Het stagnerende aantal vrouwen in adviescolleges voor de bij het Rijk |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Aantal vrouwen in adviescolleges Rijk stagneert»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat het aantal vrouwen in adviescolleges de laatste jaren stagneert en de vertegenwoordiging van mensen met een migratieachtergrond daalt? Kunt u daarbij ingaan op wat uw verklaring is voor de kantelpunten in de verhoudingen na 2010 en 2016?
Hoe verklaart u dat het wettelijke streven naar een evenredige verhouding in adviescolleges sinds 1997 nog altijd niet is gehaald?
Wat is uw reactie op de bevinding dat de handreiking om tot dit streven te komen niet bij elk adviescollege bekend is? En op welke termijn gaat u er zorg voor dragen dat elk adviescollege deze handreiking kent?
Deelt u de mening dat diversiteit van meerwaarde is voor de kwaliteit van adviescolleges? Zo ja, wat gaat u doen om de adviescolleges meer divers te maken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid een tijdpad vast te stellen om met alle adviescolleges tot een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen te komen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u in het licht van een evenredige vertegenwoordiging in adviescolleges aan tegen een wettelijke verplichting daartoe, en kunt u daarbij ook ingaan op het onlangs verschenen rapport van de SER omtrent quota?
Het bericht ‘Harddrugs gevonden bij militair op marineschip Curaçao’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Harddrugs gevonden bij militair op marineschip Curaçao»?1
Ja.
Klopt het dat er op Curaçao harddrugs zijn gevonden bij een militair aan boord van het marineschip Zr. Ms. Johan de Witt? Zo ja, om welke hoeveelheid gaat het en om welke middelen?
Het OM Curaçao heeft gemeld dat er vermoedelijk 11 kilogram cocaïne is aangetroffen in de rugtas van de desbetreffende militair. Deze zaak is door het OM Curaçao overgedragen aan het OM in Nederland waarna vervolgens door de Koninklijke Marechaussee een onderzoek is ingesteld.
Kunt u toelichten waarom in verband met het zerotolerancebeleid van Defensie voor drugsgebruik door militairen bij Curaçao vermeld wordt: «waar de verleiding om verdovende middelen te gebruiken een risico vormt»?
De passage «waar de verleiding om verdovende middelen te gebruiken een risico vormt» is niet afkomstig van het Ministerie van Defensie en heeft ook geen betrekking op het Defensiebeleid inzake drugs.
Is, behalve de aanpak van het gebruik van verdovende middelen door militairen op Curaçao, ook de aanpak van de handel in verdovende middelen door militairen op Curaçao geïntensiveerd? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Defensie kent een zero tolerance drugsbeleid. Het beroep van militair gaat niet samen met het gebruik of het in bezit hebben van drugs. Zowel het gebruik van- als de handel in verdovende middelen zijn strafbaar en leiden tot de zwaarste maatregel binnen de rechtspositionele mogelijkheden van Defensie, namelijk het ontslag wegens wangedrag. De militairen werkzaam bij Defensie zijn hiervan op de hoogte en weten hoe Defensie in voorkomend geval handelt. Het drugsbeleid geldt voor alle militairen, ongeacht locatie.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft de wettelijke taak om op te treden bij strafbare feiten die door militairen worden gepleegd; dit geldt dus ook voor drugsgebruik, -bezit en/of -handel. De aanpak van de handel in verdovende middelen door militairen op Curaçao is niet geïntensiveerd omdat de registraties daar tot nu toe geen aanleiding voor gaven (zie ook het antwoord op vraag 5). Of de inzet van de KMar op basis van de recente zaken anders ingericht dient te worden, zal moeten blijken na de strafrechtelijke onderzoeken.
In 2019 zijn tot dusver 6 militairen gerepatrieerd op basis van drugsgebruik en/of het bezit.
Kunt u aangeven welke drugsvondsten er de afgelopen vijf jaar zijn gedaan in containers in Nederland, op de marinebasis en op marineschepen?
De Douane heeft in de periode 2015 t/m (de eerste 3 kwartalen van) 2019 het volgende vanuit Curaçao onderschept:
2015
Luchtvracht
Cocaïne
61
76,9
Passagiers
Cocaïne
321
238,6
Zeevracht
Cocaïne
9
382,0
2016
Luchtvracht
Cocaïne
42
25,6
Passagiers
Cocaïne
144
94,3
Zeevracht
Cocaïne
9
3546,0
2017
Luchtvracht
Cannabis
1
0,3
Cocaïne
24
9,7
Passagiers
Cocaïne
140
150,7
Zeevracht
Cocaïne
1
40,0
2018
Luchtvracht
Cannabis
1
0,1
Cocaïne
30
15,0
Passagiers
Cocaïne
251
239,0
Hash
1
0,4
Zeevracht
Cocaïne
5
429,0
2019
(t/m 30-9)
Luchtvracht
Cocaïne
18
12,7
Passagiers
Cocaïne
140
97,5
MDMA
1
0,2
Zeevracht
Cocaïne
3
480,0
Naast in zeevracht, luchtvracht en passagiersverkeer onderschept de Douane ook in briefpost verdovende middelen. Het gaat hier telkens om een zeer kleine hoeveelheid (maximaal enkele grammen). Het resultaat van de onderscheppingen in briefpost is geen onderdeel van de rapportage, omdat het voor de verhouding aantal/hoeveelheid onderscheppingen voor het geheel van de onderscheppingen een vertekend beeld geeft.
Ook is gevoegd een overzicht van drugsvondsten op de marinebases in Curaçao en Aruba, voor zover het afgeronde onderzoeken betreft. Twee incidenten worden nog strafrechtelijk onderzocht en daarover kan op dit moment geen nadere informatie worden gegeven. Op de marinebasis in Den Helder zijn de afgelopen vijf jaar geen drugs gevonden.
2015
Cannabis
1
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
2016
Cannabis
2
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
2017
Cannabis
1
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
XTC
1
1 pil
Cocaïne
1
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
2018
–
–
–
2019
Cocaïne
2
2 registraties, lopende onderzoeken
Anders dan de vondst van september 2019 en de daaruit voortkomende vondst van drugs aan boord van Zr.Ms. Johan de Witt eind oktober 2019 zijn er op marineschepen de afgelopen vijf jaar geen drugsvondsten gedaan.
In welke mate vindt er op de luchthaven van Curaçao een effectieve drugscontrole plaats?
De grenscontroleprocessen inclusief de drugscontroles zijn een autonome aangelegenheid van Curaçao. De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er een functionerende bolletjesscanner aanwezig is op luchthaven Hato, maar dat deze niet volledig kan worden ingezet. Tevens geven Curaçaose autoriteiten aan geen operationele informatie te kunnen delen over wanneer de scanner al dan niet wordt ingezet en wat de redenen daarvan zijn.
Klopt het dat de drugsscanners op de luchthaven en in de haven van Curaçao al langere tijd defect zijn? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan voor de toevoer van drugs vanaf Curaçao naar Nederland, in het bijzonder via Schiphol?
De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er in de zeehaven twee mobiele goederenscanners aanwezig zijn, die sinds ongeveer twee jaren defect zijn. De Curaçaose autoriteiten werken aan de reparatie van één van deze mobiele scanners. In de zeehaven wordt momenteel in afwezigheid van de scanners fysiek gecontroleerd, deels steekproefsgewijs en deels op basis van inlichtingen.
Passagiers van vluchten afkomstig uit Curaçao worden op Schiphol onderworpen aan het 100% controleregime van de Douane. Daardoor zijn de consequenties van het niet functioneren van de apparatuur op Hato voor Nederland beperkt.
De geplande opschaling van Respect Education Foundation |
|
Michel Rog (CDA), René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voortgangsbericht over de geplande opschaling van de activiteiten van de Respect Education Foundation (REF)?1
Ja.
Kunt u aangeven welke activiteiten u heeft ondernomen naar aanleiding van de motie Rog2, die opriep om het RespectPact te ondersteunen en de week van Respect rijksbreed onder de aandacht te brengen?
Het RespectPact is een initiatief van de Respect Education Foundation, een organisatie die zich inzet voor een sociaal veilige samenleving, waarin kinderen en jongeren zich thuis voelen en waar zij actief aan deelnemen. Zoals ik ook in een brief van 30 november 2018 aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik waardering voor dit mooie initiatief.3
Naar aanleiding van de motie heeft in januari 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen de Respect Education Foundation (hierna REF) en ambtenaren van de departementen VWS, SZW, BZK, J&V en OCW. Tijdens de bijeenkomst hebben de departementen aangegeven geen financiële mogelijkheden te zien om de activiteiten van de REF incidenteel, laat staan structureel, te ondersteunen. Afgesproken is dat de REF op korte termijn een voorstel zou toesturen hoe immateriële steun door de rijksoverheid eruit zou kunnen zien. Dit voorstel is tot op heden niet door mijn ambtenaren ontvangen.
Kunt u aangeven wat deze activiteiten concreet hebben opgeleverd?
Zie vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de Respect Education Foundation tot nu toe slechts heeft vernomen dat verschillende departementen geen middelen vrij kunnen maken om het belangrijke werk conform de aangenomen motie te ondersteunen? Kunt u aangeven hoe de gevraagde steun er dan wel uit komt te zien?
Zie vraag 2.
Bent u bereid om in overleg met de verschillende departementen in gezamenlijkheid te komen tot een voorstel dat de geplande opschaling van de activiteiten van de Respect Education Foundation concreet ondersteunt?
In het verleden heeft het kabinet de stichting meerdere malen tijdelijk financieel ondersteund, waarbij uitdrukkelijk is aangedrongen op het toewerken naar financiële zelfstandigheid. Dat is niet gelukt helaas. Het kabinet is bereid tot immateriële ondersteuning van het werk van het REF, maar is in afwachting van een voorstel van het REF.
Bent u bereid ruim om deze vragen ruim voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden?
Ja.
Een teamchef van de politie Leiden die naar huis is gestuurd |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiechef die racisme aankaartte, is naar huis gestuurd»?1
Ja.
Is het waar dat de kritische houding van de genoemde teamchef ten aanzien van «racisme, machtsmisbruik en pesten binnen de politieorganisatie» «te veel interne spanningen» binnen haar eenheid opleverde? Zo nee, wat is dan niet waar?
De korpsleiding heeft mij gemeld dat de teamchef niet op non-actief is gezet. Voor verder informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl.
Deelt u de mening dat in genoemde berichtgeving gelezen kan worden dat de politieorganisatie niet goed overweg kan met kritiek vanuit eigen kring als het om discriminatie gaat? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding heeft aangegeven open te staan voor kritiek en heeft medewerkers juist opgeroepen om zich te melden als in hun ogen sprake is van misstanden. Het verkrijgen en behouden van een gewenste werkomgeving vraagt om inspanning en een kritische houding van zowel de (korps)leiding als individuele politiemedewerkers in alle lagen van de organisatie. Eerder is uw Kamer geïnformeerd over het huidige beleid om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden.2
Deelt u – in zijn algemeenheid – de mening dat het mogelijk moet zijn dat een politiefunctionaris ook in het openbaar zijn of haar mening over discriminatie binnen de politie moet kunnen uiten? Zo nee, waarom niet?
Politiemedewerkers moeten zich vrij voelen zich te uiten en kritisch te zijn binnen de grenzen van de ambtseed, dan wel belofte. Bij voorkeur gebeurt dit binnen de eigen organisatie, zodat waar mogelijk samen een oplossing gevonden kan worden. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden beschikbaar voor het bespreekbaar maken van deze signalen, zoals (maar niet uitsluitend) het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten en het Landelijk Meldpunt Misstanden. Ook besluit de politie binnenkort over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen. Deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. De klachtencommissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise. Daarnaast heeft de korpschef besloten een ombudsfunctionaris aan te stellen waar collega’s die in de knel komen terecht kunnen om te voorkomen dat ze vastlopen in de organisatie. Deze functionaris heeft directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Het bericht dat het Amsterdam UMC doorgaat met de invoering van functiedifferentiatie onder verpleegkundigen (wetsvoorstel BIG-II), ondanks de oproep een pas op de plaats te maken |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat het Amsterdam UMC vooralsnog doorgaat met het proces om de functiedifferentiatie en de functie van regieverpleegkundige intern door te voeren, terwijl u een oproep heeft gedaan om een pas op de plaats te maken?1
De oproep om een pas op de plaats te maken was ingegeven vanuit de zorgen van de betrokken partijen en hun achterban over de voorgenomen overgangsregeling en het wetsvoorstel omtrent de regieverpleegkundige. Hoewel de betrokken partijen in eerste instantie een wettelijke regeling verlangden, bleek hun achterban toch kritisch op voornoemde punten. In dat kader heb ik prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan als verkenner aangesteld. De heer Rinnooy Kan verkent met betrokken partijen in hoeverre er draagvlak is voor een wetsvoorstel terzake en zo nee welke alternatieven op landelijk niveau er dan zijn voor functiedifferentiatie van verpleegkundigen. Parallel aan deze verkenning heb ik aangegeven dat ik het wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in deze vorm «niet zie vliegen». Na ontvangst van de resultaten van de verkenning een dezer dagen zal ik uw Kamer informeren over de bevindingen van de heer Rinnooy Kan en over hoe verder met het wetsvoorstel.
Het staat individuele werkgevers vrij om ontwikkelingen binnen hun functiegebouw te verkennen en wijzigingen door te voeren binnen hun functiegebouw. Dit gebeurt al jaren in verschillende vormen, onder andere via proeftuinen. De Raad van Bestuur van het Amsterdam UMC heeft in zijn reactie op het artikel in de Zorgkrant aangegeven het logisch te vinden, dat de verpleegkundige functies mee-ontwikkelen met de ontwikkelingen in hun organisatie.2
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de directie van het Amsterdam UMC waarin wordt aangegeven dat zij met andere UMC’s verder gaat met de ontwikkeling van functiedifferentiatie? Vindt u dit wenselijk, gezien uw oproep een pas op de plaats te maken en aangezien een verkenner in gesprek is met betrokken partijen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer u werkgevers heeft opgeroepen om voor te sorteren op het wetsvoorstel BIG-II en kunt u aangeven wanneer u aan werkgevers heeft aangegeven een pas op de plaats te maken? Wat waren precies uw instructies richting de werkgevers in deze beide situaties?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 en 2 heeft de pas op de plaats betrekking op het wetsvoorstel en niet op initiatieven van of instructies aan individuele werkgevers. Het creëren van functies is een aangelegenheid van werkgevers en moet dan ook los worden gezien van het wetsvoorstel, waarmee slechts een onderscheid tussen mbo- en hbo-verpleegkundigen in het BIG-register werd beoogd. Nogmaals, aan dat wetsvoorstel lag een «langgekoesterde wens» van betrokken partijen ten grondslag.
Zijn er meerdere werkgevers die ondanks uw oproep een pas op de plaats te maken, gewoon doorgaan met de invoering met functiedifferentiatie en de functie van regieverpleegkundige? Zo ja, welke werkgevers zijn dit? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik heb geen zicht op de ontwikkelingen rondom de functiegebouwen bij alle werkgevers in Nederland. Ik zal hier ook geen onderzoek naar doen, omdat het aanpassen van functiegebouwen een aangelegenheid is van werkgevers. Ik ga ervan uit dat werkgevers hun werknemers nauw betrekken bij aanpassingen in hun functiegebouw. Blijkens de reactie van de Raad van Bestuur van het Amsterdam UMC zijn VAR’s (verpleegkundige Adviesraden) en de OR’en ook betrokken. In de proeftuinen wordt, aldus de Brancheorganisaties Zorg, verder veel aandacht besteed aan dialoog met de verpleegkundigen zelf over de nieuwe manier van werken.
Gaat u werkgevers aanspreken die geen pas op de plaats maken op dit moment? Wat gaat u tegen hen zeggen? Wilt u de Kamer hierover spoedig informeren?
Nee, zoals aangegeven gaan werkgevers over de totstandkoming en de opbouw van de functiegebouwen. Er bestaan al jaren op verschillende plekken initiatieven om naar behoefte van de desbetreffende organisaties verbeteringen aan te brengen in de functies. Dat is ook belangrijk om de inzet van alle werknemers te laten aansluiten op de benodigde werkzaamheden en verbetering van de (toekomstige) zorgverlening aan de patiënt.
Anticonceptie in Nederland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de petitie van Bureau Clara Wichmann «anticonceptie in het basispakket», die is ondertekend door ruim 55.000 mensen? Hoe oordeelt u over de wens van deze 55.000 mensen?1
Ja. In mijn antwoorden op de volgende vragen ga ik nader in op de wens om anticonceptie in het basispakket op te nemen.
Hoeveel mensen in Nederland maken gebruik van anticonceptie? Hoeveel mannen in Nederland maken gebruik van anticonceptiemiddelen? Hoeveel vrouwen in Nederland maken gebruik van anticonceptiemidddelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen exacte cijfers, maar in het rapport Seksuele Gezondheid in Nederland 2017 worden wel percentages gegeven over gebruik van de diverse anticonceptie methoden2. Zie verder mijn antwoorden op vragen 13 tot en met 17.
Deelt u de mening dat de kosten voor goede anticonceptie niet alleen bij vrouwen moeten komen te liggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tot 21 jaar wordt anticonceptie vergoed vanuit het basispakket. Vanaf 21 jaar komen de kosten voor anticonceptie voor eigen rekening. Ik ga niet over of en hoe deze kosten binnen een relatie worden gedeeld.
Deelt u de mening dat goede reproductieve zorg niet enkel in het belang is van de vrouw, maar van de samenleving als geheel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening dat goede reproductieve zorg voor eenieder van belang is en van grote invloed is op de zelfbeschikking van de vrouw. Dat met name kwetsbare vrouwen (zoals dak- en thuisloos, illegaal, verstandelijk beperkt, verslaafd, sociaal geïsoleerd, zeer jong, of psychisch belast) onvoldoende toegang tot seksuele en reproductieve zorg kunnen ervaren is uiteraard geen wenselijke ontwikkeling.
Op 11 september 2018 hebben zowel de Minister van VWS als de Staatssecretaris u geïnformeerd over respectievelijk het traject onbedoelde (tiener) zwangerschappen en het programma Kansrijke start. Ongeplande en ongewenste zwangerschappen zijn vooral een probleem bij kwetsbare vrouwen. Het programma Nu Niet Zwanger (NNZ) voorkomt kwetsbaar ouderschap bij deze specifieke doelgroep via een kortdurende, intensieve begeleiding op maat rond het bespreken van seksualiteit, de kinderwens, de situatie van de vrouw (en partner) en door passend (langdurig) anticonceptiegebruik te realiseren. Vrouwen worden zo ondersteund om regie te nemen over hun kinderwens, seksualiteit en anticonceptie. Dit doet Nu Niet Zwanger door het gesprek aan te gaan, bij hun leefwereld aan te sluiten en te kijken naar hun vragen, behoeften, barrières en mogelijkheden bij kinderwens, seksualiteit en anticonceptie. Het Nu Niet Zwanger programma loopt inmiddels in 18 regio’s en wordt de komende twee jaar verder landsdekkend uitgerold naar 50 regio’s.
Deelt u de mening dat goede anticonceptie een grote invloed heeft op de zelfbeschikking van de vrouw? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vindt u het in dat licht dat er in Nederland vrouwen zijn die geen gebruik maken van anticonceptiemiddelen gebruiken omdat dit te duur voor hen is?
De kosten van de pil bedragen – afhankelijk van welke pil het betreft – 8 tot 40 euro per kwartaal. De gemiddelde prijs van de anticonceptiepil is 13,95 euro per kwartaal, dat is dus minder dan 5 euro per maand.
In april 2010 oordeelde het toenmalige College voor Zorgverzekeringen (CvZ, huidige Zorginstituut) dat de kosten van de pil zo laag waren dat mensen het zelf konden betalen. Ook voor jongeren met een beperkt budget en dat is nog steeds zo. Volledig schrappen leek daarom in de rede te liggen. Het risico was daarbij echter dat het aantal tienerzwangerschappen en abortussen bij meisjes mogelijk zou gaan stijgen als de pil niet meer in het pakket zou zitten. Dit eventuele effect werd door het CvZ zwaarder voor deze doelgroep zwaarder gewogen dan het «voor eigen rekening» argument. Het CvZ adviseerde daarom de pil voor vrouwen tot en met 21 jaar in het basispakket te houden. Destijds heeft Minister Klink dit advies overgenomen en alleen de pil voor vrouwen boven de 21 uit de basisverzekering geschrapt.
Hoeveel vrouwen in Nederland maken er precies geen gebruik van anticonceptie vanuit een kostenoverweging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. Elke vrouw zal een afweging maken of zij anticonceptie gebruikt en welk middel. Hierbij kunnen verschillende afwegingen een rol spelen.
Hoeveel vrouwen kiezen uit kostenoverweging voor de anticonceptiepil terwijl een ander anticonceptiemiddel beter bij haar situatie zou passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier geldt dat elke vrouw een individuele keuze maakt welk anticonceptiemiddel zij gebruikt en welke afwegingen zij daarbij maakt. Er zijn daarover geen gegevens beschikbaar.
Bent u van mening dat in een welvarend en geëmancipeerd land als Nederland passende anticonceptie voor iedereen beschikbaar moet zijn, ongeacht de dikte van de portemonnee?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat bij de keuze voor een anticonceptiemiddel kostenoverwegingen geen rol mag spelen?
Ik ben van mening dat iedereen een goede afweging moet kunnen maken voor de keuze van een anticonceptiemiddel. Diverse overwegingen kunnen daarbij een rol spelen zoals of je er dagelijks aan wil denken, of je hormonen wil gebruiken et cetera. Ik zie niet in waarom daarbij het kostenaspect in deze afweging geen rol zou mogen spelen.
Hoeveel vrouwen die een abortus hebben ondergaan vanwege een ongeplande zwangerschap gebruikten geen anticonceptiemiddel toen zij zwanger raakten? Hoeveel van hen gebruikte niet het anticonceptiemiddel dat het beste bij haar paste vanwege kostenoverwegingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de Landelijke Abortus Registratie 20153 blijkt dat een derde van de vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaat, geen anticonceptie gebruikte voorafgaand aan de zwangerschap. Twee derde van de vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaat, geeft aan dat de zwangerschap is ontstaan ondanks dat zij anticonceptie gebruikte, waarbij de meest gebruikte anticonceptiemiddelen de pil en het condoom zijn. De meeste vrouwen schrijven de oorzaak van de onbedoelde zwangerschap toe aan het falen van de gebruikte anticonceptiemethode. Er zijn geen cijfers bekend van het aantal vrouwen dat vanwege kostenoverwegingen niet het anticonceptiemiddel gebruikte dat, gelet op haar levenswijze, het beste bij haar past.
Hoe beoordeelt u het feit dat een derde van de vrouwen die een abortus ondergaat, aangeeft de anticonceptiepil te gebruiken, wat doet vermoeden dat zij de anticonceptiepil niet op de juiste manier gebruikte? Hoeveel van deze vrouwen raakten ongepland zwanger omdat zij niet het voor haar meest passende anticonceptiemiddel gebruikten?
Slechts 15,6% van de vrouwen die de anticonceptiepil gebruikt en een abortus heeft ondergaan, geeft aan dat zij zelf een fout heeft gemaakt in het gebruik van de pil. Nu de betrouwbaarheid van de anticonceptiepil 99% bij correct pilgebruik is, is het aannemelijk dat mogelijk sprake is van een onderrapportage van het aantal gebruikersfouten. Gebruikersfouten kunnen verschillend van aard zijn, bijvoorbeeld het vergeten van een of meerdere pillen, een te lange stopweek, diarree of overgeven en gecombineerd gebruik met bepaalde geneesmiddelen. Er kan dus niet de conclusie getrokken worden dat de anticonceptiepil voor vrouwen waarbij sprake is van een gebruikersfout niet de meest passende vorm van anticonceptie is. Er zijn dan ook geen cijfers beschikbaar van het aantal vrouwen dat ongepland zwanger raakt omdat zij niet het voor haar meest passende anticonceptiemiddel gebruikt.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van de anticonceptiepil? Wat zijn de kosten per jaar voor het individu bij gebruik hiervan? Welke kosten zijn gemoeid met opname van de anticonceptiepil in het basispakket?
Er gebruiken ongeveer 2,1 miljoen vrouwen de pil. De kosten per jaar liggen tussen de 40 en 160 euro, afhankelijk van welke pil een vrouw kiest. Indien de pil wordt opgenomen in het basispakket worden de kosten geschat op 30 miljoen.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van het hormoonspiraal? Welke kosten maken mensen die hiervan gebruikmaken? Wat zijn de kosten per jaar voor het individu bij gebruik van het hormoonspiraal? Welke kosten zijn gemoeid bij het opnemen van zowel de aanschaf- als plaatsingskosten van het hormoonspiraal in het basispakket, gespecificeerd voor plaatsing door de huisarts en voor plaatsing door de gynaecoloog?
Ongeveer 100.000 vrouwen maken gebruik van de hormoonspiraal. De Mirena spiraal wordt het meest gebruikt. Die kost 160 euro en kan vijf jaar blijven zitten. De aanvullende plaatsingskosten van een spiraal bij de huisarts bedragen 63,53 euro door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van een koperspiraal? Welke kosten maken zij die hier gebruik van maken? Wat zou het kosten wanneer zowel de aanschaf als de plaatsing van het koperspiraal (bij zowel de huisarts als de gyneacoloog) worden vergoed vanuit de basisverzekering?
Uit het rapport Seksuele gezondheid 20174 blijkt dat ongeveer 17% van de vrouwen een spiraal (koper of hormoon) gebruikt. Voor verzekerden jonger dan 21 jaar worden bepaalde anticonceptie hulpmiddelen zoals het pessarium of een koperhoudende spiraaltje vergoed. Condooms worden niet vergoed. Bij plaatsing in het ziekenhuis zijn deze hulpmiddelen onderdeel van de ziekenhuiskosten. De zorgverzekeraar vergoedt de kosten dan rechtstreeks aan het ziekenhuis. Indien deze hulpmiddelen door een huisarts worden geplaatst worden de kosten voor de hulpmiddelen door de zorgverzekeraar vergoed. In 2017 maakten 940 verzekerden onder 21 jaar gebruik van deze extramurale aanspraak. Door de Zorgverzekeraar werd gemiddeld € 55 vergoed voor de aanschaf van het pessarium en € 49 voor het koperspiraaltje. De totale kosten bedroegen € 49.700. De aanvullende plaatsingskosten van een koperspiraal bij de huisarts bedragen 63,53 euro en door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Vanaf 21 jaar moet de vrouw de spiraal zelf betalen en indien de gynaecoloog de spiraal plaatst ook de kosten daarvoor, voorzover het eigen risico nog niet is opgemaakt. Het eigen risico is voor de huisarts uitgezonderd. Daar betaalt de vrouw dus niets voor de plaatsing.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van het hormoonstaafje? Welke kosten maken mensen die hier gebruik van maken? Wat zou het kosten wanneer zowel de aanschaf als de plaatsing van het hormoonstaafje (bij zowel de huisarts als de gyneacoloog) worden vergoed vanuit de basisverzekering?
Van het hormoonstaafje maken in totaal ongeveer 15.500 vrouwen gebruik.
De kosten van het hormoonstaafje zijn gemiddeld 132 euro. De aanvullende plaatsingskosten van een hormoonstaafje bij de huisarts bedragen 63,53 euro en door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Hoeveel mensen laten zich in Nederland steriliseren? Hoeveel van hen zijn man? Hoeveel van hen zijn vrouw? Wat zijn de kosten van deze ingreep per individu? Wat zou het kosten wanneer deze behandeling wordt vergoed vanuit de basisverzekering?
Circa 35.000 mannen en 10.000 vrouwen laten zich jaarlijks steriliseren.
De kosten hiervan bedragen circa 400 euro voor mannen, en circa 1.500 euro voor vrouwen. Op basis van deze getallen zouden de kosten voor de basisverzekering circa 30 miljoen bedragen.
Wat zou het kosten wanneer alle anticonceptie wordt opgenomen in het basispakket? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De kosten zijn afhankelijk van diverse factoren. Voor de anticonceptiepil is de vraag voor welk merk pil een vrouw kiest. Voor het hormoonstaafje en hormoonspiraal zijn de kosten afhankelijk van het merk en wie het staafje of spiraal plaatst. Voor de koperspiraal zijn geen volledige gegevens beschikbaar, maar ook daar geldt dat de kosten afhankelijk zijn van wie de koperspiraal plaatst. Om die reden kan niet worden aangegeven wat de kosten zouden zijn als alle anticonceptiemethoden worden opgenomen in het basispakket, maar dat het om vele tientallen miljoenen zal gaan is duidelijk. Immers, sterilisatie en opname van de anticonceptiepil zal al 60 miljoen zijn.
Wat zijn de jaarlijkse kosten van onjuist gebruik van anticonceptie?
Ik heb geen gegevens over de jaarlijkse kosten van onjuist gebruik van anticonceptie.
Bent u er bekend mee dat er vrouwen zijn die anticonceptiemiddelen niet alleen gebruiken ter voorkoming van een ongewenste zwangerschap maar ook voor het tegengaan van een onregelmatige cyclus, overmatige menstruatie, hevige menstruatiepijnen of endometriose? Vindt u dat er voor deze groep sprake is van een medische noodzaak? Zo ja, zou voor deze groep de anticonceptiemiddelen moeten worden opgenomen in het basispakket?
Ja, het is mij bekend dat anticonceptiemiddelen ook gebruikt worden voor andere doelen dan voorkoming van een ongewenste zwangerschap. Maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangaf, de kosten voor anticonceptiemiddelen zijn niet hoog, waardoor ik geen aanleiding zie om de anticonceptiemiddelen in geval van eventuele medische noodzaak in het pakket op te nemen.
Wat zijn de effecten van goede en passende anticonceptie op de arbeidsproductiviteit van vrouwen? Kunt u in uw antwoord een onderscheid maken tussen de effecten voor het individu en de effecten voor de samenleving als geheel?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Kunt u een opsomming maken van alle baten van goede reproductieve zorg? Wat is de economische waarde van goede en passende anticonceptie? Hoeveel arbeidsproductiviteit gaat verloren door gebruik van het verkeerde anticonceptiemiddel?
Ook hierover zijn geen gegevens bekend.
Zou u deze vragen kunnen behandelen voor de begrotingsbehandeling VWS?
Ja.
Uitspraken van de minister in de media inzake de strijd tegen georganiseerde criminaliteit |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat u in Buitenhof heeft gezegd dat er een speciale brigade gaat komen om georganiseerde criminaliteit op te sporen en aan te pakken, en dat deze brigade niet ten koste mag gaan van de bestaande politiesterkte?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de speciale brigade uit een man of honderd zou moeten gaan bestaan en dat die mensen zowel bij de politie, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), het OM, de Koninklijke Marechaussee, de Douane en het jeugdwerk vandaan moeten komen? Zo ja, komen deze mensen dan uit de bestaande capaciteit? Ten koste van welke huidige taken van deze mensen gaat de oprichting van deze speciale brigade dan?
De speciale brigade ofwel het multidisciplinair interventieteam gaat bestaan uit gelabelde HBO/WO-opgeleide specialisten, van in ieder geval politie, FIOD en Koninklijke Marechaussee, onder het direct gezag en aansturing van gespecialiseerde officieren van justitie van het Landelijk Parket en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Het landelijk interventieteam laat zich bijstaan door experts van andere bijzondere toezichts- en opsporingsdiensten als de Douane.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de oprichting van de speciale brigade niet ten koste gaat van de bestaande sterkte en de huidige taken van de verschillende instanties, zoals hierboven benoemd?
De uitbreiding van de capaciteit (van politie) van het multidisciplinair interventieteam komt bovenop de bestaande capaciteit. In mijn brief van 13 november 2019 aan uw Tweede Kamer heb ik nogmaals benadrukt voor welke opgaven de korpschef staat om deze extra capaciteit te verwezenlijken. Zulks is niet van de ene op de andere dag te realiseren.
Klopt het dat u heeft gezegd dat de politiek de komende jaren echt fors moet blijven investeren en dat de 100 miljoen euro die nu in het ondermijningsfonds zit een eerste stap is? Zo ja, kunt u nader verduidelijken wat u verstaat onder fors blijven investeren? Is in de ministerraad al gesproken, dan wel besloten tot het investeren van fors meer geld? Zo ja, wat was de uitkomst van de ministerraad? Zo nee, waarom laat dit op zich wachten terwijl u in de media wel stevige taal bezigt over noodzakelijke investeringen? 5. Klopt het dat u in Buitenhof en de Minister-President bij zijn wekelijkse persconferentie na de ministerraad spraken over de intentie om het fonds voor ondermijning te gaan versterken? Wat betekent dit concreet?2
Het huidige kabinet heeft de aanpak van ondermijning geïntensiveerd met een anti-ondermijningsfonds van 100 miljoen euro, een structurele reeks van 10 miljoen euro en een omvangrijk traject ondermijningswetgeving. Verdere versterking van de aanpak is noodzakelijk. Na bespreking in de ministerraad zijn in de brief en bijlage die op 18 oktober jl. naar de Tweede Kamer zijn gezonden de eerste contouren geschetst van het brede offensief dat het kabinet beoogt uit te voeren tegen de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Op 4 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de € 110 mln. die het kabinet beschikbaar stelt bij de najaarsnota voor de start van de brede aanpak van ondermijning. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit.
Kunt u nader verduidelijken op welke manier u precies «heel veel op preventie [wilt] inzetten»? Behelst dit slechts de toevoeging van jeugdwerkers bij de speciaal op te richten brigade of heeft u hiervoor meer plannen en kunt u die plannen dan nader (financieel) onderbouwen?
Op 4 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de 110 mln. die het kabinet beschikbaar stelt bij najaarsnota voor de start van de brede aanpak van ondermijning. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit.
Kunt u nader verduidelijken op welke manier de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) deel uitmaken van uw plannen? Wanneer kunnen we hierover meer informatie verwachten?
Effectief tegengaan van ondermijnende georganiseerde criminaliteit vraagt naast repressie ook om preventief beleid. Samen met de betrokken ambtscollega’s van BZK, OCenW, VWS en SZW zal gewerkt worden aan een preventieve aanpak, onder meer om wijken weerbaar te maken en kwetsbare jongeren te behoeden voor het criminele pad. Daarmee wordt de voedingsbodem voor georganiseerde ondermijnende criminaliteit aangepakt. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in de brief van 28 oktober 2019 over Gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid aangegeven vanuit dat perspectief ook bij mijn inzet op preventie in wijken aan te sluiten.
Wat bedoelde u precies met de volgende uitspraak bij Buitenhof: «Zowel op het punt van informatie-uitwisseling als informatievergaring wil ik een paar onorthodoxe maatregelen nemen»? Wat verstaat u onder onorthodoxe maatregelen? Wanneer kunnen we die maatregelen verwachten?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Bent u op de hoogte van de kritiek van de AIVD en hoogleraar Inlichtingenstudies Paul Abels om de inlichtingendiensten te betrekken bij de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit? Kunt u uitvoerig op elk van de door de AIVD en de heer Abels in het artikel genoemde punten van kritiek reageren?3
Voor de brede aanpak van ondermijning is het uitwisselen of verwerken van informatie tussen verschillende partijen een cruciale randvoorwaarde. Het landelijk interventieteam zal maximaal gebruikmaken van de mogelijkheden die de huidige wetgeving daartoe biedt. Bezien wordt hoe knelpunten die zich in dit verband voordoen weggenomen kunnen worden, indien nodig middels (nood)wetgeving. Tevens wordt bekeken hoe knelpunten voor de samenwerking van het interventieteam met de private sector kunnen worden weggenomen. We werken dit verder uit in het uitgewerkte plan ten behoeve van de bespreking van de voorjaarsnota.
Hoe staat u tegenover het plan van de politie om een team op te richten van in totaal 445 voltijdse politieagenten, een mix van recherche, maar vooral ook financieel experts, die geldstromen in kaart gaan brengen om criminele bendes te raken? Bent u bereid de volgens de politie benodigde investeringen van 100 tot 300 miljoen per jaar vrij te maken voor dit team? Zo nee, waarom niet?4
Ja, ik ben bekend met het artikel in de NRC. Er is binnen het Nederlands bestel een strikte scheiding gemaakt tussen opsporing en vervolging enerzijds en inlichtingenmatig onderzoek anderzijds. Inlichtingeninformatie is daarom niet één op één bruikbaar voor de opsporing. De regering heeft Uw Kamer geïnformeerd over de versterking van de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Op dit moment is daarin geen andere rol voor de inlichtingendiensten voorzien.
Begrijpt u de vrees van de politievakbond dat de vorming van de door u genoemde speciale brigade ten koste zal gaan van regionale recherche-eenheden, die nu al sterk onderbezet zijn? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen? Kunt u garanderen dat de oprichting van de speciale brigade niet ten koste zal gaan van regionale recherche-eenheden?
De slagkracht in de aanpak van de georganiseerde drugscriminaliteit wordt vergroot als we investeren in een landelijk multidisciplinair integraal team dat zal opereren op (inter)nationaal niveau en zal bestaan uit gelabelde HBO/WO-opgeleide specialisten van in ieder geval politie, FIOD, Koninklijke Marechaussee en Openbaar Ministerie. In het voorjaar kom ik met een uitgewerkt plan en de bijbehorende dekking.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 3.
Het verslavende karakter van onderdelen van videospellen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een jongen 8.000 euro aan één videospel heeft uitgegeven in de hoop dat hij een competitief voordeel zou krijgen bij het spelen van dat spel?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van een speler van het spel Fifa 19 die de praktijk van dat spel bestempeld als: «een grote goksite», en het blijven openen van zogenaamde spelerpakketjes beschrijft als: «het is toch een soort verslaving»? Bent u zich bewust van het feit dat de Fifa-spellen een leeftijdsclassificatie van 3+ hebben en dat dus alle kinderen deze spellen kunnen kopen, spelen en in aanraking kunnen komen met de gokelementen in de Fifa-spellen?
Ik ben mij ervan bewust dat de Fifa-spellen een leeftijdsclassificatie van PEGI 3+ hebben. PEGI (Pan-European Game Information) is een systeem van zelfregulering door de branche. De PEGI 3+ classificatie wordt gegeven aan spellen met een inhoud die naar de criteria van de PEGI-organisatie geschikt is voor alle leeftijdscategorieën. PEGI waarschuwt daarnaast met behulp van een inhoudspictogram voor gokken in games. De loot boxes (schatkistjes) in Fifa worden echter niet gerekend tot de definitie van gokken die PEGI hanteert: het aanmoedigen of aanleren van gokken in de vorm van casinospelen.
Soms zijn loot boxes kansspelen in de zin van de Wet op de kansspelen (Wok). Op grond van de Wok mogen geen kansspelen worden aangeboden waarbij een prijs kan worden gewonnen, zonder hiervoor een vergunning te hebben verkregen van de Kansspelautoriteit (Ksa). Het is aan de Ksa om individuele gevallen te beoordelen. Bij het onderzoek naar loot boxes in 2018 («Onderzoek naar loot boxes – Een buit of een last?»2) zijn tien spellen onderzocht. Vier daarvan bleken in strijd met de wet te zijn.
Ziet u ook het grote gevaar van jonge kinderen die bewust of onbewust grote geldbedragen uitgeven aan een videospel in de hoop daar iets waardevols voor terug te krijgen, zonder dat zij daadwerkelijk de zekerheid hebben echt iets waardevols terug te krijgen voor hun uitgave? Acht u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Loot boxes kunnen leiden tot verslavingsrisico’s of financiële risico’s, ongeacht of zij zijn verboden.3 4 Ik onderschrijf dan ook het belang van het creëren van bewustwording van deze risico’s. De Ksa deelt daartoe haar kennis over verslavingsrisico’s met de gamesector en zij heeft aanbieders opgeroepen om verslavingsgevoelige elementen uit videospellen te halen. Naast de overheid hebben ouders een belangrijke rol ten aanzien van het speelgedrag van kinderen door afspraken te maken en grenzen te stellen. De Ksa raadt ouders af hun kinderen loot boxes te laten openen. Ouders en kinderen kunnen op de website van de Ksa en bijvoorbeeld ook op websites als gokkeninfo.nl en gameninfo.nl informatie vinden over loot boxes.
Zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 2 zijn niet alle loot boxes in strijd met de Wok. De Wok geeft een genoegzame definitie van kansspelen. De Ksa kan slechts optreden tegen loot boxes die een kansspel zijn in de zin van de Wok. Toegestane loot boxes vallen onder het consumentenrecht, dat consumentenbescherming biedt door het verbod op misleiding en oneerlijke handelspraktijken. Hierop houdt de ACM toezicht.
Voor alle loot boxes, ook loot boxes die zijn toegestaan, geldt dat de gamesector een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. Om te beginnen moet het systeem van zelfregulering door middel van leeftijdsclassificatie en inhoudspictogrammen, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2, adequaat zijn. Het NICAM (Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media) controleert de risicoclassificatie van games in Nederland. Ik zal met het NICAM in gesprek gaan over hoe deze zelfregulering versterkt kan worden.
In aanvulling hierop heb ik het WODC gevraagd om onderzoek te doen naar onder meer games in relatie tot kansspelen en de wisselwerking en dynamiek tussen games en kansspelen.
Waarom kunnen in de Fifa-spellen tot op heden nog steeds spelerpakketjes, die feitelijk loot boxes zijn, gekocht worden, terwijl op de website van de Kansspelautoriteit valt te lezen dat: «Game-designers moeten zich houden aan de wet. Loot boxes zijn onder de huidige wet- en regelgeving verboden als de items die uit de loot boxes komen, overdraagbaar zijn. Daarom moeten game-designers functionaliteiten in de games uitschakelen waardoor items kunnen worden omgezet naar geld.» Waarom handhaaft de Kansspelautoriteit de wet niet in het geval van de Fifa-spellen?2
Uitsluitend loot boxes die voldoen aan de definitie van een kansspel vallen onder de Wok en daarmee onder het toezicht van de Ksa. De Ksa beoordeelt in individuele gevallen of in strijd met de Wok wordt gehandeld. Over al dan niet lopende onderzoeken doet zij geen uitspraken.
Heeft de Kansspelautoriteit wel genoeg juridische capaciteit dit soort praktijken voldoende te kunnen onderzoeken en ook zaken snel voor de rechter te kunnen brengen als zij constateert dat spellen zich niet aan kansspelwetgeving houden? Zo nee, wat gaat u er aan doen de Kansspelautoriteit wél zo snel mogelijk die slagkracht te geven? Zo ja, waarom heeft de Kansspelautoriteit tot op heden nog geen actie ondernomen tegen Electronic Arts (EA), de uitgever van de Fifa-spellen?
De Ksa heeft voldoende capaciteit om te kunnen onderzoeken en te beoordelen of spelaanbieders zich aan de kansspelwetgeving houden.
Als de Ksa concludeert dat er mogelijk overtredingen zijn van de kansspelwetgeving, kan zij optreden. Over al dan niet lopende onderzoeken doet de Ksa echter geen mededelingen.
Klopt het dat in België uitgever EA haar Fifa-spellen dusdanig heeft aangepast dat de Fifa-munten, waarmee de spelerpakketjes gekocht kunnen worden in de Fifa-spellen, uit de spellen zijn verdwenen? Zo ja, wilt u zich inzetten om dit ook in Nederland te bewerkstelligen?
Ja, het klopt dat in België een maatregel van die strekking is genomen om aan de Belgische kansspelwetgeving te voldoen. De loot boxes als zodanig zijn hiermee echter niet uit het spel verdwenen.
Overigens verschilt de Nederlandse kansspelwetgeving van de Belgische kansspelwetgeving ten aanzien van de definitie van een kansspel. Een maatregel die in België tot gevolg heeft dat wordt voldaan aan de Belgische kansspelwetgeving (zoals in deze ten aanzien van het Belgische kansspelcomponent «inzet»), leidt er daarom niet automatisch toe dat voldaan wordt aan de Nederlandse kansspelwetgeving.
De Ksa kan in Nederland ingrijpen als er sprake is van een overtreding van de Nederlandse kansspelwetgeving en waar zij dit nodig acht doet zij dit ook.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het CETA verdrag lokaal beleid bedreigt |
|
Mahir Alkaya , Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de notitie van Milieudefensie e.a. aan gemeenteraadsleden over het handelsverdrag tussen de Europese Unie en Canada, Comprehensive Economic and Trade Agreement (Brede Economische en Handelsovereenkomst) (CETA)?1
Ja
Wie draagt de kosten indien een gemeente een schadevergoedingsclaim krijgt via het speciale arbitragesysteem Investment Court System (ICS) dat is opgenomen in CETA-verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik voorzie geen claims op basis van het CETA-verdrag. CETA biedt buitenlandse investeerders bescherming tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Dit is niet anders dan in het huidige Nederlands recht.
De Staat der Nederlanden is de verdragspartij, en zal in eventueel voorkomende gevallen aangesproken worden. Individuele gemeenten kunnen niet rechtstreeks worden aangesproken onder het CETA verdrag. Daarbij wil ik wel benadrukken dat ik geen schadevergoedingsclaims op basis van het CETA-verdrag voorzie. In de afgelopen vijftig jaar is nog nooit een zaak tegen Nederland gestart over een totaal van meer dan 80 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten. Ik zie dat niet veranderen op basis van het CETA-verdrag. Verhaal van de centrale overheid op de decentrale overheid wegens schending van een verdragsverplichting heeft evenmin plaatsgevonden. Ook daarin voorzie ik geen verandering door het CETA-verdrag.
Zijn er nog meer gemeentelijke bevoegdheden die een risico lopen op een claim via het ICS-systeem buiten die genoemd zijn in de notitie? Indien onbekend, bent u bereid dat te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verdrag beschermt investeerders tegen onrechtmatig overheidsoptreden zoals onredelijk en discriminatoir handelen. Daarbij herbevestigt en expliciteert het verdrag het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen zoals de bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu, of de openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, of bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid. Dit is een niet-limitatieve lijst. Daarnaast verduidelijkt CETA dat het enkele feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering of ingrijpt in de verwachtingen (inclusief winstverwachtingen) van een investeerder op zich geen schending van de verplichtingen uit hoofde van het verdrag vormt. In Annex 8-A bij het verdrag wordt een en ander wat betreft onteigening nog verder uitgewerkt en onder andere bepaald dat non-discriminatoire maatregelen die genomen worden om het publieke belang te beschermen, geen indirecte onteigening vormen, tenzij de impact van deze maatregel(en) zo zwaar zijn dat deze duidelijk buitensporig zijn.
Bereidt u zich voor op eventuele claims die komen? Zo ja, hoe doet u dat?
Nee, ik voorzie geen claims op basis van het CETA-verdrag. CETA biedt buitenlandse investeerders bescherming tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Dit is niet anders dan in het huidige Nederlands recht.
Kunt u garanderen dat inwoners van Nederland nooit de financiële gevolgen, direct en/of indirect, ondervinden van eventuele ICS-claims naar aanleiding van gemeentelijke besluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een overheid onrechtmatig handelt jegens een investeerder, dan kan Nederland in theorie aangesproken worden op basis van het CETA-verdrag. Het is echter waarschijnlijker dat in een dergelijk geval de overheid aangesproken zal worden op grond van Nederlands recht. Zoals nader toegelicht onder vraag 3, herbevestigt het CETA verdrag het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen. Het verdrag biedt investeerders alleen de mogelijkheid om onrechtmatig overheidsoptreden aan te vechten. Daarbij is tevens afgesproken dat een schadevergoeding die wordt toegekend nooit hoger mag zijn dan de feitelijk geleden schade. Daarmee zijn de afspraken over investeringsbescherming in CETA in overeenstemming met het Nederlands recht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Deelt u de mening dat het CETA-verdrag vooral goed is voor buitenlandse investeerders, maar niks doet om de gemeenten te beschermen tegen ICS-claims? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Het hoofdstuk over investeringsbescherming bevat materiële standaarden voor gevestigde investeringen en afspraken over de behandeling van investeringen. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals die ook in het Nederlandse recht zijn vastgelegd. CETA verandert niets aan de positie van gemeenten.
Bent u bereid zich tegen het verdrag te keren als de gemeenten en haar inwoners niet beschermd zijn tegen de financiële gevolgen van het CETA-verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 5. Alleen onrechtmatig overheidsoptreden kan leiden tot een succesvolle claim. Schadevergoeding in dergelijke gevallen is nu ook reeds gangbaar in nationale rechtszaken.
Het bericht ‘Toezicht op energiebesparingsplicht bedrijven faalt’ |
|
Tom van der Lee (GL), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toezicht op energiebesparingsplicht bedrijven faalt»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Waarom heeft u niet eerder gemeld dat er moeilijkheden zijn bij het in kaart brengen van de bedrijven die verplicht zijn om energiebesparingsmaatregelen te nemen? Had u dit niet beter kunnen inschatten?
Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in verband met de informatieplicht voor energiebesparende maatregelen (Kamerstuk 29 383, nr. 305) is op 3 oktober 2018 aan uw Kamer gestuurd. Op 14 november 2018 heb ik gereageerd op de schriftelijke vragen van uw Kamer hierover (Kamerstuk 29 383, nr. 309). In de nota van toelichting van dit ontwerpbesluit heb ik aangegeven dat de precieze omvang van de doelgroep niet duidelijk is en dat het bevoegd gezag geen complete lijst heeft van de bedrijven en instellingen die onder de energiebesparingsplicht vallen. Een van de doelen van de informatieplicht is dan ook het verbeteren van het inzicht van het bevoegd gezag in de doelgroep. In de Kamerbrief over de eerste resultaten van informatieplicht van 16 september 2019 (kenmerk 2019Z17296) heb ik verduidelijkt dat ik op basis van een schatting rekening houdt met maximaal tussen de 50.000 en 60.000 bedrijfsvestigingsrapportages die per 1 juli 2019 ingediend hadden moeten worden.
Wat zijn exact de privacyredenen waardoor netbeheerders en meetbedrijven geen verbruiksgegevens van individuele bedrijven mogen verstrekken zonder toestemming van die bedrijven zelf? Zijn die moeilijkheden op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de informatieplicht energiebesparing moeten bedrijven en instellingen waar meer dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas(equivalent) wordt verbruikt, inzicht geven in hun energieverbruik en in de getroffen maatregelen voor energiebesparing. Het gaat hierbij om de verplichting voor het uitvoeren van alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder.
Er loopt op dit moment over het verstrekken van de verbruiksgegevens een gerechtelijke procedure tussen een gemeente, namens een omgevingsdienst, en een netbeheerder. De gemeente heeft bij deze netbeheerder de adressen gevorderd die nodig zijn voor de handhaving van de informatieplicht. De procedure is gericht op de vraag of de netbeheerder de gevraagde gegevens wel of niet mag verstrekken. Heel exact gaat het in die procedure om artikel 79, eerste lid, Elektriciteitswet en artikel 37, eerste lid, Gaswet (over de geheimhoudingsplicht van de netbeheerders) en of de Wet milieubeheer voldoende grondslag vormt om gegevens van een netbeheerder te vorderen. De rechterlijke uitspraak zal naar verwachting begin volgend jaar meer duidelijkheid bieden aan alle partijen over het verstrekken van de gegevens.
Ik vind het belangrijk dat de informatieplicht energiebesparing goed te handhaven is door het bevoegd gezag. Daarom onderzoek ik op dit moment op welke wijze dit eventueel beter geborgd kan worden. Een wettelijke verplichting tot het verstrekken van de gegevens die hiervoor nodig zijn, behoort wat mij betreft tot de mogelijkheden.
Klopt het dat de omgevingsdiensten de bedrijven in hun gebied niet goed in kaart hebben gebracht? Zo ja, waarom is hier niet eerder verbetering in gebracht?
De energiebesparingsplicht uit de Wet milieubeheer bestaat al 25 jaar, maar heeft tot voor kort een slapend bestaan geleid. We moeten dus van ver komen. Gemeenten en gemandateerde omgevingsdiensten hebben de afgelopen jaren een verschillende mate van prioriteit aan het onderwerp energiebesparing gegeven. Het inzicht in de doelgroep van de bedrijven die op basis van hun verbruik onder de energiebesparingsplicht vallen, verschilt daardoor. Omdat men er nu door de introductie van de informatieplicht actiever mee aan de slag is gegaan, ligt de vraag op tafel of netbeheerders dergelijke gegevens mogen leveren. We onderzoeken nu hoe we het inzicht in de doelgroep kun verbeteren.
Is dit mede het gevolg van capaciteitsproblemen bij de omgevingsdiensten? Hoe is de drie miljoen euro uit het amendement-Van der Lee (Kamerstuk 44 775-VIII, nr. 115) tot besteding gekomen?
Zoals bij vraag 4 aangegeven verschilde de afgelopen jaren de mate van prioriteit voor het onderwerp energiebesparing per omgevingsdienst. Dit heeft invloed op de beschikbare capaciteit en het inzicht in de doelgroep. De drie miljoen euro uit het amendement-Van der Lee (Kamerstuk 44 775-VIII, nr. 115) is ingezet voor een effectieve uitvoering van de informatieplicht door het bevoegd gezag. Het bedrag is via het Gemeentefonds overgemaakt naar de gemeenten. Wanneer een gemeente de toezichtstaken voor energiebesparing aan de regionale omgevingsdienst gemandateerd heeft, zouden deze middelen bij de omgevingsdienst terecht moeten komen. De extra middelen worden door de omgevingsdiensten onder andere gebruikt om de informatieplicht te implementeren in de organisatie, voor het aanschrijven van bedrijven, het beantwoorden van vragen, het geven van presentaties en het opleiden van toezichthouders.
Op welke manieren gaan de bevoegde instanties de ontbrekende bedrijven en instellingen in hun gebied beter in kaart brengen?
Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd over de eerste resultaten van de informatieplicht (Kamerbrief van 16 september 2019 met kenmerk 2019Z17296). Inmiddels zijn er meer dan 29.000 rapportages ingediend. De informatieplicht leidt tot een verbetering van het inzicht welke bedrijven onder de energiebesparingsplicht vallen. Bedrijven uit de doelgroep rapporteren namelijk over de genomen energiebesparende maatregelen en er melden zich nu ook bedrijven die bij het bevoegd gezag nog niet bekend waren. Een groot deel van het bevoegd gezag in het land is hier inmiddels actief mee aan de slag gegaan. De Veluwse omgevingsdiensten en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied koppelen bijvoorbeeld de rapportages uit de informatieplicht aan hun eigen gegevens waarmee digitale dashboards mogelijk worden. Hiermee kan informatie-gestuurd toezicht uitgevoerd worden. Ik hoop dat andere bevoegd gezagen hier een voorbeeld aan nemen.
Het bevoegd gezag benadert enerzijds actief bedrijven waarvan het weet dat ze onder de energiebesparingsplicht vallen, maar die nog geen informatie hebben aangeleverd. Daarnaast gaat het bevoegd gezag actief aan de slag om haar inzicht in de doelgroep te verbeteren en een compleet beeld van de bedrijven te krijgen. Vanuit de maatregel «Versterking en ondersteuning van de uitvoering energiebesparingsverplichting» in het kader van Urgenda is vijf miljoen euro beschikbaar voor toezicht en ondersteuning van bedrijven bij het voldoen aan deze verplichtingen. Als uitvoering van deze maatregel start Rijkswaterstaat op korte termijn met een tender waar onder andere energieadviseurs zich kunnen inschrijven. Omgevingsdiensten en gemeenten kunnen vervolgens deze diensten afnemen. Het beter in kaart brengen van de doelgroep, door middel van bedrijfsbezoeken, gevelcontroles en het verwerken van de informatieplichtrapportages, is hier onderdeel van. Op deze manier wordt extra capaciteit voor het bevoegd gezag gerealiseerd op het gebied van energiebesparingstoezicht, en kan er beter gestuurd worden op het daadwerkelijk inzetten van de extra middelen voor het realiseren van energiebesparing bij bedrijven.
De politieke situatie op Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD), Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de persconferentie van de premier van Sint Maarten, Leona Marlin, op 23 september jl.?1
Ja.
Onderschrijft u de schets van de politieke situatie op Sint Maarten die zij daarin heeft gegeven, met name haar uitspraken over onbestuurbaarheid, buitenparlementair optreden, gebrek aan integriteit en verachting van Grondwet en Trias Politica?
Ik kan de zorgen van Minister-President Romeo-Marlin over de politiek-bestuurlijke situatie op Sint Maarten goed plaatsen. Zoals ik zelf op 25 september jl. in een toespraak voor de Staten van Sint Maarten had willen overbrengen, staat het land voor een aantal enorme uitdagingen. Om deze uitdagingen te kunnen aangaan, is politieke stabiliteit een onmisbare voorwaarde. De regering van Romeo-Marlin heeft zich de afgelopen twee jaren, in soms uiterst moeilijke omstandigheden, ingezet om deze stabiliteit te bieden. Dat is door de Nederlandse regering steeds bijzonder gewaardeerd. Ik betreur het dan ook dat het kabinet van Romeo-Marlin twee weken geleden in een sfeer van politieke crisis ten val is gekomen. Of die politieke situatie een gevolg is of blijk geeft van gebrek aan integriteit en verachting van Grondwet en Trias Politica, zal moeten blijken. Sint Maarten is een autonoom land binnen het Koninkrijk. Mij past daarom terughoudendheid bij het geven van een inhoudelijk oordeel over de oorzaken van de ontstane situatie, maar er is reden voor zorg en waakzaamheid. Daarom houdt de Nederlandse regering deze situatie wel nauwlettend in de gaten, temeer gelet op onze betrokkenheid bij wederopbouw en het versterken van de rechtsstaat in Sint Maarten.
Deelt u de opvatting dat de toespraak van de premier onderstreept dat de democratische rechtsstaat inclusief de integriteit van het openbaar bestuur en het functioneren van de rechtshandhaving op Sint Maarten zich in een diepe crisis bevindt? Wilt u het antwoord op deze vraag beantwoorden in het licht van artikel 43, lid 2 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vloeit uit de staatkundige inrichting van het Koninkrijk voort dat ik voorzichtig moet zijn bij het geven van een inhoudelijk oordeel over het functioneren van de politieke instellingen van de Caribische landen. Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten behartigen zelfstandig hun eigen aangelegenheden (artikel 41 Statuut). Onder deze eigen aangelegenheden vallen ook de staatsinrichting, het openbaar bestuur en de rechtshandhaving. Het klopt dat deze autonomie niet grenzeloos is. Op grond van artikel 43, tweede lid, Statuut is het Koninkrijk verantwoordelijk voor het waarborgen van de waarden van fundamentele rechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur in elk van de landen. In het licht van de autonomie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten binnen het Koninkrijk – en, daaraan voorafgaand, hun recht op zelfbeschikking – moet echter behoedzaam worden omgesprongen met deze waarborgfunctie. Van bestuurlijk ingrijpen door het Koninkrijk kan bijvoorbeeld alleen in uitzonderlijke omstandigheden sprake zijn. Deze staatsrechtelijke verhoudingen betekenen niet dat het Koninkrijk – en daarbinnen Nederland, als grootste partner – niet alert moeten blijven. Waar er – zoals momenteel helaas in Sint Maarten – aanleiding is om aan te nemen dat de democratische rechtsstaat in zwaar weer verkeert, is de regering van het Koninkrijk c.q. Nederland gehouden om alles wat redelijkerwijs en juridisch mogelijk is te doen om de situatie te (helpen) verbeteren. Aldus werkt Nederland al jaren intensief met de autoriteiten van Sint Maarten samen door een bijdrage te leveren aan het versterken van de rechtsstaat. Op grond van diverse samenwerkingsregelingen en justitiële Rijkswetten krijgt samenwerking vorm op het gebied van veiligheid en rechtshandhaving, maar bijvoorbeeld ook via de onderlinge regeling versterking grenstoezicht en de oprichting van een Integriteitskamer, die als voorwaarden golden voor het beschikbaar stellen van wederopbouwmiddelen.
Welke mogelijkheden heeft de regering van het Koninkrijk om stabiliteit en integriteit op Sint Maarten te bevorderen in de huidige politieke situatie? Welke mogelijkheden bestaan er op het vlak van geschreven en ongeschreven statutair staatsrecht om – ten behoeve van het welzijn van de inwoners van Sint Maarten – terug te keren naar een fatsoenlijk functionerende democratische rechtsstaat?
Zoals in het antwoord op vraag 3 beschreven, zijn er verschillende mogelijkheden om stabiliteit en integriteit op Sint Maarten te bevorderen. Veel van deze mogelijkheden komen overigens niet toe aan de regering van het Koninkrijk maar aan de regering van Nederland, omdat zij gebaseerd zijn op samenwerking tussen Sint Maarten en Nederland (artikel 36–38 Statuut). Waar het staatsrechtelijke mogelijkheden voor de regering van het Koninkrijk betreft om de democratische rechtsstaat te bevorderen, zijn de instrumenten beperkter. Klassieke bestuurlijke toezichtsarrangementen in het Statuut treft men aan in artikel 50 (een vernietigingsrecht) en artikel 51 (een taakverwaarlozingsregime). Beide procedures zouden toepassing kunnen vinden, indien de democratische rechtsstaat ernstig en acuut gevaar loopt en – in het geval van artikel 51 – de constitutionele instellingen van Sint Maarten zelf niet bij machte blijken daaraan het hoofd te bieden. Voorts valt nog te wijzen op de bevoegdheid van de regering van het Koninkrijk om een aanwijzing te geven aan de Gouverneur van Sint Maarten, op grond van artikel 15 Reglement voor de Gouverneur van Sint Maarten. Deze bevoegdheid, waarvan in het verleden enkele malen gebruik werd gemaakt, is minder verstrekkend dan de bevoegdheden neergelegd in artikel 50 en 51 Statuut en daardoor ook aan minder stringente voorwaarden gebonden dan deze laatste twee bepalingen. Niettemin dient ook hiermee met grote terughoudendheid te worden omgegaan. Uitgangspunt blijft de autonome status van Sint Maarten binnen het Koninkrijk.
Bent u bereid desnoods onorthodoxe maatregelen te overwegen met het oog op de bevolking van Sint Maarten?
Vanzelfsprekend bereidt de regering zich voor op allerlei situaties. Ik kan niet vooruitlopen op de vraag wat we dan precies zullen doen. Eventuele besluitvorming zal hoe dan ook altijd moeten geschieden met inachtneming van de daarvoor geldende constitutionele kaders. Voor ingrijpen van Koninkrijkswege betekent dit, zoals hierboven uiteengezet, dat dit zeer zorgvuldig zou moeten geschieden. Daar komt bij dat ik meer geloof in samenwerking tussen de landen binnen het Koninkrijk dan in een dwingend ingrijpen door het Koninkrijk. Uiteraard moeten de omstandigheden dat wel toelaten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties voor 2020?
Ja.
Het bericht dat er een klokkenluider bij de politie naar huis is gestuurd |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat een teamchef van de Leidse politie op non-actief is gesteld omdat haar kritische houding teveel spanning bij collega’s zou oproepen?1
De teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl.2 Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft bij de desbetreffende teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
Hoe verhoudt deze schorsing zich tot de uitspraak van de korpschef die naar aanleiding van de signalen van de agente benadrukte dat de leiding soms wegkeek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze schorsing zich tot het benadelingsverbod dat geldt voor klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt deze klokkenluider in ere hersteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herkent u zich in het beeld dat agenten die zich misdragen niet worden aangepakt omdat er capaciteitsproblemen zijn bij de politie?
Nee.
Welke maatregelen zijn genomen bij het Haagse politiebureau Hoefkade?
De korpschef heeft mij bevestigd dat meldingen over grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag in de organisatie worden opgepakt. Zoals ik u in mijn brieven van 9 oktober jl. en 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 628, nrs. 909 en 911) heb gemeld is door het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten begin 2019 een (oriënterend en later disciplinair) onderzoek gestart naar aanleiding van de meldingen over vermeende misstanden binnen een team van de politie-eenheid Den Haag. Daarnaast hebben de team- en sectorleiding gesprekken gevoerd met de medewerkers en zijn de medewerkers geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek en reeds genomen stappen.
Waarom is het zo arbeidsintensief om het aantal geregistreerde eerdere klachten boven tafel te krijgen? Werden deze eerder niet goed bijgehouden?2
Het klopt dat de bestaande registraties ontoereikend waren om zonder arbeidsintensief, individueel dossieronderzoek de gevraagd informatie op te leveren. Daarom is op verzoek van de korpsleiding een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Een overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 bovendien in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Bent u nu wel bereid onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar veiligheid op de werkvloer bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Voor de korpschef en voor mij is het onderwerp veiligheid op de werkvloer van eminent belang. Ik steun de korpschef in zijn beleid om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden. Evident is dat sommige maatregelen daarvan meer tijd kosten dan anderen om volle effectiviteit te bereiken. De korpschef heeft alle ruimte om ieder aanvullend onderzoek te doen wat hij nodig acht. In dat kader zie ik op dit moment aan mijn kant geen reden om aan te dringen op een nader onafhankelijk onderzoek.
Het IPCC ‘Special Report on the Ocean and Cryosphere in a Changing Climate’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) «Special Report on the Ocean and Cryosphere in a Changing Climate»?1
Ja.
Kent u de berichten «De oceanen zijn geen bodemloze put, ze zitten aan hun taks» en «The world has a third pole – and it's melting quickly»?2 3 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Deze berichten vragen aandacht voor de conclusies van het SROCC. Het kabinet heeft inmiddels een uitgebreide appreciatie van dit rapport aan de Kamer gezonden.
Kent u de berichten «VN-rapport benadrukt noodzaak voor meer beschermde gebieden in de oceanen» en «One billion people threatened by climate change risks to oceans, polar and mountain regions, UN report warns»?4 5 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ken de berichten. Een intergouvernementele conferentie (IGC) bijeengeroepen onder auspiciën van de Verenigde Naties onderhandelt sinds 2018 over de totstandkoming van een Uitvoerende Overeenkomst (juridisch bindend instrument) onder het VN Zeerechtverdrag, over het behoud en duurzaam gebruik van de mariene biologische diversiteit in gebieden buiten nationale rechtsmacht in de oceanen (BBNJ-proces). Een van de onderwerpen van deze onderhandelingen betreft gebiedsgerichte beheerinstrumenten, met inbegrip van beschermde gebieden op volle zee. Nederland coördineert zijn positie met betrekking tot de onderhandelingen over de Uitvoerende Overeenkomst met de andere lidstaten van de EU.
Erkent u dat, in het huidige tempo, aan het eind van deze eeuw mogelijk twee derde van het gletsjerijs in het Himalayagebergte zal zijn verdwenen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC geeft in haar rapport aan dat voor een hoog emissiescenario (RCP8.5) het massaverlies van gletsjerijs in de hooggebergten van Azië, waaronder de Himalaya, aan het eind van deze eeuw ca. 2/3 kan bedragen.
Erkent u dat, zelfs als het 1,5°C-doel behaald zou worden, naar verwachting een derde van het gletsjerijs in het Himalayagebergte zal zijn verdwenen? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport geeft geen specifieke cijfers voor het verwachte massaverlies bij 1,5 graden opwarming. Voor een laag emissiescenario (RCP2.6), dat overeenkomt met ca. 2 graden opwarming, verwacht het een massaverlies van ca. 44%. In het IPCC-rapport wordt gerefereerd aan een studie van Kraaijenbrink et al. (2017)6 naar massaverlies in de Himalaya, die de bevindingen van de mondiale modellen bevestigt. Die studie verwacht inderdaad een massaverlies voor de gletsjers in de Himalaya van ca. 1/3 bij een mondiaal gemiddelde opwarming van 1.5 graden.
Erkent u dat een dergelijk smelttempo grote gevolgen zal hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk snel smelttempo zal volgens IPCC inderdaad grote gevolgen hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier.
Voorziet u ook directe of indirecte gevolgen voor Nederland en Europa, gegeven de erkenning dat het smelttempo grote gevolgen zal hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
De directe of indirecte gevolgen voor Nederland en Europa zijn niet eenvoudig te voorspellen.
Onderschrijft u de boodschap dat de klimaatcrisis ook een crisis in de oceanen is? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport laat inderdaad zien dat klimaatverandering ook ernstige consequenties met zich meebrengt voor de oceanen.
Erkent u dat we mogelijk nog in deze eeuw een nieuw oceaanklimaat zullen meemaken dat ongekend is ten opzichte van het pre-industriële tijdperk? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC geeft aan dat de oceaan in de 21e eeuw naar verwachting een overgang zal maken naar ongekende omstandigheden met verhoogde temperaturen (vrijwel zeker), grotere stratificatie van de bovenste oceaanlagen (zeer waarschijnlijk), verdere verzuring (vrijwel zeker), zuurstofafname (gemiddeld vertrouwen) en veranderde netto primaire productie (laag vertrouwen). Hittegolven op zee (zeer hoog vertrouwen) en extreme El Niño/La Niña-gebeurtenissen (gemiddeld vertrouwen) zullen naar verwachting steeds frequenter worden. De Atlantische golfstroom (AMOC) zal naar verwachting verzwakken (zeer waarschijnlijk). De snelheid en de omvang van deze veranderingen zullen kleiner zijn in scenario's met lage broeikasgasemissies (zeer waarschijnlijk).
Erkent u dat de effecten van klimaatverandering en menselijke uitbuiting op onze oceanen langdurig en in bepaalde gevallen onomkeerbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
De effecten van klimaatverandering op de oceanen is inderdaad langdurig, omdat de oceanen veruit het grootste deel van de extra ingevangen energie als gevolg van de toenemende concentraties broeikasgassen in de atmosfeer hebben opgenomen en ook een groot deel van de uitgestoten CO2. Dit vertaalt zich onder meer een zeespiegelstijging die eeuwen tot millennia doorgaat. Op menselijke schaal zijn veel effecten – zoals verandering van oceaanstromingen en zeespiegelstijging – ook onomkeerbaar.
Kunt u een uitputtend overzicht verschaffen waaruit blijkt op welke wijze u in het Nederlandse beleid rekenschap geeft van deze kennis over decennialange, onomkeerbare en onherstelbare menselijke uitbuiting en de gevolgen daarvan op onze oceanen?
Een uitgebreide kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport over oceanen en de cryosfeer is aan de kamer toegezonden.
Erkent u dat het aannemelijk is dat het aantal mariene hittegolven verdubbeld is tussen 1982 en 2016? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC geeft inderdaad aan dat wereldwijd het aantal mariene hittegolven tussen 1982 en 2016 is verdubbeld en zeer waarschijnlijk ook langduriger, intenser en uitgebreider zijn geworden. Het is zeer waarschijnlijk dat tussen 84 – 90% van de mariene hittegolven die zich tussen 2006 en 2015 hebben voorgedaan, te wijten zijn aan de antropogene temperatuurstijging. Verwacht wordt dat de frequentie, duur, ruimtelijke omvang en intensiteit (maximale temperatuur) van mariene hittegolven verder zal toenemen (zeer hoog vertrouwen).
Erkent u dat het aannemelijk is dat de wereldwijde frequentie van hittegolven op zee met ongeveer een factor 50 zal toenemen? Zo nee, waarom niet?
Klimaatprojecties laten volgens IPCC een toename van de frequentie van mariene hittegolven rond 2.081–2.100 ten opzichte van 1850–1900 zien met ongeveer 50 keer onder een hoog emissiescenario (RCP8.5) en 20 keer onder een laag emissiescenario (RCP2.6) (gemiddeld vertrouwen). De grootste frequentieverhogingen worden verwacht voor de Noordpool en de tropische oceanen (gemiddeld vertrouwen). De intensiteit van mariene hittegolven zal naar verwachting ongeveer 10-voudig toenemen onder RCP8.5 tegen 2.081–2.100 ten opzichte van 1850–1900 (gemiddeld vertrouwen).
Erkent u dat de voortdurende opname van koolstof door de oceaan tot 2100 de verzuring van de oceanen zal verergeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Overigens betreft het niet opname van koolstof maar van CO2, dat in het water koolzuur vormt.
Welke gevolgen voorziet u voor de zuurstof afgevende capaciteit van zeeën en oceanen door het steeds zuurder worden van het water in zeeën en oceanen?
Er is geen eenduidig antwoord op deze vraag. Verzuring van de oceanen heeft gevolgen voor de soortensamenstelling en de ecosystemen in de oceanen, maar de precieze gevolgen zijn nog niet goed te voorspellen. Daarmee is ook het effect op de zuurstofproductie door deze ecosystemen nog onvoldoende bekend. Nederland zoekt hier nadrukkelijk de internationale samenwerking. Zo draagt Nederland in OSPAR-verband bij aan een beter begrip van de effecten van oceaanverzuring (onder andere op ecosystemen) en een beoordeling van de huidige situatie met betrekking tot verzuring van de OSPAR-gebieden, en trad Nederland in september 2018 toe tot de Alliance Against Ocean Acidification.
Erkent u dat gezonde oceanen een cruciale rol spelen bij het verminderen van de gevolgen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC rapport maakt, net als eerder de GEO67 en IPBES8 rapporten, duidelijk dat gezonde oceanen weerbaarder zijn voor de effecten van klimaatverandering.
Erkent u dat gebieden waar «blauwe koolstof» in grote hoeveelheden wordt opgeslagen, zoals in de bodem van een mangrovebos of de diepe zeebodem, betere bescherming nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het verlies van grote hoeveelheden opgeslagen «blauwe koolstof» aan de atmosfeer draagt bij aan klimaatverandering en dient derhalve te worden voorkomen.
Erkent u het belang van het aanwijzen van natuurnetwerken in zee om zo de weerbaarheid van zeeën en oceanen te vergroten ten opzichte van het veranderende klimaat?
Ja.
Wat is uw inzet om, zowel nationaal als internationaal, bij te dragen aan het creëren van reservaten in zeeën en oceanen?
Op de Noordzee zet het kabinet zich in voor het beschermen en verbeteren van het mariene ecosysteem in op basis van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Dit heeft onder andere geresulteerd in de aanwijzing van de Doggersbank, Klaverbank, Friese Front, Noordzeekustzone, Voordelta en de Vlakte van de Raan. Deze natuurgebieden zijn opgenomen in het Europese Natura 2000-netwerk. Voor de natuurgebieden zijn specifieke doelstellingen vastgelegd voor verbetering van het marine habitat (zeebodem) en specifieke doelsoorten (o.a. vogels, zeezoogdieren en vissen). Ook in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie zijn specifieke bodembeschermings-gebieden ingesteld (Friese Front en Centrale Oestergronden). Dit om invulling te geven aan de doelstelling uit de Mariene strategie deel I om 10 tot 15% van de Nederlandse Noordzeebodem te vrijwaren van noemenswaardige bodemberoering9.
In Caribisch Nederland is een reservaat ingesteld ter bescherming van zeezoogdieren en haaien (Yarari). Binnen Yarari is de Sababank aangewezen als nationaal park ter bescherming van het koraal. In de regio wordt samengewerkt met Frankrijk, de Verenigde Staten en de Dominicaanse republiek, die vergelijkbare reservaten hebben ingesteld. Ook wordt in het Caribisch gebied internationaal samengewerkt in het kader van de Cartagena Conventie en het Protocol for Specially Protected Areas and Wildlife (SPAW-protocol) in het bijzonder.
Nederland zoekt internationale samenwerking om op basis van diverse internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR-verdrag) en Convention for the Conservation of Antarctic Marine Living Resources (CCAMLR), ook buiten de nationale rechtsmacht beschermde gebieden te realiseren. Het beheer van deze gebieden buiten nationale rechtsmacht is momenteel gefragmenteerd geregeld. Een groot aantal internationale organisaties en arrangementen heeft een mandaat t.a.v. een bepaald gebied, een bepaalde component van biologische diversiteit, een bepaalde activiteit of combinaties van het voorgaande. Om verbetering aan te brengen in de geschetste situatie is de Nederlandse inzet internationaal om in een juridisch verbindend instrument onder het VN Zeerechtverdrag een systeem voor effectieve samenwerking t.a.v. gebiedsgerichte beheerinstrumenten tot stand te brengen. Nederland coördineert zijn positie in dit verband met de EU en haar lidstaten.
Wat zijn de implicaties van het IPCC-rapport op het Noordzeebeleid?
Een uitgebreide kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport over oceanen en de cryosfeer is aan de kamer toegezonden.
Is het IPCC-rapport aanleiding om haast te maken met het aanwijzen van het onderwater natuurnetwerk in de Noordzee? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u deels naar het antwoord op vraag 19 en voorts naar de uitgebreide appreciatie van het rapport die aan de kamer is toegezonden.
Welk percentage van de Noordzee is daadwerkelijk beschermd voor alle soorten visserij?
Op dit moment zijn de zone I gebieden in het Natura2000-gebied Noordzeekustzone beschermd tegen alle soorten van visserij, ook recreatieve visserij. Dit betreft 140 km2 oftewel 0,2% van de NL Noordzee.
Erkent u dat de wereldwijde visbestanden zijn gedaald, in de Noordzee zelfs met 35%, door het warmere zeewater?6 Zo ja, kunt u toelichten hoe u hiermee rekening houdt in uw visserijbeleid?
Erkent u dat visbestanden in warm zeewater dubbel worden geraakt door overbevissing, doordat het ze kwetsbaarder maakt voor de hogere temperatuur van het water en het bovendien het herstel van de bestanden hindert? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten hoe u in uw visserijbeleid rekening houdt met deze dubbele negatieve impact op visbestanden in warm zeewater?
Bent u bereid dit gegeven over de dubbele negatieve impact op visbestanden in warm zeewater onder de aandacht te brengen bij de Europese onderhandelingen over de vangstquota dit najaar? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat door het warmere zeewater de maximaal duurzame vangst naar beneden bijgesteld moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat een goed beheer van mariene gebieden niet gezien moet worden als vervanging van de immer noodzakelijke snelle vermindering van de broeikasgasemissies? Zo nee, waarom niet?
Ja, beide zijn nodig.
Erkent u dat diepgaande economische en institutionele transformaties nodig zijn om de klimaatcrisis het hoofd te bieden? Zo nee, waarom niet?
Op de implicaties van de IPCC-rapporten voor het nationale en internationale beleid is ingegaan in de kabinetsappreciatie die aan de kamer is toegezonden.
Erkent u dat het missen van de Nederlandse klimaatdoelen, te beginnen met het klimaatdoel van 2020, volstrekt onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland heeft zijn klimaatdoelen, zoals afgesproken in mondiaal (Kyoto Protocol) en EU kader (voor de niet ETS sectoren) niet gemist. Voor 2020 heeft Nederland geen nationaal doel geformuleerd, maar tracht het Kabinet om de uitspraak in de Urgenda zaak na te leven. Met de klimaatdoelstelling van 49% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 ligt Nederland op schema voor een reductie van 95% in 2050, zoals vastgelegd in de Klimaatwet. Deze nationale doelstellingen zijn volgens het PBL in lijn met de afspraken onder de Overeenkomst in Parijs om de mondiaal gemiddelde temperatuur te beperken tot ruim beneden 2 graden en zo mogelijk 1,5 graad en derhalve is het kabinet van mening een verantwoord klimaatbeleid te voeren.
Het bericht ‘Expertisecentrum SLO wil Enschede verlaten voor Amersfoort’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Expertisecentrum SLO wil Enschede verlaten voor Amersfoort»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht over de voorgenomen verhuizing van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) naar Amersfoort.
Kunt u, omdat u op eerdere vragen over een mogelijk vertrek van SLO2 uit Enschede antwoordde dat een verhuizing «nauwelijks tot geen effect heeft op de directe of indirecte werkgelegenheid in de regio Twente», aangeven hoeveel directe en indirecte werkgelegenheid er concreet verloren gaat in de regio als SLO daadwerkelijk zou vertrekken uit Enschede?
Op dit moment hebben 97 medewerkers een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd bij SLO. Het effect op de directe werkgelegenheid in de regio Twente is nihil. SLO heeft alle medewerkers baanzekerheid geboden. Het effect op de indirecte werkgelegenheid is vanwege de kleine en beperkte personele omvang minimaal.
Waarom heeft u zich niet, net als uw voorganger, bereid getoond een dringend appel te doen op de directie van SLO om het voorgenomen besluit over herhuisvesting te heroverwegen, mede omdat dit kabinet meermaals heeft bevestigd waarde te hechten aan «spreiding van door het Rijk gefinancierde diensten»?
SLO is sinds de wet SLOA (2013) een privaatrechtelijke rechtspersoon met wettelijke taken. De bestuurder van SLO gaat over haar eigen organisatie en huishouden. De organisatie heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld naar een open expert centrum, dat intensief en integraal samenwerkt met docenten, scholen en stakeholders uit het hele land. Het is aan de bestuurder, om in overleg met het personeel vast te stellen welke huisvesting, het meest bijdraagt aan een effectieve en efficiënte uitvoering van de wettelijke taken en de werkwijze. Ik kan en wil hier niet op ingrijpen.
Als SLO daadwerkelijk uit Enschede zou vertrekken, gaat het kabinet zich dan inspannen om vervangende werkgelegenheid van door het Rijk gefinancierde diensten te realiseren in de regio Enschede?
Zoals op eerdere vragen van uw kamer over dit onderwerp al is geantwoord, is er sinds de start in 1975 van de spreiding van door het Rijk gefinancierde instellingen, een groot aantal veranderingen opgetreden.2 De belangrijkste verandering is in het kader van de bovenstaande vraag, dat er op dit moment in heel Nederland sprake is van een groeiende werkgelegenheid. Ook voor de regio Twente is er een groeiend arbeidsmarkperspectief. Deze ontwikkelingen, gecombineerd met het minimale effect van de verhuizing op de indirecte werkgelegenheid in de regio, maakt dat een inspanning voor vervangende werkgelegenheid niet aan de orde is.
Het uitblijven van een akkoord met de Franse Staat over het waarborgen van de Nederlandse publieke belangen na de aandelenaankoop van Air France-KLM |
|
Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vraagtekens rond Air France-KLM»1 en «Koers Air France-KLM keldert na speculatie over Franse overname»?2
Ja.
Wat zijn uw vorderingen met het afgesproken streven om uiterlijk «voor het einde van juni 2019» een akkoord te bereiken met de Franse Staat over onder andere de staatsgaranties en het borgen van de Nederlandse publieke belangen, zoals de netwerkverbindingen van KLM en daarmee de hubconnectiviteit van Schiphol?3
Op 1 maart heb ik samen met de Franse Minister Le Maire besloten een werkgroep te starten om over belangrijke onderwerpen omtrent Air France – KLM van standpunt te wisselen. Ook is de Nederlandse staat met de onderneming in gesprek over de precieze invulling van haar rol als aandeelhouder.
Er liggen belangrijke onderwerpen op tafel die meer tijd vergen. Het zijn complexe gesprekken, waarbij veel partijen zijn betrokken. Naast het feit dat Air France – KLM een beursgenoteerde onderneming is, is het ook niet verstandig om tussentijds iets te delen over deze gesprekken. Dit betekent niet dat er ondertussen geen voortgang is geboekt. De gesprekken versterken het wederzijdse begrip en helpen bij de bepaling hoe het aandeelhouderschap verder ingevuld kan worden. Ongeduld is een slechte raadgever in dit proces. We gaan zo snel als mogelijk en zo langzaam als onvermijdelijk.
Kunt u nader toelichten wat er de afgelopen maanden wel is gebeurd en wat dat heeft opgebracht? En waar deze onderhandelingen staan als het gaat om het versterken van de staatsgaranties en het beter waarborgen van de Nederlandse publieke belangen?
Het intercontinentale bestemmingennetwerk op Schiphol is van groot belang voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. KLM is essentieel voor het in stand houden van dit netwerk op Schiphol. De Nederlandse staat is aandeelhouder geworden van Air France – KLM om dit Nederlandse publieke belang beter te borgen.
Door het aandeelhouderschap heeft de Nederlandse staat de rechten die aan aandeelhouders toekomen onder Frans recht. Door deze rechten heeft de Nederlandse staat, onder andere, invloed in de holding van de luchtvaartmaatschappij.
Vanuit de positie als aandeelhouder heeft de Nederlandse staat daarnaast de afgelopen maanden met diverse belangrijke stakeholders, waaronder de Franse staat, andere grote aandeelhouders en de onderneming zelf, uitvoerig contact gehad.
Kunt u toelichten waarom dit streven niet is gehaald? En wanneer verwacht u dat de afspraken die u beoogde met de aankoop van de aandelen Air France-KLM wel klaar zal zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van het uitblijven van duurzame afspraken over de staatsgaranties tussen de Nederlandse en Franse Staat voor de positie van KLM? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse staat is aandeelhouder geworden van Air France – KLM om de Nederlandse publieke belangen op de lange termijn beter te borgen. De verschillende gesprekken die momenteel gevoerd worden dragen daar aan bij. Er is geen noodzaak om deze gesprekken te overhaasten en dit zou ook niet bijdragen aan het bereiken van het best haalbare resultaat.
Kunt u ons informeren wat er sinds de aankoop in februari dit jaar feitelijk veranderd is in de zeggenschap en benoemingen in de raden van commissarissen (c.q. board of directors) van respectievelijk Air France-KLM, Air France en KLM?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft de Nederlandse Staat verder zijn aandeelhouderschap ingevuld sinds de aankoop van de Air France-KLM-aandelen? Welke acties zijn ondernomen, bijvoorbeeld op gebied van verduurzaming?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Air France een overnamebod heeft gedaan op de failliete vliegmaatschappij Aigle Azur?
Dit betreft mogelijk koersgevoelige informatie, dus op de inhoud van deze casus kan niet worden ingegaan. Het bestuur van Air France – KLM is verantwoordelijk voor dit soort beslissingen. De Nederlandse staat heeft er het vertrouwen in dat het bestuur een juiste afweging maakt. Het bestuur heeft immers evenals de Nederlandse staat het streven om van Air France – KLM de nummer één airline van Europa te maken.
Op welke wijze is de Nederlandse Staat betrokken geweest bij de beslissing van Air France om een bod te doen op Aigle Azur? Wat was uw gewenste uitkomst hierbij, op welke wijze heeft u gepoogd dit te bereiken, en wat is het resultaat hiervan geweest?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de analyses dat dit bod voornamelijk gedaan is om de Franse publieke belangen veilig te stellen, zoals de werkgelegenheid die hiermee gemoeid is in Frankrijk en de verbindingen op vliegveld Paris Orly? Wat betekent dit voor uw streven om bij Air France-KLM juist de winstgevendheid te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe duidt u de koersdaling als gevolg van de bewegingen van Air France rondom de overname van de failliete vliegtuigmaatschappij Aigle Azur? En klopt het dat deze koersdaling de reden is geweest voor het beëindigen van deze overnamepoging?4
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de uitgave van de converteerbare obligatie door Air France-KLM, zoals aangekondigd 20 maart jl., ertoe geleid dat het aandelenpakket van de Franse Staat is toegenomen? Zo ja, wat zijn de gevolgen geweest voor het Nederlands aandelenpakket? Zo nee, welke consequenties heeft deze uitgave gehad voor de aandelen van de Nederlandse Staat?
De converteerbare obligatie werkt als een normale obligatie met couponrentes en aflossingstermijnen, met dit verschil dat de houders van de obligatie de mogelijkheid hebben om hun deel van de lening om te zetten in aandelenkapitaal, net als de onderneming zelf als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Gebruik maken van deze mogelijkheid voor aandeelhouders is financieel gezien pas voordelig wanneer de koers van het aandeel boven de nominale waarde van de obligatie (€ 17,92) staat. Indien de Franse staat gebruik maakt van deze mogelijkheid, neemt het aandelenbelang van de Franse staat toe met ongeveer 1%. De Nederlandse staat heeft besloten niet in te tekenen op de obligatie, omdat eventuele verwatering van het belang momenteel niet aan de orde is. Mocht die situatie zich wel voordoen, dan bekijkt de Nederlandse staat op dat moment of het nodig is de verwatering tegen te gaan.
Het bericht ‘Supersnelle politie-Audi’s staan stil’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Supersnelle politie-Audi’s staan stil»?1
Ja.
Klopt het dat de politie Audi’s heeft aangekocht om jacht te maken op criminelen en verkeershufters, maar dat ruim de helft van deze Audi’s al een half jaar stil staan en waarschijnlijk nog een jaar stil zullen blijven staan? Zo ja, wat is de reden daarvan? Wat is de oorzaak dat deze aangekochte Audi’s nog minimaal een jaar in de garage kunnen blijven staan?
Nee, dat klopt niet. Alle geleverde voertuigen worden ingezet voor reguliere werkzaamheden. De werkzaamheden om jacht te kunnen maken op criminelen vragen een aanvullende rijopleiding. Deze rijopleiding is in de meeste eenheden door de medewerkers doorlopen. De meeste voertuigen zijn hierdoor ook al inzetbaar voor deze specifieke werkzaamheden.
Deelt u de mening dat zorgvuldig met belastinggeld moet worden omgegaan en dat dat hier niet is gebeurd? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke situaties in de toekomst worden voorkomen?
Ja, ik deel de mening dat zorgvuldig met belastinggeld moet worden omgegaan. Dat is bij deze aanbesteding ook gebeurd.
Waarom is de aanbesteding van de auto’s gedaan zonder vooraf de zekerheid te hebben dat er ook inderdaad voldoende chauffeurs beschikbaar zouden zijn?
Voor de inzet van de voertuigen bij de specifieke werkzaamheden is een aanvullende rijopleiding noodzakelijk vanwege de hogere kruissnelheid van de voertuigen, die boven de brancherichtlijn ligt. De beschikbaarheid van de voertuigen is randvoorwaardelijk voor deze opleiding waardoor pas gestart kon worden met de opleiding nadat de voertuigen waren geleverd.
Was dit probleem van te voren bij u bekend? Hoe is de Kamer geïnformeerd over de aangekochte auto’s die al maanden stilstaan?
De kwaliteit van de bedrijfsvoering is een eerste verantwoordelijkheid van de korpschef. Daarom ben ik over dit onderwerp niet geïnformeerd. Bovendien worden de voertuigen alvast ingezet voor reguliere werkzaamheden. Hierdoor heeft de bedrijfsvoering geen negatieve effecten ondervonden.
Klopt het dat het 200 agenten betreft, zoals in het artikel wordt genoemd, die op de wachtlijst staan voor een speciale rijopleiding en dat het nog minimaal een jaar zal duren voordat al deze agenten de speciale rijopleiding hebben afgerond? Zo ja, wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat voldoende agenten de speciale rijopleiding eerder afronden?
Nee, er is geen wachtlijst met 200 agenten voor de speciale rijopleiding. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 bleek een aanvullende module noodzakelijk op deze rijopleiding. Ervaren gebruikers hebben deze module inmiddels gevolgd. De volledige speciale rijopleiding (inclusief aanvullende module) voor gebruikers met geen of weinig ervaring is sinds augustus van dit jaar beschikbaar. De inschrijving is afhankelijk van de capaciteit binnen de teams en daarvoor geselecteerde medewerkers in de eenheden. De capaciteitsvraag in de teams voor het uitvoeren van reguliere werkzaamheden heeft daarbij prioriteit ten opzichte van het volgen van aanvullende opleidingen.
Klopt het dat, zoals in het artikel wordt genoemd, zo’n 70 auto’s geleverd zijn waarvan de helft op het moment in de garage staat? Zijn deze cijfers correct en wat is de huidige stand van zaken?
Nee dit klopt niet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef worden alle geleverde voertuigen, dat zijn inderdaad zo’n 70 auto’s, ingezet voor reguliere werkzaamheden.
Deelt u de mening dat het voor de verkeersveiligheid van groot belang is om op de vlucht geslagen criminelen en verkeershufters zo snel mogelijk aan te kunnen houden? Is er een manier om de auto’s alsnog eerder in gebruik te nemen? Zo ja, hoe?
De verkeersveiligheid is gebaat bij het optimaal gebruik van deze voertuigen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn alle voertuigen in gebruik en worden ook de meeste voertuigen voor de specifieke werkzaamheden ingezet. Van de verkoop van deze voertuigen is geen sprake.
Wat bent u van plan te doen indien niet alle auto’s op korte termijn in gebruik worden genomen? Wordt in dat geval bijvoorbeeld verkoop van de auto’s overwogen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor dit probleem?
Zoals ik heb aangegeven werkt de politie aan het opleiden van voldoende mensen voor de beschikbare auto’s (in alle eenheden).
De toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont |
|
John Kerstens (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veel meer kinderen in daklozenopvang: «Het maakt ze bang»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een crisisopvang geen geschikte woonomgeving is voor een opgroeiend kind? Vindt u net als de vragenstellers onacceptabel dat kinderen de dupe worden van de penibele situatie op de woningmarkt?
Ja, ik ben van mening dat elk kind gezond, veilig en zo thuis mogelijk moet kunnen opgroeien. De crisisopvang is alleen bedoeld voor noodsituaties en geen geschikte woonomgeving, zeker niet voor de langere termijn.
Uit cijfers van Federatie Opvang blijkt dat er meer mensen gebruik maken van de maatschappelijke- en vrouwenopvang dan een aantal jaar geleden. Mogelijk kan een gebrekkige doorstroom van mensen uit de maatschappelijke- en vrouwenopvang naar andere vormen van (zelfstandige) huisvesting eraan bijdragen dat kinderen langer dan noodzakelijk in een opvangsituatie verblijven. Dat is kwalijk, en zorgt er bovendien voor dat deze schaarse plekken in de opvang niet voor andere personen in nood kunnen worden ingezet. Gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties kunnen op lokaal en regionaal passend woon(zorg)beleid en bijbehorende (prestatie)afspraken maken, zodat gezinnen die daaraan toe zijn, spoedig de opvang kunnen verlaten.
Bovendien vindt het kabinet het belangrijk dat er voldoende geschikte en betaalbare woningen zijn. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trof daarom een pakket aan maatregelen. Met een woningbouwprogramma van 2 miljard euro kunnen er sneller en meer betaalbare woningen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Verhuurders kunnen vanaf 2020 een vermindering van de verhuurderheffing van € 25.000 per woning krijgen indien ze nieuwe goedkope huurwoningen bouwen. Om ook op de kortere termijn de bouw van woningen te stimuleren, kunnen nieuwe tijdelijke woningen vrijgesteld worden van de verhuurderheffing. Beide maatregelen zijn deel van het Belastingplan. Tot slot sloot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eerder dit jaar woondeals met 5 regio’s waar sprake is van grote woningtekorten.
Er zijn geen recente onderbouwde cijfers bekend over het aantal kinderen dat momenteel in de vrouwen- of maatschappelijke opvang woont. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ziet hier wel het belang van in en zal daarom op de korte termijn een onderzoek uitzetten om dit inzichtelijk te krijgen.
Kunt u een overzicht bieden van gemeenten die positieve stappen hebben gezet, zoals speciale opvangcentra voor gezinnen, en bent u bereid dergelijke initiatieven verder te ontwikkelen en landelijk uit te rollen als tijdelijke oplossing?
Vanuit de Wmo en de Jeugdwet zijn gemeenten primair verantwoordelijk voor de opvang van gezinnen. Momenteel zijn wij, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, samen met Federatie Opvang en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek om te bekijken of er goede initiatieven in beeld gebracht kunnen worden, zodat gemeenten en opvanginstellingen van elkaar kunnen leren. Bij het ontwikkelen van een landelijke aanpak wordt de ruimte voor lokaal maatwerk beperkt, waardoor de kracht en effectiviteit van de aanpak verloren kan gaan.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van Stichting Kinderpostzegels en deze problematiek te bespreken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
De oproep die de Stichting Kinderpostzegels doet is: «De Stichting Kinderpostzegels hoopt het daklozenprobleem op de agenda van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te krijgen. Volgens Brinks moeten gezinnen die dreigen op straat te belanden voorrang krijgen voor een woning.» Deze oproep is gericht aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wij hebben vernomen dat beide organisaties hierover met elkaar in gesprek zijn. Daarnaast is de Vereniging van Nederlandse Gemeenten nauw betrokken bij de aanpak van de daklozenproblematiek en bij de aanpak van de verbetering van de positie van kinderen in de opvang. Uiteraard speelt de Federatie Opvang hierbij ook een belangrijke rol en ook zij zijn hier nauw bij betrokken.
Deelt u de mening van Stichting Kinderpostzegels dat gezinnen die dreigen dakloos te worden voorrang dienen te krijgen voor een woning?
Woonruimteverdeling is een lokale verantwoordelijkheid, waarbij gemeenten diverse mogelijkheden hebben om groepen woningzoekenden met voorrang te huisvesten. Ook het verstrekken van urgentie voor gezinnen die nog niet dakloos zijn, maar dat dreigen te worden, kan een lokale keuze zijn. Iedere gemeente met een huisvestingsverordening kan daartoe een urgentieregeling opstellen. Indien een gemeente gebruik maakt van een huisvestingsverordening waarin urgentiecategorieën zijn bepaald, dan behoren mantelzorgers en «personen die in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met
problemen van relationele aard of geweld verblijven» (blijf-van-mijn-lijf huizen of ook wel vrouwenopvang genoemd) volgens artikel 12 van de Huisvestingswet in ieder geval tot de urgente woningzoekenden. Gezinnen die in de vrouwenopvang verblijven, krijgen in die gemeenten dus voorrang voor een woning.
De gemeente(raad) kan daarnaast aanvullende categorieën woningzoekenden aanwijzen voor urgentie in een urgentieregeling. In de praktijk maken woningcorporaties, gemeenten, en huurdersorganisaties, met betrokkenheid van zorgorganisaties, prestatieafspraken over aantallen sociale huurwoningen die via directe bemiddeling worden toegewezen aan mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, of verstrekt een lokale urgentiecommissie een urgentieverklaring op basis van de beoordeling van de specifieke situatie van huishoudens in een onhoudbare situatie.
Welk verband ziet u tussen de gebrekkige doorstroom van daklozen- en vrouwenopvang naar huurwoningen en de zorgwekkende toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit probleem specifiek aan te stippen in het actieplan voor de daklozenproblematiek dat u komend najaar heeft aangekondigd en hier concrete maatregelen voor te presenteren?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt dit plan op dit moment uit. Dit najaar zal hij uw Kamer hier nader over informeren.
Het bericht dat kinderrechters alarm slaan vanwege de groeiende wachtlijsten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderrechter in Breda over problemen jeugdzorg: «We stapelen wachtlijst op wachtlijst»»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Vindt u het zorgwekkend dat nu zelfs kinderrechters aan de bel trekken omdat zij zien dat kwetsbare kinderen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Dit bericht dateert reeds van enige tijd terug. De vragen hebben echter nog niets aan actualiteit ingeboet. Ik vind alle signalen uit de sector over het uitblijven van de zorgcontinuïteit van kinderen zorgwekkend.
Bent u het eens met de kinderrechter dat de staat van de jeugdzorg extreem penibel is wanneer kinderen die thuis met geweld of mishandeling te maken hebben niet uit huis geplaatst kunnen worden omdat ze maandenlang op een wachtlijst staan?
Uitgangspunt is uiteraard dat alle kinderen zo snel mogelijk de juiste hulp en bescherming krijgen die zij nodig hebben. Daar waar een acute bedreiging voor de veiligheid van het kind bestaat en waarbij directe uithuisplaatsing aan de orde is, moet direct worden ingegrepen. Er zijn geen signalen dat kinderen die spoedeisende bescherming nodig hebben niet worden gezien en geholpen. Ook niet na de ontstane situatie in Brabant bij Jeugdbescherming Brabant en de William Schrikker Stichting.2
Ten aanzien van de staat van de jeugdbescherming constateren de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: inspecties) in hun landelijk rapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd – 2021» dat er sinds 2019 veel is verbeterd bij de Gecertificeerde Instellingen (GI’s), waardoor de meeste GI’s erin slagen om tijdig een vaste jeugdbeschermer in te zetten voor jeugdigen met een maatregel. Bij 92% van de jeugdigen die de inspecties hebben beoordeeld was sprake van een vaste jeugdbeschermer. Ook wordt meestal tijdig (binnen zes weken) een gedragen koers uitgezet met de jeugdige en zijn gezin, wat inhoudt dat de doelen en noodzakelijke hulp zijn bepaald. Voor 89% van de jeugdigen die de inspecties hebben beoordeeld was die koers tijdig en gedragen uitgezet.
Ten aanzien van de norm tijdig passende hulp constateren de inspecties dat het voor 67% van de jeugdigen met een maatregel is gelukt tijdig (binnen drie maanden na het uitspreken van de maatregel) passende hulp te organiseren. 78% van de jeugdigen heeft uiteindelijk passende hulp gekregen. Tegelijkertijd lukt het niet in alle jeugdbeschermingsregio’s kinderen en gezinnen in kwetsbare situaties tijdig de hulp te geven die zij nodig hebben. De inspecties zullen in deze regio’s voor een periode van een half jaar verscherpt toezicht uitvoeren en indringende gesprekken voeren met de gemeenten in de regio’s, opdat elk kind met een maatregel alsnog tijdig passende hulp krijgt.
De Minister voor Rechtsbescherming en ik nemen het signaal van de inspecties zeer serieus en zijn voornemens in de desbetreffende regio’s stappen te zetten in het kader van het interbestuurlijk toezicht. We gaan op korte termijn met de verantwoordelijke coördinerende wethouders van deze regio’s in gesprek.3
Heeft u soortgelijke signalen ontvangen van andere kinderrechters? Zo ja, uit welke gemeenten ontvangt u dergelijke signalen?
In de Voortgangsbrief Jeugd die 17 juni jl. naar Uw Kamer is verzonden4 is naar aanleiding van de Motie Bisschop (over een actievere toets op zorgvuldigheid en rechtmatigheid bij maatregelen van de kinderbescherming)5 onder meer verwezen naar de signalen van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) dat de in de hele jeugdbeschermingsketen reeds lang bestaande structurele problemen van tekort aan (gekwalificeerde) medewerkers, wachtlijsten en ontbreken van beschikbare hulp en diagnostiek maken dat de rechtsbescherming niet altijd optimaal kan zijn. Naar aanleiding van de door Jeugdbescherming Brabant afgekondigde tijdelijke instroomstop heeft de Rvdr laten weten dat door de ontstane situatie kinderen die in de knel zitten en bescherming nodig hebben, die benodigde bescherming en hulp niet kunnen krijgen.
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming en ik Uw Kamer ook in de Voortgangsbrief Jeugd heb laten weten, herkennen wij de geschetste problematiek en onderschrijven wij dat de problemen binnen de jeugdbeschermingsketen ook effect hebben op de Rechtspraak. Tegelijkertijd wordt binnen de keten hard gewerkt om te waarborgen dat tijdig de gepaste jeugdhulp en jeugdbescherming wordt ingezet.
Naast acties op korte termijn is het nodig de jeugdbescherming structureel te verbeteren. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 4 van de Voortgangsbrief Jeugd, waarin onder meer is ingegaan op de arbeidsmarktproblematiek, de doorbraakaanpak en het toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming.
In Brabant hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik inmiddels stap 3 in het kader van interbestuurlijk toezicht gezet vanwege de afgekondigde instroomstop door Jeugdbescherming Brabant en de William Schrikker Stichting.6 Ook in Zeeland was dat reeds het geval sinds december 2020, door dreigende discontinuïteit van zorg als gevolg van de precaire financiële situatie van Intervence en inmiddels het faillissement van Briedis. In deze regio’s zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen Rijk en regio die moeten leiden tot continuering en verbetering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Zoals bij het antwoord op vraag 3 reeds vermeld, zijn de Minister voor Rechtsbescherming en ik voornemens ook in de drie andere door de inspecties in hun rapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd – 2021»» benoemde regio’s (Noord-Holland/Amsterdam, Rotterdam-Rijnmond en Zuid-West) op korte termijn stappen te zetten in het kader van het interbestuurlijk toezicht.
Er is inmiddels voor 2021 en 2022 extra geld beschikbaar gemaakt om de problemen binnen het jeugdstelsel aan te pakken.
Hoe legt u deze kwetsbare kinderen uit dat zij niet geholpen zullen worden ondanks het feit dat er een miljard uit uw budget op de plank blijft liggen? Bent u van mening dat er genoeg aan wordt gedaan om deze kinderen in veiligheid te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het feit dat zelfs de rechterlijke instanties de problemen in de jeugdzorg opmerken en alarm hierover slaan voldoende reden om uitzonderlijke actie te ondernemen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten dat studenten op camping neerstrijken |
|
Sandra Beckerman , Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel studenten slapen in tenten op campings, hostels of bungalowparken omdat er onvoldoende betaalbare woningen te vinden is?1 2 3 Bent u bereid om te inventariseren hoeveel studenten op campings, hostels of bungalowparken slapen, om welke campings, hostels of bungalowparken het gaat en hoeveel deze studenten betalen per nacht en eventueel andere voorzieningen? Wat is de ontwikkeling hierin geweest de afgelopen 3 jaar? Wanneer u dit niet wilt onderzoeken, waarom niet?
In het kader van het Landelijke Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021 vindt reeds actieve monitoring plaats van de voortgang in de diverse studentensteden, ook op het gebied van tijdelijke noodvoorzieningen en worden gesignaleerde knelpunten actief opgepakt via het Landelijk Platform Studentenhuisvesting.
Wat betreft uw vragen over aantallen studenten in tijdelijke noodvoorzieningen (campings, hostels en vakantiebungalows) en de kosten voor de student, heb ik bij verschillende gemeenten en onderwijsinstellingen navraag gedaan.
Hieruit blijkt dat de situatie genuanceerder is dan in de genoemde media artikelen wordt gesteld.
Overigens heb ik u eerder via een brief over piekbelasting studentenhuisvesting aangegeven dat ik dergelijke huisvesting als uiterste maatregel zie om studenten tijdelijk van huisvesting te voorzien, om op die manier te voorkomen dat studenten bij aanvang van hun studie geen dak boven hun hoofd hebben. Daarbij zoeken steden creatieve en soms onorthodoxe maatregelen, zolang er redelijk uitzicht is op vervolghuisvesting.
Uit de inventarisatie die ik heb uitgevoerd blijkt dat iedere stad zijn eigen aanpak kiest, passend bij de lokale situatie. Diverse steden, zoals Delft, Nijmegen en Wageningen geven aan geen van genoemde noodvoorzieningen te hebben getroffen. Nijmegen geeft aan dat de in het artikel van De Gelderlander genoemde studenten op campings dit op eigen initiatief hebben geregeld. Ook in Tilburg heeft een studentenvereniging een tijdelijk tentenkamp georganiseerd. Alle studenten die hier gebruik van hebben gemaakt zijn overigens aan een kamer geholpen. In Tilburg zijn daarnaast initiatieven gestart om studenten tijdelijk accommodatie aan te bieden, zoals in een vakantiepark (70 studenten), een hostel (80 studenten) en bij een hospita (30 studenten). Eén van de faculteitsgebouwen is verbouwd en biedt plek aan 89 studenten. De housing office van Tilburg University treedt op als actieve bemiddelaar. Vele studenten hebben alsnog permanent huisvesting gevonden. Met betrekking tot het vakantiepark zijn er afspraken gemaakt om de kosten voor studenten te beperken.
De UvA heeft 380 noodeenheden gefaciliteerd, waarvan 100 woningen op een bungalowpark. De contracten op het bungalowpark lopen tot eind januari 2020. Dit is ook duidelijk richting studenten gecommuniceerd. Voorafgaand aan deze samenwerking tussen de UvA en het bungalowpark zijn gesprekken gevoerd om de prijzen zo laag mogelijk te houden voor studenten.
In Utrecht zijn er 125 tijdelijke bedden voor september geregeld, waarvan er ongeveer 100 benut zijn. Hiervan zijn er 48 plekken bij een bungalowpark gefaciliteerd met de afspraak dat studenten dit tot half oktober kunnen verlengen. Bij de huur op het bungalowpark krijgen studenten een korting vanwege de ongunstige ligging en is er een buspendeldienst opgezet.
Op welke wijze worden deze studenten begeleid in het zoeken naar fatsoenlijke, betaalbare studentenwoningen, zodat zij niet meer op campings of bungalowparken hoeven te bivakkeren?
Goede voorlichting aan aankomend studenten over het tijdig starten met het zoeken naar geschikte huisvesting en hen wijzen op de daarvoor beschikbare kanalen, is van groot belang. Met name voor internationale studenten, daar zij niet kunnen terugvallen op huisvesting bij familie of vrienden. Alle hoger onderwijsinstellingen die internationale studenten ontvangen, moeten op hun website informatie geven over diensten die zij aanbieden op het gebied van huisvestingsmogelijkheden en aanpak van belemmeringen. Dit doen zij veelal in zowel het Nederlands als in het Engels. Verschillende onderwijsinstellingen adviseren internationale studenten, die nog geen kamer hebben gevonden voor aanvang van het studiejaar, niet naar de gemeente af te reizen.
Kunt u, vooruitlopend op de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting die volgende maand verschijnt, cijfers geven per studentenstad over tekorten aan studentenwoningen?
In de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens mij aan u verzond op 24 juni jl., is een overzicht opgenomen van de geconstateerde tekorten in de verschillende studentensteden. Daarbij is tevens een overzicht opgenomen van de ambities op de korte en langere termijn om deze tekorten op te lossen. Met de inmiddels verschenen Landelijke Monitor Studentenhuisvesting zijn nieuwe cijfers per studentenstad beschikbaar. De Monitor is onlangs naar de Tweede Kamer gestuurd4.
Vindt u dat studenten momenteel voldoende beschermd zijn tegen veel te hoge huurprijzen en asociale contracten?
In de afgelopen twee jaar is er een campagne geweest die met name studenten wees op hun rechten ten aanzien van de hoogte van de huurprijs. Deze campagnes («Wegwijs met je huurprijs» voor Nederlandse studenten en «Real about rent» voor de internationale studenten), hebben geleid tot veel extra bezoekers op de website van de Huurcommissie. Daar kunnen huurders hun huurprijs laten checken op basis van de kenmerken van hun kamer, die gelijk staan aan een aantal punten op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Ook wij signaleren dat er nog steeds sprake is van excessen op de huurmarkt, zoals bijvoorbeeld achterstallig onderhoud gecombineerd met hoge huren of een verhuurder die huurders intimideert en daarmee de weg naar de Huurcommissie bemoeilijkt. Middels de aanpak «Goed Verhuurderschap» probeert het Ministerie van BZK, samen met vele betrokken partijen, onder meer gemeenten, goed te equiperen om de handhaving op lokaal niveau van dit soort praktijken op orde te krijgen en waar mogelijk te intensiveren. Zo draaien er vijf pilots waarin malafide verhuurderschap wordt onderzocht. De steden Amsterdam (veelplegers), Rotterdam (discriminatie), Den Haag (informatiepositie huurder en verhuurder en rol huurteam), Utrecht (regionale aanpak) en Groningen (lokaal vergunningensysteem voor alle kamerverhuurders) bekijken elk een aspect van analyse of aanpak van de problematiek. Ook onderwijsinstellingen spelen een rol om studenten bijvoorbeeld te verwijzen naar betrouwbare verhuurders en bemiddelaars, zodat malafide verhuurders met juridisch onhoudbare contracten minder voet aan de grond krijgen.
Zijn er afspraken gemaakt tussen instellingen, studentenhuisvesters en eigenaren van campings, hostels of bungalowparken en gemeenten, zodat studenten tegen gereduceerd tarief kunnen overnachten of betalen zij de volle mep? Op welke wijze worden studenten financieel tegemoet gekomen in het geval zij slapen op een camping, hostel of bungalowpark?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is de maximale huurprijs van een tent, waarin een student bivakkeert op een camping, op basis van het huurpuntensysteem? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het huurpuntensysteem richt zich alleen op onroerend goed. Tenten zijn geen onroerend goed. Dit maakt dat het niet mogelijk is een maximale huurprijs voor een tent op een camping te bepalen op basis van huurpuntensysteem.
Wat bedoelt u precies met «daarnaast heb ik in mijn brief van afgelopen juni over de voortgang van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting aangegeven dat ik de komende tijd met partijen in gesprek zal gaan om de hardheid van alle plannen te toetsen.» Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat partijen hun afspraken nakomen? Welke consequenties volgen er als partijen zich niet aan de afspraak houden?5
Meerdere keren per jaar zitten de partijen uit het Landelijk Platform Studentenhuisvesting, bestaande uit de ministeries van BZK en OCW, de (koepels van) studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studentenorganisaties, om tafel om de voortgang van het Landelijk Actieplan te bespreken. Daarnaast vindt er bilateraal contact plaats met individuele gemeenten om hun ambities en plannen voor aanvullende huisvesting voor studenten te bespreken. Het Ministerie van BZK draagt ook bij aan het verder verfijnen en completeren van de informatie en beschikbare cijfers over het bestaande aanbod aan studentenhuisvesting en daarmee ook, op lokaal niveau, over de benodigde extra aantallen studentenhuisvesting.
We hebben met het Landelijk Actieplan met al deze partijen de afspraak gemaakt dat we ons inzetten om over 9 jaar een evenwicht te bereiken in vraag en aanbod. Ik verwacht van iedere partner daarin de volledige steun en inzet om dit ook te bereiken.
Wilt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
De verkoop van paspoorten op Malta en de nevenfuncties van professor Kochenov van de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van Nieuwsuur van 26 en 27 september 2019 over de verkoop van paspoorten op Malta en de rol van professor Kochenov hierin?
Ja.
Hoe beoordeelt u de risico’s van het Maltese paspoortprogramma voor Nederland? Heeft dit gevolgen voor de bijvoorbeeld de nationale veiligheid?
Het is zorgelijk wanneer het Maltese programma de uitwerking heeft zoals die recent werd geschetst in de uitzending van Nieuwsuur. Met een dergelijk programma zouden personen met kwade bedoelingen (waaronder criminelen, maar ook inlichtingenofficieren) vrij kunnen reizen binnen de EU. Dit kan gevolgen hebben voor de nationale veiligheid, zeker omdat Nederland een interessant doelwit is voor spionage en ongewenste inmenging vanuit andere landen. De Maltese overheid geeft overigens wel aan dat de buitenlandse investeerders uitgebreid worden getoetst op nationale veiligheid en openbare orde voordat zij een Maltees paspoort ontvangen.
Hoe beoordeelt u het feit dat (voltijds) hoogleraar Kochenov, die veel academische artikelen gepubliceerd heeft over «Investment Migration» (verkoop van paspoorten) zeker drie nevenfuncties heeft (gehad) die liggen in het verlengde van de belangen van de bedrijfstak die geld verdient aan paspoorthandel en dat hij deze functies niet conform de regeling van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) op de website van de Rijksuniversiteit heeft gepubliceerd en niet vermeld heeft in al zijn relevante academische publicaties?
Het is niet ongebruikelijk dat wetenschappers nevenwerkzaamheden verrichten. Deze kunnen een belangrijke schakel met de samenleving vormen. Van belang is wel dat over nevenwerkzaamheden openheid bestaat. Hierin voorziet hetgeen in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit 2018 en in de sectorale regeling voor nevenwerkzaamheden hierover is bepaald. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dient helderheid te verschaffen of aan de daarin gestelde vereisten van transparantie is voldaan. Ik heb de Inspectie van het onderwijs gevraagd om vervolgens de bevindingen van het onderzoek ten aanzien van de nevenwerkzaamheden en eventuele belangenverstrengeling te beoordelen en mij daarover te adviseren.
In artikel 1.6 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald dat wetenschappers academische vrijheid genieten. Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden. Inherent verbonden hieraan is dat (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen moet worden; van wetenschappers mag worden verwacht dat zij varen op een sterk moreel kompas.
Klopt het dat de Rijksuniversiteit Groningen van deze situatie deels op de hoogte was, zoals Nieuwsuur meldt, en niet corrigerend heeft opgetreden en zelf de nevenfuncties die haar wel bekend waren, niet heeft gepubliceerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Op deze vragen zal het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen zich moeten richten. Ik merk hierbij op dat de instelling zelf geen verplichting heeft tot het publiceren van nevenfuncties.
Deelt u de mening dat de hoogleraar en de universiteit zich niet gehouden hebben aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU en dan in ieder geval artikel 4.7 en 4.8?
De artikelen waarnaar in de vraag wordt verwezen komen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014). Inmiddels is er een nieuwe gedragscode, de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Deze is in werking getreden op 1 oktober 2018. De gedragscode schrijft voor dat instellingen op hun website bekend maken welk beleid zij voeren op het terrein van vastlegging en openbaarmaking van nevenwerkzaamheden. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit zal, afhankelijk van de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, inzicht moeten bieden in de vraag of aan deze beide gedragscodes is voldaan. Ook zal het onderzoek een antwoord moeten geven op de vraag of de nevenwerkzaamheden van de betrokken hoogleraar in overeenstemming zijn met de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten, met name met betrekking tot de in artikel 11 genoemde criteria.1 In artikel 11 is onder meer bepaald dat geen toestemming voor werkzaamheden wordt verleend voor nevenwerkzaamheden die de wetenschappelijke, organisatorische of zakelijke belangen van de universiteit schaden dan wel waarbij (de schijn van) belangenverstrengeling aanwezig is.
Wat is de standaard gang van zaken indien een ambtenaar of een medewerkers van een universiteit in de Panamapapers voorkomt?
Binnen het integriteitsbeleid van het Rijk en de universiteit is er in relatie tot de Panamapapers geen standaardprocedure. Indien een ambtenaar of een medewerker van de universiteit in de Panamapapers mocht voorkomen kan dat een signaal zijn om eventueel nader onderzoek te doen. De naam van de betrokken hoogleraar komt niet voor in de Panama Papers, maar wel in de Paradise Papers. De RUG neemt dit mee in haar onderzoek.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, zie boven.