Het bericht dat gemeente Utrechtse Heuvelrug de marinierskazerne wil omvormen tot een groen dorp |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gemeente vraagt Kamer om handhaving besluit marinierskazerne»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de roep van mariniers om de marinierskazerne open te houden prevaleert boven de klimaatplannen van de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Defensie en de gemeente Utrechtse Heuvelrug houden elkaar op de hoogte van (wijzigingen in) de wederzijdse plannen. Op verzoek van Defensie heeft het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) sinds 2014 contact met de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de provincie Utrecht over de ontwikkeling van het terrein in Doorn na het beoogde vertrek van de mariniers. Op basis van een intentieovereenkomst heeft het RVB een planproces met de gemeente en betrokken partijen opgestart dat – na uitgebreide participatie – heeft geleid tot een concept-ontwikkelkader voor het terrein. Er is met de gemeente afgesproken dat de Van Braam Houckgeestkazerne na de verhuizing van de Mariniers wordt overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf of aan de dan bekende nieuwe eigenaar na een openbare verkoopprocedure.
Zoals ik u heb geïnformeerd in mijn brief van 6 juni jl. (Kamerstuk 33 358, nr. 12) zijn de bouwvoorbereidende werkzaamheden in Vlissingen in overleg met het Rijksvastgoedbedrijf opnieuw opgeschort, dit keer met één jaar. Dat komt enerzijds doordat de besluitvorming over het advies van de Tijdelijke Reorganisatie Medezeggenschapscommissie (TRMC) en CZSK nog plaatsvindt en het gesprek met de TRMC over deze besluitvorming nog zal volgen en anderzijds doordat de toezegging om geen onomkeerbare stappen te nemen, staat. Hierop volgend heeft het RVB in samenspraak met de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de provincie Utrecht de werkzaamheden in Doorn ook opgeschort. Uiteraard blijven we in overleg met elkaar.
Bent u bereid de oproep van de gemeente te negeren en verder overleg hierover te staken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de oproep van de gemeente het zoveelste bewijs is dat gemeentebesturen tekortschieten in de zorg en waardering voor militairen en veteranen?
Nee. De zorg, erkenning en waardering voor militairen en veteranen is een verantwoordelijkheid van zowel de rijksoverheid als de decentrale overheden. Betrokkenheid van gemeentebesturen uit zich bijvoorbeeld in het organiseren van herdenkingen en de steun voor inloophuizen. Dat waardeer ik zeer. Daarbij zijn er uiteraard verschillen tussen gemeenten. Op 11 september heeft er een bijeenkomst plaatsgevonden bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) waarbij de Minister van Defensie heeft gesproken met burgemeesters en wethouders om te bezien waar we elkaar kunnen versterken. U bent hierover separaat geïnformeerd in de brief Veteranen en de rol van gemeenten bij inloophuizen (d.d. 15 oktober jl.).
De UN Climate Action Summit van 23 september |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat banken en verzekeraars op grote schaal investeren in bedrijven die schaliegas en plastic produceren?1
Ik ben bekend met het artikel van de NRC over dit onderwerp.
Kent u de oproep van 450 organisaties aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om klimaatverandering, de escalerende problematiek rondom plastic soep als gevolg van fossiele energie en in het bijzonder schaliegas aan te pakken en hier op de UN Climate Action Summit van 23 september 2019 aandacht aan te besteden?
Ja, de open brief aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van 18 september 2019 is mij bekend.
Kunt u zich tijdens en na de UN Climate Action Summit actief inspannen om klimaatverandering en de escalerende problematiek rondom plasticvervuiling in onder meer oceanen als gevolg van fossiele energiewinning, in het bijzonder de sterk toenemende productie van schaliegas, tegen te gaan?
Samen met een veelheid aan partners heeft het Nederlandse kabinet een ambitieus nationaal klimaatakkoord uitgewerkt, waarin vergaande maatregelen ter reductie van CO2-uitstoot worden genomen.
Het kabinet heeft de UN Climate Action Summit gebruikt om ook andere landen te stimuleren ambitieuzere klimaatmaatregelen te nemen en zal dit continueren in het kader van de ingezette klimaatdiplomatie (Kamerstuk 31 793, nr. 189). Nederland steunt de oproep van de SG VN om de ontwikkeling van duurzame energie te stimuleren en het gebruik van fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen, in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs en de Sustainable-Development-Goals-agenda. Nederland zet hier zowel in multilateraal verband als ook in de bilaterale samenwerking met landen op in, onder andere via het mobiliseren van groene investeringen en het uitfaseren van publieke financiële steun aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas. De Nederlandse regering heeft besloten geen opsporingsvergunningen meer te verstrekken voor schaliegas. Ten slotte spant Nederland zich in om de milieudruk van plastics te verminderen en de circulariteit van plastics te bevorderen, o.a. via het Plastic Pact NL, de beleidsintensivering van marien zwerfvuil in het Programma van Maatregelen van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (15 december 2015), het beleidsprogramma microplastics (Kamerstuk 30 872, nr. 219) en de aanpak voor plastic zwerfafval in de rivieren (Kamerstuk 30 872, nr. 222).
Kunt u zich inspannen om banken en verzekeraars te stimuleren om hun energiebeleid aan te scherpen en schaliegaswinning en productie van (single use) plastics te ontmoedigen, tegen te gaan of uit te sluiten van financiering? Kunt u het gesprek hierover aan gaan met banken en verzekeraars en/of hier bijvoorbeeld een seminar of rondetafelgesprek over organiseren waarbij banken en verzekeraars, overheid, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen worden uitgenodigd?
Het is een goede zaak wanneer verzekeraars, banken en andere financiële instellingen open zijn over de milieu en klimaateffecten van hun investeringen, zodat hun klanten een gefundeerde keuze kunnen maken. Voor wat betreft klimaateffecten, met het klimaatcommitment hebben de ondertekenaars afgesproken om met actieplannen te komen om bij te dragen aan het Klimaatakkoord van Parijs en zij zullen daarover ook rapporteren, te beginnen in 2020. Daarnaast is het Platform voor Duurzame Financiering onder het voorzitterschap van DNB opgericht om dergelijke punten te bespreken, Deelnemers van dit platform bestaan o.a. uit overheid en financiële instellingen. Binnen dit overleg zal dit onderwerp worden besproken.
Het af en toe in een instelling kunnen verblijven van ouderen en gehandicapten |
|
Sophie Hermans (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht: «Minder papierwerk voor gedeeltelijk verblijf zorginstelling»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van de pilots «Logeerzorg», zoals dit concept is voorgesteld door de fracties van D66 en VVD?2 Bieden de pilots deze «Logeerzorg», zoals bedoeld in het genoemde voorstel, dus niet alleen incidenteel maar ook structureel aan (bijvoorbeeld wekelijks twee nachtjes)? Zo ja, wat zijn de ervaringen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de lancering van de 10 beste voorstellen logeerzorg zijn gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders verder gegaan met het door ontwikkelen van de logeerzorgvoorzieningen. Het feit dat in deze voorstellen al een goede samenwerking was met zorgverzekeraars en zorgaanbieders maakt dat de logeerzorg ook na de pilotfase doorontwikkeld kan worden. Er zijn nu op 10 plekken in het land duurzame logeervoorzieningen waar mantelzorgers op «adem kunnen komen» doordat degene voor wie zij zorgen op een reguliere basis tijdelijk buitenshuis logeert en daar goed wordt verzorgd.
Uit gesprekken met betrokken partijen blijkt dat de behoefte onder cliënten en mantelzorgers aan deze specifieke vorm van respijtzorg landelijk en lokaal nog onvoldoende bekend is. Om die reden wordt momenteel onderzocht via het landelijke panel van MantelzorgNL en ANBO wat de behoefte is aan structurele logeerzorg. Ook wordt dit specifiek in de 10 pilots onderzocht. De uitkomsten hiervan zijn eind november beschikbaar.
Op basis van de uitkomsten uit de pilots en het behoefteonderzoek zal ik samen met gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders bepalen hoe wij in 2020 nieuwe pilots kunnen starten die onderzoeken of en hoe structurele logeerzorg daadwerkelijk kan bijdragen aan het ontlasten van mantelzorgers en het uitstellen van zwaardere zorg.
Klopt het dat, mede aan de hand van deze pilots, onderzocht wordt hoe regeldruk en bureaucratie rond mantelzorgondersteuning of respijtzorg verminderd kunnen worden zodat ondersteuning aanvragen gemakkelijker en sneller kan?
Ja, veel pilots bevatten acties om de toegang tot logeerzorg te verbeteren door vereenvoudiging van de procedures. Ik onderneem daarnaast nog andere acties gericht op het terugdringen van regeldruk en bureaucratie voor mantelzorgers. Zo heeft een Denktank Ontregel de mantelzorg schrapsessies gehouden over administratieve lastenvermindering voor mantelzorgers. Mantelzorgers zijn nu circa 17% van hun tijd kwijt aan administratieve taken (niet alleen voor respijtzorg). De afgelopen maanden is er daarom gesproken met mantelzorgers, experts, gemeenten, verzekeraars en is afgesproken om 9 actiepunten gezamenlijk aan te pakken. Deze punten hebben onder andere betrekking op de aanvraag van een mantelzorgverklaring of parkeervergunning, de reparatie van een hulpmiddel of het declareren van vervoerskosten.
Verder is mijn verwachting dat de landelijk aanjager respijtzorg in haar eindrapport eind dit jaar ook in zal gaan op het aanpakken van regeldruk en bureaucratie bij het aanvragen van respijtzorg.
Klopt het dat het voorstel voor een vaste eigen bijdrage, waarmee de ministerraad op 6 september jongstleden heeft ingestemd, een gevolg is van de onderzoeken en pilots?3 Bieden de onderzoeken en de resultaten van de pilots ook andere nuttige inzichten om het aanvragen van mantelzorgondersteuning of respijtzorg te vergemakkelijken? Zo ja, welke zijn dat?
Nee, het voorstel waarmee de ministerraad heeft ingestemd, heeft betrekking op cliënten met een Wlz-indicatie waarvoor logeren in een logeervoorziening geen passende oplossing is. Een relatief klein deel van cliënten heeft behoefte aan wekelijks afwisselend verblijf in een instelling en zorg thuis (bijvoorbeeld: week op – week af). Het gaat vooral om gezinnen met een kind met een verstandelijke beperking dat niet alle etmalen thuis kan zijn maar waarvoor 7 etmalen per week in de instelling niet nodig is. Deeltijdverblijf begint waar logeren ophoudt. Vaak heeft men bijvoorbeeld behoefte aan een vast team begeleiders en een eigen kamer. Slechts enkele instellingen in de gehandicaptenzorg bieden deeltijdverblijf aan. Dit hangt samen met de administratieve handelingen die gepaard gaat met het wekelijks omzetten van de leveringsvorm. Daarnaast verdient de exploiteerbaarheid van deeltijdverblijf aandacht vanwege een lagere bezettingsgraad.
Slechts weinig ouderen in de Wlz maken gebruik van logeeropvang. Deeltijdverblijf is in de ouderenzorg een relatief onbekend fenomeen. De verwachting is dat resultaten van de pilots logeerzorg ook van belang zijn voor de thuiswonende ouderen die toegang hebben tot de Wlz. De pilots zullen uitwijzen in hoeverre deze ouderen behoefte hebben aan logeren en deeltijdverblijf als tussenvorm tussen thuis wonen en een voltijds verpleeghuisopname.
Kunt u aangeven op welke wijze een vaste eigen bijdrage precies bij gaat dragen aan het verminderen van administratie voor zorgaanbieders?
In de Wlz is de eigen bijdrage gekoppeld aan de manier waarop de cliënt het zorgprofiel verzilvert. De Wlz kent 4 leveringsvormen: verblijf, MPT, pgb en VPT. Als een cliënt kiest voor afwisselend verblijf en pgb voor zorg thuis (bijvoorbeeld week op- week af), moet de zorgaanbieder wekelijks het zorgkantoor verzoeken de leveringsvorm administratief om te zetten van verblijf naar pgb. Het zorgkantoor moet deze aanvragen vervolgens verwerken. Een week later moet er opnieuw een aanvraag naar het zorgkantoor waarna de aanbieder de cliënt weer in zorg kan melden voor leveringsvorm verblijf. Het CAK verwerkt al deze mutaties. Voor zorgaanbieders scheelt het veel werk als per 1 januari 2020 voor het construct een eigen bijdrage gaat gelden die niet wekelijks wisselt en deeltijdverblijf herkenbaar is in het berichtenverkeer.
Draagt deze maatregel, die per 1 januari 2020 ingaat, ook bij aan het verminderen van (onnodige) administratie en regeldruk voor mensen die gebruik willen maken van het deeltijdverblijf? Zo nee, welke maatregelen treft u om dit voor de mensen zelf, alsmede hun mantelzorgers, gemakkelijker te maken?
Ja, een cliënt kan dan volstaan met een eenmalige aanvraag bij het zorgkantoor. Op basis van het aantal etmalen verblijf waarvoor de cliënt opteert, stelt het CAK de eigen bijdrage vast. Ook ontvangt de cliënt nu minder post van het CAK omdat de hoogte van de eigen bijdrage niet meer verandert bij de wekelijkse wisselingen.
Klopt het dat de maatregel alleen geldt voor mensen die vallen onder de Wet langdurige zorg (Wlz)?
Ja, dat klopt.
Deelt u de mening dat het voor zorgaanbiedersaanbieders zo gemakkelijk mogelijk moet zijn om deze deeltijdverblijfplekken aan te bieden, ongeacht vanuit welk wettelijk regime deze aangeboden worden? Zo ja, bent u bereid om samen met de VNG te bezien hoe eenzelfde stap ook gemaakt kan worden voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)? Zo nee, waarom niet?
Als deeltijdverblijf passend is bij de situatie van een cliënt, vind ik het van belang dat er geen onnodige belemmeringen in de weg staan om dit mogelijk te maken. Wettelijk gezien zijn er geen belemmeringen om deeltijdverblijf aan te bieden vanuit de Wmo 2015. Ten tijde van het opstellen van de maatregel heb ik contact gehad met de VNG. De VNG heeft na een korte rondvraag onder gemeenten aangegeven dat er – voor zover bekend – onder de Wmo 2015 nauwelijks deeltijdverblijfplekken zijn ingekocht. Ook zijn er geen problemen met de eigen bijdrage die samenhangen met deeltijdverblijfplekken. Indien er problemen gaan spelen, dan ben ik bereid daarover in overleg te treden met de VNG.
Hoe verhouden de pilots logeerzorg zich tot deeltijdverblijf in de Wlz, wat per 1 januari 2020 mogelijk wordt gemaakt? Hoe is bij deeltijdverblijf in de Wlz rekening gehouden met de organisatorische en financiële aspecten omtrent bedden die niet altijd bezet zijn?
Voor de relatie tussen de pilots logeerzorg en deeltijdverblijf verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4. Voor het jaar 2020 gelden in de Wlz voor deeltijdverblijf dezelfde tarieven als voor voltijdverblijf. De NZa zal in het najaar nader onderzoek doen naar passende tarieven voor 2021. Hierbij wordt ook gekeken naar de een hogere kans op incidentele leegstand bij deeltijdverblijf.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over het actieprogramma Langer Thuis?
Dat is helaas net niet gelukt, maar uit het debat is (terecht) duidelijk geworden dat we over deze en andere onderwerpen ook de komende tijd van gedachten zullen blijven wisselen.
Het bericht ‘Discriminatie en wangedrag bij politie Den Haag’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Discriminatie en wangedrag bij politie Den Haag»?1
Ja.
Zijn de problemen die naar voren worden gebracht bij u bekend en kunt u ze bevestigen?
Ik voer regelmatig overleg met de korpschef over de ontwikkelingen binnen de politieorganisatie. In dat overleg komen ook onderwerpen als discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag aan bod. Waar nodig informeert de korpschef mij over zaken.
De politieorganisatie is een grote organisatie met 65.000 medewerkers die er naar streeft een veilige en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden. Incidenten komen helaas voor, net als in iedere andere organisatie. Voor de korpsleiding staat echter voorop dat ongewenst gedrag wordt onderzocht en aangepakt.
Berichtgeving over misstanden bij de politie hebben effect op politiemedewerkers en de legitimiteit van de organisatie. Onderwerpen als discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag dienen dan ook doorlopend de aandacht te krijgen. Dat is ook de blijvende inzet van de korpschef. In mijn brief van 3 september jl. aan uw Kamer heb ik het beleid van de korpschef beschreven om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en behouden.2
Deelt u de mening dat agenten en andere medewerkers van de politie die niets te maken hebben met deze mistanden óók last ondervinden van dergelijke berichtgeving en dat dit schadelijk kan zijn voor de geloofwaardigheid van de organisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er ondanks signalen van discriminatie, overmatig gebruik van geweld en een verziekte cultuur niet ingegrepen door de leidinggevende(n) van het desbetreffende bureau? Heeft u de leidinggevende(n) hierover gesproken? Zo ja welke verklaring gaven zij hiervoor? Zo niet, bent u dat alsnog van plan?
De korpschef heeft mij bevestigd dat meldingen over grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag in de organisatie worden opgepakt. Zoals ik u in mijn brieven van 9 oktober jl. en 15 oktober jl. heb geschreven is door het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten begin 2019 een (oriënterend en later disciplinair) onderzoek gestart naar aanleiding van de meldingen over vermeende misstanden binnen een team van de politie-eenheid Den Haag. Daarnaast hebben de team- en sectorleiding gesprekken gevoerd met de medewerkers en zijn medewerkers geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek en de reeds genomen stappen.
Ik wacht de uitkomsten van de eerder genoemde trajecten bij de politie (zie mijn brieven van 9 en 15 oktober jl.) af. Daarbij heb ik uw Kamer in het Algemeen Overleg van 10 oktober jl. toegezegd met de korpschef in gesprek te gaan over de inzet voor de totstandkoming van een cultuurverandering bij de politie, evenals de registratie en opvolging van interne klachten en meldingen.
Hoe verklaart u het dat hoewel door verschillende agenten de problemen intern zijn aangekaart, hier geen maatregelen en verbeteringen op hebben gevolgd?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn deze problemen uniek? Zijn bij u vergelijkbare problemen bekend bij andere bureaus in Den Haag, dan wel bij andere bureaus in andere steden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er binnen de politie organisatie geen veilige plek lijkt te zijn om met deze problemen terecht te kunnen en waar deze serieus worden genomen? Wat vindt u daarvan? Welke rol speelt de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) hierin?
Nee, die mening deel ik niet. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden voor het bespreekbaar maken van signalen, zoals het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten, het Landelijk Meldpunt Misstanden en programma’s als de Kracht van het Verschil. Ook besluit de politie binnenkort over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen. Deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. De klachtencommissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise.
Om te voorkomen dat collega’s vastlopen in de organisatie wordt bovendien een ombudsfunctonaris aangesteld binnen de organisatie. Deze functionaris heeft directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Hoe komt het dat zowel de klokkenluider als bronnen tegen de NOS melding doen van discriminatie, overmatig gebruik van geweld en een verziekte cultuur bij de politie, terwijl de politiechef van de desbetreffende eenheid aangeeft «zich niet te herkennen in de signalen» en er binnen de eenheid «niets onder het tapijt wordt geveegd»? Hoe verklaart u dit?
Zie antwoord vraag 4.
Welk verband ziet u tussen deze problemen en de problemen die door de klokkenluider in zijn brief worden aangekaart?
Ik neem aan dat u met uw vraag doelt op de open brief van de heer Boers aan de korpschef, die ik in afschrift heb ontvangen. Op deze brief heeft de korpschef gereageerd. Daarnaast heb ik mij door de korpschef laten informeren over de manier waarop de gesprekken met de heer Boers zijn verlopen. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om persoonlijk met de heer Boers in gesprek te gaan.
Bent u bereid samen met de korpschef in gesprek te gaan met de agenten op het desbetreffende bureau om de problemen te bespreken en te kijken welke oplossingen nodig zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u persoonlijk contact met de klokkenluider gezocht naar aanleiding van zijn brief?2
Zie antwoord vraag 9.
Wat gaat u doen met zijn aanbevelingen en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De adviezen die de heer Boers geeft in zijn open brief passen in het beleid dat de korpschef voert op diversiteit, inclusie en omgangsvormen, waarover ik uw Kamer in mijn brief van 3 september jl. geïnformeerd heb4. In mijn reguliere overleggen met de korpschef spreek ik regelmatig over de ontwikkelingen op dit gebied. Ook de signalen van de heer Boers zijn in mijn overleggen met de korpschef aan de orde geweest. Mijn streven is om u hier in het halfjaarbericht politie in het voorjaar van 2020 nader over te informeren.
Heeft u de problemen die in deze brief naar voren komen besproken met de korpschef? Zo nee, wanneer gaat u dit doen? Wanneer gaat u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek en de actiepunten die er uit volgen?
Zie antwoord vraag 12.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van het lid den Boer (D66) van 5 september 2019?3
Ja.
Hoe verhouden uw antwoorden «Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus.», «De korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen», «De korpschef heeft mij verzekerd dat de politieorganisatie iedere melding van grensoverschrijdend gedrag serieus neemt en aanpakt», «Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van een veilige en inclusief werkklimaat» zich tot de berichten zoals gemeld door de NOS waarin juist zeer zorgelijke problemen rondom discriminatie, overmatig gebruik van geweld en een verziekte cultuur naar voren komen, wat bovendien zeker niet voor het eerst is?
Ik ben er van overtuigd dat de korpsleiding iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag serieus neemt. Bovenop het bestaande beleid en de genomen maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen, zie ik op dit moment geen noodzaak om aan te dringen op extra maatregelen. In de antwoorden op vraag 12 en 13 heb ik aangegeven uw Kamer nader te infomeren in het halfjaarbericht in het voorjaar van 2020.
Deelt u de mening dat het hoog tijd is deze problematiek echt serieus te gaan aanpakken en de daarvoor benodigde maatregelen te treffen? Aan welke maatregelen denkt u? Wanneer kan de Kamer de eerste maatregelen verwachten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van het algemeen overleg Politie op 10 oktober 2019?
Ja, zij het dat dit uiteindelijk niet haalbaar is gebleken.
Het handhavingsverzoek van Mobilisation for the Environment met betrekking tot Schiphol en de Wet natuurbescherming |
|
Cem Laçin , Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het handhavingsverzoek van Mobilisation for the Environment (MOB) met betrekking tot Schiphol en de Wet natuurbescherming en bent u bekend met het bericht «Schiphol heeft al jaren geen natuurvergunning: «100.000 vluchten illegaal»»1?
Ja.
Klopt de stelling van MOB dat Schiphol niet beschikt over een geldige vergunning met betrekking tot de Wet natuurbescherming? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
De luchthaven Schiphol beschikt niet over een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Een vergunning kan noodzakelijk zijn indien er sprake is van een project of andere handeling die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, bijvoorbeeld als gevolg van (extra) stikstofdepositie.
Tot de inwerkingtreding van de Schipholwet was het beleid en juridisch kader voor Schiphol opgenomen in de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving. Het eerste luchthavenverkeerbesluit voor Schiphol dateert van 26 november 2002. Bij genoemde datum is ook het eerste luchthavenindelingbesluit voor Schiphol vastgesteld. Ten behoeve van beide besluiten is destijds een Milieueffectrapportage (MER) opgesteld. Beide besluiten zijn op 20 februari 2003 in werking getreden. Deze besluiten liggen vóór de Europese referentiedatum van 7 december 2004, waarop de lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in de Habitatrichtlijn is vastgesteld. Dat wil zeggen dat in 2002 nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur.
Bij besluit van 18 september 2008 (in werking getreden op 8 oktober 2008) is het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol gewijzigd. Ter voorbereiding op dit besluit is een MER opgesteld («Verder werken aan de toekomst van Schiphol en regio. Korte termijn», Schiphol Group en Luchtverkeersleiding Nederland, 2007). Ook hierbij zijn de natuurwaarden in beschouwing genomen. In het MER wordt geconcludeerd: «Doordat het huidige planalternatief minder vliegtuigbewegingen en overeenkomstige vlieghoogtes laat zien met het lange termijn scenario van het MER «Schiphol 2003», zijn de conclusies van het onderzoek uit 2003 ook van toepassing op het planalternatief van het MER «Korte Termijn». Er is op geen enkel punt sprake van significante effecten op beschermde soorten en/of gebieden in relatie tot de thans vigerende Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet».
Het Ministerie van LNV heeft, als bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming, een handhavingsverzoek gekregen met betrekking tot Schiphol en de vraag of, en zo ja, in hoeverre Schiphol over een Wnb-vergunning dient te beschikken. Ik kan nu niet vooruitlopen op de reactie van het Ministerie van LNV.
Klopt het verweer van Schiphol dat het als honderdjarige niet aan de wet hoeft te voldoen? Of klopt de stelling van MOB dat er voor Schiphol geen uitzondering is van de vergunningsplicht?
Ook Schiphol moet zich aan de wet houden. Noch voor Schiphol, noch voor de andere luchthavens geldt een uitzonderingspositie. Voor wat betreft het handhavingsverzoek kan ik nu niet vooruitlopen op de reactie van het Ministerie van LNV.
Als Schiphol wel een vergunning heeft, is deze actueel, geldig en vergunt deze de huidige operatie en emissies?
Voor Schiphol zijn op grond van de Wet luchtvaart het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) van kracht. Ook heeft Schiphol krachtens de Wet luchtvaart een exploitatievergunning. In het LVB zijn grenswaarden voor de uitstoot van stoffen die lokale luchtverontreiniging veroorzaken opgenomen, waaronder NOx. Er is op dit moment een wijziging van het LVB in voorbereiding die voorziet in het vastleggen van het nieuw normen- en handhavingstelsel (NNHS) en een maximum aantal vliegtuigbewegingen per jaar (500.000).
Daarnaast is de milieuruimte voor Schiphol gekwantificeerd in de zogeheten gelijkwaardigheidscriteria. Vijf van die criteria hebben betrekking op luchtkwaliteit, dat wil zeggen dat ze de maximale uitstoot van vijf luchtverontreinigende stoffen (CO, SO2, NOx, VOS en PM10) bepalen. De gelijkwaardigheidscriteria worden in de hiervoor genoemde wijziging van het LVB meegenomen.
Hoe worden de stikstofemissie van Schiphol en zijn operaties nu gecontroleerd en gehandhaafd?
De Inspectie leefomgeving en transport (ILT) controleert of Schiphol voldoet aan de in het vorige antwoord genoemde luchtvaart-regelgeving en gelijkwaardigheidscriteria en rapporteert hierover twee keer per jaar. Deze handhavingsrapportages worden elke keer aan uw Kamer gestuurd (zie onder meer de Handhavingsrapportage Schiphol 2018, bijlage bij Kamerstuk 29 665, nr. 370). Het Ministerie van LNV is bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming.
Hoeveel NOx mag Schiphol met zijn operaties uitstoten en tot hoeveel depositie in de omliggende natuurgebieden leidt dit?
Het vliegverkeer van Schiphol mag 74,6 gram NOx per ton startgewicht uitstoten (zie onder meer blz. 39 van de in het vorige antwoord genoemde handhavingsrapportage).
Voor het vastleggen van het nieuw normen- en handhavingstelsel (NNHS) in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol wordt vanwege het wegvallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daaraan ten grondslag liggende passende beoordeling, de komende maanden door Schiphol een nieuwe berekening gemaakt van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol. Daaruit zal opnieuw volgen tot hoeveel depositie de uitstoot van het vliegverkeer in Natura-2000 gebieden leidt en tot welke consequenties en vervolgacties dat (na het wegvallen van het PAS) leidt. De resultaten van de berekeningen worden opgenomen in het MER van het nieuw normen- en handhavingstelsel, dat als bijlage bij het te wijzigen LVB aan uw Kamer zal worden voorgelegd.
Hoeveel meer is dat ten opzichte van de vorige/oude situatie voor de Natura 2000-gebieden op de lijst van communautair belang werden geplaatst en hoe wordt die extra depositie gecompenseerd?
Zie de antwoorden op de vragen 6 en 13.
Klopt de stelling van MOB dat de vigerende vergunning die van december 2004 is en een omvang van de operaties en emissies aangeeft van ca. 400.000 vliegbewegingen? Klopt daarmee de conclusie van MOB dat 100.000 vluchten illegaal zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Met de wijzing van de Wet luchtvaart in 2003 door middel van de Schipholwet is een geluidstelsel voor de luchthaven Schiphol ingevoerd dat uitgaat van de vaststelling van grenswaarden voor de geluidbelasting in handhavingspunten. Het eerste besluit waarin dit nieuwe geluidstelsel is vastgelegd, is het Besluit van 26 november 2002 tot vaststelling van een luchthavenverkeerbesluit voor de luchthaven Schiphol (Luchthavenverkeerbesluit Schiphol). In dit besluit is geen aantal vliegtuigbewegingen vastgelegd, maar het hiervoor genoemde systeem van handhavingspunten (de milieugebruiksruimte), waarbij Schiphol binnen de in het besluit opgenomen grenswaarden moet blijven. Momenteel loopt de procedure voor het wijzigen van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB), waarmee de maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen tot en met 2020 en het nieuw normen- en handhavingstelsel juridisch worden verankerd.
Indien de omschrijving «illegaal» volgens u niet klopt, wat is dan volgens u de correcte benaming voor het aantal vliegbewegingen boven de ca. 400.000?
Gaat u (of de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) handhaven zoals MOB verzoekt? Wat betekent dit voor de operaties op Schiphol?
Als u niet gaat handhaven en niet de emissies en deposities terugbrengt naar het vergunde niveau, gaat u dan de huidige emissies vergunnen/legaliseren?
Als u niet gaat handhaven en niet de emissies en deposities terugbrengt naar het vergunde niveau, wat is dan de juridische status van de te veel uitgestoten deposities en emissies?
Hoe zouden de huidige emissies of zelfs een mogelijke groei van de emissies gecompenseerd of gelegaliseerd kunnen worden, nu het Programma Aanpak Stikstof (PAS) geen ruimte verschaft?
Voor het vastleggen van het nieuw normen- en handhavingstelsel in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) wordt vanwege het wegvallen van het PAS de komende maanden door Schiphol een nieuwe berekening gemaakt van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol. Daaruit zal blijken of, en zo ja, welke consequenties en vervolgacties aan de orde zijn.
Hoe staat het met de vergunningen voor de in het handhavingsverzoek van MOB genoemde bouwactiviteiten, zoals de H-pier en de Tango-baan?
Zie het antwoord op de vragen 9 tot en met 12.
Welke vergunningen hebben de overige Nederlandse vliegvelden met betrekking tot de Wet Natuurbescherming? En waar ze ontbreken, wat gaat u hieraan doen?
Lelystad Airport, Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport en Eindhoven Airport beschikken niet over een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Groningen Airport Eelde beschikt wel over een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze is op 2 december 2009 door gedeputeerde staten van Groningen en Drenthe verleend. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden Bruins (ChristenUnie), Amhaouch (CDA) en Paternotte (D66) over het bericht «Schiphol is niet de enige: ook 5 andere Nederlandse vliegvelden missen natuurvergunning» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 540).
Kunt u van alle Nederlandse vliegvelden een tijdlijn verschaffen waarin duidelijk wordt gemaakt in welke periode deze luchthavens beschikten over welke vergunningen met betrekking tot de Wet Natuurbescherming?
Zie het antwoord op vraag 15.
Samenwerking tussen scheepsbouwer Damen en de Nederlandse staat naar aanleiding interne memo’s op het gebied van een corruptieaffaire bij Damen |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Deelt u de conclusie dat Damen in strijd heeft gehandeld met Nederlandse anti-corruptievoorschriften nu duidelijk is dat het bedrijf zeker in veertien gevallen «onjuiste en onvolledige informatie» heeft verstrekt over miljoenenbetalingen aan buitenlandse tussenpersonen?1
Omdat er nog sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek kan ik daar geen verdere uitspraken over doen.
Is het juist dat u tot nu toe van oordeel was dat Damen nieuwe garanties van Atradius Dutch State Business (DSB) mag aanvragen? Zo nee, wat was uw beleid?
Nadat Damen door de Wereldbank voor achttien maanden werd uitgesloten van aanbestedingen heeft de Staat een aantal maatregelen genomen. Zo werd Damen uitgesloten van de mogelijkheid om gebruik te maken van OS-financiering gedurende de disbarment periode van de Wereldbank en werd de toegang van Damen tot de exportkredietverzekering (ekv) tijdelijk opgeschort. Parallel aan deze maatregelen heeft ADSB een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd naar de ekv-portefeuille van Damen waarbij aanvullende informatie door Damen werd aangeleverd. Hieruit bleek Damen in veertien gevallen onvoldoende of onjuiste informatie te hebben gegeven met betrekking tot betaalde agentencommissies. De staat heeft op basis van deze aanvullende informatie de veertien gevallen opnieuw beoordeeld. Dit heeft bij tien van de veertien transacties geleid tot het treffen van maatregelen door het recht op schadevergoeding te laten vervallen. Voorts heeft Damen onder toezicht van de Wereldbank een verbeterprogramma op het terrein van compliance doorgevoerd. Er was onder meer gebleken dat het interne compliance beleid van Damen onvoldoende tot alle medewerkers was doorgedrongen. Inmiddels zijn de interne maatregelen van Damen aangescherpt. Er is onder meer een nieuwe gedragscode opgesteld en het eigen personeel is getraind in het herkennen van verdachte situaties. De Wereldbank heeft Damen vervolgens van de uitsluitingslijst van de Wereldbank afgehaald. Ook de staat heeft, na afronding van het onderzoek naar de ekv-portefeuille van Damen en het treffen van de genoemde maatregelen, Damen weer toegelaten tot de ekv, zij het onder een regime van verscherpt toezicht. Dat betekent dat Damen bij ekv aanvragen extra informatie moet aanleveren over de mogelijke betrokkenheid van derden.
Deelt u de mening dat het gaat om systematisch gedrag om tussenpersonen te begunstigen om zaken te bespoedigen? Zo nee, wat is dan uw analyse?
Zolang het strafrechtelijk onderzoek loopt kan ik hierover geen mening geven.
Herinnert u zich uw antwoord op mijn vragen van 12 juli 2019 waarbij u meldt dat corruptie strafbaar is voor de Nederlandse wet?2
Ja.
Kunt u de Kamer een actueel overzicht geven van het aantal opdrachten waarvoor Damen ingeschreven is en kunt u aangeven hoe u de thans aangevraagde kredieten door Damen beoordeelt in het licht van de vaststelling dat corruptie strafbaar is?
Op dit moment lopen er zesentachtig polissen voor Damen en/of haar financiers. Deze zijn allemaal terug te vinden op de website van ADSB. Zoals bij vraag twee is aangegeven moet Damen bij elke nieuwe transactie uitgebreide informatie aanleveren over de betrokkenheid van derden.
Deelt u de opvatting dat bij de aanbesteding voor nieuwe onderzeeboten ook ervaringen met malversaties en/of corruptie een rol van weging moeten spelen?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude en omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de aanbestedingsregelgeving is bepaald dat (pas) een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijk delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping. Hoewel de aanbesteding van de nieuwe onderzeeboten plaatsvindt op basis van artikel 346 VWEU en dus de aanbestedingsregelgeving formeel niet van toepassing is, is er geen aanleiding van dit beginsel af te wijken.
Bent u bereid Damen uit te sluiten van staatsgaranties van Atradius DSB? Zo nee, waarom niet?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Verder verwijs ik naar de maatregelen die ik heb getroffen, als beschreven in de antwoorden op de vragen twee en vijf, die ik afdoende acht.
Het bericht dat Amerikaanse diplomaten samenwerken met conservatieve staten om seksuele en reproductieve rechten in te perken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Trump Administration steps up war on reproductive rights»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de regering Trump bezig is om een coalitie te vormen met sociaal ultraconservatieve regeringen, van Brazilië tot Saudi-Arabië, met als doel te proberen seksuele en reproductieve rechten in te perken? Zo ja, kunt u toelichten wat u van deze coalitie verwacht tijdens de VN-top later deze maand?
De groeiende regressieve druk op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), onder andere door het opbrengen van tekstvoorstellen tot afzwakken of schrappen van verwijzingen naar SRGR in VN-teksten, geeft reden tot grote zorg. Het betreft hier immers verworven rechten, essentieel voor duurzame ontwikkeling en de 2030 Agenda, en onderdeel van de BHOS-nota «Investeren in Perspectief». Inperking van deze rechten zou onder meer kunnen betekenen dat minder mensen (in plaats van meer) toegang krijgen tot essentiële gezondheidsdiensten en -middelen (zoals moeder- en kindzorg, anticonceptie en HIV-testen en -behandeling); ontwikkeling raakt hierdoor achterop.
Op 23 september, en marge van de VN High Level Meeting on Universal Health Coverage (UHC), presenteerde Alex Azar, Secretary of the United States Department of Health and Human Services, een verklaring namens negentien landen. In deze verklaring maken deze landen onder meer bezwaar tegen SRGR in VN-documenten omdat dit in hun visie onder meer de rol van het gezin zou ondermijnen en abortus zou promoten.
Tijdens de Wereldgezondheidsassemblee van 20–28 mei jongstleden in Genève uitten de VS bezwaren tegen verwijzing naar SRGR in de – toen nog – draft tekst van de Politieke Verklaring over UHC. De VS distantieerden zich van deze paragraaf maar lieten uiteindelijk de resolutie met de draft Politieke Verklaring ongemoeid.
Het is voor de gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes van essentieel belang vast te houden aan internationale afspraken. Nederland ziet de rechten van vrouwen en meisjes als een graadmeter voor rechten in het algemeen. Als deze rechten onder druk komen, volgen andere rechten ook. Daarnaast is toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg ook van belang voor kwetsbare en gemarginaliseerde bevolkingsgroepen waaronder de LHBTI-gemeenschap. In de Politieke Verklaring van de UHC staat nu een sterke SRGR-paragraaf (artikel 68). Nederland heeft daar actief aan bijgedragen, onder meer door deelname aan coalities van landen die hiervoor samen hebben geijverd (groep van 43 landen tijdens de Wereldgezondheidsassemblee).
Tijdens de UN High-Level Meeting on UHC tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York op 23 september jongstleden sprak ik een door 58 lidstaten ondersteunde verklaring uit over behoud van SRGR. In de verklaring werd benadrukt dat SRGR een integraal onderdeel is van UHC en de SDG’s, dat het investeren in SRGR heeft bewezen haalbaar, kosteneffectief en kostenbesparend te zijn en dat gender gerelateerde barrières voor toegang tot UHC en het investeren in Comprehensive Sexuality Education (CSE) in UHC meer aandacht behoeven. Deze boodschap werd gedurende gehele AVVN-week herhaald door KNL delegatieleden, zo ook door de Minister President van Aruba en de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking bij een SheDecides evenement op 23 september.
Tijdens de door Kenia, Denemarken en het VN Bevolkingsfonds (UNFPA) georganiseerde top in Nairobi ter ere van het 25-jarig bestaan van het Actieprogramma van de Internationale Bevolkingsconferentie (ICPD) presenteerde ik op 12 november jongstleden namens Nederland samen met ministers uit Zuid-Afrika en Finland een verklaring namens 55 landen waarin steun wordt uitgesproken voor de ICPD, SRGR, vrouwenrechten en gendergelijkheid. Tijdens de Top, die door zo’n 9.500 afgevaardigden uit ruim 170 landen werd bijgewoond, werd duidelijk dat de overgrote meerderheid van landen genoemde thema’s steunt. Een door de VS gepresenteerde verklaring langs lijnen van de verklaring van negentien landen rond de UHC, kon rekenen op ondersteuning door tien landen.
Nederland blijft zich bilateraal en in EU- en VN-kader samen met gelijkgezinde landen inzetten voor SRGR en vrouwenrechten en behoud van bestaande afspraken op dit gebied o.a. door vast te houden naar verwijzingen naar SRGR in VN-teksten.
Is het u bekend dat de Verenigde Staten eenzelfde tactiek hanteerde tijdens een grote conferentie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) die in mei heeft plaatsgevonden? Zo ja, heeft Nederland zich hier destijds tegen uitgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich ook zorgen over de gevolgen van deze samenwerking tussen de Verenigde Staten en sociaal conservatieve landen op de toegang tot goede reproductieve en seksuele zorg voor miljoenen vrouwen en meisjes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u met uw ambtsgenoot in de Verenigde Staten gesproken over seksuele en reproductieve rechten? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog op korte termijn te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland zal het belang van SRGR en de Nederlandse zorgen terzake blijven benadrukken bij de geëigende Amerikaanse autoriteiten. En marge van de International Conference on Mental Health and Psycho-Social Support bracht Plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking dit op bij de Deputy Assistant Administrator van het United States Agency for International Development (USAID).
Zal Nederland tijdens de VN-top later deze maand seksuele en reproductieve rechten actief verdedigen en zich uitspreken tegen de pogingen van de coalitie onder leiding van de Verenigde Staten om reproductieve en seksuele rechten in te perken? Zo ja, heeft u hierover contact met Nederlandse bondgenoten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Nederland heeft zich tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties actief ingespannen voor SRGR en behoud van bestaande internationale afspraken op dit gebied. Zo heeft Nederland mede namens 58 landen een verklaring gepresenteerd waarin deze landen het belang bepleiten van SRGR in Universal Health Coverage (UHC) speciaal voor vrouwen, meisjes, adolescenten en gemarginaliseerde groepen mensen. De Politieke Verklaring over UHC bevat nu een sterke SRGR-paragraaf conform de 2030 Agenda en de Sustainable Development Goals (SDG’s). Nederland blijft zich bilateraal en in EU- en VN-kader inzetten voor vrouwenrechten en SRGR en behoud van bestaande afspraken op dit gebied o.a. door vast te houden naar verwijzingen naar SRGR in VN teksten.
Het bericht ‘Minister Dekker kan teloorgang sociale advocatuur niets schelen; NOvA blijft weg uit topberaad’ |
|
Michiel van Nispen , Niels van den Berge (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse Orde van Advocaten verder overleg zinloos vindt?1
Ik ken het bericht van de NOvA waarin zij schrijven niet meer deel te nemen aan het topberaad. Ik betreur de beslissing van de NOvA om weg te blijven uit het topberaad en ik heb aangegeven dat mijn deur altijd open staat. Ik geloof dat voor het gezamenlijk vinden van oplossingen het noodzakelijk is om in gesprek te blijven. Ik heb de NOvA uitgenodigd om op korte termijn weer in gesprek te gaan.
Wat vindt u ervan dat het vertrouwen in een goede uitkomst tot een dieptepunt is gedaald?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe heeft het zover kunnen komen en wat gaat u eraan doen?
Kort voor Prinsjesdag heeft de NOvA een brandbrief gestuurd over de acute nood bij de sociale advocatuur met daarin het verzoek om 25–30 mln. aan extra middelen (in de periode 2020–2024). Nu er op Prinsjesdag geen extra geld beschikbaar is gesteld voor de rechtsbijstand heeft de NOvA aangekondigd niet langer aan het topberaad deel te nemen. Het feit dat er in de rijksbegroting voor 2020 geen extra geld beschikbaar komt, is in lijn met het regeerakkoord dat stelt dat het stelsel binnen het budgettaire kader wordt herzien. Dat is ook het uitgangspunt geweest bij het opstellen van het uitvoeringsplan dat met de inbreng van verschillende partijen, waaronder de NOvA, tot stand is gekomen.
De veranderopgave is omvangrijk en ik vind het van groot belang om aandacht te geven aan de verhoudingen met en relatie tussen betrokken partijen. Naar aanleiding van de motie van lid van Dam c.s. is hier extra in geïnvesteerd.2 Zo heb ik Bureau Gateway gevraagd een review uit te voeren om op voorhand te bekijken of aan de randvoorwaarden voor een goede start van de herziening is voldaan.3 Bureau Gateway heeft geconcludeerd dat een heldere governancestructuur nodig is. Naar aanleiding hiervan is de rol van het topberaad bepaald. De NOvA heeft vanaf de start deel uit gemaakt van het topberaad.
Ik betreur de beslissing van de NOvA om nu uit het topberaad te stappen en hoop dat de NOvA ingaat op mijn eerder genoemde uitnodiging om ook in dat verband weer met elkaar in gesprek te gaan. Ik geloof in de kracht van samenwerking om te komen tot een nieuw stelsel en betere vergoedingen voor de advocatuur.
De video 'CBR belt politie voor vechtpartij en nu gaan we de mail van de directeur platleggen' |
|
Rutger Schonis (D66), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de video «CBR belt politie voor vechtpartij en nu gaan we de mail van de directeur platleggen»?1
Ja.
Herkent u het beeld van de YouTube uitzending, waarin te zien is dat er nog steeds veel jongeren met sterk uiteenlopende medische achtergronden zoals Asperger en ADD door het CBR gekeurd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, álle jongeren die examen doen moeten volgens de wetgeving door CBR beoordeeld worden; niet alleen of zij rijvaardig zijn, maar ook of zij rijgeschikt zijn. Alle examenkandidaten dienen volgens de huidige wetgeving voor de aanvraag van een rijbewijs een verklaring van geschiktheid te hebben en een theoriecertificaat. Examenkandidaten die alle vragen op de gezondheidsverklaring van het CBR met «nee» beantwoorden, krijgen direct van CBR bericht dat ze rijgeschikt zijn. Kandidaten die een aandoening hebben en/of medicatie gebruiken waardoor zij mogelijk niet veilig kunnen rijden, worden door CBR doorverwezen naar een keurend arts of keurend medisch specialist voor controle. CBR kan hen ook vragen een rijtest te doen, zodat beoordeeld kan worden of iemand voldoende rijgeschikt is.
Kunt u al iets toelichten over uw eerdere toezegging waarin u zegt kritisch te kijken naar de lijst met aandoeningen uit de Regeling eisen geschiktheid 2000, kunt u daar al iets over toelichten richting de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 10 september jl.2 heb ik aangegeven de Gezondheidsraad gevraagd te hebben mee te denken over de lijst van aandoeningen. Dit alles uiteraard binnen de kaders van de Europese regelgeving. De Gezondheidsraad beraadt zich momenteel op mijn verzoek.
Bent u bereid om compensatie te leveren voor de groep jongeren die, zoals de uitzending toont door de langere wachttijden op medische keuringen hogere kosten maken voor onder andere rijlessen?
Zoals aangegeven in het plenaire debat van 11 september jl. informeer ik u voor de begrotingsbehandeling nader over mijn onderzoek naar de mogelijkheden voor compensatie van gemaakte kosten.
Kunt u aangeven of personen geen rijexamen kunnen doen of het rijbewijs na volbrengen van het rijexamen niet kunnen aanvragen omdat ze te lang moeten wachten op de medische keuring?
Exacte cijfers heb ik niet. Maar gelet op de problematiek van de lange doorlooptijden bij het CBR is dit mogelijk. Het CBR adviseert kandidaten daarom om bij het behalen van het theoriecertificaat gezondheidsverklaring in te dienen. Het CBR heeft geen zicht op wanneer in het traject van praktijkopleiding kandidaten dit ook daadwerkelijk doen. Wanneer kandidaten halverwege de opleiding of later het proces starten kan het inderdaad zijn dat ze al klaar zijn voor het praktijkexamen maar nog geen verklaring van geschiktheid hebben. Ze kunnen dan nog geen examen doen. Mocht het theoriecertificaat dreigen te verlopen dan worden kandidaten wel met prioriteit geholpen door het CBR.
Kunt u aangeven wat de achterliggende reden is dat een theorie-examen maar één jaar geldig is?
Het theoriecertificaat is een jaar en zes maanden geldig. De achterliggende reden is dat men kan beginnen met rijles op 16,5 jaar en op dat moment ook een theorie-examen kan aanvragen. Vanaf 17 jaar is een praktijkexamen mogelijk in het kader van 2ToDrive. De geldigheidsduur is gebaseerd op een periode die acceptabel is om voldoende kennis te bezitten om een rijopleiding te volgen en een praktijkexamen af te leggen. Beide examens zouden idealiter kort na elkaar moeten plaatsvonden. Voor C en D rijbewijzen is het theoriecertificaat 2 jaar geldig vanwege een mogelijke langere opleidingstijd.
Hoe kijkt u er tegenaan om deze termijn van geldigheid van het theorie-examen te verlengen zodat met name jongeren die buiten de termijn van één jaar slagen voor het rij-examen geen extra kosten kwijt zijn aan het opnieuw moeten doen van het theorie-examen?
Ik vind het vervelend dat examenkandidaten lang moeten wachten op hun verklaring van geschiktheid. Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn brief van 10 september jl. zal de invoering van de administratieve verlenging voor 75-plussers het CBR meer ruimte geven om de overige groepen – onder wie examenkandidaten – tijdig te helpen. Het CBR geeft in de bijgevoegde prognose aan dat de doorlooptijden van deze groepen 4 maanden na invoering van deze regeling bij benadering gehalveerd zullen zijn. Een verlenging van de geldigheidsduur is gelet op de kennis van de verkeersregels in relatie tot beginnende bestuurder niet wenselijk.
Bent u reeds in gesprek geweest met de Nederlandse Vereniging voor Autisme? Kunt u toelichten tot welke acties dit heeft geleid?
Met de Nederlandse Vereniging voor Autisme is begin oktober 2019 overleg geweest. Zij hebben hun zorgen o.a. over de werking van het huidige stelsel daarin naar voren gebracht. Deze worden meegenomen in de contacten met de Gezondheidsraad en in het onderzoek naar de stelselherziening die de SWOV uitvoert.
Het CETA-verdrag dat afbouw gaswinning in de weg staat |
|
Sandra Beckerman , Mahir Alkaya |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel uit het Dagblad van het Noorden over het handelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) dat de afbouw van gaswinning tegenhoudt?1 Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Ja. Voor sommige punten in het artikel is een nuancering op zijn plaats. Genoemde bedrijven kunnen geen aanspraak kunnen maken op de beschreven schadevergoeding onder het CETA verdrag. Het Canadese Vermilion Energy is geen gasproducent in het Groningen gasveld en kan geen aanspraak maken op gederfde winst ten gevolge van de afbouw van de winning uit dit veld. Ook ExxonMobil kan geen aanspraak maken op een schadevergoeding via het CETA-verdrag. ExxonMobil is namelijk een Amerikaans bedrijf en valt buiten de werking van CETA.
Heeft u al signalen ontvangen van gaswinningsbedrijven die wanneer het handelsverdrag geldig is, claims bij de Nederlandse overheid willen neerleggen? Zo ja, welke? Zo nee, verwacht u die?
Ik heb geen signalen ontvangen van gaswinningsbedrijven die claims neer willen leggen wanneer het handelsverdrag geratificeerd is. Ik verwacht deze ook niet in de toekomst.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de daling van gaswinning in kleine velden na eventuele invoering het CETA-verdrag?
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de eventuele ratificatie van CETA van invloed is op gaswinning uit kleine velden.
Hoe verhoudt zich een claim van een dochterbedrijf van ExxonMobil tot het Akkoord op Hoofdlijnen? Is er in dat Akkoord een afspraak opgenomen dat zij niet kunnen claimen bij vermindering van winsten in kleine velden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven verwacht ik geen claims als het CETA verdrag is geratificeerd. Het AoH ziet daarnaast enkel op het Groningenveld, en bevat geen bepalingen omtrent gaswinning uit kleine velden.
Bereidt u zich voor op eventuele claims die komen? Zo ja, hoe doet u dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn er in Nederland nog meer dan in het artikel genoemde gaswinningsvelden, waar de winning na het CETA-verdrag mogelijk claims gaat opleveren?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat als CETA geratificeerd wordt, zowel de stop van de gaswinning in Nederland als de energietransitie richting duurzaam energie onder druk komen te staan vanwege het prijskaartje door dergelijke claims? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verdragstekst van CETA bevestigt expliciet het recht voor overheden om te reguleren in het publieke belang. Het gaswinningsbeleid en de energietransitie in Nederland zijn publieke belangen. CETA biedt buitenlandse investeerders enkel recht op schadevergoeding in het geval van onteigeningen die niet in het publiek belang zijn en/of wanneer geen adequate compensatie is betaald. Het verdrag voorziet derhalve in een zorgvuldige balans tussen de bescherming van publieke belangen en het stimuleren van investeringen. Voor de verwachtingen ten aanzien van claims verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u garanderen dat inwoners van Nederland nooit de financiële gevolgen, direct en/of indirect, ondervinden van eventuele claims van gaswinningsbedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het geval van onteigeningen biedt CETA buitenlandse investeerders enkel recht op schadevergoeding wanneer er geen sprake is van een publiek belang en/of wanneer er geen adequate compensatie is betaald. Van beide is bij de afbouw van de gaswinning in Groningen geen sprake. Een succesvolle claim onder het eventuele CETA-verdrag acht ik dan ook zeer onwaarschijnlijk.
Deelt u de mening dat het CETA-verdrag goed is voor olie- en gasbedrijven, maar slecht voor het klimaat zoals Milieudefensie verklaart op haar website?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u om deze reden bereid zich tegen dit verdrag te keren?
Ik deel deze mening niet. Door CETA worden zowel importtarieven op goederen die kunnen bijdragen aan duurzame ontwikkeling afgeschaft als importheffingen op fossiele brandstoffen. De verlaagde importheffingen op fossiele brandstoffen hebben volgens de Sustainability Impact Assessment slechts beperkte effecten op de uitstoot van broeikasgassen. De verwachting van het Sustainability Impact Assessment bij CETA is dat de productie stabiel zal blijven door het akkoord. De handel in fossiele brandstoffen is vooral afhankelijk van andere factoren, zoals de internationale olieprijs.
Canada, de EU en haar lidstaten dienen zich bovendien aan hun verplichtingen onder het Parijs-akkoord en aan andere klimaatdoelstellingen te houden. De inwerkingtreding van CETA heeft hier geen invloed op. CETA bevat voorts afspraken die een positieve bijdrage aan het klimaat kunnen leveren. Partijen bevestigen in de duurzaamheidshoofdstukken van CETA het Parijs akkoord te ratificeren en te implementeren en spreken af hierin gezamenlijk op te trekken.
Kunt u beloven dat wanneer Nederland tegen dit verdrag stemt, dat dit het einde betekent van CETA?
Nederland heeft CETA in 2016 ondertekend. Voor de ratificatie ligt het verdrag ter goedkeuring aan het parlement voor. CETA is een gemengd verdrag. De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan, wanneer een EU-lidstaat een gemengd handelsakkoord niet ratificeert, is onontgonnen terrein en zal in de Raad moeten worden besproken.
Het verband tussen landbouwgif en de ziekte van Parkinson |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Risico op ziekte van Parkinson bij blootstelling aan landbouwgif»?1
Ja. Ik neem deze berichtgeving serieus en ik begrijp dat deze aanleiding kan geven tot zorgen.
Hoe komt het dat fabrikanten van pesticiden ondanks de wetenschappelijke conclusie dat er «een mogelijk oorzakelijk verband [kan zijn] met het ontstaan van de ziekte van Parkinson» geen testen doen om de risico’s op Parkinson in kaart te brengen en waarom bestaat er geen verplichting tot het doen van dergelijke testen?
De Europees geharmoniseerde toelatingsprocedure voorziet op dit moment in een getrapte benadering voor het aspect «toxiciteit voor mensen». Dit betekent dat er standaard proefdierstudies en openbare wetenschappelijke literatuur opgenomen dienen te worden in het aanvraagdossier. In deze proefdierstudies wordt ook naar mogelijke neurotoxische effecten gekeken. Als tijdens de beoordeling hiervan blijkt dat er aanwijzingen zijn voor mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, dan dient de aanvrager aanvullende specifieke (proefdier)studies uit te voeren gericht op neurotoxische effecten. De ziekte van Parkinson is één van de mogelijke motorische en neurologische aandoeningen.
Deelt u de mening van de European Food Safety Authority (EFSA), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Vereniging voor Neurologie dat de risico’s op de ziekte van Parkinson, als gevolg van de blootstelling aan pesticiden, nog onvoldoende in kaart zijn gebracht? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s wel in kaart worden gebracht en op welke termijn? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?2
Ctgb, EFSA en RIVM bevelen aan om de Europese goedkeuringsprocedure te verbeteren in relatie tot mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, waarvan de ziekte van Parkinson er een is. Ik ondersteun deze aanbeveling en zal de Europese Commissie vragen dit voortvarend op te pakken.
Zijn er op dit moment bestrijdingsmiddelen op de Nederlandse markt waarvan bekend is dat er een verband is met de ziekte van Parkinson? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze middelen niet meer verkocht mogen worden en op welke termijn? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het over het in het bericht genoemde Mancozeb, dat wel in verband met deze ziekte wordt gebracht?3
Het is op dit moment niet duidelijk welke Europees goedgekeurde werkzame stoffen in verband kunnen worden gebracht met de ziekte van Parkinson. Voor de werkzame stof mancozeb zijn epidemiologische studies beschikbaar met verschillende uitkomsten, waarbij een verband als ook geen verband wordt gerapporteerd met de ziekte van Parkinson. Deze werkzame stof wordt in de uitzending van Zembla genoemd.
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de Nederlandse inbreng in het SCoPAFF van 21 en 22 oktober jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 485). Nederland heeft hierin met een stemverklaring aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met de tijdelijke verlenging van de werkzame stof mancozeb en de Europese Commissie opgeroepen de besluitvorming van de stof mancozeb af te ronden voor 31 januari 2020. Er is desondanks besloten de goedkeuring van mancozeb met een jaar te verlengen. De Europese Commissie heeft toegezegd de besluitvorming over de herbeoordeling van de werkzame stof mancozeb zo spoedig mogelijk af te ronden.
Deelt u de mening dat er op grond van het voorzorgsprincipe een moratorium moet komen op verkoop en gebruik van verdachte middelen totdat onderzoek uitwijst dat deze middelen niet schadelijk zijn? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet en welke gezondheidsrisico’s brengt dit met zich mee?
Werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen worden op grond van het voorzorgsprincipe alleen goedgekeurd of toegelaten als uit de Europees geharmoniseerde beoordelingsprocedure blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. In dit licht is een moratorium overbodig. Wel vind ik het belangrijk dat de Europese goedkeuringsprocedure verbeterd wordt in relatie tot mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, waarvan de ziekte van Parkinson er een is. Zie het antwoord op vraag 3.
Wat doet de Inspectie SZW op dit moment concreet om te controleren dat agrariërs en kwetsbare werknemers, bijvoorbeeld Oost-Europese medewerkers die vanwege onzekere contracten niet aan de bel trekken, geen vergrote kans op de ziekte van Parkinson lopen bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen?
Werkgevers zijn, overeenkomstig de Arbeidsomstandighedenwet, primair verantwoordelijk voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht. Dit doet de Inspectie SZW in 17 programma’s, waaronder het programma Agrarische en Groene sector. Binnen dit programma doet de Inspectie SZW onderzoek naar gewasbescherming. Voorbeelden daarvan zijn enkele controles naar aanleiding van meldingen in 2018 en 2019. Daarnaast wordt bij (reguliere) inspecties in de agrarische sector door de inspecteurs gecontroleerd of chemicaliën, waaronder gewasbeschermingsmiddelen, veilig zijn opgeborgen en of de beschermingsmiddelen nog goed zijn.
De Inspectie SZW kan handhavend optreden als zij zelf constateert dat de wet- en regelgeving wordt overtreden. Zeker bij het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen is de kans relatief klein om op het juiste moment te controleren. Daarom is het van groot belang dat misstanden bij de Inspectie SZW gemeld worden. Meldingen die bij de Inspectie SZW binnenkomen worden zeer serieus genomen en afhankelijk van de informatie kan besloten worden tot nader onderzoek.
Werknemers, ook arbeidsmigranten, kunnen misstanden telefonisch of online melden bij de Inspectie SZW. De meldingsformulieren zijn online beschikbaar in het Pools, Bulgaars, Spaans, Roemeens, Engels en Portugees.
Deelt u de mening dat een meldingsplicht moet gaan gelden voor het omgaan met bestrijdingsmiddelen die in verband kunnen worden gebracht met de ziekte van Parkinson? Zo ja, op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen worden alleen goedgekeurd of toegelaten als uit de Europees geharmoniseerde beoordelingsprocedure blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. In dit licht is een meldingsplicht overbodig. Wel vind ik het belangrijk dat de Europese goedkeuringsprocedure verbeterd wordt in relatie tot mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, waarvan de ziekte van Parkinson er een is. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de ziekte van Parkinson onder agrariërs net zoals Frankrijk ook in Nederland als beroepsziekte kan worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent geen systeem van erkenning van beroepsziekten waar, zoals in Frankrijk, ook een financiële vergoeding aan gekoppeld is: ongeacht de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid is er een financieel vangnet en dienen door de werkgever en de werknemer gezamenlijk de mogelijkheden tot re-integratie benut te worden.
Wel heeft het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) een overzicht van gemelde beroepsziekten. Het doel hiervan is het vergroten van inzicht in de oorzaken en risico’s in het werk en de relatie tussen werk en gezondheid. Deze informatie is bruikbaar voor branches en bedrijven voor het opzetten van preventiebeleid. Dit overzicht komt tot stand door meldingen van bedrijfsartsen en systematisch wetenschappelijk literatuuronderzoek dat kan leiden tot registratierichtlijnen. Voor veelvoorkomende aandoeningen is een dergelijke richtlijn aanwezig. Voor de ziekte van Parkinson is dat niet het geval. Wel is er op de website van het NCvB een factsheet over bestrijdingsmiddelen en de mogelijke gevolgen van blootstelling daaraan beschikbaar. Deze geeft een overzicht van recente, beschikbare informatie. Deze informatie dient als referentiekader voor bedrijfsartsen. Bedrijfsartsen kunnen aan de hand van dit referentiekader al een melding maken van de ziekte van Parkinson als beroepsziekte, maar hebben dit de afgelopen 20 jaar slechts één maal gemeld, in de bouwnijverheidssector. Parkinsonisme staat ook genoemd in een Europese informatiegids over beroepsziekten die in 2009 is opgesteld in opdracht van de Europese Commissie.
Het rapport van de Commissie-Oskam over tarieven en marktwerking voor deurwaarders |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Rapport Oskam: Met marktwerking voor deurwaarders is echt he-le-maal niets mis»?1
Bij brief van 15 juli 2019 heb ik Uw Kamer het advies van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Commissie Oskam) aangeboden.2 Bij die brief is tevens bijgevoegd het onderzoeksrapport van Pro-Facto waaraan in het artikel in Follow the Money van 18 september 2019 wordt gerefereerd. Ik wil niet vooruit lopen op de inhoudelijke reactie op het rapport. Deze bereid ik thans voor en verwacht ik dit jaar nog naar uw Kamer te sturen.
Wat is uw reactie op de observatie dat de uitkomsten van zowel het Cebeon onderzoek als het Pro Facto-onderzoek onvoldoende betrouwbaar zijn om er conclusies uit te kunnen trekken? Wat zijn volgens u de gevolgen daarvan op de betrouwbaarheid en validiteit van het rapport van de Commissie-Oskam?
Het is mij niet ontgaan dat er discussie bestaat over de betrouwbaarheid van de onderzoeken door Pro-Facto en Cebeon. Zoals in de beantwoording van de vorige vraag is aangegeven, wordt thans de beleidsreactie op het rapport van de commissie Oskam voorbereid. Ik wil daar met mijn oordeel niet op vooruitlopen. Dit geldt ook voor mijn oordeel over de betrouwbaarheid en validiteit van het rapport en/of van de uitkomsten van de daaraan mede ten grondslag liggende onderzoeken. Overigens blijkt uit het rapport van de commissie Oskam dat deze haar advies niet alleen heeft gebaseerd op de onderzoeken door Pro Facto en Cebeon.
Wat is uw reactie op het feit dat de enquête die gehouden is onder deurwaarders een onvoldoende betrouwbare respons had? Wat zijn volgens u de gevolgen daarvan op de betrouwbaarheid en validiteit van het rapport van de Commissie-Oskam?
Zoals ik in mijn vorige antwoord heb aangegeven, is een reactie op het rapport van de commissie Oskam en de wijze waarop de commissie tot haar advies is gekomen in voorbereiding.
Wat is uw reactie op de constatering uit het rapport van de Commissie-Oskam dat deurwaarders mét prestatiecontracten wel degelijk meer beslagen leggen dan deurwaarders zónder die contracten, maar vervolgens een van de conclusies van het onderzoek luidt dat er géén negatieve effecten zouden zijn van prestatiecontracten? Deelt u de mening dat die tegenstelling tot aanvullend onderzoek had moeten leiden?
Omdat ik alle aspecten uit het rapport van de commissie Oskam eerst zorgvuldig wil wegen kan ik ook nog niet aangeven of ik met uw Kamer de conclusie deel dat er sprake is van een tegenstelling, die tot aanvullend onderzoek had moeten leiden. De zogenoemde prestatiecontracten zal ik betrekken bij mijn beleidsreactie.
Deelt u de mening dat serieuze aanwijzingen voor het verrichten van onnodige ambtshandelingen zoals bevonden in het onderzoek hadden moeten leiden tot aanvullend onderzoek?
Thans bezie ik de vervolgstappen op basis van het rapport.
Ik deel met u dat serieuze aanwijzingen tot het verrichten van onnodige ambtshandelingen altijd goed moeten worden bezien. Of deze een aanleiding vormen om daadwerkelijk over te gaan tot vervolgststappen, zal ik bezien in het licht van mijn totale reactie op het voorstel van commissie Oskam.
Deelt u de mening dat niet de instellingstermijn van de onderzoekscommissie leidend zou moeten zijn voor de inhoud van het onderzoek, maar juist de validiteit en betrouwbaarheid van de bronnen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb geen aanleiding er aan te twijfelen dat de commissie Oskam daaromtrent de juiste afwegingen heeft gemaakt, te meer omdat de instellingstermijn van de commissie tweemaal verlengd is en de commissie daarnaast eigenstandig onderzoek heeft gedaan om de validiteit en betrouwbaarheid van bronnen te borgen.
Deelt u de mening dat de tarieven van schuldeisers aan deurwaarders hoog genoeg moeten zijn om deurwaarders op een verantwoorde wijze schulden te kunnen laten innen? Welke gevolgen verbindt u hier aan? Kunt u dat toelichten?
De overheid staat als stelselverantwoordelijke voor een goede balans in de behartiging door de deurwaarder van de belangen van zowel schuldeisers als van schuldenaren. Om de deurwaarder deze behartiging van belangen op een onafhankelijke en onpartijdige wijze te kunnen laten vervullen is een afweging nodig tussen een goede, verantwoorde en efficiënte bedrijfsvoering van de deurwaarder (inclusief een redelijke vergoeding), de bescherming van de schuldenaar tegen hoog oplopende kosten en de belangen van de schuldeiser die zijn rekening betaald wil zien tegen zo laag mogelijke kosten. Deze afweging moet plaatsvinden binnen de rechtsstatelijke uitgangspunten.
In dat licht bezie ik ook de tariefstelling tussen schuldeisers en deurwaarders. Hierover heeft de commissie Oskam mij geadviseerd. Ik ben thans bezig mijn reactie daarop te formuleren. Zoals hiervoor aangegeven, wil ik daarop niet vooruitlopen.
Vindt u schaalvergroting onder deurwaarderskantoren een wenselijke ontwikkeling?
Ja. In de afgelopen jaren is wat de vraag naar deurwaardersdiensten betreft, sprake van een dalende trend. Dat geldt zowel voor de ambtelijke als niet ambtelijke taken van een deurwaarder. De werkgelegenheid voor de deurwaarderij daalt. Kantoren zoeken op landelijk niveau de samenwerking op, bundelen de krachten en pakken hiertoe de ruimte die met het loslaten van de regionale gebiedsindeling in 2001 is ontstaan. Daar is niets op tegen zolang deurwaarders hun dienstverlening binnen die robuustere deurwaarderskantoren kunnen bieden op onafhankelijke, maatschappelijk verantwoorde en toekomstbestendige wijze.
Vindt u dat de marktwerking voor deurwaarders is doorgeslagen en beteugeld dient te worden?
De constatering dat de markwerking is doorgeslagen, vind ik niet juist. Dat is in lijn met mijn beantwoording op 14 juni 2019 van eerdere vragen van de leden Van Nispen en Jasper van Dijk (beiden SP).3 Het maken van prijsafspraken tussen de gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever is inherent aan de in 2001 geïntroduceerde marktwerking.
De commissie Oskam concludeert in haar rapport dat het onderzoeksrapport van Pro Facto noch het eigen onderzoek aanknopingspunten biedt om de huidige marktwerking af te schaffen en daarmee acht ik de kwalificatie «doorgeslagen» niet passend. Wel acht de commissie een zekere correctie van de marktwerking op zijn plaats. Ik zal daarop nader ingaan in de beleidsreactie die thans wordt voorbereid.
Bent u van mening dat het rapport onvoldoende redenen geeft om te concluderen dat prestatiecontracten niet nadelig zijn voor deurwaarderskantoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In lijn met de beantwoording van de hiervoor gestelde vragen, wil ik niet vooruitlopen op mijn beleidsreactie op het rapport. In zijn algemeenheid kan ik nu al wel stellen dat ik prestatiecontracten onwenselijk vind wanneer deze er louter op zijn gericht dat een opdrachtgever kan verdienen aan ambtshandelingen.
Kunt u aangeven hoe u de aantallen en de noodzakelijkheid van ambtshandelingen in de gaten blijft houden om te kunnen voorkomen dat perverse prikkels de belangen van schuldenaars schaden?
Ik vind dat primair een taak voor de publieke beroepsorganisatie, de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) in samenspel met de toezichthouder, het Bureau financieel toezicht (Bft). Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid volg ik in samenspraak met betrokken organisaties de ontwikkelingen om daar waar nodig vervolgstappen te nemen. Zoals ik in antwoord op vraag vijf al heb aangegeven, zal ik dit ook bezien in het licht van mijn totale reactie op het voorstel van commissie Oskam.
Deelt u de mening dat enkel nieuw onderzoek voldoende licht kan laten schijnen op de fundamentele vraag of marktwerking voor deurwaarders wel of niet verder ingeperkt of zelfs afgeschaft zou moeten worden?
Nee, die mening vind ik te voorbarig. In mijn beleidsreactie waarmee ik nog dit jaar verwacht te komen, ga ik nader in op wat de commissie Oskam over marktwerking heeft geadviseerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Bestuurscollege Bonaire huurt journalisten in voor communicatiebeleid’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bestuurscollege Bonaire huurt journalisten in voor communicatiebeleid»?1
Ja.
Is het gebruikelijk dat journalisten zowel communicatieadviseur zijn van een overheid en gelijktijdig onafhankelijk journalist?
Nee. In een democratische samenleving vervullen journalisten ten opzichte van de overheid een belangrijke controlerende rol. Door journalisten in te huren kán het beeld ontstaan dat zij – of zelfs de journalistieke beroepsgroep als geheel – deze «waakhondfunctie» niet onafhankelijk uitvoeren. De rijksoverheid heeft daarom ook een richtsnoer dat beschrijft in welke situaties journalisten wel/niet voor werkzaamheden mogen worden ingehuurd. Daarin is onder meer opgenomen dat journalisten van kranten, tijdschriften, websites en presentatoren van RTV programma’s die (vooral) schrijven over politiek, overheidsbeleid en politieke meningsvormen door de rijksoverheid nooit mogen worden ingehuurd voor het geven van mediatraining, het houden van een inleiding, het schrijven of redigeren van het teksten, het presenteren van bijeenkomsten of het leiden van discussies.
Hoe is deze communicatieadviseur, die kennelijk al jaren dit werk doet voor het bestuurscollege van Bonaire, aan deze functie gekomen? Wie heeft wanneer, vanaf 2005, het besluit tot inhuur genomen?
Het is een eigenstandige keuze geweest van het bestuurscollege van Bonaire om tot dit construct van (voornemen tot) inhuur te komen. Ik beschouw dit als een lokale zaak waarbij het bestuurscollege in het publieke debat en (desgevraagd) richting de eilandsraad van Bonaire verantwoording kan afleggen.
Hoe moeten de uitlatingen, op zijn persoonlijke nieuwssites en krantenartikelen, van deze «journalist» worden gezien in het licht van zijn communicatierol? Hoe onafhankelijk is dan deze eigen berichtgeving van de «journalist» ten aanzien van zijn rol voor het bestuurscollege van Bonaire, of zijn werk voor de landen Aruba en Curaçao?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre heeft deze «journalist» gebruik gemaakt van zijn kennis die hij opdeed als communicatieadviseur van het bestuurscollege van Bonaire, voor het schrijven van zijn eigen stukken op zijn eigen websites? Hoe beoordeelt u dat?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre hebben de zeer kritische artikelen en commentaren op de eigen websites, die soms ook ongefundeerd waren, van deze «journalist» een negatief effect gehad op de relatie tussen Nederland en het bestuurscollege van Bonaire?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Schiphol heeft al jaren geen natuurvergunning: '100.000 vluchten illegaal'’ |
|
Eppo Bruins (CU), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schiphol heeft al jaren geen natuurvergunning: «100.000 vluchten illegaal»»?1
Ja.
Klopt het dat Schiphol geen natuurvergunning heeft voor zijn economische activiteiten? Zo ja, waarom niet?
De luchthaven Schiphol beschikt niet over een vergunning Wet natuurbescherming (Wnb). Een vergunning kan noodzakelijk zijn indien er sprake is van een project of andere handeling die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, bijvoorbeeld als gevolg van (extra) stikstofdepositie.
Tot de inwerkingtreding van de Schipholwet was het beleid en juridisch kader voor Schiphol opgenomen in de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving. Het eerste luchthavenverkeerbesluit voor Schiphol dateert van 26 november 2002. Bij genoemde datum is ook het eerste luchthavenindelingbesluit voor Schiphol vastgesteld. Ten behoeve van beide besluiten is destijds een Milieueffectrapportage (MER) opgesteld. Beide besluiten zijn op 20 februari 2003 in werking getreden.
Deze besluiten liggen vóór de Europese referentiedatum van 7 december 2004, waarop de lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in de Habitatrichtlijn is vastgesteld. Dat wil zeggen dat in 2002 nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur.
Bij besluit van 18 september 2008 (in werking getreden op 8 oktober 2008) is het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol gewijzigd. Ter voorbereiding op dit besluit is een MER opgesteld («Verder werken aan de toekomst van Schiphol en regio. Korte termijn», Schiphol Group en Luchtverkeersleiding Nederland, 2007). Ook hierbij zijn de natuurwaarden in beschouwing genomen. In het MER wordt geconcludeerd: «Doordat het huidige planalternatief minder vliegtuigbewegingen en overeenkomstige vlieghoogtes laat zien met het lange termijn scenario van het MER «Schiphol 2003», zijn de conclusies van het onderzoek uit 2003 ook van toepassing op het planalternatief van het MER «Korte Termijn». Er is op geen enkel punt sprake van significante effecten op beschermde soorten en/of gebieden in relatie tot de thans vigerende Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet».
Het Ministerie van LNV heeft, als bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming, een handhavingsverzoek gekregen met betrekking tot Schiphol en de vraag of, en zo ja, in hoeverre Schiphol over een Wnb-vergunning dient te beschikken. Ik kan nu niet vooruitlopen op de reactie van het Ministerie van LNV.
Voor hoeveel stikstofuitstoot (NOx) zorgt een gemiddelde vliegbeweging van een narrow-body vliegtuig, zoals een Boeing 737–800, in het Nederlands luchtruim bij een start respectievelijk een landing op Schiphol? Kunt u in detail toelichten hoe de stikstofdepositie van één vliegbeweging in Nederland van en naar Schiphol wordt berekend?
Een Boeing 737-800 emitteert (afgerond op een decimaal) 6,6 kg NOx bij een start en 3,7 kg NOx bij een landing. Het neerslaan van de emissie (depositie) in Natura2000-gebieden is afhankelijk van diverse factoren, zoals de ligging van deze gebieden ten opzichte van de vliegroutes, de weersomstandigheden en omgevingsfactoren. Voor het berekenen van de depositie van het vliegverkeer van en naar een specifieke luchthaven wordt het rekenmodel AERIUS gebruikt, het RIVM-rekeninstrument voor stikstofdepositie. Op de site https://www.aerius.nl/nl is meer informatie te vinden over de verschillende producten binnen AERIUS, zoals AERIUS Calculator, waarmee de emissie van stikstof als gevolg van economische activiteiten en de depositie op Natura 2000-gebieden kan worden berekend. Ook bevat de site diverse factsheets, handboeken, enz.
Welke Nederlandse natuurgebieden die deel uitmaken van Natura 2000 worden niet beïnvloed door de uitstoot van stikstof als gevolg van luchtvaart van en naar Schiphol?
Voor het vastleggen van het nieuw normen- en handhavingstelsel in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) wordt vanwege het wegvallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daaraan ten grondslag liggende passende beoordeling, de komende maanden door Schiphol een nieuwe berekening gemaakt van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol. Daaruit zal blijken welke Natura 2000-gebieden wel en niet worden beïnvloed door het vliegverkeer van en naar Schiphol. Op basis daarvan wordt bezien of, en zo ja, welke vervolgstappen noodzakelijk zijn. De resultaten van de depositieberekeningen worden opgenomen in het MER van het nieuw normen- en handhavingstelsel, dat als bijlage bij het te wijzigen Luchthavenverkeerbesluit Schiphol aan uw Kamer zal worden aangeboden.
Klopt het dat in de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van de samengevoegde zaken C 293/17 en C 294/17 (7 november 2018) wordt gesteld dat een «plan», een «programma», een uitbreiding van een bestaand «project» of bestaande economische activiteiten die een significant effect hebben op een vastgesteld Natura 2000-gebied gezien moeten worden als een «project», zoals vastgesteld in de Habitatrichtlijn(92/43/EEG) of in de MER-richtlijn (2014/52/EU), en daarmee een vergunning vereisen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten en verduidelijken met – waar van toepassing – de specifieke artikelen uit de Habitatrichtlijn en/of de MER-richtlijn?
In de verwijzingsuitspraak van 17 mei 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 17 mei 2017 ECLI:NL:RVS:2017:1260) onder meer uitleg gevraagd van het begrip project in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn in relatie tot de omschrijving van dit begrip in de MER-richtlijn en de rechtspraak van het Hof daarover. Het antwoord van het Hof luidt dat het weiden van vee en het op of in de bodem brengen van meststoffen projecten kunnen zijn als bedoeld in de Habitatrichtlijn, ook al zou er geen sprake zijn van een project in de zin van de MER-richtlijn, omdat het niet zou gaan om een fysieke ingreep in het natuurlijk milieu. Dit betekent dat de tot voor kort breed gedragen opvatting dat alleen activiteiten die een fysieke ingreep in natuur en milieu tot gevolg hebben onder de vereisten van artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn vallen, aanpassing behoeft. Bepalend is niet de soort van de handeling, maar de mogelijke gevolgen van die handeling. Voor de uitleg van het begrip «project» is relevant of de activiteit significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
De habitatrichtlijn bevat geen vergunningplicht, maar heeft het over geven van toestemming voor het plan of project. Uit artikel 6 lid 3 Hrl volgt dat voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, een passende beoordeling wordt gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.
Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming geldt een vergunningplicht voor projecten en andere handelingen die een verslechterend of significant verstorend effect kunnen hebben op de natuurwaarden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen.
Kunt u nader uiteenzetten wat als een «project» beschouwd moet worden in het licht van de bovengenoemde uitspraak?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven vanaf welk moment een toename van het aantal vluchten van en naar Schiphol als «project» moet worden beschouwd? En kunt u aangeven of voor die toename ooit een passende beoordeling als bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn heeft plaatsgevonden?
Tot de inwerkingtreding van de Schipholwet was het beleid voor Schiphol opgenomen in de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving (hierna: PKB). In de PKB werden onder meer veiligheids- en milieugrenzen aangegeven ten aanzien van de belasting die door het luchthavenluchtverkeer veroorzaakt mocht worden. Met de wijzing van de Wet luchtvaart in 2003 door middel van de Schipholwet is een geluidstelsel voor de luchthaven Schiphol ingevoerd dat uitgaat van de vaststelling van grenswaarden voor de geluidbelasting in handhavingspunten. Het eerste besluit waarin dit nieuwe geluidstelsel is vastgelegd is het Besluit van 26 november 2002 tot vaststelling van een luchthavenverkeerbesluit voor de luchthaven Schiphol (Luchthavenverkeerbesluit Schiphol). In dit besluit is geen aantal vliegtuigbewegingen vastgelegd, maar het hiervoor genoemde systeem van handhavingspunten (de milieugebruiksruimte), waarbij Schiphol binnen de in het besluit opgenomen grenswaarden moet blijven.
Op 26 november 2002 is ook een Luchthavenindelingbesluit Schiphol vastgesteld. Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol bevat de ruimtelijke regels op rijksniveau in verband met de luchthaven Schiphol. Dit wijzigingsdeel betreft de ruimtelijke beperkingen die gesteld worden aan de bestemming en het gebruik van gronden voor zover die beperkingen nodig zijn met het oog op externe veiligheid en geluidbelasting door het luchtverkeer van en naar Schiphol.
Voor de voorbereiding van het eerste Luchthavenverkeerbesluit Schiphol en het eerste Luchthavenindelingbesluit Schiphol is een MER opgesteld. In het MER zijn voor het lange-termijnscenario voor de ontwikkeling van Schiphol de effecten bepaald op Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, alsmede op beschermde soorten. Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat in de aangewezen speciale beschermingszones onder vogels en andere fauna met een beschermde status geen significante effecten zullen optreden. Buiten deze gebieden zijn naar verwachting onder soorten met een beschermde status evenmin significante effecten te verwachten, omdat deze soorten ontbreken dan wel in klein aantal voorkomen. Ook constateerde het MER dat door het uitblijven van significante effecten op gebieden of soorten met een beschermde status er geen noodzaak is compenserende maatregelen voor te stellen.
Momenteel loopt de procedure voor het wijzigen van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB), waarmee voor het eerst een totaalaantal vliegtuigbewegingen (500.000 tot en met 2020) juridisch wordt verankerd. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Kunt u nader uiteenzetten of het groeibesluit voor Schiphol uit 2008 (Aldersakkoord 2008), het besluit om Schiphol te laten groeien tot maximaal 500.000 vliegbewegingen per jaar tot en met 2020, een beoordelingsprocedure heeft doorlopen, zoals bedoeld in artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn en in lijn met het arrest van 21 juli 2016, Orleans e.a., C 387/15 en C 388/15 (EU:C:2016:583, punt 44 en de aldaar aangehaalde rechtspraak)?
Momenteel loopt de procedure voor het wijzigen van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB), waarmee het nieuw normen- en handhavingstelsel en een maximum totaalaantal vliegtuigbewegingen (500.000 tot en met 2020) juridisch worden verankerd. Daarmee krijgen de adviezen uit de verschillende Aldersakkoorden, waaronder dat van het in de vraag genoemde akkoord uit 2008, een juridische basis. In dat kader wordt onder meer een MER opgesteld, waarin de effecten van de 500.000 vliegtuigbewegingen en het nieuwe stelsel inzichtelijk worden gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 4.
kunt u deze vragen elk apart beantwoorden?
Ja.
Het faillissement van GGZ-instelling Vincere Groep |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verslavingskliniek failliet: schuld van 10 miljoen euro»?1
Ja.
Bent u het eens dat het zorgelijk is dat instellingen als deze van de een op de andere dag failliet worden verklaard?
Een faillissement van een zorgorganisatie is een ingrijpende gebeurtenis, in de eerste plaats voor de cliënten en het personeel. Tegelijkertijd zijn zorgaanbieders zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering en kunnen zij in het meest ongunstige scenario failliet gaan. Voor mij is het in dat geval van belang dat de cliënten kunnen blijven rekenen op kwalitatief goede en veilige zorg. Het is aan de curator en het bestuur van de organisatie om te zorgen voor een goede overdracht van de patiëntenzorg. De zorgverzekeraars blijven ondertussen gehouden aan hun zorgplicht en moeten zorgen dat er voldoende zorg beschikbaar blijft voor hun verzekerden.
Wat betekent de sluiting voor patiënten en cliënten van de Vincere Groep? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Vincere Groep heeft op het moment van faillissement zo’n 250 cliënten in actieve zorg voor onder meer behandeling van alcohol-, drugs- en gokverslavingen. De curator heeft mij laten weten zich tezamen met de organisatie er voor in te zetten alle huidige behandelingen conform plan af te ronden. Wel is inmiddels besloten voorlopig geen nieuwe patiënten in behandeling te nemen. In hoeverre de patiënten op de wachtlijst alsnog bij Vincere zorg kunnen ontvangen zal de komende weken duidelijk gaan worden, als er meer bekend is over een mogelijke doorstart. Volgens de curator hebben verschillende partijen inmiddels belangstelling getoond om de zorgactiviteiten van Vincere over te nemen. De curator is met deze partijen in gesprek en staat eveneens in actief contact met de diverse zorgverzekeraars.
De IGJ houdt toezicht op de veiligheid en kwaliteit van de zorg bij de overdracht van patiënten naar andere zorgverleners en/of bij de continuïteit van de zorg na een mogelijke overname. Daarnaast is het beheer, de opslag en de overdracht van actuele en afgesloten patiëntendossiers een belangrijk onderdeel van het toezicht. De IGJ houdt voor het uitvoeren van haar toezicht activiteiten contact met de curator. De NZa blijft er ondertussen op toezien dat de verzekeraars hun zorgplicht naleven. Beide toezichthouders informeren elkaar over hun bevindingen.
Wat betekent de sluiting voor mensen in Limburg die wachten op ggz-zorg, of mensen die acute zorg nodig hebben?
Vincere Groep is een ongecontracteerde zorgaanbieder en heeft cliënten uit heel Nederland. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en het is hun taak om voldoende zorg in te kopen, de NZa ziet daar op toe. Vincere Groep bood geen crisiszorg. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 hebben verschillende partijen inmiddels belangstelling getoond om de zorgactiviteiten van Vincere over te nemen.
Wat betekent het faillissement van de Vincere Groep voor de 200 medewerkers van de instelling?
De curator heeft mij laten weten dat hij vanwege het faillissement, op grond van zijn wettelijke bevoegdheid daartoe, de dienstbetrekkingen met het personeel heeft moeten opzeggen. De medewerkers van Vincere is door de curator gevraagd hun werkzaamheden voorlopig (d.w.z. gedurende de opzegtermijn) voort te zetten. Het UWV is ingeschakeld om de loongarantieregeling in werking te stellen, aldus de curator. Hierdoor ontvangen de werknemers hun loon via het UWV. Zodra er meer bekend is over een mogelijke doorstart of overname van Vincere zal duidelijk worden wat het faillissement precies betekent voor de medewerkers van de instelling.
Welke invloed heeft de sluiting voor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van geestelijke gezondheidszorg in Limburg? Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten voor geestelijke gezondheidszorg in Limburg? En kunt u inzicht geven in de impact die sluiting van deze instelling zal hebben op de toch al toegenomen wachtlijsten?2
De impact van een eventuele sluiting hangt in grote mate af van de beschikbare capaciteit van andere zorgaanbieders op dat moment, gecombineerd met de maatregelen die zorgverzekeraars (zullen) ondernemen om patiënten op te vangen. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht en het is hun taak om voldoende zorg in te kopen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
De NZa ontvangt van ggz-aanbieders geen informatie over wachtlijsten, maar over gemiddelde wachttijden uitgesplitst naar hoofddiagnosegroep. Bij brief van 10 juli 2019 (Kamerstukken 25 424, nr. 481) heb ik uw Kamer de informatiekaart wachttijden ggz van de NZa aangeboden. Deze bevat de meest recente landelijke wachttijdencijfers in de ggz. Voldoende gevalideerde regionale cijfers heeft de NZa op dit moment nog niet. Voor het einde van dit jaar levert de NZa een nieuwe informatiekaart met de laatste stand van de cijfers op. De NZa streeft ernaar in die informatiekaart ook regionale cijfers op te nemen. Daarnaast werkt de NZa er samen met het RIVM aan om de wachttijden op landelijk en regionaal niveau
maandelijks te ontsluiten via de website van het RIVM (www.volksgezondheidenzorg.info) en de website De Staat van Volksgezondheid en Zorg.
Kunt u ingaan op de oorzaak van het faillissement van Vincere Groep? Klopt het dat de manier van bekostiging oorzaak van het faillissement is geweest omdat de instelling aan steeds strengere eisen van zorgverzekeraars moest voldoen? En welke rol speelde het feit dat Vincere Groep een niet gecontracteerde zorgaanbieder was. Kunt u een toelichting geven?
Het is aan de curator van de Vincere Groep om onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Dit onderzoek zal in de komende maanden moeten worden uitgevoerd.
De curator heeft mij op basis van zijn eerste gesprekken met het bestuur laten weten dat strengere eisen van zorgverzekeraars inderdaad een rol speelden in aanloop naar het faillissement. De extra administratieve handelingen als gevolg van bijvoorbeeld het cessieverbod en de uitbreiding van de machtingsvereiste resulteerde volgens de curator in hogere kosten. Daarnaast had Vincere behandellocaties in het buitenland. Verschillende verzekeraars hebben enkele maanden geleden aangekondigd deze zorg niet meer te vergoeden, aldus de curator.
In het Hoofdlijnenakkoord ggz 2019 t/m 2022 hebben de partijen afspraken gemaakt om de contractering te stimuleren. Het bevorderen van de contracteergraad wordt door alle partijen (zorgaanbieders, patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars) als een belangrijk doel gezien, omdat het aandeel niet-gecontracteerde zorg de afgelopen jaren in de ggz in hoog tempo toeneemt. Partijen maken zich zorgen over de gevolgen die deze ontwikkeling kan hebben. Ze onderschreven in het akkoord dat contractering hét vehikel is om afspraken te maken over doelmatigheid, kwaliteit, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. Partijen hebben afspraken gemaakt voor een groot aantal maatregelen om het contracteerproces in de zorg te verbeteren en om contracteren te stimuleren. In dat kader hebben partijen ook afspraken gemaakt over het cessieverbod en machtigingsvereiste. Erkend werd dat zorgverzekeraars deze instrumenten in de praktijk gebruiken en dat daarvan een stimulering uit kan gaan om contracten te sluiten. In de brief van de Minister van VWS en mijzelf aan de Tweede Kamer d.d. 9 november jl. (Kamerstukken 29 689, nr. 941) inzake het bevorderen van zorgcontractering zijn de maatregelen nader toegelicht.
De bemoeienis van zorgverzekeraars ten aanzien van het vergoeden van zorg is zowel bij de contractering aan de orde als bij een machtigingsprocedure. In ons stelsel hebben zorgverleners de verantwoordelijkheid om indicaties te stellen en hebben zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid om te toetsen of zorg rechtmatig en doelmatig geleverd wordt.
Hoewel ik begrijp dat een machtigingsprocedure en cessieverbod voor de zorgverleners in de praktijk soms als een last ervaren kan worden, ben ik met de partijen in het veld van mening dat het goede instrumenten zijn om de
doelmatigheid en rechtmatigheid van de zorg te borgen en contractering te stimuleren. De typische last van deze instrumenten kan worden voorkomen door contracten te sluiten.
Zijn er andere ggz-organisaties die kampen met financiële problemen en die het risico lopen de deuren te moeten sluiten?
Ik kan deze vraag niet beantwoorden. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om tijdig maatregelen te nemen om financiële problemen aan te pakken en hierover in overleg te treden met hun stakeholders. Van zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij zorgen over de continuïteit van de zorgaanbieder en de zorg die verleend wordt melden bij de NZa. De NZa monitort vervolgens of zorgverzekeraars de nodige maatregelen nemen om continuïteit van zorg te borgen. Als het moet komen tot afbouw c.q. verplaatsing van zorg, dan zien de NZa en IGJ er op toe dat dit proces zorgvuldig verloopt en dat alle belanghebbenden adequaat worden geïnformeerd. Pas op het moment dat de IGJ en NZa desondanks risico’s zien voor de kwaliteit en/of continuïteit van de patiëntenzorg wordt dit gemeld bij VWS.
Sinds wanneer was u op de hoogte van het financiële tekort bij de Vincere Groep? Zijn er maatregelen genomen om het faillissement te voorkomen? Zo ja, welke?
De IGJ heeft mij na het faillissement op de hoogte gebracht van de situatie en mij laten weten dat de patiëntenzorg wordt voorgezet in aanloop naar een definitieve overname. In de tussentijd blijft de IGJ toezicht houden op de kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
De curator heeft mij laten weten dat er – voorafgaande aan het faillissement – een business case (in de vorm van een soort reddingsplan) is uitgewerkt, welke is voorgelegd aan betrokken stakeholders. Deze is akkoord bevonden, maar het is spaak gelopen bij de financiering voor het uitvoeren van deze business case. Een faillissement bleek vervolgens onafwendbaar, aldus de curator.
Het gestaakte overleg tussen het ministerie en Noord-Veluwse gemeenten over vliegroutevarianten |
|
Jan Paternotte (D66), Mustafa Amhaouch (CDA), Remco Dijkstra (VVD), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u de berichten «Gemeenten Noord-Veluwe stoppen overleg met ministerie over laagvliegroutes Lelystad Airport»1 en «Bestuurlijk draagvlak luchtvaart brokkelt af: vier Gelderse gemeenten uit overleg»?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeenten wel bereid zijn in gesprek te blijven, maar niet bereid zijn om een voorkeursvariant te kiezen? Wat vindt u van de uitspraak dat de betrokken bestuurders zich genegeerd voelen?
Ter uitvoering van mijn toezegging in februari 20183 zijn anderhalf jaar in goede samenwerking mogelijke verbetervarianten onderzocht. Deze zijn in diverse bestuurlijke overleggen met alle betrokken bestuurders besproken. Ter afsluiting van dit proces had ik de betrokken gemeenten om advies gevraagd, omdat de routevarianten aandachtspunten bevatten die regionaal moeten worden afgewogen. Het advies had derhalve het sluitstuk moeten zijn van het proces dat is doorlopen. Van het staken van overleg is dan ook geen sprake. Ik vind het jammer dat er geen bestuurlijk gedragen voorkeursvariant geadviseerd wordt. Uiteraard is het goed om met elkaar in gesprek te blijven, zeker ook tegen de achtergrond van de luchtruimherziening.
Klopt het dat geen van de besproken routevarianten leidt tot een optimalisatie?
Nee, dat klopt niet. De gemeenten geven ook aan dat er een vliegroute mogelijk is die minder invloed heeft op het gebouwd gebied rond Wezep. De drie routevarianten leiden tot een grote afname van het aantal mensen dat overvlogen wordt. Onder de route worden in totaal met routevariant T voor baanrichting 23 4.524 minder mensen overvlogen. Met routevariant N voor baanrichting 23 worden 6.914 minder mensen overvlogen. Met routevariant N voor baanrichting 05 worden 2.324 minder mensen overvlogen. Een combinatie van N voor baanrichting 23 en 05 levert voor Wezep de grootste afname van het aantal inwoners dat overvlogen wordt op.
Wat is het berekende aantal gehinderden voor de verschillende varianten? Wat is de berekende Lden voor de grootste woonkernen in de vier gemeenten voor de verschillende varianten?
Aangezien in de regio rond Wezep bij de tijdelijke situatie van maximaal 10.000 vliegtuigbewegingen noch sprake is van wettelijke Lden contouren noch van niet-wettelijke 40 dB(A) Lden contour, kon van deze maat geen gebruik gemaakt worden om te laten zien wat de effecten van de drie routevarianten op het aantal inwoners zijn. Daarom is gebruik gemaakt van tellingen binnen de niet-wettelijke en indicatieve LAmax zone direct onder de route en in een bredere ruimtelijke zone, gebaseerd op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Kadaster. Er is niets berekend. Zie verder antwoord op vraag 3.
Kunt u daarbij toelichten op welke wijze deze routevarianten rekening houden met toekomstig toenemend luchtverkeer van en naar Schiphol, en welke impact dit luchtverkeer heeft op de geluidshinder die deze vier woonkernen gaan ervaren?
Eventuele groei van Schiphol heeft geen effect op de houdbaarheid van de routevarianten. Mocht er in de toekomst sprake zijn van groei van Schiphol, dan worden de (geluids)effecten daarvan in beeld gebracht. In de luchtruimherziening wordt opnieuw gekeken naar de optimale routeset voor Lelystad Airport.
Bent u het met ons eens dat, ondanks precisienavigatie, in de werkelijkheid «vliegen op een potloodstreep» nooit voorkomt? Is het gezien de verwachte laterale tolerantie überhaupt mogelijk om boven de vier gemeenten een routevariant te ontwerpen waarbij de grootste woonkernen worden ontzien?
De eis die aan vluchten van en naar Lelystad wordt gesteld, is dat de vliegtuigen de route nauwkeurig kunnen vliegen. Dat bekende marge van 1 zeemijl is in de luchtvaartwereld een nauwe spreiding. De mogelijke spreiding volgt een normaalverdeling, waardoor de kans dat een vliegtuig op de route dicht bij het lijntje vliegt erg groot is. Bovendien is bij Wezep de bocht als zogenaamde fly-over ontworpen, wat verder bijdraagt aan precisienavigatie.
Zijn de alternatieve vliegroutevarianten alleen voor de tijdelijke situatie tot aan de herindeling van het luchtruim in 2021–2022? Zo ja, hoe ontwikkelt het zich daarna?
De routevarianten gelden, net als de B+- en aansluitroutes, in ieder geval tot de integrale luchtruimherziening in 2023. Bestaande routes zijn in de herziening geen uitgangspunt.
Kunt u een prognose geven van de hoeveelheid vluchten waar het concreet om gaat tot aan de hierboven genoemde periode, specifiek voor deze routevarianten?
Op de bedoelde vertrekroute naar het zuiden zullen naar verwachting gemiddeld 11 á 12 vliegtuigbewegingen per dag (bij het maximum van 10.000 vliegtuigbewegingen per jaar) plaatsvinden.
Welke routevariant heeft uw voorkeur en kunt u dit motiveren?
Bij de brief van 15 oktober 2019 heb ik uw Kamer gemeld dat ik LVNL en CLSK opdracht heb gegeven om de zogenoemde routevariant N voor baanrichting 23 (starten in zuidwestelijke richting) in procedures uit te laten werken. Dit zodat de route bij opening van de luchthaven voor handelsverkeer of zo snel mogelijk daarna gevlogen kan worden. Bebouwd gebied wordt daarmee vermeden en conform suggesties uit de consultatie wordt over bestaande geluidsbronnen gevlogen. Dit dempt de geluidbelasting. Deze routevariant zorgt ervoor dat 6.914 minder mensen overvlogen worden. In het iteratieve proces is ruimte geweest om informatie over bijvoorbeeld nieuwbouwprojecten mee te nemen. Routevariant N voor baanrichting 23 is tegen die achtergrond tot stand gekomen en overvliegt daarom nieuwbouwwijk Reeve bij Kampen niet. Tevens zorgt deze routevariant ervoor dat het voordeel voor Wezep niet ten koste gaat van Hattem. Omdat alleen de vertrekroute voor starten in zuidwestelijke richting wordt aangepast, zal er ook geen concentratie van vluchten op één route plaatsvinden. De vertrekroute voor starten in noordoostelijke richting wordt namelijk niet aangepast.
Op welke wijze zet u het proces van routeontwerp nu voort, rekening houdend met het belang van draagvlak in de regio?
Mijn ministerie zal de keuze die gemaakt is toelichten aan de gemeenten. Uiteraard blijven wij in gesprek over het traject van de luchtruimherziening.
Gezinsvoogden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat kinderrechters zich zorgen maken over een tekort aan gezinsvoogden?1
Ja.
Bent u het met mij eens dat het onacceptabel is dat de veiligheid en ontwikkeling van kwetsbare kinderen die door een rechter onder toezicht zijn gesteld niet gegarandeerd kan worden?
Als die situatie zich voordoet dan is dat onacceptabel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in samenwerking met de Inspectie Justitie en Veiligheid is een onderzoek gestart naar de vraag of de gecertificeerde instellingen erin slagen om hun wettelijke taken te vervullen. Het inspectierapport, inclusief mijn reactie, zal ik u voor het WGO Jeugd van 18 november 2019 toesturen.
Wist u dat er in 2002 ook al aandacht was voor de problemen die ontstaan als gezinsvoogden overbelast zijn, zoals beschreven door Zorg+Welzijn?2
Ja
Kunt u schetsen wat er sinds die tijd veranderd is met betrekking tot ondertoezichtstellingen, de caseload van gezinsvoogden en uithuisplaatsingen? Ziet u een mogelijk verband tussen de bezetting en werkdruk van gezinsvoogden en uithuisplaatsingen, zoals het bovengenoemde artikel doet vermoeden?
Sinds het verschijnen van genoemd artikel – zo’n 17 jaar geleden – is de zogenaamde «deltamethode» gezinsvoogdij ontwikkeld voor de uitvoering van de gezinsvoogdij. Daarmee werd de uitvoering van de jeugdbescherming van een stevig methodisch fundament voorzien en werd een daarop gebaseerde urennorm (caseload) ingevoerd. Daardoor is de uitvoering van de jeugdbescherming destijds sterk verbeterd.3 In 2015 is de jeugdbescherming en jeugdreclassering gedecentraliseerd en hebben gemeenten nieuwe afspraken gemaakt over de financiering van de gecertificeerde instellingen die de jeugdbescherming en jeugdreclassering uitvoeren. In de aanloop naar de invoering van de Jeugdwet zijn door de jeugdbeschermingsinstellingen nieuwe methodieken ontwikkeld zoals het gezinsgericht werken en de SAVE-methode. Daarnaast zijn tussen gemeenten en instellingen afspraken gemaakt over de caseload van medewerkers binnen de instellingen.
Sinds de invoering van de Jeugdwet wordt op een andere wijze gerapporteerd over het aantal uithuisplaatsingen binnen de jeugdbescherming. Daarom is het niet goed mogelijk om het aantal uithuisplaatsingen voor en na 1 januari 2015 met elkaar te vergelijken. In de voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd van 7 juni 2019 heb ik u geïnformeerd over de ontwikkelingen in het aantal uithuisplaatsingen bij kinderen met een ondertoezichtstelling.4 In de periode 2015–2018 is het aantal kinderen met een ondertoezichtstelling die (op het eind van het jaar) uit huis zijn geplaatst gedaald van 34 naar 29 procent. Deze gegevens geven geen bevestiging van het mogelijke verband uit het in de vraagstelling genoemde artikel.
Wat is de reden dat er in Brabant 9 a 10 vacatures voor gezinsvoogden open staan, en de regio Amsterdam structureel 44 fte tekort komt? Wat gaat u eraan doen?
Hoewel de precieze redenen voor deze openstaande vacatures bij de verschillende gecertificeerde instellingen mij niet bekend zijn, ligt het voor de hand dat er een verband is met de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Ik deel de zorgen over de arbeidsmarktsituatie en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector, waaronder bij de verschillende gecertificeerde instellingen. De achterliggende arbeidsmarktproblematiek is divers en hardnekkig. Het actieprogramma «Werken in de Zorg» voorziet in een aanpak van de arbeidsproblematiek voor de gehele sector zorg en welzijn. Daarnaast worden in de verschillende sectoren binnen zorg en welzijn aanvullende acties ingezet. Zo wordt op verzoek van Jeugdzorg Nederland, mede namens het Platform arbeidsmarkt Jeugdzorg een «arbeidsmarkttafel jeugdhulp» gefaciliteerd door het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Partijen werken op dit moment aan een arbeidsmarktagenda.
Weet u hoeveel extra gezinsvoogden er in andere regio’s nodig zijn? Zo nee, bent u bereid dit te inventariseren?
Zie antwoord vraag 5.
Denkt u dat de krapte op de arbeidsmarkt aangepakt kan worden door te zorgen dat jeugdzorgmedewerkers de sector minder snel en minder vaak verlaten? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u zich ervan bewust dat het nog steeds niet duidelijk is wie er opdraait voor kleed- en verzorgingsgeld voor kinderen met een voogdijmaatregel, dat de ombudsman hier al voor het derde jaar op rij aandacht voor vraagt en dat vele jongeren hier in de tussentijd de dupe van zijn geworden?3 Wat gaat u hier op korte termijn aan doen?
Op basis van de eerste rapportage van de Kinderombudsman is een handreiking ontwikkeld door Jeugdzorg Nederland, VGN en GGZ Nederland. Deze is onder gemeenten en instellingen verspreidt. Gemeenten hebben vanuit de Jeugdwet een zorgplicht om een financiële vergoeding beschikbaar te stellen wanneer zorgkosten niet verhaald kunnen worden op ouders. Uit het nieuwe rapport van de kinderombudsman blijkt dat er sinds de eerste rapportage van de Kinderombudsman weliswaar vooruitgang is geboekt, maar dat het probleem nog niet in alle regio´s voor alle kinderen is opgelost. De Kinderombudsman signaleert dat de afspraken nog niet in alle gevallen bij alle betrokkenen bekend zijn. Ik zal dit aandachtspunt bij gemeenten onder de aandacht brengen, onder meer door hen te attenderen op de handreiking.
Het bericht ‘Volgens minister helpt privacy bedrijven om klanten binnen te houden’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Volgens Minister helpt privacy bedrijven om klanten binnen te houden»?1
Ja.
Wat gaat u doen om het de facto verbod op cookiemuren onder de aandacht te brengen bij bedrijven?
De Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) heeft als nationale privacytoezichthouder de taak helderheid te verschaffen aan organisaties over de uitleg van wettelijke privacynormen. Zo heeft de AP in een eerder stadium de juridische normen rond cookiewalls uitgelegd en onder meer uitgelegd dat websites die bezoekers alleen toegang geven tot hun site als deze akkoord gaan met het plaatsen van zogeheten «tracking cookies» of andere vergelijkbare manieren van volgen en vastleggen van gedrag door middel van software of andere digitale methodes, niet voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).2
De AP gaf hierbij ook aan dat met de bekendmaking van deze uitleg van de norm er voor betrokken organisaties de opdracht ligt hun praktijk waar nodig hierop aan te passen. De AP heeft mij voorts laten weten de organisaties waar zij de meeste klachten over heeft ontvangen een brief te hebben gestuurd met de normuitleg. Daarin kondigde de AP ook aan dat zij de controle de komende tijd intensiveert om te bezien of de norm, in het belang van de bescherming van de privacy, op de juiste wijze wordt toegepast. De AP heeft de normuitleg ook met enkele brancheorganisaties gedeeld.
Deelt u de mening dat conform artikel 25 (Privacy by Design) van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de standaardinstelling van websites, browsers, apps, etc. met betrekking tot tracking cookies, of «volgsoftware», zo ingericht moet zijn dat mensen niet gevolgd worden?2
De AP heeft al eerder aangegeven dat een toestemming voor het plaatsen van «tracking cookies» alleen rechtsgeldig is wanneer deze is verkregen door een opt-in maatregel. Een dergelijke maatregel houdt in dat de bezoeker of gebruiker de mogelijkheid moet worden gegeven om een keuze te maken tussen «ja» en «nee», alvorens de «tracking cookies» kunnen worden ingezet en behoort tot de standaardinstellingen van websites, browsers of apps. Daarnaast heeft het Hof van Justitie in een recente uitspraak uitgelegd dat voor het uitlezen van cookies een expliciete handeling van de betrokkenen wordt vereist en dat het verboden is om toestemming te vragen voor «tracking cookies» door middel van een standaard aangevinkt selectievakje.4
Hieruit volgt dat websites, apps of andere diensten die persoonsgegevens verwerken door middel van «tracking cookies» of «volgsoftware» dusdanig ingericht moeten zijn dat mensen niet zonder expliciete toestemming c.q. handeling gevolgd worden.
Voor nadere uitleg over het toestemmingsvereiste verwijs ik naar vraag 2 van mijn antwoorden op Kamervragen over het bericht «Websites overtreden massaal cookiewallverbod».5
De geplande kap van gezonde bomen langs de A9 |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de grote onrust in de gemeente Ouder-Amstel omtrent de geplande kap van 10.000 tot 14.000 gezonde bomen langs de A9?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Is deze bomenkap nodig voor de verbreding van de A9 en voor de aanleg van een tankstation? Indien dat het geval is, kunt u aangeven waarom er precies hier een tankstation moet komen? Kan dit niet elders worden gerealiseerd, zonder natuur of bomen op te offeren?
Door de verbreding van de A9 en de aanleg van de verdiepte ligging van de A9 in Amstelveen is er onvoldoende ruimte om de huidige verzorgingsplaats met tankstation aan de zuidzijde van de A9 in het Amsterdamse Bos te handhaven.
Tijdens de planfase zijn diverse locaties voor een nieuwe locatie onderzocht. Deze zijn echter allemaal afgevallen omdat er elders op het tracé onvoldoende ruimte is om een verzorgingsplek op een veilige wijze op de A9 aan te sluiten.
In 2007 is met de gemeente afgesproken dat de A9 alleen wordt verbreed naar het zuiden. Echter, aan de noordzijde moeten voor de plaatsing van een hoger geluidsscherm en lichtmasten een beperkt aantal bomen verdwijnen. Zoals nu voorzien – dit is ook zo afgesproken met de gemeente Ouder-Amstel en de aannemer – gaat het hierbij om de eerste rij bomen, zodat het zicht op de snelweg vanuit de Ouderkerk nagenoeg ongewijzigd blijft.
Een deel van de opgave komt voort uit de aanleg van de verzorgingsplaats waarbij er ruim 3.000 bomen worden gekapt. De oppervlakte van het tankstation beslaat ongeveer 10% van de totale oppervlakte van de verzorgingsplaats.
Het huidige beleid voor voorzieningen langs autosnelwegen gaat ervan uit dat om de 20 kilometer een verzorgingsplaats met tankstation langs de autoweg beschikbaar is. De verzorgingsplaatsen dienen voor verzorging van mens en voertuig.
Hoe is het kappen van duizenden bomen voor een tankstation te verenigen met de kabinetsambitie om het aantal bomen te laten toenemen? Waar worden deze bomen herplant en hoe lang duurt het tot de schade voor natuur en milieu is gecompenseerd?
Uitgangspunt bij het programma wegverbreding Schiphol – Amsterdam – Almere, is één op één compensatie van bomen. Ook in de gemeente Ouder-Amstel willen we zoveel mogelijk bomen terugplaatsen. De gemeente zet in op maximale herplant, maar geeft aan dat er niet voldoende plek is binnen de gemeente om alle bomen terug te plaatsen. De bomen die niet herplant kunnen worden zullen gecompenseerd worden met nieuwe natuur in Ouder-Amstel, bijvoorbeeld in Natuurvriendelijke oevers. We zijn met de gemeente en belangenorganisaties in gesprek over het exacte aantal terug te plaatsen bomen, de invulling van de compensatie en het bijbehorende tijdspad.
Kunt u aangeven waarom er nog extra tankstations nodig zijn in Nederland, net nu we afstappen van fossiele brandstoffen? Moet er niet juist een stop komen op nieuwe tankstations van fossiele brandstoffen?
Het gaat in dit geval niet om het realiseren van een extra tankstation, maar om het verplaatsen van een bestaand tankstation.
Voor hoeveel jaar wordt een pachtcontract voor een tankstation uitgegeven? Is dat eerlijk naar de pachters? Loopt Nederland geen risico’s omdat het contracten afsluit voor het uitoefenen van een bedrijfstak die het wil afschaffen?
Volgens wetgeving is het uitgangspunt dat de huurrechten van het te verplaatsen tankstation door het Rijksvastgoedbedrijf worden geveild voor een periode van 15 jaar. Bij het te verplaatsen tankstation komt ook een snel-laad station voor 4 elektrische voertuigen. Het ligt in de verwachting dat het aantal snel-laad punten op deze locatie op termijn zal toenemen en het aantal fossiele brandstof pompen op deze locatie zal afnemen, naarmate het elektrisch aangedreven wagenpark stijgt. De verwachting is dan ook dat er gedurende de looptijd van het contract vraag blijft naar tankstations waardoor de risico's voor pachters en de Staat als laag worden ingeschat.
Hoe verhoudt de verbreding van de A9 zich tot de recente uitspraak rond het Programma Aanpak Stikstof (PAS)? Moet er niet een nieuwe toets komen?
Voor de verbreding van de A9 Badhoevedorp–Holendrecht is een Tracébesluit gemaakt. Het Tracébesluit is onherroepelijk. In het kader van dat Tracébesluit is aangetoond dat voldaan wordt aan wet en regelgeving m.b.t. natuur inclusief de stikstofaspecten. De PAS-regeling geldt voor Natura-2000 gebieden. Langs de A9 tussen de knooppunten Badhoevedorp en Holendrecht liggen geen Natura 2000 gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is Botshol. Aangetoond is dat de verbreding van de A9 geen invloed heeft op de stikstofdepositie in Botshol. Het project A9 Badhoevedorp–Holendrecht heeft dan ook geen gebruik gemaakt van de PAS-rekensystematiek.
De ANW-hiaatverzekering |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Radar van 9 september 2019 over de Algemene nabestaandenwet (Anw)-hiaatverzekering?1
Ja, ik heb kennisgenomen van die uitzending.
Klopt het dat Loyalis overheidspersoneel en semi-overheidspersoneel actief heeft benaderd of men interesse had in een van de volgende producten: (a) Anw-hiaatverzekering, (b) aanvullend nabestaandenpensioen en (c) arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zoals het InvaliditeitsPensioen AanvullingsPlan (IPAP)?
Nee, dit klopt niet. Loyalis heeft wat betreft de producten (a) en (b) gereageerd op vragen van klanten. Ten tijde van aanpassingen in de pensioenregeling of het pensioenstelsel hebben klanten zelf of op grond van een afgegeven machtiging Loyalis benaderd om een aanbod te krijgen, ofwel de betreffende werkgever heeft Loyalis benaderd voor een aanbod. Wat betreft (c), het IPAP, heeft Loyalis geen actieve campagne gevoerd, met dien verstande dat zij op verzoek van bepaalde werkgevers nieuwe, zogeheten semi-collectieve overeenkomsten heeft opgesteld.
Klopt het dat Loyalis geadverteerd heeft in bladen die veel gelezen werden door overheids- en semi-overheidspersoneel om erop te wijzen dat men zich aanvullend kon verzekeren voor risico’s omtrent overlijden en arbeidsongeschiktheid door een van de in vraag 2 genoemde verzekeringen af te sluiten?
Loyalis heeft in het verleden op verzoek van en met medewerking van betreffende werkgevers geadverteerd op sites of in vakbladen van deze werkgevers. Dit is de afgelopen jaren niet meer het geval geweest. Loyalis heeft een eigen relatieblad voor werkgevers, «Loyaal», waarin zij haar producten bespreekt.
Klopt het dat de datum voor elk of enkele van de in vraag 2 genoemde producten afloopt op het moment dat de begunstigde 65 jaar wordt?
Loyalis hanteert diverse voorwaarden, die ook nog kunnen verschillen per product. Loyalis kent voor de producten (a) en (b) 3 varianten:
einddatum is bepaald en staat vast, nl. het bereiken van de leeftijd van 65 jaar van de begunstigde;
een wijziging van de AOW-leeftijd heeft geen invloed op de looptijd van de uitkering;
einddatum is de AOW-leeftijd van de begunstigde;
de uitkering loopt langer door bij een verhoging van de AOW-leeftijd na het aangaan van de verzekering, en omgekeerd;
einddatum is de AOW-leeftijd van de begunstigde bij ingang van de uitkering;
de begunstigde ontvangt een uitkering tot de AOW-leeftijd, zoals die geldt op het moment van ingang van de uitkering.
Loyalis hanteert voor haar IPAP verschillende looptijden:
in verband met een vóór 1 januari 2014 vastgestelde ziekte is de einddatum de leeftijd van 65 jaar;
in verband met een tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2018 vastgestelde ziekte is de einddatum de op het moment van vaststellen van de ziekte geldende AOW-leeftijd (maximaal 67 jaar);
in verband met een vanaf 1 januari 2018 vastgestelde ziekte is de einddatum de ongemaximeerde AOW-leeftijd. Op dat moment valt de WIA-uitkering weg, die de basis vormt voor de aanvulling.
Klopt het dat men in de Pensioenkamer, het overleg tussen overheidswerkgevers en vakbonden voor overheidspersoneel, in het verleden heeft gesproken over het benaderen van overheids- en semi-overheidspersoneel om te attenderen de mogelijkheid van aanvullend bijverzekeren voor risico’s van overlijden en arbeidsongeschiktheid?
Nee, voor zover ik heb kunnen nagaan is er in het verleden in de Pensioenkamer niet gesproken over de producten zoals in vraag 2 benoemd.
Klopt het dat Loyalis de producten zo heeft gemaakt dat ze min of meer naadloos aansluiten bij de cao-regelingen rond overlijden en arbeidsongeschiktheid?
Dit klopt voor wat betreft de start van de uitkering.
Klopt het dat Loyalis bij de verhoging van de AOW-leeftijd de verzekerden niet actief heeft benaderd om hen in te lichten dat het moment dat de uitkering stopt eerder is dan het moment dat de verzekerden AOW gaan ontvangen?
Loyalis heeft wat betreft haar producten (a) en (b) de betreffende klanten geïnformeerd over een ontbrekende dekking als gevolg van de wettelijke aanpassing van de AOW-leeftijd. Loyalis heeft betrokken verzekerden de keuze geboden om de dekking aan te passen.
Ten aanzien van IPAP heeft Loyalis de betreffende verzekerden geïnformeerd dat de uitkering stopt vóór het bereiken van de AOW-leeftijd. Loyalis heeft daarbij de verzekerden gewezen op het recht van een eventuele vergoeding uit hoofde van een overbruggingsregeling en op de mogelijkheid van het inwinnen van financieel advies. Tevens vermeldt Loyalis ook de einddatum van de uitkering in de betreffende toekenningsbrief en op haar website.
Vindt u het tot de persoonlijke verantwoordelijkheid van een verzekerde behoren dat hij of zij er kennis van heeft dat de datum waarop de aanvullende verzekering niet meer uitkeert ligt vóór het moment waarop men AOW gaat ontvangen?
Ik vind in het algemeen dat deelnemers mogen verwachten dat hun uitvoerder hen adequaat informeert, in zo begrijpelijk mogelijke taal. Mocht Loyalis in bepaalde gevallen niet adequaat hebben geïnformeerd, dan ga ik ervan uit dat zij passende actie heeft ondernomen en de verzekerden alsnog heeft geïnformeerd. Ik vind overigens ook dat uitvoerders mogen verwachten dat hun deelnemers de verstrekte informatie tot zich nemen en zich oriënteren op hun mogelijkheden.
Heeft men in de Pensioenkamer gesproken over deze producten toen men wist dat de AOW-leeftijd werd verhoogd?
Nee, voor zover ik heb kunnen nagaan is er in de Pensioenkamer niet gesproken over de verhoging van de AOW-leeftijd in relatie tot de onder vraag 2 genoemde producten. Het gaat hier immers om producten die een private verzekeraar aanbiedt, en niet over de inhoud van de ABP-pensioenregeling (waarover sociale partners in de Pensioenkamer gaan). De Ministers van SZW en BZK hebben geen verantwoordelijkheid voor een private verzekeraar. Dit geldt ook voor de sociale partners in de Pensioenkamer.
Heeft men er in de Pensioenkamer over gesproken wat te doen met mensen van wie de uitkering van een of meer van de producten die genoemd zijn in vraag 2 zijn ingegaan en die zich niet meer kunnen bijverzekeren (de zogenaamde brandende huizen)?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vorige vraag.
Deelt u de mening dat zowel Loyalis als partijen in de Pensioenkamer een verantwoordelijkheid hebben in het voorlichten van deelnemers over de consequenties van de verhoging van de AOW-leeftijd?
Met betrekking tot Loyalis geldt dat zij als uitvoerder uiteraard informatie geeft vóór aanvang van de deelneming en gedurende de looptijd over belangrijke wijziging in de betreffende verzekeringsproducten.
Met betrekking tot de Pensioenkamer: deze informeert deelnemers niet direct. Dit loopt via het ABP als uitvoerder van de pensioenregeling. Het ligt in de rede dat het fonds, voor wat betreft de ABP-pensioenregeling, de deelnemer wijst op de consequenties van aanpassingen in de AOW-leeftijd.
Deelt u de mening dat partijen in de Pensioenkamer zich hadden kunnen buigen over de situatie van de zogenaamde brandende huizen, van mensen die zich hadden verzekerd voor de risico’s van overlijden en arbeidsongeschiktheid en zich daardoor niet meer kunnen bijverzekeren tegen de gevolgen van de verhoging van de AOW-leeftijd?
Nee. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid in overleg te treden met de partijen in de Pensioenkamer om de problemen van verzekerden met de einddatum van verzekeringsproducten in verband met verhoging van de AOW-leeftijd te inventariseren en naar oplossingen te zoeken?
Nee. Het gaat hier om producten die een private verzekeraar aanbiedt, en niet over de inhoud van de ABP-pensioenregeling (waarover sociale partners in de Pensioenkamer gaan). De Ministers van SZW en BZK hebben geen verantwoordelijkheid voor een private verzekeraar.