumenten en bedrijven over de verschillende rechten en plichten. Consumenten kunnen, om hun recht te halen, zich ook wenden tot de Stichting Geschillencommissie voor consumentenzaken of tot de civiele rechter.
Deelt u de mening dat het niet nodig zou moeten zijn dat mensen moeten klagen op sociale media of bij de ACM om hun recht te kunnen krijgen, terwijl deze bedrijven zich niet aan de wet houden? Zo nee, waarom niet?
Als een consument van mening is dat zijn rechten zijn geschonden dan moet hij dit kenbaar maken bij het betrokken bedrijf. Om haar handhavingstaken op een goede manier te kunnen uitvoeren is het daarnaast van belang dat ook de ACM dit soort signalen ontvangt, bijvoorbeeld via social media.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk zou moeten zijn zulke hoge servicekosten te mogen vragen, die ook nog eens verschillen per concert, terwijl de aangeboden dienst niet anders is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Marktpartijen bepalen zelf de prijs van een product. De consumentenwetgeving bevat geen bepalingen waarin de hoogte van de servicekosten wordt gelimiteerd. Wel is het wettelijk verplicht dat consumenten goed en volledig worden geïnformeerd over aangeboden tickets. Dit omvat in ieder geval duidelijke informatie over de voornaamste kenmerken van het aangeboden product, zoals het op de juiste manier vermelden van de prijs (inclusief alle belastingen en onvermijdbare kosten waaronder servicekosten).
Fraude in de zorg |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw zorgbureau onder vuur: ditmaal wegens «bankje spelen» met zorggeld»?1
Ja.
Vind u het ook kwalijk dat er wederom sprake is van fraude bij een Twents zorgkantoor?
Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg en aan niets anders. Fraude dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het stelsel onder druk. In de door u aangehaalde situatie gaat het om een zorgbureau dat leningen verstrekt.
Hoe beoogt het wetsvoorstel Bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg een einde te maken aan deze specifieke vorm van zorgfraude?
Het wetsvoorstel Bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg heeft tot doel fraude in de zorg in het algemeen te bestrijden. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat verschillende partijen, waaronder toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgverzekeraars en gemeenten, signalen over fraude beter uit gaan wisselen, zodat deze partijen vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid fraude beter kunnen opsporen en aanpakken. Wanneer deze partijen elk individuele signalen over een bepaalde zorgaanbieder hebben die op zichzelf niet de conclusie kunnen dragen dat sprake is van fraude, dan kan binnen het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ), waar al deze signalen bij elkaar komen, duidelijk worden dat er toch meer aan de hand is bij een zorgaanbieder. Een specifiek signaal over het verstrekken van leningen met zorggeld zou ook bij het IKZ onderzocht kunnen worden. Alle signalen bij elkaar kunnen leiden tot een beter en concreter beeld dat aanleiding geeft tot gericht vervolgonderzoek naar fraude. Fraude in de zorg kan hierdoor eerder worden opgespoord en beter worden aangepakt.
Het wetsvoorstel maakt daarnaast mogelijk dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten gegevens over zorgaanbieders die opzettelijk de fout ingaan met zorggeld op een centrale plek registreren, in een zogenoemd waarschuwingsregister. Genoemde instanties kunnen dit register onder andere raadplegen voordat zij een contract afsluiten. Dit helpt om te voorkomen dat frauderende zorgaanbieders actief worden in een andere gemeente of in een ander zorgdomein, daar opnieuw contracten afsluiten en zo door kunnen gaan met hun kwalijke praktijken.
Ziet u mogelijkheden om het verstrekken van leningen niet alleen «onwenselijk» maar ook onwettig te maken? Zo ja, welke?
In de Kamerbrief van 18 juni 20192 heb ik aangegeven het onwenselijk te vinden wanneer leningen worden verstrekt, wanneer dit niet bijdraagt aan de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder. Indien door een zorgaanbieder een lening wordt verstrekt die niet in het belang van de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder is, is mogelijk sprake van belangenverstrengeling. Zoals in de brief van 9 juli 20193 is aangekondigd, werk ik aan maatregelen omtrent versterking van het interne en externe toezicht op integere en professionele bedrijfsvoering waardoor belangenverstrengeling wordt voorkomen en transparantie over de bedrijfsvoering wordt vergroot. Daarmee wordt ook het verstrekken van leningen tegengegaan die niet bijdragen aan de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder.
Bent u nog steeds van mening dat Twente een goed voorbeeld is van een regio die zorgfraude goed aanpakt en voorkomt, zoals u stelde in de beantwoording op schriftelijke vragen over foute zorgondernemers op 17 juni jl.?2
Ja.
Deelt u de mening dat nu u in bovengenoemde reactie op schriftelijke vragen heeft aangegeven ook van mening te zijn dat een zorgaanbieder geen bank hoort te spelen met zorggeld en dat ook onwenselijk te vinden daar ook vervolgactie van u dient plaats te vinden om te zorgen dat een en ander ook daadwerkelijk niet meer voorkomt? Zo ja, op welke termijn onderneemt u dan welke actie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid cijfers bij te houden van de met fraude gepaard gaande bedragen daar waar gemeenten belast zijn met controle en toezicht om een duidelijk overzicht te creëren van de situatie? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het is dan ook aan hen of zij cijfers over onrechtmatigheden registreren en/of publiceren.
Bent u van mening dat het beter is nu zelf nadere actie te ondernemen dan af te wachten of gemeenten dat gaan doen?
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet. Om gemeenten te ondersteunen bij de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet voert de VNG sinds september 2015 – op verzoek van – en met subsidie vanuit het Ministerie van VWS een ondersteuningsprogramma ten behoeve van gemeenten uit.
Het bericht ‘Polen sleept kritische juristen voor de rechter’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Polen sleept kritische juristen voor de rechter» en «Strengthening EU rule of law protection: start with freedom of expression»?1
Ja.
Hoe duidt u het bericht dat de Poolse regering kritische academici, bijvoorbeeld de uitgesproken hoogleraar Wojciech Sadurski, voor de rechter sleept?
Het Poolse Ministerie van Justitie dreigde met een aanklacht tegen zes Poolse academici, maar heeft hier inmiddels van afgezien. Het Nederlandse kabinet beschouwt vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid als hoekstenen van een vrije democratische samenleving, en zal dat ook blijven uiten richting Polen in zowel bilateraal als Europees verband.
Deelt u de mening dat vrijheid van meningsuiting een hoeksteen is van de democratische rechtsstaat en daarom te allen tijde gewaarborgd dient te worden? Zo ja, heeft u hier met uw Poolse collega over gesproken (direct dan wel op diplomatiek niveau)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie dat de afbrokkeling van de rechtsstaat in een lidstaat van de Europese Unie ook nadelige gevolgen heeft voor andere lidstaten, bijvoorbeeld wanneer nationale rechters vragen krijgen over het uitvoeren van Europese aanhoudingsbevelen die door Poolse rechterlijke instanties zijn uitgevaardigd? Wat is uw appreciatie van deze situatie?2
Afbrokkeling van de rechtsstaat in een EU-lidstaat kan inderdaad nadelige gevolgen hebben voor andere lidstaten en het functioneren van de Unie in haar geheel, onder andere waar het gaat om een goede werking van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Ten aanzien van het genoemde voorbeeld geldt als uitgangspunt dat de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen zoals het Europees aanhoudingsbevel (EAB) op wederzijds vertrouwen is gestoeld.
Hoewel de ontwikkeling van de rechtsstaat in Polen zeker reden geeft tot aanhoudende zorg, kunnen er slechts in uitzonderlijke situaties redenen zijn om bij de uitvoering van een EAB niet onverkort uit te gaan van wederzijdse erkenning. Het is aan de onafhankelijke rechter om in individuele gevallen te beoordelen of eventuele algemene tekortkomingen in de rechtsstaat de concrete samenwerking met de autoriteiten van de betreffende lidstaat in de weg staan. Dat is pas het geval als moet worden vastgesteld dat de betrokkene in het concrete geval na overlevering gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces (artikel 47 Handvest) in de kern zal worden geschonden (zie in dit verband arrest van het Hof van Justitie EU in zaak C-216/18, LM). De uitvoerende justitiële autoriteit kan gebruik maken van de mogelijkheid om aanvullende inlichtingen te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De uitvaardigende justitiële autoriteit krijgt daardoor de gelegenheid om haar visie op de zaak te geven en dus ook om eventueel aan te tonen dat er in het voorliggende geval geen redenen zijn om het vertrouwen te beperken.
Kunt u toelichten hoe dit incident zich verhoudt tot de lopende artikel-7-procedure in de Raad tegen Polen?
De artikel 7-procedure jegens Polen ziet uitsluitend op de zeven zorgpunten die door de Commissie zijn geïdentificeerd in haar met redenen omklede voorstel uit december 2017. Bovendien is de aanklacht tegen de Poolse academici uiteindelijk niet ingediend. Derhalve acht het kabinet het niet opportuun om deze specifieke casus op te brengen tijdens de aankomende Raad Algemene Zaken. Wel zal het kabinet wederom zijn zorgen uiten over de situatie van de rechtsstaat in Polen, en aandringen op het adequaat en spoedig adresseren door Polen van alle door de Commissie geïdentificeerde zorgen.
Wat is de stand van zaken daaromtrent? Klopt het dat er in de Raad Algemene Zaken van 18 juni niet over de rechtsstaat gesproken is?
Op de Raad Algemene Zaken van 18 juni jl. was de artikel 7-procedure jegens Polen inderdaad niet geagendeerd. Het Voorzitterschap heeft de stand van zaken met betrekking tot deze procedure echter voor de volgende Raad Algemene Zaken van 18 juli a.s. wel geagendeerd. Zoals gebruikelijk is de Kamer hier via de geannoteerde agenda nader over geïnformeerd.
Bent u van plan om deze laatste schrijnende aanval op de rechtsstaat wederom in de Raad Algemene Zaken (d.d. 23 juli 2019) aan te kaarten? Zo ja, met welke lidstaten kunt u optrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoe de overige lidstaten reageerden op de recente mededeling van de Europese Commissie over versterking van de rechtsstaat tijdens de Raad Algemene Zaken van 21 mei?3
De Commissie is voornemens om de ingestuurde bijdragen, waaronder ook die van de lidstaten, na verkregen toestemming online te publiceren. Het kabinet verwijst in dit opzicht dan ook graag naar deze toekomstige publicaties.
Verwacht u op basis hiervan het komende half jaar stappen te kunnen zetten op dit dossier? Werkt u samen met het Voorzitterschap en gelijkgezinde lidstaten om een doorbraak te creëren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal nu eerst de ontvangen voorstellen van de Commissie (COM(2019) 343 – mededeling Versterking van de rechtsstaat binnen de Unie) nader bestuderen. In het algemeen blijft gelden dat Nederland nauw optrekt met gelijkgezinde lidstaten als het gaat om het versterken van rechtsstatelijkheid in de Unie, en waar nodig ook met het Voorzitterschap samenwerkt. In dat opzicht is het bemoedigend dat het zojuist begonnen Fins Voorzitterschap van dit thema een prioriteit zal maken.
Herinnert u zich dat in het verslag van de Raad Algemene Zaken van 21 mei Nederland een schriftelijke reactie toezegde aan de Commissie op de in de mededeling gestelde vragen? Kunt u deze reactie de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?4
De schriftelijke bijdrage van Nederland aan het door de Commissie geïnitieerde debat is samen met de kabinetsreactie op het rapport-Van der Graaf op 2 juli jl. naar beide Kamers gestuurd. De bijdrage is gebaseerd op het BNC-fiche dat beide Kamers op 29 mei jl. toeging.
Ziet u in deze laatste mededeling van de Europese Commissie aanknopingspunten om te starten met het jaarlijks toetsen van lidstaten op basis van grondrechten en democratie door experts, zoals de Venetië Commissie? Zo nee, waarom niet?
De mededeling van 3 april jl. biedt naar de mening van het kabinet geen concrete aanknopingspunten om te starten met het jaarlijks toetsen van lidstaten door experts zoals de Venetië Commissie. Nederland heeft in zijn input richting de Commissie wel de suggestie gedaan dat zij zou kunnen overwegen om in het geval van specifieke landensituaties op een systematischer wijze te (laten) monitoren hoe de lidstaat in kwestie omgaat met de aandachtspunten op het terrein van de rechtsstaat en nader te bepalen thematische onderwerpen. Ook steunt het kabinet het Belgisch-Duits initiatief om te komen tot een peerreviewmechanisme rechtsstatelijkheid en marge van de Raad Algemene Zaken. Deze systematische review van de aan het mechanisme deelnemende landen heeft tot doel een constructieve, gestructureerde en interactieve politieke discussie tussen alle lidstaten te bevorderen, zodat daadwerkelijke verbetering van de rechtsstaat kan worden bewerkstelligd. Dit mechanisme wordt momenteel op ambtelijk niveau verder uitgewerkt en besproken tussen de lidstaten.
Wanneer verwacht u de verdere meer concrete uitwerking van de voorstellen die in deze mededeling gedaan worden?
Op 17 juli jl. is de nieuwe Commissiemededeling verschenen met daarin nadere voorstellen. Het kabinet zal deze voorstellen nader bestuderen en beide Kamers hierover zoals gebruikelijk via een BNC-fiche informeren.
Bent u bekend met het rapport van de Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties over de moord op de Saoedische journalist Khashoggi?1
Ja.
Hoe apprecieert u de conclusie van de Speciaal Rapporteur dat Khashoggi «het slachtoffer is geworden van een opzettelijke executie met voorbedachten rade» (par. 235)?
Het rapport van de Speciaal Rapporteur voor buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies van de Verenigde Naties Agnès Callamard bevat ernstige conclusies, zoals dat de moord op Jamal Khashoggi een buitengerechtelijke executie vormt die met voorbedachten rade is uitgevoerd. Dit is uiteraard een ernstige constatering, en Nederland en de EU blijven daarom Saoedi-Arabië oproepen om volledige medewerking te verlenen aan alle onderzoeken en om alle informatie over de zaak beschikbaar te maken. De Speciaal Rapporteur concludeert ook (paragraaf 237) dat haar onderzoek niet in de plaats kan treden van een onafhankelijk strafproces waarin de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van individuen kan worden vastgesteld. In deel III (paragrafen 258–327) en deel V (paragrafen 388–418) zet zij uiteen binnen welk kader het strafrechtelijk onderzoek en de vervolging moeten worden vorm gegeven.
Hoe apprecieert u de conclusie van de Speciaal Rapporteur dat Saoedi-Arabië verantwoordelijk is voor de moord onder internationaal recht (par. 235)?
De Speciaal Rapporteur concludeert dat Saoedi-Arabië aansprakelijk is voor schendingen van zijn verplichtingen onder internationale mensenrechten, als gevolg van een opzettelijke executie met voorbedachten rade, een buitengerechtelijke executie, uitgevoerd door zijn overheidsfunctionarissen. Ook deze conclusies zijn ernstig. Het rapport geeft in de eerste plaats steun voor de nabestaanden en Turkije en mogelijk ook aan de Verenigde Staten om Saoedi-Arabië aansprakelijk te stellen voor schendingen van internationaal recht. Nederland en de EU hebben Saoedi-Arabië opgeroepen om volledige medewerking te verlenen aan alle onderzoeken en beschikbare informatie vrij te geven.
Hoe apprecieert u de aanbeveling van het rapport dat er verder onderzoek moet komen naar de moord op Khashoggi (par. 473)?
Het kabinet, evenals veel gelijkgestemde landen, heeft benadrukt dat er een grote verantwoordelijkheid op de Saoedische autoriteiten rust om grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek te doen naar de doodsoorzaak en om betrokkenen bij de moord op Jamal Khashoggi te vervolgen. Het rapport van de Speciaal Rapporteur versterkt deze oproep aan de Saoedische autoriteiten en toont tegelijk aan dat Saoedi-Arabië nog niet voldaan heeft aan zijn internationale verplichtingen in dit opzicht. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die het rapport doet om de veiligheid van journalisten te vergroten?
De aanbevelingen van de Speciaal Rapporteur zijn in eerste instantie gericht aan Saoedi-Arabië. Daarnaast heeft de Speciaal Rapporteur ook een aantal aanbevelingen gedaan aan alle VN-lidstaten. De eerste aanbeveling voor VN-lidstaten betreft het oproepen voor gerechtigheid voor de moord op Khashoggi en is in lijn met de oproepen die Nederland en de Europese Unie meerdere malen hebben gedaan.
De Speciaal Rapporteur heeft daarnaast een aantal aanbevelingen gedaan over het ondersteunen van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Deze aanbevelingen ondersteunt Nederland. Nederland draagt jaarlijks € 27.9 miljoen bij aan projecten en programma’s ter bevordering van vrijheid van meningsuiting en veiligheid van journalisten. Daarnaast is Nederland ieder jaar cosponsor van de Safety of Journalists resolutie, zowel in Mensenrechtenraad als in de Algemene Vergadering van de VN.
Wat betreft de aanbeveling over de export van surveillancegoederen: bij alle vergunningsaanvragen voor uitvoer naar Saoedi-Arabië van gecontroleerde dual use goederen, en zeker ook waar het cyber-gerelateerde goederen betreft, toetst Nederland al zeer restrictief en wijst Nederland een vergunning af bij elk risico op mensenrechtenschendingen of mogelijke inzet bij het conflict in Jemen. In algemene zin is Nederland voorstander van het verder onder controle brengen van cybersurveillancetechnologie waar het risico’s op mensenrechtenschendingen meebrengt. Nederland zet zich in om dit bij voorkeur in een zo breed mogelijk multilateraal verband voor elkaar te krijgen.
Tot slot is er een aantal aanbevelingen over het versterken van de capaciteit van de VN. In het algemeen ziet Nederland het nut en de noodzaak van het versterken van de onderzoekscapaciteit van het secretariaat van de VN (het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens, OHCHR). Nederland is voornemens om de OHCHR op dat punt financieel te ondersteunen. Nederland gaat de specifieke aanbevelingen voor het instellen van een Standing Mechanism for Criminal Investigation and Accountability en een Fact Finding Task Forcebespreken met internationale partners, met name met OHCHR.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die het rapport doet aan VN-lidstaten? Bent u voornemens de aanbeveling over te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u specifiek de aanbeveling om doelgerichte sancties tegen individuen en de kroonprins in het bijzonder in te stellen? (par. 498) Bent u voornemens hier stappen in te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het benodigde draagvlak voor het instellen van VN-sancties tegen Saudi-Arabië vanwege de moord op journalist Jamal Khashoggi is op dit moment afwezig. Om effectief te zijn is voor sancties brede internationale steun nodig. Zoals u weet zet Nederland zich actief in voor een EU mensenrechtensanctieregime dat wereldwijd kan worden ingezet. Met het creëren van het juiste instrumentarium valt op termijn veel te winnen en dit heeft daarom op dit moment onze prioriteit.
Welke stappen bent u van plan te nemen richting Saoedi-Arabië, bilateraal en multilateraal, naar aanleiding van dit rapport?
Direct na het uitkomen van het rapport heeft Nederland contact gehad met Europese partners om te spreken over het rapport en onze reactie hierop. Nederland zal dit blijven doen. Ook is hierover gesproken met de Saoedische ambassadeur in Den Haag. Tijdens de interactieve dialoog in de VN Mensenrechtenraad hebben Nederland en de EU Saoedi-Arabië opgeroepen om volledige openheid te geven over de zaak en om mee te werken met alle onderzoeken. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen.
Bent u bereid in internationaal verband op te trekken om binnen de Verenigde Naties de conclusies uit het rapport over te nemen en de aanbevelingen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de beantwoording van vragen 5 en 6 zijn de meeste aanbevelingen uit het rapport in lijn met het huidige Nederlandse beleid. Waar mogelijk trekt Nederland op met EU-partners en gelijkgezinde landen om aan de aanbevelingen gehoor te geven.
Het bericht ‘TU Eindhoven stelt wetenschappelijke vacatures alleen open voor vrouwen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Zohair El Yassini (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TU Eindhoven wil alleen vrouwen aannemen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij het vervullen van wetenschappelijke vacatures de eerste prioriteit behoort te liggen bij de onderwijs- en onderzoekskwaliteit en -capaciteit en minder bij het geslacht van de medewerkers? Zo nee, waarom niet?
Voor kwalitatief goed wetenschappelijk onderzoek is samenkomst van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis een belangrijke randvoorwaarde. Meer variatie in visies en oplossingen resulteert in meer creativiteit en innovatie, betere resultaten en beter beleid. Het belang van diversiteit voor kwaliteit is daarmee evident, ook voor de TU Eindhoven (hierna TU/e). De TU/e neemt alleen excellent talent aan. Met het Irène Curie Fellowship haalt de TU/e talenten binnen die anders onvoldoende kans krijgen, door impliciete obstakels in diverse fasen van het wervingsproces.
Deelt u de mening dat er een verschil zit tussen enerzijds voorkeursbeleid en anderzijds uitsluiting op basis van geslacht, zoals de TU Eindhoven gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, voorkeursbeleid kent vele vormen. Aangezien de vacatures na zes maanden alsnog ook voor mannen opengesteld worden wanneer er geen geschikte kandidaten zijn gevonden, is er geen sprake van uitsluiting.
In hoeverre botst het voornemen van de TU Eindhoven om mensen van een bepaald geslacht uit te sluiten van sollicitatie met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod uit artikel 1 van de Grondwet? Bent u bereid juridisch te laten toetsen of het beleidsvoornemen van de TU Eindhoven een vorm van arbeidsmarktdiscriminatie is? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te beoordelen of dit beleid van de TU/e aan alle strenge regels rond voorkeursbeleid voldoet. Het is aan andere instanties, zoals het College voor de Rechten van de Mens, om dat te beoordelen. Het College voor de Rechten van de Mens oordeelde in 2012 dat de TU Delft vacatures louter voor vrouwen mocht openstellen, omdat de achterstand van vrouwen er zo hardnekkig was en omdat het doel was gelijkheid te creëren.
Welke redenen benoemt de TU Eindhoven zelf voor het feit dat het de universiteit niet eerder gelukt is om het gewenste percentage vrouwelijke wetenschappelijk medewerkers te behalen? Wat is er volgens hen anders dan bij andere technische universiteiten of bètafaculteiten?
De situatie bij de TU/e is soortgelijk als bij andere technische universiteiten. Wel staan zij er t.a.v. percentage vrouwelijke wetenschappers nog slechter voor dan andere technische universiteiten. De TU Delft en Universiteit Twente staan op een 11e respectievelijk 12e plaats in de ranglijst van 14 universiteiten t.a.v. het percentage vrouwelijke hoogleraren. De TU Eindhoven staat op plaats 14.
De impliciete genderbias speelt hierin een belangrijke rol en zorgt ervoor dat het percentage vrouwelijke wetenschappers maar langzaam stijgt. De TU/e ziet dat regelingen zoals de fellowships goed werken bij de Rijksuniversiteit Groningen en de TU Delft en heeft deze daarom als referentiekader genomen.
Welke maatregelen zijn uitgeprobeerd, maar waren naar eigen zeggen te weinig effectief? Wat is daar de reden voor? Is daar onafhankelijk onderzoek naar gedaan? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen?
Uit navraag bij de TU/e blijkt dat alle maatregelen die in de afgelopen tien jaar zijn genomen door de TU/e tot meer bewustwording van het probleem hebben geleid en ook tot een (langzame) stijging van het percentage vrouwelijk wetenschappelijk personeel, maar dat dit te langzaam gaat om de gestelde streefcijfers te behalen. De Tu/e laat weten dat onderstaande maatregelen tot dusver door de TU/e zijn uitgetest en de effecten ervan onderzocht zijn door de Human Performance Management groep binnen de TU/e:
Iedere benoemingsadviescommissie moet minimaal twee vrouwelijke leden hebben.
1/3 van de shortlist moet uit vrouwen bestaan.
Proactief scouten door inzet van aanwezige hulpbronnen, zoals eigen personeel.
Streefcijfers worden halfjaarlijks besproken met het CvB en de decanen van de faculteiten.
Interfacultaire commissies opstarten met als doel om tot een meer objectieve selectie en beoordeling van kandidaten te komen. Deze leden zijn getraind in het herkennen van impliciete bias en hebben interventiemethoden aangereikt gekregen.
Er is een streefcijfer gesteld voor de positie van universitair docent van 50–50%. Van 2008 tot 2019 heeft slechts een langzame verhoging van 17% naar 29% vrouwelijke UD’s plaatsgevonden.
Faculteiten hebben in samenwerking met het CvB targets gesteld om de diversiteit binnen de faculteit te verhogen en daarbij de manier gespecificeerd hoe zij de targets zouden halen.
Bent u bekend met het Rathenau-onderzoek naar «vrouwen in de wetenschap»?2
Ja.
In hoeverre wijken de voor TU Eindhoven specifieke cijfers af van de hierin beschreven gemiddelde cijfers, als het gaat om het percentage vrouwen, de gemiddelde duur tussen promotie en hoogleraarschap, leeftijdsverschil bij aanstelling en vertrek, etc.?
Hieronder vindt u de tabel met het percentage vrouwelijk wetenschappelijk personeel per functiecategorie in 2017, met het landelijk gemiddelde en de cijfers van de TU/e. De cijfers van de gemiddelde duur tussen promotie en hoogleraarschap en leeftijdsverschil bij aanstelling en vertrek, zijn niet bekend en kan ik daarom niet aan u voorleggen.
Hoogleraar
21%
13%
Universitair hoofddocent
29%
15%
Universitair docent
41%
27%
Overig wetenschappelijk personeel
44%
31%
Promovendus
43%
27%
Wat is het percentage Nederlandse vrouwen van het totaal aantal promovendi in technische vakgebieden dat is gepromoveerd in de jaren 1995–2010?
Onderstaande cijfers zijn afkomstig van het Rathenau Instituut. Het Rathenau Instituut baseert haar cijfers over promoties op cijfers van het CBS. In vrijwel de gehele vorige eeuw was het aandeel vrouwen bij de promoties op de instituten die nu onze technische universiteiten heten beperkt; het percentage lag tussen 0 en 10%. In 1994 kwam het percentage voor het eerst boven de 10% uit (11,3%) met 42 vrouwen en 331 mannen die promoveerden in de techniek. Daarna kwamen weer twee jaren van respectievelijk 9,3% (1995) en 9,7% (1996). De daaropvolgende jaren zijn de percentages verder gestegen.
1995
9,3%
1996
9,7%
1997
10,0%
1998
11,2%
1999
16,0%
1990
14,9%
2001
13,8%
2002
18,0%
2003
19,9%
2004
23,4%
2005
19,9%
2006
20,4%
2007
23,9%
2008
23,8%
2009
26,8%
2010
22,4%
Bij elkaar opgeteld zijn er in de periode van 1995–2010 7797 mensen gepromoveerd aan de technische universiteiten Delft, Eindhoven en Twente, waarvan 1439 vrouwen (18,5%). Aan de Wageningen University and Research ligt het absolute aantal vrouwelijke gepromoveerden in deze periode op 1317, het percentage vrouwelijke gepromoveerden is bijna het dubbele van dat van de technische universiteiten Delft, Eindhoven en Twente (35,8%).
Wat is op dit moment in potentie het aantal Nederlandse vrouwen dat universitair docent, universitair hoofddocent of hoogleraar kan zijn in een technisch vakgebied? Hoe verhoudt zich dit tot het aantal vacatures dat de TU Eindhoven voorziet?
Het aantal Nederlandse vrouwen dat in potentie UD, UHD of hoogleraar kan zijn is niet te zeggen, omdat dit met veel verschillende en vaak onmeetbare factoren samenhangt. Daarnaast is wetenschap per definitie internationaal: vacatures worden niet alleen door Nederlanders vervuld. Het aandeel buitenlandse wetenschappers is groot op technische universiteiten, groter nog dan bij andere universiteiten. Uit cijfers van 2015 blijkt dat 29% van de UD’s, UHD’s en hoogleraren van buitenlandse komaf is. Bij de promovendi en postdocs ligt het percentage op respectievelijk 60% en 59%.
Wat is de verwachting dat dit vacaturebeleid heeft op het aantal mannelijke sollicitanten?
Dit vacaturebeleid kan een tijdelijk effect hebben op het aantal mannelijke sollicitanten van buiten de TU/e of de eigen populatie van mannelijke postdoctoraal onderzoekers. Ik wijs erop dat de vacatures algemeen opengesteld worden als het binnen zes maanden niet lukt om een geschikte kandidaat te vinden.
In hoeverre is het realistisch dat de TU Eindhoven gebruik zal maken van de door de universiteit benoemde «uitzonderingsmogelijkheid voor uitzonderlijke talenten»?
Ik ga ervanuit dat de TU/e voldoende zicht heeft op wetenschappelijk toptalent om daar zelf een oordeel over te vellen. Ik vertrouw erop dat zij doen wat het beste is voor hun eigen personeelsbestand, waar ik niet over ga.
Verwacht u dat dit beleid een belemmerend effect heeft op het verruimen van de capaciteit van onderzoek en onderwijs op het gebied van technische wetenschappen in Nederland? Zo ja, op welke wijze bent u bereid in te grijpen als die hoognodige capaciteit onder druk komt te staan?
Nee, dit beleid draagt juist op de lange en korte termijn bij aan het verruimen van de capaciteit van onderzoek en onderwijs in de technische wetenschappen. Het aantrekken van vrouwelijk talent zorgt voor vrouwelijke rolmodellen. Die zijn hard nodig voor het groeiend aantal vrouwelijk studenten, zodat ook zij een carrière voor zichzelf zien in de technische wetenschappen.
Door middel van de sectorplannen is er extra geld vrijgekomen voor meer vaste banen voor wetenschappelijk personeel in de bèta en technische wetenschappen. Aangezien na zes maanden de onvervulde vacatures alsnog algemeen open worden gesteld is het enige risico dat er zes maanden een onvervulde vacature is. De TU/e is zich daar volledig van bewust.
Welke meer inclusieve maatregelen kan de TU Eindhoven nemen om het percentage vrouwelijke wetenschappelijke medewerkers te vergroten? In hoeverre bent u bereid de TU Eindhoven te stimuleren meer inclusieve maatregelen te nemen?
De TU/e heeft al vele inclusieve maatregelen uitgeprobeerd, zoals bij vraag 6 beschreven. Helaas heeft dit niet geleid tot het gewenste effect. Er is hier sprake van een pilot van 1,5 jaar. De TU/e laat de effecten van de pilot monitoren door het Rathenau Instituut. Ik volg met interesse de resultaten van de pilot. Nogmaals, ik ga niet over het personeelsbeleid van de universiteiten.
Gaat de TU Eindhoven ook een eventuele «onbalans» in haar personeelsbestand repareren op basis van andere factoren dan geslacht, zoals het hebben van een beperking, leeftijd, politieke en ideologische voorkeur, afkomst of sociale klasse? Zo ja, kunt u deze beslissing en de maatregelen die de TU Eindhoven hiertoe neemt toelichten? Zo nee, waarom vindt u het aanvaardbaar dat de TU Eindhoven de benoemde «onbalans» op basis geslacht belangrijker vindt?
De TU/e laat weten dat het zich met dit Irène Curie Fellowship alleen richt op de onbalans tussen mannen en vrouwen in de wetenschappelijk (kern) staf. De TU/e kijkt vanzelfsprekend niet naar politieke en ideologische voorkeur of sociale klasse bij het aanstellen van haar wetenschappelijk personeel. Op het gebied van afkomst, het hebben van een beperking, seksuele oriëntatie en leeftijd zijn op het moment geen extra maatregelen nodig. De populatie van TU/e-medewerkers bestaat uit 96 nationaliteiten en ook op het niveau van universitair docent, universitair hoofddocent en hoogleraar bestaat de populatie nog uit 40 nationaliteiten. Daarnaast bindt de TU/e mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan zich. De werkgroep en stuurgroep Participatiewet zetten zich hier voor in. Tevens heeft het Diversity Committee van de TU/e nauw contact met Compass, het netwerk van de TU/e voor de LGBTQ+ gemeenschap. Via het open kanaal met de LGBTQ+ proberen zij maatregelen te nemen die inclusie van LGBTQ+ bevorderen. Ten slotte heeft de medewerkerspopulatie van de TU/e een diverse leeftijdsopbouw. Binnen het Irène Curie Fellowship vallen vacatures voor zowel universitair docenten, universitair hoofddocenten en hoogleraren. Dit betekent automatisch dat ook verschillende leeftijdscategorieën worden aangesproken.
De ontmoeting met de Chinese collega Wang Yi waarin de sterke band en het belang van internationale samenwerking besproken werd. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u tijdens uw ontmoeting met uw Chinese collega Wang Yi op 19 juni 2019, waarin u de sterke band en het belang van internationale samenwerking heeft besproken, ook de mensenrechtenschendingen in China ter sprake gebracht?1 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het bijzonder heb ik mijn zorgen geuit over vrijheid van religie en levensovertuiging in China, met name in Xinjiang. Daarnaast heb ik een gesprek gehad met drie mensenrechtenactivisten, waaronder een advocaat. Het belang dat ik aan vrijheid van religie hecht, heb ik verder onderstreept door een bezoek aan een kerk en een moskee in Xi’an.
Deelt u de mening dat de mensenrechtenschendingen in China een permanente bron van zorg zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bespreekt u deze zorgen ook met uw internationale collega’s?
Ja. De mensenrechtensituatie in China verslechtert op meerdere fronten, met als schrijnend voorbeeld de rechten van Oeigoerse moslims en andere minderheden in de noordwestelijke provincie Xinjiang. De situatie in Tibet en de religieuze vrijheden van onder andere christenen zijn tevens een onderwerp van ernstige zorg. Verder staan met name de burger- en politieke rechten onder druk. De ruimte voor het maatschappelijk middenveld is beperkt. Mensenrechtenverdedigers worden gehinderd in hun werk of zelfs veroordeeld. In sommige gevallen verdwijnen ze en is contact met familie jarenlang niet mogelijk.
Nederland spreekt China al dan niet in EU-verband op al deze onderwerpen aan. In de antwoorden op Kamervragen gesteld door u en het lid Kuzu (ingezonden op 3 juni 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3269) staat een overzicht van recente acties van het kabinet op het Xinjiang-dossier. Het overzicht laat zien dat het kabinet de toenemende mensenrechtenschendingen in China de afgelopen periode ook in toenemende mate adresseert. Nederland doet dit in veel gevallen samen met EU- en internationale partners.
Bent u van mening dat de mate waarin de mensenrechten door China worden geschonden eerder toenemeent dan afneemt? Zo ja, neemt ook de mate waarin China wordt aangesproken op deze schendingen toe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u tijdens uw gesprek met uw Chinese collega gesproken over de mogelijkheden van gezichtsherkenningssoftware? Zo ja, heeft u uw zorgen geuit over de wijze waarop het land gezichtsherkenningssoftware inzet? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb ervoor gekozen om mij tijdens dit gesprek op andere onderwerpen te richten, waaronder op de mensenrechtensituatie in Xinjiang en op de actuele ontwikkelingen in Hongkong.
Heeft u gesproken over de pilots van het Social Credit Score-systeem met het daaraan gekoppelde straf- en beloningssysteem? Zo ja, heeft u daarbij uw zorgen geuit over het uitvoeren van pilots van een dergelijk systeem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het invoeren van een Social Credit Score-systeem zoals China dat voor ogen staat, grove mensenrechtenschendingen tot gevolg heeft? Zo ja, welke mogelijke maatregelen en sancties gaat u treffen indien China dit systeem gaat invoeren? Zo nee, waarom niet?
Tot op heden is er in China nog geen sprake van een geïntegreerd systeem voor sociale kredietscores maar van een heel palet aan publieke en private initiatieven. Zwarte lijsten voor wanbetalers en voor wangedrag tijdens trein- en vliegreizen, een persoonlijk financieel kredietinformatiesysteem, en commerciële loyaltyprogramma’s op basis van persoonlijke scores zijn hier voorbeelden van.2
De verschillende initiatieven vinden plaats tegen de achtergrond van een overkoepelend beleidsplan voor de periode 2014–2020. Hierin staat dat sociaal krediet in China dient ter verwezenlijking van een «cultuur van oprechtheid» en ter bevordering van «eerlijkheid en traditionele deugden».3 Met positieve en negatieve prikkels hoopt de Chinese overheid wetten, regelgeving en beleid beter te implementeren en gewenst gedrag effectiever te sturen. Sociaal krediet moet uiteindelijk leiden tot «eerlijker» gedrag en dus tot een vermindering van tal van sociaaleconomische problemen (zoals belastingontduiking, milieuvervuiling en schending van het intellectueel eigendomsrecht), minder overheidsinterventie in de economie, lagere transactiekosten voor entiteiten en burgers, meer transparantie in bestuur, en beperkingen op machtsmisbruik.
Wat de toepassing van sociaal krediet en surveillance in China betreft ziet het kabinet risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden. In Xinjiang is reeds sprake van diepgaande schendingen van privacy en andere mensenrechten door middel van geavanceerde surveillancetechnieken. Er zijn ook indicaties dat gezichtsherkenningssoftware buiten Xinjiang wordt ingezet om burgers te monitoren en categoriseren.4 Dit vormt een risico voor bepaalde etnische en/of religieuze groepen, mensenrechtenverdedigers en activisten van wie bekend is dat zij om hun (volgens internationale mensenrechtenverdragen legale) opvattingen, religie en/of gedragingen in China kunnen worden vervolgd of onderdrukt. Toegenomen surveillance, gecombineerd met sociale kredietscores, kan mogelijk ook tot gevolg hebben dat steeds meer burgers overgaan tot zelfcensuur.
Hoe de verdere uitrol van sociaal krediet in China precies vorm zal krijgen is nog niet duidelijk. De toepassing ervan binnen China is nog volop in ontwikkeling. Zo zijn er op dit moment tientallen steden die experimenteren met uiteenlopende soorten kredietsystemen. Om die reden wil ik niet speculeren over verdere risico’s en gevaren van een eventueel toekomstig nationaal sociaal kredietsysteem. Ik ben bereid om het onderwerp te agenderen voor de volgende bilaterale mensenrechtendialoog met China die mogelijk dit najaar zal plaatsvinden.
Hoe denkt u over het invoeren van een Social Credit Score-systeem? Hoe denkt u over het invoeren van een dergelijke systeem in combinatie met het gebruik van gezichtsherkenningssoftware? Welke risico’s en gevaren zijn hieraan verbonden? Heeft dit besproken tijdens uw ontmoeting? Zo nee, wanneer gaat u dit wel bespreken met uw Chinese collega?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Nederland met kinderlevens speelt |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Nederland met kinderlevens speelt? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen met een Nederlandse achtergrond in Koerdische vluchtelingenkampen verblijven? Hoeveel van deze kinderen kunnen niet terugvallen op de effectieve zorg en bescherming van hun eigen ouder(s) omdat zij bijvoorbeeld elders verblijven of zijn gevangengezet?
In de kampen in Noordoost-Syrië bevinden zich op dit moment 90 kinderen met een Nederlandse link. Daaronder bevinden zich twee kinderen van wie de moeder is overleden en de vader zich in Koerdische detentie bevindt. Volgens de thans beschikbare informatie zijn deze kinderen echter niet Nederlands. Op dit moment beschikken wij niet over informatie dat er andere kinderen met een Nederlandse link zich in een situatie bevinden waarbij de zorg en bescherming van hun ouders ontbreekt.
Welke gevolgen heeft in dit soort gevallen de intrekking van de Nederlandse nationaliteit van (één van de) ouders voor de Nederlandse nationaliteit van de kinderen? Kan onder omstandigheden intrekking tot gevolg hebben dat in het buitenland geboren kinderen van uitreizigers niet meer kunnen rekenen op Nederlandse bijstand? Zo ja, bent u bereid om kinderen zonder effectieve bescherming van hun eigen ouders ook te repatriëren?
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit van de ouder heeft geen gevolgen voor de eventuele Nederlandse nationaliteit van reeds geboren kinderen. In iedere individuele situatie moet wel worden vastgesteld of het kind feitelijk de Nederlandse nationaliteit heeft. Kinderen die zijn geboren, of pas worden erkend, na intrekking van de Nederlandse nationaliteit van de ouder(s) zijn geen Nederlander. Zij kunnen geen aanspraak maken op consulaire bijstand.
Deelt u de mening dat kinderen in Koerdische vluchtelingenkampen die verstoken zijn van de zorg van hun ouders de facto gelijkgesteld moeten worden aan weeskinderen en dus in beginsel moeten worden gerepatrieerd naar Nederland? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt de Nederlandse opstelling inzake het in slechts zeer uitzonderlijke gevallen repatriëren van kinderen uit voormalig IS-gebied zich tot de juridische verplichtingen die, onder meer, uit het VN-Kinderrechtenverdrag voortvloeien?
Uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) volgt naar het oordeel van het Kabinet geen verplichting om kinderen terug te halen. Een van de uitgangspunten van het Kabinet is dat Nederland geen consulaire bijstand verleent in onveilige gebieden in Syrië en Irak. Dit geldt ook voor de kinderen. De in het Kinderrechtenverdrag genoemde verplichtingen nopen daar ook niet toe. Het kabinet blijft gevallen van Nederlandse weeskinderen van zaak tot zaak beoordelen en de mogelijkheden verkennen conform de kaders die zijn geschetst in de brief aan de Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 492) namelijk: de veiligheidssituatie in de regio, de internationale betrekkingen en de veiligheid van betrokkene. Daarnaast weegt mee dat het Kabinet geen mensen naar onveilig gebied stuurt om Nederlandse uitreizigers op te halen.
Wat is er waar van de constatering van de UN Human Rights Office (OHCHR) dat kinderen van IS-strijders waarschijnlijk in geheime detentiefaciliteiten worden vastgehouden?2
Er is ons niet bekend dat kinderen van IS-strijders waarschijnlijk in geheime detentiefaciliteiten vastgehouden zouden worden.
Welke inspanningen verricht u om het lot van deze kinderen te verzachten? Deelt u de mening dat veiligheidsoverwegingen niet langer in de weg staan aan repatriëring, nu een Nederlandse ambtenaar uit naam van Nederland ter plekke een akkoord heeft gesloten en de Koerden hebben aangeboden betrokkenen op veilig gebied aan Nederland over te dragen? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt financieel bij aan humanitaire hulp in heel Syrië, naast de grotere ongeoormerkte bijdragen voor de VN en het Rode Kruis, waarvan ook delen naar Syrië gaan. Specifiek voor Noordoost-Syrië wordt er vanuit de humanitaire pooled funds in Syrië een additionele bijdrage van 16 miljoen dollar vrijgemaakt; hier kunnen zowel VN-organisaties als NGO’s aanspraak op maken. Nederland is een van de donoren van deze fondsen. Het doel van deze hulp is een verbetering van de levensomstandigheden ter plaatse.
De situatie in Syrië is nog steeds onveilig. Er zijn onverkort grote veiligheidsrisico’s in geheel Syrië en ook in het Noordoosten. Zoals onder meer vermeld in de eerdergenoemde brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 stuurt het Kabinet geen mensen naar onveilig gebied om Nederlandse uitreizigers op te halen. In de unieke casus van de twee weeskinderen kon dit, als onderdeel van een zwaar beveiligde Franse missie, wel.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg terrorisme en extremisme van woensdag 26 juni 2019 beantwoorden?
Ja.
Het betalen van invoerrechten en btw aan de deur |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat PostNL bij pakketten waarover invoerrechten, btw, afhandelingskosten of accijns moet worden betaald bepaald heeft dat die pakketten alleen opgehaald kunnen worden bij een PostNL-locatie?1
Ja, dit is sinds oktober 2017 het geval.
Indien de vorige vraag bevestigend beantwoord wordt: waarom bestaat er bij de genoemde pakketten geen mogelijkheid om aan de deur van de ontvanger af te rekenen net zoals bijvoorbeeld gebeurd indien een pakket onder rembours wordt verzonden?2
Zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden op Kamervragen van de leden Weverling en van Haga van 11 april 2019 (kenmerk 2019Z07473) was in 2017 een stijging van 28% van aankopen bij buitenlandse webshops zichtbaar ten opzichte van het jaar ervoor. Deze sterke toename en het toenemende vertrouwen van consumenten in internationale e-commerce leidt ook tot een toename van het aantal postzendingen waarvoor invoerrechten en btw dient te worden betaald.
Vanuit een doelmatigheidsoogpunt kan het de voorkeur hebben om dergelijke pakketten te laten halen bij een PostNL-locatie. Ontvangers zijn namelijk vaak niet geïnformeerd over het feit dat invoerrechten moeten worden betaald en zijn niet bereid om deze alsnog te betalen of zijn daar op het bezorgmoment niet toe in staat. Hierdoor ontstaat de ongewenste situatie dat pakketten vaak weer moeten worden meegenomen door de pakketbezorger. Dit leidt tot inefficiëntie voor zowel de klant als de postverlener en staat de doelmatigheid van het postvervoer in het algemeen en de financierbaarheid van de universele postdienst in het bijzonder in de weg. Daarnaast wil PostNL omwille van de veiligheid van zijn pakketbezorgers, de gevallen dat chauffeurs met geld over straat gaan of betalingshandelingen moeten doen zoveel mogelijk beperken. Verder klopt het dat een aantal zakelijke klanten van PostNL nog steeds een zending onder rembours kan versturen. Deze dienst is echter niet vergelijkbaar met de bezorging van uit het buitenland afkomstige pakketten. In het geval van een verzending onder rembours kiest de ontvangende klant om aan deur te betalen. De rembourszending brengt dan ook een minder groot risico met zich mee op inefficiënte aflevering. Ook worden de rembourszendingen niet meer geleverd via het reguliere pakketnetwerk van PostNL. Door het beperkte aantal zendingen wordt deze dienst door een ander, kleinschalig, verbijzonderd netwerk van PostNL uitgevoerd. Hierdoor is het ook mogelijk om de betaling met pinautomaten te voldoen.
Deelt u de mening dat het voor de ontvanger gebruiksvriendelijker is als die het pakket wel aan huis kan ontvangen?
In beginsel deel ik deze mening. De doelmatigheid van het postvervoer is echter ook een belangrijke factor om rekening mee te houden. Deze factor is in het belang van de klant in verband met het betaalbaar houden van de universele postdienst als geheel. De wet bepaalt daarom dat, indien de doelmatigheid van het postvervoer in gevaar is, de universele postdienstverlener mag weigeren om pakketten thuis af te leveren die niet voldoen aan zijn algemene voorwaarden.
Handelt PostNL nu in strijd met wet- en regelgeving ten aanzien van toegankelijkheid van voorzieningen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
PostNL heeft in haar algemene voorwaarden universele postdienst (AVP artikel 20.1) opgenomen dat poststukken in beginsel op het adres van de geadresseerde moeten worden afgeleverd, tenzij dit redelijkerwijs niet van haar gevergd kan worden. PostNL handelt hiermee niet in strijd met wet- en regelgeving. De Postwet 2009 bepaalt in artikel 19, tweede lid, dat een verlener van de universele postdienst de uitvoering van de universele postdienst mag weigeren indien dit strijdig is met de eisen die met het oog op doelmatig postvervoer in zijn algemene voorwaarden zijn gesteld. Hiermee wordt voorkomen dat brieven of pakketten moeten worden vervoerd die de doelmatigheid van het postvervoer in gevaar brengen. Pakketten waarvoor bij aflevering eerst invoerrechten of btw moet worden geïnd, zorgen voor additionele kosten voor de universele postdienstverlener. Daarbij komt dat pakketbezorgers deze pakketten vaak weer moeten meenemen (zie ook beantwoording bij vraag 2) of deze moeten terugsturen naar de verzender indien de invoerrechten en/of btw niet worden voldaan door de ontvanger. De kosten die daarmee gepaard gaan kunnen nergens anders worden verhaald en drukken daardoor op de universele postdienst. Dit gaat ten koste van de doelmatige uitvoering en de financiering van de universele postdienst. De verlener van de universele postdienst heeft in dat geval de ruimte om te kiezen voor manier van afleveren die wel doelmatig is of in ieder geval de noodzaak van die extra kosten beperkt.
Hoe verhoudt de wijze waarop PostNL de genoemde pakketten laat ophalen in plaats van bezorgen zich tot het zorgen dat het versturen en ontvangen van post voor iedereen in Nederland toegankelijk blijft zoals dat bij wet vastgelegde Universele Postdienst, die ook voor buitenlandse pakketten geldt, is bedoeld?
De universele postdienstverlening blijft, in overeenstemming met de wettelijke verplichtingen, voor iedereen toegankelijk. Dit geldt ook voor het ontvangen van buitenlandse pakketten. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de beantwoording bij vraag 4.
De VPRO-serie ‘Uitgewoond’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert zich u de antwoorden op de Kamervragen over de VPRO-serie «Uitgewoond»?1
Ja.
Kunt u meer informatie geven over de procedure, tijdlijn en inhoud van aangekondigde onderzoek in antwoord op vraag 7? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om nader onderzoek te laten doen naar het effect van verhuizingen op bewoners. Met een uitbreiding van de kennis kunnen zorgaanbieders beter inspelen op wat ouderen willen en nodig hebben indien een verhuizing nodig is. Om tot een adequate onderzoeksaanpak te komen heb ik contact opgenomen met de Samenwerkende Academische Netwerken Ouderenzorg (SANO). Zij zullen met een voorstel hiertoe komen. Ik zal de Tweede Kamer nader informeren bij de eerst volgende voortgangsrapportage inzake Thuis in het Verpleeghuis.
Kunt u een toelichting geven op wat het betekent als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zich op de hoogte heeft gesteld van de wijze waarop de verhuizing is vormgegeven (antwoord2? Is er gesproken met bewoners? Is er gesproken met de cliëntenraad? Is er gesproken met het bestuur? Zijn er nog andere activiteiten hiertoe verricht?
De IGJ heeft contact gehad met de bestuurder over de sluiting van de locatie. De bestuurder heeft de planning rondom de verhuizing met de cliëntenraad en de ondernemingsraad afgestemd en heeft waarborgen gesteld voor het op peil houden van de kwaliteit van de zorgverlening. In samenspraak met de cliënten en vertegenwoordigers is beoordeeld waar de wensen en behoeften van de cliënt liggen met betrekking tot de verhuizing. De Raad van Bestuur heeft met de ondernemingsraad afspraken gemaakt over baangarantie voor de medewerkers. De IGJ heeft zodoende vertrouwen dat de bestuurder voldoende acteert en heeft geen aanleiding gezien tot aanvullende toezichtactiviteiten.
Om welke reden heeft de IGJ zich op de hoogte gesteld van de wijze waarop de verhuizing is vormgegeven? Was daar aanleiding toe of betrof dit het reguliere vierjaarlijkse bezoek? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3. De inspectie heeft in de afgelopen jaren binnen haar reguliere toezicht deze zorgaanbieder meerdere malen bezocht en met de bestuurder gesproken. Ook betrekt de inspectie bij haar toezicht standaard externe signalen, bijvoorbeeld uit meldingen of berichtgeving in de media.
Bent u bereid om de IGJ bij elke verhuizing vroegtijdig te betrekken?
Nee. Het is de verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder om goede, persoonsgerichte en veilige zorg te geven, ook bij een verhuizing. Een verhuizing is soms noodzakelijk om goede zorg te (blijven) bieden. De IGJ kan binnen haar reguliere toezicht onderzoek doen wanneer er signalen zijn dat door een verhuizing de kwaliteit of veiligheid van de zorg in het geding is.
Moet bij dit soort verhuizingen het zakelijk belang of het persoonlijk belang van de bewoners prevaleren?
Het belang van goede, persoonsgerichte en veilige zorg aan (huidige en toekomstige) bewoners moet altijd voorop staan. Daarbij hoort ook een verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de continuïteit en duurzaamheid van de zorg te waarborgen. Als het besluit tot een verhuizing onontkoombaar is, betekent persoonsgerichte zorg dat de zorgaanbieder zich daarbinnen maximaal inspant om de verschillende wensen van de bewoners te accommoderen zodat de overlast tot het minimale beperkt wordt.
In hoeverre moeten bewoners, al of niet via een cliëntenraad, betrokken worden bij verhuisplannen?
De IGJ verwacht dat een zorgaanbieder de bewoners en de cliëntenraad betrekt bij verhuisplannen. De IGJ verwacht dat de zorgaanbieder helder communiceert richting bewoners en betrokken familie over een verhuizing en dat er zorgvuldige begeleiding wordt geboden bij een verhuizing. In voorliggende casus is de conclusie dat de juiste stappen zijn gezet.
Het bericht ‘Friezin onterecht ingeschreven in Groningen: “Ik ben een Fries in hart en nieren”’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Friezin onterecht ingeschreven in Groningen: «Ik ben een Fries in hart en nieren»»?1
Ja.
Is het waar, dat een inwoonster van Dokkum abusievelijk is ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente Groningen?
Ik heb naar aanleiding van het artikel en de vragen van uw Kamer contact laten opnemen met zowel de gemeente Groningen als de gemeente Noardeast-Fryslân (waar Dokkum onderdeel van is). Zij bevestigden dat een inwoonster van Dokkum per abuis ingeschreven was als inwoonster van Groningen. Dit is inmiddels met terugwerkende kracht hersteld2. Ik kan me goed voorstellen dat mevrouw geschrokken is en ben blij dat de registratie nu weer op orde is.
Op grond van welke verklaring is de betrokken inwoonster van Dokkum ingeschreven in Groningen?
Dat blijkt te zijn gebeurd op grond van aangifte van verhuizing van een daartoe wettelijk bevoegde medebewoner. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 5.
Hoe beoordeelt u de reactie van de gemeente Groningen, «dat de zoon van Ytsje waarschijnlijk een vergissing heeft gemaakt»?
Het is lastig een oordeel over deze reactie te geven; ik kan me alleen baseren op wat in het artikel staat en wat de gemeenten mij hebben laten weten. Ik weet niet hoe het gesprek verlopen is en bijvoorbeeld ook niet met welke toon het is gezegd. Het blijkt inderdaad om een vergissing van de zoon te zijn gegaan, dus in die zin is de reactie inhoudelijk correct. Als een burger zich bij de gemeente meldt in een geval als dit, behoort de gemeente uit te zoeken wat er precies aan de hand is en indien nodig contact op te nemen met de andere betrokken gemeente. Als duidelijk is wat aan de hand is, moet de registratie worden gecorrigeerd. Groningen en Noardeast-Fryslân hebben dit inmiddels gedaan.
Is het waar dat een burger ingeschreven kan worden in een andere gemeente, zonder dat hij of zij daarom gevraagd heeft en zonder dat hij of zij daarvan op de hoogte gesteld wordt?
Inschrijven in een andere gemeente zonder dat de persoon er zelf om gevraagd heeft is in een aantal gevallen mogelijk. Onder andere als een daartoe wettelijk bevoegde persoon aangifte van verhuizing heeft gedaan voor de betreffende burger. Wie wettelijk bevoegd is, is geregeld in de wet BRP (artikel 2.48 en 2.49) en het Besluit BRP (artikel 30). Meerderjarige kinderen kunnen op grond daarvan aangifte doen van verhuizing van ouders, net als ouders dat voor hun (al dan niet meerderjarige) kinderen kunnen doen en gehuwden/geregistreerd partners dat voor elkaar. Het moet dan wel gaan om hetzelfde woonadres, dus als de personen naar verschillende adressen verhuizen kan het niet. Daarnaast is ook ambtshalve inschrijving op een adres mogelijk, als een persoon zelf zijn verhuizing niet meldt, maar de gemeente op basis van onderzoek constateert dat die persoon op een bepaald adres in de gemeente woont.
Overigens dient de gemeente de persoon/personen die wordt/worden ingeschreven wel op de hoogte te stellen3. Hoe dat gebeurt hangt van gemeentelijk beleid af. De gemeente Groningen heeft de persoon die digitaal aangifte heeft gedaan een bevestiging per mail gestuurd en een brief naar het (nieuwe) woonadres gestuurd.
Wat zijn de consequenties van een onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen?
Dat is niet in zijn algemeenheid te zeggen, maar hangt van de persoonlijke omstandigheden van de betreffende persoon en van de aard van de onjuiste inschrijving af. Hoe dan ook is onjuiste inschrijving in de BRP zeer onwenselijk, omdat overheidsorganisaties gebruik maken van de gegevens uit de BRP bij het bepalen van rechten en plichten van de burger4. Denk aan deelname aan verkiezingen, recht op toeslagen, aanslagen voor gemeentelijke belastingen et cetera.
Deelt u de mening dat een ondubbelzinnige verklaring van de betrokkene nodig is voor de verwerking van een verhuizing in de basisregistratie personen, gezien de consequenties van een onjuiste inschrijving?
Nee, want dat is niet in alle gevallen nodig. Er is zorgvuldig overwogen in welke gevallen het wel en niet nodig is, juist ook ter voorkoming van onnodige administratieve lasten voor de burger. Als een gezin binnen Nederland verhuist, is aangifte door een van de ouders bijvoorbeeld voldoende, die persoon kan aangeven wie er meeverhuizen. Eén formulier invullen in plaats van twee of meer; het lijkt me niet wenselijk dat te veranderen. Verder is aangifte verplicht, en kan de gemeente, zoals ook bij vraag 5 aan de orde kwam, ook ambtshalve inschrijven. Er zijn immers personen die met opzet geen aangifte van verhuizing doen, en ook personen die niet in staat zijn aangifte te doen. In beide gevallen moet zonder verklaring ingeschreven kunnen worden.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat burgers worden ingeschreven in een andere gemeente, zonder dat zij daarom hebben gevraagd en zonder dat zij daarvan op de hoogte zijn gesteld?
De kwaliteit van de gegevens in de BRP heeft mijn voortdurende aandacht. Mochten mij berichten bereiken dat de in het artikel geschetste situatie regelmatig voorkomt en burgers daardoor in de knel zijn geraakt, dan zal ik erover in gesprek gaan met gemeenten. Vooralsnog is dat niet het geval.
De architectenrel op het Binnenhof |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Binnenhof in de ban van een architectenrel»?1
Ja.
Is het waar dat het Rijksvastgoedbedrijf van plan was om Koen van Velsen als uitvoerend architect aan te stellen voor de renovatie van het Binnenhof? Zo ja, wanneer zou hij worden aangesteld als uitvoerend architect? Kunt u gedetailleerd toelichten hoe dit is verlopen en waarom dit niet is doorgegaan?
Bij de architectenkeuze voor de renovatie van het Binnenhof is de heer Van Velsen in beeld geweest als architect voor het Voorontwerp en Definitief Ontwerp van onderdelen van het Tweede Kamercomplex. Hierover heeft het Rijksvastgoedbedrijf met hem in december 2017 gesproken. Deze gesprekken hebben niet tot een aanstelling geleid.
Van wanneer tot wanneer was Koen van Velsen interim-Rijksbouwmeester?
Van 15 januari 2015 tot 1 september 2015.
Heeft het feit dat Koen van Velsen de functie van interim-Rijksbouwmeester bekleedde ertoe bijgedragen dat hij momenteel niet de uitvoerend architect is van de renovatie van het Binnenhof? Kunt u een toelichting geven?
Nee. Op het moment dat de architectenkeuze werd gemaakt, was de heer Van Velsen al geruime tijd geen Rijksbouwmeester meer en zijn eerdere rol als Rijksbouwmeester stond eventuele opdrachtverlening niet in de weg.
Wanneer werd Koen van Velsen opgevolgd door Rijksbouwmeester Alkemade?
Op 1 september 2015.
Wat is de rol van Rijksbouwmeester Alkemade geweest bij het niet doorgaan van de opdracht aan Van Velsen?
Geen. De heer Van Velsen en het Rijksvastgoedbedrijf zijn niet tot overeenstemming gekomen over de zakelijke voorwaarden.
Wanneer werd de opdracht voor de renovatie van het Binnenhof aan Ellen van Laan/OMA gegeven? Kunt u een gedetailleerde toelichting geven van het verloop van de gesprekken die hieraan vooraf zijn gegaan?
De opdracht aan OMA voor het Structuurontwerp is verleend op 4 april 2017 en voor het Voorontwerp en Definitief Ontwerp op 5 juli 2018. Met OMA is door het Rijksvastgoedbedrijf nauwgezet gesproken over de inhoud van de opdracht en de voorwaarden. Dit heeft geleid tot de opdrachtverlening.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf na het afvallen van Koen van Velsen overwoog Pi de Bruijn aan te stellen als uitvoerend architect van de renovatie? Zo ja, waarom is dit niet door gegaan? Is dit omdat hij te behoudend werd geacht? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
Nee, het Rijksvastgoedbedrijf heeft niet overwogen om Pi de Bruijn te benaderen voor deze opdracht. Toen duidelijk werd dat de heer Van Velsen niet zou worden ingeschakeld, is besloten dit deel onder te brengen in de opdracht aan coördinerend architect OMA.
Het bericht ‘Daklozenopvang in nood: opnamestop bij Leger des Heils’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Daklozenopvang in nood: opnamestop bij Leger des Heils» van Het Parool?1
Ja.
Klopt het dat het Leger des Heils is gestopt met de opvang van nieuwe dak- en thuislozen?
Het klopt dat het Leger des Heils eind april jl. tijdelijk een opnamestop heeft doorgevoerd. Het college van B&W van de gemeente Amsterdam heeft inmiddels middelen vrijgemaakt om de instroomstop op te heffen. Ook heeft het een Taskforce ingesteld om samen met het veld de noodzakelijke aanpassingen in de huidige Amsterdamse opvangketen te bepalen.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is voor een welvarend land als Nederland dat mensen onvrijwillig op straat moeten slapen?
Ja, mensen die volgens de Wmo 2015 in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang, moeten tenminste eerste opvang van gemeenten krijgen. Aan de hand van onderzoek bepalen gemeenten waar iemand verder het beste geholpen kan worden en zorgen zij – wanneer iemand naar een andere plek gaat – voor een warme overdracht.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Amsterdam kampt met oplopende tekorten in maatschappelijk opvang en beschermd wonen? Heeft u eerder signalen ontvangen dat de Rijksbekostiging niet toereikend is voor de gemeente Amsterdam om het grote aantal dak- en thuislozen op te vangen?
Ja, ik ben op de hoogte van de oplopende tekorten voor de maatschappelijke opvang bij de gemeente Amsterdam. De gemeente Amsterdam heeft mij hier de afgelopen periode tweemaal over geïnformeerd:
Ik voer met gemeenten intensief overleg over de knelpunten die zij in de praktijk tegenkomen en de middelen voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen.
Over de uitkomsten van het laatste bestuurlijk overleg met gemeenten (waarbij o.a. over de financiële middelen is gesproken) heb ik uw Kamer met de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang van 4 juli 2019 geïnformeerd2.
Wat is volgens u de oorzaak van het aantal stijgende dak- en thuislozen?
De G4 heeft in 2018 onderzoek laten doen naar dakloosheid. Het rapport «Signalen van toename van daklozen in de G4: feit of fictie? Quick scan van visies en cijfers over de ontwikkelingen in het aantal daklozen binnen verschillende subpopulaties»3 benoemt oorzaken voor dakloosheid die geïnterviewden hebben benoemd, zoals krapte op de woningmarkt.
In 2018 heeft het CBS op mijn verzoek onderzoek uitgevoerd om het inzicht in dakloosheid te vergroten. Uit het rapport «Inzicht in dakloosheid»4, dat ik eind 2018 met uw Kamer heb gedeeld, blijkt dat bij het merendeel van de daklozen een jarenlange opeenstapeling van problemen vooraf gaat. Het beeld dat dakloosheid (grotendeels) de consequentie is van een aantal specifieke life events – zoals baanverlies of echtscheiding (die zouden leiden tot «pechmannen» of «economisch daklozen») – is niet bevestigd in dit onderzoek.
Naar aanleiding van de meest recente cijfers van het CBS over het aantal daklozen in Nederland5 ben ik met het CBS in gesprek over het vergroten van het inzicht in de stijging.
Bent u ervan op de hoogte dat de stijgende vraag naar nachtopvang ook te maken heeft met het ontoereikende aanbod van ambulante begeleiding waardoor mensen terugvallen? Deelt u de zorgen dat beschermde woonvoorzieningen terdege niet te snel moeten worden afgebouwd omdat de klinische GGZ-capaciteit niet toereikend is?
De gemeente Amsterdam heeft mij naar aanleiding van uw vragen gemeld dat sprake is van een toenemende vraag naar ambulante ondersteuning. De middelen die het college van B&W beschikbaar heeft gesteld, zijn ook deels ingezet op ambulante ondersteuning. Daarnaast heeft het college van B&W een Taskforce ingesteld (zie antwoord6.
Het is niet de bedoeling dat patiënten die een klinische ggz-behandeling nodig hebben, ten onrechte in een beschermde woonvoorziening terechtkomen en daardoor geen passende zorg krijgen. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders moeten samen voldoende en passend zorgaanbod organiseren voor mensen met psychische stoornissen, zowel ambulant als klinisch. Om voldoende klinische plekken beschikbaar te houden, is het van belang dat zorg op tijd wordt afgeschaald. Hierover zijn in het hoofdlijnenakkoord ggz 2019–2022 afspraken gemaakt, ook in relatie tot het voorkomen van onnodig beroep op de nachtopvang.
De monitor Ambulantisering die ik jaarlijks aanbied aan uw Kamer, laat zien dat de afbouw van bedden zich de afgelopen jaren vooral richtte op plaatsen voor mensen met lichtere problematiek. Patiënten met lichtere problematiek kunnen ook in de thuisomgeving behandeld worden. Daarbij staat Nederland in internationaal perspectief qua aantallen klinische bedden nog steeds hoog. In december 2019 verwacht ik de volgende versie van de monitor Ambulantisering. Die zal ik u te zijner tijd toesturen.
Speelt een opvangstop ook in andere gemeenten?
Ik heb van een aantal gemeenten signalen ontvangen dat de opvang (regelmatig) vol is. Mede naar aanleiding van deze signalen en de nieuwste cijfers van het CBS over het aantal daklozen in Nederland ga ik hierover met hen in gesprek.
Wat gaat u als stelselverantwoordelijke ondernemen om het aantal dak- en thuislozen terug te dringen? Bent u van plan om te interveniëren en in Amsterdam de nood bij organisaties die hulp bieden aan dak- en thuislozen op korte termijn op te lossen?
Bij het antwoord op vraag 2 gaf ik reeds aan dat het college van B&W van de gemeente Amsterdam middelen heeft vrijgemaakt om de instroomstop op te heffen en een Taskforce heeft ingesteld om samen met het veld de noodzakelijke aanpassingen in de huidige Amsterdamse opvangketen te bepalen. Ik vind dit een adequate oplossing voor de situatie die was ontstaan.
Op dit moment werk ik op verschillende manieren samen met gemeenten aan een betere ondersteuning van daklozen. In de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang staan de thema’s centraal waarop lokale, regionale en landelijke partijen intensiever willen samenwerken om de implementatie van de visie van de commissie Toekomst beschermd wonen (oftewel: de commissie Dannenberg) te versnellen. Daarbij zet ik samen met betrokken partijen enerzijds in op een versnelling van de lokale en regionale samenwerking en anderzijds op de landelijke ondersteuning van lokale en regionale partijen.
Met het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren wil ik een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze jongeren (18–27 jaar) realiseren en de integrale ondersteuning op alle levensgebieden van de jongere verbeteren.
Via de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang van 4 juli7 heb ik uw Kamer over de stand van zaken van beide trajecten geïnformeerd.
Naar aanleiding van de nieuwste cijfers van het CBS over het aantal daklozen in Nederland bekijk ik op dit moment hoe de aanpak geïntensiveerd en/of versneld kan worden.
De overbelasting van de spoedeisende hulp in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen over de grote drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC, waardoor patiënten vaak niet de zorg zouden krijgen die ze nodig hebben?1
Ja.
Kunt u per spoedeisende hulppost in de regio Leiden/Den Haag aangeven hoeveel personen er per jaar worden behandeld? Kunt u in dit overzicht tegelijk aangeven wat het niveau van deze spoedeisende hulppost is?
Voor SEH’s geldt op dit moment geen indeling in verschillende niveau’s. Alle SEH’s moeten, met name op het gebied van personele bezetting, aan dezelfde minimumvereisten voldoen. Echter, het is niet zo dat alle patiënten ongeacht hun zorgvraag op iedere SEH terecht kunnen: de randvoorwaarden voor goede en veilige zorg voor bepaalde categorieën patiënten (zoals kinderen) of patiënten met een bepaalde zorgvraag (zoals een acuut coronair syndroom) moeten aanwezig zijn. Voor traumacentra geldt wel een levelindeling. Een level 3 traumacentrum wat wil zeggen dat patiënten met geïsoleerde letsels zoals een enkel- of heupfractuur daar behandeld kunnen worden. Patiënten met een complexere zorgvraag werden door de ambulance naar een ziekenhuis met een traumacentrum level 2 of 1 vervoerd.
Ik beschik niet over een overzicht met per spoedeisende hulppost in de regio Leiden/Den Haag het aantal personen dat per jaar wordt behandeld. Ik heb de NZa gevraagd dit in kaart te brengen. Ik zal u hierover nog informeren.
Deelt u de mening dat de zorg georganiseerd moet worden op basis van de zorgbehoefte in de regio?
Het is belangrijk dat de (huidige en toekomstige) zorgvraag van de inwoners in een regio en het zorgaanbod in deze regio goed op elkaar aansluiten. In de verschillende hoofdlijnenakkoorden is afgesproken dat partijen in de regio daartoe gezamenlijk regionale gedeelde beelden opstellen van de sociale en gezondheidssituatie en opgave in een regio, gemeente of wijk. Hierbij kijkt men naar de volle breedte: het sociale domein, curatieve zorg en langdurige zorg. De regiobeelden zullen worden gedeeld met andere partijen die actief zijn in een regio, als basis voor te maken keuzes in relatie tot de doelstellingen en financiële kaders uit de Hoofdlijnenakkoorden. Dat is dan het uitgangspunt voor het in samenspraak beantwoorden van de vraag: welke zorg heeft deze regio over vijf à tien jaar nodig en hoe anticiperen we daarop met elkaar? Ik stel ter stimulering van de totstandkoming van regiobeelden via het RIVM een basisdataset ter beschikking, evenals vouchers voor de aanvullende data-analyse.
Hoewel zorg voldoende toegankelijk moet zijn betekent het niet dat patiënten met iedere zorgvraag altijd terecht moeten kunnen bij een zorgaanbieder in hun regio. Zorg moet op de juiste plek worden verleend; (dichter) bij mensen thuis als dat kan dan wel verder weg (geconcentreerd) als het omwille van de kwaliteit en doelmatigheid moet. Ook wijs ik erop dat er soms de mogelijkheid is tot het vervangen van zorg door andere zorg, zoals e-health, met een gelijkwaardige of betere medisch-inhoudelijke kwaliteit van de zorg.
Voor de spreiding van SEH’s en ziekenhuisafdelingen voor acute verloskunde bestaat zoals u weet de 45 minuten-norm. Daarnaast moet de zorgverzekeraar er op grond van zijn zorgplicht voor zorgen dat de zorg voldoende toegankelijk is. De NZa ziet daarop toe.
Zijn voor deze regio intussen de cijfers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) beschikbaar, conform de motie Van den Berg?2 Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Om de ontwikkeling van het gedeelde beeld in de regio te ondersteunen is door het RIVM een basisdataset opgesteld (www.regiobeeld.nl). Hiermee kunnen gemeenten en regio’s inzicht krijgen in de stand van zaken en de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van gezondheid, zorg en welzijn en zich aan andere gemeenten en regio’s spiegelen. Voor de volledigheid verwijs ik naar mijn brief van 18 juni 2019 met als titel Voortgangsbrief «De juiste zorg op de juiste plek» (Kamerstuk 29 689, nr. 995). Daarin ben ik uitgebreid ingegaan op de wijze waarop ik de door u genoemde motie uitvoer.
Klopt het dat u nu al handhaaft op de verplichting die bij algemene maatregel van bestuur opgelegd zal worden om bij toekomstige wijzigingen in het aanbod van acute zorg in de regio te overleggen? Op welke wijze handhaaft u daarop en welk instrumentarium heeft u daarvoor?
Formele handhaving is nog niet aan de orde, maar ik stimuleer dat zorgaanbieders die overwegen om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te sluiten, handelen in de lijn van de concept algemene maatregel van bestuur. Dat wil zeggen dat ze een zeer zorgvuldig besluitvormingsproces inrichten. Allereerst dient een zorgaanbieder die overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde plaats te beëindigen dit te melden aan de IGJ en de NZa. De IGJ verwacht ook nu al van zorgaanbieders dat besluiten over wijzigingen in het zorgaanbod voldoende worden afgestemd en uitgewerkt, en dat de samenwerking zo wordt georganiseerd dat goede en veilige zorg mogelijk is en blijft. Hij moet ook een plan opstellen om de continuïteit van zorg te borgen. Uiteraard moeten afspraken gemaakt worden met zorgverzekeraars. Andere zorgaanbieders voor wie een eventuele sluiting gevolgen kan hebben, waaronder zeker ook de Regionale Ambulancevoorziening, gemeenten en inwoners dienen betrokken te worden in het afwegingsproces. Die andere partijen moeten niet alleen maar worden geïnformeerd, zij moeten de kans krijgen bezwaren te uiten en suggesties te doen. De zorgaanbieder moet deze meewegen in zijn besluitvorming en kunnen uitleggen wat hij met die punten heeft gedaan. Ik heb de koepels van de ziekenhuizen, de huisartsenposten en de ggz-crisisdiensten in een brief gevraagd om de leden te vragen op zorgvuldige wijze besluiten te nemen. Ook in overleggen die ik voer met zorgaanbieders die sluitingsplannen hebben benadruk ik het belang van het betrekken van maatschappelijke partners, waaronder ook het regionaal overleg acute zorgketen, bij de besluitvorming.
Kunt u aangegeven welke overleggen er hebben plaatsgevonden tussen de directie van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) en de directie van het LUMC over de wijzigingen als gevolg van de voorgenomen sluiting van de spoedeisende hulp in Bronovo?
Het LUMC heeft mij laten weten dat in het bestuurlijk overleg tussen de raad van bestuur van het LUMC en de raad van bestuur van het HMC op 21 januari jl. is gesproken over het voornemen van het HMC om in het kader van de herstructurering van het HMC de locatie Bronovo om te vormen tot een «weekziekenhuis». Daarbij heeft het HMC het proces geschetst om tot besluitvorming te komen. Het LUMC heeft gevraagd goed geïnformeerd te worden tijdens dit traject, o.a. vanwege het belang voor de acute zorg/SEH-LUMC. HMC heeft dit toegezegd. Verder heeft de raad van bestuur van het LUMC mij laten weten dat naast het bestuurlijk overleg tussen beide ziekenhuizen, er op diverse momenten contacten zijn geweest van LUMC bestuurders met HMC alsook met collega instellingen in de regio en de gemeente Den Haag waar zij de potentiele effecten van de wijziging in het acute zorg aanbod te berde hebben gebracht. Daarnaast is dit onderwerp besproken in het ROAZ.
Kunt u tevens aangeven welke overleggen er met u hebben plaatsgevonden over de toekomstige inrichting van de acute zorg in de regio Leiden/DenHaag?
Ik heb overleg gehad met de voorzitter van de raad van bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum op 9 januari jl. en 23 mei. In het eerste overleg heb ik benadrukt dat HMC voor definitieve besluitvorming ervoor moet zorgen dat alle belanghebbenden (omwonenden, gemeenten, andere zorgverleners, toezichthouders) betrokken zijn geweest en hun ideeën, suggesties en zorgen mee zijn genomen. Daarnaast heb ik ook benadrukt dat er duidelijke afspraken moeten zijn gemaakt met verloskundigen, de ambulancedienst, huisartsen, en het ROAZ over de continuïteit van zorg (weet iedereen precies welke zorg waar heen gaat, is er voldoende capaciteit, etc.). In het tweede gesprek is gesproken over de wijze waarop daaraan invulling is gegeven. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 14 januari (Kamerstukken Kamerstuk 31 016, nr. 185), bij brief van 28 januari 2019 (Kamerstuk 31 016, nr. 190) en brief van 25 juni jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 236).
Het bericht dat Rotterdam The Hague Airport straffeloos het afgesproken aantal nachtvluchten kan overschrijden |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Luchthaven kan ongestraft maximaal aantal nachtvluchten overschrijden» en «Bezwaar tegen toegenomen nachtvluchten Rotterdam The Hague Airport ongegrond»?1 2
Ja.
Erkent u dat het per convenant tussen rijk, gemeenten, luchthaven en bewoners afgesproken maximaal aantal nachtvluchten vanaf Rotterdam The Hague Airport (maximaal 849 starts en landingen tussen 23.00 uur en 7.00 uur) ruimschoots wordt overschreden en er daardoor nu inmiddels sprake is van circa 1.300 nachtvluchten per jaar? Zo nee, hoe zit het dan?
In de toelichting op het Aanwijzingsbesluit Rotterdam The Hague Airport uit 2010 is aangegeven dat voor wat betreft het nachtverkeer op de luchthaven een strak afsprakenkader geldt. Er zijn meerdere acties uitgevoerd om hieraan invulling te geven. Zo wordt de omvang van het nachtverkeer door de luchthaven maandelijks gemonitord, zijn de luchthaventarieven in de nacht verhoogd en gaat de rijksoverheid zeer terughoudend om met gebruik van de luchthaven in de nacht. De afspraak is gemaakt om voor de nacht uit te gaan van 849 vluchten. Deze zijn dan ook (als onderdeel van de invoerset voor het MER) meegenomen bij het bepalen van de totale gebruiksruimte die de luchthaven vergund heeft gekregen. En op deze totale gebruiksruimte wordt door de Inspectie Leefomgeving en Transport gehandhaafd. Afgelopen jaren hebben meer nachtvluchten plaatsgevonden dan deze streefwaarde voor het aantal nachtvluchten. De oorzaak daarvan is gelegen in het feit dat sinds 2011 de traumahelikopter gedurende de gehele nacht ingezet mag worden en het gebruik daarvan flink is toegenomen. Zo vonden in 2018 in totaal 477 nachtvluchten plaats voor redding en hulpverlening (met name door de traumahelikopter). Ten tijde van de totstandkoming van de bestuurlijke afspraak was nog niet duidelijk dat de traumahelikopter ook ’s nachts ingezet mocht worden. Het toegenomen nachtelijk gebruik dient volledig plaats te vinden binnen de totale gebruiksruimte die aan de luchthaven is vergund. Die totale ruimte wordt door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gehandhaafd. Indien sprake is van een overschrijding van de vergunde ruimte, dan zal de ILT onderbouwd een maatregel opleggen.
Hoe verklaart u de grove overschrijding van het per convenant afgesproken maximaal aantal nachtvluchten vanaf Rotterdam The Hague Airport?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke extra uitstoot van schadelijke stoffen en gassen is er tot nu toe gepaard gegaan met de overschrijding van het per convenant afgesproken maximaal aantal nachtvluchten vanaf Rotterdam The Hague Airport?
De uitstoot van schadelijke stoffen en gassen als gevolg van het nachtelijk verkeer op Rotterdam The Hague Airport (RTHA) wordt niet specifiek in kaart gebracht. Een permanente controle op het naleven van de landelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit vindt plaats zowel op basis van metingen (zie https://www.lml.rivm.nl/meetnet/index.php en https://www.luchtmeetnet.nl/) als heel gedetailleerd op basis van een combinatie van metingen en berekeningen (zie www.nsl-monitoring.nl).
In Nederland gelden landelijke wettelijke grenswaarden voor stoffen uit de Wet Milieubeheer (o.a. stikstofdioxide en fijnstof). Deze worden in het geval van RTHA niet overschreden.
Erkent u dat burgers verwachten dat er bij overschrijding van een per convenant afgesproken maximaal aantal nachtvluchten zal worden ingegrepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Het ministerie heeft de afgelopen jaren op meerdere momenten contact gehad met de luchthaven en de regionale overheden (verenigd in de Bestuurlijke regiegroep Rotterdam, BRR) over deze situatie. Door de luchthaven wordt conform afspraak de omvang van het nachtelijk verkeer ook gemonitord. Verder is door het ministerie in contacten met de vereniging Bewoners Tegen Vliegoverlast (BTV) uiteengezet hoe de situatie rond het aantal nachtvluchten is ontstaan en hoe daarmee wordt omgegaan. Daarbij is aangegeven dat de hoeveelheid nachtverkeer op de luchthaven de afgelopen jaren is toegenomen en uitkomt boven de streefwaarde van 849. Deze stijging komt voort uit een stijging van het gebruik van de traumahelikopter. Dit type vluchten is van dusdanig maatschappelijke belang dat hiervoor volgens het ministerie altijd voldoende gebruiksmogelijkheden moeten zijn.
In 2017 heb ik de BRR gevraagd naar haar standpunt ten aanzien van het aantal nachtvluchten, gelet op de toename boven het streefgetal. De BRR heeft toen aangegeven in het advies over draagvlak voor de ontwikkelingsplannen van de luchthaven hierop terug te komen. In dat advies heeft de BRR aangegeven om in het toekomstige luchthavenbesluit een maximum aantal vliegtuigbewegingen in de nachtperiode (23:00 – 07:00 uur) door het ministerie te laten vastleggen, zodat dit aantal ook kan worden gehandhaafd. Het nachtelijk verkeer voor maatschappelijke vluchten (waaronder vluchten met de traumahelikopter) kan hier volgens de BRR van uitgezonderd worden. Ik zal deze optie dan ook serieus bezien. Verder bezie ik in de Luchtvaartnota hoe met de gebruiksmogelijkheden van maatschappelijk verkeer in relatie tot het commerciële verkeer moet worden omgegaan.
Erkent u dat door niet te handhaven op de ruimschootse overschrijding van het per convenant afgesproken maximaal aantal nachtvluchten op Rotterdam The Hague Airport veel mensen het vertrouwen in dergelijke afspraken totaal hebben verloren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat er bij overschrijding van een per convenant afgesproken maximaal aantal nachtvluchten zou moeten worden ingegrepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Verder verdient vermelding dat het niet mogelijk is om te handhaven op een maximum aantal nachtvluchten indien daarvoor geen basis is in regelgeving. Dit is ook bevestigd in een uitspraak van de rechtbank3 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State4.
Wat is in uw ogen de waarde van een dergelijk convenant als de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet kan handhaven op schending van de afspraken?
De bestuurlijke afspraak tussen ministerie en regionale overheden is destijds gemaakt na een uitgebreid traject van onderzoek naar mogelijke hinderbeperkende maatregelen. De afspraak heeft ertoe geleid dat de luchthaven maandelijks rapporteert over het nachtelijk verkeer en dat Rijk, provincie, gemeenten en luchthaven in overleg zijn en blijven over de omvang van het nachtelijk verkeer. Tegelijkertijd constateer ik de wens om gemaakte afspraken ook handhaafbaar te maken. Daarom zal ik die optie ook serieus bezien in het kader van het vast te stellen Luchthavenbesluit voor Rotterdam The Hague Airport.
Hoever bent u nog bereid om deze overschrijding van het per convenant afgesproken maximaal aantal nachtvluchten vanaf Rotterdam The Hague Airport verder te laten oplopen, voordat er naar uw inzicht alsnog moet worden ingegrepen?
Zie mijn antwoorden op de vragen 5 en 8.
Ziet u het uitblijven van handhaving op de ruimschootse overschrijding van het per convenant afgesproken maximaal aantal nachtvluchten op Rotterdam The Hague Airport als politiek-bestuurlijke dwaling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke mate komen omwonenden van Rotterdam The Hague Airport in aanmerking voor een schadevergoeding?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 8 hierover.
Een schadevergoeding is niet aan de orde, omdat een toename van het nachtelijk verkeer binnen de algemene gebruiksruimte moet worden geaccommodeerd, die is vastgelegd in regelgeving. Die totale ruimte wordt door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gehandhaafd. Indien sprake is van een overschrijding van de vergunde ruimte, dan zal de ILT een maatregel opleggen.
Hoe verhoudt het in stand houden van structurele geluidsoverlast zich tot de nationale en internationale grondrechten, zoals de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europees Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
De hoeveelheid gebruiksruimte is vastgelegd in de Omzettingsregeling luchthaven Rotterdam. De rechtmatigheid van de Omzettingsregeling staat niet ter discussie. Het gebruik moet binnen de vastgelegde grenswaarden voor de geluidbelasting blijven en indien deze grenswaarden overschreden worden, dan kan hierop worden gehandhaafd.
Ook moet worden benadrukt dat toegang tot de rechter verzekerd is. Een rechterlijke uitspraak met betrekking tot dit onderwerp, waaraan al gerefereerd wordt in mijn antwoord op vraag 7, bevestigt dit.
Kunt u inzichtelijk maken wat de juridische mogelijkheden zijn die de Bewoners tegen Vliegtuigoverlast (BTV) nu nog hebben?
De rechtmatigheid van regelgeving kan ter discussie worden gesteld bij de civiele rechter. Ook kan bij de ILT een verzoek om handhaving worden ingediend (zie mijn antwoord op vraag 11). Tegen de afwijzing hiervan kunnen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen worden aangewend.
Kunt u inzichtelijk maken welke kosten er ongeveer gepaard zullen gaan met het zetten van deze stappen?
Dat is onder meer afhankelijk van omvang of waarde van de civiele vordering die wordt ingesteld en wie de eiser, een natuurlijk- of een rechtspersoon, is. Voor de kosten hiervan kan ik verwijzen naar de (bijlage bij de) Wet griffiezaken burgerlijke zaken. In een civiele procedure geldt een verplichte procesvertegenwoordiging, tenzij het om een zaak bij de kantonrechter gaat. Ook voor het instellen van bestuursrechtelijke rechtsmiddelen wordt griffierecht geheven. Daarvoor kan ik verwijzen naar de Algemene wet bestuursrecht. Voor beroep en hoger beroep gelden verschillende tarieven. In een bestuursrechtelijke procedure geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging. Op www.rechtspraak.nl staan alle tarieven vemeld en wordt een toelichting verstrekt bij de kosten die gepaard gaan met het aanwenden van rechtsmiddelen.
Erkent u dat er stevige financiële barrières bestaan om deze laatste juridische stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het zetten van juridische stappen financiële consequenties heeft, maar ik heb geen aanwijzingen dat dit leidt tot barrières voor de toegang tot de rechtsgang.
Deelt u de mening dat het burgers niet (schier) onmogelijk gemaakt zou mogen worden om hun gelijk te halen bij de rechter? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 14.
Bent u bereid om financiële ondersteuning te organiseren voor de juridische strijd van burgergroepen, zoals de BTV bij het zetten van dergelijke juridische stappen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaat een systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand. Onder bepaalde voorwaarden kan hier aanspraak op gemaakt worden. Ik zie geen aanleiding om aanvullend op dit syteem in financiële ondersteuning te voorzien.
Kent u de berichten «ILT: last onder dwangsom voor Maastricht Aachen Airport» en «Overschrijdingen late vluchten Maastricht Aachen Airport vaak door Corendon»?3 4
Ja.
Hoe verhoudt de situatie op Rotterdam The Hague Airport zich tot de berichtgeving dat de ILT een last onder dwangsom heeft opgelegd aan Maastricht Aachen Airport voor een ten onrechte toegestane nachtvlucht?
Maastricht Aachen Airport is tussen 23.00 uur en 06.00 uur gesloten. Op grond van de Omzettingsregeling luchthaven Maastricht gelden hiervoor twee uitzonderingen:
De ILT heeft in 2018 een overtreding van de extensieregeling geconstateerd. Hierop heeft de ILT handhavend opgetreden. Een en ander is opgenomen in de recent gepubliceerde «Handhavingsrapportage Maastricht Aachen Airport gebruiksjaar 2018».
Op Rotterdam The Hague Airport zal ook gehandhaafd worden indien er wordt gevlogen in de nacht terwijl dit op grond van de Omzettingsregeling luchthaven Rotterdam niet is toegestaan. In de Omzettingsregeling luchthaven Rotterdam zijn meerdere uitzonderingen geformuleerd op grond waarvan vliegtuigen in de nacht mogen vliegen. Net als op Maastricht geldt bijvoorbeeld een uitzondering voor vluchten in nood of vluchten ten behoeve van reddingsacties of hulpverlening.
Hoe verhouden de afspraken over nachtvluchten op Rotterdam The Hague Airport zich tot de afspraken over nachtvluchten op de andere Nederlandse luchthavens (tijdstippen, aantallen vluchten, juridische afdwingbaarheid, aantal overschrijdingen en aard van de overschrijdingen)?
RTHA kent net als de andere luchthavens openingstijden en uitzonderingen daarop. Voor alle luchthavens gelden de uitzonderingen, zoals in antwoord 18 voor Maastricht Aachen Airport zijn beschreven. RTHA kent echter meer uitzonderingen voor gebruik in de nacht dan de andere luchthavens, omdat RTHA de formele uitwijkluchthaven voor Schiphol is. Al deze uitzonderingen zijn in de Omzettingsregeling luchthaven Rotterdam opgenomen. Op het gebruik van de uitzonderingen wordt door de ILT getoetst en indien nodig handhavend opgetreden.
Uiteraard geldt op RTHA net als voor de andere luchthavens een bepaalde maximale gebruiksruimte. De voorschriften hierover zullen dwingend door de ILT worden gehandhaafd. Het ontbreken van een maximum aantal nachtvluchten is niet ongebruikelijk. Op de luchthavens Maastricht en Eelde geldt een dergelijk maximum eveneens niet.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De vragen zijn in volgorde beantwoord.
Het tekort aan doktersassistenten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort aan doktersassistenten, het is nu echt een voor twaalf»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat huisartsenpraktijken deze zomer mogelijk moeten sluiten omdat er geen doktersassistenten te vinden zijn?
Ik vind het belangrijk dat huisartsenzorg toegankelijk is voor iedereen, nu en in de toekomst. Net als ieder jaar, geldt voor de zomerperiode dat het lastig kan zijn om voldoende personeel beschikbaar te hebben. Zeker gezien de huidige personele opgave voor de gehele sector zorg en welzijn. Daar waar dreigt dat een patiënt niet binnen een redelijke tijd toegang heeft tot voldoende en goede huisartsgeneeskundige zorg, heeft de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht de verantwoordelijkheid om na te gaan of deze patiënt bij een andere zorgverlener kan worden geholpen. Het is daarom van belang dat patiënten signalen hierover melden bij hun zorgverzekeraar.
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij deze bemiddelende rol uitvoeren om patiënten op korte termijn bij een huisartsenpraktijk te kunnen plaatsen. Zij bieden daarnaast regionaal ondersteuning, gezamenlijk met relevante partijen, bij het oplossen van ervaren problemen van een tekort aan huisartsen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij laten weten ook te zien dat er regionale oplossingen worden ontwikkeld door betrokken partijen, vaak in samenwerking met de zorgverzekeraar.
Ook kunnen mensen die signalen hebben over de geleverde zorg zich melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kan naar aanleiding van deze signalen onderzoek doen en/of de signalen meenemen in haar risicogestuurde toezicht. Navraag bij de IGJ leert dat bij de inspectie tot nu toe geen signalen zijn binnengekomen waarbij een tekort aan doktersassistenten wordt genoemd.
Is de prognose van een tekort aan 600 doktersassistenten in 2022 nog steeds actueel? Kunt u inschatten hoe het tekort na 2022 verder zal oplopen?
Op basis van de meest actuele prognose van het Model Zorggebruik van onderzoeksbureau Prismant is het verwachte tekort aan doktersassistenten in de huisartsenzorg is circa 590 personen in 2022. In dit model is niet verder geraamd dan tot en met 2022. Deze cijfers zijn onderdeel van de prognose voor de gehele sector zorg en welzijn, op basis van het model Zorggebruik.
In de voortgangsrapportage van het Actieprogramma Werken in de Zorg van 22 mei jl.2 bent u reeds geïnformeerd over de ontwikkeling van het verwachte tekort op basis van de meest actuele prognose van het Model Zorggebruik.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen van een tekort aan doktersassistenten zullen zijn? Welke uitwerking zal dit tekort hebben op de beschikbaarheid en kwaliteit van zorg in verschillende regio’s?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke gevolgen heeft een tekort aan doktersassistenten op de veiligheid van patiënten?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGJ heeft mij laten weten geen meldingen te hebben ontvangen waarbij door een tekort aan doktersassistenten de veiligheid van patiënten in het geding is. Als de inspectie signalen opvangt dat veiligheid van patiënten in de huisartsenzorg in het geding is, handelt zij. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Hoe anticipeert het ministerie op het toenemende tekort aan doktersassistenten?
In het actieprogramma Werken in de Zorg wordt vol ingezet op het terugdringen van de personeelstekorten in zorg en welzijn. De recente voortgangsrapportage van het actieprogramma van 22 mei jl. laat zien dat we voor een forse opgave staan, maar dat het mogelijk is het tekort aan personeel in de zorg terug te dringen. Dit betekent dat naast focus op instroom ook meer focus op behoud en anders werken moet komen te liggen, ook voor de teams werkzaam in de huisartsenzorg. Het vraagt om alle zeilen bij te zetten. Over de voortgang van de aanpak rapporteren we tweemaal per jaar.
Het zwaartepunt van de aanpak ligt in de regio. Overal zijn regionale actieplannen aanpak tekorten (RAAT) gemaakt met een beeld van de regionale opgave, duidelijke ambities en concrete afspraken. De Commissie Werken in de Zorg monitort de regionale voortgang en adviseert het Ministerie van VWS. Zaken die niet in de regio opgelost kunnen worden, pakken we op samen met landelijke partijen aan de landelijke actietafel.
We ondersteunen die ambities op allerlei manieren, die ook voor de huisartsenzorg en doktersassistenten in het bijzonder relevant zijn. Zo ondersteunen we zorginstellingen met extra middelen vanuit de scholingsimpuls SectorplanPlus om nieuwe medewerkers scholing te kunnen bieden. En ondersteunen we nieuwe en zittende medewerkers met loopbaanoriëntatie en -begeleiding via Sterk in je Werk. Met het Actie Leer Netwerk wordt concrete ondersteuning geboden aan regio’s door goede voorbeelden op te halen en knelpunten te adresseren. De publiekscampagne Ik Zorg richt zich op het steunen van huidige medewerkers in het mooie werk dat zij doen, op het werven van nieuwe medewerkers en op het laten zien dat de zorg een zeer veelzijdige en waardevolle werkomgeving is.
Specifiek voor de huisartsenzorg heb ik in het budgettair kader extra groeiruimte beschikbaar gesteld om te investeren in onder andere meer tijd voor de patiënt en het versterken van de organisatiekracht. Daarnaast liggen er in de huisartsenzorg kansen om taakherschikking en job carving beter te benutten. Dit stimuleer ik actief. Dat doe ik al door een stimuleringssubsidie voor de inzet van de Physician Assistent en de Verpleegkundig Specialist in de huisartsenzorg en vanuit het actieprogramma Werken in de Zorg, waar we via het Actie Leer Netwerk goede voorbeelden delen op het gebied van anders werken. Ook blijf ik me met het veld inzetten op het terugdringen van regeldruk in de huisartsenzorg.
Welke maatregelen neemt u om het toenemende tekort aan doktersassistenten tegen te gaan? Wanneer is met deze maatregelen aangevangen? Hebben deze maatregelen al effect gesorteerd?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de formele erkenning van het beroep van doktersassistent, nadat de Minister op 12 maart 2019 toezegde hierover met de doktersassistenten in gesprek te gaan? Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Kunt u een toelichting geven over de stand van zaken?
Tijdens het mondelinge vragenuurtje van 12 maart 2019 over agressie tegen doktersassistenten heb ik toegezegd met de NVDA hierover in gesprek te gaan en daarbij onder andere te verkennen welke oplossing regulering van de opleiding tot doktersassistent in het kader van art. 34 van de Wet BIG hiervoor biedt. Ik toets een eventuele opname in de Wet BIG aan de criteria die daarvoor gelden. In de beantwoording op de begrotingsbehandeling VWS 2019 (d.d. 18 oktober 2018) heb ik u schriftelijk geïnformeerd op welke gronden ik het niet noodzakelijk acht om de doktersassistente te reguleren. Tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid in de zorg van 29 mei jl. heb ik dit nogmaals aangegeven.
Er is met de NVDA naar aanleiding van hun aanvraag in 2016 tot regulering van de opleiding tot doktersassistent in het kader van art. 34 van de Wet BIG veelvuldig overleg geweest. De NVDA heeft haar verzoek tot regulering vervolgens nader aangevuld. In april 2018 is de NVDA bij brief geïnformeerd dat de doktersassistent niet wordt gereguleerd in de Wet BIG. In die brief is uitgebreid ingegaan op de criteria van de Wet BIG en waarom zij hieraan niet voldoen.
Agressie tegen doktersassistenten is onacceptabel en neem ik zeer serieus. Daarvoor ben ik nu met de sector zorg en welzijn, inclusief de NVDA, in gesprek over mogelijke aanvullende maatregelen.
Wanneer kan de Kamer de door u voor de eerste helft van 2019 toegezegde notitie ontvangen over het gebruik van de wet BIG als kwaliteitsregister-instrument?
Ik heb aan uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling gemeld dat ik de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) heb gevraagd om advies uit te brengen over het toekomstperspectief voor de Wet BIG. Hierin zal de RVS ook ingaan op het gebruik van de BIG als kwaliteitsregisterinstrument. Zoals tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid in de zorg op 29 mei jl. en in mijn brief aan uw Kamer op 17 juni jl. gemeld verwacht ik het advies van de RVS in het najaar.
Verwacht u dat met de genomen maatregelen de terugloop van doktersassistenten kan worden gekeerd? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, welke aanvullende maatregelen bent u voornemens te nemen?
Zoals de voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de Zorg van 22 mei jl. laat zien, is het helder dat we voor een forse personele opgave staan in zorg en welzijn, maar zien we aan de hand van de inspanningen die in de regio zijn verricht en in de afname van het verwachte personeelstekort in 2022 dat het mogelijk is de arbeidsmarkttekorten aan te pakken en het tij te keren. Door deze gezamenlijke en gecombineerde inzet zet ik met relevante partijen vol in op de aanpak van personeelstekorten, in de hele sector en specifiek voor de huisartsenzorg.