Gedupeerde huizenkopers in Brielle |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de gedupeerde huizenkopers in Brielle1 niets fout hebben gedaan en dat hen niets te verwijten is? Deelt u de mening dat zij een oplossing verdienen?
Ik ga ervan uit dat de huizenkopers te goeder trouw hebben gehandeld en niet hebben geweten van de misstanden bij Betaal Garant Nederland. Dat zij hier nu de negatieve gevolgen van moeten dragen vind ik dan ook zeer triest. De overheid kan de eigen verantwoordelijkheid van de huizenkopers om dit probleem op te lossen, echter niet overnemen. Wat zij wel kan doen, is samen met hen zoeken naar een oplossing en daarin de huizenkopers ondersteunen.
Ik heb overlegd met de gemeente Brielle die de ondersteuning van de huizenkopers voortvarend oppakt: zij doet er alles aan wat in haar vermogen ligt om te helpen en waar nodig financieel de helpende hand te bieden. Ik verwijs hiervoor verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in contact te treden met de gemeente Brielle en met betrokkenen om een oplossing te vinden, nu u schrijft dat de aangekondigde wetgeving voor deze mensen helaas te laat komt?
De gemeente Brielle heeft over deze problematiek contact met mij gezocht, zie de brief van de gemeente Brielle d.d. 17 december 2019 die ook naar uw Kamer is gezonden. Namens mij hebben ambtenaren op 16 januari jongstleden met de gemeente Brielle overlegd. De gemeente heeft een aantal acties in gang gezet om te kunnen komen tot het (casco)afbouwen van de woningen en beziet wat er nog meer gedaan zou kunnen worden aan de financiële situatie van de individuele gedupeerden. De gemeente Brielle heeft een aantal van de kopers eerder al voor de korte termijn geholpen met onder andere vervangende huisvesting en een renteloze lening voor onder andere de dubbele woonlasten.
De gemeente heeft in het overleg aangegeven aanvullend daarop, indien nodig, bereid te zijn tot voorfinanciering van een tot casco afgebouwde woning. Hiervoor zal een draagkrachtoverleg met de individuele gedupeerde kopers moeten volgen om openheid van zaken te krijgen over hun financiële positie. Afhankelijk van die financiële positie en de prijs per woning zal bezien worden of een aanvullende financiering van de gemeente onder voorwaarden noodzakelijk is om te komen tot een casco-afbouw. Verder wordt onderzocht een juridische entiteit op te richten die hun belangen zal behartigen en waaraan de omgevingsvergunning die nog onder de curator ligt, kan worden overgedragen. Voor de gehele zaak heeft de gemeente juridische ondersteuning moeten inhuren. Mede gelet op de privaatrechtelijke aspecten van deze problematiek vind ik dat de gemeente Brielle via deze acties een uiterste krachtinspanning levert om de gedupeerde huizenkopers naar vermogen tegemoet te komen. Hiervoor spreek ik alle waardering uit naar de gemeente Brielle.
Op welk moment wordt de woning daadwerkelijk eigendom van de opdrachtgever als de aannemer failliet is gegaan? Kan de curator beslag leggen op deze woningen om de schulden van de failliete aannemer af te lossen?
De relatie tussen de aannemer en de gedupeerde huizenkopers wordt bepaald door het civiele recht. Of de opdrachtgever eigenaar is geworden is in algemene zin afhankelijk van hetgeen in het concrete geval is overeengekomen tussen de opdrachtgever en de aannemer en van de feitelijke situatie. Als de grond is geleverd aan een opdrachtgever op het moment dat een aannemer failliet gaat, dan is de opdrachtgever in beginsel door natrekking ook eigenaar van de woning in de staat waarin die zich op dat moment bevindt. In het onderhavige geval heb ik begrepen dat de opdrachtgevers/huizenkopers eigenaar van de grond zijn geworden vóór het faillissement, zij zijn dus door natrekking eigenaar van de woning geworden. Ook de relatie tussen de curator in het faillissement en de huizenkopers wordt bepaald door het civiele recht. Beslaglegging door een curator zou alleen mogelijk kunnen zijn als er een concrete vordering van de curator jegens de opdrachtgever bestaat. Dit kan aan de orde zijn als de aannemer een onbetaalde factuur jegens de opdrachtgever heeft voor werkzaamheden die door hem zijn uitgevoerd.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de informatieplicht over de afbouwgarantie in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen voorkomt dat consumenten worden gedupeerd door afbouwgaranties?
Met de informatieplicht in de Wkb wordt beoogd dat de opdrachtgever/huizenkoper de juiste informatie krijgt over de wijze waarop een aannemer is verzekerd. Deze informatie is onderdeel van de aanneemovereenkomst en dient schriftelijk en ondubbelzinnig te worden verstrekt. Het betreft de omvang van de verzekering of de financiële zekerheid, de dekkingsgraad, de looptijd en de som waarvoor deze is afgesloten. In de wet is tevens opgenomen dat de informatie op duidelijke en begrijpelijke wijze dient te worden verstrekt. Ik laat nog nader onderzoek uitvoeren naar een juiste invulling van deze informatieplicht. Op grond van deze informatie kan de opdrachtgever/ huizenkoper de beslissing nemen of hij zijn woning door deze aannemer wil laten bouwen. Wanneer een aannemer niet of onvoldoende is verzekerd, kan een opdrachtgever besluiten zijn woning te laten bouwen door een aannemer die wel, dan wel beter is verzekerd. Zoals ik in mijn antwoordbrief van 2 december 2019 heb aangegeven kan de opdrachtgever/huizenkoper hiervoor advies inwinnen bij makelaars, notarissen en de Vereniging Eigen Huis (VEH).
Verwacht u van huizenkopers dat zij zich bekwamen in alle facetten van het recht omtrent woningbouw? Zo nee, nu blijkt dat het eenvoudig is om consumenten op te lichten middels een onbetrouwbare afbouwgarantie en zij door de woningnood vaak onder tijdsdruk moeten beslissen, bent u onder die omstandigheden van mening dat het verstandig zou zijn om afbouwgaranties te verplichten en voorwaarden te stellen aan de kwaliteit van deze garanties?
Huizenkopers hebben ten aanzien van het kopen van een woning in eerste instantie een eigen verantwoordelijkheid. Dit betekent niet dat huizenkopers zichzelf dienen te bekwamen in alle facetten omtrent woningbouw. Wel meen ik dat het belangrijk is dat zij informatie inwinnen of advies vragen, dit gezien de duur en de omvang waarvoor betalingsverplichtingen worden aangaan. Informatie en advies dient zo toegankelijk mogelijk te zijn. Daarom zal ik met notarissen, hypotheekbanken en makelaars in overleg treden over de inhoud en de wijze waarop huizenkopers kunnen worden gefaciliteerd bij het inwinnen van informatie en het vragen van advies. Ik verwacht een meer proactieve rol van deze professionele betrokken partijen in hun relatie met de huizenkopers. Zij dienen de huizenkopers zoveel mogelijk te helpen, om te voorkomen dat deze gebruik maken van onbetrouwbare afbouwgaranties.
Ik ben geen voorstander van een verplichte garantie. In de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen is geregeld dat de aannemer de opdrachtgever informeert of en zo ja, op welk wijze de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van het bouwwerk en voor gebreken die na de oplevering van het bouwwerk aan het licht komen. Hiermee is de opdrachtgever op de hoogte van de wijze waarop hij is beschermd tegen deze risico’s. Zo kan de opdrachtgever beter beoordelen op welke wijze hij beschermd wordt tegen onbedoelde risico’s dat het bouwwerk niet wordt afgebouwd of met gebreken wordt opgeleverd. Bij de uitwerking van deze wettelijke informatieplicht heb ik mij gebaseerd op het feit dat al ongeveer 85 procent van de koopwoningen wordt gebouwd onder een garantie- en waarborgregeling met het keurmerk van de stichting Garantiewoning. Er zijn geen signalen dat zich hier misstanden voordoen, zoals in het onderhavige geval. Verder heb ik mij gebaseerd op het advies van Ekelmans & Meijer Advocaten waarin een wettelijke verplichting voor de aannemer om een verzekerde garantie aan te bieden, wordt ontraden.2
Hoe voorkomt u dat anderen ook gedupeerd raken door Betaal Garant Nederland? Wordt handhavend opgetreden om te voorkomen dat Betaal Garant Nederland voort kan gaan met het verstrekken van afbouwgaranties?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 10.
Klopt het dat de betreffende directeur een bestuursverbod opgelegd heeft gekregen door de rechter? Hoe kan het dat hij nog steeds staat ingeschreven bij de KvK als bestuurder van Betaalgarant?
Betaal Garant Nederland is een commanditaire vennootschap, met als enige beherend vennoot Stichting Hortus Hoogeveen en enig bestuurder Alberto W. De Rechtbank Overijssel heeft genoemde bestuurder een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drieëndertig maanden en hem ontzet van het recht om statutair bestuurder van een rechtspersoon te zijn voor een periode van vijf jaar. Er is nog geen onherroepelijk vonnis gewezen omdat genoemde bestuurder hoger beroep heeft ingesteld. De KvK kan pas tot uitschrijving van een natuurlijk persoon overgaan als de KvK van de rechtbank of het Gerechtshof een onherroepelijk vonnis of arrest met een bestuursverbod heeft ontvangen.
Weet u dat, ondanks verschillende waarschuwingen van betrokkenen bij de DNB en AFM, Betaal Garant Nederland nog steeds ingeschreven staat bij de KvK? Waarom leeft de KvK de rechterlijke uitspraak niet na? Hoeveel mensen wilt u nog gedupeerd kunnen laten worden door de veroordeelde crimineel die aan de leiding staat van deze oplichtersbende?
Ik ben ervan op de hoogte dat Betaal Garant Nederland nog steeds in het Handelsregister staat ingeschreven. Dit geldt ook voor de stichting als enige vennoot van deze commanditaire vennootschap en de bestuurder van deze stichting. De reden hiervan is niet dat de KvK verzaakt een rechterlijke uitspraak na te leven. Als gezegd kan de KvK pas tot uitschrijving van een natuurlijk persoon overgaan als iemand is veroordeeld, dit gebeurt op het moment dat de KvK van de rechtbank of het Gerechtshof een onherroepelijk vonnis of arrest met een bestuursverbod heeft ontvangen.
Wanneer gaat de KvK over tot uitschrijving van een veroordeelde bestuurder? Hoe wordt voorkomen dat hij indirect invloed uitoefent en een stroman neerzet?
Voor de vraag wanneer de KvK overgaat tot het uitschrijven van een veroordeeld bestuurder, zie mijn antwoord op vraag 7. In de tussentijd staan er helaas geen middelen ter beschikking om de verdachte te verhinderen dat hij of een door hem benoemde stroman actief kunnen zijn. Wel zullen marktpartijen door de vele negatieve publiciteit omtrent Betaal Garant gewaarschuwd zijn voor het afnemen van diensten van Betaal Garant.
Hoe kan het dat de DNB niet heeft voorkomen dat het garantiefonds zijn malafide parktijken voortzette, nadat hiervoor werd gewaarschuwd door Vereniging Eigen Huis (VEH) in juni 2018? Hebben garantiefondsen een vergunning van DNB nodig? Wat is een redelijke termijn voor DNB om, na signalen, controles uit te voeren en in te grijpen? Klopt het dat DNB de gedupeerde huizenkopers, en daarmee de VEH, niet als belanghebbende ziet bij hun besluit tot handhaving?
DNB heeft in juni 2018 een signaal ontvangen van VEH. DNB kan vanwege de toezichtvertrouwelijkheid alleen ingaan op de aanpak van signalen in het algemeen. DNB neemt dergelijke signalen altijd zeer serieus en beoordeelt deze zorgvuldig. De opvolging van een signaal geschiedt zo spoedig mogelijk. Eerst onderzoekt DNB of in het specifieke geval sprake is van activiteiten die binnen het bereik van het financieel toezicht vallen. DNB communiceert vervolgens het vermoeden van verrichting van activiteiten zonder vergunning aan desbetreffende partij en maant de instelling deze activiteiten zo spoedig mogelijk te staken. Eventueel vindt een gesprek plaats om een toelichting te krijgen of wordt informatie gevorderd. Wanneer DNB heeft vastgesteld dat de partij in overtreding is (geweest), wordt hiertegen opgetreden. Als het gaat om het uitoefenen van activiteiten waarvoor een vergunning van DNB is vereist en de partij deze vergunning niet heeft, zal de partij altijd worden opdragen de illegale activiteiten te beëindigen. DNB kan daartoe diverse informele en formele handhavingsmiddelen inzetten, waaronder een waarschuwingsbrief, bestuurlijke boete, last onder dwangsom of een aanwijzing. Indien het een overtreding betreft die bijvoorbeeld ook een overtreding betreft van het strafrecht of een ander rechtsgebied, vindt overleg plaats met andere toezichthouders of partners binnen het Financieel Expertise Centrum, waarvan het OM ook onderdeel is. De formele handhavingsmiddelen moet DNB over het algemeen publiceren. Hiertoe neemt DNB een openbaarmakingsbesluit, waartegen een belanghebbende met een spoedprocedure bij de rechter kan opkomen, voordat publicatie plaatsvindt. Een publicatie heeft tot nu toe niet plaatsgevonden. Als een formeel handhavingsverzoek wordt gedaan, onderzoekt DNB of de verzoeker bij eventueel handhavend optreden van DNB een formele status heeft. Hiervoor beantwoordt DNB de vraag of de verzoeker om handhaving belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Deze juridische beoordeling is alleen relevant voor de reactie op het verzoek en betekent niet dat DNB niet direct kan overgaan tot onderzoek en zo nodig het treffen van handhavingsmaatregelen. Het signaal wordt dus hoe dan ook opgepakt.
Op welke manier beschermt u mensen tegen malafide praktijken? Hoe zorgt u ervoor dat Betaal Garant Nederland geen schade meer kan doen en hoe worden dit soort praktijken in de toekomst voorkomen?
Zoals de Minister van Financiën eerder in een reactie op de vragen van de leden Koerhuis en Van der Linde3 heeft aangegeven dient excessief gedrag onder marktpartijen in de Nederlandse woningmarkt te worden bestreden. Dat geldt in nog sterkere mate voor frauduleus gedrag. De Minister voor Milieu en Wonen heeft in reactie hierop aangegeven met de toezichthouder in kaart brengen hoe het risico op dergelijke situaties in de toekomst verder kan worden beperkt. Over de acties die worden ondernomen richting Betaal Garant Nederland verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 7 en 10.
Het bericht ‘Bijna honderd miljoen gaat in 25 jaar naar vernieuwing Tilburgse middelbare scholen’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bijna honderd miljoen gaat in 25 jaar naar vernieuwing Tilburgse middelbare scholen»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er gemeenten zijn die de middelen die ze via het gemeentefonds voor onderwijshuisvesting ontvangen daar niet (volledig) structureel aan uitgeven? Deelt u de mening dat geld bedoeld voor onderwijshuisvesting aan onderwijshuisvesting uitgegeven moet worden? Zo nee, waarom niet? Klopt het dan ook dat onderwijsinstellingen de middelen die bedoeld zijn om onderwijs te kunnen geven, de lessen te kunnen bekostigen en docenten te kunnen betalen nu deels moeten uitgeven aan onderwijshuisvesting omdat gemeenten de middelen voor onderwijshuisvesting uit het gemeentefonds blijkbaar voor andere zaken gebruiken?
Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds onder andere middelen voor onderwijshuisvesting. De middelen die de gemeenten uit het gemeentefonds ontvangen zijn niet geoormerkt en vallen daardoor onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten.
De vrije besteedbaarheid beoogt een doelmatige aanwending van collectieve middelen te bevorderen. Lokale keuzes en afwegingen, passend bij de eigen gemeentelijke situatie, moeten leidend zijn voor de uitgaven van individuele gemeenten, en niet de oorspronkelijke herkomst van de middelen.
Een bevoegd gezag in het voortgezet onderwijs mag indien een positieve exploitatie wordt gerealiseerd, mede investeren in de nieuwbouw van een school. Daarnaast kan een school voor voortgezet onderwijs investeren in extra kwaliteit bij nieuwbouw en die middelen terugverdienen. Bij navraag door mijn ministerie bij de bevoegd gezagen van de scholen voor voortgezet onderwijs in Tilburg bleek dat hun verwachting is dat de investeringen van de scholen binnen vijf jaar worden terugverdiend door lagere onderhoudskosten en lagere exploitatielasten en door minder energiegebruik.
In hoeverre zijn de middelen die schoolbesturen ontvangen, bedoeld voor nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar)? Wat vindt u ervan als schoolbesturen tientallen procenten van de totale kosten van nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar) moeten bijdragen?
Nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair dienen te worden bekostigd door de gemeente (artikelen 76b en 76c WVO). Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs kan met de gemeente overeenkomen dat de school investeert in extra duurzaamheid bij nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar).
Wat vindt u ervan dat er gemeenten zijn die bij nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar) bijdragen van tientallen procenten van de totale kosten van schoolbesturen verlangen? Kunt u ook aangeven welk effect dit in het onderwijs heeft? Wat betekent het voor de onderwijskwaliteit als scholen gedwongen worden hoge kosten te maken voor nieuwbouw of levensverlengende renovatie? Welke bijdrage van schoolbesturen aan de totale kosten van nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar) vindt u maximaal aanvaardbaar?
De verantwoordelijkheid voor de huisvesting van scholen ligt bij de gemeenten en het bevoegd gezag van scholen. Het is mij bekend dat in een aantal situaties bevoegd gezag en gemeente afspraken maken over een bijdrage van het bevoegd gezag aan de nieuwbouw van een school voor voortgezet onderwijs. Het stelsel gaat daarbij uit van vertrouwen in de goede weging hiervan door de gemeente en het bevoegd gezag. De relatie tussen een bijdrage van scholen en de kwaliteit van het onderwijs is niet bekend uit onderzoek, maar het is waarschijnlijk dat adequate huisvesting kan bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs. Binnen de wettelijke kaders is de omvang van de eigen bijdrage – bijvoorbeeld voor extra voorzieningen in het gebouw of extra kwaliteit van het gebouw – een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van een school.
Deelt u de mening dat schoolbesturen in een ongelijke onderhandelingspositie met gemeenten zitten omdat ze niet kunnen afdwingen dat de gemeente geld uitgeeft aan onderwijshuisvesting? Deelt u de mening dat gemeenten gebruik kunnen maken van die positie door (onredelijk) hoge bijdragen van schoolbesturen te verlangen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheden van de gemeenten ten aanzien van nieuwbouw liggen vast in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). In artikel 76m van de WVO is vastgelegd dat nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de bevoegde gezagen van de andere dan gemeentelijke scholen, de gemeenteraad bij verordening een regeling vaststelt met betrekking tot voorzieningen in de onderwijshuisvesting die voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht. Die regeling dient zodanig te worden vastgesteld dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt. Ook de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag ten aanzien van exploitatie en groot onderhoud ligt vast in de WVO.
De gemeenteraad heeft de bevoegdheid om financiële middelen beschikbaar te stellen voor investeringen van nieuwbouw van scholen. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de positie van gemeente en scholen bij de gemeenteraad. Daarmee is het democratisch proces geborgd.
Deelt u de mening dat gemeenten meer geneigd zullen zijn geld uit te geven aan onderwijshuisvesting als schoolbesturen dit door oormerking van de middelen in het gemeentefonds kunnen afdwingen? Bent u bereid dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, beoogt de vrije besteedbaarheid een doelmatige aanwending van collectieve middelen te bevorderen. Lokale keuzes en afwegingen passend bij de eigen gemeentelijke situatie moeten leidend zijn voor de uitgaven van een individuele gemeente, en niet de oorspronkelijke herkomst van de middelen. Om die reden is in de Financiële-verhoudingswet vastgelegd dat de middelen uit het gemeentefonds voor gemeenten vrij besteedbaar zijn. Vanwege genoemd principe is er geen aanleiding om de autonomie van gemeenten op dit punt in te perken. De gemeenten zijn en blijven verantwoordelijk voor de besteding van de middelen die de gemeenten uit het gemeentefonds ontvangen.
Wat is er tot dusverre gebeurd met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om de (bestaande) ambities van het Rijk op het terrein van onderwijshuisvesting helder te formuleren en eenduidig vast te leggen in wettelijke vereisten? Mocht u de huidige vastlegging voldoende duidelijk achten, kunt u dit dan toelichten?
Mijn voorganger heeft in zijn brief aan de Algemene Rekenkamer2, d.d. 18 december 2015 afwijzend gereageerd op de aanbeveling van de Rekenkamer om landelijke, wettelijke vereisten voor onderwijshuisvesting vast te leggen. Wettelijke eisen die bovenop het Bouwbesluit van toepassing zijn passen niet goed in de systematiek van het Bouwbesluit, dat algemeen geldend is.
In dezelfde brief aan de Algemene Rekenkamer wordt geconstateerd dat er per 1 januari 2015 een nieuwe situatie met betrekking tot onderwijshuisvesting is ontstaan. De VNG, PO-Raad en de VO-raad hebben de afgelopen jaren verschillende thema’s verder verkend. Uw kamer is middels een brief3 van 22 december 2016 geïnformeerd over een voorstel van de VNG, PO-Raad en de VO-raad. Zij zien als belangrijkste knelpunt dat schoolbesturen en gemeenten niet altijd overeenstemming bereiken over de verdeling van de verantwoordelijkheden ten aanzien van renovatie en nieuwbouw. Dit leidt ertoe dat publiek geld niet altijd efficiënt en doelmatig wordt ingezet.
Het voorstel is verder uitgewerkt en dat heeft geleid tot een aanvullend verzoek van de sectorraden in het funderend onderwijs en de VNG dat ik in overweging neem. De sectorraden en de VNG vragen om een aanpassing te doen in de wet om zo de verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en gemeenten te verduidelijken en de beheersbaarheid van de planning van de bouw en onderhoud te vergroten. In de voorbereiding van een dergelijke aanpassing wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om gemeenten hun eigen ambitieniveau voor schoolgebouwen te laten beschrijven, niet alleen voor de nieuwbouw, maar juist ook voor de bestaande bouw.
Het bericht ‘VGZ zet succesproject huisartsen op pauze’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «VGZ zet succesproject huisartsen op pauze»?1
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». Daarbij kan ik mij voorstellen dat de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek voor veel veranderingen in een regio kan zorgen. Afspraken over de voortzetting en uitbreiding van het project moeten tussen de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gemaakt en moet passen in het bredere plaatje in de regio. In dit specifieke geval kunnen deze veranderingen op dit moment niet allemaal tegelijkertijd plaatsvinden. Ter volledigheid wil ik aangeven dat VGZ niet stopt met de pilot «Positieve Gezondheid». Zij hebben binnen de huidige pilot met vier deelnemende huisartsenpraktijken afspraken gemaakt over het continueren van de pilot voor het jaar 2020. VGZ heeft mij ook laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van deelnemende huisartsenpraktijken binnen de pilot.
Begrijpt u waarom zorgverzekeraar VGZ een succesvolle pilot waarbij Limburgse huisartsen meer tijd aan hun patiënten besteden, op pauze zet omdat door de pilot het Maasstadziekenhuis Pantein minder patiënten doorverwezen krijgt, wat financiële gevolgen heeft? Zo ja, vindt u deze keuze acceptabel?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat als huisartsen meer tijd kunnen besteden aan hun patiënten dit positieve resultaten oplevert voor zowel patiënten als huisartsen? Zo ja, zou dit niet voor alle huisartsen mogelijk gemaakt moeten worden?
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». De pilot leidt tot lagere zorgkosten (minder diagnostiek, minder medicatie en het voorkomen van verwijzingen naar de tweede lijn). Bovenal leidt de pilot tot een hogere patiënt- en huisartstevredenheid. Ja, die mening deel ik. Ik vind het belangrijk dat huisartsen voldoende tijd voor en met de patiënt hebben om goede zorg te kunnen verlenen en dat zij plezier houden in hun werk. Daarom heb ik in het Bestuurlijk Akkoord huisartsenzorg het thema «meer tijd voor de patiënt» expliciet opgenomen. Het verschilt per regio en situatie op welke manier meer tijd voor de patiënt het beste kan worden gecreëerd. Daarom is het belangrijk dat partijen in de regio gezamenlijk in beeld brengen wat de (toekomstige) zorgbehoefte en het zorgaanbod in de regio is.
Hoe verhoudt de stelling van zorgverzekeraar VGZ, dat de pilot klinkende resultaten oplevert en dat zij er zeker een meerwaarde van inzien, zich tot de prioriteit die de zorgverzekeraar geeft aan zijn financiële belangen? Is hier sprake van samenwerking of eenzijdig opgelegd beleid?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, nu en in de toekomst. Daarbij kijkt de zorgverzekeraar naar het gehele zorgaanbod in de regio. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is. Ik heb van VGZ en Zorggroep Syntein vernomen dat zij momenteel gezamenlijk met Zorggroep Syntein en het Maasziekenhuis Pantein in gesprek zijn over de invulling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist passen binnen uw programma «De juiste zorg op de juiste plek»? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit van VGZ zich tot uw beleid?
De pilot «Positieve Gezondheid» is een goed voorbeeld die past binnen het programma De Juiste Zorg op de Juiste Plek. De pilot laat ook zien dat regionaal moet worden bekeken hoe de zorg het beste op korte en lange termijn kan worden vormgegeven. Met de betrokken partijen wordt gewerkt aan het maken van een regiobeeld op basis van de (te verwachten) zorgbehoefte en zorgaanbod. VGZ heeft mij laten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist bijdragen aan de doelstellingen van het hoofdlijnenakkoord voor medisch specialistische zorg? Zo ja, hoe haalbaar zijn de doelstellingen uit het akkoord als zorgverzekeraars andere prioriteiten stellen?
De rode draad door de hoofdlijnenakkoorden is het bieden van de Juiste Zorg op de Juiste Plek. Daar is deze pilot een goed voorbeeld van. Ook is het een goed voorbeeld van het thema «meer tijd voor de patiënt». Ik bespreek zowel in bestuurlijk overleg huisartsenzorg als medisch specialistische zorg de voortgang op de afspraken en doelstellingen binnen de akkoorden.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist bijdragen aan de doelstellingen van het hoofdlijnenakkoord voor huisartsenzorg? Zo ja, hoe haalbaar zijn de doelstellingen uit het akkoord als zorgverzekeraars andere prioriteiten stellen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat weegt in dit geval voor u zwaarder, de financiële gevolgen voor de zorgverzekeraar of de gezondheid van mensen en het realiseren van zowel «de juiste zorg op de juiste plek», het hooflijnenakkoord medisch specialistische zorg als het hoofdlijnenakkoord voor huisartsenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, op de juiste plek, nu en in de toekomst. Dit is de rode draad door de hoofdlijnenakkoorden die ik onder andere met de partijen in de huisartsenzorg en medisch specialistische zorg heb afgesloten. Daarbij kijkt de zorgverzekeraar naar het gehele zorgaanbod in de regio. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke initiatieven in het vervolg gesteund worden door zorgverzekeraars?
Het is aan partijen in de regio om daar afspraken over te maken en daarbij naar de totale zorgbehoefte en het totale zorgaanbod in de regio te kijken. Allereerst wordt er met de betrokken partijen gewerkt aan het maken van een regiobeeld op basis van de (te verwachten) zorgbehoefte en het zorgaanbod. VGZ heeft mij laten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het project van deze huisartsen door kan gaan en wordt uitgebreid?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Geen zorgtoeslag door mogelijke fraude met de Basisregistratie Personen’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Menno Snel (D66), Bruno Bruins (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de onderhands meegestuurde casus van een huurder die zorgtoeslag is misgelopen omdat de huiseigenaar en haar kind nog op het adres bleken ingeschreven te zijn?1
Ik kan helaas geen uitspraken doen over individuele zaken. In algemene zin is het duidelijk onder welke voorwaarden er wel en geen recht op zorgtoeslag bestaat. Ik ben mij er echter van bewust dat mensen zich benadeeld kunnen voelen als zij tegen de grenzen van de zorgtoeslag aanlopen en ik vind het vervelend als daar in individuele gevallen financiële gevolgen aan verbonden zijn die zij niet verwachten.
Is hier volgens u sprake van fraude met de Basisregistratie Personen (BRP), aangezien de betreffende persoon niet in de door haar verhuurde woning woont, maar nog wel staat ingeschreven op het adres waar zij kamers verhuurt? Wat zijn de gevolgen van een dergelijke situatie voor de daadwerkelijke huurders van de woning, zowel voor de hoofdhuurder als de onderhuurders?
De BRP is een basisregistratie en de inschrijving daarmee een authentiek gegeven. Controle op de inschrijvingen in de BRP is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. De Belastingdienst/Toeslagen is in beginsel gehouden de inschrijving te volgen. Indien de Belastingdienst/Toeslagen echter gerede twijfel heeft over de juistheid van de inschrijving (bijvoorbeeld naar aanleiding van een bezwaar), dient deze hiervan melding te doen aan de gemeente, zodat de gemeente onderzoek doet naar de juistheid van de inschrijving. Zolang deze twijfel over de juistheid bestaat, is de Belastingdienst/Toeslagen niet verplicht de inschrijving te volgen. Dit biedt ruimte voor maatwerk. Daarnaast kan een burger zelf melding maken bij de gemeente van een onjuiste inschrijving.
Fraude impliceert dat er sprake is van kwade opzet. Of dat hier het geval is, is op basis van de geleverde informatie niet te beoordelen. Wat de gevolgen van onjuiste registratie zijn, is in zijn algemeenheid niet te zeggen.
Wat vindt u ervan dat ondanks dat deze huurders middels een huurovereenkomst kunnen aantonen dat zij de woning huren én dat mevrouw met haar kind niet op dat adres woont, zij toch geen recht hebben op zorgtoeslag omdat mevrouw en kind nog wel op dat adres staan ingeschreven? Is dit de gewone gang van zaken?
Vanwege de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op individuele zaken. In het algemeen is vanzelfsprekend het uitgangspunt dat de Belastingdienst en de Belastingdienst/Toeslagen uitgaan van dezelfde feiten. Hierbij is van belang dat volgens vaste rechtspraak de wetgever bij de vormgeving van het wettelijk partnerbegrip heeft gekozen voor een regeling waarbij – uit oogpunt van een eenduidige uitvoering inkomensafhankelijke regelingen – op grond van objectiveerbare gegevens door Belastingdienst/Toeslagenkan worden vastgesteld of een belanghebbende een partner heeft. (ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:494). Volgens eveneens vaste jurisprudentie van de Raad van State mag de Belastingdienst/Toeslagen uitgaan van de juistheid van de inschrijving in de BRP, zolang daarbij geen aantekening van onjuistheid is geplaatst. Daarnaast geldt dat een belanghebbende wordt geïnformeerd over een toeslagpartnerschap en de gevolgen daarvan. Dat stelt de belanghebbende in staat een melding te doen bij de BRP van de onjuiste inschrijving (zie ook de tot op heden nog niet gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 oktober 2019, nrs. 19/1088 en 19/1091). Indien gerede twijfel bestaat over de juistheid van de inschrijving, kan de Belastingdienst/Toeslagen echter van de BRP afwijken. De Belastingdienst/Toeslagen doet dat ook, maar er is tijd gemoeid met in dat verband benodigde onderzoek naar de feitelijke situatie. Een afwijking kan immers ook gevolgen hebben voor andere belanghebbenden. De tijd die benodigd is voor het onderzoek, kan met zich mee brengen dat de Belastingdienst/ Toeslagen pas tegemoetkomt nadat een rechter heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is uitgegaan van de inschrijving in de BRP.
Wat vindt u ervan dat de Belastingdienst dezelfde informatie gebruikt om deze persoon het recht op zorgtoeslag te weigeren én als bewijs om bij de betreffende mevrouw tegelijkertijd hypotheekrenteaftrek te weigeren? Vindt u dat terecht? Kunt u toelichten waarom hetzelfde bewijs enerzijds wordt verworpen en anderzijds wel wordt geaccepteerd?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat deze huurder(s) recht heeft/hebben op zorgtoeslag? Zo ja, wat gaat u doen om dat te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele zaken. Zolang er twijfel bestaat over de juistheid van de inschrijving in het BRP, is Belastingdienst/Toeslagen niet verplicht de inschrijving te volgen. Er is daarmee ruimte voor maatwerk.
Komen dergelijke zaken vaker voor? Zo ja, hoe vaak? Wat is de standaardprocedure in dergelijke gevallen? Wat is de termijn voor bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst/Toeslagen heeft vaker zaken onderhanden waarin soortgelijke zaken als in de meegestuurde casus spelen. Echter, zij houdt hier geen volledige separate administratie van bij. Zo mogelijk (voor zover specifieke feiten en omstandigheden bekend zijn) wordt gekeken of maatwerk mogelijk is binnen de grenzen van wet- en regelgeving.
De standaardprocedure en termijnen wat betreft de bezwaarschriften zijn vastgelegd in hoofdstuk 6 en 7 van de Awb. De termijn om te beslissen op een bezwaarschrift bedraagt in beginsel 6 weken, maar er kunnen feiten en omstandigheden zijn die een verdaging, opschorting of uitstel van die termijn rechtvaardigen. Zie voor specifiek de bezwaartermijn artikel 7:10 van de Awb.
Zijn bij deze casus de juiste bezwaartermijnen gehanteerd door de Belastingdienst en heeft de Belastingdienst tijdig geantwoord? Zo ja, waarom duurde het antwoord zo lang en kwam er pas een antwoord nádat de huurder een beroep bij de rechtbank had ingesteld? Zo nee, welke consequenties heeft dat?2
Ik kan helaas geen uitspraken doen over individuele zaken. In het algemeen geldt dat als de Belastingdienst niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan en de Belastingdienst ook na een ingebrekestelling niet alsnog binnen twee weken uitspraak op bezwaar doet, de Belastingdienst een dwangsom verbeurt. Ook kan een belanghebbende in aanmerking komen voor een immateriële schadevergoeding als niet binnen anderhalf jaar uitspraak door de rechtbank wordt gedaan.
Hoe verhoudt de lange behandeling van het bezwaarschrift zich tot het verbeteren van de handelswijze Toeslagen en het «sturen op een tijdige afhandeling van bezwaarschriften», zoals de staatssecretaris van Financiën had aangekondigd in 2017?3
De Belastingdienst/Toeslagen streeft te allen tijde naar tijdige afhandeling van de bezwaarschriften. Dat laat echter onverlet dat het in sommige gevallen kan voorkomen dat termijnen soms niet worden gehaald.
In hoeverre vindt u de beschikkingen en de terugvordering in deze casus proportioneel? Kunt u uw antwoord toelichten, mede in het kader van de uitkomsten van de Commissie Donner?
Ik kan helaas geen uitspraken doen over individuele zaken.
Het korten op de Wajong-uitkering bij het krijgen van een eindejaarsuitkering |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verstandelijk beperkte Jan (32) werkt 12,5 jaar in supermarkt, maar moet zijn bonus inleveren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alle werkenden een behandeling verdienen gelijk aan hun collega’s? Deelt u de mening dat ook mensen met een Wajong-uitkering extraatjes moeten kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht en kan mij goed voorstellen dat het wrang is dat een Wajonger een eenmalige beloning na jarenlange inzet voor een werkgever gelijk moet inleveren, terwijl dat voor een niet Wajonger die werkt niet het geval is. Omdat ik de mening deel dat ook mensen met een Wajonger-uitkering extraatjes moeten kunnen houden, heb ik in mijn beantwoording van de vragen van de leden Nijkerken-de Haan en Aukje de Vries (beiden VVD)2 een verkenning aangekondigd om extra’s (zoals een bonus of gratificatie) boven het maandinkomen niet te verrekenen met de inkomensondersteuning.
Hoe gaat u de breed aangenomen motie Van Brenk c.s. uitvoeren die hierom vraagt?2
Uit eerdergenoemde verkenning is naar voren gekomen dat binnen het huidige wettelijke kader niet mogelijk is om extra’s boven het maandinkomen zoals bonussen en gratificaties volledig vrij te stellen. Met de voorgestelde geharmoniseerde inkomensregeling behouden Wajongers bij het ontvangen van extra’s boven het maandinkomen in ieder geval minimaal 30 procent. Voor de Wajongers die in het kader van de garantieregeling een uitkering ontvangen ter hoogte van het garantiebedrag, geldt dat zij eenmalige beloningen volledig kunnen behouden. Bij een (tijdelijke) toename van het inkomen door bijvoorbeeld een extra bovenop het maandinkomen blijft het garantiebedrag van toepassing. Hiermee geef ik binnen de Wajong uitvoering aan de motie van Brenk c.s. De uitvoering van de motie van Brenk c.s. in relatie tot de Participatiewet komt terug in het antwoord op vraag 6.
Constaterende dat u in de kabinetsbrief over Wijziging van Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten3 aangeeft mee te leven met mensen die gekort worden op Wajong als ze een bonus of andere gratificatie krijgen en u vervolgens aangeeft dat regels aanpassingen van de wet niet toestaan, welke regels staan in de weg? En bent u bereid deze regels aan te passen? Zo nee, waarom niet?
UWV geeft aan dat alleen aanpassing van de Wet op de loonbelasting 1964 uitvoerbaar en handhaafbaar is om extra’s boven het maandinkomen volledig vrij te laten. Alleen door naast een extra uitkering voor 25- en 40-jaar dienstjubilea ook andere extra’s uit te sluiten van het loonbegrip, kunnen deze inkomsten buiten de verrekening van de uitkering blijven. Dit zou ertoe leiden dat deze extra uitkering en andere extra’s niet worden meegenomen in de verrekening van de uitkering. Een dergelijke uitbreiding acht het kabinet, zoals ook aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag, vanwege de generieke doorwerking naar alle werknemers disproportioneel.
Bent u bereid u tot het uiterste in te spannen en desnoods met creatieve oplossingen te komen om ervoor te zorgen dat ook mensen met een Wajong-uitkering een extra beloning kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Met UWV heb ik uitgebreid gekeken naar uitvoerbare en handhaafbare alternatieven. Hieruit is naar voren gekomen dat het binnen het huidige wettelijke kader niet mogelijk is om extra’s boven het maandinkomen zoals bonussen en gratificaties volledig vrij te stellen. Wel biedt de in het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong voorgestelde regeling voor inkomensondersteuning gedeeltelijk soelaas. Met de voorgestelde geharmoniseerde inkomensregeling behouden Wajongers bij het ontvangen van extra’s boven het maandinkomen in ieder geval minimaal 30 procent.
Bent u bereid om het mogelijk te maken eenmalige gratificaties te ontvangen, zonder gekort te worden op je uitkering, voor iedereen die binnen de Participatiewet valt? En bent u dus bereid dit mee te nemen in de aangekondigde wetswijziging Participatiewet? Zo nee, waarom niet?
De Participatiewet is – anders dan de Wajong – ingericht als vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid. Het uitgangspunt is dan ook dat de bijstand altijd complementair is aan de eigen middelen (inkomen/vermogen) van de belanghebbende. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet tot uitvoeren van het «Breed offensief» dat ik dit voorjaar bij de Kamer wil indienen is er specifiek voor mensen die met loonkostensubsidie in deeltijd werkzaam zijn en daardoor op aanvullende bijstand zijn aangewezen, een uitzondering op dit complementariteitsbeginsel gemaakt. Voor hen wordt met dit wetsvoorstel namelijk een tijdelijke vrijlatingsregeling voor inkomsten uit arbeid geïntroduceerd met de uitdrukkelijke mogelijkheid van verlenging daarvan voor personen waarbij uitbreiding van arbeidsuren (nog) niet aan de orde is. Deze vrijlatingsregeling zal ook van toepassing worden op bijstandsgerechtigde personen jonger dan 27 jaar die met loonkostensubsidie werkzaam zijn. Naast het reguliere inkomen uit arbeid, vallen ook inkomensbestanddelen zoals gratificaties, dertiende maand, bonussen e.d. onder inkomen uit arbeid en dus óók onder de vrijlatingsregeling. Omdat aan de 15 procent vrijlating van de arbeidsinkomsten een maximumbedrag per maand is verbonden, betekent dat dat een incidentele verhoging van het inkomen (bijvoorbeeld door een gratificatie/bonus/of extra uren werken) alléén gevolgen voor het totale inkomen van de belanghebbende heeft indien het maximumvrijlatingsbedrag nog niet is bereikt. Bovendien kan het in de uitvoeringspraktijk voorkomen dat de genoemde incidentele extra inkomsten leiden tot een inkomen dat de toepasselijke bijstandsnorm (maand) overschrijdt. In dit kader wijs ik uitdrukkelijk op de reeds in de Participatiewet bestaande mogelijkheid van de colleges om in individuele gevallen een stimuleringspremie gericht op arbeidsinschakeling te verstrekken. Deze een- of tweemalige premie van ten hoogste € 2.570,00 per kalenderjaar wordt vrijgelaten5 bij de berekening van het recht op bijstand. Ik zie derhalve géén aanleiding om een aparte vrijlating voor de eerdergenoemde inkomensbestanddelen in de Participatiewet op te nemen.
Het bericht ‘Gratis deurbellen tegen criminaliteit: het twijfelachtige effect en de privacyzorgen’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van de website Tweakers.net van 11 december 2019: «Gratis deurbellen tegen criminaliteit: het twijfelachtige effect en de privacyzorgen»?1
Ja.
Bent u bekend met de pilot Digitale Deurbel? Wat gaf de aanleiding voor het starten van deze pilot?
Ja, ik ben bekend met de pilot Digitale Deurbel. Deze pilot is gestart om te onderzoeken in hoeverre de digitale deurbel een bijdrage kan leveren aan de preventie en de opsporing van criminaliteit, met name woninginbraken, en daarnaast aan het verbeteren van het veiligheidsgevoel van bewoners.
In hoeveel gemeenten loopt er of heeft er een pilot gelopen rondom het plaatsen van digitale deurbellen met als doel een verbetering van de veiligheid en het veiligheidsgevoel in de desbetreffende wijken? Als u hier niet exact antwoord op kunt geven, kunt u in uw antwoord dan aangeven van welke gemeenten u weet dat deze pilots hebben of hadden lopen? Wanneer verwacht u evaluaties en hoe worden die – ook in gezamenlijkheid – beoordeeld?
De pilot Digitale Cameradeurbel is een samenwerking van de gemeente Almere, de Nationale Politie, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze pilot is in 2019 geëvalueerd. Nadere informatie over de uitkomsten van deze evaluatie zijn te vinden in het rapport «Evaluatie pilot Digitale Deurbel Almere 2018»2.
Daarnaast zijn de gemeenten Nissewaard, Eindhoven en Den Haag eigenstandig een pilot gestart met de digitale deurbel. Deze gemeenten hebben daarvoor een bijdrage ontvangen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Na afloop van de bestedingsperiode dienen deze gemeente de besteding van de bijdrage te verantwoorden in een inhoudelijk verslag. Het ministerie beoordeelt op basis van dit verslag hoe het project is verlopen. Relevante informatie wordt gebruikt voor de beleidsvorming.
Daarnaast is het voor gemeenten mogelijk om een project te starten met de digitale deurbel zonder bijdrage van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Zo is mij bekend dat de gemeente Gouda de aanschaf van deurbelcamera’s subsidieert om inbraken tegen te gaan. Mogelijk zijn er meer gemeenten die – al dan niet naar aanleiding van de pilot in Almere – zelfstandig een project hebben opgezet met digitale deurbellen.
Hoe geschiedt de keuze voor leveranciers die de digitale deurbel aanleveren voor deze pilot? Worden de deurbellen – per pilotproject – centraal ingekocht of wordt dit over gelaten aan de individuele deelnemers? Wie is er verantwoordelijk voor en aan welke voorwaarden dienen de leveranciers dan wel de deurbellen te voldoen?
De deurbellen worden per pilotproject ingekocht. De gemeente is verantwoordelijk voor het kiezen van een leverancier en het inkopen van de digitale deurbellen. De gemeente stelt de voorwaarden vast waaraan de leverancier en de deurbellen dienen te voldoen. Gemeenten maken hierin hun eigen afweging.
Bij de start van de pilot in Almere is een Programma van Eisen Deurcamera’s opgesteld door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Hierin staan de specificaties waaraan het systeem van de deurcamera moet voldoen zodat de doelstellingen van de pilot kunnen worden bereikt. Deze eisen gaan onder andere in op de kwaliteit van de camera, de montage, de bediening en de opname en opslag van beelden.
Is er bij de keuze van een type deurbel dan wel de dienst of het platform «achter de deurbel» rekening gehouden met het opslaan, verzamelen en benutten voor andere doeleinden van de beelden en andere data? Speelt hierbij nog een rol dat het hier potentieel kan gaan om het verzamelen van persoonsgegevens betreffende strafbare feiten? Welke voorwaarden zijn op dit terrein gesteld aan de leveranciers en welke specifieke eisen zijn gesteld aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het eigenaarschap van geregistreerde data?
Ja, bij de pilot in Almere is bij de keuze voor het type deurbel en de leverancier rekening gehouden met het opslaan en verzamelen van de beelden en andere data. Voor de pilot geldt dat alle betrokken partijen moeten voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Waar het gaat om de benutting van de beelden en andere data geldt dat de beelden enkel benut kunnen worden door de gebruiker (de hoofdbewoner van de geselecteerde woning). Derden kunnen, enkel na toestemming van de gebruiker, toegang krijgen tot de beelden.
In het Programma van Eisen Deurcamera dat ten behoeve van de pilot is opgesteld door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) is vastgelegd dat:
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om voorwaarden te stellen aan de deelnemers van de pilot. Bijvoorbeeld door van deelnemers te vragen dat zij hun digitale deurbelcamera aanmelden bij het politiesysteem Camera in Beeld. In dat geval kunnen de beelden door de politie worden opgevraagd, wanneer de politie het vermoeden heeft dat de beelden een daadwerkelijke meerwaarde kunnen geven in een opsporingsonderzoek.
Zijn deelnemers aan de pilots over dit soort aspecten voorgelicht?
De gemeente Almere heeft met elke deelnemer een deelnemersovereenkomst afgesloten, waarin de rechten en plichten zijn geformuleerd. Voor de overige pilots die eigenstandig door een aantal gemeenten is opgezet, geldt eveneens dat de gemeente verantwoordelijk is voor een deugdelijke voorlichting aan de deelnemers van de pilot.
Is er beleid geformuleerd ten aanzien van het inzetten van apparatuur van particuliere partijen voor pilots, waarbij deze partijen (extra) verdienen aan het gebruik of de verkoop van gegevens van burgers? In hoeverre wordt er gekeken naar de borging van de privacy van diegenen die de slimme deurbel ophangen? Naar welke criteria wordt er dan gekeken?
Ten aanzien van het borgen van de privacy van de deelnemers geldt dat de pilots vallen onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de opzet van de pilot in lijn is met de AVG. Daarnaast zijn particuliere partijen en deelnemers die betrokken zijn bij de pilots gehouden aan de AVG. De Autoriteit Persoonsgegevens is verantwoordelijk voor het handhaven van de AVG.
Het verschuiven van de peildatum |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw eigen uitspraken tijdens het debat van 10 december jl., te weten: «Dat betekent bijvoorbeeld ook dat de peildatum die altijd gehanteerd wordt voor potentiële aspirant-omroepen ook één jaar zal doorschuiven, naar 31 december 2020. Dat is nog niet officieel naar buiten gekomen, omdat ik zelf nog even heb gewacht op de behandeling van dit wetsvoorstel, maar u zult begrijpen dat we, ook met het oog op de tijd, dit besluit nu moeten nemen. Dat is een autonome bevoegdheid die ik vanuit de Mediawet heb. Dat besluit zal deze week dus bekend worden gemaakt»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van uw woordvoerder op 11 december jl., die aangaf dat het opschuiven van de peildatum niet nieuw was?2
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u hierin ook een opmerkelijk verschil? Zo nee, waarom niet?
Ik heb eerder aangegeven dat ik voornemens was de peildatum met een jaar op te schuiven. Bijvoorbeeld in de beantwoording van de vragen over de visiebrief met betrekking tot de toekomst van het publieke omroepbestel3 en in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel houdende verlenging van de lopende concessie en erkenningen van de landelijke publieke mediadienst met een jaar4. Tijdens het debat van 10 december jl. gaf ik aan dat ik dit besluit nu formeel genomen heb.
Ik heb mijn voornemen om de peildatum te verschuiven ook eerder gecommuniceerd aan de huidige omroepen in het bestel. Hier zijn zij dan ook vanuit gegaan. Ook alle nieuwe initiatieven die zich bij het ministerie hebben gemeld, heb ik medegedeeld dat ik voornemens was de peildatum te verschuiven.
Vindt u het correct om zo kort van tevoren de peildatum te veranderen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw voorgenomen besluit om de peildatum uit te stellen in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vindt u het overkomen dat u een wetsvoorstel aan de Kamer voorlegt om dan vervolgens, als het u niet snel genoeg gaat of wanneer uw argumenten tekort schieten, dan maar een deel van wat met de wet beoogd wordt te regelen middels het aanwenden van de bevoegdheden die u op basis van de Mediawet heeft?
In het wetsvoorstel stel ik voor de concessie- en erkenningperiode van de landelijke publieke mediadienst met een jaar te verlengen. Het verschuiven van de peildatum maakt geen onderdeel uit van het wetsvoorstel. In artikel 2.27 van de Mediawet is geregeld dat de peildatum door de Minister wordt vastgesteld. Dat heb ik nu gedaan. Gelet op de gewenste zekerheid over de peildatum voor omroeporganisaties, zowel bestaande omroeporganisaties als nieuwe initiatieven, die zich voorbereiden op een aanvraag voor een (voorlopige) erkenning, achtte ik het noodzakelijk om anticiperend op de afronding van het wetsvoorstel nu het besluit te nemen en te publiceren om de peildatum met een jaar te verschuiven.
Het bericht dat experts en slachtoffers zorgen hebben over het stoppen van sektesignaal |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat experts en voormalige sekteleden zich zorgen maken over het sluiten van Sektesignaal? Begrijpt u deze zorgen en kunt u hier inhoudelijk op reageren?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. De in het artikel geuite zorgen komen niet overeen met de conclusie van het WODC-onderzoek uit 20132, dat luidde dat het Nederlands instrumentarium van strafrecht en zorg – zeker na de verhoging van de strafmaat die sinds 1 juli 2013 van kracht is – voldoende mogelijkheden biedt om ten opzichte van de gemelde misstanden passend op te treden en ondersteuning te bieden.
Zoals uiteen is gezet in de Kamerbrief van mijn ambtsvoorganger van 9 oktober 20133, is niettemin destijds besloten tot de instelling van het informatie- en adviescentrum Sektesignaal, om de werking van het instrumentarium van strafrecht en zorg te vergroten en de ontwikkelingen te volgen.
Uit het aantal dossiers dat Sektesignaal sinds zijn oprichting heeft behandeld, blijkt dat de in ons land gevonden misstanden op macroniveau relatief bescheiden in omvang zijn en dat de geconstateerde problematiek geen gevaar voor de rechtsorde of de volksgezondheid oplevert: Uit het laatste jaarrapport uit 2018 komt naar voren dat Sektesignaal in 2018 209 keer is gebeld. Sektesignaal heeft over de inhoud van deze meldingen daar waar mogelijk overleg gevoerd met opsporingsdiensten. In 81 gevallen bleek dat de misstand of het strafbare feit opvolgingsmogelijkheden had, waarna Sektesignaal de melder in contact heeft gebracht met de betreffende instantie om melding te maken of aangifte te doen van misstanden en/of strafbare feiten. Reeds hieruit blijkt dat het huidige instrumentarium van politie, handhavers en toezichthouders volstaat om misstanden binnen sektes effectief aan te pakken, vooral nu de samenwerking tussen deze partijen enorm is verbeterd sinds de oprichting van de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIECs).
Bovenstaand beeld herbevestigt de conclusies van het onderzoek uit 2013 en is – mede gezien het feit dat het algehele financiële kader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid mij dwingt om keuzes te maken – een reden geweest om de subsidie aan Sektesignaal te beëindigen. Misstanden binnen sekten komen in Nederland beperkt voor. Vanuit het perspectief van rechtshandhaving en opsporing bestaat daarom geen aanleiding om de ontwikkelingen van sektes in Nederland op de voet te volgen.
Kunt u precies uiteenzetten hoe de functie van Sektesignaal na 31 december 2019 gewaarborgd blijft? Hoe zorgt u ervoor dat de overheid mensen een helpende hand kan bieden die in handen van een sekte zijn gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat gecommuniceerd worden waar mensen met hun vragen en verhalen naartoe kunnen? Blijft het mogelijk voor mensen om hun verhaal te doen bij iemand die een luisterend oor biedt of wordt alle communicatie digitaal?
Slachtoffers kunnen zich direct melden bij de politie of bij andere instanties als de Belastingdienst, de Inspectie van het Onderwijs of de Inspectie SZW. Ook kunnen zij psychologische hulp en ondersteuning inroepen. De wijze waarop een melding in behandeling wordt genomen verschilt per instelling.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat na sluiting van Sektesignaal het delen van informatie geen probleem meer zal zijn voor mensen om de juiste hulp en adviezen te krijgen, gezien het feit dat één van de pijnpunten bij Sektesignaal was dat informatie niet altijd gedeeld kon worden tussen de juiste instanties en mensen dus niet de hulp kregen die nodig was?
Het delen van deze informatie tussen de instanties en mensen kan na de sluiting van Sektesignaal als volgt plaatsvinden. Politie, handhavers en toezichthouders ontmoeten elkaar onder meer binnen de tien Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s). Ze verbinden informatie, expertise en krachten van de verschillende overheidsinstanties. Daarnaast stimuleren en ondersteunen de RIEC's en het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC) de publiek-private samenwerking.
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van 30 oktober 2019 over het voornemen van de Nationale Politie tot sluiting van de arrestantencomplexen van de politiebureaus van Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel? Herinnert u zich het antwoord op vraag acht waar u spreekt over meerdere toekomstscenario’s die zijn aangereikt door een extern onderzoeksbureau?1
Ja.
Bent u bereid de meerdere toekomstscenario’s die zijn aangereikt door het externe onderzoeksbureau naar de Kamer te sturen?
De politie heeft bij haar voorgenomen besluit over de sluiting van verschillende arrestantencomplexen in Oost-Nederland alle voor- en nadelen meegewogen, ook die van de lokale gezagsdragers en andere stakeholders.
Op dit moment is het besluitvormingsproces over het te kiezen toekomstscenario nog in volle gang. Er vinden momenteel gesprekken plaats tussen de politie, de betrokken lokale gezagsdragers en andere stakeholders over de beste oplossing. Er wordt daarbij toegewerkt naar een door alle partijen gedragen oplossing, waarbij ook de burgemeesters hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Omdat het besluitvormingsproces nog niet is afgerond, acht ik het toesturen van het onderzoek met toekomstscenario’s in dit stadium niet opportuun.
In het overleg van het Bestuurscollege Oost-Nederland dat zal plaatsvinden in het tweede kwartaal van 2020, waarin alle burgemeesters van Oost-Nederland en de hoofdofficier van justitie van Oost-Nederland zitting hebben, wordt dit onderwerp besproken en een besluit genomen. Tot die tijd blijven de huidige arrestantencomplexen in gebruik.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is ten aanzien van de besluitvorming over de arrestantencomplexen in Oost-Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht: «VGZ zet succesproject huisartsen op pauze»?1
VGZ heeft mij laten weten niet te stoppen met de pilot «Positieve Gezondheid», zij wachten met de uitrol. Zij hebben binnen de huidige pilot met de vier deelnemende huisartsenpraktijken afspraken gemaakt over het continueren van de pilot voor het jaar 2020. VGZ heeft mij ook laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van het aantal deelnemende huisartsenpraktijken binnen de pilot.
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». Daarbij kan ik mij voorstellen dat de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek voor veel veranderingen in een regio kan zorgen. Afspraken over de voortzetting en uitbreiding van het project moeten tussen de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gemaakt en moeten passen in het bredere plaatje in de regio. In dit specifieke geval kunnen deze veranderingen op dit moment niet allemaal tegelijkertijd plaatsvinden.
Hoe oordeelt u over het succes van dit project, waardoor huisartsen door meer tijd voor de patiënt minder hoeven door te verwijzen?
Zowel VGZ als de deelnemende huisartsen hebben aangegeven dat de pilot «Positieve Gezondheid» tot positieve resultaten heeft geleid (minder doorverwijzingen, hogere patiënttevredenheid, hogere huisartsentevredenheid). Ik vind de pilot daarnaast een goed voorbeeld van het thema «meer tijd voor de patiënt» zoals ik deze heb afgesproken binnen het Bestuurlijk Akkoord huisartsenzorg. De pilot laat echter in deze specifieke situatie ook zien dat er regionaal met alle relevante partijen in de regio moet worden gekeken hoe de samenhang met alle vormen van zorg in de regio moet worden vormgegeven om te komen tot een voor alle partijen in de regio gezamenlijk optimale oplossing.
Wat vindt u van de reactie van zorgverzekeraar VGZ om dit succesvolle project in de ijskast te zetten?
Zie antwoorden op vragen 1 en 2.
Waarom telt het belang (omzet) van een ziekenhuis zwaarder dan het belang van huisartsen, patiënten en de premiebetaler (minder doorverwijzingen)?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, nu en in de toekomst. Daarom is het belangrijk dat partijen in de regio gezamenlijk in beeld brengen wat de (toekomstige) zorgbehoefte en het zorgaanbod in de regio is. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is.
U bent toch voor verplaatsing van zorg van de tweede naar de eerste lijn?
Het doel is om de juiste zorg daar te leveren waar dit het beste is voor de patiënt. De doelstelling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek is het voorkomen van (duurdere) zorg, verplaatsen van zorg (zoveel mogelijk dichterbij) en het vervangen van zorg. Dit kan door het verplaatsen van zorg van de tweede lijn naar de eerste lijn, maar per patiënt en per situatie moet worden bekeken wat het beste is. Deze beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek is een verandertraject. In een dergelijk verandertraject spelen altijd korte termijn en langere termijn belangen. Om de langere termijneffecten op te vangen moet er soms op de korte termijn even pas op de plaats gemaakt worden.
Deze proef is toch een schoolvoorbeeld van wat u bedoelt met het programma De Juiste Zorg Op De Juiste Plek? Zo nee, waarom niet?
De pilot «Positieve Gezondheid» is een goed voorbeeld dat past binnen de beweging De Juiste Zorg op de Juiste Plek. De pilot laat echter ook zien dat regionaal moet worden bekeken hoe de zorg het beste op korte en lange termijn kan worden vormgegeven.
Als dit project zou worden doorgerekend op verlaging van de zorgkosten, hoeveel zou dit project dan opleveren? Als dit project landelijk uitgerold zou worden, hoeveel zou dit dan opleveren?
VGZ heeft mij laten weten in kaart te brengen welke theoretische besparingen gerealiseerd kunnen worden met de pilot. Het grootste effect ligt in de daling van de verwijzingen naar de tweede lijn. VGZ is de pilot echter gestart bij de huisarts en heeft nog geen aangepaste contractafspraken met de tweede lijn gemaakt. Voor de tweedelijnszorg in Limburg geldt dat er specifiek voor het Maasziekenhuis Pantein moet worden gekeken hoe het ziekenhuis duurzaam een goede positie kan innemen. VGZ geeft aan dat er op dit moment dus nog geen lagere zorgkosten worden gerealiseerd. Met een juiste vertaling van de afspraken naar de contracten met de tweede lijn verwacht VGZ op termijn zorgkosten te kunnen besparen. Daarbij hebben zij ook aangegeven conform VGZ-inkoopbeleid 2020/2021 financiële ruimte te hebben om met andere zorggroepen in het land in te zetten op «meer tijd voor de patiënt».
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat dit succesvolle project toch uitgebreid kan worden? Zo nee, waarom niet?
VGZ heeft mij laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot. Voorts heb ik van VGZ en Zorggroep Syntein vernomen dat zij momenteel gezamenlijk met het Maasziekenhuis Pantein in gesprek zijn over de invulling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek en het passend maken van het zorgaanbod in de regio.
Het bericht dat DPG Media uitgeverij Sanoma overneemt |
|
Joost Sneller (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «DPG Media neemt uitgever Sanoma over: «Twee superreuzen worden één superreus»?1
Ja.
Kunt u zich eerdere schriftelijke vragen van de leden Sneller en Verhoeven herinneren, over de groeiende macht van DPG Media? Hoe duidt u in dit verband het gegeven dat met de overname van Sanoma door DPG Media, dit het grootste uitgeverijbedrijf in de Nederlandse geschiedenis wordt?
Zoals ik aangaf bij de beantwoording van de Kamervragen waar u naar verwijst, kent Nederland een hybride mediasector waarbij op de dagbladenmarkt al geruime tijd sprake is van een hoge concentratie van eigenaarschap. Onder druk van de digitalisering zoeken mediaorganisaties naar schaalvoordelen in hun productieproces, naar nieuwe bedrijfsmodellen en naar een positie op de markt voor online advertenties. De overname van Sanoma past binnen deze ontwikkeling.
Wat is uw mening over de visie van DPG Media, dat de overname van onder andere nu.nl deze organisatie «de slagkracht om te groeien ten opzichte van mondiale digitale spelers zoals Google en Facebook» geeft?
Zie antwoord vraag 2.
Welke effect heeft dergelijke marktconcentratie wat u betreft op de pluriformiteit en competitie binnen het Nederlandse medialandschap? Ziet u het medialandschap als één markt? Zo niet, in welke markten segmenteert u het medialandschap?
Concentratie van eigenaarschap binnen de mediasector kan niet zonder meer gelijk gesteld worden aan inperking van pluriformiteit. Nederland kent op het gebied van media een traditie van zelfregulering waarbij de onafhankelijke positie van redacties middels redactiestatuten wordt vastgelegd. Op basis van de Mediawet is het Commissariaat voor de Media belast met het doen van onderzoek naar de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de informatievoorziening in Nederland. Het Commissariaat doet hier jaarlijks verslag van in de vorm van de Mediamonitor.
Voor wat betreft het mededingingstoezicht, zal de ACM bij het beoordelen van een concentratie onderzoeken wat de mogelijke effecten zullen zijn van de voorgenomen concentratie op de mededinging. Hiertoe kijkt de ACM allereerst naar de marktafbakening (productmarkt en geografische markt). Vervolgens onderzoekt zij de mogelijke effecten van de voorgenomen concentratie op deze markten. De toezichthouder kijkt daarbij onder andere naar de marktposities van de betrokken partijen, concurrentiedruk van andere partijen, mogelijke toetreding tot de markt en eventuele afnemersmacht. De ACM ziet dat de mediasector digitaliseert en actief op zoek is naar succesvolle (digitale) businessmodellen. De concurrentiedruk die mogelijk uitgaat van digitale aanbieders van media wordt door de ACM meegenomen in de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen overname. De ACM bekijkt bijvoorbeeld in hoeverre nu.nl – onderdeel van Sanoma – concurreert met de dagbladen van DPG.
Klopt het dat voor deze fusie toestemming gevraagd dient te worden bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zo ja, op welke termijn zal de ACM hier uitspraken over doen? Zo nee, bent u bereid desondanks toetsing van deze fusie door de ACM te laten plaatsvinden?
Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM of de Europese Commissie gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. De voorgenomen overname van Sanoma door DPG Media is op 20 december 2019 gemeld bij de ACM. De toezichthouder is gebonden aan een wettelijke beoordelingstermijn van 4 weken. Deze termijn kan onder bepaalde omstandigheden worden verlengd, bijvoorbeeld wanneer de ACM besluit dat er na haar eerste beoordeling nader onderzoek nodig is.
Welke mogelijkheden ziet u om op dit punt marktmacht te (blijven) controleren? Welke mogelijkheden zijn er om achteraf in te grijpen wanneer blijkt dat een dergelijke fusie onwenselijke effecten heeft voor de diversiteit en competitie binnen het Nederlandse medialandschap? Bent u bereid dit te monitoren of te laten monitoren?
Zoals hierboven genoemd, moet een voorgenomen concentratie bij de ACM gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. Dit biedt de mogelijkheid om vooraf onderzoek te doen naar de gevolgen van een voorgenomen concentratie en de marktmacht die hieruit voortvloeit. Op basis van het onderzoek zou de toezichthouder kunnen besluiten een fusie of overname goed te keuren onder voorwaarden, die mogelijke (toekomstige) problemen kunnen wegnemen. Als de markt zich anders ontwikkelt dan nu wordt voorzien en er bestaat een vermoeden van misbruik van een machtspositie, is de ACM bevoegd om onderzoek te doen naar misbruik van een machtspositie.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4, verricht het Commissariaat voor de Media jaarlijks onderzoek naar ontwikkelingen in de Nederlandse mediasector. Hierbij wordt ook gekeken naar de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de Nederlandse media.
Het bericht ‘Minister Grapperhaus pleit bij Europese Unie voor achterdeur in encryptie’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Grapperhaus pleit bij Europese Unie voor achterdeur in encryptie» dd. 5 december 2019 op Tweakers.net?1
Ja.
Wat zijn – op hoofdlijnen – de technische mogelijkheden om een achterdeur in te bouwen in versleutelde software en diensten? Kunt u deze vraag specifiek beantwoorden voor (a) Whatsapp, (b) Telegram en (c) voor platforms die door specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld criminelen) zelf zijn opgezet?
Het breder gebruik van encryptie, onder meer door het standaard instellen van versleuteling bij communicatie tussen personen, maakt het opsporen van strafbare feiten lastiger en soms onmogelijk. De mogelijkheden om rechtmatige toegang tot communicatie te verkrijgen en de voor- en nadelen daarvan worden momenteel bezien. Daarbij hecht ik aan overleg met publieke en private partijen en streef ik naar oplossingen binnen de kaders van het kabinetsstandpunt over encryptie uit 2016. Uw Kamer is hierover bij brief van 4 januari 2016 geïnformeerd.2
Zou het een optie zijn om bij wet de sleutellengte van encryptie te beperken tot een zodanig niveau dat professionele diensten als de politie en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) een reële mogelijkheid krijgen om encryptie te kraken, anders dan amateurs?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe groot schat u de kans in dat bij het toegankelijk maken van thans ge-encrypt berichtenverkeer zoals Whatsapp en Telegram criminelen eigen zelf-encrypte voorzieningen gaan opzetten en daar gebruik van gaan maken?
Het opzetten van eigen voorzieningen voor het versturen van encrypted berichten is mogelijk en niet bij wet verboden. Er zijn dan ook bedrijven die voorzieningen voor het versturen van encrypted berichten aanbieden. In het kader van strafrechtelijke onderzoeken zijn niettemin bij bedrijven reeds berichten in beslag genomen en heeft het OM berichten in onversleutelde vorm kunnen inzien.
Leidt het inbouwen van een achterdeur per definitie tot het hebben van inzicht in alle communicatie die via een bepaalde dienst of software gedeeld wordt, of is het mogelijk om de toegang te beperken tot specifiek berichtenverkeer tussen specifieke deelnemers?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 streef ik naar oplossingen binnen de kaders van het kabinetsstandpunt over encryptie uit 2016. Dergelijke oplossingen zouden toegang moeten bieden tot communicatie tussen specifieke deelnemers of van een specifieke deelnemer.
Welke mogelijkheden bestaan er om buiten platforms of diensten zicht te krijgen op de communicatie die via software en diensten tot stand komt, bijvoorbeeld door zicht te krijgen op toetsenbordaanslagen? Is er aanvullende wetgeving nodig om langs die weg rechtmatig bewijs te verzamelen of mag dat nu al?
De Wet computercriminaliteit III bevat de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk. Daarnaast is het mogelijk een technisch hulpmiddel te plaatsen op een geautomatiseerd werk zodra de politie daar de fysieke toegang toe heeft, bijvoorbeeld na het betreden van de plaats waar het geautomatiseerd werk aanwezig is. Elke mogelijkheid brengt bepaalde kosten, risico’s en privacy-inbreuken met zich mee en voor elke mogelijkheid gelden specifieke wettelijke voorwaarden en waarborgen. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 en 3 worden de mogelijkheden om rechtmatige toegang tot communicatie te verkrijgen en de voor- en nadelen daarvan bezien.
Het op medische noodzaak ontvangen van vaccins die niet zijn opgenomen in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem omdat de fabrikant geen vergoedingsdossier heeft ingediend |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat personen die een miltverwijdering hebben ondergaan en op medische noodzaak vaccins moeten ontvangen, zelf voor de kosten moeten opdraaien aangezien de vaccins niet in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem zijn opgenomen, simpelweg omdat de fabrikant daarvoor geen vergoedingsdossier heeft ingediend?1
Ik vind het onwenselijk dat bij mensen waarvan de milt is verwijderd en die aangewezen zijn op een dergelijke vaccinatie, deze niet vergoed krijgen.
Ten aanzien van het middel Bexsero heeft het Zorginstituut, na ontvangst van een vergoedingsdossier van de fabrikant, inmiddels een positief advies uitgebracht. Ik zal zo spoedig mogelijk een besluit nemen over de opname in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Voor het andere middel is geen vergoedingsdossier ingediend. Ik zal de fabrikant hiertoe oproepen. Voorts ben ik met het Zorginstituut en het RIVM in overleg over een bredere oplossing voor dergelijke gevallen (zie ook vraag2.
Daar waar patiënten zijn aangewezen op een vaccinatie kunnen deze als onderdeel van de behandeling in het ziekenhuis aan de patiënt gegeven worden. Indien een patiënt echter niet (of niet langer) onder behandeling is van een medisch-specialist, is hij aangewezen op de huisarts en de apotheker. In dat geval dient voor de vergoeding van de vaccinatie, deze opgenomen te zijn in het GVS. Als de fabrikant echter nooit een aanvraag daarvoor heeft gedaan, maakt de vaccinatie geen deel uit van het GVS.
Voor de specifieke vaccinatie Nimenrix heeft de fabrikant nooit een verzoek voor opname in het GVS gedaan. Ik zal daarom, zoals hierboven al vermeld, de fabrikant verzoeken om alsnog een vergoedingsdossier in te dienen. Het is en blijft immers de verantwoordelijkheid van een fabrikant om een vergoeding aan te vragen en daarvoor een dossier aan te leveren.
Daarnaast zal ik het RIVM vragen om de huidige situatie, waarin patiënten niet altijd de noodzakelijke vaccinaties ontvangen, onder de aandacht te brengen van de betreffende medisch-specialisten, de ziekenhuizen en zorgverzekeraars. De betreffende vaccinaties zijn namelijk onderdeel van de LCI-richtlijn Asplenie (afwezigheid van een functionerende milt), welke is vastgelegd in samenspraak met én gedragen wordt door de beroepsgroep3.
Daartoe worden door het RIVM nu al acties ondernomen, zoals de actualisering van richtlijnen en communicatie hierover met de medische beroepsgroep. Zodat daar waar dit nog niet gebeurt de toediening van deze vaccinaties georganiseerd kan worden.
Hoeveel mensen betreft dit? Om welke aandoeningen gaat het?
Het kan zowel gaan om personen met een verminderde functie van de milt als personen zonder milt. Deze laatste groep bestaat uit personen die zonder milt zijn geboren en personen van wie de milt is verwijderd om onderliggende medische reden. Deze laatste groep is verreweg de grootste. Ik begrijp uit de LCI-richtlijn van het RIVM dat het in Nederland om zo’n 1000 miltverwijderingen per jaar gaat.
Wat gaat u doen om te garanderen dat patiënten die op medische noodzaak vaccins dienen te ontvangen niet zelf hoeven op te draaien voor de kosten? Op welke termijn zullen er stappen ondernomen worden om dit probleem op te lossen en wanneer zult u de Kamer daarover informeren?
Zoals hierboven aangegeven zal ik voor deze specifieke casus de fabrikant verzoeken een GVS-aanvraag in te dienen. Daarnaast ben ik met het Zorginstituut en het RIVM breder in gesprek over vaccinaties voor medische risicogroepen binnen het verzekerde pakket. Ik wil samen met het Zorginstituut de knelpunten rondom de toegankelijkheid van deze vaccinaties in kaart brengen en bezien op welke wijze deze opgelost kunnen worden. Ik verwacht de Kamer hierover in de tweede helft van 2020 te informeren.
Meer trajectcontroles |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer trajectcontroles op de A2 tussen Utrecht en Amsterdam»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel ongelukken er op het bewuste traject het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden?
Nee, de definitieve ongevallencijfers over het jaar 2019 komen eind 2020 beschikbaar. De politie heeft op basis van voorlopige cijfers aangegeven dat er tot 15 december 2019, 156 ongevallen op de A2 op het gedeelte Amsterdam-Utrecht zijn geregistreerd.
Wilt u daarbij onderscheid maken tussen ongevallen die werden veroorzaakt door een te hoge snelheid en andersoortige ongevallen (files, appen etc)?
De toedracht van ongevallen is niet altijd bekend. Ik kan uw Kamer daarom geen overzicht toesturen waarin een onderscheid is gemaakt in de oorzaak van de ongevallen.
Wel zijn gegevens beschikbaar over de gereden snelheid van het verkeer op dit traject. Hieruit blijkt dat op de wegdelen (secties) waar niet werd gecontroleerd, de toegestane snelheid drie keer vaker werd overschreden dan op de secties waar wel controle was. Door nu ook op de tussenliggende secties te handhaven wordt tegengegaan dat binnen het gehele traject tussen hm 39,8 en 55,2 ongewenste snelheidsverschillen ontstaan door optrekken en afremmen.
Zoals ook de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) aangeeft, geldt in zijn algemeenheid dat, bij gelijkblijvende omstandigheden, een hogere gemiddelde snelheid gepaard gaat met een hoger risico op (een ernstig afloop van) ongevallen. Ook snelheidsverschillen tussen voertuigen spelen een rol; daarbij hebben voertuigen met een hogere snelheid dan gemiddeld op die weg een verhoogd ongevalsrisico; voertuigen die langzamer rijden hebben geen hoger of lager risico. 2
Wilt u overtuigend aantonen hoe dit aantal ongevallen het instellen van deze extra trajectcontroles rechtvaardigt?
Zoals hierboven aangegeven draagt het naleven van de maximumsnelheid en het beperken van snelheidsverschillen bij aan de verkeersveiligheid. Ter hoogte van de op- en afritten op de A2 waar geen trajectcontrole was, werd de maximumsnelheid minder goed nageleefd. Veel automobilisten verhogen daar hun snelheid, om bij de start van de volgende sectie weer af te remmen. Deze overschrijdingen van de maximumsnelheid op de tussenliggende stukken en de daarmee samenhangende snelheidsverschillen, vormen een risico voor de verkeersveiligheid. Daarom is gekeken of op de twee wegdelen tussen de secties ook op snelheid gecontroleerd kan worden. Deze twee aanvullende secties maken onderdeel uit van dezelfde trajectcontrole. Per trajectcontrole (of dit nu één sectie betreft of meerdere) wordt maar één boete opgelegd bij te hard rijden. Die boete wordt opgelegd voor de hoogst gemeten snelheid.
Deelt u de conclusie uit het bericht dat deze nieuwe controles gebaseerd zijn op de redenering dat mensen harder gaan rijden wanneer een trajectcontrole ophoudt? Deelt u de mening dat, aangezien elke trajectcontrole ergens ophoudt omdat het immers een controle op een traject betreft, volgens deze redenering alle snelwegen van een trajectcontrole kunnen worden voorzien?
Het doel van trajectcontrolesystemen is het handhaven van de geldende snelheidslimiet. Een belangrijk criterium bij de plaatsing van trajectcontroles is de (te verwachten) mate waarin de snelheidslimiet wordt overschreden. Dit verschilt per weg. Het is daarom ook niet nodig om op alle snelwegen trajectcontrolesystemen te plaatsen. Trajectcontroles zorgen voor een verlaging van zowel de gemiddeld gereden snelheid als de spreiding van snelheden en dragen daarmee bij aan de verkeersveiligheid. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting dat als je trajectcontroles op elkaar laat aansluiten, er geen sprake meer is van een trajectcontrole, maar van een allesomvattende overheidscontrole? Deelt u de opvatting dat het geen pas geeft als een overheid zijn burgers zo diep wantrouwt?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Het blijft één trajectcontrole. De controle vindt alleen plaats over een langer traject (in dit geval over 15,4 km). Zoals ik ook in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven is hiervoor gekozen omdat de overschrijdingen van de maximumsnelheid op de tussenliggende stukken en de daarmee samenhangende snelheidsverschillen tussen voertuigen een risico vormen voor de verkeersveiligheid. Er is geen sprake van wantrouwen richting de burgers. De situatie op de weg laat wel zien dat de bestuurders zich beter aan de snelheidslimiet houden bij trajectcontroles dan daarbuiten.
Deelt u de opvatting dat deze trajectcontroles geen snars met verkeersveiligheid te maken hebben, maar alles met ordinaire geldklopperij?
Nee, deze mening deel ik niet. Het doel van het plaatsen van trajectcontroles is ervoor te zorgen dat de geldende snelheidslimiet wordt nageleefd. Zoals ook de SWOV aangeeft, geldt in zijn algemeenheid dat, bij gelijkblijvende omstandigheden, een snelheidsverlaging gepaard gaat met een lager risico op (een ernstig afloop van) ongevallen. De analyses van gereden snelheden laten zien dat door instellen van trajectcontroles op het betreffende traject de gemiddelde snelheid en het aantal overtredingen van de snelheidslimiet duidelijk daalt.
Deelt u de opvatting dat niet het openbaar ministerie maar uiteindelijk de Tweede Kamer zou moeten besluiten tot het instellen van dit soort controles die de burgers over de jaren heen miljarden uit de zak kloppen?
Nee, deze mening deel ik niet. Het gaat hier overigens niet om een nieuw trajectcontrolesysteem, maar om het verbinden van niet-aansluitende secties in een reeds bestaand trajectcontrolesysteem. Per trajectcontrole (of dit nu één sectie betreft of meerdere) wordt één boete opgelegd bij te hard rijden. Die boete wordt opgelegd voor de hoogst gemeten snelheid.
Het bepalen van de locaties van de trajectcontroles op het hoofdwegennet gebeurt in samenspraak tussen het OM, de politie en Rijkswaterstaat. Dit gebeurt uiterst zorgvuldig. Het OM, de politie en wegbeheerder hebben het beste zicht op de locaties waar de maximumsnelheid veel wordt overschreden en een trajectcontrole kan bijdragen aan het terugdringen hiervan. De trajectcontroles zijn er niet op gericht zo veel mogelijk geld op te leveren, maar moeten ervoor zorgen dat weggebruikers zich beter aan de maximumsnelheid houden. Weggebruikers worden duidelijk gewezen op de geldende maximumsnelheid en tevens op de aanwezigheid van de trajectcontrole en kunnen hierop hun rijgedrag aanpassen.
Hoeveel van het afgepakte geld ontvangt uw Ministerie van Justitie en Veiligheid? Welke afspraken met het Ministerie van Financiën zijn gemaakt? En hoeveel zou dit bedragen in 2020?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ontvangt de geraamde opbrengsten. Voor 2020 zijn de totale ontvangsten uit boetes en transacties begroot op € 855 mln.3 Om het stelsel zo zuiver mogelijk in te richten, zijn de ontvangsten van de verkeersboetes sinds 2017 een generaal dossier op de begroting van mijn ministerie. Dit betekent dat hogere ontvangsten in de staatskas vloeien en lagere ontvangsten uit de staatskas worden gedekt.
Wanneer zou deze aanvullende trajectcontrole op de A2 geplaatst moeten zijn?
De trajectcontroles op de twee tussenliggende secties zijn maandag 16 december 2019 in werking getreden. Weggebruikers zijn hierover via de pers en media geïnformeerd.
Staan er nog meer nieuwe trajectcontroles in de planning? Zo ja waar, wanneer en waarom?
Op het hoofdwegennet zijn op dit moment geen nieuwe trajectcontroles gepland. Op het onderliggend wegennet worden momenteel 20 systemen uitgerold. Een overzicht van deze nieuwe trajectcontroles is te vinden op https://www.om.nl/onderwerpen/verkeer/handhaving- verkeer/snelheid/trajectcontrole/. Deze systemen worden in 2020 gefaseerd in werking gesteld en zijn op verzoek van de wegbeheerders (provincies) en in afstemming met de politie en het OM tot stand gekomen met het oog op de verkeersveiligheid.
Wilt u een overzicht van de huidige trajectcontroles aan de Kamer doen toekomen?
De huidige trajectcontroles zijn voor een ieder te raadplegen op https://www.om.nl/onderwerpen/verkeer/handhaving- verkeer/snelheid/trajectcontrole/.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Wilt u deze voor het komend algemeen overleg «Verkeersveiligheid» van 18 december aanstaande beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De sluiting van jeugdzorginstelling De Hoenderloo Groep |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Expert: Sluiting Hoenderloo Groep kan dramatisch uitpakken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het bericht gaat over de zorgen van ouders en jeugdigen over de gevolgen van het besluit van Pluryn om de Hoenderloo Groep te sluiten. Uiteraard roept dit besluit grote emoties op bij jeugdigen die bij de Hoenderloo Groep verblijven, en hun ouders. Ik vind dat zij zo snel mogelijk moeten weten waar zij aan toe zijn. Het is daarom essentieel dat Pluryn zorg draagt voor een heldere en directe communicatie over wat er gaat gebeuren. Pluryn heeft aangegeven op dit moment alles in gereedheid te brengen om zo snel mogelijk te starten met de gesprekken met jongeren, hun ouders, de voogd, de behandelaar en de gemeente waar de jongeren vandaan komen. In februari moet met alle jongeren individueel dat gesprek zijn gevoerd.
Bent u het met de heer Vermeiren eens dat er in feite geen alternatief is voor de zorg die De Hoenderloo Groep biedt, gezien het feit dat de meeste van de betrokken kinderen al een lang, intensief zorgtraject hebben doorlopen en nergens meer terecht kunnen?
Het kan niet zo zijn dat kinderen gedwongen worden weer thuis te gaan wonen, als daar geen passende hulp kan worden gegeven. Pluryn is verantwoordelijk voor een zorgvuldige aanpak met passende maatwerkoplossingen voor elk kind in te richten. Dit uiteraard in samenwerking met de jongeren, hun ouders, behandelaren, gemeenten en andere jeugdhulpaanbieders. Dit vraagt een zorgvuldige communicatie van Pluryn met alle betrokkenen. Pluryn heeft een conceptplan klaarliggen voor de voorgenomen afbouw van de locaties Hoenderloo en Deelen. Dit conceptplan wordt op dit moment voorgelegd aan de interne medezeggenschap- en adviesorganen van Pluryn, waaronder de cliëntenraad en de ondernemingsraad, en afgestemd met externe stakeholders. In hoofdlijnen kent de aanpak drie bestanddelen:
Jeugdigen die nu wonen op de locaties van de Hoenderloo Groep en binnen de genoemde periode hun behandeling afronden, kunnen de behandeling daar afmaken.
Een ander deel van de jeugdigen kunnen thuis verder worden behandeld of een plaats krijgen bij een andere locatie van Pluryn.
Voor de jeugdigen voor wie deze twee mogelijkheden niet passend zijn, gaat Pluryn overlegtafels met andere zorgaanbieders en gemeenten organiseren en bespreken welke hulp en daarbij horende locatie passend zijn voor deze jeugdigen.
De IGJ is reeds betrokken en zal dit plan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven. Pluryn blijft verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg voor de kinderen, tot de allerlaatste kinderen een geschikte nieuwe plek hebben gekregen.
Hierin hebben eveneens de gemeenten hun verantwoordelijkheid. Zij moeten er zorg voor dragen dat jeugdigen die in de toekomst de specialistische hulp nodig hebben die de Hoenderloo Groep nu biedt, passende hulp (blijven) krijgen. Dit heeft alles te maken met het zorglandschap en onze ambitie om, ook als jeugdigen uit huis geplaatst worden, hun verblijf zo thuis mogelijk te organiseren. Dit geldt zowel voor gesloten jeugdhulp als andere drie-milieuvoorzieningen. Ik heb met gemeenten afgesproken dat VWS de gemeente Utrecht bij haar coördinerende rol zal ondersteunen, bijvoorbeeld in het achterhalen van de benodigde informatie. Ook de Jeugdautoriteit is betrokken.
Vindt u het ook onwenselijk dat deze jongeren mogelijk gedwongen worden weer thuis te gaan wonen, waar vaak niet de goede zorg kan worden geboden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat de gevolgen van een eventuele sluiting van De Hoenderloo Groep niet alleen door individuele gemeenten kunnen worden gedragen, maar dat een gecoördineerde aanpak is vereist? Bent u bereid om hier vanuit uw stelselverantwoordelijkheid regie te nemen?
Met deze stelling ben ik het eens. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. De gemeenten dienen daarom in nauwe samenwerking met Pluryn de continuïteit van zorg te borgen. Ook moeten zij ervoor zorgen dat jeugdigen met een complexe problematiek ook na de sluiting van De Hoenderloo Groep passende jeugdhulp krijgen. Jeugdigen uit vele regio’s, lang niet altijd in de omgeving van de locaties in Hoenderloo en Deelen, verblijven momenteel in deze twee locaties. Daarom kunnen gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid alleen nakomen als zij bovenregionaal samenwerken. Onder regie van de gemeente Utrecht is deze samenwerking gestart. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke volg ik de situatie nauwgezet om te zorgen dat betrokken partijen, zoals Pluryn en gemeenten, hun verantwoordelijkheid nemen.
Bent u bereid de Jeugdautoriteit om advies te vragen, aangezien het bij De Hoenderloo Groep gaat om cruciale jeugdhulp die niet zomaar elders kan worden aangeboden? Zo nee, waarom niet?
De Jeugdautoriteit is nauw betrokken bij de aanpak. Gelet op de aanpak die ik in mijn brief van 17 december 2019 heb geschetst zie ik nu geen aanleiding de Jeugdautoriteit om extra advies te vragen.2
Welke mogelijkheden ziet u om de zorgverlening bij De Hoenderloo Groep te contineren, aangezien het gaat om cruciale jeugdhulp die niet zomaar elders kan worden aangeboden?
Of een doorstart van de Hoenderloo Groep tot de mogelijkheden behoort is een afweging die Pluryn en gemeenten moeten maken, mede in relatie tot de vraag of zij de continuïteit van zorg kunnen borgen.
Bent u bereid om afspraken te maken met Pluryn om te waarborgen dat geen enkel kind dat nu zorg ontvangt bij De Hoenderloo Groep tussen wal en schip zal vallen?
Op dit moment verblijven ongeveer 200 kinderen bij de Hoenderloo Groep. Pluryn neemt in principe een jaar de tijd om De Hoenderloo Groep af te bouwen. Het is de verantwoordelijkheid van Pluryn om hiervoor een zorgvuldige aanpak met maatwerkoplossingen voor elk kind in te richten. Dit uiteraard in samenwerking met de jongeren, hun ouders, gemeenten en andere jeugdhulpaanbieders. Dit vraagt een zorgvuldige communicatie van Pluryn met alle betrokkenen. In het antwoord op vraag 4 heb ik de bestanddelen van deze aanpak beschreven. De IGJ houdt toezicht op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht. Zo heeft de IGJ aan Pluryn gevraagd de hierboven beschreven aanpak uit te werken in een concreet plan voor een zorgvuldige zorgoverdracht. Zoals hierboven zal de IGJ dit plan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Beperken van geluidsoverlast A79 Valkenburg aan de Geul |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de jarenlange lopende kwestie over mogelijke geluidswerende maatregelen langs de A79 ter hoogte van de wijken Goudenrood en Vroenhof in Valkenburg aan de Geul (Houthem-St.Gerlach)?
Ja.
Klopt het dat de verantwoordelijkheid met betrekking tot eventuele maatregelen voornamelijk bij Rijkswaterstaat ligt omdat het gaat om een Rijksweg? Welke mogelijkheden ziet u om de geluidsoverlast te verminderen?
Wanneer er sprake is van overschrijding van de geluidproductieplafonds of de wettelijke geluidsnormen ten gevolge van verkeer ligt de verantwoordelijkheid met betrekking tot eventuele maatregelen bij Rijkswaterstaat. Maatregelen die Rijkswaterstaat dan overweegt om het geluid te verminderen zijn een stiller wegdek, geluidsschermen en gevelisolatiemaatregelen.
Kunt u bevestigen dat het aanbrengen/installeren van geluidswerende maatregelen op twee locaties langs de A79 ter hoogte van Valkenburg aan de Geul (wijken Goudenrood en Vroenhof) nog steeds onderdeel zijn van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) fase twee?
Op alle saneringslocaties binnen het MJPG worden maatregelen afgewogen. Afhankelijk van de situatie en beschikbare middelen zijn dit geluidbeperkende maatregelen (schermen of stillere wegdekken) of geluidwerende maatregelen (gevelisolatie). Voor de twee locaties langs de A79 ter hoogte van Valkenburg aan de Geul (wijken Goudenrood en Vroenhof) maken geluidsmaatregelen nog steeds onderdeel uit van het saneringsplan van fase twee MJPG. Geluidwerende maatregelen worden getroffen voor woningen, waar de geluidbeperkende maatregelen (geluidscherm of stiller asfalt) niet toereikend of doelmatig zijn. Besluitvorming over de financiering van de maatregelen MJPG fase twee zal op korte termijn worden afgerond, waarna de saneringsplannen kunnen worden opgesteld. Publicatie van het betreffende ontwerpbesluit saneringsplan is voorzien voor de eerste helft van 2021. Daarna moeten de planologische en juridische procedures nog worden doorlopen voordat uitvoering kan beginnen.
Kunt u aangeven hoe het komt dat Rijkswaterstaat de toezegging om zeer open asfaltbeton (zoab) aan te brengen zo vaak heeft uitgesteld?
Het uitstel is veroorzaakt omdat voor de A79 een langere voorbereidingstijd nodig was door de verschillende technische onderzoeken die moesten worden uitgevoerd vanwege de opgekomen punten met betrekking tot de tegenvallende technische staat van deze weg. De weg is oorspronkelijk een provinciale weg en later door het Rijk overgenomen en destijds voorzien van vluchtstroken. Dit heeft gezorgd voor complexiteit in de ontwerpkeuzes. Dit heeft ertoe geleid dat de planning voor het grootschalige onderhoud met wegdekvervanging is opgeschoven en in 2021 zal worden uitgevoerd.
Kunt u bevestigen of het op 20 december 2017 gepresenteerde tijdspad van Rijkswaterstaat met betrekking tot het groot onderhoud en aanbrengen van zoab-wegdek aan de A79 (onder andere ter hoogte van Valkenburg aan de Geul) nog actueel is? Klopt het dat het tijdspad inhoudt: in 2018 (vertraagd tot eind 2019) communiceren met omwonenden, eind 2019 aanwijzen van de aannemer, in 2020 plannen en uitvoeren van groot onderhoud/aanbrengen zoab-wegdek, waarbij in 2021 de vernieuwde A79 gereed is? Zo niet, wat zijn de wijzigingen?
Ja, ik kan bevestigen dat behoudens eventuele juridische procedures en onvoorziene omstandigheden de vernieuwde A79 in 2021 gereed zal zijn.
Kunt u aangeven of er geen verder uitstel meer zal optreden voor vervanging van het wegdek van de A79? Zo nee, welke zekerheden kunt u wel geven aan de omwonenden?
Ik verwacht geen verder uitstel voor deze werkzaamheden. Tegelijkertijd kan ik vanzelfsprekend onvoorziene omstandigheden, zoals extreem weer of onverwachte archeologische vondsten, niet uitsluiten.
Bent u bereid de faseringen binnen het MJPG, als leidraad voor de volgorde van uitvoeren van de projecten, los te laten, maar de uitvoering te koppelen aan logische kansen en mogelijkheden in de tijd?
Het koppelen van de uitvoering van MJPG-maatregelen aan andere werkzaamheden (zoals asfaltvervanging) is altijd al onderdeel geweest van de uitgangspunten van het MJPG. Voorwaarde hierbij is wel dat er voldoende zekerheid is over het kunnen nemen van de MJPG-maatregelen door het doorlopen van de benodigde planologische en juridische procedures en het beschikbaar blijven van voldoende middelen voor de overige maatregelen binnen het programma.
Bent u bereid het groot onderhoud aan de A79 (onder andere ter hoogte van Valkenburg aan de Geul), dat volgens planning in 2020 moet worden uitgevoerd, te koppelen aan de te nemen geluidswerende maatregelen in het kader van het MJPG (fase twee), zodat in hetzelfde tijdsbestek van het groot onderhoud parallel de uitvoering van de geluidswering kan plaatsvinden?
Het koppelen van de te nemen geluidsmaatregelen aan het groot onderhoud zal leiden tot verder uitstel van het groot onderhoud. Ik wil gezien de noodzaak van het onderhoud nu zo spoedig mogelijk starten met het groot onderhoud, zodat die werkzaamheden (waaronder het aanbrengen van zoab) in 2021 zijn afgerond. Eventuele toekomstige MJPG maatregelen (zoals geluidsschermen of gevelisolatie) zullen apart worden uitgevoerd.
Kunt u aangeven of de problematiek rondom het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in algemene zin heeft gezorgd voor plotseling vrijgekomen uitvoeringscapaciteit en onderbesteding van de geplande budgetten? Zo ja, zou dit ervoor kunnen zorgen dat projecten die kleiner van aard zijn en/of minder van invloed zijn op de stikstofnormen naar voren worden gehaald?
Ik heb uw Kamer op 20 november (kst 35 300 A, nr. 58) geïnformeerd over de gevolgen van de stikstofproblematiek op de MIRT-projecten. Ik streef er naar om alle projecten, ongeacht hun aard, zoveel mogelijk conform planning uit te voeren. Wel wil ik waar mogelijk eventuele capaciteit die vrijvalt door uitstel van nieuwe aanleg gebruiken voor beheer en onderhoud werkzaamheden.
Klopt het dat Rijkswaterstaat aan het buurtcomité heeft toegezegd vanaf het voorjaar van 2018 in overleg te treden over de conceptresultaten van het MJPG inzake de geluidsoverlast van de A79? Klopt het dat dit overleg meermaals is uitgesteld en formeel nog steeds niet heeft plaatsgevonden? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Het klopt dat Rijkswaterstaat aan het buurtcomité heeft toegezegd om vanaf het voorjaar van 2018 in overleg te treden. In september 2018 heeft dit overleg plaatsgevonden tussen het buurtcomité en Rijkswaterstaat over het MJPG en maatregelen. In de tussenliggende periode is er regelmatig telefonisch- en mailcontact geweest. Op 30 januari staat het volgende overleg tussen Rijkswaterstaat, de gemeente en het buurtcomité gepland.
Bent u bereid elke vraag apart te beantwoorden en vóór 15 januari 2020 naar de Kamer te sturen?
Ik heb uw Kamer op 9 januari 2020 geïnformeerd dat het helaas niet mogelijk was om vóór 15 januari te antwoorden vanwege de benodigde afstemming.
De sluiting van jeugdzorginstelling Hoenderloo Groep |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Personeel Hoenderloo Groep: «Sluiting te wijten aan falend bestuur»»1 en de brief van de Ondernemingsraad(jeugdzorg) en de Medezeggenschapsraad (onderwijs) van de Hoenderloo groep?2
Ja.
Heeft de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) eerder signalen ontvangen dat er meerdere malen situaties zijn geweest waarin de geboden ondersteuning aan cliënten ernstig tekort schoot? Zo ja, wat is er met deze signalen gedaan?
De IGJ heeft sinds 2016 meermaals tekortkomingen geconstateerd wat betreft de kwaliteit van zorg bij De Hoenderloo Groep1. Eind 2018 deed de IGJ een onderzoek bij de Hoenderloo Groep (DHG) naar aanleiding van signalen in de media en de eigen berichtgeving van DHG hierover richting de inspectie. De signalen betroffen de toepassing van een strafmaatregel, de zogenoemde stilzitmaatregel, binnen de leefgroepen van DHG, locatie Deelen. De inspectie ontving ook enkele signalen van ouders over een repressief klimaat op de locatie van DHG in Deelen.
De inspectie besloot tot een gericht onderzoek naar de toepassing van repressieve maatregelen bij DHG, locatie Deelen. De inspectie concludeerde in dit onderzoek dat op een aantal groepen voor open en gesloten jeugdhulp strafmaatregelen zijn toegepast door pedagogisch medewerkers die niet voldeden aan de eisen die de Jeugdwet hieraan stelt. Tevens handelde DHG niet op methodische wijze en volgens een effectief bevonden methode. Verder oordeelde de inspectie dat verbetering nodig was op het gebied van het realiseren van een passend leefklimaat op de leefgroepen van DHG, het vergroten van deskundigheid van medewerkers op het gebied van de-escalerend en responsief werken en het benutten van klachten en systematische informatie over de kwaliteit van de hulp zodat passende verbetermaatregelen getroffen zouden worden.
De IGJ verzocht DHG om een concreet verbeterplan op te stellen voor niet alleen locatie Deelen, maar ook de andere locaties. DHG heeft een integraal verbeterplan opgesteld met hierin tevens de verbetermaatregelen die nodig zijn om de in 2017 en 2018 door de inspectie geconstateerde tekortkomingen op te heffen op het gebied van de gespecialiseerde hulp aan (vermoedelijke) slachtoffers van mensenhandel en loverboys. De inspectie heeft het verbeterplan beoordeeld en concludeerde dat het verbeterplan voldoende volledig en realistisch was. Op basis van de verbetermaatregelen die DHG op dat moment reeds in gang had gezet, had de inspectie vertrouwen dat DHG verdere verbetering op de geconstateerde punten kon realiseren.
Op dit moment is de IGJ bezig met een onderzoek bij de Hoenderloo groep. De aanleiding voor dit onderzoek was om de hiervoor genoemde verbetering te toetsen. In de afgelopen periode heeft de IGJ ook enkele signalen ontvangen over de kwaliteit van zorg en de interne organisatie en aansturing van Pluryn. De inspectie betrekt deze signalen in haar toezicht. De resultaten daarvan worden naar verwachting begin 2020 gepubliceerd.
Stel dat medewerkers constateren dat de geboden ondersteuning aan cliënten tekort schiet in een jeugdzorginstelling, wat kunnen zij dan doen met deze constateringen?
Als medewerkers een klacht hebben, moet dit in eerste instantie gemeld worden binnen de instelling. Indien zij geen gehoor voor hun klacht vinden binnen de instelling waarvoor ze werken, kunnen ze (anoniem) een melding doen bij de IGJ.
Bent u het eens met de opmerking van lector Peer van der Helm «Dit systeem moet je echt niet meer willen. Ik ben blij dat Hoenderloo sluit»?3
In het bewuste interview staat dat lector Peer van der Helm met lede ogen aanziet hoe kwetsbare jongeren maanden in separeercel of vastgebonden liggen. Dan volgt het aangehaalde citaat. In die context ben ik het eens met Peer van der Helm dat we het systeem moeten veranderen. Daarom hebben we in het programma Zorg voor de Jeugd het doel opgenomen dat ook jeugdigen als ze uit huis geplaatst moeten worden ze zo thuis mogelijk moeten wonen. Dat houdt ook in dat we naar een minder repressief systeem moeten gaan. De doelstelling uit het plan De best passende zorg voor kwetsbare jongeren is het aantal gedwongen afzonderingen zoveel mogelijk terug te dringen.
Hoe beoordeelt u het dat de Ondernemingsraad meerdere malen heeft aangegeven risico’s te zien in het werken volgens het principe van zelfsturing zonder manager, maar dat noch de Raad van Bestuur, noch de directie daar voldoende op acteerden?
Herkent u het beeld dat de Ondernemingsraad en de Medezeggenschapsraad schetsen dat er op financieel gebied sprake was van het «ontbreken van voldoende kostenbewustzijn»?
Welke acties heeft de Raad van Toezicht ondernomen naar aanleiding van de heldere signalen over de zorgen van de Medezeggenschapsraad?
Indien het beeld wat de Ondernemingsraad en de Medezeggenschapsraad schetsten waar is, had het dan in de rede gelegen dat de Raad van Toezicht actie had ondernomen?
Daar waar in de brief van de Ondernemingsraad en de Medezeggenschapsraad te lezen valt dat er vertrouwen is in de nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur, kunt u aangeven of de vorige leden van de Raad van Bestuur nog actief zijn in de zorg en, zo ja, in welke hoedanigheid?
Indien een Raad van Toezicht tekortschiet, wat zijn dan de consequenties voor de leden van een dergelijk tekortschietende Raad van Toezicht?
In het algemeen is een raad van toezicht zelf verantwoordelijk voor haar eigen functioneren en moet zij haar functioneren ook periodiek toetsen. Ik vind het belangrijk dat raden van toezicht kritisch zijn op hun eigen functioneren. Externe evaluatie kan een goed middel zijn om blinde vlekken of lacunes in beeld te krijgen. De Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in Zorg en Welzijn (NVTZ) hebben het programma Goed Toezicht ontwikkeld om raden van toezicht hierbij te ondersteunen.
Wat is de ontwikkeling van de tarieven geweest in de jeugdzorg sinds 2015?
Er is geen overall beeld te geven van de ontwikkeling van de tarieven in de jeugdzorg sinds 2015. Deze ontwikkeling zal daarnaast per aanbieder, zorgvorm en gemeente verschillen, en is mede afhankelijk van de inhoudelijke afspraken die tussen gemeenten en aanbieders gemaakt worden.
Klopt het dat Pluryn in 2016 en 2017 nog respectievelijk 4,5 en 4,8 mln «winst» in de boeken konden schrijven?
In de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd voor het Jaardocument Maatschappelijke verantwoording staat een positief resultaat van afgerond 4,5 miljoen euro in 2016 en afgerond 4,9 miljoen euro in 2017.
Klopt het dat in 2018 er sprake was van een verlies van 15 mln?
In de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd voor het Jaardocument Maatschappelijke verantwoording staat een negatief resultaat van 15,6 miljoen euro.
Klopt het dat het percentage werknemers in de flexibele schil in 2017 20% was en in 2018 21,8%, zodat er nauwelijks een toename was van het aantal «dure uitzendkrachten»?
Pluryn heeft aangegeven dat de flexibele schil deels bestaat uit een eigen invalpool en deels uit in te huren uitzendkrachten. De eigen invalpool van Pluryn wordt volgens hen kleiner en het beroep dat gedaan wordt op dure uitzendkrachten of ZZP’ers wordt groter, met name bij De Hoenderloo Groep.
Klopt het verder dat het ziekteverzuim in 2018 juist daalde ten opzichte van 2017?
Pluryn heeft aangegeven dat dit niet klopt. Op basis van de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd voor het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording bedroeg het ziekteverzuimpercentage 6,8% in 2018. Dat is een stijging met 2017, waarin het verzuim volgens het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording 5,9% betrof.
Het bericht ‘Oxfam: nieuwe wet verslechtert situatie asielzoekers Griekse eilanden’ |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oxfam: nieuwe wet verslechtert situatie asielzoekers Griekse eilanden»?1
Ja.
Deelt u de mening van Oxfam Novib dat asielzoekers in Griekenland geen toegang hebben tot een eerlijke asielprocedure? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de mening van Oxfam Novib dat Griekenland verbeteringen moet doorvoeren om een eerlijke toegang tot de asielprocedure te garanderen. Als gevolg van de toegenomen instroom via de Oostelijke Mediterrane Route en de nog steeds uitblijvende terugkeer, neemt de druk op de Griekse asielprocedure toe. Er is een substantiële achterstand in de afhandeling van asielaanvragen en de wachttijden lopen op.
Dit laat onverlet dat de Griekse asielprocedure sinds de migratiecrisis van 2015–2016 structureel is verbeterd. Op verschillende onderdelen zijn hervormingen doorgevoerd. De Raad van State constateert in een uitspraak van 23 oktober 2019 dat de situatie voor Dublinterugkeerders in Griekenland verbeterd is en grotendeels voldoet aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Tevens heeft Griekenland ervoor gezorgd dat asielzoekers toegang tot een tolk krijgen, gehoor- en beslismedewerkers adequaat worden opgeleid en de gemiddelde duur van de asielprocedure is verminderd. Een van de resterende knelpunten, is de beperkte toegang tot juridische bijstand.2 Hoewel de Griekse regering een rechtsbijstandsprogramma heeft geïntroduceerd, is dit niet uitgebreid genoeg om alle asielzoekers rechtsbijstand te kunnen bieden.
Het is van belang dat de Griekse autoriteiten stappen ondernemen om verdere structurele verbeteringen in de asielprocedure door te voeren en daarnaast om achterstanden spoedigst terug te dringen. Het kabinet dringt hier, in lijn met de aangenomen motie-Voordewind c.s. van 4 juli 2019, voortdurend bij de Griekse autoriteiten op aan.3 Dat heb ik en marge van de JBZ Raad op 8 oktober jl. en tijdens mijn uitgaande werkbezoek aan Griekenland op 30–31 oktober jl. nogmaals gedaan.
Op 1 januari 2020 is de nieuwe Griekse asielwet in werking getreden. Deze lijkt de juiste knelpunten binnen de asielprocedure te adresseren. Nadere uitwerking en implementatie moet uitwijzen of de nieuwe asielwet daadwerkelijk tot betere resultaten leidt.
Kunt u de cijfers genoemd door Oxfam Novib over het aantal asielzoekers dat toegang heeft tot juridische bijstand bevestigen? Zo nee, wat zijn volgens u dan de correcte cijfers?
Het kabinet beschikt niet over de exacte cijfers van het aantal asielzoekers dat momenteel toegang heeft tot juridische bijstand. Wel kan ik bevestigen dat de cijfers gedeeld door Oxfam Novib overeenkomen met de informatie uit het rapport van de Asylum Information Database (AIDA) van maart 2019. 4
In hoeverre voldoet de mate van toegang aan de Europese regelgeving op dit vlak? Hoe tracht de Griekse regering voldoende toegang tot juridische bijstand voor asielzoekers te borgen binnen de nieuwe wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de indieners dat de Europese Commissie (EC) de verantwoordelijkheid heeft ervoor te zorgen dat de lidstaten de Europese wet- en regelgeving naleven en indien dat niet gebeurt de betreffende lidstaat hierop aangesproken moet worden?2
De Europese Commissie heeft, als hoedster van de Europese verdragen, de taak om toe te zien op de correcte implementatie van de huidige Europese wet- en regelgeving door de Europese lidstaten en om passende maatregelen te nemen indien tekortkomingen worden geconstateerd. Dit geldt ook voor de implementatie van de Europese wet- en regelgeving door Griekenland.
Gaat de EC erop toezien of advocaten daadwerkelijk toegang krijgen tot eventuele gesloten centra? Zo ja, op welke wijze gaat de EC dit doen?
Momenteel is nog onduidelijk hoe de plannen van de Griekse autoriteiten omtrent de gesloten opvangcentra eruit gaan zien. Discussie over een eventuele rol van de Europese Commissie is daarom prematuur.
Wordt de toegang tot juridische dienstverlening aan asielzoekers in Griekenland financieel ondersteund met Europese middelen? Zo ja, hoeveel geld is daarvoor beschikbaar en uit welke fondsen komt dat geld? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie ondersteunt Griekenland bij de verbetering van de migratiesituatie op verschillende manieren. Financieel gaat het om ongeveer EUR 2,2 miljard sinds 2015, via het Asylum, Migration and Integration Fund (AMIF), het Internal Security Fund (ISF) en verschillende noodfondsen. Ondersteuning van toegang tot juridische dienstverlening is hier onderdeel van. In totaal is circa EUR 322.000 aan EU financiering ten behoeve van juridische bijstand verleend. De Commissie financiert zowel de Griekse asieldienst als de UNHCR. Middels de EU financiering wordt o.a. de Griekse asieldienst beter in staat gesteld om toegang tot juridische bijstand in de beroepsprocedure aan te bieden (zoals bij wet verplicht), en de UNHCR toegang te bieden tijdens de eerste aanvraag voor kwetsbare gevallen. Een overzicht van de uitgaven van de Europese middelen aan Griekenland is via de website van de Europese Commissie te raadplegen.6
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk voor aanvang van het algemeen overleg JBZ-raad (asiel- en vreemdelingenzaken) op 22 januari 2020?
Het streven is om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat vogels kleiner worden door klimaatverandering |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten ««Schrikbarend» onderzoek over krimpende vogels door klimaatverandering» en «Schokkend onderzoek»: vogels krimpen door het klimaat»?1 2
Ja.
Erkent u het alarmerende karakter van de conclusies van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het is opmerkelijk dat al in relatief korte tijd, een periode van 40 jaar, een dergelijke verandering in lichaamsgrootte bij een aantal soorten wordt waargenomen.
Onderschrijft u de conclusie van dit onderzoek dat klimaatverandering zowel de grootte als de vorm van vogelsoorten lijkt te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat de onderzochte vogelsoorten in een periode van 40 jaar niet alleen kleiner zijn geworden, maar dat ook de vleugellengte is toegenomen. De wetenschappers vonden een significant verband tussen de lichaamsgrootte van de vogels en zomertemperaturen.
Erkent u dat, in de context van een verder opwarmende aarde, deze trend zich mogelijk nog verder kan doorzetten? Zo nee, waarom niet?
Dit is een wetenschappelijk vraagstuk dat ik niet kan beoordelen.
Wat is uw reactie op de stelling van gedragsecoloog Jan van Gils dat krimpende dieren niet zelden de eerste stap zijn naar uitsterving?
Ik heb contact gezocht met dr. Van Gils over deze stelling. Hij geeft aan dat meerdere onderzoeken uitwijzen dat lichaamsverkleining als gevolg van klimaatverandering een algemeen fenomeen aan het worden is, niet alleen bij trekvogels. Dr. Van Gils geeft aan dat de gevolgen voor de populatie nog minder goed onderzocht zijn, maar dat er wel aanwijzingen zijn dat het kleiner worden van soorten een voorbode kan zijn voor een negatieve populatieontwikkeling. Zijn eigen onderzoek naar de kanoet laat ook zien dat de kleinere dieren kleinere overlevingskansen hebben en hij suggereert in zijn artikel dat de sterke afname van de populatie deels te maken heeft met deze kleinere overlevingskans.
Dat is inderdaad zorgwekkend en benadrukt nog maar eens de urgentie van het klimaatbeleid.
Erkent u dat we ons midden in een biodiversiteitscrisis en de zesde uitstervingsgolf bevinden? Zo nee, waarom niet?
De achteruitgang van de biodiversiteit gaat wereldwijd sneller dan verwacht. Het IPBES-rapport heeft dit vorig jaar heel duidelijk gemaakt. Ook heb ik onlangs een aantal rapportages over de staat van de Nederlandse natuur met u gedeeld waaruit blijkt dat het niet goed gaat met de natuur in Nederland. Klimaatverandering is één van de oorzaken van het verlies van natuur en biodiversiteit. Daarnaast hebben ook veranderingen in landgebruik, directe exploitatie van soorten, vervuiling en de introductie van invasieve exoten grote invloed op de biodiversiteit.
In de brief die uw kamer van mij ontving naar aanleiding van het IPBES-rapport (Kamerstuk 26 407, nr. 130) geef ik aan dat ik van mening ben dat we het tij nog kunnen keren. Met gerichte en gecoördineerde inzet kan de benodigde omslag worden bereikt om de teruggang in biodiversiteit om te buigen naar herstel. In die aanpak moeten we steeds het verbinden van de biodiversiteitsopgave met andere opgaven centraal zetten. Zo komt ook het bereiken van een groot aantal duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) dichterbij. Nederland zet zich daar op nationaal, Europees en internationaal niveau voor in.
Deelt u de mening dat het grootschalig uitsterven van vogels en andere diersoorten, als gevolg van de door mensen veroorzaakte klimaatverandering, beschouwd kan worden als een vorm van ecocide? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Onderschrijft u de opmerking van vogelecoloog Jeroen Reneerkens dat we niet moeten vergeten dat «niet alleen de mens wordt getroffen door klimaatverandering»? Zo nee, waarom niet?
Ja, niet alleen de mens maar alle dier- en plantensoorten hebben te maken met klimaatverandering. Dat is reeds erkend in het Klimaatverdrag (1992), waarvan de doelstelling onder meer is om de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren op een niveau dat ecosystemen de kans biedt om zich aan klimaatverandering aan te passen (art. 2). In de Overeenkomst van Parijs (2015) is dit vertaald naar een doelstelling om de temperatuurstijging te beperken tot minder dan 2 graden en zo mogelijk 1,5 graad. Door het VN-klimaatpanel IPCC is in haar assessmentrapporten ook steeds over de effecten en risico’s van klimaatverandering voor zowel natuurlijke als menselijke systemen gerapporteerd. Het laatste IPCC assessment rapport (AR5, 2014) rapporteerde ten aanzien van vogels bijvoorbeeld onder andere al over veranderingen in het voorkomen en de populatiegrootte van soorten, verandering van trek- en broedseizoen en afname van broedsucces in verschillende werelddelen.
Zie ook: https://www.theguardian.com/environment/2014/mar/31/ipcc-climate-report-wildlife-impact.
Kent u het vergelijkbare onderzoek naar de kanoet van Van Gils c.s.?3
Ja.
Wist u dat uit dit onderzoek blijkt dat de kanoet ontzettend hard achteruit gaat en sommige kanoeten over een periode van 30 jaar maar liefst vijftien procent gekrompen zijn?
De resultaten van dit onderzoek zijn mij bekend. In warme zomers, waarbij de sneeuw in de arctische broedgebieden vroeg is gesmolten, produceren kanoeten kleinere jongen met kortere snavels. Deze kortere snavels zijn nadelig voor de vogels in hun tropische overwintergebieden omdat ze minder goed bij de diep ingegraven schelpen kunnen komen en daarom alternatief voedsel moeten eten.
Erkent u het enorme belang van het Waddengebied voor trekvogels zoals de kanoet?
De Waddenzee is een internationaal natuurgebied van onschatbare waarde en heeft als grootste Wetland van Europa de hoogst denkbare beschermingsstatus. Tevens is de Waddenzee UNESCO Werelderfgoed. Elk jaar verblijven er ruim 12 miljoen trekvogels in de Waddenzee. Voor deze trekvogels, waaronder de kanoet, is de Waddenzee een onmisbare schakel als foerageergebied op de heen- en terugreis van de broedgebieden op de Arctische toendra naar de overwinteringsgebieden tot in de kustgebieden van West-Afrika. In de Waddenzee bouwen de vogels weer nieuwe reserves op voor het volgende deel van hun tocht. Om trekvogels langs hun gehele trekroutes goed te kunnen beschermen, werk ik samen met andere landen middels het Fly Way Initiative, het Afrikaans Euro-Aziatisch Watervogelverdrag (AEWA) en het Arctische Migrerende Vogelinitiatief (AMBI).
Erkent u dat het Waddengebied bedreigd wordt door klimaatverandering, met als gevolg dat trekvogels zich zullen moeten aanpassen op eenzelfde manier als de trekvogels uit het Amerikaanse onderzoek?
De gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, een verhoogd voorkomen van stormen en hevige regenval en een stijging van de temperatuur, vormen potentieel een bedreiging voor Nederland in het algemeen en de Waddenzee in het bijzonder. Dat is de reden dat Nederland het Klimaatverdrag van Parijs heeft ondertekend en uitgewerkt in het Klimaatakkoord.
Hoewel er wel biometrische data van wadvogels verzameld worden in Nederland, is er volgens het Vogeltrekstation Nederland, naast het onderzoek naar de kanoet, nog geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen temperatuur en lichaamsgrootte van wadvogels.
Wat is uw inzet om de schadelijke effecten van klimaatverandering in het Waddengebied tegen te gaan?
Met het afgesloten Klimaatakkoord zet ik met partijen in op een klimaatinclusief natuurbeleid en -beheer. In de verzamelbrief Wadden van 20 juni 2019 (Kamerstuk 29 684, nr. 185) hebben de ministers van Infrastructuur en Waterstaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangegeven dat zij met de provincies gezamenlijk investeren in het Waddengebied en dat de komende jaren zullen blijven doen: «Vanuit een gezamenlijke ambitie en een gezamenlijke inzet van middelen wordt gewerkt aan de grote opgaven voor de wadden: natuurherstel en -ontwikkeling, verduurzaming van het medegebruik, klimaatadaptatie en versterking van het Werelderfgoed».
Korten op de bijstand vanwege zonnepanelen |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat opbrengsten van zonnepanelen volgens de Participatiewet onderdeel zijn van het middelenbegrip (artikel 31)?
In de Participatiewet worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de middelen gerekend waarover de belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken1. In de Participatiewet is een aantal specifieke vermogens- en inkomensbestanddelen hiervan uitgezonderd2. Tevens wordt in de Participatiewet geëxpliciteerd wat – voor zover het de in aanmerking te nemen middelen betreft – onder inkomen wordt verstaan, dan wel «naar aard» met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomt3. De opbrengsten van zonnepanelen in het kader van privégebruik van de belanghebbende leveren primair een besparing op van het energiegebruik, en komen daarom »naar aard» niet overeen met het in artikel 32 van de Participatiewet bedoelde inkomen. De bedoelde opbrengsten hebben dan ook géén invloed op de vaststelling van het recht op en de hoogte van de bijstand.
Of en zo ja, in welke mate en bij welke gemeenten er bij de beoordeling van het recht op bijstand wél rekening wordt gehouden met de opbrengst van zonnepanelen is bij het Ministerie van SZW niet bekend.
Zou dit kunnen betekenen dat als je een bijstandsuitkering ontvangt, je zonnepanelen hebt en daarvoor een vergoeding van de energiemaatschappij ontvangt, je gekort kan worden op de bijstandsuitkering? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en in welke gemeenten is dit het geval?
Zie antwoord vraag 1.
Geldt dit middelenbegrip eventueel ook voor andere uitkeringen?
Het genieten van voordeel uit het hebben van zonnepanelen voor eigen gebruik is niet aan te merken als inkomen in de zin van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) en leidt daarmee niet tot het verrekenen van inkomsten met de uitkering bij de werknemersverzekeringen en andere sociale voorzieningen.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat mensen met een bijstandsuitkering die duurzaam willen zijn of gewoonweg minder kosten willen hebben, worden afgestraft door het plaatsen van zonnepanelen doordat zij mogelijk een korting op hun bijstandsuitkering kunnen verwachten?
Zoals in antwoord 1, 2 en 3 is aangegeven, is een korting op de bijstand, de uitkering bij de werknemersverzekeringen en andere sociale voorzieningen, in verband met de opbrengst van zonnepanelen voor privégebruik, niet aan de orde.
Bent u ook bevreesd dat door het risico van korten op de bijstandsuitkering, het voor veel mensen geen stimulans is om de stap naar een duurzamer leven te starten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het aan gemeenten zelf om hier een afweging te maken om iemand te korten op de bijstandsuitkering? Kan het dus voorkomen dat in de ene gemeente er wel wordt gekort en de andere niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijker is als opbrengsten vanuit zelf opgebrachte, duurzaam opgewekte energiebronnen überhaupt niet gekort kunnen worden op een uitkering? Bent u bereid om opbrengsten vanuit zelf opgebrachte, duurzame opgewekte energiebronnen toe te staan naast de bijstandsuitkering? Welke maatregelen gaat u hiervoor nemen?
Zie antwoord vraag 4.