De documentaire TURN!, 2Doc, 8 oktober 2019 |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documentaire TURN! over de prestatiedruk op jonge kinderen in de turnsport?
Ja.
Bent u ook geschrokken van de inhoud van de documentaire waaruit blijkt dat zeer jonge turners worden gedwongen om heel hard te trainen, tot huilens aan toe?
Ja, de documentaire heeft veel reacties opgeroepen. Ook ik vond sommige beelden aangrijpend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen zoveel en op zo’n manier moeten trainen?
Ik vind het allerbelangrijkste dat plezier in de sport voorop staat. Echter om een talent te ontwikkelen, het maximale uit zichzelf te laten halen en toe te werken naar de absolute top, is veel training en doorzettingsvermogen vereist. Daarbij moet dan wel goed op het welzijn van de jonge sporter worden gelet. Het is hierbij essentieel dat trainers, coaches, ouders en begeleiders altijd alert zijn op hun eigen gedrag en de invloed daarvan op het welzijn en het sportplezier van de jonge sporter.
In het geval van topsport is de gedachte dat de reis naar topsport begint op het moment dat topsporters acht jaar later kunnen presteren in het mondiale seniorenveld. In een paar uitzonderlijke sporten, waaronder turnen, wordt al voor 12-jarige leeftijd veel getraind. Samen met sportbonden en NOC*NSF vind ik het cruciaal dat plezier bovenaan blijft staan en dat de focus op plezier in sport ligt en niet op het resultaat op jonge leeftijd. Goede begeleiding van jonge sporters is daarbij essentieel en daar steun ik de sportsector (financieel) bij.
Waarom kan dit voorkomen terwijl er toch is ingezet op een veilig sportklimaat onder andere met het Centrum Veilige Sport? Wat zijn de resultaten van dit centrum?
Het realiseren van een positieve sportcultuur vergt een lange adem waarbij de verantwoordelijkheid bij alle betrokkenen ligt. Niet alleen trainers, coaches en bestuurders van een sportclub hebben een belangrijke rol, maar ook ouders
en de thuisomgeving hebben een grote invloed op het sportplezier van kinderen. Via het Nationaal Sportakkoord wordt geïnvesteerd in tal van maatregelen om bij te dragen aan een positieve sportcultuur. Afhankelijk van de lokale afspraken en behoeften zijn onder andere: verenigingsbegeleiding, bijscholing voor trainers/coaches en thema-avonden voor ouders beschikbaar. Daarnaast ondersteunt het Centrum Veilige Sport sportbonden en -verenigingen bij het opzetten van een effectief preventiebeleid ter voorkoming van ongewenst gedrag en voor het creëren van een pedagogisch sportklimaat. Het Centrum Veilige Sport is in april dit jaar gestart en heeft inmiddels meer dan 40 signalen van grensoverschrijdend gedrag voor onderzoek doorgezet naar het Instituut voor Sportrechtspraak. Ik zal u volgend jaar voorafgaand aan het AO nader informeren over de voortgang van het Centrum Veilige Sport.
Wat doet dit kabinet, wat doet de NOC*NSF en wat doet de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) om te zorgen dat dit soort onwenselijk grote druk op kinderen niet kan voorkomen? Wie heeft hierbij welke verantwoordelijkheid?
Dit kabinet ondersteunt de sportsector financieel om alles in het werk te stellen voor het creëren van een positief sportklimaat. Via het Centrum Veilige Sport worden sportverengingen en -bonden ondersteund bij het opzetten van preventiebeleid en het aanpakken van situaties die een plezierige sportomgeving kunnen ondermijnen. De sportsector werkt daarnaast aan een bewustwordingscampagne. Via het Sportakkoord, pijler positieve sportcultuur, worden door sportbonden en NOC*NSF samengewerkt aan het uitbreiden van de pedagogische vaardigheden van trainers en coaches. Daarnaast worden trainers/coaches in de talentenprogramma’s op de Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s) getraind. Met als doel dat zij jonge talentvolle sporters goed kunnen begeleiden en leren omgaan met de uitdagingen in hun sport maar ook met andere aspecten in hun leven tijdens hun reis naar de top.
De KNGU is gestart met een intensief meerjarenprogramma «Pedagogische visie» waarin verantwoorde training en omgang met ouders een belangrijk onderdeel is.
Daarnaast heeft de KNGU de laatste jaren al een groot aantal aanpassingen gedaan in hun talentontwikkelings- en topsportprogramma op landelijk niveau. Zo is er geen talentselectie (meer) in de oude vorm. Talentvolle sporters komen met hun trainer naar districtstrainingen, zodat zowel de ontwikkeling van de sporter als het pedagogisch gedrag en de trainingsmethode van de trainers kan worden gevolgd. Ook wordt niet meer gerefereerd naar Oranje, Olympische Spelen of Nederland. En er wordt onder de 12/13 jaar niet gesproken over «topsporters». Daarnaast zijn de oefen- en trainingsstof en turntoestellen aangepast om de jongste leeftijdscategorieën fysiek minder te belasten («soft methodisch trainen»). Bovendien voert de KNGU internationaal een lobby om de seniorenleeftijd omhoog te krijgen van 16 naar 18 jaar.
Ik zie dat de sportsector hier enorme stappen maakt en dit onderwerp prioriteit geeft. Ik blijf nauw met de betrokken partijen in overleg over de voortgang.
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 6.
In hoeverre moeten sporttrainers van kinderen in de topsport pedagogische training volgen of gevolgd hebben, zodat ze zich bewust zijn van het feit dat (jonge) kinderen niet als volwassenen behandeld kunnen worden? Waarom lukt het niet om de pedagogische visie van de KNGU in samenwerking met de KNVB daadwerkelijk overal te effectueren?
De KNGU maakt zich, met andere betrokkenen in de (gym)sportwereld, al langer sterk voor het pedagogisch versterken van het sportklimaat. Dat is ook de reden waarom de KNGU onlangs is gestart met de uitrol van een intensief meerjarenprogramma «Pedagogische visie». Dit kost tijd en moet gebeuren vanuit een integrale visie gericht op cultuur- en systeemverandering op alle niveaus. Het gesprek met clubs over bijvoorbeeld hun rol in verantwoorde trainingssituaties en omgang met ouders maakt hier belangrijk onderdeel van uit. De KNVB heeft hierin al vele stappen gemaakt, bijvoorbeeld door integratie van het thema in opleidingen en wedstrijdsystemen. De KNVB en de KNGU leren over en weer van elkaar.
Het begeleiden van kinderen en tieners vraagt bijzondere competenties van trainers/coaches. Pedagogiek, maar ook didactiek, communicatie, ethiek en psychologie spelen allemaal een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat kinderen en tieners een plezierige reis afleggen binnen de sport en topsport. In de huidige trainer/coach opleidingen zijn dit belangrijke thema’s. In het nieuwe beroepscompetentie- en kwalificatieprofiel voor de topsport- en talentcoach zijn deze competenties nadrukkelijk opgenomen en uitgewerkt. Het is aan de sportbonden om te sturen op de juiste profielen en competenties van topsport- en talentcoaches.
Welke voorlichting is er voor ouders beschikbaar c.q. wordt er gegeven over wat de gevolgen zijn van topsport voor het leven van hun kind, als een kind begint met topsport? Waar kunnen jonge sporters en hun ouders negatieve ervaringen melden? Wat wordt hiermee gedaan en aan hoeveel meldingen is het afgelopen jaar opvolging gegeven?
Via NOC*NSF wordt een workshop aangeboden aan sportbonden specifiek gericht op ouders wiens kinderen talentvol zijn en in opleidingsprogramma’s van een sportbond zitten. Deze workshop wordt vanuit de sportbonden verder aangevuld en ingezet. Steeds meer sportbonden ontwikkelen hiermee een voor hen passende werkwijze om op een positieve manier met ouders contact te onderhouden en ze op verschillende wijzen kennis en kunde mee te geven over het omgaan met hun talentvolle kinderen.
Negatieve ervaringen kunnen sporters en ouders melden bij de vertrouwenscontactpersoon van de club, de vertrouwenscontactpersoon van de KNGU of het Centrum Veilige Sport. Ook is het mogelijk om via de website van de KNGU en SpeakUp ongewenst gedrag te melden. Om het contact zo laagdrempelig mogelijk te maken werkt het Centrum Veilige Sport samen met Fier (het landelijk expertise- en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties) waar ’s avonds en ’s nachts een chatfunctie beschikbaar is. Voor al deze meldingen geldt dat er adequaat opvolging aan wordt gegeven. Binnen het Centrum Veilige Sport zorgen casemanagers voor de opvolging van meldingen en de monitoring daarvan. Hiervoor wordt momenteel proefgedraaid met een zogeheten casemanagementsysteem om dit te monitoren. Cijfers over de opvolging van meldingen zijn op dit moment nog niet bekend.
Kunt u aangeven wanneer het landelijk toetsingskader voor een positief (top)sportklimaat aangescherpt zal zijn, zoals u aangaf in het antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Westerveld over misstanden in de turnsport?1
De KNGU heeft aangegeven het nieuwe landelijke toetsingskader eind dit jaar af te ronden en zal naar verwachting dit kader vanaf 2020 gaan implementeren.
In hoeverre wordt de mening van kinderen zelf meegenomen bij de Pedagogische visie en het toetsingskader? En in het algemeen, zijn er waarborgen zodat kinderen zelf hun mening kunnen geven over hoe hun veiligheid het beste geborgd kan worden?
De KNGU geeft aan op verschillende manieren de input van jonge sporters mee te nemen in hun beleid. Zo worden via enquêtes vragen voorgelegd over de rol van de trainer of ouders. Binnen programma’s voor talentontwikkeling en topsport wordt aandacht besteed aan de empowerment en inbreng van sporters zelf. Daarnaast vinden exit-onderzoeken plaats op het moment dat een jong talent uitstroomt. De komende jaren zal de KNGU in het kader van de pedagogische
visie zoveel mogelijk de stem van de (jonge) sporter meenemen. Gezien de jonge leeftijd van de sporters moet zorgvuldig worden omgegaan met de wijze waarop dat gebeurt.
Hoe ziet de KNGU toe op de naleving van afspraken op het gebied van communicatie, verantwoordelijkheden, preventie, coaching en intervisie met als doel incidenten in de toekomst te voorkomen, zoals u aangaf in de genoemde antwoorden (vraag2?
De KNGU laat weten dat zij de verantwoordelijkheid draagt voor onderdelen van clubs die deel uitmaken van een talentontwikkelings- en/of topsportprogramma. Op basis van het toetsingskader (zowel het huidige als het vernieuwde kader, zie antwoord 6) kan de KNGU toezien op naleving van afspraken bij de KNGU aangesloten topsportclubs (met een talentontwikkelings- en/of topsportprogramma). Dit toetsingskader is een uitgangspunt voor clubs die de ambitie hebben om op dit topniveau te komen. Clubs moeten aan de gestelde eisen voldoen om toe te treden tot de gymsportinfrastructuur. Bij de overige clubs is het clubbestuur eindverantwoordelijk.
Bent u van mening dat dit kabinet voldoende doet om een veilig (top)sportklimaat te garanderen voor alle kinderen, in het bijzonder in de turnsport? Heeft u sinds de beantwoording van de eerdere vragen naar aanleiding van wangedrag in de turnsport (juni 2019) stappen genomen om de veiligheid in de (top)sport voor kinderen te bevorderen?
Ja, één van de prioriteiten binnen het Nationaal Sportakkoord is een positieve sportcultuur. Hierbij is mijn ambitie dat in de toekomst op alle sportclubs in Nederland aandacht is voor een positieve sportcultuur waarbij het welzijn van het kind boven het winnen staat en waarbij ouders positieve supporters zijn. Dit is het streven waarvoor ik mij samen met de sportsector en alle betrokkenen inzet.
Zo worden er, sinds de beantwoording van de eerdere vragen naar wangedrag in de turnsport, steeds meer lokale sportakkoorden afgesloten waarin het thema positieve sportcultuur nadrukkelijk aan de orde is. En maakt de KNGU stappen bij het uitrollen van het meerjarenprogramma «Pedagogische visie», zie antwoord 6.
Wat is de visie van dit kabinet op deelname aan topsport door (zeer) jonge kinderen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Vanaf welke leeftijd vindt het kabinet dat kinderen aan de slag kunnen met topsport en selectie voor topsportteams? Kunt u dat voor verschillende sporten, in ieder geval turnen, voetbal, hockey en zwemmen, aangeven?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport op 2 december 2019?
Ja.
De stijgende reserves bij samenwerkingsverbanden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Samenwerkingsverbanden zien reserves verder groeien»?1
Ja.
Klopt het dat het eigen vermogen van samenwerkingsverbanden in 2018 opnieuw is toegenomen, namelijk van 240 naar 260 miljoen euro?
Ja.
Deelt u de mening dat samenwerkingsverbanden relatief lage financiële risico’s lopen en dat middelen voor het passend onderwijs naar de klas moeten?
Ik maak mij, net als de Kamer, al een tijd zorgen om de toenemende reserves in het onderwijs. Met name bij samenwerkingsverbanden vind ik dit een zorgelijke ontwikkeling, omdat je zou verwachten dat zij ten opzichte van schoolbesturen relatief weinig risico lopen en vrijwel geen langlopende verplichtingen hoeven aan te gaan. Geld bedoelt voor het onderwijs, moet zo veel mogelijk in de klas terecht komen.
Ik verwacht van samenwerkingsverbanden dat zij een gedegen risico-inschatting maken en op basis daarvan sturen op de aan te houden reserves. Ik ken nog niet alle redenen voor het aanhouden van reserves. Voor het einde van het jaar ontvangt u een onderzoek van Oberon dat dieper ingaat op deze redenen.
Wat is volgens u, gemiddeld genomen, een acceptabele ratio voor liquiditeit current ratio en solvabiliteit (inclusief voorzieningen) die een samenwerkingsverband nodig heeft om te kunnen functioneren?
De Inspectie doet op dit moment onderzoek naar een passende signaleringswaarde van reserves bij samenwerkingsverbanden en komt in het voorjaar van 2020 met een advies. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Waarom houden samenwerkingsverbanden hoge reserves aan en blijft er sinds de invoering van passend onderwijs geld bij de samenwerkingsverbanden zelf hangen?
Voor het einde van het jaar ontvangt u een onderzoek van Oberon dat dieper ingaat op de redenen voor het aanhouden van reserves.
In de brief die 14 oktober jl.2 naar de Kamer is gestuurd over de financiële positie van onderwijsinstellingen heb ik u op basis van navraag bij 31 samenwerkingsverbanden in het po en 15 samenwerkingsverbanden in het vo geïnformeerd over de reden die deze samenwerkingsverbanden noemen voor het aanhouden van reserves, namelijk:
fluctuatie leerlingaantallen;
continuïteit (ondanks de afspraak dat de schoolbesturen eventuele tegenvallers van het samenwerkingsverband opvangen, zijn er samenwerkingsverbanden die dit willen voorkomen en als gevolg daarvan reserves aanhouden);
onvoorspelbaarheid van (toekomstig) beleid op het gebied van onderwijs en/of zorg qua timing, inhoud, kosten en ontvangsten.
Als gevolg van verevening worden door samenwerkingsverbanden reserves aangehouden voor een zachte landing. De samenwerkingsverbanden geven wel aan in te teren op deze reserves. Ondanks de bandbreedtes die de samenwerkingsverbanden hanteren voor hun weerstandsniveau, zijn de reserves in de praktijk vaak hoger dan deze bandbreedtes. Daarvoor worden onder meer de volgende verklaringen gegeven:
een aantal samenwerkingsverbanden is gestart met aanzienlijk vermogen («startkapitaal»);
de eerste jaren na de start in 2014 werd er erg voorzichtig begroot, omdat alles nieuw was en zij bijvoorbeeld niet goed konden inschatten hoe groot het effect van eigen beleid was;
in het najaar volgen nog financiële bijstellingen op de bekostiging en ontvangen de samenwerkingsverbanden nog extra middelen.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de reserves bij samenwerkingsverbanden van de Inspectie van het Onderwijs?
Op dit moment doet de Inspectie onderzoek naar een passende signaleringswaarde voor de reserves bij samenwerkingsverbanden. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2020 afgerond. Het onderzoek van Oberon, dat u voor het einde van het jaar ontvangt staat los van het onderzoek van de Inspectie.
Wat gebeurt er als een samenwerkingsverband in dit onderzoek geen goede verklaring heeft voor de hoogte van de reserves?
Op dit moment doet de Inspectie onderzoek naar een passende signaleringswaarde voor de reserves bij samenwerkingsverbanden. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2020 afgerond. Dan zal ik ook meer kunnen zeggen over de handelingsperspectieven die dit biedt.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen om de reserves bij samenwerkingsverbanden terug te dringen?
Zie antwoord vraag 7.
Houdt de Inspectie van het Onderwijs in haar onderzoek naar de reserves bij samenwerkingsverbanden ook rekening met de financiële positie van schoolbesturen die participeren in de samenwerkingsverbanden? Zo ja, neemt de Inspectie van het Onderwijs dan ook de financiële vaste activa van schoolbesturen mee in haar beoordeling en hoe doet de Inspectie van het Onderwijs dit?
De Inspectie doet onderzoek naar de signaleringswaarde bij schoolbesturen en samenwerkingsverbanden. Indien de Inspectie daar aanleiding voor ziet, wordt er gekeken naar de link tussen de financiële positie van een samenwerkingsverband en de daarin participerende schoolbesturen.
In het voorjaar van 2020 stuur ik uw Kamer het advies van de Inspectie voor de methode voor het signaleren van bovenmatige reserves en onze reactie daarop.
Racistische uiting bij de Universiteit Leiden |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van het Leidsch Dagblad waarin duidelijk wordt dat er opnieuw sprake is van racisme binnen de Universiteit Leiden?1
Ik ben bekend met het bericht.
Klopt het dat de Universiteit geen consequenties, anders dan «gesprekken» verbindt aan degenen die de racistische leus hebben opgetekend? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft de universiteit ondernomen om de daders op te sporen en welke consequenties heeft zij hen opgelegd?
De Universiteit Leiden heeft mij aangegeven diverse gesprekken te hebben gevoerd om de toedracht in beeld te krijgen. Uit deze gesprekken is een student naar voren gekomen die heeft verklaard verantwoordelijk te zijn geweest voor de tekst op het schrijfbord. Geconfronteerd met de consequenties van zijn actie, heeft de student spijt betuigd. Naast de gevoerde gesprekken zijn betrokken studieverenigingen en studenten verplicht gezamenlijk deel te nemen aan een trainingstraject dat dialoog, gedragsverandering en het bevorderen van een inclusieve leeromgeving als doel heeft.
Hoe verklaart u dat racisme nu voor de derde keer op rij de kop opsteekt bij deze universiteit? Wat heeft de universiteit in de tussentijd gedaan om dit tegen te gaan?
Het is zorgelijk dat deze en eerdere incidenten in korte tijd bij de Universiteit Leiden hebben plaatsgevonden. De Universiteit Leiden heeft aangegeven naar aanleiding van deze en van eerdere incidenten bij alle studenten en studieverenigingen inclusiviteit en omgangsvormen bespreekbaar te hebben gemaakt. Ter voorkoming van ontoelaatbaar gedrag is daarnaast na een eerder incident tijdens álle colleges voor studenten binnen de betrokken faculteit aandacht besteed aan omgangsvormen en gedragscodes. In deze gedragscodes is aandacht voor racisme en discriminatie. Daarnaast heeft de universiteit vertrouwenspersonen en een ombudsfunctionaris die aanspreekpunten zijn voor onder meer ongewenst gedrag. De universitaire «diversity officer» heeft als taak het bevorderen van diversiteit en een inclusieve leer- en werkomgeving. Tenslotte ontwikkelt de universiteit bij de campus in Den Haag een centraal punt waar studenten met vragen over inclusiviteit terecht kunnen en waar zij meldingen kunnen doen in geval van racisme en discriminatie.
Wat vindt u dat universiteiten moeten ondernemen om racisme tegen te gaan? Bent u bereid naar aanleiding van dit incident een publiek statement af te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem in algemene zin afstand van iedere racistische uiting op een universiteit. Instellingen hebben een verantwoordelijkheid om alle vormen van discriminatie, waaronder nadrukkelijk ook racisme, tegen te gaan. Universiteiten mogen racisme niet accepteren en dienen passende maatregelen te treffen als er sprake is van racistisch handelen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Universiteit Leiden over het bespreekbaar maken en aanpakken van racisme? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit Leiden heeft publiekelijk afstand genomen van het incident en heeft aangetoond dit onderwerp serieus te nemen. De universiteit heeft onderzocht wat er is voorgevallen en heeft passende maatregelen getroffen. Ik zie geen reden om nader in gesprek te gaan.
De mogelijkheid van pensioenoverdracht uit het buitenland |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat mensen die in het buitenland pensioen hebben opgebouwd, een verzoek kunnen doen bij de Belastingdienst om het buitenlands pensioen onder Nederlandse wetgeving te brengen?
Ja, op de fiscale behandeling van pensioenaanspraken en met name de waardeoverdracht in internationale verhoudingen wordt ingegaan in het beleidsbesluit van 9 oktober 2015, nr. DGB2015/7010M. In onderdeel 2 van dit besluit wordt de situatie behandeld waarbij in het buitenland opgebouwde pensioenaanspraken onder de Nederlandse wetgeving kunnen worden gebracht. Het kan daarbij gaan om een buitenlandse werknemer die in Nederland wordt tewerkgesteld en die de opbouw vanuit Nederland in de buitenlandse regeling voort wil zetten en de werknemer die vanuit het buitenland in Nederland komt werken en het in het buitenland opgebouwde pensioenkapitaal naar een Nederlandse pensioenuitvoerder over wil dragen en daarmee onder de Nederlandse wetgeving wil brengen. Met de in het beleidsbesluit beschreven voorwaarden wordt het mogelijk gemaakt om in aanmerking te komen voor de Nederlandse fiscale faciliteiten.
Wat zijn de criteria waaraan moet worden voldaan om waardeoverdracht mogelijk te maken volgens de Belastingdienst? Is er een verschil tussen een zuivere pensioenregeling en nettopensioen? Maakt het uit of het een eindloon- of middelloonregeling betreft? Is er een verschil tussen pensioenregelingen van binnen of buiten de EU?
Voor Nederland is voor belastingdoeleinden relevant of de waardeoverdracht naar Nederland plaatsvindt op grond van artikel 91 van de Pensioenwet (hierna: PW) of een andere grondslag. In het antwoord op vraag 3 wordt nader ingegaan op het onderscheid tussen waardeoverdrachten op grond van artikel 91 PW en overige waardeoverdrachten.
Als een waardeoverdracht valt onder artikel 91 PW, kunnen de in het buitenland opgebouwde pensioenaanspraken geheel worden overgedragen aan een Nederlandse pensioenuitvoerder. Artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB) laat dan toekenning van de buitenlandse dienstjaren in de Nederlandse regeling toe.
Gaat het om een waardeoverdracht die niet valt onder artikel 91 PW, dan geldt artikel 10a UBLB niet voor de buitenlandse diensttijd. Daardoor is mogelijk de hele pensioenaanspraak in strijd met de voorschriften voor fiscale faciliëring. Dit wordt ongewenst geacht. Om te voorkomen dat door de waardeoverdracht pensioenaanspraken moeten worden belast, zijn pensioenregelingen van werknemers die pensioenkapitaal vanuit het buitenland laten overdragen aan de pensioenuitvoerder van hun Nederlandse pensioenregeling onder voorwaarden aangewezen als zuivere pensioenregelingen. Deze voorwaarden zijn:
Voor de fiscaal gefacilieerde mogelijkheid tot waardeoverdracht maakt het geen verschil of de aanspraken zijn opgebouwd in een eindloon- middelloon- of beschikbare premieregeling.
Waar met nettopensioen wordt gedoeld op een pensioenaanspraak voor zover die in het buitenland niet fiscaal is gefacilieerd, bevat het beleidsbesluit van 9 oktober 2015, nr. DGB2015/7010M – ook voor de situatie na waardeoverdracht – een goedkeuring om via de saldomethode een economisch dubbele belasting te voorkomen (onderdeel 2.4).
Zijn Nederlandse pensioenuitvoerders verplicht mee te werken aan verzoeken voor waardeoverdracht uit het buitenland? En bij verzoeken voor waardeoverdracht uit EU-lidstaten?
Artikel 91 PW voorziet in de verplichting voor een Nederlandse pensioenuitvoerder om mee te werken aan een (individuele) waardeoverdracht vanuit het buitenland naar Nederland. Deze verplichting geldt alleen voor zover het een waardeoverdracht betreft van een pensioeninstelling uit een andere EU-lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland met een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar in Nederland. Voorts moet zijn voldaan aan de voorwaarden uit artikel 91 PW. Deze voorwaarden zijn vergelijkbaar met de voorwaarden die aan een ontvangende pensioenuitvoerder worden gesteld bij het wettelijk recht op waardeoverdracht binnen Nederland. Concreet gelden als voorwaarden dat:
Als het gaat om een waardeoverdracht vanuit een andere buitenlandse instelling -niet zijnde een pensioeninstelling uit een andere EU-lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland – geldt er géén verplichting om mee te werken aan een waardeoverdracht. Een Nederlandse pensioenuitvoerder is wel bevoegd om in dat geval als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden, mits voldaan is aan de in artikel 92 PW vastgestelde voorwaarden. Dit zijn dezelfde voorwaarden als vastgelegd in artikel 91 PW, zoals hiervoor omschreven.
Is het mogelijk om, indien een pensioenuitvoerder van een nieuwe werkgever hier in Nederland niet bereid is om mee te werken, de waardeoverdracht te laten plaatsvinden naar een andere pensioenuitvoerder dan die van de nieuwe werkgever?
Vooropgesteld zij dat de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever – voor zover het gaat om een waardeoverdracht vanaf een pensioeninstelling uit een andere EU-lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen – enkel de mogelijkheid heeft om een waardeoverdracht te weigeren, als niet wordt voldaan aan de in artikel 91 PW gestelde voorwaarden (zie antwoord 3).
Indien niet is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 91 PW, is een waardeoverdracht naar Nederland (op dat moment) niet mogelijk. Artikel 91 PW heeft namelijk enkel betrekking op een inkomende waardeoverdracht naar de pensioenuitvoerder van de (nieuwe) werkgever.2 Een waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder dan die van de nieuwe werkgever is niet mogelijk. Het staat een pensioenuitvoerder niet vrij om de pensioenuitvoering te verzorgen voor een persoon die niet onder de werkingssfeer van een dergelijke pensioenregeling valt of die niet in dienst is van de betreffende werkgever en derhalve geen pensioenovereenkomst met de werkgever heeft gesloten.
Ook een waardoverdracht vanuit een andere buitenlandse instelling (artikel 92 PW) is enkel mogelijk naar de pensioenuitvoerder van de (nieuwe) werkgever.
De voornoemde mogelijkheden tot een individuele waardeoverdracht vanuit het buitenland, zijn vergelijkbaar met de mogelijkheden voor een individuele waardeoverdracht binnen Nederland.
Zijn er pensioenregelingen bij werkgevers uit andere EU-lidstaten die kunnen worden uitgevoerd buiten de EU? Onder welke voorwaarden kan bij deze regelingen waardeoverdracht plaatsvinden naar Nederlandse pensioenuitvoerders?
Op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving kan een Nederlandse pensioenregeling slechts worden uitgevoerd buiten de EU, voor zover het gaat om een verzekeraar met een zetel buiten Nederland die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen. De vraag of een pensioenregeling van een werkgever uit een andere EU-lidstaat kan worden uitgevoerd door een instelling uit een land dat geen lidstaat van de EU is, is afhankelijk van het recht van de betreffende EU-lidstaat.
Of een waardeoverdracht van een buitenlandse instelling (niet zijnde een pensioeninstelling uit een andere EU-lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland) naar een Nederlandse pensioenuitvoerder kan plaatsvinden, is allereerst afhankelijk van de vraag of het land waarin de instelling is gevestigd een waardeoverdracht toestaat. Indien dat het geval is, is een Nederlandse pensioenuitvoerder bevoegd als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden mits is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 92 PW. Indien het verzoek tot waardeoverdracht afkomstig is van een verzekeraar met zetel buiten Nederland, is een Nederlandse pensioenuitvoerder verplicht als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden mits is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 91 PW. Zie in dit kader het antwoord op vraag 3.
Het fiscaal aftrekken van de kosten voor het telen van eigen cannabis |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eigen cannabis op voorschrift fiscaal aftrekbaar»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de kosten van eigen teelt cannabis aftrekbaar zijn als de cannabis door de dokter is voorgeschreven?
De uitspraak van de Hoge Raad is van de belastingkamer en ziet op de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten. In deze zaak was de vraag aan de orde of de cannabis op voorschrift van een arts was verstrekt. Dit voorschrift is een voorwaarde om een farmaceutisch hulpmiddel in aftrek te kunnen brengen. Bij deze fiscale vraag is een oordeel omtrent de legaliteit van de cannabis in kwestie als zodanig niet aan de orde.
De Wet inkomstenbelasting 2001 heeft als kader (art. 6.17, eerste lid, onderdeel c) dat farmaceutische hulpmiddelen die op voorschrift van een arts worden verstrekt aftrekbaar zijn als specifieke zorgkosten. In deze zaak staat vast dat de arts had geconstateerd dat zijn patiënt, die lijdt aan de ziekte van Crohn, geen baat had bij via de apotheek te verstrekken medicinale cannabis en dat deze arts had ingestemd met het gebruik van door de patiënt zelf gekweekte cannabis. Daarmee was in ieder geval aan de voorwaarde «op voorschrift van een arts» voldaan.
Zoals ik in antwoorden op eerder gestelde Kamervragen2 over dit onderwerp heb aangegeven is verstrekking van medicinale cannabis via de apotheek bijna altijd toereikend. In zoverre is in deze zaak sprake van een uitzonderingssituatie.
De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat het begrip «verstrekt» een verdergaande betekenis heeft dan dat het farmaceutische hulpmiddel voorgeschreven is door een arts. De Belastingdienst zal, zoals het gebruikelijk is te doen, vanaf de datum van de uitspraak van de Hoge Raad deze wetsuitleg van de Hoge Raad toepassen voor de kosten van zelfgekweekte cannabis voor medicinale doeleinden.
Wat zijn de consequenties van deze uitspraak voor het huidige beleid rondom de thuiskweek van cannabis?
De uitspraak van de Hoge Raad betreft zoals aangegeven een fiscale kwestie en geen strafzaak. Om die reden heeft deze uitspraak geen gevolgen voor het strafvorderlijk beleid ten aanzien van de teelt van cannabis.
Verder vind ik het belangrijk om te benadrukken dat cannabis die thuis geteeld wordt echt iets anders is dan medicinale cannabis. Het huidige beleid ten aanzien van medicinale cannabis verandert niet op grond van deze uitspraak.
Zoals ik ook in mijn eerdere antwoorden over medicinale cannabis heb aangegeven, kan het gebruik van cannabis, dat niet via de apotheek wordt verkregen, schadelijk zijn voor de gezondheid doordat het niet gecontroleerd is
geteeld en dus niet van constante en farmaceutische kwaliteit is. Daarnaast kan het een risico voor de gezondheid opleveren als een contra-indicatie niet wordt opgemerkt.
Medicinale cannabis is momenteel in vijf variëteiten beschikbaar. Elk van deze variëteiten is van constante en farmaceutische kwaliteit zodat de arts en patiënt er zeker van kunnen zijn dat de gebruikte variëteit steeds dezelfde inhoudsstoffen en sterkte bevat en vrij is van pesticiden en andere schadelijke stoffen. Het verstrekken via de apotheek is ook van belang om te controleren dat het niet intervenieert met eventuele andere geneesmiddelen die de patiënt gebruikt.
Cannabisolie mag iedere bereidingsapotheek in Nederland maken als magistrale bereiding. De apotheken die dit momenteel al doen, zijn in staat om alle soorten verhoudingen te bereiden die de arts, in overleg met de patiënt, voorschrijft.
Voor wat betreft de mogelijke consequenties van de uitspraak op het huidige beleid rondom thuis telen van cannabis verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe staat deze uitspraak van de Hoge Raad in verhouding tot het gegeven dat thuis gekweekte cannabisplanten voor medicinale doeleinden door de politie na meldingen of tips nog vaak geruimd worden?
De uitspraak van de Hoge Raad verandert niets aan het feit dat het telen van cannabis op grond van de Opiumwet is verboden. Van «thuis telen voor medicinale doeleinden» kan binnen het kader van de Opiumwet geen sprake zijn. Het telen voor medicinale doeleinden kan alleen als daartoe een ontheffing is verleend door de Minister van VWS. Dat is bij thuisteelt niet het geval. Bezit, handel, verkoop en productie van cannabis is strafbaar. Echter, binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM), worden vijf planten of minder gezien als een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik en wordt er in principe niet vervolgd. Als de politie al dan niet bij toeval vijf of minder planten aantreft zal de politie deze planten in de regel wel in beslag nemen. De uiteindelijke beslissing om in een zaak al dan niet te vervolgen is aan de officier van justitie.
Bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak lokale driehoeken op te roepen af te spreken niet te handhaven bij maximaal 5 cannabisplanten als er een doktersverklaring aanwezig is?
Ik zie geen aanleiding om een dergelijke oproep te doen. Het is aan de lokale driehoeken om prioriteiten te stellen in de opsporing en vervolging, ook als het gaat om handhaving van de Opiumwet. Zij doen dit binnen de landelijke richtlijnen die worden gegeven door de Aanwijzing Opiumwet en de richtlijn Strafvervolging Opiumwet. Ook kan de driehoek afspraken maken over de inzet van bestuursrechtelijke instrumenten, zoals 13b Opiumwet. Het is niet aan mij om op te treden in deze lokale afspraken.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Bergkamp over onderzoek naar de werking van medicinale cannabis en de motie-Bergkamp over onderzoek onder kinderen met epilepsie?2
Het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) heeft in overleg met mij een aantal onderzoeksvragen geformuleerd. ZonMW schrijft hiervoor een onderzoeksprogramma en de verwachting is dat ZonMW dit programma nog dit jaar openbaar maakt en (onderzoeks)instellingen zich kunnen inschrijven hiervoor.
Het kennis- en expertisecentrum SEIN heeft samen met BMC een onderzoeksvoorstel geschreven voor translationeel onderzoek naar het effect van cannabis op patiënten met een ernstige vorm van epilepsie. Het onderzoeksvoorstel is in de tweede beoordelingsronde afgevallen. Op dit moment zijn SEIN en BMC in overleg over de vervolgstappen om het onderzoek toch doorgang te laten vinden.
Grote misstanden in de uitvaartzorg |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de misstanden bij uitvaartondernemingen waarbij onder meer lichamen bij hoge temperaturen buiten de koeling, of zelfs bij mensen thuis, worden bewaard, kisten worden omgeruild en mensen in het buitenland tegen goedkopere tarieven worden gecremeerd?1
Ik ben bekend met de berichtgeving in de Telegraaf van 10 oktober jl. en de aflevering van Undercover Nederland van 13 oktober jl., waarin deze omstandigheden besproken zijn en te zien waren.
In hoeverre zijn dit soort misstanden in strijd met de wet op de lijkbezorging?
De Wet op de lijkbezorging (Wlb) regelt in artikel 18 lid 1 dat de lijkbezorging geschiedt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene. De plaats van de crematie en de keuze van de kist zijn bij uitstek aspecten van de uitvaart waarbij dit principe zwaar weegt. Tussen de nabestaanden die de opdracht geven tot crematie en de ondernemer die de uitvaart regelt, is primair sprake van een overeenkomst van opdracht naar regulier burgerlijk recht. Afspraken over de lijkbezorging die hierin zijn gemaakt, moeten worden nagekomen. De Wlb regelt niet expliciet de omstandigheden waaronder lichamen van overledenen bewaard en vervoerd mogen worden. Hiervoor moet worden teruggevallen op ongeschreven zorgvuldigheidsnormen. Als opzettelijk lichamen zo worden behandeld dat zij beschadigd worden, is het mogelijk denkbaar dat sprake is van een strafbaar feit op grond van artikel 350 Wetboek van Strafrecht.
Het vervoeren van het lichaam van overledenen naar het buitenland is op zichzelf geen misstand. Dit is toegestaan op grond van de Overeenkomst inzake het vervoer van lijken, mits dat met een laissez-passer gebeurt. De regeling daarvoor heeft concreet vorm gekregen in artikel 11 Besluit op de lijkbezorging. Overtreding van deze regeling is strafbaar gesteld in de wet.
Is het waar dat de branchevereniging tegen dit soort praktijken met lege handen staat?
Een branchevereniging kan zelf regels stellen over hoe zij wil optreden tegen leden die niet aan de gestelde standaarden c.q. interne regels voldoen. Zij kunnen daarnaast actief voorlichten over welke uitvaartondernemers zijn aangesloten en een keurmerk hebben. Dat kan nabestaanden helpen bij hun keuze voor een uitvaartondernemer. Daarnaast kan een branchevereniging indien zij vermoedens heeft van een handelen in strijd met de wet dat altijd melden bij de politie of als signalering meegeven aan mijn ministerie, afhankelijk van de aard van het vermoeden.
Deelt u de mening dat dit soort misstanden laat zien dat het in de uitvaartbranche ontbreekt aan voldoende regulering? Zo nee, waarom niet?
De uitvaartbranche bestaat voor het overgrote deel uit personen die zich met hart en ziel inzetten om een waardige en respectvolle uitvaart c.q. lijkbezorging van de overledene te organiseren. De recente berichtgeving in het Telegraaf-artikel en de uitzending van Undercover in Nederland betroffen één ondernemer. De BGNU stelde dit nog nooit te hebben meegemaakt. Tegelijkertijd bevestigt deze berichtgeving het belang om dergelijke misstanden te voorkomen. Daarover ben ik reeds met de branche in gesprek en zal ik binnenkort ook met uw Kamer over komen te spreken.
Wat gaat u doen om dit soort misstanden te voorkomen en te kunnen bestraffen?
Ik ben al enige tijd met de sector in overleg over manieren om misstanden te voorkomen, zoals ook aangekondigd in mijn Kamerbrief van januari (Kamerstuk 30 696, nr. 44). Zo nodig kunnen de conclusies daarvan, zowel ten aanzien van toezicht als strafbaarstellingen, betrokken worden bij de wetswijziging die in voorbereiding is. Voor zover mogelijk kom ik in mijn brief in november ook hierop terug.
Het bericht 'Ik heb een paar mannen pissed off gemaakt , interview Fatima Aboulouafa teamchef politie' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met Fatima Aboulouafa, teamchef politie?1
Ja.
Kunt u mij een overzicht verschaffen van de huidige bezetting van de zogenaamde top 61 van de Nederlandse politie? Kunt u in dit overzicht in ieder geval opnemen de namen van betrokkenen en de datum van aanstelling in hun huidige functie?
De strategische top wordt gevormd door de leden van de korpsleiding, de leiding van de regionale- en de landelijke eenheid, de stafdirecteuren van de directies van de Staf Korpsleiding, de directeur politiedienstencentrum en de diensthoofden van de diensten van het politiedienstencentrum.
De politie en de Algemene Bestuursdienst informeren via nieuwsberichten over nieuwe benoemingen binnen de politietop. In deze nieuwsberichten maken zij ook telkens bekend vanaf welke datum de benoeming ingaat. Hierbij treft u een overzicht aan van deze openbare informatie.
De strategische top van de politie bestaat uit:
Bent u bekend met leiderschapsprogramma Strategische Posities Politie? Klopt het dat dit programma is gestart in 2017 en dat het programma bedoeld was om divers talent binnen een termijn van 1 tot 3 jaar zich versneld door te laten ontwikkelen naar de strategische top van de politie? Kunt u aangeven met hoeveel mensen dit programma in 2017 van start is gegaan?
Ja, De politie werkt met het leiderschapsprogramma strategische top, kortweg LST. Eind 2017 heeft de selectie voor deelname in het programma plaats gevonden. Voorziene lengte van het traject is tussen 1 – 3 jaar, tot het moment waarop de deelnemer benoembaar is verklaard voor een strategische toppositie. Dit is afhankelijk van de professionele- en persoonlijke ontwikkeling van de persoon. De trajectduur is per persoon verschillend omdat de profielen van de instromers divers zijn en de ontwikkelstap om naar het strategische niveau door te groeien variatie kent. Tijdens het programma verandert de deelnemer van context. Zij gaan functioneren, toegevoegd aan een eenheidsleiding of aanverwante andere management development-plek op strategisch niveau, gelijk aan het niveau van de strategische top.
Het programma is gestart in februari 2018 met zeven deelnemers. In juni 2018 zijn er drie deelnemers gestart, in september 2019 één deelnemer en in november 2019 start nog één deelnemer.
Hoeveel mensen zijn er tot dit moment succesvol uitgestroomd uit dit leiderschapsprogramma binnen de politie? Hoeveel mensen uit dit programma zijn er buiten de politie gaan werken en om welke redenen zijn zij bij de politie vertrokken? Hoeveel mensen uit dit programma zijn nu actief binnen de top 61 van de politie? Zitten er nog mensen in het programma die wachten op een plek?
In totaal zijn vanaf februari 2018 11 deelnemers gestart. Daarnaast zal één deelnemer in november dit jaar starten. Er is één deelnemer succesvol uitgestroomd uit het leiderschapsprogramma en benoemd binnen de strategische top van de politie. Eén deelnemer is na een detachering buiten de politie (als onderdeel van het leiderschapsprogramma) succesvol en in goed overleg uitgestroomd naar deze organisatie. Van de overige negen deelnemers is één deelnemer als onderdeel van het leiderschapsprogramma gedetacheerd bij het Openbaar Ministerie. Zij functioneren allen op een management development-plek. Van deze negen deelnemers zijn vier deelnemers in oktober dit jaar benoembaar verklaard voor een strategische topfunctie (zij vullen deze functie nu nog niet in). Vijf deelnemers zijn nog niet benoembaar verklaard voor een strategische topfunctie en draaien nog volledig mee in het Leiderschapsprogramma.
De laatste stand van zaken rondom de aanschaf van tweeduizend bodycams |
|
Monica den Boer (D66), Niels van den Berge (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u zich het bericht herinneren van de politie op 24 april 2019 waarin werd gesteld dat er tweeduizend bodycams aangeschaft zouden worden?1
Ja.
Is de aanbestedingsprocedure in gang gezet? Zo ja, is er al een leverancier in beeld en welke? Zo nee, waarom zijn reeds een half jaar later nog geen wezenlijke stappen gezet?
Ja, de aanbesteding is in gang gezet. De doorlooptijd van de aanbestedingsprocedure is negen tot twaalf maanden. Nu duidelijk is voor welk doel de politie de bodycam zal inzetten, is er meer nodig dan alleen de feitelijke inkoop van bodycams. Zo is gebleken dat het effect dat met de inzet van de bodycams nagestreefd wordt, slechts kan worden gerealiseerd indien de beheerorganisatie, de opleidingen, de technische voorzieningen en de lokale begeleiding allemaal op orde en in samenhang georganiseerd zijn. Dat betekent dat er naast de aanbestedingsprocedure ook organisatorische aanpassingen nodig zijn.
Wanneer verwacht u dat de tweeduizend bodycams zijn aangeschaft en operationeel inzetbaar zijn?
De verwachting is dat eind 2020 alle bodycams (in fasen) aangeschaft en operationeel inzetbaar zijn. De start van de operationele inzet is mede afhankelijk van de planning van de opleidingen en de inrichting van de beheerorganisatie. Vooruitlopend op de aanbesteding heeft de politie mij laten weten dat er 376 bodycams operationeel inzetbaar zijn. Deze bodycams zijn, binnen de grenzen van een eerder raamcontract, aangeschaft ten behoeve van de proeftuinen. Deze bodycams zullen na de aanbesteding geheel worden vervangen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Sander Flight getiteld «Evaluatie pilot bodycams Politie Eenheid Amsterdam 2017–2018» waaruit blijkt dat het dragen van bodycams de veiligheid verbetert?
Ja. De pilot bodycams in de eenheid Amsterdam heeft laten zien dat het dragen van de bodycam op zichzelf niet zozeer de veiligheid verbetert, maar dat het dragen van de bodycam effect heeft op het gedrag van zowel de burger als de politiemedewerker. Het gebruik van de bodycam versterkt het de-escalerend vermogen van de politieambtenaar. Politiemedewerkers die een bodycam dragen, voelen zich veiliger. Uit de pilot blijkt dat er minder agressie en geweld wordt gebruikt tegen politieambtenaren die uitgerust zijn met een bodycam.
Uit een reeks onderzoeken2, die in lijn liggen met elkaar, wordt geconcludeerd dat er, om het de-escalerend effect te bereiken, bijzondere aandacht nodig is voor organisatorische en psychologische begeleiding van de politieambtenaar die de bodycam draagt. Alleen dan wordt het gewenste resultaat behaald. Dit maakt tevens duidelijk waarom er een zorgvuldige voorbereiding van deze implementatie nodig is.
Deelt u niettemin de mening dat er zéér heldere wettelijke richtlijnen noodzakelijk zijn om niet alleen de privacy van agenten maar ook de privacy van burgers te waarborgen bij de operationele inzet van bodycams?
Ja. De wettelijke grondslag voor de inzet van de bodycams en het verkrijgen van de bodycam opnames is gelegen in artikel 3 van de Politiewet. De verwerking van de opnames vindt plaats op basis van de Wet politiegegevens. Deze wettelijke grondslag is verder uitgewerkt in het Inzetkader Bodycams.3 De gebruikers van de bodycam en hun collega’s worden geïnstrueerd in het toepassen van het Inzetkader en de privacyaspecten die hierin zijn opgenomen.
Om te bereiken dat alleen opnames worden bewaard die nodig zijn voor de normale taakuitvoering van de politie, heeft de politie een extra beperking opgelegd. Die beperking houdt in dat binnen 28 dagen nadat de bodycam is gebruikt, moet zijn vastgesteld of de opname noodzakelijk is voor het doel waarvoor ze is verkregen. Alle vastgelegde opnamen die niet als zodanig worden aangemerkt worden binnen die termijn vernietigd. De politie heeft in het Inzetkader ook benoemd hoe moet worden om gegaan met de privacy van politiemedewerkers en hierover instemming gekregen van de centrale ondernemingsraad.
Zodra de definitieve keuze voor de technische infrastructuur achter de nieuwe bodycams is vastgesteld en de keuze voor de inrichting van de beheerorganisatie duidelijk is, wordt er tevens een nieuwe gegevensbeschermingseffectbeoordeling4 opgesteld.
In het eerste halfjaarbericht politie van 20195 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het juridisch kader dat de politie nu gebruikt en de mogelijkheid dat dit moet worden aangevuld. Ik laat dat op dit moment onderzoeken en zal uw Kamer in het tweede halfjaarbericht politie van 2019 informeren over de uitkomst van dat onderzoek. Mocht het nodig zijn om het juridisch kader aan te vullen, dan kan dat gevolgen hebben voor de doorlooptijd van de aanbestedingsprocedure.
Ziet u een rol weggelegd voor de operationele inzet van de bodycam om etnisch profileren tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De politie voelt al jaren de noodzaak om actie te ondernemen tegen etnisch profileren. De bodycam zal daar niet voor worden ingezet. In mijn antwoord op vraag 4 gaf ik aan dat ervoor is gekozen om de bodycam in te gaan zetten ter versterking van het de-escalerende vermogen van de politiemedewerker. Het Inzetkader bodycams, de afweging in welke situatie een politiemedewerker zal worden uitgerust met een bodycam, de instructie van de dragers, enz. is gericht op het inzetdoel «versterking de-escalerend vermogen».
De politie heeft er voor gekozen om etnisch profileren terug te dringen aan de hand van bewustwording via het basispolitieonderwijs, trainingen en door instructie van de politiemedewerkers. Eind 2017 heeft de politie het Handelingskader Proactief controleren6 7 gepresenteerd. In dit handelingskader wordt onder andere uitgelegd hoe politiemensen burgers op objectiveerbare gronden selecteren voor een controle, hoe belangrijk een goede uitleg is en hoe de politie de staande gehouden mensen goed kan bejegenen. Ook staat erin dat het belangrijk is om te reflecteren op de uitgevoerde controle: is het goed gegaan?
Wordt de Nationale ombudsman geraadpleegd bij de implementatie van de bodycam, aangezien deze al eerder het ministerie adviseerde betreffende het gebruik van de bodycam? Zo ja, kunt u toelichten hoe de Ombudsman precies zal worden betrokken? Zo nee, waarom niet?
In het eerste halfjaarbericht politie van 20198 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek van de Nationale ombudsman naar het gebruik van bodycams door de politie. De Nationale ombudsman heeft in 2017 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van bodycams door de politie. De bevindingen zijn ter harte genomen en zijn verwerkt in het definitieve Inzetkader Bodycams.
De Nationale ombudsman heeft mij destijds laten weten geen nieuw onderzoek te starten. Wel geeft de Ombudsman aan de ontwikkelingen te blijven volgen en vragen te zullen stellen als zij daartoe aanleiding zien. De politie neemt periodiek zelf het initiatief om de Nationale ombudsman te informeren over haar vorderingen en over aanpassingen in het Inzetkader.
Het bericht Gedwongen uitgehuwelijkte Fatima: ‘Meisjes zoals ik worden verkocht als golden tickets’ van Hart van Nederland |
|
Niels van den Berge (GL), Kathalijne Buitenweg (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht Gedwongen uitgehuwelijkte Fatima: «Meisjes zoals ik worden verkocht als golden tickets» in Hart van Nederland, gepubliceerd op 5 oktober 20191, waarin gemeld wordt dat op grote schaal jonge, meerderjarige meisjes met een niet-westerse migratieachtergrond uitgehuwelijkt worden door hun ouders, en dat die gedwongen huwelijken veelal gepaard gaan met seksueel misbruik en huiselijk geweld? Deelt u de mening dat dit een zeer ernstige situatie is die zo snel mogelijk ten einde moet komen?
Ik ben bekend met dit bericht. Dit is zeer ernstig en schrijnend. Iedereen heeft het recht om te trouwen met wie hij of zij wil. Dat is een belangrijke vrijheid in Nederland. Het gedwongen worden tot trouwen is onacceptabel. Jonge meisjes moeten hiertegen beschermd worden en verdienen onze hulp als zij onverhoopt toch worden gedwongen tot een huwelijk. Daarom werken de Minister van VWS en ik samen aan een actieagenda schadelijke traditionele praktijken. Hierin worden per verschijningsvorm, waaronder ook huwelijksdwang, maatregelen opgenomen, zoals de eerder aangekondigde communicatie-instrumenten om de bewustwording te vergroten.2. Uw Kamer ontvangt de actieagenda eind 2019.
Acht u het waarschijnlijk dat jonge vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond in Nederland uitgehuwelijkt worden door hun ouders? Welke cijfers zijn hierover beschikbaar? Op welke trends duiden deze cijfers? Ziet u mogelijkheden voor een onderzoek om dit preciezer in kaart te brengen?
Precieze en betrouwbare cijfers over de omvang van huwelijksdwang in Nederland ontbreken. Dit komt omdat huwelijksdwang een complex en vaak verborgen fenomeen is. In 2014 is er een schatting gedaan door het Verwey-Jonker Instituut. Hieruit kwam naar voren dat in 2011 en 2012 tussen de 674 en 1.914 gevallen zouden kunnen zijn geweest van huwelijksdwang.3 Omdat er over andere perioden geen gegevens beschikbaar zijn, kan niet worden gesproken over trendontwikkelingen. Uit het eerdergenoemde onderzoek bleek verder dat huwelijksdwang voorkomt in diverse religieuze en etnische gemeenschappen in Nederland. Het merendeel van de gevallen betreft slachtoffers met een niet-westerse migratieachtergrond, maar het komt ook voor in groepen uit andere westerse landen. In het onderzoek is niet gekeken naar wie de slachtoffers dwingt tot een huwelijk.
Als onderdeel van de eerder genoemde actieagenda wordt momenteel bekeken of er beter zicht kan worden verkregen op deze problematiek en de effectiviteit van de huidige maatregelen. Aan de hand hiervan wordt bepaald welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Waar kunnen vrouwen die slachtoffer zijn van een gedwongen huwelijk naartoe om hun probleemsituatie te melden en bescherming te zoeken? Bent u van mening dat deze hulp effectief is? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid te laten onderzoeken hoe dit effectiever kan?
Vrouwen die slachtoffer zijn van een gedwongen huwelijk kunnen contact opnemen met Veilig Thuis en bij acute onveiligheid met de politie. Veilig Thuis zal – waar nodig met andere partijen – beoordelen wat nodig is om de veiligheid van het slachtoffer zeker te stellen. Veilig Thuis heeft ook de opdracht om slachtoffers, in overleg met gemeenten, een passend hulpaanbod te bieden. Als onderdeel van de onder vraag 1 genoemde actieagenda wordt bekeken of de huidige maatregelen en de beschikbare hulpverlening effectief zijn. In het geval een Nederlands slachtoffer van huwelijksdwang zich in het buitenland bevindt, kan contact worden opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) of het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA). BZ stelt vervolgens samen met het LKHA vast of daadwerkelijk sprake is van huwelijksdwang. Is dat het geval dan zetten BZ en LKHA zich samen in voor een veilige terugkeer van het slachtoffer naar Nederland.
Welke rol hebben medewerkers in het sociaal domein en het onderwijs bij het oppikken van signalen en het helpen van vrouwen die slachtoffer zijn van gedwongen huwelijken?
Ruim één miljoen professionals uit verschillende domeinen, zoals, zorg, kinderopvang, justitie en het onderwijs vallen onder de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze professionals moeten bij vermoedens van huwelijksdwang, net als bij andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de meldcode doorlopen. Dit kan leiden tot een melding bij Veilig Thuis.
Bent u van mening dat het huidige recht voldoende middelen biedt om gedwongen huwelijken tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u mogelijkheden de wet op dit vlak aan te scherpen?
De wet biedt verschillende mogelijkheden om gedwongen huwelijken tegen te gaan. Een huwelijk dat onder dwang zal worden gesloten, kan door in de wet aangewezen partijen worden gestuit.4 Indien een huwelijk onder dwang is gesloten, kunnen in de wet aangewezen partijen verzoeken om een nietigverklaring van het huwelijk.5 Met de inwerkingtreding van de Wet tegengaan huwelijksdwang in 2015 is het aantal partijen dat hierom kan verzoeken uitgebreid. Op dit moment wordt de doelmatigheid en effectiviteit van deze wet geëvalueerd. Hierover wordt uw Kamer eind dit jaar geïnformeerd. Daarnaast is huwelijksdwang – als vorm van dwang – strafbaar gesteld onder art. 284 Wetboek van Strafrecht (Sr). In aanvulling hierop is het opzettelijk lokken van iemand naar het buitenland met het oogmerk tot (huwelijks)dwang strafbaar gesteld onder art. 285c Sr.
Onderdeel van de onder vraag 1 genoemde actieagenda is een verkenning naar de juridische mogelijkheden om verschillende vormen van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang, tegen te gaan. In deze verkenning wordt onderzocht of er nog aanvullende (juridische) mogelijkheden zijn om gedwongen huwelijken tegen te gaan. Hier wordt de uitkomst van de evaluatie van de wet tegengaan huwelijksdwang ook in meegenomen. Uw Kamer wordt medio 2020 geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Wat is de huidige regelgeving met betrekking tot het sluiten van een huwelijk met iemand met een andere nationaliteit die zijn hoofdverblijf heeft in het buitenland? Bent u van mening dat er in dit systeem een zwakte zit, dat het uithuwelijken van vrouwen aan familieleden in het buitenland faciliteert en dus versterkt moet worden?
Om in Nederland te kunnen trouwen met iemand met een andere nationaliteit die zijn hoofdverblijf heeft in het buitenland, geldt dat de andere partij (mede) de Nederlandse nationaliteit bezit of rechtmatig in Nederland verblijft. Ook geldt dan de voorwaarde dat partijen voor voltrekking van het huwelijk een verklaring overleggen dat het huwelijk niet wordt aangegaan met als enig oogmerk verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen (artikel 1:44 lid 1, sub i BW). Een vergelijkbare eis geldt voor de inschrijving in Nederland van huwelijken gesloten in het buitenland (artikel 1:25, lid 4 BW). Het afleggen van een valse verklaring is een strafbaar feit. Om verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen, dient voldaan te zijn aan de voorwaarden voor gezinshereniging. Dat wil zeggen dat beide partners 21 jaar of ouder moeten zijn, dat de in Nederland gevestigde partner moet beschikken over voldoende middelen van bestaan en dat de buitenlandse partner het inburgeringsexamen buitenland heeft behaald. Daarnaast geldt de wetgeving zoals onder vraag 5 is genoemd. Ik ben niet van oordeel dat er in deze systematiek een lacune zit die het uithuwelijken van vrouwen aan familieleden faciliteert.
Kent u het bericht Mishandelde vrouwen noodgedwongen in hotels vanwege overvolle opvanglocaties in de Volkskrant, gepubliceerd op 4 oktober 20192, waarin het Landelijk Netwerk Vrouwenopvang aangeeft dat de noodopvang voor vrouwen negen van de tien keer vol zit, waardoor veel slachtoffers van huiselijk geweld de hulp die zij nodig hebben mislopen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, dit bericht is bekend. Wij zijn van mening dat vrouwen voor wie het thuis niet veilig is, moeten kunnen rekenen op een veilige plek. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de 35 centrumgemeenten om er voor te zorgen dat er voldoende opvangplekken beschikbaar zijn. De Minister van VWS laat samen met de VNG een onderzoek uitvoeren om zicht te krijgen op de omvang en de oorzaken van de problematiek rond de noodbedden in de vrouwenopvang.
Deelt u de mening dat er momenteel niet voldoende opvangcapaciteit is om vrouwen die bedreigd worden met seksueel geweld te beschermen? Deelt u de mening dat het door dit gebrek aan capaciteit moeilijker is voor vrouwen die huiselijk geweld willen ontvluchten om deze stap te nemen? Wat doet u om op korte termijn een oplossing te zoeken om deze vrouwen de benodigde hulp en bescherming te bieden?
Om te kunnen beoordelen of voldoende opvangcapaciteit beschikbaar is om vrouwen die bedreigd worden met seksueel geweld te beschermen, is meer zicht nodig op de uitvoering van de afspraken in het beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang & opvang in acute crisissituaties van slachtoffers huiselijk geweld in de vrouwenopvang. Gemeenten hebben daarin afspraken gemaakt over de beschikbaarheid van noodbedden en het benutten van elkaars opvangplekken als de eigen opvangplekken onvoldoende zijn. Het genoemde onderzoek dat de Minister van VWS samen met de VNG uit laat voeren, zal helpen om dit zicht te krijgen. De eerste uitkomsten verwacht de Minister van VWS voor het eind van het jaar met uw Kamer te kunnen delen.
Het functioneren van het tbs-stelsel |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in tbs-kliniek Hoeve Boschoord incidenten bewust worden afgeschaald om maar niet negatief in beeld te komen als tbs-kliniek en dus ook niet door de overheid beperkt te worden in het aantal behandelplekken en financiële middelen vanuit de overheid? Acht u deze gang van zaken denkbaar? Kunt u uitsluiten dat dit in de praktijk zo gaat in deze en andere klinieken?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Als wat er gesuggereerd wordt klopt, dan is dat bijzonder ernstig en kwalijk. Ik vind het daarom goed dat Hoeve Boschoord de Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) heeft gevraagd nader onderzoek te doen. De IJenV is direct een oriëntatie gestart en beoordeelt spoedig in hoeverre nader onderzoek nodig is. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat hier sprake is van een landelijk probleem.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid op dit moment, in het kader van haar themaonderzoek, onderzoek doet naar o.a. de tbs-behandelduur en de hieraan gekoppelde financiële normering? Zo ja, wanneer wordt dit onderzoek afgerond? Welke andere onderzoeken naar het tbs-stelsel lopen er op dit moment?
De IJenV is inderdaad bezig met een thematisch onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden.
In mijn brief van 27 mei 2019 heb ik aangegeven dat ik onder andere wil kijken naar het terugbrengen van de gemiddelde tbs-behandelduur, de hieraan gekoppelde financiële normering en de invulling van de verloffasering.2 Ik heb de IJenV gevraagd die punten te agenderen binnen dit onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden. De IJenV heeft mij laten weten dat te doen.
Omdat de IJenV het belangrijk vindt dat er overkoepelend wordt gekeken, neemt zij voor het onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden de relevante bevindingen uit haar toezichtsactiviteiten mee. De Inspectie heeft aan mij laten weten dit onderzoek in het voorjaar van 2020 aan mij te willen aanbieden, zodat haar bevindingen mede richting kunnen geven aan de aangekondigde visieontwikkeling van het programma Forensische Zorg.
Er lopen geen andere onderzoeken naar het tbs-stelsel op dit moment.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of de behandelduur onder druk staat doordat klinieken een boete krijgen als patiënten langer dan 8 jaar behandeld worden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of door klinieken doelbewust, vanuit financiële overwegingen, wordt ingegrepen in de behandeling van cliënten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of incidenten door klinieken bewust worden afgeschaald om maar niet negatief in beeld te komen en als gevolg daarvan financiering vanuit de overheid mis te lopen, doordat bijvoorbeeld het aantal behandelplekken door de overheid wordt beperkt? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of behandelaren zich belemmerd voelen in het uitvoeren van de juiste en adequate behandeling van patiënten door financiële prikkels die in het huidige tbs-stelsel zitten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Als het antwoord op voorgaande vragen nee is, dus als bovenstaande suggesties en onderzoekswensen niet worden onderzocht, en niet betrokken kunnen worden bij lopend onderzoek, bent u dan bereid hiernaar een afzonderlijk onderzoek uit te laten voeren?
Ik wil niet vooruitlopen op de bevindingen van het lopende onderzoek van de IJenV en zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren. Indien de bevindingen op specifieke thema’s aanleiding geven tot vervolgonderzoek, wil ik daar uiteraard naar kijken.
De landsadvocaat die ruim 2,1 miljoen verdiende aan de Groninger gaswinning |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u, na uw beantwoording van onze vragen over de landsadvocaat1, een totaaloverzicht maken van alle juridische kosten die zijn gemaakt voor procedures tegen mensen uit Groningen met schade per jaar?2 Kunt u in het overzicht verwerken waaruit die kosten bestaan?
Ja. De landsadvocaat is ingezet om de Staat te vertegenwoordigen in civiele procedures die worden gevoerd tegen de Staat over aardbevingsschade.De volgende bedragen zijn in dit kader aan het kantoor van de landsadvocaat betaald:
2015: € 149.829
2016: € 112.594
2017: € 161.484
2018: € 54.406
2019 (tot en met september): € 63.704.
Bovengenoemde bedragen bestaan uit honoraria, kantoorkosten, verschotten en btw. De landsadvocaat is in deze procedures ingeschakeld, omdat het hier gaat om civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. De Staat is géén van deze procedures gestart; de Staat is hier (naast NAM en EBN) één van de gedaagde partijen. Er zijn geen overige kosten voor externe inhuur van juristen gemaakt.
Door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) zijn ook uitgaven gedaan ten behoeve van de inzet van de landsadvocaat. De inzet van de landsadvocaat is ten eerste gericht op juridische ondersteuning bij het tot stand brengen van de organisatie en het opzetten van een (juridische) beoordelingssystematiek. Ten tweede ondersteunt de landsadvocaat bij het uitvoeren van de operatie om de vele tienduizenden schadeverzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel zaken er liepen en/of lopen?
Bij de Rechtbank Noord-Nederland liepen er vanaf 2015 tot en met heden in totaal 6 procedures tegen de Staat, waarvan er 3 inmiddels zijn afgerond.
Kunt u per individuele zaak aangeven hoeveel er is uitgegeven aan kosten voor de landsadvocaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. In de 6 civiele procedures waren de totale kosten van de landsadvocaat respectievelijk: € 212.354, € 32.150, € 38.399, € 21.221, € 104.236 en € 133.657. De verschillen worden verklaard door het feit dat de zaken verschillend van aard zijn (o.a. een groep eisers vs. één eiser, één of meerdere procedures). Voor een verdere toelichting over deze kosten verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u per individuele zaak aangeven wat de kosten zijn geweest voor andere juristen naast de landsadvocaat, de overheid (ministerie) en/of andere ambtenaren die zich hiermee bezig hielden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de hierboven genoemde civiele procedures zijn geen overige kosten voor externe inhuur van juristen gemaakt.
Wat zijn de kosten in de zaak van boer Nijhof voor de landsadvocaat in totaal (geweest)?3 Wat zijn de kosten geweest voor andere juristen naast de landsadvocaat, de overheid (ministerie) en/of andere ambtenaren die zich hiermee bezig hielden?
Ik kan niet ingaan op individuele procedures die zijn of worden gevoerd.
Hoe verhouden zich de kosten van de rechtszaak ten opzichte van de 800.000 euro schade die boer Nijhof had?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bij hoeveel zaken is de landsadvocaat betrokken (geweest) in Noord-Nederland?
De landsadvocaat is ingeschakeld voor de vertegenwoordiging van de Staat in 6 civiele procedures.
Is er een moment geweest waarop u hebt bedacht dat de verhouding tussen de kosten van de landsadvocaat en de 200.000 euro uit het amendement-Van Tongeren/Ouwehand (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 20) voor juridische bijstand, wel erg ver uiteen liep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn inzet is er altijd op gericht geweest om burgers te ontzorgen bij de afhandeling van schademeldingen. Met dit doel is de inzet van de landsadvocaat bij de TCMG er bijvoorbeeld juist op gericht om de vele tienduizenden schadeverzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen. Ingeval van de civiele procedures bij de Rechtbank Noord-Nederland waar de landsadvocaat als procesvertegenwoordiger van de Staat optreedt, is de Staat één van de gedaagde partijen. Zoals bij het antwoord op vraag 1 is uiteengezet, is de Staat verplicht om zich in civiele procedures te laten vertegenwoordigen door een advocaat.
De middelen die besteed worden aan uitvoering en juridische kosten komen niet ten laste van de voor schadevergoeding en versterking benodigde budgetten. Desondanks blijft het ieders wens, ook de mijne, om die kosten zo beperkt mogelijk te houden.
Het artikel ‘Duurzaamheid blijft ondergeschoven kind bij aanbestedingen in de bouw’ |
|
Rutger Schonis (D66), Matthijs Sienot (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Duurzaamheid blijft ondergeschoven kind bij aanbestedingen in de bouw»?1
Ja.
Bent u eens met de constatering dat duurzaamheid nog een te kleine rol speelt in de aanbesteding van bouwprojecten van publieke instellingen?
Het klopt dat uit de genoemde analyse[1] 2 blijkt dat in circa een kwart van de aanbestedingen prestatie-belonende gunningscriteria zijn toegepast. Een gunningsbeslissing wordt echter genomen op basis van een geheel van opdrachtspecificaties, geschiktheidseisen, selectiecriteria, uitsluitingsgronden en gunningscriteria. Bij al deze criteria en eisen kan duurzaamheid een rol spelen. Eerdere onderzoeken en evaluaties laten zien dat overheden duurzaamheid bijvoorbeeld in hoge mate als eis opnemen[2] 3. Geen duurzame gunningscriteria betekent dus niet automatisch geen duurzame aanbesteding. Dit miskent niet het belang dat alle overheden hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor duurzaam aanbesteden. Voor de rijksoverheid is dit aanleiding geweest voor het opstellen van een nieuwe inkoopstrategie voor de inkoop van het Rijk, gericht op duurzaam, sociaal en innovatief inkopen. Met deze strategie wil het kabinet – in lijn met de motie Özütok[3] 4 – ervoor zorgen dat inkopen met impact een opdracht wordt van de gehele Rijksorganisatie.
Deelt u de grote zorg dat indien duurzaamheid het ondergeschoven kind blijft bij aanbestedingen in de bouw, de kans gering is dat Nederland in 2050 energieneutraal en klimaatbestending is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het beeld dat het niet vanzelf gaat. Daarom zetten we hier vol op in. In het Klimaatakkoord zijn met veel verschillende partijen afspraken gemaakt over hoe we in Nederland de klimaattransitie willen aangaan.
In de GWW-sector (grond-, weg- en waterbouw) hebben opdrachtnemers en inkopers van de aangesloten decentrale overheden de aanpak Duurzaam GWW opgesteld. Deze helpt om in zes stappen te komen tot een duurzame aanbesteding. Om andere overheden te stimuleren om in 2019 en 2020 CO2-reducerende en circulaire maatregelen (zoals het toepassen van gerecycled beton of asfalt) te nemen bij hun GWW-werken heeft het kabinet € 10 miljoen beschikbaar gesteld uit de Urgenda-middelen.
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) draagt bij aan de kabinetsdoelstellingen voor duurzaamheid en ontwikkelt routekaarten voor zijn verschillende vastgoedportefeuilles in het kader van het Klimaatakkoord. De Routekaart voor de portefeuille Rijkskantoren is afgerond en voor het zomerreces aan uw Kamer aangeboden als onderdeel van de brief over het Regionaal Ontwikkelprogramma (ROP)5. Daarnaast creëert het RVB ruimte in de aanbestedingen om vernieuwende oplossingen toe te passen via het principe learning by doing.
Deelt u de mening dat wanneer circulariteit onvoldoende mee wordt genomen in publieke aanbestedingen, het doel dat de Nederlandse overheid en haar gemeenten om daadwerkelijk circulair in te kopen in 2030 niet wordt gehaald? Zo ja, op welke wijze stimuleert u circulair bouwen bij aanbestedingen op zowel nationaal niveau als gemeentelijk niveau? Zo nee, waarom niet?
Circulariteit moet inderdaad voldoende worden mee genomen om het doel te halen, in de brief van BZK en IenW6 is toegelicht hoe dat wordt aangepakt vanuit overheden. De inzet van het Rijk op het punt van circulariteit blijkt uit de kabinetsreactie op de transitieagenda’s7: het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en ProRail zullen actief hun inkoopkracht inzetten voor circulaire innovaties. De ambitie is dat zij vanaf 2030 al hun opdrachten circulair gaan aanbesteden. Dit betekent dat volgens circulaire principes wordt uitgevraagd. Het hoofdwatersysteem en (vaar)wegennet van Rijkswaterstaat en de rijkskantorenportefeuille worden uiterlijk in 2030 circulair beheerd. Hierin is ook de samenwerking opgenomen om regionale CE-strategieën op te stellen, onder andere wat betreft circulair aanbesteden van gebouwen en infrastructuur.
Het Ministerie van BZK doet een impuls van € 1 miljoen via de AKCI (subsidieregeling Advies bij Klimaatneutraal en Circulair Inkopen) richting mede-overheden voor ondersteuning bij circulair aanbesteden, specifiek voor de bouw.
Bent u van mening dat er momenteel te veel barrières zijn voor aanbestedende diensten om duurzaam te bouwen waardoor het nu inefficiënt en onrendabel is? Zo ja, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het duurzaam bouwen gemakkelijker en goedkoper zal worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De Aanbestedingswet 2012 biedt juist verschillende mogelijkheden om duurzaamheid mee te nemen in aanbestedingen. Zo schreef ik in het antwoord op vraag 2 over duurzame gunnings- en selectiecriteria en een groene uitvraag in het bestek. Voorbeelden zijn een duurzaam gunningscriterium dat een hogere score toekent bij een lagere CO2-emissie. Sinds 2016 is het ook mogelijk om te gunnen op basis van de laagste levenscycluskosten, waarbij een overheid rekening houdt met de duurzaamheid van een product en externe milieukosten. Als gevolg hiervan wordt het juist heel rendabel om duurzaam te bouwen, want dan kunnen bijvoorbeeld toekomstige energiebesparingen worden mee gewogen in de beoordeling. Daarnaast stuurt de Aanbestedingswet 2012 aan op gunning op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding en niet de laagste prijs. Bij de beste prijs-kwaliteitverhouding beoordeelt de opdrachtgever zowel de kwaliteit als de prijs van de inschrijving. Specifiek in de bouw is het gebruik van de laagste prijs als gunningscriterium dan ook aan het afnemen de afgelopen jaren; van 18% in 2016 en 2017 naar 14% in 2018.
Deelt u de mening dat het juist belangrijk is dat Nederlandse publieke instellingen bij aanbestedingen van bouwprojecten voldoende rekening houden met duurzaamheid, om zo een goed voorbeeld te zijn voor ook de private instellingen?
Ja, die mening deel ik.
Welke stappen onderneemt u om papier en praktijk ten aanzien van het certificaat van de zogeheten «CO2-Prestatieladder», waarover bedrijven vaak beschikken en die laat zien dat zij zich bewust zijn van hun CO2-uitstoot, meer met elkaar in lijn te brengen, aangezien zo’n certificaat niet precies laat zien wat ze doen om hun uitstoot te reduceren?
De CO2-prestatieladder is ontwikkeld door overheid en bedrijfsleven samen en wordt beheerd door de Stichting Klimaatvriendelijk Aanbesteden & Ondernemen (SKAO). Bedrijven die gecertificeerd zijn op de ladder zijn zich niet alleen bewust van hun CO2-uitstoot, maar hebben hun eigen CO2-uitstoot in kaart gebracht en moeten doorlopend acties ondernemen om deze te blijven reduceren. Wanneer opdrachtnemers een project gegund hebben gekregen met de CO2-Prestatieladder dan zijn ze ook verplicht om op projectniveau voorstellen aan opdrachtgever te doen voor CO2-reductie. Deze kunnen door opdrachtgever in overweging worden genomen. Marktpartijen worden hierop gemonitord door een certificerende instelling. Het certificaat laat zien dat het bedrijf hieraan voldoet. Daarmee zijn papier en praktijk met elkaar in lijn.
Deelt u de constatering dat de Milieukostenindicator (MKI) en de Milieuprestatieberekening Gebouw (MPG) serieuze middelen zijn om de duurzaamheid bij aanbestedingen te verhogen? Zo ja, vindt u dat meer bouwprojecten van publieke instellingen moeten gaan werken met een MKI en/of MPG? Zo nee, waarom niet?
Ja, de MKI en de MPG zijn beide serieuze instrumenten om de duurzaamheid te verhogen. In essentie gaat het om de inzet van één instrument, dat voor de GWW-sector uitmondt in een MKI die kan worden gebruikt bij duurzame aanbestedingen en voor gebouwen in de MPG (milieuprestatie van gebouwen). Door toepassing van een uniforme uitvraag ontstaat marktvolume en investeringsperspectief voor de markt. Sinds 1 januari 2018 is als basisniveau voor nieuwe woningen en kantoren een milieuprestatie-eis van 1 opgenomen in de bouwregelgeving. De Minister BZK en de Staatssecretaris van IenW hebben aangekondigd dat de wettelijke eis stapsgewijs strenger wordt om de milieuprestatie van gebouwen te vergroten[1]. Het RVB past in de uitvoeringspraktijk bij het aanbesteden van nieuwbouw kantoren maximaal 0,9 als eis toe en gaat de komende tijd projecten doen met een steeds lagere eis. In 2030 moet het maximaal 0,5 zijn. Dit is in lijn met aankondiging van de Minister BZK in de brief van 8 oktober jl. Rijkswaterstaat past al sinds 2010 de milieukostenindicator toe als gunningscriterium en heeft deze toepassing sindsdien verbreed naar steeds meer aanbestedingen, waarbij het gunningcriterium zwaarder is gaan meewegen. Vanaf 2020 zal bovendien een maximale MKI-waarden per ton asfalt als eis in contracten worden opgenomen. De toepassing van MKI bij infra aanbestedingen is onderdeel van de Green Deal Duurzaam GWW en wordt sindsdien bij steeds meer publieke tenders in de infrastructuur gebruikt.
Zou u meer informatie kunnen geven over hoe het staat met de uitvoering van de motie-Schonis c.s. (Kamerstuk 35 000 A, nr. 120) over duurzame innovatieve technieken bij infrastructurele projecten?
Rijkwaterstaat onderzoekt momenteel de mogelijkheden van toepassing van duurzame innovatieve technieken zoals Smart Maintenance. Er worden in dit kader meerdere pilots en experimenten uitgevoerd. Naar verwachting zijn tussenresultaten van deze pilots en experimenten beschikbaar op de in de motie aangegeven termijn van 1 januari 2020.
Voordat echter tot opschaling en bredere toepassing in infrastructurele werken kan worden overgegaan moeten financiële en operationele consequenties in beeld zijn gebracht. Tenslotte zal in overleg met de sector worden bepaald met welke snelheid deze technieken standaard en geharmoniseerd in aanbesteding kunnen worden uitgevraagd.
De primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit |
|
Tom van der Lee (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van mening dat een PEF van 1,45 realistisch is?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in 2018 het aandeel hernieuwbare energie is uitgekomen op 7,4 procent en dat hiermee de aannamen in de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 nog verder uit het zicht zijn?2 Deelt u de vaststelling dat een PEF van 1,45 niet aansluit op de werkelijkheid?
Ja, ik ben daarmee bekend. Het is juist dat het gerealiseerde aandeel hernieuwbare energie achterblijft bij de eerdere prognoses. Tegelijkertijd is het een realistisch perspectief dat het verwachte aandeel hernieuwbare elektriciteit – dat relevant is voor vaststelling van de PEF – alsnog snel wordt gerealiseerd. Er is sprake van een duidelijke groei van de productie van duurzame energie en het gebruik van kolen voor de elektriciteitsvoorziening neemt af. Als de PEF in 2020 niet op 1,45 uitkomt, dan zal dit naar verwachting wel gebeuren in 2021. De woningen die gebouwd worden volgens de nieuwe BENG-eisen per 2020 zullen op zijn vroegst in 2021 energie gaan gebruiken en zullen dat dan nog doen tot minstens 2050. Voor de periode vanaf 2020 sluit de PEF op basis van de voorgestelde methode daarmee beter aan op de werkelijkheid, dan een PEF die zou worden gebaseerd op vastgestelde realisatiewaarden in 2018.
Deelt u de mening dat bij een te lage PEF kopers van een woning worden misleid, omdat een woning een groener energielabel krijgt dan eigenlijk terecht is?
Nee, die mening deel ik niet. De PEF voor elektriciteit geeft aan hoeveel fossiele energie (bijvoorbeeld aardgas of kolen) er nodig is om een eenheid elektriciteit aan een gebouw te leveren. Aangezien aardgas geen optie meer is in de nieuwbouw, is er veelal sprake van elektrische opties om te verwarmen (en te koelen). De hoogte van de PEF maakt niet uit voor de verhouding tussen deze opties, bijvoorbeeld tussen warmtepompen of infraroodverwarming. Zij maken beide gebruik van elektriciteit. Een andere PEF maakt in dat geval de woning dus ook niet meer of minder «groen» en zal niet leiden tot andere maatregelen om aan de BENG-eisen te kunnen voldoen. In het geval van aansluiting van nieuwbouw op warmtenetten mag bovendien voor de verklaring Energiebesparende Maatregelen op Gebiedsniveau al rekening gehouden worden met toekomstige verbeteringen.
Bent u bereid de PEF aan te passen aan de nieuwe prognose in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV)?
Nee, dat is niet mijn voornemen. Het effect van een aanpassing van de PEF op de normstelling schat ik niet hoog in, terwijl vanuit de verplichting vanuit de Europese richtlijn EPBD3 een herberekening van de norm en de onderliggende kostenoptimalisatiestudie wel tot aanzienlijke vertraging zal leiden in het realiseren van bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Dat past niet bij de ambities van het klimaatakkoord en de doelstelling van de EPBD. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Welke belanghebbenden en experts staan achter een PEF van 1,45?
Onder meer de warmtepompenbranche vraagt al enkele jaren om herziening van de PEF in de huidige normering, omdat deze gebaseerd is op realisatiewaarden uit het verleden. De normcommissie van de NEN kon geen overeenstemming bereiken en heeft het Rijk gevraagd om een beleidsbeslissing. Omdat we woningen en utiliteitsgebouwen bouwen en verduurzamen met oog op een CO2 neutrale toekomst, in lijn met de afspraken uit het Klimaatakkoord, is de keuze gemaakt om de aanpassing van de PEF zo goed mogelijk aan te laten sluiten op die toekomstsituatie.
Het bericht ‘Toxic PFAS Chemicals Found in Artificial Turf’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toxic PFAS Chemicals Found in Artificial Turf»?1
Ja.
Wordt, zover bij u bekend, bij de productie van in Nederland gebruikt kunstgras ook poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) gebruikt?
Ja. Fluorpolymeren uit de PFAS-groep worden toegepast in extrusieprocessen in de kunststofindustrie, zoals bij het produceren van vezels voor kunstgras. Vanwege de brede toepassing van PFAS in een groot aantal processen en de risico’s die dit vormt voor milieu en gezondheid heeft het kabinet ervoor gekozen om in Europees verband te gaan werken aan uitfasering van het gebruik van PFAS in niet-essentiële toepassingen via de REACH-verordening.
Is het PFAS gehalte van in Nederland gebruikt kunstgras onderzocht? Zo nee, bent u dit van plan, nu PFAS een zeer zorgwekkende stof is?
Omdat wereldwijd PFAS in een groot aantal producten en processen worden toegepast, heb ik in den brede aandacht voor de risico’s van PFAS. Over risico’s specifiek van PFAS in kunstgras is in de wetenschappelijke literatuur en bij het RIVM en ECHA op dit moment niets bekend.
De Minister van IenW en ik hebben twee onderzoeken toegezegd naar het vrijkomen van PFAS uit verschillende bronnen. Ik heb Rijkswaterstaat gevraagd onderzoek te doen naar (diffuse) lozingen van PFAS en de oorzaken daarvan. Ook het RIVM wordt hierbij betrokken. Oplevering is voorzien in het tweede kwartaal van 2020. Daarnaast heb ik toegezegd een onderzoek te zullen laten uitvoeren naar PFAS in producten, productieprocessen en afvalstromen. Dit zal worden uitgevoerd door Arcadis. Volgens planning wordt dit onderzoek eind 2020 afgerond. Deze onderzoeken zijn inmiddels gestart. Gelet op de omvang van de PFAS-groep, is het niet uitvoerbaar om alle processen en producten waarbij potentieel stoffen uit deze groep gebruikt worden, mee te nemen. Het Mede Op basis van beschikbare literatuur en eerdere onderzoeken wordt de scope gericht op producten, processen en lozingspunten waarbij de grootste kans bestaat op effecten voor milieu en gezondheid door vrijkomen van PFAS in het milieu en/of humane blootstelling. Voor het onderzoek naar PFAS in producten, productieprocessen en afvalstromen zal deze scope nader bepaald worden in de eerste fase die recent van start is gegaan. Hierbij zal ook de productie van kunststoffen en kunststof producten meegenomen worden.
Als Nederlands kunstgras besmet is met PFAS, wat zijn dan de blootstellingsrisico’s voor sporters, medewerkers van kunstgrasbedrijven of onderhoudsmedewerkers van kunstgras sportvelden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de risico’s voor het milieu, de bodem en het water, door uitspoeling van PFAS?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de risico’s die ontstaan bij verwerking en recycling van kunstgras?
Over risico’s specifiek van PFAS in kunstgras is in de wetenschappelijke literatuur en bij het RIVM en ECHA op dit moment niets bekend. Dat geldt ook voor de verwerking en recycling ervan. Ik zal hiervoor de bovengenoemde onderzoeken afwachten. In algemene zin geldt op grond van de Wet milieubeheer de verplichting voor verwerkers van afval tot het nemen van maatregelen om risico’s voor het milieu waarvan zij op de hoogte zijn (of redelijkerwijs kunnen zijn) te beheersen. Namens het bevoegd gezag wordt hier door Omgevingsdiensten toezicht op gehouden.
De impact van gokelementen in games op jongeren |
|
Anne Kuik (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat het aantal geregistreerde gameverslaafde jongeren die hiervoor behandeld worden in de paar afgelopen jaar bijna verdubbeld is? Hoe duidt u deze ontwikkeling?1
De laatst beschikbare kerncijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatiesysteem (LADIS) zijn van 2015. Uit deze kerncijfers blijkt dat 537 mensen hulp hebben gezocht in de verslavingszorg voor online gamen. Ook blijkt dat de hulpvraag voor online gamen tot 2013 sterk gestegen is en daarna tot 2015 is gestabiliseerd. Naast de kerncijfers van LADIS laat het laatste HBSC-onderzoek (Health Behaviour in School-aged Children) zien dat in 2017 problematisch gamen bij 3 procent van de basisschoolleerlingen en bij 4 procent van de leerlingen in het voorgezet onderwijs voorkwam. Het gaat hier – zoals ook uit de kerncijfers van LADIS blijkt – hoofdzakelijk om jongens. Of de eerder geregistreerde stijging ook na 2015 doorzet, zoals de cijfers van NOS en Investico suggereren, kan nu helaas niet met landelijk representatieve data worden gestaafd. De uitvraag van NOS en Investico betreft een select aantal instellingen. Wel neem ik deze signalen zeer serieus.
Het LADIS is de belangrijkste bron voor inzicht in de hulpvraag binnen de verslavingszorg. LADIS geeft een betrouwbaar beeld aangezien ongeveer 90% van de gegevens over de hulpvraag verslaving in LADIS is opgenomen. Het systeem voldoet voor het verwerken van gepseudonimiseerde gegevens momenteel echter niet aan de dwingende eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt daarom aan een wettelijke grondslag welke nodig is om gegevens van na 2015 die op instellingsniveau worden verzameld in LADIS op te nemen. De verwachting is dat er in 2020 weer zicht is op de ontwikkelingen binnen de verslavingszorg zoals deze zich vanaf 2015 heeft voorgedaan. De gegevens van 2015–2019 zullen dan met terugwerkende kracht kunnen worden geanalyseerd. Ik zal hierbij ook bijzondere aandacht hebben voor trends van het aantal hulpvragen voor online gamen en genoemde signalen.
De stijging die in ieder geval tot 2015 is ingezet is vermoedelijk te wijten aan de verschuiving van de gamemarkt naar online (video) games. Waar jongeren eerder na lang wachten naar de winkel moesten om de laatste versie van een spel te kopen, worden games en de uitbreidingen daarvan nu online aangeboden. Daarnaast worden meer spellen gratis aangeboden, waardoor het verdienmodel van deze games verandert en ook het aanbod van online games tegelijkertijd groeit.
Deelt u de zorgen van de verslavingsdeskundigen die in toenemende mate bezorgd zijn over de impact die gokelementen in spellen hebben op jonge spelers?
Gamen is voor veel jongeren een populaire en normale vorm van vrijetijdsbesteding. Wanneer jongeren veel tijd besteden aan gamen hoeft dat nog niet direct riskant te zijn. Games hebben bijvoorbeeld vaak ook een sociale component waardoor jongeren makkelijker in contact komen met leeftijdsgenoten met dezelfde interesse.
Dat er steeds meer games zijn met een gokelement vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het onderscheid tussen gamen en gokken wordt steeds lastiger te maken en gamen moet geen voorportaal zijn van gokken, zeker niet voor jonge spelers.
Kunt u nader toelichten waarom u een verbod voor bepaalde spellen voor jongeren niet als oplossing ziet? Waarom ziet u dit als dweilen met de kraan open?
Er bestaat geen eenduidige oplossing om game-verslaving te voorkomen. Daarbij is het probleem met games vooral dat er tegenwoordig veel op internet wordt gespeeld. Een Nederlands verbod in een bij uitstek internationaal veld zal er niet voor zorgen dat jongeren in Nederland geen toegang meer zullen hebben tot bepaalde spellen. Er zijn veel manieren om spellen aan te bieden. Een verbod lijkt mij daarom niet opportuun.
Op welke wijze wilt u bevorderen dat problemen voorkomen kunnen worden door het goede gesprek te voeren met ouders, kinderen en het onderwijs? Welke rol ziet u daar voor u zelf in?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is gamen voor veel jongeren een populaire en normale vorm van vrijetijdsbesteding. Een kleine groep jongeren heeft last van problematisch gamegedrag. Zij kunnen het gebruik niet meer goed onder controle houden en denken alleen nog aan het moment waarop zij weer kunnen gamen. Dit gedrag kan leiden tot structurele problemen in de omgang met de omgeving, lichamelijke conditie of het bredere functioneren. Een goede preventie- en voorlichtingsboodschap is daarom belangrijk. Het is zaak om spelers en hun omgeving goed te informeren, risicovol speelgedrag bespreekbaar te maken en het vroegtijdig vinden van passende hulp te stimuleren. Ik vind het daarom ook een erg positieve ontwikkeling dat Zorgverzekeraars Nederland onlangs heeft besloten de behandeling van gameverslaving te vergoeden. Deze behandeling was al langer onderdeel van het zorgaanbod van verslavingszorginstellingen, maar de patiënt was tot voor kort afhankelijk van de opstelling van zijn of haar zorgverzekeraar bij de vraag of de behandeling ook vergoed wordt. Dit is nu dus niet meer het geval.
De rol van de overheid is om ervoor te zorgen dat er laagdrempelige hulp beschikbaar is voor gamers en bezorgde ouders, maar ook voor scholen. Dit doen wij met behulp van websites, een hulplijn en de inzet van sociale media. Ook bieden we voorlichting op scholen en voorlichtingsmateriaal specifiek voor ouders, docenten en professionals om problematisch gamegedrag te herkennen en bespreekbaar te maken.
Hoe valt het feit dat steeds meer spellen verslavingsmechanismen en gokelementen bevatten, te rijmen met de wetgeving dat kansspelen verboden zijn voor jongeren?
Ik onderken het feit dat steeds meer games gokelementen bevatten, die mogelijk verslavend zijn. Deze elementen in games kwalificeren echter niet altijd als kansspelen in de zin van de Wet op de kansspelen (Wok). De wetgeving verbiedt het aanbieden van kansspelen zonder vergunning. De Kansspelautoriteit (Ksa) kan slechts optreden tegen kansspelen in de zin van de Wok. De Ksa beoordeelt of daar sprake van is. Toegestane loot boxes vallen onder het consumentenrecht, dat consumentenbescherming biedt door het verbod op misleiding en oneerlijke handelspraktijken. Hierop houdt de ACM toezicht.
Ik onderschrijf het belang van het creëren van bewustwording van de verslavingsrisico’s bij games met gokelementen, dat op verschillende manieren wordt gedaan. Zoals ik bij vraag 4 aangaf heeft de overheid een taak te zorgen dat er voor probleemgebruikers laagdrempelige hulp beschikbaar is en dat er goed preventie- en voorlichtingsmateriaal beschikbaar is. Ouders en scholen zijn daarin van groot belang. De Ksa heeft aanbieders opgeroepen om gokelementen uit videospellen te halen. De Ksa raadt ouders af hun kinderen loot boxes te laten openen. Ouders en kinderen kunnen op de website van de Ksa, maar bijvoorbeeld ook op websites als gokkeninfo.nl en gameninfo.nl, informatie vinden over loot boxes.
Klopt het dat de kansspelautoriteit bij twee spellen kijkt of de wet op de kansspelen is overtreden? Klopt het dat de kritiek van de kansspelautoriteit zich toespitst op het gebruik van lootboxes?
De Ksa heeft eerder bekend gemaakt tien loot boxes te hebben onderzocht. Bij vier loot boxes werd geconstateerd dat het kansspelen zijn in de zin van de Wok.
De vermenging van kansspelen en games is een ingewikkelde kwestie, het betreft immers een nieuw juridisch vraagstuk. Gesprekken of procedures met game-aanbieders over de beëindiging van een overtreding vormen een complex proces waarin de Ksa zowel doelgericht als zorgvuldig te werk gaat. Een aantal aanbieders heeft het spel aangepast als gevolg van het optreden door de Ksa. Met een aantal aanbieders is de Ksa nog in gesprek. Niet alles gebeurt in de openbaarheid. Het is een zorgvuldig proces dat ook bij de rechter moet kunnen standhouden.
Klopt het dat de kansspelautoriteit al geruime tijd in overleg is met de ontwikkelaars van de spellen waarin de wet op de kansspelen mogelijk is overtreden? Waarom duurt het zo lang voordat er maatregelen genomen kunnen worden tegen deze ontwikkelaars?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer is voor u het punt bereikt om aanvullende maatregelen te nemen, zodat ontwikkelaars van spellen beter aangepakt kunnen worden? Zou u kunnen laten invullen wat die aanvullende maatregelen dan zijn?
Voor veel kinderen is gamen een leuke manier van vrijetijdsbesteding, maar – net als kansspelaanbieders – moet de game-industrie zich richten op voorlichting en preventie om te zorgen dat problematisch gamen wordt tegengegaan en voorkomen. Het is belangrijk een beroep te doen op die maatschappelijke verantwoordelijkheid van de game-industrie. Daarom hebben beide ministeries binnenkort ook overleg met de Nederlandse Vereniging van Producenten en Importeurs van beeld- en geluidsdragers (NVPI), welke ook als branchevereniging van de game-industrie fungeert. Tijdens dit overleg wordt ook de problematiek omtrent loot boxes in games besproken. Naast de belangrijke rol die de game-industrie heeft, heeft ook de overheid een rol. Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 5 worden consumenten beschermd door het consumentenrecht. De Ksa treedt op wanneer er in een game sprake is van een kansspel in de zin van de Wok. Als een bedrijf over de schreef gaat, kan de Ksa ter zake handhaven.
Waar ligt wat u betreft de grens waar het spelen van een spel stopt en gokken begint? Bent u het ermee eens dat die grens in toenemende mate aan het vervagen is en dat juist daarom aanvullende maatregelen nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling of en hoever een situatie de grens van gokken (de Wok) over gaat is, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 en 7, complexer geworden. De Ksa kan slechts optreden tegen kansspelen in de zin van de Wok. In andere gevallen, waarbij er geen sprake is van een kansspel in de zin van de Wok, is het consumentenrecht van kracht. Zoals ook onder vraag 4 aangegeven wordt het huidige preventie- en voorlichtingsmateriaal geactualiseerd en uitgebreid.
Deelt u de mening dat de leeftijdsclassificatie van spellen een belangrijk middel kan zijn voor ouders om te bepalen of een spel geschikt is voor kinderen?
Ja.
Op welke wijze bepalen fabrikanten voor welke leeftijd een bepaald spel geschikt is? Kunnen ouders volgens u ervan uit gaan dat deze leeftijdsclassificatie op een onafhankelijke wijze tot stand komt? Welke rol heeft de overheid in het bepalen van deze leeftijdsclassificatie? Hoe wordt het element van gokken binnen spellen daarin meegenomen?
Leeftijdsclassificatie van games wordt gedaan volgens het toetsingskader Pan-European Game Information (PEGI). De PEGI-leeftijdsclassificatie wordt gegeven aan spellen met een inhoud die naar de criteria van de PEGI-organisatie geschikt is voor bepaalde leeftijdscategorieën. PEGI waarschuwt daarnaast met behulp van een inhoudspictogram voor gokken in games. De definitie van gokken die PEGI hanteert is: het aanmoedigen of aanleren van gokken in de vorm van casinospelen.
PEGI is een systeem van zelfregulering door de branche. Het Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) is hier beheerder van. De overheid heeft geen directe rol in het bepalen van de leeftijdsclassificatie. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft in reactie op eerdere Kamervragen aangegeven in gesprek te gaan met het NICAM over het versterken van dit systeem.2
De rol van pensioenfondsen bij dierenwelzijn |
|
Paul Smeulders (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dierenwelzijn heeft geen prioriteit bij ABP»?1
Ja.
Klopt het dat het ABP, net als vele andere pensioenfondsen, belegt in multinationals uit de voedselindustrie die niet voldoen aan de Europese wetten en regels op het gebied van dierenwelzijn?2 Zo ja, voor hoeveel geld? Welke wetten en regels worden er precies overtreden?
Het rapport dat op 29 september is gepubliceerd door Het Eerlijk Pensioenlabel kijkt naar de beleggingen van pensioenfondsen in bedrijven waar sprake is van mogelijke risico’s voor dierenwelzijn in hun bedrijfsactiviteiten en/of in hun toeleveringsketen. Het gaat hierbij om vleesproducenten, restaurantketens en retailers. Uit navraag bij het ABP blijkt dat het ABP belegt in 17 van deze bedrijven voor een totaalbedrag van ongeveer 1,7 miljard euro. Het gaat hierbij om 552 miljoen in vleesproductiebedrijven, 698 miljoen in restaurantketens, en 452 miljoen in retailers. Het ABP heeft aan mij gemeld dat er in de diverse landen waar deze bedrijven opereren verschillende wettelijke welzijnsnormen gelden. Ook is er volgens het ABP, voor zover bekend, geen sprake van wetsovertredingen door deze bedrijven. Daar waar dit het geval zou zijn, gaat het ABP tot actie over conform hun beleid voor duurzaam en verantwoord beleggen.
Bent u bekend met het onderzoek van I&O Research «Dierenwelzijn en pensioenen. Opinieonderzoek pensioendeelnemers»3 waaruit blijkt dat 83% van de pensioendeelnemers niet wil dat er wordt belegd in bedrijven die gebruik maken van plofkippen of kooivarkens – en dat meer dan de helft van pensioendeelnemers «zeker» of «waarschijnlijk» € 10,– per maand in zou willen leveren om ervoor te zorgen dat hun pensioengeld diervriendelijk wordt belegd?
Ja.
Deelt u de opvatting van GroenLinks dat deze brede steun voor dierenwelzijn onder pensioendeelnemers zou moeten leiden tot verandering bij pensioenfondsen? Wat gaat u doen om zich hiervoor in te zetten?
Ik vind het positief dat veel deelnemers dierenwelzijn belangrijk vinden. Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het pensioenfondsbestuur. Net als het kabinet vinden pensioenfondsen en verzekeraars het belangrijk dat het beleggingsbeleid van uitvoerders maatschappelijk verantwoord is. In december 2018 is daarom het IMVB-convenant getekend (waar de overheid deel van uit maakt).4 Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en United Nations Guiding Principles (UNGP’s) in het beleid van pensioenfondsen. Aandacht voor dierenwelzijn maakt hier onderdeel van uit. Een onafhankelijke monitoringscommissie en de stuurgroep van het convenant zien toe op de naleving van de afspraken en kunnen partijen aanspreken wanneer onvoldoende voortgang wordt geboekt.
Naast mijn inzet voor een verantwoorder beleggingsbeleid via het convenant wil ik ook, zoals ik aan uw Kamer heb bericht, verkennen of deelnemers meer zeggenschap kunnen krijgen over het beleggingsbeleid van hun uitvoerder.5 Daarbij ga ik met name in op een «groener» pensioen. De insteek hiervan is dat het beleggingsbeleid van uitvoerders beter gaat passen bij de voorkeuren van deelnemers.
Wat vindt u ervan dat het pensioenfonds van ambtenaren «geen prioriteit geeft aan dierenwelzijn» en belegt in bedrijven waarvan het dierenwelzijnsbeleid niet voldoet aan Europese wettelijke normen? Hoe valt dat te rijmen met het belang dat de Nederlandse overheid zegt te hechten aan dierenwelzijn en het verbeteren van dierenwelzijn internationaal? Zou het ABP niet het goede voorbeeld moeten geven?
Het ABP is één van de ondertekenaars van het IMVB-convenant. Voor het duurzaam en verantwoord beleggingsbeleid hanteert het ABP internationale richtlijnen waaronder de UN Global Compact, de UN Guiding Principles for Business and Human Rights en de OECD Guidelines for Multinational Enterprises. Duurzaamheidsrisico’s op het gebied van milieu, arbeid, mensenrechten en corruptie worden integraal meegewogen in de beleggingsprocessen en worden geprioriteerd op materialiteit per industrietak. Voor de voedselsector kijkt het ABP in het «due diligence proces» primair naar zaken zoals arbeidsomstandigheden en mensenrechten in de keten, milieu en watermanagement en voedselveiligheid. Ook kijkt het ABP, meer in algemene zin, of bedrijven betrokken zijn bij controverses, waaronder ook controverses op het gebied van «business ethics». Hiernaast voert het ABP uitgebreid de dialoog met de voedselsector rondom klimaat- en ontbossingsproblematiek. Wanneer het ABP spreekt met deze bedrijven worden vaak ook andere duurzaamheidsrisico’s zoals dierenwelzijn ter sprake gebracht.
Wat vindt u ervan dat pensioengeld van ambtenaren wordt gebruikt om te investeren in bedrijven met lagere dierwelzijnsstandaarden dan Europese wettelijke normen, waardoor Nederlandse boeren (die wél aan deze wettelijke normen moeten voldoen) concurrentienadeel ondervinden?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Voor een nadere toelichting voor het beleid van ABP zie het antwoord op vraag 5.
Het kabinet gaat ervan uit dat het ABP dit beleid verder zal voortzetten. Het is belangrijk dat ABP verantwoord belegt, maar nog belangrijker is het dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en meer dan ze nu al doen. Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. In het eerder aangehaalde IMVB-convenant zijn hier belangrijke afspraken over gemaakt.
Wilt u zich ervoor inspannen dat het ABP, en andere pensioenfondsen, significant hun koers gaan wijzigen op het gebied van dierenwelzijn? Op welke manier kan het kabinet hierop bijsturen of verplichte verbeteringen afdwingen?
Ik zet mij graag in voor een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid bij pensioenfondsen. Ook dierenwelzijn maakt hier deel van uit. Onder meer via het IMVB-convenant zet het kabinet zich hiervoor in. De afspraken die gemaakt zijn in het IMVB-convenant zijn vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Via de monitoringscommissie borgen we dat het beleggingsbeleid meer in lijn komt met de UNGP’s en OESO-richtlijnen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van SZW?
Ja.
De negatieve gebruikservaringen met Amfexa |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de vele negatieve gebruikservaringen met Amfexa?1 2
Ik heb kennis genomen van deze negatieve gebruikerservaringen. Het is mogelijk dat bij wisselingen van geneesmiddelen er in individuele gevallen sprake is van medische noodzaak voor een ander middel. Dit is echter ter beoordeling van de voorschrijvende arts en/of de afleverende apotheker.
Erkent u dat veel mensen die gedwongen werden over te stappen op Amfexa recht hebben op de apothekersbereiding? Hoe heeft dit kunnen gebeuren terwijl u in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen stelde dat bij het niet kunnen verdragen van bepaalde hulpstoffen, sprake kan zijn van medische noodzaak voor een eigen bereiding?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?4
In alle aangeleverde voorbeelden heeft blijkbaar een wisseling plaatsgevonden van de doorgeleverde eigen bereiding met dexamfetamine naar het geregistreerde geneesmiddel Amfexa dat eveneens de werkzame stof dexamfetamine bevat. Het wisselen van geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof is in beginsel geen probleem. De ervaring leert dat veruit de meeste patiënten dan ook goed op gewisselde medicatie reageren en afgezien van mogelijk tijdelijke gewenningseffecten, geen last hebben van (andere) bijwerkingen. Dit sluit echter niet uit dat sommige patiënten toch bijwerkingen kunnen ervaren. Deze patiënten raad ik aan om contact op te nemen met de voorschrijvend arts of afleverende apotheker. Zij kennen immers de individuele patiënt en kunnen derhalve oordelen of de bijwerkingen het gevolg zijn van wisseling van de doorgeleverde eigen bereiding naar het geregistreerde geneesmiddel Amfexa met al dan niet een gewijzigde dosering. Indien een geregistreerd en commercieel beschikbaar geneesmiddel met dezelfde werkzame stof beschikbaar is, is volgens de wetgeving een doorgeleverde bereiding niet toegestaan. Als een registreerd product om medische redenen niet kan worden gegeven aan de desbetreffende patiënt, kan de arts en/of apotheker kiezen voor een ander middel (mogelijk een bereiding). Bij behoefte van medische aard dient te worden gedacht aan bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) bijwerkingen al dan niet veroorzaakt door een allergie voor een hulpstof als gevolg van gebruik van het geregistreerde geneesmiddel. In dergelijke gevallen kan sprake zijn van afwezigheid van een geregistreerd adequaat alternatief en kan de voorschrijvend arts en/of afleverende apotheker overwegen dat om medische redenen de patiënt een doorgeleverde eigen bereiding met dexamfetamine dient te krijgen.
Hierbij wil ik nog opmerken dat bijwerkingen van geneesmiddelen kunnen worden gemeld bij Lareb (www.mijnbijwerking.nl).
Daarnaast verzoekt u mij in te gaan op alle genoemde individuele voorbeelden. Ik kan dat niet doen. Zoals hierboven vermeld, is het aan de voorschrijvend arts of afleverende apotheker om te oordelen of al dan niet met een geregistreerd geneesmiddel kan worden uitgekomen in individuele gevallen. De arts of apotheker kent immers de individuele patiënt en kan derhalve beoordelen of de bijwerkingen daadwerkelijk het gevolg zijn van wisseling naar Amfexa en/of tijdelijk van aard zijn. Indien om medische redenen (en dus niet vanwege financiële of andere redenen) de desbetreffende patiënt niet met een geregistreerd geneesmiddel kan worden behandeld, kan worden uitgeweken naar een doorgeleverde eigen bereiding (mits ook aan de overige voorwaarden in de Circulaire «handhavend optreden bij doorlevering van eigen bereidingen door apothekers» wordt voldaan). De afleverende apotheker dient dan wel de onderbouwing vervolgens vast te leggen in het betreffende patiëntendossier.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?5
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?6
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?7
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?8
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?9
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?10
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u op alle voorbeelden genoemd in de voetnoot bij vraag 3 tot en met 9 afzonderlijk ingaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen patiënten gewoon dexamfetamine 2,5 mg krijgen als een arts bijvoorbeeld vijfmaal daags 2,5 mg wenselijk acht voor patiënten ouder dan zes jaar? Kunt u dit toelichten?
Als belangrijk uitgangspunt geldt dat doorleveren van apotheekbereidingen uitsluitend is toegestaan indien geregistreerde adequate alternatieven om medisch inhoudelijke redenen niet beschikbaar zijn voor de patiënt. Zoals hierboven al vermeld, is het niet toegestaan om dergelijke bereidingen door te leveren vanuit zuiver financiële overwegingen.
Naar het oordeel van IGJ kunnen patiënten ouder dan zes jaar in beginsel gebruik maken van een geregistreerd geneesmiddel met dexamfetamine of een geregistreerd geneesmiddel met een nagenoeg gelijk werkzame stof. In sommige gevallen kan er in deze leeftijdscategorie een medische noodzaak zijn voor een doorgeleverde eigen bereiding indien bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) de patiënt een allergie heeft voor één van de hulpstoffen. De behandelend arts dient dit voor iedere individuele patiënt afzonderlijk te bepalen. Bij afwijking van de dosering(sfrequentie) zoals deze is vastgesteld voor het geregistreerd geneesmiddel is het de verantwoordelijkheid van de behandelend arts en afleverende apotheker om rekening te houden met de indicatie, de eigenschappen van het geneesmiddel en de specifieke omstandigheden van de individuele patiënt.
Waarom miskent de Inpectie Gezondheidszorg en Jeugd het feit dat zowel artsen als patiënten van mening zijn dat het voorschrijven van dexamfetamine met een sterkte van 2,5 mg wenselijk is? Moet de conclusie in deze gevallen niet gewoon zijn dat «collegiaal doorleveren is toegestaan als wordt voorzien in een patiëntenbehoefte en er geen geregistreerd alternatief is», zoals u zelf heeft aangegeven?11
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de IGJ) heeft aangegeven dat in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld de 2,5 mg, juist wel doorgeleverd mag worden. Voor een kleine groep patiënten, namelijk kinderen van 3 tot 6 jaar met ADHD, wordt regelmatig een lagere dosering voorgeschreven. Omdat er sprake is van een speciale behoefte van medische aard mogen eigen bereidingen voor deze patiëntengroep dus worden doorgeleverd. Er kan immers doorgaans niet worden uitgekomen met Amfexa 5 mg.
Ook in sommige andere gevallen kan er buiten de leeftijdscategorie van 3 tot 6 jaar een medische noodzaak zijn voor een eigen bereiding, zoals bijvoorbeeld bij een allergie voor een hulpstof. Van miskenning door IGJ is naar mijn idee dan ook geen sprake.
Zie ook het antwoord op vraag 11.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat patiënten die recht hebben op de apothekersbereiding van dexamfetamine deze zo snel mogelijk weer vergoed krijgen?
Patiënten hebben recht op vergoeding van de farmaceutische zorg volgens de Zorgverzekeringswet. In beginsel is dat middels beschikbare geregistreerde producten. De vergoeding van een apotheekbereiding is ter beoordeling van de zorgverzekeraar. Deze toetst zowel de (onderbouwing van) de medisch noodzaak voor de individuele patiënt als de criteria van rationele farmacotherapie voor vergoeding van apothekersbereidingen.
Gaandeweg voel ik me de hele dag vermoeid en kom moeilijk toe aan mijn werkzaamheden. Lichamelijk continu een slap gevoel, vaak trillende handen en de hele dag voel ik mijn hart kloppen; continu een licht gevoel in heel mijn lijf en een licht geklop in mijn hoofd/oren; een soort van lichte hoofdpijn rond mijn ogen. Me concentreren en werkzaamheden oppakken worden steeds moeilijker. Ik ben snel het overzicht kwijt en als ik thuis kom ben ik uitgeput. Na 2,5 weken de balans opgemaakt. Het wordt alleen maar erger. Ik zou het futloos willen noemen, maar het is vervelender; ik voel me ronduit ellendig, zowel fysiek als mentaal en kan wel janken. Het is of ik compleet afgevlakt ben en alles aan me voorbij gaat. Ik heb nergens meer zin in...mijn energie is weg. Ik stop ermee...» op, vraag me niet wat ik gisteren heb gedaan. Ik kan net zo goed een pil lucht nemen. Ik wil mijn dex weerterug.»
Een nog hogere bijdrage van Nederland aan de Europese meerjarenbegroting |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zak geld voor vergroening»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van uw kandidaat-Eurocommissaris voor Nederland, de heer Timmermans, «dat rijke EU-landen als Nederland nóg meer moeten bijdragen aan de EU-begroting in ruil voor Oost-Europese betrokkenheid bij een ambitieuze klimaatagenda»? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de aan de Kamer meegedeelde kabinetsinzet om een stijging van de afdracht te vermijden? Zo nee, kunt u de heer Timmermans op niet mis te verstane wijze mededelen dat hij zijn onzalige klimaatideeën maar uit eigen zak moet betalen en niet in de schoenen moet schuiven van de Nederlandse belastingbetalers?
Het kabinet maakt zich sterk voor een ambitieuze Europese klimaatinzet en steunt het plan voor een European Green Deal die de nieuwe Europese Commissie in de eerste 100 dagen van haar termijn wil aannemen. Als onderdeel hiervan heeft beoogd Commissievoorzitter Von der Leyen een Just Transition Fund aangekondigd om de sociaal economische gevolgen van energietransitie te adresseren. Het kabinet ziet het belang van een eerlijke transitie en is van mening dat financiering voor dit fonds gevonden moet worden binnen de kaders van de Nederlandse inzet voor het Meerjarig Financieel Kader 2021–27 (MFK). Zodra het Commissievoorstel voor het fonds is gepubliceerd zal het kabinet uw Kamer nader informeren.
Is de Minister het eens met de mening dat de uitspraak van de Nederlandse kandidaat-Eurocommissaris en vicevoorzitter van de Europese Commissie de Nederlandse onderhandelingspositie schaadt?
Nee. De heer Timmermans sprak tijdens de hoorzitting in het Europees parlement in zijn hoedanigheid als (kandidaat-) Eurocommissaris en vertolkte de beoogde agenda van de nieuwe Europese Commissie. Eurocommissarissen zijn volkomen onafhankelijk van de posities van hun lidstaat van herkomst. Eventuele Commissievoorstellen zal het kabinet bezien binnen de kaders van de Nederlandse inzet voor het MFK.
Ziet de Minister beoogd Nederlands Eurocommissaris Timmermans op de portefeuille klimaat als «onze eigen Greta Thunberg», zoals Europarlementariërs hem noemden tijdens de hoorzitting in het Europees parlement?
Nee.
Bent u het eens met de mening dat het laatste waar Nederlanders behoefte aan hebben de benoeming is van een klimaatactivist namens Nederland als vicevoorzitter van de Europese Commissie?
Het kabinet heeft er veel vertrouwen in dat de heer Timmermans de functie van vicevoorzitter van de Europese Commissie effectief zal vervullen de komende jaren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse afdracht aan de Europese Unie fors omlaag gaat?
Het kabinet spant zich in voor een gemoderniseerde en financieel houdbare EU-begroting, waarbij de lasten eerlijk zijn verdeeld. De Nederlandse inzet is om een stijging van de afdrachten als gevolg van Brexit te voorkomen. Daarvoor zijn substantiële besparingen nodig ten opzichte van het Commissievoorstel. Om tot een rechtvaardige verdeling van de lasten te komen kan een correctie op de afdrachten eveneens een noodzakelijk instrument zijn.
Verslavende games voor minderjarigen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verbied verslavende games voor minderjarigen»?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid van experts en verslavingsdeskundigen over de impact die gokelementen in games hebben op jonge spelers? Zo ja, waarom bent u bezorgd? Zo nee, waarom bent u niet bezorgd?
Gamen is voor veel jongeren een populaire en normale vorm van vrijetijdsbesteding. Wanneer jongeren veel tijd besteden aan gamen hoeft dat nog niet direct riskant te zijn. Games hebben bijvoorbeeld vaak ook een sociale component waardoor jongeren makkelijker in contact komen met leeftijdsgenoten met dezelfde interesse.
Dat er steeds meer games zijn met een gokelement vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het onderscheid tussen gamen en gokken wordt steeds lastiger te maken en gamen moet geen voorportaal zijn van gokken, zeker niet voor jonge spelers. Wanneer er sprake is van een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen (Wok) in een game, treedt de Kansspelautoriteit (Ksa) op. In de Wet kansspelen op afstand worden, bijvoorbeeld op het gebied van reclame, nadere regels gesteld om vermenging van games en kansspelen tegen te gaan.
Klopt het dat het aantal gameverslaafde jongeren in 2018 verdubbeld is? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, over welke cijfers beschikt u?
De laatst beschikbare kerncijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatiesysteem (LADIS) zijn van 2015. Uit deze kerncijfers blijkt dat 537 mensen hulp hebben gezocht in de verslavingszorg voor online gamen. Ook blijkt dat de hulpvraag voor online gamen tot 2013 sterk gestegen is en daarna tot 2015 is gestabiliseerd. Naast de kerncijfers van LADIS laat het laatste HBSC-onderzoek (Health Behaviour in School-aged Children) zien dat in 2017 problematisch gamen bij 3 procent van de basisschoolleerlingen en bij 4 procent van de leerlingen in het voorgezet onderwijs voorkwam. Het gaat hier – net als uit de kerncijfers van LADIS blijkt – hoofdzakelijk om jongens. Of de eerder geregistreerde stijging ook na 2015 doorzet, zoals de cijfers van NOS en Investico suggereren, kan nu helaas niet met landelijk representatieve data worden gestaafd. De uitvraag van NOS en Investico betreft een select aantal instellingen. Wel neemt de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze signalen zeer serieus.
Het LADIS is de belangrijkste bron voor inzicht in de hulpvraag binnen de verslavingszorg. LADIS geeft een betrouwbaar beeld aangezien ongeveer 90% van de gegevens over de hulpvraag verslaving in LADIS is opgenomen. Het systeem voldoet voor het verwerken van gepseudonimiseerde gegevens momenteel echter niet aan de dwingende eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt daarom aan een wettelijke grondslag welke nodig is om gegevens van na 2015 die op instellingsniveau worden verzameld in LADIS op te nemen. De verwachting is dat er in 2020 weer zicht is op de ontwikkelingen binnen de verslavingszorg zoals deze zich vanaf 2015 heeft voorgedaan. De gegevens van 2015–2019 zullen dan met terugwerkende kracht kunnen worden geanalyseerd.
De stijging die in ieder geval tot 2015 is ingezet is vermoedelijk te wijten aan de verschuiving van de gamemarkt naar online (video) games. Waar jongeren eerder na lang wachten naar de winkel moesten om de laatste versie van een spel te kopen, worden games en de uitbreidingen daarvan nu online aangeboden. Daarnaast worden meer spellen gratis aangeboden, waardoor het verdienmodel van deze games verandert en groeit het aanbod van online games tegelijkertijd ook.
Deelt u de mening dat games verslavende elementen hebben en dat dat voor minderjarigen ongewenst is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat kansspelen voor minderjarigen verboden zijn? Zo nee, waarom niet?
Games kunnen elementen bevatten die mogelijk verslavend zijn. Ik deel de mening dat het ongewenst is dat minderjarigen in games kunnen worden blootgesteld aan elementen die een verslavingsrisico met zich mee kunnen brengen. In de kansspelwetgeving is opgenomen dat een vergunning voor het aanbieden van kansspelen onder andere als voorschrift heeft dat minderjarigen niet mogen worden toegelaten als deelnemers bij kansspelen. Uitsluitend loot boxes die kansspelen zijn in de zin van de Wok zijn verboden. De Ksa kan in dergelijke gevallen optreden.
Games die geen kansspelen bevatten vallen niet onder de Wok, maar kunnen wel elementen bevatten waarvan het niet gewenst is dat minderjarigen eraan bloot worden gesteld. In dit kader wordt ouders aangeraden toezicht te houden op welke games hun kinderen spelen. De leeftijdsclassificatie en inhoudspictogrammen van PEGI (Pan European Game Information) die op spellen staan evenals informatie op de website van de Ksa en op websites als gameninfo.nl en gokkeninfo.nl kunnen ouders hierbij helpen.
Deelt u de mening dat de praktijk van loot boxes de facto een kansspelelement in een game is? Zo ja, waarom is dat voor jongeren vanaf 12 jaar nog toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Loot boxes zijn, zoals gezegd, niet in alle gevallen kansspelen in de zin van de Wok. De Ksa beoordeelt in het kader van haar toezichts- en handhavingstaak of er in individuele gevallen sprake is van kansspelen in de zin van de Wok. De Ksa heeft eerder bekend gemaakt tien loot boxes te hebben onderzocht. Bij vier loot boxes werd geconstateerd dat het kansspelen zijn in de zin van de Wok. Een aantal aanbieders heeft het spel aangepast als gevolg van het optreden door de Ksa.
In antwoord op vraag 4 verwees ik al naar het PEGI-systeem. Dit is een systeem van zelfregulering. Het is van belang dat dit systeem van leeftijdsclassificatie en inhoudspictogrammen adequaat is. Het NICAM (Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media) is beheerder van het PEGI-systeem. Zoals ik reeds in antwoord op de vragen van lid Van Nispen (SP) heb laten weten zal ik in gesprek gaan met het NICAM over het versterken van dit systeem.2
De nieuwe interne regels van de Europese Investeringsbank (EIB) voor het uitlenen van geld aan energieprojecten |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wijzigingen die zijn aangebracht aan de interne regels voor het uitlenen van geld van de EIB op het oorspronkelijke, ambitieuzere voorstel?1 Klopt het dat de volgende Board of Directors meeting van de EIB plaatsvindt op 15 oktober 2019 en dat Nederland hier ook vertegenwoordigd zal zijn?
Ja, ik ben bekend met het eerste en het herziene voorstel van de EIB om het energiebeleid, de zogenaamde Energy Lending Policy, aan te passen.2 Het klopt dat de volgende vergadering van de Board of Directors plaatsvindt op 15 oktober 2019 en dat Nederland daar vertegenwoordigd zal zijn.
Deelt u de mening dat er geen gemeenschapsgeld en geen geld van de EIB moet gaan naar fossiele energieprojecten, aangezien dit niet past bij het doel dat is gesteld onder het Klimaatverdrag van Parijs?
Het Akkoord van Parijs stelt als doel de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met het streven deze tot 1,5 graden Celsius te beperken. Nederland heeft zich aan dit akkoord verbonden. Om dit doel te halen hebben EU-lidstaten met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 40% minder moet uitstoten. Met het oog op de Nederlandse inzet op aanscherping van de EU-klimaatdoelen voor 2030 en 2050 en schaarse publieke financiering, steunt NL zoals benoemd in de Kamerbrief van 2 september jl.3 de ambitieuze herziening van de Energy Lending Policy. De EIB stelt voor om aan te sluiten bij het Akkoord van Parijs en de EU energie- en klimaatdoelen en daarbij zo effectief mogelijk gebruik te maken van de beperkte publieke middelen. Om deze doelen te halen stelt de EIB voor om financieringen van fossiele brandstoffen uit te faseren. Nederland steunt deze inzet die aansluit bij de leidende rol die Nederland ziet voor multilaterale banken, inclusief de EIB, in de financiering van de energietransitie en koolstofarme ontwikkelingspaden en daarbij uitfasering van financiering van fossiele brandstoffenprojecten, zoals ook benoemd in de Kamerbrief Internationaal financieren in perspectief.4
Bent u bekend met de wijziging op pagina 34 waardoor een uitzondering wordt gemaakt voor centrales die een «credible plan» hebben om «low-carbon gas» bij te mengen en zo eventueel gemiddeld aan de uitstootlimiet zouden kunnen voldoen? Deelt u de vaststelling dat een «credible plan» geen zekerheid geeft en «low-carbon gas» een vaag begrip is? Deelt u de mening dat deze wijziging ongewenst is en er een harde uitstootlimiet zou moeten zijn? Bent u bereid in de dagen voorafgaande aan de meeting op 15 oktober 2019 proactief bij andere landen vertegenwoordigd in het de EIB-bestuur te pleiten voor een harde uitstootlimiet en te werken aan een alliantie op dit punt?
De EIB heeft na een publieke consultatie een eerste voorstel en een herzien voorstel om het energiebeleid, de zogenaamde Energy Lending Policy, aan te passen gepubliceerd. Sindsdien is het voorstel onderwerp van lopende onderhandelingen. Nederland zet zich in deze onderhandelingen met andere gelijkgestemde landen in op het in lijn brengen van het beleid met het Akkoord van Parijs en het aansluiten op de lange-termijndoelen van de Europese Unie. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 ben ik bekend met de herziene versie van de EIB, de voorgestelde wijzigingen en opgenomen termen. Ik ben het daarbij met u eens dat een heldere visie en definitie van kernbegrippen in het beleid belangrijk zijn voor de effectiviteit van het nieuwe energiefinancieringsbeleid. Daarbij is ook een duidelijke uitstootlimiet van belang waarbij Nederland de voorkeur heeft voor de definitie van de uitstootlimiet in het oorspronkelijke concept van de Energy Lending Policy. Nederland maakt zich hier in de onderhandelingen hard voor en zet zich in om andere landen mee te krijgen voor een beleid dat helder en ambitieus is.
Bent u bekend met de wijzigingen op pagina 42 waardoor fossiele energieprojecten die op de lijst van EU Projects of Common Interest staan een jaar extra de tijd krijgen? Deelt u de verwachting dat hiermee pijpleidingen toch nog kunnen worden gefinancierd met gemeenschapsgeld? Deelt u de mening dat dit ongewenst is? Zo ja, bent u bereid in de dagen voorafgaande aan de meeting op 15 oktober 2019 bij andere landen vertegenwoordigd in het de EIB-bestuur proactief tegen deze verlenging te pleiten en te werken aan een alliantie op dit punt?
Verwacht u een akkoord tijdens de vergadering van de Board of Directors op 15 oktober 2019? Kunt u garanderen dat de vertegenwoordiger van Nederland zich stevig zal uitspreken tegen de bovengenoemde ongewenste wijzigingen tijdens de vergadering? Bent u bereid aan te sturen op uitstel van een besluit indien de afzwakkingen er niet uitgehaald worden?
De herziening van het beleid is onderdeel van lopende onderhandelingen. Binnen deze lopende onderhandelingen zet Nederland zich met gelijkstemde landen onverkort in voor een ambitieus beleid, waaronder op het uitfaseren van financieringen in fossiele brandstoffen. Voor de Board meeting van 15 oktober staat een tweede discussie over de Energy Lending Policy gepland. Besluitvorming binnen de EIB Board of Directors gaat gepaard met gewone meerderheid naar rato stemgewicht in de EIB. Uitstel van een besluit kan plaatsvinden wanneer er geen meerderheid voor het voorstel is en is daarom afhankelijk van de inzet van alle lidstaten.
Kunt u de vragen voor 15 oktober 2019 beantwoorden?
Ja.