Pakistan |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht en bijbehorende filmpje «Pakistanen lopen over Geert Wilders heen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat grote afbeeldingen van een Nederlandse parlementariër blijkbaar op straat in Pakistan zijn afgebeeld met daarbij geschreven de tekst «dood/vermoord Geert Wilders» (vertaling) en dat voetgangers en mensen op motoren en auto’s daar al dan niet spugend overheen rijden?
Het artikel in de Telegraaf van 21 juli jl. verwijst naar een video die op YouTube is gepost op 30 augustus 2018 naar aanleiding van de eerder door u aangekondigde cartoonwedstrijd. Ik heb in augustus en september 2018 gesprekken gevoerd met mijn Pakistaanse ambtgenoot, Minister Qureshi van Buitenlandse Zaken, over de reacties van Pakistan hierop en de zorgen van het kabinet over de bedreigingen.
Is er een bijzondere reden dat u hier nog niet op heeft gereageerd of vindt u dit normaal, terecht of interesseert het u helemaal niets? Bent u nog van plan hierop richting Pakistan te reageren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Nederland nog niet akkoord met migrantendeal’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederland nog niet akkoord met migrantendeal»?1
Klopt het dat het voorstel van Frankrijk en Duitsland behelst dat migranten die aankomen in Europa zo snel mogelijk beoordeeld worden en vervolgens verdeeld worden over de lidstaten?
Klopt het dat Nederland niet akkoord is gegaan met dit voorstel? Zo ja, waarom niet?
Wat bedoelt u in dit verband met de opmerking dat de opname van vluchtelingen «niet disproportioneel» mag zijn?
Klopt het tevens dat u als voorwaarde heeft gesteld dat de identificatie aan de buitengrens wordt gedaan? Bedoelt u met identificatie de asielprocedure? Zo nee, wat dan wel?
Ziet u dit voorstel als een oplossing voor het probleem van reddingsschepen die langdurig niet worden toegelaten tot Europese havens? Zo nee, welke oplossing ziet u dan voor dit humanitaire drama?
Klopt het voorts dat Italië en Malta als alternatief hebben voorgesteld om een opvangvoorziening in de regio in te richten?2 Hoe werd binnen de EU over dit voorstel geoordeeld? Is hiervoor een meerderheid?
Dat klopt. Hier is geen meerderheid voor in de EU. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld is externalisering van Europese asielprocedures geen reële oplossing. In plaats daarvan zet het kabinet in op onder andere betere opvang en bescherming in derde landen, zodat vluchtelingen en ontheemden dicht bij huis bescherming en kansen worden geboden en de noodzaak om verder te migreren wordt weggenomen.
Bent u bereid te bemiddelen tussen Frankrijk en Duitsland en tussen Italië en Malta teneinde een overeenkomst te sluiten waarin wordt voorzien in opvangvoorzieningen voor vluchtelingen in de regio waar UNHCR en IOM hun medewerking aan kunnen verlenen en in de ontscheping van migranten aan de buitengrenzen van Europa waarbij erkende vluchtelingen eerlijk over de lidstaten verdeeld worden?
De import van tweedehands elektrische auto’s voor een lagere bijtelling |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat zeer jonge tweedehands elektrische auto’s naar Nederland geïmporteerd worden, omdat ze nog net een iets ouder bouwjaar hebben en dus onder een gunstiger bijtellingsregime vallen?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende artikel. Het vaststellen van het van toepassing zijnde bijtellingspercentage voor een voor privédoeleinden ter beschikking gestelde auto van de zaak gebeurt aan de hand van de datum eerste toelating (DET). De DET is de datum waarop het voertuig (waar ook ter wereld) voor het eerst op de weg is toegelaten. De DET geldt zowel voor het van toepassing zijnde algemene bijtellingspercentage2 als voor de milieu gerelateerde korting hierop.
Dat betekent bijvoorbeeld dat voor een auto die in 2019 in Nederland wordt geïmporteerd maar die vóór 2017 in het buitenland voor het eerst op de weg is toegelaten na de invoer valt onder het algemene bijtellingspercentage van 25% en niet het bijtellingspercentage van 22% dat geldt voor auto’s die na 1 januari 2017 voor het eerst op de weg zijn toegelaten. Dat betekent ook dat het algemene bijtellingspercentage van hetzij 25%, hetzij 22% het uitgangspunt is voor de te verlenen milieu gerelateerde korting voor emissievrije auto’s.
Zoals gezegd wordt ook de milieu gerelateerde korting op de bijtelling voor emissievrije auto’s gebaseerd op de datum waarop het voertuig in het buitenland voor het eerst op de weg is toegelaten. Voor een emissievrije auto die in 2018 in het buitenland voor het eerst op de weg is toegelaten geldt na de invoer in Nederland in bijvoorbeeld 2020 de korting op de bijtelling die in 2018 voor dat voertuig van toepassing was. Deze korting blijft van toepassing gedurende 60 maanden na de maand waarin die auto voor het eerst op de weg is toegelaten.
Daarmee geldt voor een emissievrije auto die in (stel) 2018 voor het eerst op de weg is toegelaten altijd dezelfde korting op de bijtelling, ongeacht of de eerste toelating heeft plaatsgevonden in Nederland of in het buitenland. Voor een Nederlandse emissievrije auto en een geïmporteerde emissievrije auto met dezelfde DET, geldt zodoende dezelfde milieu gerelateerde korting en blijft deze ook voor de zelfde periode van toepassing.
Bent u bekend met het feit dat in andere landen auto’s vaker geregistreerd worden op het moment van eerste import en niet wanneer ze verkocht worden en dat dus de registratie relatief eerder plaatsvindt?
Binnen Europa zijn in Richtlijn 1999/37/EG3 afspraken gemaakt over het registreren (inschrijven) van voertuigen en de vermelding daarvan op het kentekenbewijs. Op het kentekenbewijs dient (onder code B) de datum van eerste inschrijving van het voertuig te worden vermeld.
In Nederland valt de datum van eerste inschrijving op het moment van de tenaamstellingsdatum, met andere woorden de datum dat er een eigenaar/houder wordt vastgelegd. Deze datum krijgt de communautaire code (B) en is als zodanig ook terug te vinden op de kentekencard van het betreffende voertuig. Dit is ook de datum die in Nederland als DET wordt gehanteerd.
Op het moment dat een voertuig wordt geïmporteerd uit een ander land binnen Europa zal de datum onder code B op het buitenlandse kentekenbewijs worden overgenomen van het buitenlandse kentekenbewijs en ook gelden als DET voor bijvoorbeeld de vaststelling van de bijtelling voor dat voertuig.
Of en in welke andere lidstaten de datum van eerste inschrijving op een andere manier wordt gedefinieerd zou nader onderzocht moeten worden.
Ziet u, net als de indieners van deze vragen, de mogelijkheid dat er de komende jaren een bloeiende en fiscaal ongewenste import van jonge tweedehands elektrische auto’s gaat ontstaan, omdat de bijtelling stapsgewijs verhoogd gaat worden?
De vraag in hoeverre de import van emissievrije auto’s zal toenemen is afhankelijk van de vraag en het aanbod op de binnenlandse en buitenlandse automarkt. In dat kader is het van belang dat het voor de eerste (buitenlandse) eigenaar waarschijnlijk niet gunstig is om een emissievrije auto al na (zeer) korte tijd van de hand te doen. Daarbij komt dat het aanbod in de tweedehands markt nog laag is omdat van de totale Europese personenauto vloot nog geen 0,2% elektrisch is.4 Kortom, het gaat naar verwachting om de import van een hele kleine groep tweedehands elektrische auto’s. Bovendien gaat het om een relatief beperkt voordeel: de eigenaren kunnen maximaal 60 maanden vanaf de oorspronkelijke DET profiteren van de korting op de bijtelling. Voor een auto uit (stel) juli 2017 geldt de korting van 2017 nog tot 1 augustus 2022, na import in Nederland in bijvoorbeeld september 2019 dus nog minder dan 3 jaar. Na die periode wordt bepaald wat op dat moment de geldende bijtellingspercentages zijn. De dan geldende percentages worden dan vanaf de eerste dag van de volgende maand van toepassing op het voertuig, een bijtelling die vervolgens elk jaar wordt aangepast naar het dan geldende kortingspercentage. Dit kan het voordeel zelfs doen omslaan in een nadeel. Tot slot merk ik op dat deze relatief beperkte import bijdraagt aan de door het kabinet gewenste emissievrije Nederlandse autovloot.
Ziet u mogelijkheden om het bijtellingspercentage van elektrische auto’s afhankelijk te maken van het moment van eerste gebruik in Nederland (het moment dat ze op een Nederlands kenteken gezet worden)?
Ik zie geen mogelijkheden om bij import van een emissievrije auto het bijtellingspercentage afhankelijk te stellen van het moment dat ze in Nederland op kenteken worden gezet. Daarmee zou er een onderscheid ontstaan tussen enerzijds emissievrije auto’s die in Nederland voor het eerst op de weg worden toegelaten en anderzijds emissievrije auto’s die in het buitenland voor de eerste maal op de weg zijn toegelaten. Voor emissievrije auto’s die uit een andere EU-lidstaat worden geïmporteerd, zou een dergelijk afwijkend regime worden beschouwd als een belemmering voor het vrije verkeer van goederen en daarom in strijd zijn met het EU-recht.
Ziet u andere mogelijkheden om dit probleem te tackelen? Bent u bereid stappen te ondernemen in het komende Belastingplan?
Zie antwoord vraag 4.
Het financieren van belasting ontwijkende bedrijven door FMO |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse ontwikkelingsbank FMO financiert belastingontwijking via Mauritius»?1
Ja.
Vindt u het acceptabel dat FMO bedrijven financiert die belasting in ontwikkelingslanden ontwijken? Zo ja, hoe past dit in uw ambitie om ontwikkelingslanden als Mozambique te ondersteunen via uw beleid, en meer specifiek in de doelstellingen rond duurzame ontwikkeling van FMO?
FMO’s investeringen hebben als doel om bij te dragen aan de sociaaleconomische ontwikkeling van de ontwikkelingslanden waarin zij investeren. FMO’s investeringen dragen bij aan lokale banen, energiezekerheid en verbeteringen van de voedselketen. De bedrijvigheid die dat oplevert zorgt ook voor belastingopbrengsten voor de lokale overheid.
Het kabinet is van oordeel dat financieringen via laag belastende jurisdicties er niet toe mogen leiden dat het ontwikkelingsland waarin de investering plaatsvindt belastinginkomsten misloopt. Hierover heb ik uw Kamer in november 2017 schriftelijk ingelicht als reactie op het artikel «Ontwikkelingsbank leent via belastingparadijs Mauritius» in Trouw (Kamerstuk 33 625, nr. 252).
FMO geeft hieraan gevolg door risico’s op winstverschuiving vanuit het ontwikkelingsland altijd via uitgebreide due diligence onderzoeken in kaart te brengen. Het beleid van FMO is om niet deel te nemen aan financieringen indien het ontwikkelingsland belastingen dreigt mis te lopen als gevolg van winstverschuivingsconstructies. Daarnaast toetst FMO of de gegevens aanwezig zijn die de lokale belastingdienst in het ontwikkelingsland nodig heeft voor een volledige belastingaanslag aan het bedrijf dat FMO financiert. Dit beleid is beschreven in het Position Statement on Responsible Tax op de FMO-website.
Voor ontwikkelingslanden is het van belang dat zij in staat in zijn om belasting te heffen op de bedrijven die actief zijn op hun grondgebied, om zo publieke diensten aan te kunnen bieden en te kunnen investeren in zaken die cruciaal zijn voor de ontwikkeling van een land zoals gezondheidzorg, onderwijs en infrastructuur. Daarom helpt Nederland ontwikkelingslanden met het versterken van hun fiscaal beleid en handhavingscapaciteit. Nederland heeft zich bovendien gecommitteerd aan de doelstelling van het Addis Tax Initiative om de inzet op technische assistentie in 2020 te verdubbelen ten opzichte van 2015.
Bent u bereid uw positie als aandeelhouder te gebruiken om FMO te dwingen om niet langer financiering te verstrekken aan bedrijven die belasting ontwijken? Zo nee, waarom niet?
Gezien het feit dat het FMO-beleid reeds is om geen financiering te verstrekken middels structuren gericht op belastingontwijking ziet het kabinet op dit moment geen reden om met FMO in gesprek te gaan over mogelijke aanpassing van dit beleid. Wel blijven de ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën (bij wie het staatsaandeelhouderschap in FMO is belegd) in nauw contact met FMO t.a.v. het belastingbeleid van FMO.
Het betreft hier overigens een gezamenlijke investering door «FMO-A» (de eigen balans van FMO) en het Building Prospects fonds, een revolverend fonds dat in opdracht van Buitenlandse Zaken door FMO wordt beheerd. Dit fonds heeft als opdracht het doen van investeringen in de private infrastructuur en de agrarische waardenketen in ontwikkelingslanden met als doel het aanjagen van de private sector.
Hoe beoordeelt u de stelling van FMO dat het geen mogelijkheid had om bij Kenmare af te dwingen dat het zou stoppen met belastingontwijking, omdat het om de herziening van een bestaand contract ging? Was hier juridisch inderdaad geen enkele mogelijkheid toe?
Van FMO heeft het kabinet vernomen dat er sprake is van een misrepresentatie van het gesprek dat gevoerd is en dat deze specifieke stelling niet op deze manier door FMO zou zijn geuit.
Het klopt dat leningen door FMO en andere financiers zijn verstrekt aan vennootschappen (KNML en KMPL) in Mauritius. Dit zijn zogenaamde SPV’s (Special Purpose Vehicles). Bij projectfinanciering is het niet een bedrijf dat financiering aantrekt om de investering te bekostigen, maar wordt het project van de vennootschap afgezonderd en in (een) aparte entiteit(en) geplaatst. De financiers kunnen op deze wijze hun voorwaarden ten aanzien van het project juridisch afbakenen.
Buitenlandse investeerders, in het bijzonder zij die investeren in ontwikkelingslanden, kiezen er vaak voor om deze SPV’s juridisch te structureren buiten het ontwikkelingsland waarin het project zich bevindt, vanwege een dikwijls minder ontwikkeld lokaal juridisch systeem in deze landen, hetgeen onzekerheden met zich meebrengt. Het zijn vaak offshore financiële centra die de gewenste juridische zekerheid wel kunnen bieden.
Mauritius, dat zich sterk als financieel centrum heeft ontwikkeld, kon volgens FMO de gewenste rechtszekerheid bieden voor de gezamenlijke groep financiers in de Moma-mijn.
Jurisdicties zoals Mauritius bieden daarnaast ook gunstige fiscale regimes, waarvan bedrijven gebruikmaken voor winstverschuivingsconstructies. Dergelijke constructies, gericht op belastingontwijking, zijn niet in lijn met het hierboven beschreven kabinetsstandpunt, alsmede het investeringsbeleid van FMO. De tax due diligence van FMO heeft uitgewezen dat het risico op een winstverschuivingsconstructie om fiscaal voordeel te verwerven ten koste van belastinginkomsten in Mozambique in dit geval afwezig is.
Hoewel directe investeringen in het doelland de voorkeur hebben, komen investeringen in armere ontwikkelingslanden nu nog onvoldoende van de grond zonder het gebruik van dergelijke financiële centra.
Het artikel in Trouw stelt dat er relatief weinig belasting betaald werd in Mozambique. Uit informatie van FMO concludeert het kabinet dat dit geen gevolg is van een belastingontwijkingsconstructie, maar van operationele verliezen en de toepassing van een fiscaal gunstig regime, in het leven geroepen door de autoriteiten in Mozambique om mijnbouw te stimuleren.
Overigens heeft Kenmare de afgelopen jaren aanzienlijke bedragen aan royalty’s afgedragen in Mozambique. Ook betaalt Kenmare sinds 2018 winstbelasting in Mozambique omdat de stimuleringsregeling na 10 jaar afliep en geen verrekening meer mogelijk is met verliezen uit vroegere jaren2.
Is er aanpassing van regelgeving nodig om te zorgen dat FMO wél financiering kan weigeren aan bedrijven die belasting ontwijken? Zo ja, bent u bereid die regelgeving door te voeren?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij handelen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, en daarmee dat bedrijven hun invloed aanwenden om negatieve gevolgen van hun activiteiten op mens en milieu – zoals belastingontwijking door bedrijven waarin zij in investeren – aan te pakken. Dat geldt des te meer voor ondernemingen die direct of indirect door de overheid worden gefinancierd. De OESO-richtlijnen hebben een apart hoofdstuk over belastingen; van bedrijven wordt verwacht dat zij bijdragen aan de overheidsfinanciën van het land waar zij actief zijn door het tijdig betalen van de door hen verschuldigde belastingen en dat zij de belastingwetten naar letter en geest naleven. Het huidige beleid van FMO om geen financiering te verstrekken middels structuren gericht op belastingontwijking is hiermee in lijn. Het Ministerie van BZ heeft regelmatig beleidsoverleg met FMO om te spreken over toepassing van het MVO-beleid van FMO, waaronder ook het belastingbeleid.
Een wijziging van regelgeving waardoor FMO dergelijke financiering kan weigeren is daarmee niet nodig. FMO kan immers onder de huidige richtlijnen reeds bepalen of de gekozen investeringsstructuur een reden is om geen financiering te verstrekken.
Wordt er bij het beoordelen van de impact van investeringen door FMO ook meegewogen wat de negatieve impact van belastingontwijking is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals te lezen is in FMO’s Position Statement on Responsible Tax worden belastingoverwegingen meegenomen in het investeringsbesluit in lijn met FMO’s ontwikkelingsdoelstellingen door cliënten te toetsen op verantwoord belastinggedrag.
Klopt het dat FMO in 2012 ook een miljoenenkrediet verstrekte aan een investeringsmaatschappij, met een omzet van miljarden dollars, dat de bouw van mobiele netwerken in Nigeria en Kameroen via belastingparadijs Mauritius laat lopen? Zo ja, waarom is dit gebeurd en hoe past dit in de doelstellingen van FMO en het kabinet?
FMO heeft in 2012 geen miljoenenkrediet verstrekt, maar samen met andere investeerders (waaronder ontwikkelingsbanken) uit verschillende jurisdicties een belang genomen in het eigen vermogen van een leverancier van mobiele netwerken die actief is in meerdere Afrikaanse landen. Ook bij het verstrekken van deze vorm van financiering gelden voor FMO en het kabinet de doelstellingen en randvoorwaarden zoals verwoord in de beantwoording van vraag 2.
Voor uitbreiding van de activiteiten van de klant naar diverse Afrikaanse landen, waaronder Kameroen, is ook in dit geval een vennootschap in Mauritius opgericht voor het aantrekken van additionele financiering. Ook bij dit project heeft FMO een tax due diligence onderzoek uitgevoerd.
De gevolgen van de problemen bij het Sehos-ziekenhuis in Willemstad |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen waar het Sint Elisabeth Hospitaal (Sehos-ziekenhuis) op Curaçao mee te maken heeft?1 2
Ja
Hoeveel niet-acute operaties worden er normaal gesproken jaarlijks in het Sehos-ziekenhuis uitgevoerd?
Ik beschik niet over dergelijke informatie. Curaçao is als autonoom land zelf verantwoordelijk voor de (ziekenhuis)zorg. De gevraagde informatie berust bij het land.
Hoeveel patiënten van Bonaire krijgen er normaal gesproken jaarlijks een niet-acute operatie in het Sehos-ziekenhuis?
Slechts een kleine groep patiënten vanuit Bonaire (ook Saba en Sint Eustatius) worden voor niet-acute operaties naar het SEHOS verwezen. Patiënten van Bonaire (Saba en Sint Eustatius) worden voor de meeste niet-acute operaties verwezen naar Aruba, Colombia, Sint Maarten en Guadeloupe. Patiënten van Bonaire worden naar Curaçao (SEHOS) verwezen voor kleine, poliklinische KNO behandelingen, neonatologie, obstetrie (partus 24–36 weken), geavanceerde echografie, radiologie en oncologie.
Staan er op dit moment patiënten uit Bonaire op de wachtlijst voor een niet-acute operatie in het Sehos-ziekenhuis? Zo ja, hoeveel?
Voor één patiënt is de geplande KNO behandeling opgeschort. Op dit moment zijn er ook tekorten aan bepaalde medicatie voor oncologische behandelingen. Dit treft op dit moment geen patiënten vanuit de BES. Het ZVK heeft afgesproken om nieuwe patiënten die met deze medicatie behandeld zouden moeten worden naar Colombia uit te zenden. De indicatie en de communicatie hierover verloopt via de behandelend arts.
Waar kunnen patiënten van Bonaire nu naar toe voor een niet-acute operatie? Op welke wijze worden zij hierover geïnformeerd?
Zie beantwoording vragen 3 en 4.
Moeten patiënten van Bonaire extra kosten maken voor niet-acute operaties (bijvoorbeeld voor extra reiskosten), nu deze niet meer op Curaçao uitgevoerd worden? Zo ja, worden zij hiervoor op enige wijze gecompenseerd?
Reis- en verblijfkosten bij medische uitzendingen worden vergoed vanuit de Regeling aanspraken zorgverzekering BES.
Wat is de reden dat het ziekenhuis telkenmale niet uitkomt met het budget? Is daar onderzoek naar gedaan?
De exacte oorzaken van de financiële problematiek zijn een aangelegenheid van het land Curaçao. Wel heeft het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Cft) structureel aandacht voor de financiële situatie van het Sehos-ziekenhuis en de nieuwbouw van het Curaçao Medical Center met betrekking tot de (mogelijke) effecten voor de landsbegroting.
In hoeverre hebben de financiële problemen van het Sehos-ziekenhuis te maken met de dubbele kosten die gemaakt moeten worden door het enerzijds in stand moeten blijven van het huidige ziekenhuis (Sehos) en anderzijds het tegelijkertijd onderhouden van een ziekenhuis dat nog niet operationeel is (het Curaçao Medical Center)?3
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welke wijze het Sehos-ziekenhuis en de regering van Curaçao de problemen bij het ziekenhuis willen oplossen? Is er een inschatting te geven op welke termijn het ziekenhuis weer volledig kan opereren?
Zie antwoord vraag 2.
Het stilleggen van diertransporten tijdens de hittegolf |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat woensdag 24 juli, donderdag 25 juli en vrijdag 26 juli 2019 temperaturen van 35 graden Celsius en hoger worden verwacht in Nederland?1
Ja.
Waarom is er nog geen vervoersstop aangekondigd voor diertransporten op deze dagen?
Gedurende die dagen is het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking getreden. Dit plan voorziet niet in het afkondigen van een vervoersstop. Het is een vrijwillige afspraak uit het Nationaal plan voor transport bij extreme temperaturen om bij 35 graden of meer geen dieren meer te vervoeren. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief zal ik deze grens wettelijk laten vastleggen om meer duidelijkheid hierover te scheppen.
Bent u bereid alsnog per direct over te gaan tot het afkondigen van een vervoersstop voor diertransporten op deze dagen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 en mijn brief (Kamerstuk 28 286, nr. 1061)
Zo nee, wat hebben de dieren aan de erkenning van de veesector in het «Nationaal plan voor veetransport tijdens extreme temperaturen»2 dat de uiterste (buiten)temperatuur «door alle betrokkenen» wordt gezien als «te extreem om op diervriendelijke manier transport te kunnen realiseren» als de transporten op dergelijke dagen niet tijdig worden stilgelegd?
Tijdens hete dagen is het van belang dat er tijdens de koelere uren van de dag vervoerd wordt. Op de momenten van de dag dat het 35 graden of meer is zouden zoals afgesproken in het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen geen dieren meer vervoerd worden. Er geldt echter geen wettelijk verbod of algehele vervoersstop. Zoals gezegd ga ik deze grens nu wettelijk vastleggen om onduidelijkheid weg te nemen. De NVWA voert tijdens dagen dat het nationaal plan in werking is extra controles uit. Zij bepalen aan de hand van observaties aan de dieren of het welzijn is aangetast en hanteren hierbij niet een grens ten aanzien van de buitentemperatuur. Ook bij lagere temperaturen dan 35 graden kan er sprake zijn van welzijnsaantasting ten gevolg van transport onder te warme omstandigheden. Indien dat het geval is kan en moet er handhavend worden opgetreden, onafhankelijk van de temperatuur.
Kunt u bevestigen dat het huidige Nationaal plan ruimte laat om dieren op transport te zetten zolang de temperatuur ter plaatse maar onder de 35 graden Celsius is?
Ja. Het nationaal plan beschrijft maatregelen die genomen worden tijdens warme dagen, zoals het aanpassen van de beladingsdichtheid en het transporteren tijdens koelere momenten van de dag. Het doel van deze maatregelen is het voorkomen van onnodig lijden van de dieren.
Kunt u bevestigen dat het huidige Nationaal plan ruimte laat om (grote) risico’s te nemen met de dieren in transportwagens, omdat vertraging onderweg (zoals files of omleidingen) en problemen bij het slachthuis ertoe kunnen leiden dat de dieren langer in de transportwagen vastzitten dan van tevoren was gedacht, waarbij de buitentemperatuur inmiddels wel gestegen kan zijn tot boven de 35 graden Celsius?
Zoals in antwoord 4 en 5 is toegelicht, worden er als het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen van toepassing is maatregelen genomen om onnodig lijden van dieren te voorkomen en kan de NVWA optreden zodra het welzijn van de dieren lijdt onder de hoge temperaturen. Dit kan ook al het geval zijn bij temperaturen onder de 35 graden. In uiterste gevallen kan beroep op de politie gedaan worden om transporten onder begeleiding buiten de file te geleiden.
Vindt u het verantwoord om dergelijke risico’s te nemen met het welzijn van dieren, die – let wel – al bij temperaturen vanaf 25 tot 27 graden Celsius last kunnen krijgen van hittestress?
Het is de verantwoordelijkheid van de vervoerder om van tevoren een inschatting te maken van de kans op dit soort situaties.
Erkent u dat een vervoersstop voor diertransporten makkelijker te handhaven is voor de NVWA en ook minder risico op gesjoemel met de regels met zich meebrengt dan wanneer de NVWA voor ieder individueel diertransport zou moeten achterhalen bij welke plaatselijke buitentemperatuur de dieren op transport zijn gezet, wat de plaatselijke temperaturen waren onderweg en hoe hoog de plaatselijke temperatuur is als de dieren, opgesloten in de transportwagen, staan te wachten bij het slachthuis?
De controles van de NVWA richten zich vooral op de dieren zelf en of zij onnodig lijden door hittestress, en niet op de exacte temperatuur. Ook een vervoersstop zou inzet van de NVWA vragen om dit te controleren. Mijn inzet is er op gericht dat de betrokken partijen hier maximaal hun verantwoordelijkheid nemen en in de keten de aanvoer van dieren en het proces van vervoer en slachten aanpassen aan extreme temperaturen. De NVWA biedt verruimde openingstijden aan voor de exportcertificering en het toezicht in de slachthuizen. Daarnaast controleert en handhaaft de NVWA zoals beschreven als er sprake is van onnodig lijden van dieren. Omdat in een aantal gevallen de vrijwillige afspraken helaas niet worden nageleefd, ga ik wettelijk vastleggen dat transporten bij een buitentemperatuur boven de 35 graden niet zijn toegestaan, zolang deze uitsluitend op Nederlands grondgebied plaatsvinden.
Hoeveel inspecteurs zet de NVWA in voor deze omslachtige manier van handhaven? Hoeveel zijn dat er ten opzichte van dagen waarop geen hoge temperaturen worden verwacht?
De controles op vervoer worden gedurende de dagen dat het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking is, geïntensiveerd en ongeveer verdubbeld ten opzichte van andere periodes. In de afgelopen hitteperiode in juli waren er op de heetste dagen 7 controleteams op pad, daarnaast was er elke dag minimaal 1 dierenarts van de dierenwelzijnsteams beschikbaar. Bij de slachthuizen wordt er door de toezichthoudende dierenartsen extra aandacht besteed aan de welzijnscheck bij aankomst en aan de omstandigheden in de aanvoerhal of wachtruimtes. Hiervoor worden geen extra dierenartsen ingezet.
Wat betekent de inzet van de NVWA voor deze omslachtige manier van handhaven van het hitteprotocol voor diertransporten voor de capaciteit voor de broodnodige reguliere inspecties in de veehouderij?
De NVWA zet haar capaciteit op dierenwelzijn risicogebaseerd in en houdt bij de opstelling van haar jaarplan ook rekening met de inzet die gevraagd zou kunnen worden tijdens periodes van extreme hitte. Bij warme periodes waarbij het nationaal plan in werking is, betekent dit dat ook inzet gevraagd wordt van de dierenartsen van de welzijnsteams van NVWA zoals beschreven bij vraag 9. Dit betekent dat die dierenarts op dat moment geen andere controles kan uitvoeren. Ook zal van de vervoersteams meer inzet op dat punt gevraagd gaan worden.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
De kaartverkoop van de Formule-1 |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u niet verrast dat de kaarten voor de Formule-1 heel snel waren uitverkocht en binnen een paar minuten voor een veel hogere prijs werden doorverkocht? Zo nee, hoe kan dat, nu dit vrijwel bij elk populair evenement gebeurt?1
Graag verwijs ik naar eerdere beantwoording van Kamervragen2, waarin ook gevraagd wordt naar mijn bekendheid met de snelle beschikbaarheid van kaarten op doorverkoop websites.
Deelt u de mening dat een evenement dat met belastinggeld wordt gesponsord ook toegankelijk moet zijn voor mensen die niet de hoofdprijs kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar eerdere beantwoording van Kamervragen3 waarbij ik onder andere in ga op de toegankelijkheid van zowel sportieve als culturele evenementen.
Hoeveel kost de Formule-1 in totaal aan publiek geld, inclusief eventueel aan te leggen extra spoorlijnen?
De rijksoverheid draagt niet in financiële zin bij aan de organisatie van de GP Formule 1. Het is de organisatie gelukt om het benodigde budget zonder financiële steun vanuit het Rijk bij elkaar te krijgen. Daar waar nodig en mogelijk, zal facilitaire ondersteuning worden geboden om dit evenement tot een succes te maken. Er is geen integraal beeld van hoeveel publieke middelen hier op lokaal en regionaal overheidsniveau mee gemoeid zullen zijn. De rol van de (Rijks)overheid bij een dergelijk evenement bestaat vooral uit het waarborgen van een aantal publieke randvoorwaarden, bijvoorbeeld met betrekking tot belastingregels, veiligheid, verstrekken van visa en verkeersinfrastructuur. Dat geldt overigens voor alle grote internationale sportevenementen die in Nederland worden georganiseerd. Daarover worden meestal op lokaal en regionaal niveau afspraken gemaakt. Conform motie Martels c.s.4 is het Ministerie van IenW bijvoorbeeld in gesprek met alle betrokken partijen over mogelijke verbetering van de capaciteit op het spoor van en naar Zandvoort en over een redelijke bijdrage van deze partijen aan de financiering hiervan. Hierover heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. De afronding wordt spoedig na de zomer verwacht. De Staatssecretaris van IenW zal hier vervolgens uw Kamer ook over informeren.
Hoe staat het met de aangekondigde voorlichtingscampagne over het doorverkopen van tickets en ziet u zelf wel enig resultaat? Zo ja, welke? Zo nee, hoe vindt u zelf dat de strijd tegen woekerhandel gaat?
In het najaar wordt de voorlichtingscampagne gestart. Hiervan zijn dus nog geen resultaten bekend. Verder heb ik in eerdere beantwoording van vragen over dit onderwerp5 aangegeven dat het Europees parlement en de Raad recent in Brussel voorlopige overeenstemming hebben bereikt over een richtlijn met maatregelen om het Europese consumentenrecht te moderniseren. Eén van deze maatregelen is een verbod voor handelaren om met gebruik van software meer kaartjes dan toegestaan te kopen met het doel om deze vervolgens door te verkopen. In het najaar van 2019 wordt over deze richtlijn een definitief besluit genomen. Tot slot zie ik dat de sector zelf maatregelen neemt om de doorverkoop van tickets tegen hoge prijzen aan te pakken, zo ook de organisatie van de Formule 1.6 Maar ik denk hierbij ook aan de kaartverkoop op naam bij concerten, platforms die een maximumpercentage op de verkoopprijs zetten of technische oplossingen die door de markt worden ontwikkeld. Ik vind dit hoopvol en volg deze ontwikkelingen met belangstelling.
Bent u ervan op de hoogte dat er naar buiten is gekomen dat er een samenwerking is tussen artiesten/primaire en secundaire tickethandelaren, zodat er meer verdiend wordt aan één ticket?2
Ja.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken niet voor zouden mogen komen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar de eerdere beantwoording van de Kamervragen8 over onder andere banden tussen primaire en secundaire ticketverkopers.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar dit soort ongeoorloofde prijsafspraken tussen artiesten en/of primaire en secundaire tickethandelaren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De sloop van gebouwen door Israël in Palestina |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Israël begint aan de sloop van gebouwen bij omheining Oost-Jeruzalem»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de sloop door Israël van een aantal Palestijnse gebouwen en het wegsturen van de bewoners ervan, omdat deze te dicht bij een door Israël op Palestijns grondgebied geplaatste illegale muur zouden staan?
Het kabinet veroordeelt deze sloop en is bezorgd dat er nog meer gebouwen zullen worden gesloopt in deze buurt en op andere delen van de Westelijke Jordaanoever.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de gebouwen deels in gebied staan waar de Palestijnse autoriteiten zeggenschap over bouwactiviteiten zouden hebben?
Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de uitzonderlijke gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling noodzakelijk maken. Het is aan Israël om in elk concreet geval aan te tonen dat er sprake is van een dergelijke uitzondering.
Het Internationaal Gerechtshof heeft zich in 2004 in een advies expliciet uitgelaten over de vraag of Israël zich op die «militaire noodzaak» kan beroepen bij de bouw van de afscheidingsbarrière en de daarmee gepaard gaande sloop van gebouwen destijds. Het Hof concludeerde dat in dat geval het slopen van gebouwen om redenen van militaire noodzaak niet een voldoende overtuigend argument was. Het Israëlisch Hooggerechtshof wijkt af van het betreffende advies van het Internationaal Gerechtshof.
Het kabinet roept de Israëlische autoriteiten op het internationaal recht te respecteren en is bezorgd dat door deze afweging Palestijnen hun huis verloren hebben, en ook andere huizen met sloop bedreigd worden. Zeker omdat de getroffen huizen voornamelijk in Area A en B staan, waar de Palestijnse Autoriteit, zoals overeengekomen met Israël in de Oslo-vredesakkoorden, verantwoordelijk is voor het bestuur, inclusief de planning van de openbare ruimte.
Wat vindt u van het optreden van de hoogste rechter in Israël nu een besluit is genomen in strijd met het internationaal recht?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, in navolging van andere EU-landen, luid en duidelijk deze illegale daad door Israël te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich meermaals actief uitgesproken tegen de sloop. Nederlandse diplomaten zijn voorafgaand aan de sloop naar de wijk Wadi al Hummus gegaan om de situatie te beoordelen en steun te betuigen. Tevens hebben de vertegenwoordigers van Nederland en de overige EU lidstaten en de EU in Jeruzalem en Ramallah op 16 juli jl. in een verklaring Israël opgeroepen af te zien van de voorgenomen sloop. Op de dag van de sloop heeft de EU, mede namens Nederland, zich uitgesproken tegen de sloop. Nederland heeft samen met 26 andere EU lidstaten in de VN Veiligheidsraad op 23 juli jl. opnieuw de ernstige zorgen over deze gang van zaken uitgesproken.
Het kabinet verwacht van beide partijen dat zij afzien van stappen die de twee-statenoplossing moeilijker maken en zal blijven aandringen op constructieve stappen die vrede en de twee-statenoplossing dichterbij brengen. Het kabinet zet zich in voor een eensgezinde Europese aanpak en sluit geen van de instrumenten van het Europees buitenlands beleid op voorhand uit.
Ziet u aanleiding om, bij voorkeur met gelijkgestemden in de EU, te pleiten voor maatregelen tegen Israël zolang het land doorgaat met het schenden van internationaal recht, waardoor een levensvatbare Palestijnse staat steeds verder uit beeld raakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het lekken en illegaal verhandelen van persoonsgegevens uit het kentekenregister |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat vertrouwelijke persoonsgegevens uit het kentekenregister illegaal verhandeld worden?1
Ja.
Hoe waardeert u het feit dat dit heeft kunnen gebeuren ondanks de aanscherping van de privacyregels?
Ondanks dat nog niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk persoonsgegevens rechtstreeks uit het kentekenregister illegaal worden verhandeld neem ik de berichtgeving, net als de RDW, zeer serieus. De RDW heeft aangifte gedaan bij de politie die samen met de RDW (en het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV)) een onderzoek naar een mogelijk datalek is gestart. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens uiteraard op de hoogte gesteld.
Kunt u een volledige lijst geven van instanties en personen die toegang hebben tot deze persoonsgegevens?
De RDW verstrekt gegevens uit het kentekenregister aan overheidsorganen voor de uitvoering van hun publieke taken. Het register is een basisregistratie en moet daarom door overheden voor wat betreft de authentieke gegevens verplicht geraadpleegd worden. De kaders voor de gegevensverstrekking en het gebruik liggen vast in de wegenverkeerswetgeving en in algemene wetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene verordening gegevensbescherming. Voor de verstrekking moet onderscheid worden gemaakt tussen overheidsorganen en aangewezen personen of organisaties met een publieke taak enerzijds en beroepsbeoefenaren anderzijds.
Voor wat betreft overheidsorganen als bedoeld in artikel 41a, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de politie, het Centraal Justitieel Incasso Bureau, de Belastingdienst en gemeenten respectievelijk aangewezen personen of instanties die publieke taken uitvoeren als bedoeld in artikel 41a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals curatoren en bewindvoerders gaat de RDW voorafgaande aan de verstrekking na of er inderdaad sprake is van een overheidsorgaan of een aangewezen persoon of instantie. Na de gegevensverstrekking houdt de RDW geen toezicht op het gebruik van de gegevens. Het overheidsorgaan of de aangewezen persoon of instantie met een publieke taak is zelf verantwoordelijk voor het juiste gebruik.
Ten aanzien van verstrekkingen aan beroepsbeoefenaren is in de Wegenverkeerswet 1994 vastgelegd aan welke beroepsbeoefenaren en voor welk doel de RDW persoonsgegevens mag verstrekken. Het gaat dan om door de Minister van IenW aangewezen beroepsbeoefenaren, zoals verzekeraars voor schadeafwikkeling, advocaten voor het voeren van gerechtelijke procedures en auto-importeurs alleen voor de uitvoering van terugroepacties. De RDW houdt toezicht op deze doelbinding. Deze organisaties moeten zelf in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming passende technische en organisatorische maatregelen treffen om de verkregen persoonsgegevens te beschermen. In het jaarverslag van de RDW is de lijst opgenomen van het aantal informatieverstrekkingen onderverdeeld naar categorie.2 Verstrekking kan daarnaast ook onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden aan buitenlandse autoriteiten en internationale organisaties. Dan gaat het onder meer om met de registratie van voertuigen belaste autoriteiten en autoriteiten die zijn belast met de handhaving van verkeersregels en de opsporing van verkeersovertredingen.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
De RDW heeft naar aanleiding van de berichtgeving aangifte gedaan bij de politie en deze is samen met de RDW (en het LIV) direct een onderzoek gestart. Het onderzoek moet uitwijzen waar de gegevens vandaan komen en of er sprake is van misbruik. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Totdat de uitkomsten daarvan bekend zijn, kan ik hier geen uitspraken over doen. Ook heeft de RDW naar aanleiding van het vermoeden van RTL nieuws de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gesteld. Daarnaast hebben de directie en de raad van toezicht van de RDW besloten om een externe partij de opdracht te geven tot een onderzoek naar mogelijke extra maatregelen van de RDW om het kentekenregister nog veiliger te laten raadplegen door eigen medewerkers, andere overheidsdiensten en overige beroepsbeoefenaren. Ik heb de RDW gevraagd mij over de uitkomsten hiervan te informeren. De RDW monitort maatregelen om privacygevoelige data te beschermen tegen misbruik door onbevoegden en de processen worden ieder jaar onafhankelijk getoetst. Uiteraard worden de bevindingen uit de lopende onderzoeken benut om te bezien of, en zo ja, door wie en welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Wat gaat u doen om na trekken hoe dit kon gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u in overleg met de Rijksdienst voor Wegverkeer en betrokken instanties en personen doen om te voorkomen dat dit blijft gebeuren? Betrekt u daarbij alle betrokken instanties en personen?
Zie antwoord vraag 4.
Sociale ontwrichting als gevolg van arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het drieluik: «Overvolle huizen en toeterende busjes»?1
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. Het kabinet pakt misstanden bij arbeidsmigranten aan en bevordert goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor arbeidsmigranten en goed werkgeverschap bij bedrijven. Het is belangrijk dat arbeidsmigranten goed worden gehuisvest en fatsoenlijk worden behandeld, zonder dat dit overlast oplevert voor de buurt.
Deelt u de mening dat de sociale ontwrichting als gevolg van arbeidsmigratie (lage lonen, hoge huren, uitbuiting, slechte huisvesting) onevenredig wordt afgewenteld op Haagse woonwijken, zoals die rond het Kaapseplein? Kunt u dit nader toelichten?
Ik herken dat de gevolgen zich voordoen in stedelijke wijken, maar dit speelt evengoed in gemeenten met een meer plattelandskarakter waardoor ik geen specifiek beeld over evenredigheid heb. Misstanden als onderbetaling, slechte huisvestingsomstandigheden en in sommige gevallen zelfs uitbuiting, zouden in Nederland geen plaats moeten hebben zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 21 juni. jl. Ik werk daarom samen met de Minister en Staatssecretaris van BZK, de Staatssecretaris van EZK en de Staatssecretaris van SZW aan de uitwerking van de aanpak van misstanden bij EU-arbeidsmigranten.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van arbeidsmigranten in dergelijke woonwijken een wissel trekt op Haagse overheidsinstanties zoals de reiniging, bewaking en de Pandbrigade? Kunt u dit nader toelichten?
In algemene zin geldt dat als zich meer mensen in Nederland vestigen, of dit nu in een stad of op het platteland is, het beroep op overheidsinstanties of de druk op voorzieningen ook toeneemt.
Het is aan gemeenten, werkgevers en huisvesters om gezamenlijk afspraken te maken over voldoende en kwalitatieve huisvesting zonder dat dit leidt tot overlast of sociale ontwrichting. Een voorbeeld van een initiatief van een gemeente om de leefbaarheid en veiligheid in de wijken te verbeteren is de door u genoemde Pandbrigade in Den Haag. Uiteraard zou het ideaal zijn als een dergelijke brigade niet zou hoeven te bestaan, maar er wordt geen wissel getrokken op de Pandbrigade. Het is immers de reden waarom zij bestaan.
Deelt u de mening dat wanneer overheidsinstanties overbelast raken dit de ruimte biedt om door te gaan met wanpraktijken als huisjesmelken en/of uitbuiting van dagloners? Kunt u dit nader toelichten?
In algemene zin herken ik dat we moeten waken voor mechanismes en verdienmodellen waarbij de voordelen privaat zijn en de nadelen op het collectief worden afgewenteld.
Het tegengaan van dergelijke mechanismes verdient aandacht en kan zeker niet aan de achterkant via handhaving worden voorkomen of opgelost. Daarom is bijvoorbeeld met het traject Goed Verhuurderschap gestart. Ook wordt bezien of gemeenten en de Stichting Normering Flexwonen en de Inspectie SZW nog meer aan de voorkant problemen kunnen voorkomen. Dit laat onverlet dat handhaving onontbeerlijk is en dat het belangrijk is dat er voldoende handhaving plaatsvindt door zowel lokale overheden als landelijke diensten. Om die reden heeft het kabinet een aanzienlijke versterking van de inspectie SZW in gang gezet.
Ziet u de mogelijkheid om kosten die gemaakt worden door overheidsdiensten als gevolg van de hoge concentratie arbeidsmigranten te verhalen op de veroorzakers ervan, i.c. de verhuurders/werkgevers? Kunt u dit nader toelichten?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie.
Ik deel de mening niet dat arbeidsmigranten voornamelijk een kostenpost zouden zijn. Het vrij verkeer van werknemers binnen de EU draagt bij aan onze welvaart en de bijdrage van arbeidsmigranten is essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren. Misstanden moeten uiteraard worden aangepakt, maar dit betekent niet dat arbeidsmigratie altijd een last is of een probleem vormt.
Acht u het wenselijk dat de in het artikel genoemde arbeidsmigranten als dagloner worden geëxploiteerd? Deelt u de mening dat dit een uitwas van doorgeslagen flex is? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel kan ik niet opmaken dat er sprake is van arbeidsuitbuiting of doorgeslagen flex bij de genoemde arbeidsmigranten. Er worden verschillende misstanden aangekaart, voornamelijk op het gebied van huisvesting en leefbaarheid van de buurt, met verschillende oorzaken. In het actieplan van het kabinet, worden de verschillende misstanden integraal aangepakt en wordt er goed naar de verschillende oorzaken gekeken die de problemen veroorzaken, zodat de acties goed passen bij de aanpak van de problematiek.
Aangezien het overgrote deel van de in het artikel genoemde werknemers niet bestaat bij de officiële instanties, welke stappen onderneemt u om deze mensen te laten registreren?
Voor EU-arbeidsmigranten die korter dan vier maanden (in zes maanden) in Nederland (denken te) verblijven, is er geen verplichting zich te laten registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). Zoals in de brief van 21 juni over de aanpak van misstanden EU-migranten is beschreven, leidt het niet registreren tot knelpunten. Om meer zicht te krijgen op waar arbeidsmigranten in Nederland verblijven heeft een aantal jaren een pilot gelopen bij gemeenten met het registreren van het eerste verblijfsadres (pilot REVA, Registratie Eerste Verblijfsadres). Deze pilot is geëvalueerd waarbij bleek dat het eerste verblijfsadres onvoldoende betrouwbaar is. Vaak wordt een tijdelijk adres opgegeven en is de betreffende persoon daar al gauw weer vertrokken, of er wordt een algemeen adres opgegeven (bijvoorbeeld van een werkgever).
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om te bevorderen dat arbeidsmigranten zich tijdig als ingezetene registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). Daarbij gaat het kabinet ook met werkgevers in gesprek over hun rol bij de registratie in de BRP.
Meer zicht op waar arbeidsmigranten verblijven is ook van belang om goed te kunnen reageren bij calamiteiten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als arbeidsmigranten worden «afgeleverd» bij de daklozenopvang? Kunt u dit nader toelichten?
Ja, dat is zeer onwenselijk. Ook als werkgevers geen formele verplichting hebben om hun werknemers te helpen bij het vinden van huisvesting, ben ik wel van mening dat werkgevers – zeker wanneer mensen uit het buitenland aankomen – kunnen helpen bij het op voorhand zekerstellen dat (beoogd) werknemers worden voorzien in woonruimte dan wel de verantwoordelijkheid nemen hen te helpen bij het zoeken naar woonruimte.
Wanneer mensen in een zogeheten «matrassenwoning» worden ondergebracht en wanneer deze mensen niet geregistreerd staan, hoe denkt u bij een calamiteit zoals een uitslaande brand naar behoren te kunnen handelen?
Zie antwoord vraag 7.
Constaterende dat in deel twee van het drieluik woningen worden beschreven waar in vroegere tijden het bordje «onbewoonbaar verklaarde woning» aan de gevel werd opgehangen, gaat u gemeenten oproepen om pandeigenaren aan te schrijven met de verplichting om de woning(en) te renoveren? Kunt u dit nader toelichten?
Het is primair de verantwoordelijkheid van de eigenaar van een gebouw om ervoor te zorgen dat dit gebouw aan de eisen op grond van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 voldoet. De afweging of herstelmaatregelen voor een woning noodzakelijk zijn moet op lokaal niveau gemaakt worden, gemeenten kunnen handhaven op grond van eigen waarnemingen of handelen naar aanleiding van een handhavingsverzoek. Gemeenten hebben de bevoegdheden om pandeigenaren te verplichten om verbeteringen aan de woning uit te voeren. Wanneer de pandeigenaar de verbeteringen niet binnen de gestelde termijn uitvoeren kan het college van burgemeester en wethouders overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.
Deelt u de mening dat de in deel drie gedane uitspraak: «De zelfregulering van de markt is mislukt», de spijker op zijn kop is? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke generieke uitspraken wil ik zeker niet voor mijn rekening nemen. Overigens geldt onverkort, ook bij vormen van zelfregulering, dat bij het constateren van wetsovertreding, bestuursrechtelijke handhaving kan plaatsvinden.
Omdat steeds vaker het argument wordt gebruikt dat arbeidsmigranten nodig zijn «voor onze welvaart», deelt u de mening dat dit argument verwerpelijk is, omdat het impliceert dat «onze welvaart» gebaseerd is op uitbuiting van arbeidsmigranten?
Nee, ik deel deze mening niet. Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse (kennis)economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie en zijn essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren.2 Er komen nog te vaak misstanden voor en die willen we ook als kabinet integraal aanpakken. Dit betekent echter niet dat alle arbeidsmigranten worden uitgebuit.
Wat is uw reactie op het artikel: «Controles in zes gemeenten leren huisvesting nog vaak niet op orde»? Hoe gaat u de controle op huisvesting verbeteren?2
Ik vind het goed dat dergelijke integrale controles worden uitgevoerd. Het zou uiteraard nog mooier zijn als deze niet nodig zijn. De controle van huisvesting is aan gemeenten. Zij kunnen bijvoorbeeld controleren op basis van het Bouwbesluit en op het bestemmingsplan. Wanneer sprake is van een SNF-keurmerk, worden er ook (reguliere) controles uitgevoerd door SNF.
Wat onderneemt u tegen sociale ontwrichting als gevolg van arbeidsmigratie?
De komst van grote groepen arbeidsmigranten in een wijk, kan voor spanningen zorgen in de buurt. Gemeenten kunnen in gesprek met huisvesters en werkgevers gezamenlijk bepalen welke plekken geschikt kunnen zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten en daarbij rekening houden met de sociale cohesie in de buurt.
Voor de uitvoering van de motie Segers en Jasper van Dijk ben ik gesprek met VNO NCW en MKB Nederland om werkgevers met veel arbeidsmigranten te stimuleren om zich aan te sluiten bij het Taalakkoord. Beheersing van de Nederlandse taal bevordert immers de integratie in de samenleving.
De rechten van Groningers |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de beantwoording van de Hoge Raad van de prejudiciële vragen over aardbevingsschade?1 Wat is daarop uw reactie?
Naar aanleiding van een lopende procedure bij de rechtbank Noord-Nederland heeft deze rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Op 19 juli 2019 heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de gestelde vragen. Het antwoord geeft richting aan de beslechting van het geschil dat de directe aanleiding vormt voor het stellen van de prejudiciële vraag, maar is ook van belang voor beslissingen in vergelijkbare zaken. De rechtbank Noord-Nederland zal de zaak nu voortzetten en in haar uitspraak de antwoorden van de Hoge Raad in acht nemen. Het is nog niet bekend wanneer de rechtbank Noord-Nederland definitief uitspraak doet.
In het wetsvoorstel Tijdelijke Wet Groningen, dat ik onlangs aan uw Kamer heb aangeboden, stel ik voor om de publiekrechtelijke afhandeling van alle vormen van schade bij een op te richten Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) neer te leggen. Het IMG krijgt de opdracht mee om de schade af te handelen met toepassing van de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW). Met dit wetsvoorstel zorg ik ervoor dat alle Groningers met schade aanspraak kunnen maken op een rechtvaardige schadeafhandeling. Het spreekt voor zich dat het IMG de beantwoording van de Hoge Raad in acht neemt bij de individuele schadeafhandeling. De uitspraak van de HR draagt bij aan verder duiding ten aanzien van het toekennen van schadevergoedingen.
Het doel van het IMG is om burgers te ontzorgen bij het afhandelen van aardbevingsschade. Dit betekent onder meer dat de Groningers bij het IMG terecht kunnen zonder verplichte advocaatstelling, zij NAM daar niet tegenover zich treffen, zij geen kosten hoeven te maken voor het inschakelen van deskundigen en kunnen vertrouwen op een rechtvaardige afhandeling van aardbevingsschade. Ik zie in dit licht geen meerwaarde in een fonds voor civiele rechtsbijstand.
Heeft de Staat volgens u na 1 januari 2005 voldoende gedaan om ernstige schade te voorkomen? Zo ja, wat heeft de Staat dan gedaan? Kunt u dat chronologisch in schema weergeven?
Sinds 2013 zijn stappen gezet gericht op het verbeteren van de veiligheid in Groningen. Dit is onder andere gebeurd door het doen van een aantal onderzoeken naar bijvoorbeeld het beperken van schade2. De Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) heeft in 2015 – op verzoek van het Kabinet – onderzoek gedaan naar de processen en de besluitvorming rond de gaswinning in Groningen vanaf de ontdekking van het Groningenveld in 19593. Het kabinet onderschrijft de constatering van de Onderzoeksraad dat tot 2012 door de betrokken partijen en bevolking het risico van aardbevingen niet als veiligheidsprobleem werd gezien, maar veeleer als een probleem van schade die vergoed moest worden. Het veiligheidsrisico werd wel onderkend en gewogen, maar in de context waarbinnen partijen beslissingen moesten nemen gering bevonden. Het kabinet heeft in maart 2018 besloten de gaswinning zo snel als mogelijk te beëindigen. Zoals aangekondigd in mijn brief van 17 juni jl.4 loopt de afbouw voor op schema dat destijds is voorzien en worden op dit moment aanvullende maatregelen onderzocht om de winning nog sneller dan eerder geschetst af te bouwen.
Wat zijn de gevolgen voor het betalen van schades aan gedupeerden? Gaat u de oude schades nu zelf snel afhandelen, zodat deze mensen weer aan de toekomst kunnen gaan denken?
Zie antwoord vraag 1.
Komen na zeven magere jaren, nu zeven vette jaren, zodat de mensen in de provincie kunnen herstellen en weer gaan bouwen aan hun toekomst?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u nemen om inwoners te compenseren voor misgelopen woongenot?
Onlangs heb ik het wetsvoorstel voor een Tijdelijke Wet Groningen aan uw Kamer aangeboden. Op grond van dit wetsvoorstel wordt het IMG straks bevoegd tot de afhandeling van alle vormen van schade die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Misgelopen woongenot en immateriële schade van andere aard vallen hier dus onder. Het IMG zal dus ook fungeren als meldpunt voor mensen met deze vormen van schade, en deze meldingen in behandeling nemen. In het wetsvoorstel krijgt het IMG het mandaat om onafhankelijk een werkwijze vast te stellen ten aanzien van het toekennen van deze schadesoorten.
Afhankelijk van de snelheid van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel kan het IMG vanaf begin 2020 haar deuren openen en kunnen gedupeerden zich hier melden. Zolang dit niet is geregeld, is een verzoek aan NAM of een procedure bij de burgerlijke rechter de enige weg om vergoeding te ontvangen.
Deelt u de mening dat deze compensatie voor misgelopen woongenot voor alle inwoners in het bevingsgebied moet gelden in plaats van voor mensen die zich actief melden, zodat niemand overgeslagen wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid voor mensen met immateriële schade een meldpunt te openen, zodat u goed in beeld krijgt wat de gaswinningsellende met veel inwoners doet en heeft gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze uitspraak verstrekkende gevolgen kan hebben voor de inwoners van het aardbevingsgebied? Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle Groningers hun recht krijgen en niet alleen degene die inmiddels al door rechters zijn benaderd? Bent u bereid een onafhankelijk fonds op te richten voor civiele rechtsbijstand zodat dit in goede/rechtvaardige banen geleid wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Is de uitsluiting van toegang tot het civielrecht in het Akkoord op Hoofdlijnen in strijd met artikel 112 van de Grondwet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een brede wens van alle betrokken partijen om NAM geen rol meer te laten hebben bij de afhandeling van de schade door de gaswinning. In het Akkoord op Hoofdlijnen is de intentie opgenomen om het IMG exclusief bevoegd te maken voor schadeafhandeling. Dat zag ik als een logisch gevolg van de breed gesteunde keuze om NAM op afstand te plaatsen van de schadeafhandeling.
De Afdeling Advisering van de Raad van State (de Afdeling) wijst er in haar advies over het wetsvoorstel voor een Tijdelijke Wet Groningen onder meer op dat het voor het op afstand plaatsen van de exploitant niet noodzakelijk is om het Instituut exclusief bevoegd te maken tot het afhandelen van schade. Een benadeelde kan zijn redenen hebben om de exploitant toch rechtstreeks aan te spreken of een vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken. Onder verwijzing naar artikel 112 Grondwet geeft de Afdeling verder aan dat het aan de burgerlijke rechter zelf is om te bepalen of een vordering uit onrechtmatige daad ontvankelijk is. Daarbij komt dat bij de burgerlijke rechter ook andere vorderingen kunnen worden ingesteld dan alleen een vordering tot schadevergoeding, bijvoorbeeld een verklaring voor recht of een verbod. Dit betekent volgens de Afdeling dat de toegang tot de burgerlijke rechter als restrechter niet door de wetgever kan worden uitgesloten. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn naar aanleiding van het advies van de Raad van State aangepast. De gedupeerde kan zelf kiezen langs welke weg hij zijn schade wil verhalen: direct op de exploitant, met rechtsbescherming bij de burgerlijke rechter, of via het Instituut, met rechtsbescherming bij de bestuursrechter.
Heeft de beantwoording van de Hoge Raad gevolgen voor het Akkoord op Hoofdlijnen met Shell en Exxon? Zo ja, welke? Wat merken eventueel gedupeerden daarvan? Kunt u garanderen dat de afhandeling van schades niet nog meer vertraging op gaat leveren?
De beantwoording van de Hoge Raad heeft geen gevolgen voor het Akkoord Op Hoofdlijnen met Shell en Exxon. Met de antwoorden geeft de Hoge Raad nadere duiding aan de schadeafhandeling. Ik zie dan ook geen redenen waarom deze zouden leiden tot vertraging hierin.
Het bericht 'Huisartsenposten zien toename agressie door patiënten' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisartsenposten zien toename agressie door patiënten»?1 Wat vindt u hiervan?
Ja. Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak vindt het kabinet niet acceptabel. Ook zorgverleners in huisartsenposten zijn werknemers met een publieke taak.
Hoeveel aangiftes betreffende agressie bij huisartsenposten of tegen huisartsen zijn er bij de politie gedaan in 2018 en 2019?
Dit wordt niet specifiek bijgehouden. De politie houdt alleen cijfers bij van het totaal aantal aangiften van agressie en geweld tegen de verschillende soorten functionarissen met een publieke taak. Aangiften over agressie bij huisartsenposten of tegen huisartsen maken daar onderdeel van uit en worden niet apart geregistreerd. Uit navraag bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en InEen blijkt dat ook zij geen zicht hebben op het aantal aangiften bij huisartsenposten.
Is er een landelijke protocol of zijn er afspraken gemaakt met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) over hoe om te gaan met agressie tegen hulpverleners, huisartsenposten en huisartsen overdag?
De Stichting Sociaal Fonds Huisartsenzorg (SSFH) heeft op haar website materialen gepubliceerd waar huisartsenposten gebruik van kunnen maken, waaronder het Stappenplan Agressie en geweld op het werk2 en de Handreiking Aangifte doen bij de politie3. Dit gaat onder meer over het voorkomen van agressie incidenten, wat te doen bij agressie en wat te doen na een agressie-incident. Voor alle huisartsenposten in Nederland is de Handreiking Agressie op de post via InEen beschikbaar gesteld. Tot slot biedt de LHV Academie aan huisartsenpraktijken op aanvraag de training «Geen agressie in mijn praktijk» aan. Oefensituaties en teamsamenwerking zijn een belangrijk onderdeel van deze training.
Bent u bereid om in samenwerking met de politie te stimuleren dat zoveel mogelijk aangifte wordt gedaan?
Medewerkers van huisartsenposten vallen onder de doelgroep van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) die de politie en het Openbaar Ministerie hebben gemaakt over de afhandeling van aangiften van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak. Een van de afspraken is dat aangiften van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak direct opvolging krijgen. In de Handreiking Aangifte doen bij de politie4 benadrukt de SSFH het belang dat aangifte gedaan wordt.
Weet u of momenteel al sancties worden ingesteld tegen mensen die zich agressief gedragen bij huisartsenposten?
Specifiek voor huisartsenposten is dit niet bekend. Huisartsenposten zijn zelf bevoegd om maatregelen te nemen, zoals ontzegging van toegang tot het pand. In het algemeen geldt dat agressie en geweld strafbare gedragingen zijn en derhalve strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast geldt dat bij agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waar werknemers van een huisartsenpost toe behoren, conform de ELA wordt gehandeld door de politie en het Openbaar Ministerie. Dit houdt onder andere in dat aangiften met prioriteit worden opgepakt, de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders en het Openbaar Ministerie conform de OM Richtlijn voor geweld tegen personen met een publieke taak een hogere straf vordert.
Bent u van mening dat op agressief gedrag richting hulpverleners bij huisartsenposten een sanctie moet staan? Waarom wel, of waarom niet?
Ja, ik vind het onacceptabel dat zorgverleners worden bedreigd tijdens hun werk. Zoals aangegeven bij antwoord 5 geldt een strafrechtelijke zwaardere aanpak van daders conform de ELA. Daarnaast kunnen huisartsenposten zelf bestuurlijke maatregelen nemen. Tevens is het belangrijk dat een slachtoffer goed opgevangen wordt door de werkgever en dat de dader een passende en duidelijke reactie krijgt op zijn grensoverschrijdend gedrag.
Bent u bereid te onderzoeken – in overleg met de LHV- welke sancties mogelijk zijn tegen mensen die zich agressief gedragen op huisartsenposten? Waarom wel, of waarom niet?
Mijn ambtgenoot van JenV en ik nemen de problematiek rondom de agressie tegen huisartsen serieus. Door aangifte te doen wordt een duidelijk signaal afgegeven: onacceptabel gedrag wordt niet getolereerd. Daders kunnen bijvoorbeeld door de huisartsenpost toegang tot het pand worden ontzegd.
Dit lijkt op gespannen voet te staan met de plicht om medische zorg te verlenen, maar het is onder bepaalde omstandigheden mogelijk. De KNMG heeft hiervoor richtlijnen ontwikkeld die beschreven staan in de «Handreiking Beleid waarschuwing en toegangsontzegging».5
In de Handreiking Agressie op de post (zie ook antwoord 3) staat voor huisartsenposten beschreven welke reactiemogelijkheden er zijn. Deze lopen uiteen van het staken van dienstverlening (nadat er geen sprake meer is van een spoedsituatie) tot in een extreme situatie burgerarrest.
Verder is van 2012 tot 2017 door de ministeries van VWS, SZW en JenV en sociale partners in de zorg6 met het actieplan Veilig Werken in de Zorg ingezet op het creëren van een veiliger werkklimaat in de zorg. In het actieplan zijn diverse maatregelen en verbeterpunten voor organisaties geformuleerd. Door de betrokken sociale partners en andere partijen als LHV, KNMG en de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten (NvdA) is begin dit jaar vastgesteld dat er al veel aanpakken en instrumenten beschikbaar zijn in zorgorganisaties op het gebied van agressie(preventie). Voor het einde van 2019 zullen deze partijen met elkaar, en in overleg met ons, bepalen waar nog concrete behoeften liggen en welke gezamenlijke vervolgacties nodig zijn.
Bent u ermee bekend hoe de situatie in de ons omringende landen is en hoe deze huisartsenposten met agressie omgaan?
In 2010 is door onderzoeksbureau Research voor Beleid een verkennend, vergelijkend onderzoek7 gedaan naar de aard, omvang en aanpak van geweld in vier Europese landen: Nederland, Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Dit rapport gaat niet specifiek in op de huisartsenposten, maar beschrijft wel de situatie in de zorgsector. De experts in alle onderzochte landen zien agressie en geweld tegen medewerkers in de zorgsector als een probleem. Uit het onderzoek blijkt dat de vier onderzochte landen verschillende keuzes maken voor de invulling van het stelsel van gezond en veilig werken (het arbostelsel) en het beleid tegen agressie en geweld. In Nederland en Zweden spelen sociale partners een cruciale rol bij het beleid tegen agressie en geweld. In Duitsland lijken individuele zorginstellingen en verzekeraars de belangrijkste actoren. Anders dan in de andere landen is er in het Verenigd Koninkrijk één landelijk orgaan belast met het ontwikkelen en controleren van veiligheidsbeleid in zorginstellingen. Alle zorginstellingen in het Verenigd Koninkrijk zijn verplicht een veiligheidsmanager in dienst te hebben.
De kinderopvangtoeslag-affaire en alle aspecten daarvan |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u oordeel Kamer gaf op twee moties, die constateerden dat dat deze moties met algemene stemmen zijn aangenomen en dat dus nu vaststaat dat de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld heeft?
Ik ben op de hoogte van de moties. Ik heb deze moties oordeel Kamer gegeven voor wat betreft de in de moties opgenomen verzoeken aan de regering. De Raad van State heeft geoordeeld dat het stopzetten van kinderopvangtoeslag voordat het onderzoek naar het recht op toeslag was afgerond, niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. In het debat met uw Kamer van 4 juli jl. is aan de orde gekomen dat deze wijze van stopzetten van lopende toeslagvoorschotten in de CAF 11-zaak onrechtmatig is.
Eerder heb ik aangegeven dat de beslistermijnen ernstig overschreden zijn en dat door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) incomplete dossiers zijn aangeleverd. Dit vind ik onzorgvuldig en niet behoorlijk. De Adviescommissie uitvoering toeslagen (hierna: de Adviescommissie) en de ADR heb ik gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken.
Klopt het dat het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst ten minste geduurd heeft van 2013/2014 tot en met 2016 en dat dit gebeurd is op een groot aantal Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-dossiers? Zo nee, van wanneer tot wanneer heeft het onrechtmatig handelen geduurd en op welke dossiers heeft dit plaatsgevonden?
In 2016 is de werkwijze van Toeslagen gewijzigd. Vanaf dat moment zijn voorschotten kinderopvangtoeslag niet meer op vergelijkbare wijze stopgezet als in de CAF 11-zaak.
Zoals bekend, onderzoekt de ADR in welke andere toeslaggerelateerde CAF-zaken sprake is geweest van vergelijkbaar handelen als in de CAF 11-zaak. Ik wil niet op de uitkomsten van dit onderzoek vooruitlopen.
Heeft het CAF-team zelf besloten tot deze onrechtmatige handelingen? Is het managementteam van de Belastingdienst waar CAF onder viel betrokken bij deze illegale beslissing? Wanneer is de Directeur-Generaal (DG) Belastingdienst hierover geïnformeerd of bij betrokken? Is de politieke leiding (vooraf) geïnformeerd over deze onrechtmatige aanpak? Wanneer, hoe? Zo nee, waarom niet? Wilt u de onderliggende nota’s openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht eraan uw Kamer een zo volledig mogelijk beeld te geven. Zoals ik ook heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet beantwoorden.
Wanneer, op welk moment, werd u persoonlijk duidelijk dat hier niet alleen sprake was van onbehoorlijk en onzorgvuldig bestuur, maar van onrechtmatig overheidshandelen? Welke consequenties heeft u daar wanneer aan verbonden? Wilt u dit een precieze tijdlijn beschrijven? Welke actie is door u wanneer ondernomen tegen deze onrechtmatigheid?
Na de uitspraak van de Raad van State in maart 2017 werd duidelijk dat het stopzetten van het voorschot kinderopvangtoeslag voordat het onderzoek naar het recht op toeslag was afgerond, niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. In november van dat jaar heb ik ook gereageerd op het rapport van de Nationale ombudsman («geen powerplay, maar fair play»), waarin ik onder meer heb aangegeven dat de nadruk teveel heeft gelegen op het tegengaan van misbruik en dat daarbij onvoldoende oog is geweest voor burgerperspectief. Ook zijn toen alle lopende beroepszaken nogmaals beoordeeld en getoetst aan de uitspraak van de Raad van State. Daarnaast heb ik toen excuses gemaakt aan ouders die overlast hebben ondervonden van de handelwijze van de Belastingdienst.
In mijn brief van 11 oktober 2018 heb ik maatregelen aangekondigd naar aanleiding van het CAF 11-dossier.3 Ook heb ik in die brief aangegeven dat de behandeling van de bezwaren te lang heeft geduurd en dat ouders niet goed geïnformeerd zijn over het aanleveren van bewijsstukken. Zoals ik eerder heb aangegeven, heb ik de consequenties van deze handelwijze van de Belastingdienst lange tijd onvoldoende onderkend. Eerder heb ik dat een tunnelvisie genoemd. Op 11 juni 2019 heb ik gesproken met diverse getroffen ouders. Ik heb toen onder meer aangekondigd de invordering in de CAF 11-zaak met onmiddellijke ingang op te schorten. Ook heb ik aangekondigd een passende oplossing te zoeken voor alle getroffen ouders. Daarvoor heb ik zoals bekend de Adviescommissie om advies gevraagd.
In het debat met uw Kamer van 4 juli jl. is aan de orde gekomen dat deze wijze van stopzetten van lopende toeslagvoorschotten in de CAF 11-zaak onrechtmatig is. De Adviescommissie en de ADR heb ik gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken.
Acht u het acceptabel dat de Belastingdienst onrechtmatig handelt en dat jarenlang?
Ik vind het van belang dat de Belastingdienst handelt volgens geldende wet- en regelgeving.
Indien een rijksdienst jarenlang onrechtmatig handelt jegens waarschijnlijk duizenden burgers, laat u dan onderzoek doen, wie daartoe opdracht gegeven heeft en hoe het foutieve beleid tot stand gekomen is?
Ik heb de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Nadat de onderzoeken gereed zijn, zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Wat vindt u van het feit dat de Belastingdienst (en de DG van de Belastingdienst) het wel nodig vond om een grondig onderzoek te doen naar de klokkenluider, die illegaal handelen van de Belastingdienst blootlegde en geen onderzoek te doen naar het jarenlang illegaal handelen van de Belastingdienst, waardoor vele burgers zwaar in de problemen gekomen zijn?
Ik heb de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Verder doe ik geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Vanaf welk moment tot welk moment was er beleid en waren er werkinstructies om de kinderopvangtoeslag stop te zetten? Kunt u dat beleid en die werkinstructies openbaar maken?
In 2016 heeft Toeslagen de werkwijze aangepast. In 2017 heeft de Raad van State geoordeeld dat het stopzetten van kinderopvangtoeslag voordat het onderzoek naar het recht op toeslag was afgerond, niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.4 In het debat met uw Kamer van 4 juli jl. is aan de orde gekomen dat deze wijze van stopzetten van lopende toeslagvoorschotten in de CAF 11-zaak onrechtmatig is. Zoals bekend onderzoeken de ADR en de Adviescommissie het handelen van Toeslagen. In deze onderzoeken zal ook worden gekeken naar beleid en werkinstructies die betrekking hebben op die stopzetting. Nadat de onderzoeken gereed zijn, zal ik de uitkomsten ervan met uw Kamer delen.
Op hoeveel mensen zijn die werkinstructies en dat beleid – dat illegaal was – bij benadering toegepast?
Zoals bekend, onderzoekt de ADR in welke toeslaggerelateerde CAF-zaken sprake is geweest van vergelijkbaar handelen als in de CAF 11-zaak. Nadat het onderzoek gereed is zal ik dit met uw Kamer delen.
Herinnert u zich uw antwoorden van 11 september 20183 waarin u sprak van collegiale handreikingen en een conceptleidraad voor afhandeling van april 2016 en juni 2016? Zijn er vóór die data ook handreikingen en leidraden? Welke? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Dat herinner ik mij. Ik heb ook aangegeven dat dit interne communicatie op operationeel niveau is. Ik hecht eraan uw Kamer een zo volledig mogelijk beeld te geven. Zoals ik ook heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet beantwoorden.
Kunt u aangeven wat de status is van een conceptleidraad? Is dat een leidraad die gevolgd wordt bij behandelingen maar die door de concept-status niet bij Wob-procedures en andere uitvragen boven tafel komt?
De conceptstatus wordt in de regel gevolgd door een definitieve leidraad. De conceptstatus is niet bedoeld om te voorkomen dat de leidraad bij Wob-verzoeken en andere uitvragen boven tafel komt. Het bevestigt voor mij vooral dat de informatiehuishouding bij Toeslagen onvoldoende op orde was.
Welke versies van het «Handboek Toeslagen» bestonden er in 2013, 2014, 2015 en 2016? Welke instructies werden hierin opgenomen? Staan hier regels in omtrent het stopzetten van toeslagen?
In 2013 en 2014 zijn de wijzigingen in het Handboek Toeslagen niet via versiebeheer bijgehouden. Over 2015 bestaat één versie van het Handboek Toeslagen, over het jaar 2016 zijn dit er zes. In het Handboek Toeslagen staat een uitleg van de voor Toeslagen relevante wet- en regelgeving, jurisprudentie en processen. In het handboek staan regels omtrent het herzien, niet-continueren en opschorten van toeslagen.
Hoeveel van de CAF-projecten waren aan de kinderopvangtoeslag gerelateerd? Hoeveel gastouderbureaus, vraagouders en gastouders hebben te maken gekregen met maatregelen?
In totaal gaat het om circa 170 toeslaggerelateerde CAF-zaken. Daarbij gaat het niet uitsluitend om kinderopvangtoeslag. Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de onderzoeken van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Hoeveel gastouderbureaus, vraagouders en hoeveel gastouders zijn in de CAF-zaken uiteindelijk veroordeeld voor fraude door de rechter? Kunt u aangeven om wat voor een soort straffen het hier gaat?
Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de onderzoeken van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Zijn alleen in de CAF 11-zaak stukken proactief aan dossiers toegevoegd, nadat de Hoge Raad en de Kamer daarom hadden gevraagd? Of heeft u ook opdracht gegeven om in andere CAF-zaken dossier compleet te maken? Zo ja, wanneer is dat gebeurd en bij hoeveel dossiers zijn extra stukken ingebracht?
In procedures van vraagouders worden de stukken ingebracht volgens de regels die daarvoor gelden. Alle zaken met lopende (hoger) beroep procedures waarin nog geen zitting was geweest zijn ruimhartig doorgenomen op het waar nodig inbrengen van aanvullende stukken. In de zomer 2018 is dit proces in gang gezet. Het is niet vastgelegd bij hoeveel dossiers er extra stukken zijn ingebracht.
Hoeveel dossiers waren incompleet door toedoen van de Belastingdienst?
Er is niet vastgelegd bij hoeveel dossiers er extra stukken zijn ingebracht.
Hoe wordt recht gedaan aan een burger, wiens dossier incompleet was in de bezwaar-en beroepsfase – omdat de Belastingdienst stukken weg hield uit het dossier – en wiens bezwaar en/of beroep is afgewezen?
De vraag suggereert het opzettelijk weghouden van stukken uit dossiers van klanten die bezwaar of beroep hebben aangetekend. Ik heb geen aanwijzingen dat dit is gebeurd. De Adviescommissie onderzoekt dossiers in de CAF 11-zaak en aanverwante zaken en de praktische rechtsbescherming van toeslaggerechtigden in zijn algemeen. Ik wil niet op de uitkomsten van dit onderzoek vooruitlopen.
Bent u bekend met jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waaruit volgt dat de uitkomsten van ondeugdelijk onderzoek kan worden aangemerkt als «verboden vrucht», waarmee de juridische basis van handelen van de staat tegen burgers kan komen te vervallen?
Ik ben bekend met de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake bewijsuitsluiting («verboden vruchten»).6
Welke onderzoeken of disciplinaire maatregelen zijn gevolgd tegen degenen die verantwoordelijk waren voor de onrechtmatige stopzettingen en voor de reeks onrechtmatige en onzorgvuldige handelingen daarna, waaronder burgers niet informeren over hun rechten, hen in bezwaarfases niet informeren over wat van hen werd verlangd, het achterhouden van stukken tegenover rechters et cetera?
Ik hecht eraan uw Kamer een zo volledig mogelijk beeld te geven. Zoals ik ook heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet beantwoorden.
Indien u geen onderzoek kunt noemen, hoe kijkt u dan aan dat u wel bereid was in te gaan op het onderzoek tegen de klokkenluider?
Ik verwijs u naar wat hierover is gewisseld in het debat van 4 juli jl. Ik doe verder geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Zijn er naar uw opvatting ambtsdelicten of ambtsovertredingen begaan?
Ik hecht eraan uw Kamer een zo volledig mogelijk beeld te geven. Zoals ik ook heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet beantwoorden.
Heeft u onderzocht of er ambtsdelicten of ambtsovertredingen begaan zijn? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, wat was de uitkomst van het onderzoek?
Ik hecht eraan uw Kamer een zo volledig mogelijk beeld te geven. Zoals ik ook heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet beantwoorden.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Rotterdam, die een paar dagen na het laatste debat in een CAF-zaak oordeelde dat: «het besluit van de Belastingdienst om de toeslag van de vrouw stop te zetten onrechtmatig is. De Belastingdienst moet niet alleen toeslagen alsnog uitbetalen maar ook schade aan de vrouw vergoeden. Daar het mislopen van de toeslagen zijn bij de vrouw schulden ontstaan en heeft zij langer over haar studie gedaan. De rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst alvast een voorschot op de schadevergoeding moet betalen. Het exacte schadebedrag moet nog worden vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank beslist dat de vrouw en haar advocaat inzage krijgen in het dossier van de Belastingdienst dat betrekking heeft op het onderzoek naar het door de vrouw ingeschakelde gastouderbureau. De vrouw hoopt hiermee meer duidelijkheid te krijgen over de gang van zaken.»?4
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 jul 2019 in een kinderopvangtoeslagprocedure.8
Bent u bereid dit vonnis gewoon uit te voeren of gaat de Belastingdienst weer in hoger beroep in een poging om documenten geheim te houden?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 23 augustus 2019 aan uw Kamer over de uitspraak van rechtbank Rotterdam inzake kinderopvangtoeslag.9
Kunt u de documenten van deze zaak niet alleen aan de vrouw en de advocaat ter inzage geven maar deze ook openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ik doe geen uitspraken over individuele gevallen. Uw Kamer is geen partij in de lopende procedures. Om die reden kan ik uw Kamer de documenten uit een individuele zaak niet doen toekomen.
Kunt u op basis van deze uitspraak onmiddellijk beginnen met het verlenen van een voorschot in deze zaak voor geleden schade en hetzelfde doen in andere zaken, conform de aangenomen motie5 die echt niet vraagt om tot oktober of het advies van de commissie-Donner te wachten?
Toeslagen stelt in deze zaak geen hoger beroep in op het punt van de toegekende vergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn en het voorschot op de vergoeding van nog nader te bepalen schade. Verder acht ik het niet zorgvuldig vooruit te lopen op de Adviescommissie.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fiscus frustreert informatieverzoeken van gedupeerden in toeslagaffaire»?6
Ja.
Bent u bereid, nu de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld heeft bij elk van de stopzettingen, bij de gigantische termijnoverschrijdingen en bij het onrechtmatig aanleveren van incomplete dossiers in de bezwaar-en beroepsfase, om het complete onderzoeksdossier van de Belastingdienst en alle achterliggende stukken aan de ouders, de instelling en de Kamer te sturen?
In procedures met vraagouders worden de stukken ingebracht volgens de regels die daarvoor gelden. Alle CAF 11-zaken met lopende (hoger) beroep procedures waarin nog geen zitting was geweest zijn alsnog ruimhartig doorgenomen op het aanvullen van het dossier. Uw Kamer is geen partij in de lopende procedures en de stukken geven geen extra inzicht in de gang van zaken «in den brede» binnen het CAF 11-project.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, welke voor de Belastingdienst onwelgevallige informatie probeert u dan nog steeds achter te houden?
Uw Kamer is geen partij in de lopende procedures en de stukken geven geen extra inzicht in de gang van zaken «in den brede» binnen het CAF 11-project. Daarom stuur ik uw Kamer het onderzoeksdossier niet toe.
Herinnert u zich dat u (en uw ambtsvoorganger) eerdere vragen in algemene termen beantwoord hebben zonder voldoende onderzoek te doen en zonder de gevraagde documenten aan de Kamer te doen toekomen en dat dit een bepaald onvolledig beeld van de zaak gaf, bijvoorbeeld in de antwoorden:
Ik herinner mij de antwoorden van mijn ambtsvoorganger en mijzelf.
Kunt u de volgende documenten – waar eerder om verzocht is – aan de Kamer doen toekomen:
In uw vraag verzoekt u om een omvangrijk aantal specifieke documenten. Een deel van de relevante informatie uit de aangeduide documenten is reeds opgenomen in mijn eerdere brieven over dit onderwerp en in de beantwoording van de vragen die uw Kamer daarover heeft gesteld. Voor de vervolgopdracht aan de EDP-auditors van 2 oktober geldt dat deze onderdeel uit maakte van een Wob-verzoek waar op 13 september 2019 op besloten is en welke ik op dezelfde dag met uw kamer heb gedeeld.
De Adviescommissie en de ADR betrekken deze stukken bij hun onderzoek. Daarnaast maak ik u er op attent dat mijn departement parallel met deze vragen en onderzoeken een omvangrijk Wob-verzoek heeft ontvangen dat ziet op een groot deel van de gevraagde documenten. Met het verzamelen en het beoordelen van die documenten is men reeds begonnen. Omdat dit de nodige inspanningen vergt, zal het vermoedelijk nog enige tijd vergen voordat ik de documenten aan uw Kamer kan verstrekken.
Herinnert u zich dat de regering aan de Kamer verklaarde: «De notitie onderscheidt dit soort gevallen van de situatie waarin een bewindspersoon in eerste instantie een document niet verstrekt, zonder daarbij een uitdrukkelijke weigering uit te spreken, of zich te beroepen op het belang van de staat. De Kamer kan in dit niet-verstrekken (eventueel na overleg) berusten. Maar als de Kamer volhardt in haar verzoek, zal de bewindspersoon het document alsnog moeten verstrekken, of definitief moeten weigeren met een beroep op het belang van de staat.»?9
Ja.
Wilt u deze vragen zien als een volharding van mijn eerdere verzoeken en dus per document een van beide handelingen verrichten
Er zijn door mij geen inlichtingen aan uw Kamer geweigerd met een beroep op het belang van de staat. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 31.
Wilt u voor de zaken waarop u een belang doet op het belang van de staat, dit belang toetsen met uw collega’s in het kabinet en aangeven of zij – per document – het beroep op het belang van de staat kunnen dragen? Kunt u aangeven in welke kabinetsvergadering u dit aan de orde gesteld heeft en met welke documenten het kabinet instemt dat het in het belang van de staat is dat zij niet openbaar worden?
Ik verwijs u naar het antwoord bij vraag 33.
Herinnert u zich uw toezegging uit het algemeen overleg van 4 juli 2019, waarin u beloofde de Kamer te zullen informeren over alle documenten waar de landsadvocaat de beschikking over had bij het opstellen van de Conclusie van Antwoord van juni 2018? Kunt u precies, per document aangeven, over welk stuk de landsadvocaat wel beschikte, welke documenten (nadien) zijn aangetroffen door de EDP-auditoren of bij het nader onderzoek van Toeslagen, en welke documenten de Kamer onthouden zijn?
In het Algemeen Overleg van 4 juli 2019 is onder andere de toezegging gedaan dat ik de Kamer zal informeren over het mogelijke verschil tussen het aantal stukken waar de Landsadvocaat over beschikte en het aantal stukken dat deel uitmaakte van de WOB-procedure in juni 2018. Hierbij doe ik deze toezegging gestand.
In maart 2018 heeft de advocaat van het gastouderbureau in het kader van de civiele schadevergoedingsprocedure tegen Toeslagen (de Staat) onder meer verzocht om informatie over CAF-11. Daarbij heeft de advocaat opgemerkt dat dit verzoek te beschouwen was als een Wob-verzoek. Door Toeslagen is nagegaan welke documenten betrekking hadden op het verzoek. Dit heeft toen geleid tot zes documenten, zoals vermeld in de inventarislijst van het primaire Wob-besluit van 12 juni 2018. De advocaat van het gastouderbureau beschikte al over het document «Rapport Vpb bij het GOB», daarom is dat document niet meegenomen in de primaire Wob-beslissing. Tijdens de bezwaarfase naar aanleiding van het Wob-besluit van 12 juni 2018 zijn ook tien documenten aan de Tweede Kamer ter vertrouwelijke inzage verstrekt; bij de beslissing op bezwaar zijn in de inventarislijst deze documenten ook opgenomen. Onder deze documenten bevond zich ook het document «Rapport Vpb bij het GOB».
Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen 19 tot en met 22 van de vaste commissie voor Financiën van 28 juni jl.15
Herinnert u zich uw toezegging dat documenten «ruimhartig» zouden worden ingebracht in procedures en dat de landsadvocaat aan de zijde van burgers zou gaan staan? Kunt u in dit licht (per document) toelichten waarom de 14 door u genoemde documenten in de brief van 20 november niet zijn ingebracht in individuele procedures?
In mijn antwoord van 28 juni op vraag 24 van de vaste commissie voor Financiën heb ik het volgende geantwoord: «Aan de Landsadvocaat is een aantal door de EDP-auditors gevonden stukken verstrekt die mogelijk relevant zouden kunnen zijn voor een lopende beroepsprocedure. Het gaat daarbij om stukken die steeds betrekking hebben op een specifieke procedure. Aan de Landsadvocaat is gevraagd om ook deze stukken tegen de achtergrond van de betreffende lopende procedure te beoordelen. Uw Kamer is geen partij in de lopende procedures en de stukken geven geen extra inzicht in de gang van zaken «in den brede» binnen het CAF 11-project. Om die reden doe ik uw Kamer de afschriften van de aan de Landsadvocaat verstrekte stukken niet toekomen.»
In aanvulling daarop merk ik in algemene zin op dat de Landsadvocaat de veertien stukken in oktober 2018 heeft beoordeeld en dat de uitkomst daarvan was dat de stukken niet aan de betreffende dossiers toegevoegd behoefde te worden omdat ze ofwel reeds deel uitmaakten van het dossier dat was overgelegd of omdat ze op dat moment niet als op de zaak betrekking hebbende stukken kwalificeerden omdat de stukken niet relevant waren in het licht van de geschilpunten zoals die op dat moment bestonden.
Worden de documenten die de grondslag vormden voor de onrechtmatige stopzetting van toeslagen in CAF-11 door de landsadvocaat proactief ingebracht in alle procedures van vraagouders, gastouders en gastouderbureau, zodat zij hiertegen verweer kunnen voeren? Zo nee, waarom niet? Wilt u de landsadvocaat hiertoe alsnog opdracht geven?
In de procedures van vraagouders worden in elke individuele procedure de op die zaak betrekking de hebbende stukken ingebracht. In de zaak van het gastouderbureau zijn conform de regels van het civiele recht de benodigde producties ingediend. Procedures van gastouders zijn mij niet bekend.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat ook in de overige 170 CAF-zaken de onderliggende onderzoekinformatie en bijbehorende documenten op grond van art 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) actief worden overlegd? Zo nee, waarom overtreedt u dan artikel 8:42 van de Awb?
In alle procedures worden de stukken ingebracht volgens de regels die daarvoor gelden. Alle zaken met lopende (hoger) beroep procedures waarin nog geen zitting is geweest worden door Toeslagen ruimhartig doorgenomen op het waar nodig aanvullen van het dossier.
Krijgen de commissie-Donner en de Auditdienst Rijk (ADR) de beschikking over deze onderliggende documenten en alle documenten over CAF-zaken die bij de Belastingdienst, FIOD, Belastingdienst/Toeslagen en landsadvocaat beschikbaar zijn over CAF-zaken?
Zowel de Adviescommissie als de ADR krijgen de beschikking over alle documenten die zij relevant achten voor hun onderzoeken.
Kunt u deze vragen zeer zorgvuldig en nauwkeuring, een voor een (zonder verwijzingen naar vorige vragen) en binnen vijf weken beantwoorden?
Uw vragen zijn zorgvuldig, één voor één en tezamen met andere Kamervragen over CAF-zaken beantwoord.
De middenklasse die geen huis meer kan kopen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Woningdroom spat uiteen voor de middeninkomens»?1
Ja.
Vindt u dat iedereen zeker moet kunnen zijn van een fijne en betaalbare woning? Hoe verklaart u dan dat een betaalbare woning steeds meer een luxe dreigt te worden, zoals in het onderzoek wordt aangetoond?
Ik vind het belangrijk dat iedereen Nederland prettig kan wonen. Prettig wonen betekent dat er genoeg woningen zijn voor elke portemonnee en elke levensfase. Woningen die aansluiten op ieders woonwensen. In de berichtgeving wordt gesuggereerd dat de woonlasten van middeninkomens gestegen zijn. In het WoOn2018 is dit onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt niet dat de woonlasten van middeninkomens gestegen zijn. De gemiddelde woonquotes (het deel van het inkomen dat uitgegeven wordt aan woonlasten) in de koop- en huursector zijn ten opzichte van 2015 stabiel gebleven. Dit geldt zowel voor de gehele onderzochte groep als ook specifiek voor middeninkomens.
Tegelijkertijd constateer ik dat een deel van de mensen met een middeninkomen in gebieden met krapte op de woningmarkt moeite heeft om een geschikte en betaalbare woning te vinden. Specifiek in de steden is deze ruimte beperkt en komen zij minder snel aan een woning. De prijzen van koopwoningen en de huren in de vrije sector zijn de afgelopen periode hard gestegen. Het vinden van een betaalbare woning wordt daardoor lastiger. Een deel van de groep middeninkomens heeft, door het gebrek aan woningen in het segment dat bij hun inkomen past, minder kans op de woningmarkt of is genoodzaakt om een steeds groter deel van hun inkomen aan hun woning te besteden.
De kansen voor mensen met een middeninkomen om een geschikte woning te vinden moeten verbeterd worden. Daarom moeten er woningen gebouwd worden en moeten deze woningen terechtkomen bij de huishoudens met een middeninkomen. Ik heb hiervoor reeds een aantal maatregelen aangekondigd in de brief «Mensen met een middeninkomen»2. In de beantwoording van vraag 6 ga ik hier verder op in.
Doet u ook onderzoek naar de bredere gevolgen van de woningnood, zoals het vinden van een baan buiten de huidige woonplaats, op kamers gaan, gaan samenwonen, kinderen krijgen? Ziet u dat de onbereikbaarheid van betaalbare woningen mensen beperkt in hun keuzevrijheid? Bent u bereid hier verder onderzoek naar te doen?
Verschillende onderzoeken hebben aandacht voor de beslissingen van huishoudens op de woningmarkt. Zo laat de Staat van de Woningmarkt 2018 zien dat de spanning op de woningmarkt er toe leidt dat veel mensen niet de woning kunnen krijgen die ze willen of op de plaats die ze willen. Het aantal huishoudens dat wil verhuizen is sterk gestegen in de afgelopen jaren. Hoewel het aantal verhuizingen ook sterk is gestegen, betekent de stijging van het aantal mensen dat wil verhuizen dat een groter aantal huishoudens het niet lukt om een passende woning te vinden. Een onderzoek van Abf naar middenhuur3 laat zien dat in de afgelopen 20 jaar steeds meer jongere huishoudens (tot 35 jaar) in een middenhuurwoningen wonen. Deze onderzoeken onderstrepen het belang om het woningtekort terug te dringen en specifiek in te zetten op meer middenhuur.
Hoe verhouden de stijgende woonlasten zich tot de ambitie om mensen meer te laten sparen en minder te laten lenen voor een koopwoning?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er sprake is van woningnood? Is het dan niet tijd voor onorthodoxe maatregelen, zowel om meer te bouwen, maar ook om de bestaande schaarste eerlijker te verdelen? Wanneer is dat moment wel aangebroken?
Ik erken dat er regionaal nog altijd grote tekorten zijn, en dat met name groepen die minder sterk op de woningmarkt staan daar last van hebben.
In de woonagenda heb ik samen met betrokken partijen de ambitie vastgelegd om 75.000 woningen per jaar te bouwen. In 2018 zijn er 66.000 woningen nieuw gebouwd en naar schatting 7.500 zijn toegevoegd middels transformatie van niet-woongebouwen. Hiermee zijn er 73.500 woningen aan de voorraad toegevoegd. Om het woningtekort terug te dringen is het nodig dat de bouwproductie de komende jaren hoog blijft. Ook moeten die woningen met name gebouwd worden in de regio’s met de grootste tekorten, en ze moeten voldoende betaalbaar zijn. Juist daarom heb ik woondeals gesloten met de regio’s waar nu en op de langere termijn de grootste bouwopgave ligt. Daarin staan afspraken over de bouwproductie en betaalbaarheid.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen volgens u mogelijk zijn om huur- en koopprijzen te stabiliseren, zodat wonen ook op de lange termijn voor iedereen betaalbaar blijft? Kunt u daarbij specifiek de maatregelen betrekken die de PvdA heeft voorgesteld, zoals een verhuurdersvergunning, het bevriezen en reguleren van de huren, starters helpen en beleggers ontmoedigen?
In de brief «Mensen met een middeninkomen» heb ik reeds aangekondigd wat voor maatregelen ik heb genomen en momenteel verder uitwerk voor mensen met een middeninkomens op de woningmarkt. Zoals in het vorige antwoord aangegeven, zet ik in op de bouw van meer woningen om de schaarste aan woningen tegen te gaan via de woondeals. Verder heb ik het op verschillende manieren eenvoudiger gemaakt om te bouwen. Zo draagt de vergaande vereenvoudiging van de markttoets in de Wet maatregelen middenhuur bij aan een versnelde bouwproductie van middenhuur, doordat onnodige stappen uit het proces worden gehaald voor corporaties om niet-DAEB woningen te realiseren.
Naast het aanbod van voldoende woningen, moeten deze woningen bij een huishouden met een middeninkomen terecht kunnen komen. Gemeenten kunnen woningen toewijzen bij schaarste via een huisvestingsverordening. Ook kunnen woningcorporaties 10% van hun woningen vrij toewijzen. Daarnaast is er momenteel nog tijdelijk 10% extra ruimte voor corporaties om woningen toe te wijzen aan mensen met een middeninkomen. Hiermee zouden zij bijvoorbeeld huishoudens met een (laag) middeninkomen kunnen bedienen.
Voor het betaalbaar houden van woningen voor middeninkomens heb ik drie maatregelen voorgesteld.
Om te waarborgen dat gezinnen met een laag middeninkomen een betaalbare huurwoning kunnen vinden, wil ik de toewijzing van corporatiewoningen doelmatiger richten door de DAEB-inkomensgrens te differentiëren naar huishoudsamenstelling. Ik verwacht uw Kamer eind 2019 het wetsvoorstel voor deze wijziging te doen toekomen.
Ook heb ik aangekondigd de mogelijkheid te overwegen voor een beperking van de WOZ-waarde in het WWS. De WOZ-waarde stijgt snel bij grote schaarste in de woningmarkt. Dit betekent dat de waardering van de WOZ-waarde in het WWS als effect heeft dat het WWS op plekken met grote schaarste zorgt dat er woningen geliberaliseerd kunnen worden die langs andere maatstaven niet thuis horen in het geliberaliseerde segment. De WOZ krijgt daarmee een te grote rol in de prijsbepaling van sociale huurwoningen.
Voor de noodknop middenhuur heb ik in deze brief een uitwerking gepresenteerd. Gemeenten en marktpartijen hebben echter om uiteenlopende redenen aangegeven dit voorstel niet te steunen. Ik zal samen met gemeenten en marktpartijen onderzoeken of er ruimte is om de uitwerking van de noodknop nog beter te richten op de ervaren problematiek. Zij zijn bezorgd dat de nu voorgestelde uitwerking om een kader te bieden voor de uiteenlopende belangen onvoldoende aansluit bij het maken van lokale afspraken. Ik verwacht in het najaar de balans op te kunnen maken van het definitieve maatregelenpakket. Ik zal daarbij met betrokken partijen kijken naar een andere invulling van de noodknop en aanvullende maatregelen.
Gevraagd wordt om specifiek in te gaan op voorstellen die de PvdA eerder heeft gedaan. Ik heb hier in de beantwoording van eerdere Kamervragen al uitgebreid op gereageerd. Mijn reactie is bijvoorbeeld te vinden in de antwoorden op Kamervragen over huurprijzen die de pan uit rijzen4.
Het is belangrijk dat starters toegang blijven houden tot de woningmarkt. Er is geen eenduidig beeld van de positie van starters. Landelijk blijft het aantal starters redelijk stabiel en starters die willen kopen slagen er vaker in dan vroeger om hun verhuiswens te realiseren. Ook zijn koopstarters de afgelopen jaren een minder groot deel van hun inkomen gaan bestanden aan woonlasten. Toch baart het mij zorgen dat de kloof tussen de gemiddelde hypotheek die starters kunnen krijgen en de gemiddelde verkoopprijs steeds groter wordt. De toegankelijkheid van de woningmarkt voor starters blijf ik daarom nauw in de gaten houden. Ik heb daarvoor de NHG-premie verlaagd en de kostengrens verhoogd. Met het Platform hypotheken creëer ik mogelijkheden voor starters met een flexibel inkomen. En samen met het Kadaster en de Universiteit van Amsterdam onderzoek ik of beleggers prijzen opdrijven, en zo starters verdringen. Ook laat ik Platform 31 onderzoeken in hoeverre gemeenten gebruik maken van de bestemmingscategorie sociale koop. Ik zal uw Kamer deze zomer nog informeren over deze onderzoeken en hierbij verder ingaan op de rol van beleggers en de positie van starters.
Het bericht ‘Ministerie onduidelijk over omstreden software’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie onduidelijk over omstreden software»?1
Ja.
Wordt de antivirussoftware van Kaspersky op dit moment gebruikt binnen IT-systemen van de rijksoverheid?
Op dit moment kan niet bevestigd worden dat de Kaspersky-antivirussoftware binnen de IT-systemen van de rijksoverheid volledig is uitgefaseerd. Momenteel heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een volledig beeld hiervan een uitvraag lopen voor de rijksoverheid waarvan de resultaten eind 2019 verwacht worden. Daarna zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer hier over informeren.
Wordt de antivirussoftware van Kaspersky op dit moment gebruikt binnen IT-systemen van onze vitale infrastructuur?
Zoals vermeld in de brief van 14 mei 2018 aan uw Kamer (Kamerstuk 30 821, nr. 46) betrof de voorzorgsmaatregel ten aanzien van het gebruik van antivirussoftware van Kaspersky Lab, naast het uitfaseren hiervan bij de rijksoverheid, het advies aan organisaties met vitale diensten en processen en bedrijven die vallen onder de Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) om datzelfde te doen. De beslissing om het gebruik van genoemde antivirussoftware al dan niet uit te faseren, is aan deze organisaties en bedrijven zelf.
De uitzending van Nieuwsuur 'Zorg voor complexe gehandicapten nog steeds niet op orde' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u bovengenoemde uitzending van Nieuwsuur van 20 juni 2019?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Ik vind het zeer onwenselijk dat er nog steeds mensen met complexe zorgvragen zijn voor wie geen juiste ondersteuning en zorg beschikbaar is. Ik zie dat zorgaanbieders, zorgfinanciers, cliënten en naasten dag in dag uit bezig zijn met het vinden van oplossingen op maat, ook in heel complexe situaties. Er zijn en komen her en der heel mooie oplossingen om zo goed mogelijke passende zorg te kunnen bieden, ook voor mensen in zeer complexe situaties. Maar tegelijkertijd zie ik ook dat die nieuwe plekken snel «vollopen» en dat mede daardoor mensen soms te lang op een voor hen niet passende plek moeten blijven. Met mijn programma Volwaardig leven wil ik aan de sector een extra impuls geven waardoor deze meer toekomstbestendig wordt. Een belangrijk onderdeel daarvan is het realiseren van voldoende plekken met passende zorg voor cliënten in de allermoeilijkste situaties.
Bent u in overleg met organisaties zoals VGN (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland), KansPlus (belangennetwerk verstandelijk gehandicapten) en Ieder(in) (netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte) om te inventariseren wat voor soort zorgplekken precies nodig zijn?
Bij het inventariseren en realiseren van een passend aanbod voor complexe zorgvragers vanuit de «Werkagenda Passende Zorg is Maatwerk» en mijn Programma «Volwaardig Leven» zijn alle relevante stakeholders betrokken. Zorgkantoren en zorgaanbieders werken toe naar o.a. 100 maatwerkplaatsen voor mensen met een complexe zorgvraag voor wie om allerlei redenen niet (voldoende) passende plekken beschikbaar zijn en maatwerk geboden is. Zorgkantoren organiseren daarvoor in alle regio’s in de tweede helft van 2019 een regionale taskforce met zorgaanbieders, (onafhankelijke) cliëntondersteuners en het CCE. Daarbij inventariseren zij welke regionale tekorten er zijn en welke zorgplekken er precies nodig zijn in de regio. Deze inventarisatie is uiterlijk voor maart 2020 afgerond. Met deze uitkomsten zullen zorgkantoren in 2020 bij geselecteerde zorgaanbieders maatwerkzorg gaan inkopen. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer via de voortgangsrapportages van programma Volwaardig Leven informeren.
Kunt u aangeven hoe ver het met deze inventarisatie staat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel plekken voor gehandicapten met complexe problemen er zijn bijgekomen sinds maart 2017, toen bleek dat er honderden cliënten met meerdere complexe aandoeningen zijn die niet de zorg krijgen die ze nodig hebben?
Zoals bij mijn antwoord op vraag 1 is aangegeven realiseren zorgaanbieders en zorgkantoren, op grond van het landelijk inkoopkader 2018–2020, continu nieuwe plekken in de gehandicaptenzorg en aanpalende sectoren, ook voor de meest complexe problematiek. De zorgplicht van zorgkantoren en zorgverzekeraars is hier leidend. Deze gerealiseerde extra plaatsen vormen geen onderdeel van de zogenoemde 100 plekken.
De 100 extra plekken moeten worden gezien als een extra impuls voor de allerzwaarste cliëntengroepen, bovenop de andere gerealiseerde initiatieven voor cliënten met complexe zorgvragen die er nu al zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven is door Ieder(in), ZN en VGN eind 2018, in nauw overleg met VWS en andere partijen, een traject gestart om uit die 100 extra plekken zoveel mogelijk rendement voor cliënten, naasten en de sector te halen. Zorgkantoren hebben uiterlijk in maart 2020 op basis van bovengenoemde regionale inventarisaties een duidelijk beeld van vraag en aanbod rond complexe zorgvragers en zullen op basis daarvan gericht 100 extra plekken neerzetten in 2020 en verder.
Kunt u aangeven hoeveel van de 100 extra plaatsen die eind 2020 gerealiseerd moeten zijn er thans zijn bijgekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de financiële middelen over de zorgkantoorregio’s verdeeld worden en hoe de 100 extra plaatsen over de verschillende zorgkantoorregio’s worden of zijn verdeeld?
Gezien de hierboven toegelichte procedure voor selectie van de 100 plekken kan ik u nog geen concreet antwoord geven op deze vraag. Ik heb er alle vertrouwen in dat de gezamenlijke zorgkantoren met deze afgesproken procedure tot een goede verdeling zullen komen. Uiteraard zal ik de Kamer daar uitgebreid over informeren via de voortgangsrapportages van programma Volwaardig Leven wanneer hierover meer bekend is.
Bent u het eens met de stelling dat door de extramuralisering van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) (de intramurale beddenafbouw in de ggz) de druk op de complexe plaatsen in de gehandicaptenzorg is toegenomen? Waarom deelt u die stelling wel of waarom niet?
Er is geen uniforme definitie en op dit moment ook geen betrouwbare registratie van mensen met een complexe zorgvraag op de grens van de gehandicaptenzorg, langdurige GGZ, jeugdwet en /of forensische zorg. Ik kan mede daarom geen concrete uitspraak doen of de afbouw van intramurale bedden in de GGZ geleid heeft tot meer druk op de gehandicaptensector. Wel is er in het veld consensus dat er voor enkele honderden cliënten in de meest complexe situaties geen (voldoende) passende zorg beschikbaar is. De reden hiervoor is dat het erg moeilijk is om aan de intensieve zorgbehoefte van deze mensen te voldoen en zorgteams helaas ook regelmatig «stuklopen» op de (gedrags)problemen van deze bewoners. Met mijn programma Volwaardig leven wil met de realisatie van 100 extra plaatsen en het inzetten van regionale ambulante zorgteams een substantiële bijdrage leveren om specifiek voor deze groep beter en sneller de juiste zorg te kunnen leveren.
Daarbij kijken we ook naar ontwikkelingen in aanpalende sectoren zoals de extramuralisering en beddenafbouw in de (curatieve) ggz. Ongewenste effecten zoals mogelijke extra druk op de gehandicaptenzorg proberen we uiteraard te voorkomen in goed overleg met zorgverzekeraars en andere relevante partijen.
Het huisartsentekort in Zeeland |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen in de PZC: «Ellen zoekt al een jaar een huisarts in Goes: «Nee sorry...»»1 en: «Groepspraktijk kan huisartsentekort in Zeeland terugdringen?»2
Ja.
Wat vindt u van deze artikelen en specifiek het eerste artikel?
Ik vind het belangrijk dat de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk is. Ook in gebieden waar de balans in vraag en aanbod in de huisartsenzorg verstoord is of dreigt te raken. Signalen dat het niet in alle gevallen lukt om tijdig een huisarts te kunnen vinden zijn mij bekend. Wanneer individuele patiënten geen huisarts kunnen vinden, kunnen zij zich richten tot hun zorgverzekeraar. Die moet hierin een bemiddelende rol spelen vanuit de zorgplicht. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet hierop toe.
Vindt u dat de desbetreffende zorgverzekeraar uit het artikel zijn zorgplicht voldoende invult?
De NZa ziet toe op de bemiddelende rol die zorgverzekeraars in het kader van hun zorgplicht moeten uitvoeren als verzekerden hierom vragen. De NZa is op de hoogte van de signalen dat het niet in alle gevallen lukt om in Zeeland tijdig een huisarts te vinden. De NZa ziet ook dat de huisartsen in Zeeland, net als in andere regio’s, actief bezig zijn met het beschikbaar houden van de huisartsenzorg in de regio. Er vinden tussen de betrokken partijen regionale overleggen plaats om te werken aan oplossingen. Een groot deel van de huisartsenpraktijken neemt al maatregelen om aan de toekomstige vraag te kunnen blijven voldoen.3 Deze maatregelen sorteren niet allemaal effect van de een op de andere dag. Voor de korte termijn moeten er voor patiënten in Zeeland ook oplossingen komen.
Wanneer de zorgverzekeraar er na bemiddeling niet in slaagt een verzekerde bij een huisarts in de woonplaats in te schrijven, kan de patiënt tegen het passantentarief bij de huisarts in de omgeving terecht en zal de zorgverzekeraar dit volledig vergoeden.
Het is niet aan mij, maar aan de NZa om te beoordelen of aan de zorgplicht wordt voldaan. De NZa heeft met de betreffende zorgverzekeraar contact gehad over de casus. De NZa heeft mij laten weten geen aanleiding te zien om maatregelen te nemen tegen deze zorgverzekeraar.
Krapte in het aanbod van huisartsenzorg heeft de volle aandacht van partijen in de regio. Ik zal hierover in gesprek blijven met de landelijke partijen, waaronder de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Zorgverzekeraars Nederland en de NZa en erop toezien dat maximale inspanning wordt gepleegd om mensen zo snel mogelijk bij een (nieuwe) huisarts te plaatsen.
Deelt u de mening dat de zorgplicht beter kan worden uitgevoerd? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Neemt de Nederlandse Zorgautoriteit maatregelen tegen deze zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe het ermee staat om naar aanleiding van het rapport van het Capaciteitsorgaan om met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) een actieplan te maken? Wanneer kunnen de resultaten worden verwacht?
In april van dit jaar heb ik u mede namens de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) een plan van aanpak gestuurd om balans in vraag en aanbod in de huisartsenzorg te bevorderen, in aanvulling op de afspraken die al met het veld gemaakt heb in het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg 2019–2022.
De LHV en ik brengen het plan de komende periode ten uitvoer, samen met andere relevante partijen in de huisartsenzorg. Speerpunten in het plan van aanpak richten zich op landelijk voldoende huisartsen en ondersteunend personeel opleiden, huisartsen ondersteunen bij de inzet van taakherschikking en meer aandacht binnen de opleiding voor praktijkhouderschap.
Dergelijke veranderingen in de arbeidsmarktsituatie vinden niet plaats van de ene op de andere dag en de acties zullen een uitwerking op de langere termijn hebben. Voldoende tijd en een meerjarenperspectief op zowel landelijk als regionaal niveau zijn randvoorwaardelijk om de noodzakelijke aanpassingen te laten plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat er een overschot is aan 5.000 basisartsen?
Het Capaciteitsorgaan heeft op verzoek van de ministeries van OCW – als eerstverantwoordelijke voor de numerus fixus bij de opleiding geneeskunde – en VWS een aantal scenario's rond een numerus fixus voor geneeskunde in beeld gebracht. De scenario’s van het Capaciteitsorgaan zijn met de universiteiten en de NFU besproken. Hieruit bleek dat partijen de toename van het aantal basisartsen herkennen, maar nog niet direct reden zien om de numerus fixus te verlagen. Eind van dit jaar zal het Capaciteitsorgaan met een update van zijn advies over de numerus fixus komen. Dan zijn ook alle adviezen over de instroom in de vervolgopleidingen beschikbaar. Het Ministerie van VWS heeft met het Ministerie van OCW afgesproken om op basis van dat complete beeld opnieuw te bezien of de numerus fixus moet worden aangepast.
Gaan er extra opleidingsplaatsen komen om basisartsen op te leiden tot huisarts?
Sinds 2015 zijn er vanuit het ministerie meer opleidingsplaatsen voor huisartsen beschikbaar gesteld dan het Capaciteitsorgaan adviseerde, namelijk 750 plaatsen per jaar. In het bestuurlijk akkoord heb ik afgesproken om dit aantal tot en met 2020 te continueren. Bij het bepalen van het aantal beschikbare opleidingsplaatsen voor 2021 en verder zal het aan het eind van dit jaar door het Capaciteitsorgaan opgeleverde advies worden betrokken.
Overigens zien we dat sinds 2015 er ook daadwerkelijk meer plaatsen gevuld worden dan het Capaciteitsorgaan aan plaatsen adviseert. Er worden dus daadwerkelijk meer huisartsen opgeleid.
Het bericht dat partijen open staan voor illegale donaties |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Welk gedrag van de in dit artikel genoemde politieke partijen is volgens u strafbaar? Hoe worden deze partijen daarvoor vervolgd?1
De Telegraaf heeft onderzoek verricht naar de bereidheid van politieke partijen om een anonieme gift vanaf 15.000 euro te ontvangen. Blijkens het artikel lijkt een aantal politieke partijen bereid te zijn om de grenzen van de in de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) geschetste kaders op te zoeken, of hier in een enkel geval mogelijk zelfs overheen te gaan. Er heeft echter geen daadwerkelijke transactie plaatsgevonden. Derhalve is er geen sprake van overtreding van de Wfpp.
Welk gedrag is volgens u in strijd met de «geest van de wet»? Hoe gaat u de wet aanpassen om dit te voorkomen?
In de Wfpp is bepaald dat giften aan politieke partijen en hun neveninstellingen vanaf € 4.500 per donateur per jaar openbaar moeten worden gemaakt. De grens voor openbaarmaking is op dit bedrag gesteld zodat de herkomst van donaties van substantiële omvang openbaar – en daarmee voor eenieder inzichtelijk wordt.
Dat een aantal politieke partijen bereid is om potentiële donateurs suggesties te doen om de regels voor openbaarmaking van giften te omzeilen en zodoende in strijd met de geest van de wet lijken te handelen baart mij zorgen. Klaarblijkelijk achten politieke partijen het toelaatbaar om mee te werken aan constructies die ingaan tegen de geest van de Wfpp. De oplossing voor deze problematiek ligt daarom niet bij het aanpassen van de wet, maar in handelen naar de intentie van de wetgever.
Ik ga hierover met de betrokken politieke partijen in gesprek en heb hierin reeds de eerste stappen gezet. Ambtelijk is reeds met vertegenwoordigers van enkele partijen gesproken. Alle partijen zal ik schriftelijk wijzen op de geldende regels voor openbaarmaking van giften. Ik zal er hierbij ook op aandringen dat zij maatregelen gaan treffen om te voorkomen dat in de toekomst wederom het beeld kan ontstaan dat zij bereid zijn om mee te werken aan constructies die ingaan tegen de intentie van de wetgever.
Deelt u de mening dat doneren via een stichting nog steeds zorgt voor gebrek aan transparantie over giften? Hoe gaat u – los van toekomstige wetswijziging – deze route per direct alsnog onmogelijk maken?
De organisaties van politieke partijen bestaan doorgaans uit meerdere rechtspersonen. Naast de partijorganisatie hebben de meeste politieke partijen een politiek-wetenschappelijk instituut, een politieke jongerenvereniging, een instelling voor buitenlandse activiteiten en één of meerdere andere rechtspersonen. Deze rechtspersonen hebben belangrijke taken in de politieke partijen en het moet daarom mogelijk blijven om deze rechtspersonen financieel te ondersteunen.
Evenals bij de politieke partijen zelf moet wel duidelijk zijn van wie giften vanaf € 4.500 per donateur per jaar afkomstig zijn. Daarom is in de Wfpp bepaald dat een rechtspersoon die «uitsluitend of in hoofdzaak erop is gericht stelselmatig of structureel ten bate van een politieke partij activiteiten of werkzaamheden te verrichten en de partij daar kennelijk voordeel bij heeft», wordt aangewezen als neveninstelling van de partij. Politieke partijen moeten jaarlijks een overzicht van giften en schulden boven de drempelbedragen van de aan hen gelieerde neveninstellingen aanleveren bij de toezichthouder, die deze vervolgens openbaar maakt. Giften aan deze neveninstellingen worden derhalve op dezelfde wijze en hetzelfde moment openbaar gemaakt als giften aan politieke partijen zelf.
De Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen (de commissie-Veling) zag bij de evaluatie van de Wfpp geen aanleiding om te adviseren de Wfpp op dit punt aan te passen. Ik heb dit advies van de commissie-Veling overgenomen.
Ook neem ik de aanbeveling van de commissie-Veling over om bij giften van rechtspersonen duidelijker in beeld te brengen wie de natuurlijke personen achter deze rechtspersonen zijn. In het voorstel tot aanpassing van de Wfpp, dat ik na de zomer in procedure ga brengen, zal ik hier een voorstel voor doen.
Voorts werk ik aan de uitvoering van de motie-Van der Molen.2 Deze motie roept de regering op om «maatregelen te nemen zodat donaties ook effectief zichtbaar zijn als zij via één of meer tussenschakels aan een partij of politicus gegeven worden en verplichte transparantie van deze tussenschakels aan een partij of politicus gegeven worden en verplichte transparantie van deze tussenschakels als een effectieve voorwaarde op te nemen in de wet». Ik bezie op welke wijze deze motie kan worden uitgevoerd. Met deze maatregelen wordt de transparantie over giften van rechtspersonen verder vergroot. Ik acht het vooralsnog niet nodig hier nog andere maatregelen te nemen.
Het bericht dat Vestia schikt met Deutsche Bank voor 175 miljoen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vestia schikt met Deutsche Bank voor 175 miljoen»?1
Ja
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat Deutsche Bank aan de derivatenverkoop aan Vestia € 114 mln. heeft verdiend en dat Vestia nu heeft kunnen schikken voor € 175 mln.?
Corporaties, zo ook Vestia, dienen zich in te spannen om geleden schade te verhalen. De Autoriteit woningcorporaties ziet daar op toe. De Aw geeft aan dat het genoemde schikkingsbedrag het resultaat is van een onderhandelingsproces tussen Vestia en Deutsche Bank en is gebaseerd op de hoogte van de schade die Vestia heeft geleden op de derivatenportefeuille Deutsche Bank en de aard en de grondslag van de aansprakelijkheid van Deutsche Bank. Met het schikkingsbedrag van € 175 mln. compenseert Deutsche Bank een deel van de schade en het verlies dat Vestia heeft geleden door de levering van derivaten door Deutsche Bank. In het onderhandelingsproces heeft de Autoriteit Woningcorporaties (Aw) beoordeelt dat Vestia zich in voldoende mate heeft ingespannen om de volkshuisvestelijke schade bij genoemde partij te verhalen.
Kunt u inzicht geven in de status van de open vorderingen bij de andere banken die meededen in het derivatencircus, waaronder de Amerikaanse CitiBank en JPMorgan Chase, de Franse banken BNP Paribas en Société Générale, het Britse Barclays en het Japanse Nomura?
Aangezien dit het verloop met deze partijen niet ten goede komt, kan de Aw hier geen mededelingen over doen.
Is het waar dat Vestia € 675 mln. heeft gekregen van de andere woningcorporaties?
In 2012 is de kamer geïnformeerd (kamerstuk 29 453, nr. 253) dat Vestia haar derivatenportefeuille heeft afgewikkeld middels een overeenkomst waarbij de derivatencontracten zijn afgekocht voor ongeveer € 2 mrd. Ter ondersteuning voor de beëindiging van deze derivatencontracten heeft Vestia in 2012 saneringssteun ontvangen van € 675 mln. Deze saneringssteun is verstrekt vanuit het saneringsfonds. Het saneringsfonds wordt gevuld vanuit saneringsheffingen die aan alle woningcorporaties worden opgelegd. De saneringssteun is verleend in de vorm van een renteloze lening. Deze renteloze lening kan op grond van de vermogenspositie van Vestia aan het eind van haar saneringsperiode (medio 2022) worden omgezet in een gift. Deze beoordeling is aan de gemandateerd saneerder.
Is het waar dat Vestia in zowel 2017 als 2018 een jaarresultaat had van meer dan € 1 mrd.?
Uit de openbare jaarverslagen van Vestia blijkt dat het jaarresultaat van Vestia in zowel 2017 als in 2018 meer dan € 1 mrd. bedroeg. Deze jaarresultaten zijn voornamelijk ontstaan door de niet-gerealiseerde waardeverandering van de vastgoedportefeuille/bezit van Vestia. Alleen bij verkoop van bezit kan deze waardeverandering worden gerealiseerd. Niet-gerealiseerde waardeverandering levert geen kasstromen op.
Het operationele resultaat van Vestia was over 2017 en 2018 respectievelijk circa € 80 miljoen en € 90 miljoen. Dit operationele resultaat moet Vestia inzetten voor het financiële herstel.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Koerhuis c.s. (TK 29 453 nr. 470) waarbij is verzocht te onderzoeken of, hoe en op welke termijn, Vestia de € 675 mln. steun terug kan betalen?
Bij de kamerbrief met kenmerk 2018-0000744685 heb ik u gemeld dat een terugbetalingsregeling reeds onderdeel uitmaakt van het saneringsbesluit voor Vestia (besluit nr. 79). In dit besluit is opgenomen dat de saneringssteun is verstrekt in de vorm van een renteloze lening en dat uiterlijk in 2022 vastgesteld dient te worden welk deel van de verstrekte saneringssteun aan Vestia wordt omgezet in een gift. De beoordeling voor het omzetten van de verstrekte lening in een gift wordt uitgevoerd door de gemandateerd saneerder, het WSW, en dient gebaseerd te worden op de voorwaarden die gesteld zijn in het saneringsbesluit (besluit nr. 79). Op grond van dit kader kan van een corporatie die saneringssteun heeft ontvangen uiterlijk aan het eind van de saneringsperiode verlangd worden de ontvangen steun terug te betalen indien op dat moment sprake is van een verantwoorde vermogenspositie.
Deelt u de mening dat Vestia het gekregen geld moet terug betalen aan de andere woningcorporaties, zodat zij dit geld kunnen gebruiken om bijvoorbeeld goedkope sociale huurwoningen te bouwen?
Uiterlijk in 2022 moet worden beoordeeld of Vestia de saneringssteun die zij heeft ontvangen en daarmee samenhangende kosten terug kan betalen. Verder stelt de regelgeving in algemene zin dat een corporatie saneringssteun ontvangt als zonder deze steun noodzakelijke DAEB-activiteiten verloren zouden gaan die niet op een andere wijze kunnen worden gecompenseerd. Voordat saneringssteun wordt verstrekt, wordt gekeken naar de noodzaak van het behoud van de DAEB-activiteiten van de corporatie. Daarnaast wordt getoetst of de bijdrage die van andere corporaties wordt gevraagd evenredig is ten opzichte van het belang van de volkshuisvesting. Daarmee voorziet de regelgeving in de afweging of het verstrekken van saneringssteun noodzakelijk is en of de steun de bijdrage van andere corporaties rechtvaardigt.
Zijn er, naast een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) of een (verstek)vonnis van de rechtbank, nog andere bronnen te bedenken waaruit de aansluiting bij een terroristische organisatie en de gedragingen van betrokkene kunnen worden afgeleid?1 Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er actief gezocht wordt naar en gebruik gemaakt wordt van alle denkbare bronnen?
Zoals ik schreef in de beantwoording van de Kamervragen over het bericht «Nederlanderschap afpakken van Syriëganger blijkt ondanks wet lastig» d.d. 25 juni 2019 kan een intrekking worden gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst waarin staat dat iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, waaruit handelingen ten behoeve van deze organisatie blijken. Tevens kan een gerechtelijk vonnis in een strafzaak voldoende bruikbare informatie bevatten voor intrekking van het Nederlanderschap.
In aanvulling hierop kan ook beschikbare openbare informatie, bijvoorbeeld op het internet, gebruikt worden. Het is aan de Minister van Justitie en Veiligheid2 om deze informatie te wegen en te beoordelen of de informatie de intrekking van het Nederlanderschap kan dragen. Intrekking van het Nederlanderschap is een in beginsel onomkeerbare maatregel. Dientengevolge dienen de feitelijke gronden voor een intrekking uiteraard met voldoende zekerheid te kunnen worden aanvaard.
Hoe houdt u, naast het feit dat bij besluitvorming over de intrekking van het Nederlanderschap rekening wordt gehouden met het strafrechtelijke belang van opsporing, vervolging, berechting en de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, rekening met het feit dat de inzet van strafrecht niet kan voorkomen dat een uitreiziger die geoefend is in het gebruik van geweld of het gebruik van geweld heeft gefaciliteerd, terugkeert naar Nederland? Zou het belang van het voorkomen van terugkeer ter bescherming van de nationale veiligheid niet moeten prevaleren?
Tegen alle personen waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland zijn uitgereisd naar de strijdgebieden in Syrië en Irak loopt een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uit- of overlevering aan Nederland.
Het recht van een verdachte om bij de behandeling van zijn of haar strafzaak aanwezig te zijn, is een fundamenteel recht voor iedere verdachte en ligt besloten in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het recht op een eerlijk proces. Op grond van bestaande jurisprudentie zal een strafzaak in beginsel niet inhoudelijk worden behandeld indien de verdachte heeft aangegeven van zijn of haar aanwezigheidsrecht gebruik te willen maken. Het aanwezigheidsrecht is echter niet absoluut. Dit recht van de verdachte moet door de rechter worden afgewogen tegen het belang dat de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Deze afweging zal in iedere afzonderlijke strafzaak gemaakt dienen te worden.
In gevallen waarin de verblijfplaats van een uitreiziger bekend is en/of waarin de uitreiziger heeft aangegeven bij de behandeling van zijn of haar strafzaak aanwezig te willen zijn, bestaat er een handelingsperspectief voor de Nederlandse overheid ter effectuering van het aanwezigheidsrecht. In dergelijke gevallen zal, gelet op het aanwezigheidsrecht en de bestaande mogelijkheden ter effectuering daarvan, het Openbaar Ministerie (OM) niet tot een verstekvervolging overgaan. Aanwezigheid bij de behandeling van de strafzaak brengt in dat geval dan ook (tijdelijke) toegang tot het Nederlands grondgebied met zich.
Een in dit verband mogelijk noodzakelijk verzoek om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring van een persoon van wie het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid is ingetrokken zal ter beoordeling aan de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid worden voorgelegd.
Waarom wijst de wet die intrekking van het Nederlanderschap mogelijk maakt er expliciet op dat het bezwaarlijk is om te wachten met intrekken van het Nederlanderschap totdat betrokkene is teruggekeerd naar het Koninkrijk en strafrechtelijk is vervolgd en veroordeeld, juist vanwege de onmiddellijke bedreiging van de nationale veiligheid?2 Hoe zorgt u ervoor dat het strafrechtelijk belang van opsporing, vervolging en berechting niet in de weg komt te staan aan het voorkomen van terugkeer en daarmee aan de bescherming van de nationale veiligheid?
De aanpak van personen die zich buiten Nederland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie is erop gericht de nationale veiligheid zo effectief mogelijk te beschermen. Het is echter de basis van onze rechtsstaat dat mensen zich voor hun misdaden moeten verantwoorden ten overstaan van een rechter. Dat geldt ook voor deze categorie personen. Waar mogelijk wordt ingezet op strafrechtelijke vervolging; wanneer dit niet mogelijk of niet opportuun is, kan intrekking van het Nederlanderschap een maatregel zijn die in het belang van bescherming van de nationale veiligheid noodzakelijk is. Van geval tot geval zal het belang dat wordt gediend met de intrekking van het Nederlanderschap (het beschermen van de nationale veiligheid) moeten worden afgewogen tegen onder meer het belang van strafrechtelijke vervolging. Het belang van strafrechtelijke vervolging zal bijvoorbeeld kunnen prevaleren indien bij het OM al een omvangrijk dossier is voorbereid en er sprake is van een reële verwachting dat betrokkene op korte termijn aangehouden kan worden, effectief vervolgd kan worden en een opgelegde (gevangenis)straf daadwerkelijk kan worden geëxecuteerd4.
Kunt u verklaren waarom u schrijft dat de schatting is dat 100 personen mogelijk nog in aanmerking komen voor het uitbrengen van een ambtsbericht? Waarom is dit niet al gebeurd in de ruime periode na de inwerkingtreding van de wet? En hoe lang duurt het nog voordat dit wel gebeurd?
In de brief aan uw Kamer van 15 juli 2019 heb ik aangegeven dat het aantal intrekkingen beperkt blijft tot enkele nieuwe gevallen. De betrokken organisaties, waaronder de IND, het OM en de AIVD, zijn binnen de voor hen geldende wettelijke kaders betrokken rond de uitvoering van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op Nederlanderschap (RWN). Zowel het OM als de AIVD hebben ten aanzien van de RWN geen eigenstandige taak. Op 2 april 2019 is in uw Kamer de motie van de leden Laan-Geselschap (VVD) en Van Toorenburg (CDA) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om uiterlijk voor het zomerreces 2019 actief de dossiers van alle onderkende Nederlandse uitreizigers, man of vrouw, te beoordelen op de mogelijkheid van het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, en de Kamer hierover te informeren. Aan deze motie wordt nu in samenwerking tussen betrokken diensten uitvoering gegeven. Op dit moment worden alle dossiers van Nederlandse uitreizigers door de AIVD bekeken en bezien of er informatie beschikbaar is die (mede) als grondslag kan dienen voor het intrekken van een Nederlanderschap.
Is, indien is aangetoond dat iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, daarmee niet sowieso al boven redelijke twijfel verheven dat de betrokkene de door de terroristische organisatie nagestreefde doelen onderschrijft?
Aansluiting is een sterk feitelijk begrip dat afhangt van de individuele feitelijke omstandigheden, zoals gedragingen of handelingen, en intentie. Er wordt aangenomen dat sprake is van aansluiting in de zin van de Rijkswet op het Nederlanderschap indien op basis van de gedragingen van een betrokkene kan worden vastgesteld dat boven redelijke twijfel is verheven dat hij of zij de doelen van de terroristische organisatie onderschrijft en de intentie heeft om zich daarbij aan te sluiten, en tevens feitelijke handelingen voor of ten behoeve van de terroristische organisatie verricht. Met de voorwaarde dat de betrokkene de doelen van de terroristische organisatie onderschrijft en de intentie heeft om zich daarbij aan te sluiten, wordt gegarandeerd dat er altijd sprake is van vrijwillige, en dus geen gedwongen, aansluiting voordat intrekking van het Nederlanderschap aan de orde kan zijn.
Het gaat dus om concrete feitelijke informatie over de activiteiten die de betrokkene buiten Nederland heeft verricht. Omdat het gaat om activiteiten die zich in Syrië en Irak hebben voltrokken betreft dit informatie die niet eenvoudig toegankelijk is.
Waarom geeft u aan dat het niet altijd mogelijk is om relevante informatie vanuit de inlichtingendiensten op te nemen in een ambtsbericht aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), vanwege de noodzaak tot geheimhouding van bronnen en de veiligheid van personen. Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat in de wet al is aangegeven dat wanneer de informatie op grond waarvan de intrekking plaatsvindt informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betreft, deze informatie niet in alle gevallen (volledig) openbaar zal mogen worden gemaakt of zelfs kunnen worden verstrekt aan de verdediging in het kader van beroep tegen een besluit van de rechtbank?
De Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 bevat een zogenoemd verstrekkingsregime. Er kunnen redenen zijn waarom informatie niet verstrekt kan worden. Dit is informatie waarvan verstrekking kan leiden tot een gevaar voor veiligheid van de bronnen of personen of op langere termijn, tot een ernstige belemmering van de werkzaamheden van de veiligheidsdiensten. Ook geheimhouding van bronnen kan een reden zijn. Indien informatie wel verstrekt kan worden, wordt dit in vorm van een ambtsbericht gedaan. Een ambtsbericht is altijd gebaseerd op onderliggende gegevens5. Deze gegevens zijn desgewenst door de rechter in te zien bij een eventueel (hoger) beroep tegen een genomen besluit dat mede is gebaseerd op het ambtsbericht.
Hoe verhoudt het gestelde dat het OM kan verzoeken een ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen, omdat betrokkene het recht heeft om bij zijn of haar strafproces aanwezig te zijn, zich tot het feit dat de intrekking van het Nederlanderschap juist tot doel heeft iemand uit te sluiten van het Nederlanderschap met alle rechten en verplichtingen, waaronder het recht op toegang tot Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt er rekening gehouden met het feit dat het aanwezigheidsrecht niet absoluut is aangezien de IND een verzoek kan inwilligen om de ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen als de komst van de vreemdeling naar Nederland noodzakelijk is in verband met een eigen rechtszaak? De Nederlandse praktijk van berechting van vermeende jihadisten bij verstek is immers toch ook zelden in strijd met het aanwezigheidsrecht in art. 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gebleken? Is het OM om die reden ook terughoudend in zijn verzoeken een ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen of zou het dat volgens u moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat daadwerkelijk al het mogelijke wordt gedaan om, zoals als volgt in de wet beschreven, dat «al het mogelijke dient te worden gedaan om terugkeer naar Nederland te voorkomen, indien betrokkene een bedreiging is voor de nationale veiligheid»? En hoe zorgt ook het OM dat uitvoering kan worden gegeven aan dit beleid? Heeft u aanwijzingen dat het OM niet meewerkt aan de uitvoering van dit beleid of dit beleid zelfs tegenwerkt?
De wettelijke taak van het OM is de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De intrekking van het Nederlanderschap is een bestuurlijke maatregel van de Minister van Justitie en Veiligheid waaraan uitvoering wordt gegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Een prioriteitstelling binnen het OM gericht op intrekking van het Nederlanderschap is derhalve niet aan de orde, het OM heeft hierin immers geen taak. Onderdeel van de procedure tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, RWN is dat het OM desgevraagd aangeeft of met de intrekking van het Nederlanderschap het belang van strafrechtelijke vervolging op onaanvaardbare wijze wordt geschaad zodat dit in de besluitvorming kan worden betrokken.