De jacht op wilde zwijnen zonder deugdelijke schietvaardigheidstoets |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincies openen jacht op wilde zwijnen»?1
Ja.
Klopt het dat de jacht op wilde zwijnen dit jaar sterk is toegenomen?
Nee, dit klopt niet. Onder andere als gevolg van de coronamaatregelen heeft in 2020 minder afschot van wilde zwijnen uit oogpunt van schadebestrijding en populatiebeheer plaatsgehad dan in voorgaande jaren. Jacht op wilde zwijnen is in ons land niet toegestaan.
Hoeveel wilde zwijnen zijn er dit jaar al geschoten?
Afschot van wilde zwijnen vindt plaatst in de provincies Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Van de in die provincies werkzame faunabeheereenheden zijn de volgende afschotcijfers over 2020 ontvangen:
Overijssel: 52 (peildatum 8 december)
Gelderland: 4200 (peildatum 8 december)
Noord-Brabant: 771 (peildatum 10 december)
Limburg: 892 (peildatum 20 november)
Klopt het dat het zwart wildbrevet (bewijs van schietvaardigheid) is afgeschaft na afschaffing van de drijfjacht op wilde zwijnen?
Ja.
Hoe is nu geborgd dat jagers bekwaam en effectief op bewegende en vluchtende dieren, zoals zwijnen, kunnen schieten zonder dat de dieren gewond weg kunnen vluchten na te zijn aangeschoten? Hoe is dit juridisch vastgelegd?
Op grond van artikel 3.24, eerste lid, van de Wet natuurbescherming moet eenieder die een in het wild levend dier doodt of vangt voorkomen dat het dier onnodig lijdt. Om deze reden wordt er niet op bewegende en vluchtende dieren wordt geschoten. Het overgrote deel van het afschot van wilde zwijnen vindt plaats vanaf de hoogzit op stilstaande dieren. Afschot vanaf de grond komt enkel voor bij de beperkte bewegingsjacht, ook wel drukjacht genoemd. Dit kan alleen indien de provincie een ontheffing hiervoor heeft afgegeven (zie artikel 3.33 eerste en tweede lid van de Wet natuurbescherming). Bij deze vorm van schadebestrijding, die overigens maar sporadisch plaats vindt, wordt niet op bewegende dieren geschoten.
Hoe vaak moeten jagers in het algemeen en jagers op grote hoefdieren in het bijzonder hun trefzekerheid aantonen of zich laten hertesten op hun trefzekerheid? Hoe is dit juridisch vastgelegd?
De wettelijke eisen voor de opleiding van de jager liggen vast in de Wet natuurbescherming, artikel 3.28, tweede lid, onderdeel a, en zijn verder ingevuld in het besluit Natuurbescherming Artikel 3.18 (e.v.).
Hertesten zijn niet juridisch voorgeschreven. Deze worden door de beheerders van de leefgebieden vaak wel verplicht opgelegd aan de bij hun in dienst zijnde medewerkers belast met afschot in kader van schadebestrijding en populatiebeheer.
Beaamt u dat vluchtende dieren die bejaagd worden niet zouden mogen lijden door de onkunde van een jager, zowel uit ethische overwegingen als op basis van artikel 3.24 lid 3 van de Wet natuurbescherming? Zo ja, hoe kunt u garanderen dat vluchtende en bewegende dieren niet lijden vanwege kennelijke onbekwaamheid van een jager bij gebreke van een deugdelijke schietvaardigheidstoets?2
Op bewegende en vluchtende dieren wordt niet geschoten, zie ook antwoord op vraag 5. Daarnaast werken de jagers met zogeheten weidelijkheidsregels. Daarin is vastgelegd dat een jager respectvol met dieren omgaat en onnodig lijden voorkomt, met de middelen die hem wettelijk ter beschikking staan.
Het geringe animo voor de subsidieregeling voor een wolfwerend raster. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schapenhouders op de Veluwe zijn niet bang voor de wolf; weinig animo voor een raster, tot het mis gaat»?1
Ja.
Klopt het dat er nauwelijks belangstelling is voor de subsidieregeling om wolfwerende rasters aan te leggen? Hoeveel subsidie is er beschikbaar en hoeveel aanvragen zijn er tot dusver gedaan?
De provincie Gelderland heeft in 2020 een subsidieplafond ingesteld van 500.000 euro voor wolfwerende maatregelen en 600.000 euro in 2021. Tot begin december 2020 zijn circa 10 subsidieaanvragen in behandeling genomen.
Heeft u een verklaring voor de geringe animo voor de subsidieregeling, gezien de voortdurende klachten over dreiging van de wolf?
Het is aan de provincie Gelderland om haar subsidieregeling te monitoren. Gedeputeerde staten van Gelderland heeft een gebiedscommissie preventie wolvenschade ingesteld die hen daarbij adviseert.
Kunt u aangeven hoeveel schapen jaarlijks in ons land gedood worden door mensen (met inbegrip van schapen die in slachthuizen zijn gedood)? Heeft u cijfers over 2019?
In 2019 zijn 559.648 schapen en lammeren aangeboden voor slacht in het slachthuis2. Er wordt niet centraal geregistreerd hoeveel schapen buiten het slachthuis worden gedood. Deze aantallen zijn mij daarom niet bekend.
Kunt u aangeven hoeveel schapen in ons land jaarlijks gedood worden door honden? Heeft u cijfers over 2019? Zo nee, waarom niet?
Er is geen centraal meldpunt waar bijgehouden wordt hoeveel schapen in ons land gedood of verwond worden door honden. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat er naar schatting jaarlijks tussen de 4.000 en 13.000 schapen worden gedood door honden.
Deelt u de mening dat het aantal door wolven gedode schapen relatief klein is in vergelijking met het aantal door mensen en honden gedode schapen? Zo nee, waarom niet?
Het doden van productiedieren voor consumptie is niet te vergelijken met dieren die gedood worden bij een aanval door een hond of wolf. De impact van de aanval door een hond of wolf kan bij betrokkenen veel losmaken.
Bent u bereid een campagne te voeren voor meer begrip voor de wolf als beschermde diersoort en nuttige toppredator in het ecosysteem, die ten onrechte gedemoniseerd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Uit het geactualiseerde onderzoek naar het maatschappelijk draagvlak voor de wolf, dat gelijktijdig met deze brief aan de Kamer wordt verstuurd, blijkt dat 54% van de Nederlanders een positieve houding heeft ten aanzien van de hervestiging van de wolf3. Tevens blijkt uit zowel dit onderzoek als het voorgaande onderzoek4 dat Nederlanders relatief veel weten over het gedrag van wolven. Ik acht een campagne voor meer begrip voor de wolf als beschermde diersoort daarom niet nodig.
Kunt u aangeven op welke wijze de wolf op dit moment bescherming geniet tegen verstoring?
Artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming biedt bescherming tegen verstoring van de wolf.
Klopt het dat er in dit jaargetijde in het leefgebied van de wolf, zoals op de Noord-Veluwe, gejaagd wordt op wilde zwijnen en andere prooidieren van de wolf? Zo ja, welke verstoring vloeit hieruit voort en hoe verhoudt die zich tot nationale en internationale beschermingsregels voor de wolf en zijn leefgebied?
In gebieden waar de wolf is gevestigd kan jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen. Volgens deskundigen hebben die vormen van faunabeheer geen negatief effect op de aanwezige wolven. Derhalve zijn deze activiteiten niet op voorhand in strijd met de doelstellingen van de Wet natuurbescherming, de Habitatrichtlijn en de Conventie van Bern. Ik zie dan ook geen aanleiding om in de leefgebieden van de wolf het effect van jacht en andere vormen van afschot verder te onderzoeken.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de gevolgen van de jacht op grote hoefdieren en andere soorten waar de wolf op jaagt in relatie tot nationale en internationale beschermingsregels voor de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat ontsnapte chimpansees zijn doodgeschoten in Dierenpark Amersfoort. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in de ochtend van 3 november 2020 twee ontsnapte chimpansees in Dierenpark Amersfoort zijn doodgeschoten?1
Ja.
Wat was de precieze oorzaak van de ontsnapping van de chimpansees en klopt het dat een van de verzorgers het verblijf niet goed had gesloten?
De dieren konden ontsnappen door een menselijke fout bij het sluiten van het verblijf.
Klopt het dat de chimpansees zijn doodgeschoten en kunt u toelichten waarom verdoving niet aan de orde was?
Wanneer een chimpansee verdoving krijgt toegediend, duurt het ongeveer een kwartier voordat het effect hiervan merkbaar is. Als dieren opgewonden of gestrest zijn, kan dit nog langer duren. Chimpansees zijn behendige dieren die zich snel kunnen verplaatsen. De ontsnapte dieren hadden zich in dit tijdbestek binnen en buiten het park kunnen verplaatsen. Dat kan uitmonden in een gevaarlijke situatie. De dieren vertoonden imponeergedrag, en mannelijke chimpansees zijn vele malen sterker dan mensen en hebben grote hoektanden. Uit veiligheidsoverwegingen is daarom besloten de dieren neer te schieten. Dit is een verdrietige maar noodzakelijke keuze in deze situatie.
Zijn de bezoekers van de dierentuin in gevaar geweest en kunt u dat toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat één menselijke fout kan leiden tot een dergelijk drama en waarom waren er kennelijk geen veiligheidsmaatregelen die konden voorkomen dat één fout heeft geleid tot dit drama?
Dierverblijven in dierentuinen moeten beschikken over een adequate afscheiding die het uitbreken van dieren voorkomt en een veilige barrière tussen de dieren en het publiek vormt. Hierop wordt getoetst bij verlening van een dierentuinvergunning. Ik vind het belangrijk dat, wanneer een dier onverhoopt toch ontsnapt, geëvalueerd wordt waar het is misgegaan en wat verbeterd kan worden. Dierenpark Amersfoort neemt hierin haar verantwoordelijkheid en is een onafhankelijk onderzoek gestart.
Vindt u het in dit licht verantwoord om chimpansees in gevangenschap te houden en tentoon te stellen aan bezoekers?
Het betreft hier een bijzonder verdrietig maar ook uitzonderlijk incident. Het gaat te ver om naar aanleiding hiervan het tentoonstellen van chimpansees in dierentuinen te verbieden.
Vormt het incident voor u aanleiding om een onderzoek in te stellen naar de huisvestingseisen voor dierentuindieren en de veiligheid in dierentuinen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben van mening dat er alles aan gedaan wordt om de veiligheid van mens en dier in dierentuinen te waarborgen. Bij het verlenen van een dierentuinvergunning wordt de huisvesting beoordeeld, waarbij nadrukkelijk naar veiligheid ten aanzien van mens en dier wordt gekeken. Ook is de veiligheid van dieren en mensen onderdeel van inspecties in de dierentuinen.
Deelt u de mening dat een dergelijke situatie, waarbij een in gevangenschap gehouden dier wordt gedood zodra hij een gevaar vormt voor het publiek, geen recht doet aan de intrinsieke waarde van het dier zoals omschreven in artikel 1.3 van de Wet dieren en kunt u dat toelichten?
Artikel 1.3 van de Wet dieren richt zich tot de overheid en creëert geen directe verplichting voor burgers. In het artikel wordt de intrinsieke waarde van dieren erkend en wordt de overheid verplicht om bij het stellen van regels bij of krachtens de Wet dieren ten volle rekening te houden met de gevolgen die deze regels hebben voor de intrinsieke waarde van het dier. Op grond van artikel 1.3 Wet dieren zijn in de Wet dieren en het Besluit houders van dieren verplichtingen opgenomen voor houders die het welzijn van dieren beogen te beschermen, waaronder de eisen die in het Besluit houders van dieren worden gesteld aan de huisvesting van dierentuindieren. Indien wordt geconstateerd dat deze verplichtingen niet worden nagekomen, en dus het welzijn van dieren onnodig wordt benadeeld door houders, dan kan hiertegen opgetreden worden.
Wist u dat dergelijke gevaarlijke incidenten in dierentuinen wereldwijd veelvuldig voorkomen, zoals recent bijvoorbeeld in Zürich en in Madrid en vindt u dit een aanvaardbaar risico van het houden van dieren in gevangenschap?2 3
Wanneer dieren worden gehouden, is het belangrijk dat er goede voorzorgsmaatregelen worden genomen om ontsnappingen te voorkomen. Als een ontsnapping toch voorkomt, moet hier adequaat op gereageerd worden om gevaarlijke situaties te voorkomen. Daarom moeten dierentuinen in het bezit zijn van een noodprotocol. Hier wordt bij de vergunningverlening op getoetst. Dierenpark Amersfoort heeft het noodprotocol tijdens de ontsnapping gevolgd.
Vormt een dergelijk incident voor u aanleiding om het bestaansrecht van dierentuinen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreft hier een uitzonderlijk incident, terwijl dierentuinen een belangrijke maatschappelijke bijdrage leveren op het gebied van educatie en conservatie.
Bent u bereid een verbod in te stellen op het houden en tentoonstellen van chimpansees in dierentuinen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
De dramatische achteruitgang van de biodiversiteit in Europa, die hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door de industriële landbouw |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het rapport «State of nature in the EU» en de artikelen «Biodiversiteit holt in heel Europa achteruit, maar er is nog hoop» en «Europa haalt eigen natuurdoelen voor 2020 niet: «Er is geen tijd meer voor uitstelgedrag»»?1 2 3
Ja.
Erkent u dat de biodiversiteit in Europa opnieuw achteruit is gegaan en dat de Europese doelen niet worden gehaald, zoals het Milieuagentschap van de Europese Unie (EEA) concludeert in het rapport?
Het EEA concludeert inderdaad in haar rapport dat we er in Europa nog niet in geslaagd zijn de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen, ondanks de inspanningen van de lidstaten en een aantal verbeteringen die dat opgeleverd heeft. Er is wel vooruitgang opgetreden ten opzichte van 2010, maar niet voldoende om de doelen van de Europese biodiversiteitsstrategie voor 2020 te behalen.
Onderschrijft u de conclusie van de EEA dat Natura 2000-gebieden en de versterking daarvan van groot belang zijn voor de soortenbescherming in Europa?
Ja. Daarom zet ik mij ook in om de condities in de Natura 2000-gebieden te verbeteren en investeer ik daar de komende jaren flink in met de structurele aanpak stikstof. Hiermee werken we niet alleen aan de oplossing van het stikstofvraagstuk, maar zetten we ook een forse stap naar het realiseren van onze natuurdoelen.
Bent u bereid om uw gesprek met de Europese Commissie in het kader van de stikstofcrisis over de «proportionaliteit en flexibiliteit» van Natura 2000-gebieden per direct te staken en uw aandacht te richten op het daadwerkelijk herstellen van de biodiversiteit in Nederland? Zo nee, waarom niet?4
Ik richt mijn aandacht op het daadwerkelijk herstellen van de biodiversiteit in Nederland. Door scherp te blijven kijken hoe de investeringen het meeste effect sorteren, werken we doelgericht aan natuurherstel. Daar hoort bij dat ik het gesprek met de Europese Commissie blijf zoeken over hoe de omvang van de ingrepen zich verhoudt tot de zekerheid over het te bereiken resultaat.
Kunt u bevestigen dat de intensivering en specialisering van de landbouw (met 21% van de gevallen) het vaakst wordt genoemd als de oorzaak van verslechtering van habitats en diersoorten?
Figuren 4.1 en 4.2 in het technische rapport bevestigen dit. Landbouw wordt weliswaar benoemd als belangrijkste veroorzaker van drukfactoren, maar dit betreft zowel aspecten van intensivering van landbouw als het loslaten van traditionele, extensievere landbouwpraktijken zoals graslandbeheer met grazers. Dit laatste speelt op grote schaal in de zuidelijke lidstaten. Alle drukfactoren veroorzaakt door de landbouw bij elkaar maken 21 procent uit van alle drukfactoren5. De drukfactor vanuit de landbouw die het vaakst wordt genoemd is het stoppen van graslandbeheer, verantwoordelijk voor 14,3 procent van de totale drukfactoren uit de landbouw6.
Kunt u bevestigen dat bijna 50% van de lucht-, water- en bodemvervuiling die zorgt voor achteruitgang van de biodiversiteit veroorzaakt wordt door de landbouw?
Het rapport schrijft op pagina 73 dat de landbouw voor 48 procent bijdraagt aan de drukfactor vervuiling. Overigens is de impact van vervuiling op de achteruitgang van de biodiversiteit niet gelijk in elk habitat.
Kunt u bevestigen dat het EEA vooral wijst op het langdurige en grootschalige gebruik van meststoffen en landbouwgif als oorzaken van de achteruitgang van de natuur?
Op pagina 74 van het rapport stelt de EEA «Fertilisers and the use of plant protection products are reported to have a considerable impact on many habitats and species». Echter, zie ook mijn antwoord op vraag vijf: de drukfactor vanuit de landbouw die het vaakst wordt genoemd is het stoppen met traditionele vormen van extensief graslandbeheer, het loslaten van oudere landbouwpraktijken. Wel stelt het EEA dat er een correlatie bestaat tussen de mate van biodiversiteit en de intensiteit waarop agrarisch management wordt uitgevoerd.
Deelt u de visie dat de subsidies van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) intensivering en grootschaligheid bevorderen en dat het daarom van groot belang is dat de nieuwe GLB-subsidies volledig worden ingezet om de duurzame landbouwtransitie in gang te zetten om daarmee de afbraak van de natuur tegen te gaan?
Gelet op analyses van de behoeften in relatie tot het Nationaal Strategisch Plan ligt het voor de hand om het Gemeenschappelijk landbouwbeleid vooral te richten op het in ecologische en economische zin verduurzamen van de landbouw. Ik zal dit nader toelichten in mijn brief met de actuele stand van zaken van bij de totstandkoming van het Nationaal Strategisch Plan (NSP), die ik u heb toegestuurd (Kamerstuk 21501-32-1256).
Erkent u dat wetenschappers stellen dat we nog maximaal tien jaar hebben om de achteruitgang van biodiversiteit te keren? Erkent u dat het nieuwe GLB (dat zal lopen tot 2028) daarmee beslissend is voor de toekomstige leefbaarheid van Europa, ook voor generaties na ons?5
Volgens de Europese Commissie stellen wetenschappers dat de komende tien jaar doorslaggevend zijn voor het stoppen van het verlies aan biodiversiteit. Ik heb geen reden om daaraan te twijfelen.
Het toekomstig GLB moet een belangrijke bijdrage leveren aan de oplossing van het probleem. Gezien de andere belangrijke redenen voor biodiversiteitsverlies, zijn ook andere beleidstrajecten en maatregelen noodzakelijk naast het GLB, zoals ook blijkt uit de brief over de lopende inspanningen van het Rijk om biodiversiteitsverlies tegen te gaan en herstel te bevorderen, die ik mede namens de ministers van BH&OS, BZK, EZK en IenW op 16 oktober jl. aan uw Kamer stuurde.8
Het Nationaal Strategisch Plan voor het toekomstig GLB (NSP) moet een landbouw stimuleren die economie, boer en leefomgeving verbindt, daarmee draagvlak en maatschappelijke legitimiteit heeft én ondersteunend is aan de noodzakelijke omslag naar kringlooplandbouw en de klimaatopgave, een omslag die mede als doel heeft de biodiversiteit op boerenland te versterken. Het NSP is echter niet het enige middel dat mij ter beschikking staat om deze omslag te stimuleren. Het gaat me daarom te ver om te stellen dat het toekomstig GLB beslissend is voor de toekomstige leefbaarheid in Europa.
Zo ja, waarom heeft u tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 19 en 20 oktober 2020 niet ingezet op een drastische aanpassing van het GLB, zodat de subsidies volledig ten goede komen aan de duurzame landbouwtransitie?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de overtuiging dat Nederland bij de invulling van het Nationaal Strategisch Plan voor het nieuwe GLB van alle mogelijkheden gebruik moet maken om de subsidies gericht in te zetten voor de duurzame landbouwtransitie? Gaat u dit doen? Zo ja, op welke manier?
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij verzocht (Kamerstuk 21501–32, nr. 1234) om de Tweede Kamer een brief te sturen met de actuele stand van zaken bij de totstandkoming van het Nationaal Strategisch Plan (NSP). In deze brief (Kamerstuk 21501-32-1256) ben ik nader ingegaan op hoe het NSP kan bijdragen aan een duurzame landbouwtransitie.
Deelt u de mening dat in het licht van de dramatische achteruitgang van insecten (wilde) bijen en hommels niet extra belast zouden mogen worden met schadelijk landbouwgif? Zo ja, deelt u de mening dat een «acceptabele sterfte» van (wilde) bijen en hommels door landbouwgif dus eigenlijk 0% zou moeten zijn?
Het is belangrijk dat voor alle organismen geldt, dus niet alleen voor insecten en daarbinnen bijen en hommels, dat er geen onaanvaardbare effecten optreden. Om die reden bepaalt de EU verordening gewasbeschermingsmiddelen ((EU) 1107/2209) dat een werkzame stof alleen wordt goedgekeurd als uit een risicobeoordeling is gebleken dat een veilig gebruik voor mens, dier en milieu mogelijk is. Of daarvoor nodig is dat voor specifieke organismen geen enkele sterfte acceptabel is, dient door wetenschappelijk inzichten en richtsnoeren te worden bepaald. EFSA werkt momenteel in opdracht van de Europese Commissie aan de herziening van het bijenrichtsnoer dat daar een antwoord op zou moeten geven.
Zo nee, erkent u dan dat de sterfte van insecten door landbouwgif, bezien in het licht van de dramatische achteruitgang van insecten, in ieder geval minimaal moet zijn, en bij de herziening van het bijenrichtsnoer niet opgerekt dient te worden met het niet gevalideerde computermodel BEEHAVE? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op de vorige vraag weergegeven, werkt EFSA momenteel aan de herziening van het bijenrichtsnoer. Onderdeel daarvan is het vaststellen van een beschermdoel waarmee de bescherming van honingbijen, hommels en wilde solitaire bijen in voldoende mate kan worden geborgd. EFSA heeft vier opties voorgelegd aan lidstaten waarmee dat beschermdoel kan worden bepaald, waaronder de optie om gebruik te maken van het BEEHAVE model. Dit model is door een EFSA panel beoordeeld (Panel on Plant Protection Products and Residues, PPR panel). In antwoorden op Kamervragen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1245, Aanhangsel Handelingen. Vergaderjaar 2020–2021, nr. 426) ben ik ingegaan op de vier opties, het advies van het Ctgb daarover, de bruikbaarheid van het BEEHAVE model om rekening te houden met de natuurlijke variabiliteit in de omvang van bijenkolonies en de beoordeling van dat model door het EFSA PPR-panel.
Bent u bereid bij de herziening van het Europese bijenrichtsnoer te pleiten voor een «acceptabele sterfte» van wilde bijen, honingbijen en hommels van maximaal 7%?
Zoals verwoord in het antwoord op vraag 12 ben ik in afwachting van nadere voorstellen van EFSA tot herziening van het bijenrichtsnoer, inclusief het beschermdoel dat daar onderdeel van zal uitmaken en de wetenschappelijke onderbouwing van een acceptabele sterfte. Zoals toegezegd aan uw Kamer, zal ik u informeren over die voorstellen zodra EFSA de voorstellen heeft gepubliceerd en ik een advies van het Ctgb daarover heb ontvangen. Daarbij zal ik in EU verband pleiten voor een goede en robuuste bescherming van bijen en hommels, inclusief wilde (solitaire) bijen, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten.
Volgens de huidige planning wil EFSA de herziening van het bijenrichtsnoer in maart 2021 afronden. Het is dan vervolgens aan de Europese Commissie om het bijenrichtsnoer en eventuele voorstellen om nieuwe beschermdoelen te verankeren in uitvoeringsverordeningen, voor te leggen aan de Lidstaten.
Bent u bereid om in de uitwerking van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 verplichte maatregelen op te nemen voor de reductie van landbouwgif, aangezien met vrijwillige maatregelen de gestelde doelen structureel niet worden gehaald?
De benodigde verduurzaming van de landbouw is een fundamentele, langjarige transitie die diep ingrijpt op de manier waarop telers werken. Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat vele acties om de omslag naar een andere manier van landbouw bedrijven te realiseren. Dit uitvoeringsprogramma voorziet in een jaarlijkse monitoring van de voortgang, waardoor het mogelijk is tijdig bij te sturen als dit nodig blijkt te zijn. Dit kunnen verschillende maatregelen zijn, waaronder wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat het beter is als Nederlandse boeren niet méér mest uitrijden op het land dan Europees is afgesproken, gegeven de conclusie van het EEA dat het grootschalig gebruik van meststoffen een belangrijke drukfactor is voor de biodiversiteit?
De Nitraatrichtlijn is gericht op het terugdringen van de belasting van grond- en oppervlaktewater door nutriënten afkomstig uit de landbouw. Daarbij geldt de bepaling dat onder landbouwgronden de hoeveelheid nitraat uitspoelend uit de wortelzone 50 mg of minder per liter dient te zijn. De derogatie (uitzondering) die aan Nederland in de afgelopen jaren is toegekend en momenteel loopt tot 2022, staat toe dat er meer dierlijke mest mag worden uitgereden dan de Nitraatrichtlijn stelt. Deze derogatie gaat gepaard met strenge voorwaarden waaronder de eis van een jaarlijkse rapportage waarvan de meest actuele uw Kamer is gezonden op 30 juni 2020 (Kamerstuk 33 037, nr. 370). Daaruit blijkt, evenals uit eerdere derogatierapportages, dat vanaf 2015 de gemiddelde nitraatconcentratie van derogatiebedrijven in alle regio’s onder de waarde van 50 milligram per liter ligt. Wel zijn door de droogte van 2018 de nitraatconcentraties in alle regio’s gestegen, waarbij alleen in de Lössregio de gemiddelde concentratie boven de 50 mg/l kwam. Er is vooralsnog geen sprake van een trendbreuk; zowel in de Zandregio als in de Lössregio vertonen de concentraties ondanks de stijgingen van het laatste jaar nog een dalende trend over de hele meetperiode bezien. Zoals ik uw Kamer op 22 juni 2020 (Kamerstuk 33 037, nr. 369) heb geïnformeerd, heeft de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) geadviseerd over de milieueffecten die optreden als gevolg van derogatie van de Nitraatrichtlijn. Uit dit advies blijkt dat derogatie positieve effecten heeft op onder andere agrobiodiversiteit (CDM advies, «Milieueffecten bij geen derogatie van de Nitraatrichtlijn», februari 2020). Op grond van de meetgegevens en van het CDM advies zie ik nu geen aanleiding om af te zien van een derogatieverzoek voor 2022 en volgende jaren.
Zo ja, bent u bereid om voor de periode na 2021 geen uitzonderingspositie bij de Europese Unie meer aan te vragen om meer mest uit te rijden (de derogatie op de Nitraatrichtlijn)?
Zie antwoord vraag 16.
Indien uw antwoord op verschillende bovenstaande vragen «nee» is, hoeveel alarmerende rapporten over de slechte staat van de natuur heeft u nog nodig om daadwerkelijk maatregelen te nemen die de duurzame landbouwtransitie in gang zetten?
De transitie naar een duurzamere landbouw in Nederland is een van de pijlers van mijn beleid zoals vormgegeven in de visie Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden. Ik zet in op een omslag naar kringlooplandbouw in 2030 waarin de uitstoot van schadelijke stoffen zo klein mogelijk wordt gemaakt. In het realisatieplan van de visie zijn veel maatregelen opgesteld die de transitie naar de duurzame landbouw bewerkstelligen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen van 2 november 2020?
Ja.
Het illegaal slachten van paling zonder verdoving. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierenwelzijnclubs: paling nog onvoldoende bedwelmd voor slacht»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het wettelijk verplicht is om zowel kweekpaling als wilde paling te verdoven voorafgaand aan de slacht?
Ja.
Wat vindt u ervan dat volgens De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2019 bij vier van de elf geïnspecteerde palingkwekerijen, dat is bij 36%, geen bedwelming plaatsvond voorafgaand aan het doden?
De wijziging van de Regeling houders van dieren, waarmee het voorafgaand bedwelmen van paling is gereguleerd, is in juli 2018 in werking getreden. Per abuis is in de brief aan uw Kamer van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 835, nr. 173) de indruk gewekt dat de 16 inspecties in 2019 uitsluitend zijn gedaan bij kweekbedrijven. Dit is echter niet correct. De inspecties zijn gedaan bij 4 kweekbedrijven, 8 rokerijen en 4 verwerkingsbedrijven. Bij vijf van de bezochte bedrijven werd geen paling geslacht. Vier bedrijven waren inderdaad in overtreding.
Wat zijn de gevolgen of sancties voor het overtreden van de wet door bovengenoemde palingkwekers?
Van de vier bedrijven die geen bedwelmingssysteem hadden, heeft één bedrijf aangegeven dat een apparaat in bestelling is. De andere bedrijven zijn gemaand om met spoed aan de Regeling gevolg te geven. Eerst een waarschuwing geven is conform het interventiebeleid. De NVWA is voornemens om volgend jaar een hercontrole bij deze bedrijven uit te voeren en indien nodig te handhaven.
Hoe effectief was de bedwelming op de overige palingkwekerijen en hoe wordt dit gecontroleerd?
De eerder genoemde wijziging van de Regeling houders van dieren in 2018 is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek2 dat aangeeft aan welke eisen het bedwelmingssysteem moet voldoen om effectief te zijn. De controle richt zich op de eisen die uit de regeling voortvloeien.
Bent u bereid om de slacht in bovengenoemde palingkwekerijen direct te staken totdat bedwelmingsapparatuur aanwezig is en effectief wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Hoe garandeert u dat alle wild gevangen palingen effectief bedwelmd worden voorafgaand aan de slacht en controleert de NVWA hierop? Zo ja, hoe vaak is er in 2019 gecontroleerd, hoeveel overtredingen zijn er vastgesteld en wat waren de sancties?
Het merendeel van de wild gevangen aal gaat naar de verwerkingsbedrijven of de palingrokerijen die eveneens onderdeel zijn van inspecties. Voor de hoeveelheid inspecties verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Twee van de bedrijven die geen bedwelmingssysteem hadden, betroffen bedrijven die wild gevangen aal verwerkten.
Welke concrete acties gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat alle palingkwekers zich aan de wet houden en per wanneer worden deze acties uitgevoerd?
De NVWA is voornemens om de controles voorlopig jaarlijks te doen om zo de ontwikkeling van de nalevingsbereidheid bij deze bedrijven te volgen. Het instrumentarium voor handhaving biedt genoeg ruimte voor een effectieve controle. Continu toezicht is om die reden wat mij betreft niet aan de orde.
Bent u bereid om de NVWA op te roepen continu toezicht uit te laten voeren op het naleven van de wet en om de effectiviteit van bedwelming te garanderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 8.
De onderbouwing voor de Nederlandse inzet voor de bescherming van honingbijen, hommels en wilde bijen in het bijenrichtsnoer |
|
William Moorlag (PvdA), Dion Graus (PVV), Tjeerd de Groot (D66), Frank Futselaar (SP), Laura Bromet (GL), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat u over de Nederlandse inzet voor het bijenrichtsnoer heeft gesteld dat «(j)uist de gekozen werkwijze voor het vaststellen van het beschermdoel (...) ervoor (zorgt) dat de omvang van een bijenkolonie binnen de natuurlijke variabiliteit blijft, waardoor verwacht kan worden dat de bestuivingsfunctie ook binnen de natuurlijke variabiliteit blijft»? Zo ja, kunt u de wetenschappelijke onderbouwing voor deze bewering met de Kamer delen?1
Ja. In de beschrijving van de vier opties die door de European Food Safety Authority (EFSA) zijn voorgelegd en waarover u bent geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1245) staat dat de werkwijze zoals beschreven in optie 2 ertoe leidt dat de omvang van een bijenkolonie binnen de natuurlijke variabiliteit blijft, waardoor verwacht kan worden dat de bestuivingsfunctie ook binnen de natuurlijke variabiliteit blijft. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) adviseerde positief over deze optie. Idealiter wordt het beschermdoel bepaald op het niveau van de ecosysteemdienst, in dit geval dus de bestuivingsfunctie van bijen. Dit is een van de door EFSA voorgestelde opties (optie 4) welke zijn besproken in de technische bijeenkomst op 30 juni. EFSA geeft aan dat hiervoor wetenschappelijke informatie ontbreekt en deze optie kan dus niet worden uitgevoerd zonder veel extra wetenschappelijk onderzoek dat vele jaren in beslag zal nemen. In het bijenrichtsnoer uit 2013 is door EFSA aangenomen dat met het beschermen van de kolonieomvang ook de bestuivingsfunctie zou worden beschermd en men heeft het beschermdoel toen vastgesteld op het niveau van de kolonieomvang. Dit uitgangspunt ligt ook onder de drie andere door EFSA voorgestelde opties, aangezien deze alle drie uitgaan van een beschermdoel op het niveau van de kolonieomvang (of populatieomvang in het geval van solitaire bijen).
Stelt u hiermee dat bijen met dit rekenmodel (BEEHAVE) in de praktijk goed beschermd zijn tegen landbouwgif? Zo ja, kunt u de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor de Kamer doen toekomen?
Het BEEHAVE-model wordt gebruikt om de natuurlijke variabiliteit van een bijenkolonie te modelleren. Het daadwerkelijke beschermingsdoel dient nog te worden vastgesteld. Naar verwachting zal eind oktober hierover een technische bijeenkomst plaatsvinden tussen EFSA, de Commissie en de lidstaten. Wanneer ik meer informatie heb over de bijeenkomst zal ik uw Kamer hierover informeren.
Kunt u bevestigen dat begin oktober in een technisch overleg ter voorbereiding van een vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) gesproken zal worden over een te kiezen «percentiel» in het BEEHAVE model, dat de facto het beschermingsniveau voor bijen zal bepalen?
Het is inderdaad de bedoeling dat een technische bijeenkomst wordt gepland tussen de Europese Commissie, EFSA en de lidstaten, waar onder andere gesproken zal worden over het daadwerkelijk te hanteren beschermdoel. De Europese Commissie heeft mij op 29 september laten weten dat deze technische bijeenkomst naar verwachting eind oktober zal plaatsvinden.
Wat is de Nederlandse inzet in deze discussie? Kunt u de wetenschappelijke stukken die ten grondslag liggen aan deze inzet delen met de Tweede Kamer?
EFSA en de Commissie zullen met voorstellen komen voor de te hanteren beschermingsdoelen binnen het bijenrichtsnoer. Ik wacht deze voorstellen af en laat mij hierop adviseren door het Ctgb. Ik zal uw Kamer voorafgaand aan deze bijeenkomst daarover informeren. Daarnaast heeft de Europese Commissie mij toegezegd dat alle stukken van de betreffende bijeenkomst vooraf openbaar worden gemaakt.
Kunt u eventuele test-runs die de European Food Safety Authority (EFSA) uitvoert met het BEEHAVE-model delen met de Kamer?
De Europese Commissie heeft mij toegezegd om alle stukken voorafgaand aan de technische bijeenkomst openbaar te maken, ook eventuele test-runs die EFSA met de lidstaten deelt.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op het raadplegen van onafhankelijke bijenexperts en het Plant Protection Products and their Residues-panel van de EFSA betreffende goede beschermingsniveaus voor honingbijen, hommels en wilde bijen in het bijenrichtsnoer?
EFSA heeft het mandaat om het bijenrichtsnoer verder uit te werken, met een deadline van maart 2021. Het door u genoemde Panel on Plant Protection Products and Residues (PPR panel) van EFSA staat vermeld in het EFSA werkplan voor herziening van het bijenrichtsnoer als te consulteren panel. Het PPR panel heeft destijds (2015) het BEEHAVE-model beoordeeld. In het proces naar maart 2021 worden stakeholders nauw betrokken. Zo is een «stakeholder consultation group» actief waaraan diverse koepelorganisaties en ngo’s (waaronder PAN-Europe) deelnemen en zal er een publieke consultatie worden uitgevoerd voor het gehele bijenrichtsnoer. Ook onafhankelijke experts kunnen dan reageren. Vervolgens is het aan de Europese Commissie om het document aan de lidstaten voor te leggen voor uiteindelijke besluitvorming.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op uitstel van de besluitvorming hierover zolang deze experts niet zijn geraadpleegd?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen en de onbeantwoorde vragen uit het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad van 21 en 22 september op uiterlijk 2 oktober 2020 beantwoorden, zodat de Kamer volledig is geïnformeerd voordat de discussie in Brussel plaatsvindt?
Ja. Ik informeer uw Kamer zo transparant en volledig mogelijk over de uitwerking van het bijenrichtsnoer door EFSA. De technische bijeenkomst zal naar verwachting eind oktober plaatsvinden. Ik zal uw Kamer hierover infomeren zodra de stukken beschikbaar zijn en het Ctgb mij hierop heeft geadviseerd.
Nederlandse schuld aan Europese automatische verlengingen van landbouwgif |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie voortdurend voorstelt pesticiden automatisch te verlengen, zonder dat de voorgeschreven wetenschappelijke veiligheidstoets voor mensen, dieren en het milieu heeft plaatsgevonden?
Wanneer een stof is goedgekeurd en een veilig gebruik voor mens, dier en milieu is aangetoond, dient de goedkeuring na een aantal jaar (afhankelijk van het type goedkeuring) opnieuw te worden beoordeeld op basis van de dan vigerende richtsnoeren en criteria. Deze herbeoordeling dient te zijn afgerond voordat de goedkeuring van de werkzame stof afloopt. Indien de herbeoordeling, buiten de schuld van de aanvrager om, vertraging oploopt, dient de goedkeuringsperiode conform artikel 17 van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 tijdelijk te worden verlengd tot de herbeoordeling is afgerond. De betreffende voorstellen van de Europese Commissie hebben hierop betrekking.
Kunt u bevestigen dat dit alleen al in het laatste halfjaar om 75 soorten landbouwgif ging (26 automatische verlengingen in mei, 22 automatische verlengingen in juli en 27 bij de komende vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF))?
Tijdens het SCoPAFF overleg in mei, juli en september 2020 is inderdaad gestemd over de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van respectievelijk 26, 22 en 27 werkzame stoffen.
Erkent u dat door deze automatische verlengingen zonder veiligheidstoets landbouwgiffen te lang op de markt kunnen blijven, omdat na toetsing dikwijls blijkt dat ze toch schadelijk voor mens, dier of milieu zijn?
Al de betreffende stoffen zijn eerder beoordeeld waarbij is aangetoond dat ze veilig voor mens, dier en milieu kunnen worden toegepast. Daarnaast zal de goedkeuring van een stof niet tijdelijk worden verlengd wanneer al onomstotelijk duidelijk is dat de stof niet in aanmerking komt voor een hernieuwde goedkeuring. De Europese Commissie zal in een dergelijk geval direct een voorstel voor niet hernieuwing aan de lidstaten voorleggen.
Kunt u bevestigen dat de Tweede Kamer de regering heeft verzocht om tegen automatische verlenging van toelatingen van stoffen te stemmen, waarvan bekend is dat ze een grote bedreiging vormen voor de biodiversiteit (in het bijzonder bijen en hommels) of die kankerverwekkend, mutageen, hormoonverstorend en/of giftig voor de voortplanting zijn?1
Ja, ik heb uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1181) dat ik invulling aan deze motie geef door niet in te stemmen met de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van werkzame stoffen waarover uw Kamer een motie heeft aangenomen die daar specifiek om heeft gevraagd. Wanneer een dergelijke werkzame stof onderdeel is van een pakket van stoffen zal ik weliswaar voor verlenging van het pakket stemmen maar met een stemverklaring aangeven dat Nederland tegen verlenging is van de specifiek genoemde werkzame stof.
Kunt u bevestigen dat u deze automatische verlengingen al meerdere malen een «doorn in het oog» heeft genoemd, maar dat u desondanks voor de pakketten van automatische verlengingen blijft stemmen?2
Ik zou inderdaad graag zien dat er geen sprake zou hoeven te zijn van automatische verlengingen. Tegelijkertijd moeten we ons ook houden aan de bindende afspraken die in Europees verband zijn gemaakt waar het gaat om herbeoordelingen binnen een bepaalde termijn af te ronden. En waarbij is afgesproken dat de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van werkzame stoffen zorgvuldig is in de richting van de aanvragers en de gebruikers van deze stoffen, indien de vertraging buiten schuld van de aanvrager heeft plaatsgevonden. Daarnaast speelt voor mij mee dat in de betreffende pakketten van middelen ook veel stoffen zitten die we graag willen behouden, zoals laag-risico stoffen.
Erkent u dat een stemverklaring tegen een van de schadelijke stoffen uit het pakket – terwijl u wel voor verlenging van het pakket als geheel stemt – een machteloos en vooral symbolisch signaal is?
Nee, een stemverklaring is nooit machteloos want hiermee laat ik de Europese Commissie en lidstaten zien wat mijn standpunt is. Er is een toenemend aantal lidstaten dat bezwaar maakt tegen de procedurele tijdelijke verlengingen van stoffen.
Erkent u dat u met de uitspraak «Het is mij een doorn in het oog dat wij elke keer over zo’n pakket moeten stemmen, en niet voor de aparte middelen. Die discussie heb ik nog niet gewonnen in Europa» de indruk wekt dat de oorzaak van de automatische verlengingen (een vertraging in de toelatingsprocedure) uitsluitend bij Europa ligt, zonder dat u daar iets tegen kunt doen?3
Ik heb bij de Europese Commissie erop aangedrongen om individueel over de tijdelijke verlengingen van stoffen te stemmen. De Europese Commissie houdt echter vast aan stemmingen in pakketvorm. Ik ben niettemin van mening dat het helpt om mij uit te blijven uitspreken over zaken waarvan ik vind dat ze anders moeten, zoals het stemmen over individuele middelen in plaats van over pakketten, ook als het niet gelijk lukt om dat in Europees verband voor elkaar te krijgen. Dat het zo werkt in Europa kan ik niet veranderen, maar ik kan wel, bijvoorbeeld door een stemverklaring af te geven, het Nederlandse standpunt hierin blijven benadrukken. En dat zal ik ook blijven doen.
Het stemmen over pakketten in plaats van over individuele stoffen staat overigens los van de oorzaken van de vertragingen bij herbeoordelingen. In het kader van de evaluatie van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 heeft de Europese Commissie verbeterpunten benoemd om de oorzaken van die vertragingen waar mogelijk weg te nemen, zoals het wegnemen van onduidelijkheden in de EFSA bevindingen, verbeterde collegiale toetsing en het enkel accepteren van volledige aanvragen van hoge kwaliteit.
Kunt u bevestigen dat uit de fact finding-missie van de Europese Commissie naar de implementatie van de biocidenverordening door lidstaten blijkt dat het Nederlandse College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) 60% van alle aanvragen voor toelatingen van biociden in de EU beoordeelt?4
Het Ctgb is één van de grotere toelatingsautoriteiten in Europa en handelt een relatief groot aandeel van de Europese aanvragen af. In de beleidsreactie op de fact finding-missie (Kamerstuk 28 858, nr. 510) wordt gespecificeerd dat het gaat om 60% van de toelatingen die gelden voor de gehele Unie. Dit is een speciaal type biocide-toelating. Het Ctgb werkt daarnaast ook aan andere soorten aanvragen en daar is het Nederlandse aandeel lager dan 60%, maar ook bij deze aanvragen is het aandeel groter dan de «fair share» waar Nederland voor moet staan als lidstaat.
Kunt u bevestigen dat uit bovengenoemde fact finding-missie blijkt dat er vertragingen plaatsvinden in het beoordelingsproces voor biociden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb als reactie hierop onder andere medewerkers heeft overgeplaatst van aanvragen voor landbouwbestrijdingsmiddelen naar biociden-aanvragen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het Ctgb heeft een aantal medewerkers die werkten aan gewasbeschermingsmiddelen breder ingewerkt, en deze medewerkers beoordelen dus zowel aanvragen voor gewasbeschermingsmiddelen als aanvragen voor biociden. Medewerkers hebben dus de verbreding gemaakt naar aanvragen voor biociden, maar worden niet uitsluitend op biocidendossiers ingezet. Door de inzetbaarheid van medewerkers te verbreden kan het Ctgb beter inspelen op veranderingen in het werkaanbod tussen gewasbeschermingsmiddelen en biociden en dat vind ik positief.
Kunt u bevestigen dat Nederland, Duitsland, Frankrijk en, tot voor kort, het Verenigd Koninkrijk samen 80% van de Europese toelatingsaanvragen voor landbouwbestrijdingsmiddelen voor hun rekening namen?5
De Europese Commissie geeft in haar rapport over de evaluatie van de Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EG) 1107/2009 aan dat sommige landen meer dan anderen bijdragen aan het functioneren van het Europese systeem van stofgoedkeuring. De analyse van de Europese Commissie toont dat Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk in de periode tussen 2011 en 2018 tezamen 60% van de aanvragen van nieuwe werkzame stoffen hebben beoordeeld (resp 23%, 20% en 17%).
Welk percentage van de Europese aanvragen voor toelating of vernieuwing van landbouwbestrijdingsmiddelen wordt nu door het Ctgb beoordeeld?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u bevestigen dat de beoordelende instanties van verschillende lidstaten met elkaar concurreren (ze worden namelijk betaald voor de beoordelingen) waardoor het Ctgb een prikkel heeft om zijn diensten goedkoop aan te bieden? Zo ja, deelt u het inzicht dat dat kan leiden tot onderbezetting en daardoor vertragingen in toelatingsprocedures?
Nee. Zoals vastgelegd in artikel 10 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden brengt het Ctgb kostendekkende tarieven in rekening. De Gewasbeschermingsmiddelenverordening biedt aanvragers de ruimte om te kiezen in welke lidstaat zij hun aanvraag indienen. Het Ctgb onderzoekt periodiek hoe aanvragers tegen het werk van het Ctgb aan kijken. Daaruit blijkt dat aanvragers het Ctgb vooral kiezen vanwege het kennisniveau van de beoordelaars, de kwaliteit van de beoordeling, transparantie, toegankelijkheid en specifiek om de specialistische kennis op het terrein van werkzame stoffen van biologische oorsprong.
Deze systematiek van kostendekkende tarieven wordt in de meeste lidstaten niet gehanteerd. De Europese Commissie heeft alle lidstaten opgeroepen een dergelijke systematiek in te richten, zodat de toelatingsautoriteiten hun kosten in rekening kunnen brengen bij aanvragers, hun capaciteit beter in lijn kunnen brengen met de vraag wat moet leiden tot een evenwichtiger verdeling van aanvragen over de lidstaten.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op feitelijke vragen heeft geschreven: «De reden voor de vertragingen liggen veelal niet bij EFSA, maar bij de beoordelende instanties van lidstaten»?6
Ja. Inmiddels heeft de Europese Commissie het rapport over de evaluatie van de Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EG) 1107/2009 gepubliceerd. Daarin benoemt de Commissie verbeterpunten in alle stappen van het proces: bij de rapporterend lidstaat, bij EFSA en bij de Europese Commissie.
Welk percentage van de beoordelingsprocedures van het Ctgb loopt vertraging op, leidend tot automatische verlengingen, en hoe verhoudt dit percentage zich tot dat van bevoegde autoriteiten van andere lidstaten?
Alle toelatingsautoriteiten in de EU, waaronder het Ctgb, kampen met vertragingen. Een rapportage7 van de Europese Commissie over de hernieuwing van werkzame stoffen laat zien dat het Ctgb gemiddeld goed scoort. Alleen enkele lidstaten met kleine toelatingsautoriteiten en een beperkt werkaandeel (Slovenië, Litouwen, Ierland) scoren iets beter. Bij alle lidstaten ligt het gemiddelde echter boven de wettelijke termijn. Aangezien er ook sprake is van vertraging in de processtappen om te komen tot besluitvorming (bij EFSA en Europese Commissie) leidt dit in alle gevallen tot de noodzaak de goedkeuringstermijn van de werkzame stof tijdelijk te verlengen zoals de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 voorschrijft.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb verantwoording aan u af moet leggen en dat u daarmee invloed heeft en verantwoordelijkheid draagt voor de werkzaamheden van het Ctgb?
Het Ctgb heeft als zelfstandig bestuursorgaan een eigenstandige bevoegdheid om invulling te geven aan de taken die zijn vastgelegd in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De verantwoordelijkheid voor het functioneren en de continuïteit van het Ctgb ligt bij de Minister van LNV. De door het Ctgb vastgestelde begroting voor het komende jaar en de jaarrekening van het afgelopen jaar moeten door de Minister van LNV als «eigenaar» worden goedgekeurd.
Kunt u bevestigen dat u in mei 2020 een brief van de Europese Commissie heeft ontvangen waarin u gewaarschuwd wordt dat de Nederlandse bevoegde autoriteit (dus het Ctgb) de toelatingsprocedures op tijd uit moet voeren, omdat de vertragingen nu leiden tot «unjustified extensions op approvals»? Zo ja, hoe beoordeelt u deze reprimande?7
Ja, alle lidstaten hebben een brief ontvangen waarin de Europese Commissie ingaat op het probleem van het niet tijdig afronden van herbeoordelingen. Ik onderken het probleem dat herbeoordelingen binnen Europa niet tijdig worden afgerond en zie tegelijkertijd dat het Ctgb haar capaciteit de afgelopen jaren flink heeft vergroot. Dit wordt bevestigd door het feit dat Nederland een van de drie lidstaten is die het grootste aantal werkzame stoffen (her)beoordelen binnen de EU. Tevens roept de Europese Commissie in de brief op om kostendekkende tarieven voor aanvragers te hanteren, wat in Nederland reeds is opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vragen 14 en 15, waaruit blijkt dat de oorzaken van vertragingen niet alleen bij de bevoegde autoriteiten van lidstaten liggen.
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie erop wijst dat het Ctgb de benodigde middelen hiervoor dient te verhalen op de aanvragers van de toelatingen?
Ja, zie ook mijn antwoorden op vragen 13 en 17.
Erkent u dat de Europese Commissie in deze brief waarschuwt voor een inbreukprocedure («decisive legal action») wanneer regels systematisch geschonden worden? Hoe beoordeelt u dit?
De Europese Commissie benoemt deze mogelijkheid in het algemeen en niet specifiek waar het gaat over de termijnen van herbeoordelingen.
Welke actie gaat u ondernemen om te garanderen dat het Ctgb toelatingsprocedures op tijd afhandelt, waardoor Nederland niet langer de oorzaak is van automatische verlengingen?
Europese aanvragen kunnen bij iedere lidstaat ingediend worden. Het tijdig beoordelen van deze aanvragen en de besluitvorming daarover is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de lidstaten, EFSA en de Europese Commissie. Het Ctgb levert naar verhouding al een grote bijdrage aan het beoordelen van aanvragen en doet dat als een van de snelsten. Een belangrijke oorzaak voor de vertragingen is het tekort aan specialistische beoordelingscapaciteit in Europa en een scheve verdeling van het werk over de lidstaten. Dit probleem is vergroot door het vertrek van het Verenigd Koninkrijk en het steeds complexer worden van aanvragen die daardoor steeds meer beoordelingscapaciteit vergen. De Europese Commissie heeft alle lidstaten opgeroepen om de beoordelingscapaciteit te vergroten om de vertragingen terug te dringen.
Het Ctgb heeft de afgelopen jaren de beoordelingscapaciteit vergroot. Om vertragingen verder terug te dringen zet het Ctgb in op gecontroleerde groei, optimaliseren van de beoordelingsprocessen en het (tijdelijk) beperken van de instroom van nieuwe aanvragen.
Met deze maatregelen kunnen vertragingen worden beperkt. Het is echter ook duidelijk dat vertragingen bij de (her)beoordeling van werkzame stoffen niet op korte termijn zullen zijn opgelost mede omdat het een gedeelde verantwoordelijkheid van lidstaten, EFSA en Europese Commissie betreft. Ik steun daarom van harte de verbeterpunten die de Europese Commissie heeft voorgesteld in het kader van de evaluatie van de gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 om de vertragingen bij (her)beoordelingen aan te pakken en zal indien nodig oproepen om met nadere plannen te komen.
Bent u voornemens sancties te verbinden aan vertragingen vanuit het Ctgb? Zo nee, waarom niet?
Ik heb vertrouwen in het Ctgb dat de laatste jaren al diverse maatregelen heeft genomen en zich tot het uiterste inspant om vertragingen te beperken. Het is een gezamenlijk Europees probleem. Zie ook mijn antwoorden op vragen, 13, 14, 15 en 20.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het Ctgb de kosten voor het op tijd uitvoeren van het werk verhaalt op de aanvragers?
Het Ctgb doet dat al. Zie ook de antwoorden op vragen 13 en vraag 17.
Het advies van de Raad van Europa over aandacht voor de Limburgse taal |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Kelly Regterschot (VVD), Rens Raemakers (D66), Dion Graus (PVV), Gijs van Dijk (PvdA), Geert Wilders (PVV), Lilianne Ploumen (PvdA), Emiel van Dijk (PVV), Frank Wassenberg (PvdD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het advies van de Raad van Europa over aandacht voor de Limburgse taal?1
Ja.
Deelt u de mening van de Raad van Europa dat de Limburgse taal en andere streektalen meer aandacht dienen te krijgen van de regering?
Onlangs is de 6e monitoringscyclus voor het Europees Handvest afgerond. De evaluatie van de Raad van Europa (RvE) was overwegend positief. De RvE constateert op een aantal punten vooruitgang ten opzichte van de vorige cyclus, met name op het gebied van het promoten van het Limburgs, contact met sprekers van andere talen, wederzijds begrip tussen diverse taalgroepen en het in acht nemen van wensen vanuit de taalgroep.
De regering heeft ruime aandacht voor het Limburgs en de andere streektalen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als coördinerend departement nauw contact met de provincie Limburg over het Limburgs en de lokale overheden betrokken bij de andere streektalen. In 2019 sloot ik met de provincie het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. De provincie heeft een voortrekkersrol met betrekking tot het ontwikkelen van Limburgs taalbeleid. Het ministerie schakelt indien nodig met andere betrokken departementen.
Naar aanleiding van de terugkerende aanbeveling van het comité van experts van de Raad van Europa, over het ontbreken van dialoog met de taalgroepen, organiseerde het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2017 bovendien een eerste Streektalensymposium. In 2019 heeft het symposium een vervolg gekregen. Doel van de symposia is om beleidsmakers, sprekers, taalinstituten en experts van de erkende, regio-gebonden talen (Fries, Nedersaksisch en Limburgs) om het jaar samen te brengen en kennis en ervaringen uit te wisselen over diverse thema’s. In 2021 vindt een volgend symposium plaats. Dit wordt in overleg met betrokken taalorganisaties, overheden en wetenschappers georganiseerd.
Wat doet de regering op dit moment voor de Limburgse taal?
De Wet op het primair onderwijs (artikel 9 lid 12 Wet op het Primair Onderwijs) maakt het mogelijk het Limburgs mede als voertaal, naast het Nederlands, in het primair onderwijs te gebruiken. Dit is eveneens het geval voor de kinderopvang (artikel 55, lid 1 Wet Kinderopvang). In het voortgezet onderwijs kan het Limburgs, in aanvulling op de verplichte lesstof, vakken en andere programmaonderdelen worden aangeboden.
In 2019 sloot het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met Provincie Limburg een convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. Het convenant erkent de Limburgse taal als een wezenlijke, volwaardige en zelfstandige regionale taal in Nederland. Deze erkenning is complementair aan de erkenning onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. In het convenant is afgesproken dat de provincie Limburg met betrekking tot het ontwikkelen van het Limburgs taalbeleid een voortrekkersrol heeft, waarbij de provincie zelf bepaalt waar op passende wijze aandacht gegeven kan worden aan de bescherming van het Limburgs. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vervult daar waar mogelijk een complementaire rol. Het ministerie heeft bij de ondertekening van het convenant een bedrag van € 25.000 beschikbaar gesteld aan de provincie voor de bevordering van de Limburgse taal.
Provincie Limburg is op verzoek van diverse taalorganisaties in Limburg gestart met de doorontwikkeling van het taalveld. Verjonging, modernisering en professionalisering zijn hierin belangrijke uitgangspunten. Dit wordt ondersteund door het Huis voor de Kunsten Limburg, dat hiervoor een plan van aanpak aan het ontwikkelen is. Inhoud en vormgeving vindt samen met taalorganisaties plaats, maar ook met partners uit verschillende domeinen zoals cultuur, bibliotheken en onderwijs. Voor een toekomstbestendig taalbeleid moet de rol van professional en vrijwilliger duidelijk zijn. Het streektaalveld moet gemoderniseerd worden en zich slagvaardig op partners, de jeugd én de toekomst van de Limburgse taal gaan richten.
Hoe is de regering van plan om het gebruik van de streektaal te bevorderen?
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal onderschrijft de wenselijkheid van het volwaardig bestaan van het Limburgs als regionale taal in levend gebruik, in gesproken zowel als in geschreven vorm, ten einde het gebruik van de taal te stimuleren. Het convenant moet bijdragen aan de verbetering van het imago van het Limburgs en de gebruiksmogelijkheden stimuleren zodat oudere generaties sprekers eerder gemotiveerd zijn hun taal door te geven aan jongere generaties en jongeren meer gemotiveerd raken het Limburgs te (blijven) gebruiken. In de beantwoording van vraag 3 is reeds aangegeven dat het primaat van de ontwikkeling van beleid met betrekking tot het Limburgs ligt bij de provincie Limburg. Daar waar een praktische of complementaire rol weggelegd kan of moet zijn voor de rijksoverheid ben ik bereid deze te vervullen of doen vervullen.
In welke mate werkt de regering aan het erkennen van het Limburgs als overheidstaal?
De regering werkt niet aan het erkennen van het Limburgs als overheidstaal. Dit is geen deel van de erkenning van de taal onder deel II van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden of het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. Het convenant is niet gericht op de totstandkoming van nieuwe verplichtingen, maar op het bevorderen van het gebruik van het Limburgs.
Welke tastbare resultaten heeft het door de Minister erkennen van het Limburgs als officiële streektaal opgeleverd?
Naar aanleiding van de ondertekening van het Convenant Limburgse taal in november 2019 heeft Provincie Limburg besloten de bijdrage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van € 25.000 te verdubbelen. Het beschikbare budget van € 50.000 zal worden besteed aan initiatieven die het gebruik van de Limburgse taal stimuleren. Dit zal gebeuren door middel van een prijsvraag, van waaruit uiteindelijk vier initiatieven beloond zullen worden met een bijdrage van € 12.500. De provincie richt zich in deze prijsvraag op initiatieven voor de nieuwe, jonge, Limburgers (0–12 jaar). De provincie verwacht in maart 2021 de winnende initiatieven van de prijsvraag bekend te kunnen maken. Het Provinciebestuur maakt zich veel zorgen over het feit dat kinderen in peuterspeelzalen standaard vaak slechts Nederlandstalig toegesproken worden. Door partijen in de kinderopvangsector wordt gewerkt aan pilots om hier meer Limburgs toe te passen. Meertaligheid vanuit het Limburgs als eerste of tweede taal en de sociaal-emotionele veiligheid van kinderen staan hierbij centraal. De provincie wil al doende ervaren wat het toepassen van het Limburgs, naast het Nederlands, doet. Dit staat ook opgenomen in de beleidsbrief Erfgoed 2020–2021 «Erfgoed leeft!»2 van de provincie Limburg.
Kunt u deze vragen van de Limburgse Kamerleden, die dit advies van de Raad van Europa onderschrijven, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De stikstofcrisis en het gebrekkig toezicht op en handhaving van dieraantallen en natuurvergunningen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «De cijfers zijn wat diffuus», «Toezicht op veehouderij rammelt» en «Ten koste van mens en milieu»?1, 2, 3
Ja.
Kunt u bevest igen dat u verantwoordelijk bent voor de landelijke natuurkwaliteit en erkent u dat de verschillende aspecten van de stikstofcrisis (waaronder natuurbehoud, de stikstofuitstoot van verschillende sectoren en het toezicht op overtredingen op de Wet natuurbescherming) onder uw verantwoordelijkheid vallen?
Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Deze verantwoordelijkheid is belegd bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De verantwoordelijkheid voor het natuurbeleid en de uitvoering daarvan is gedecentraliseerd naar de provincies en daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk en provincies.
Kunt u bevestigen dat een derde van de onderzochte veehouders meer stikstof uitstootte dan waar zij een vergunning voor hadden (soms tot wel vijf keer zo veel)? Zo ja, wat is uw reactie daarop?4
Deze artikelen gaan over de verschillen die gezien worden tussen de milieuvergunning, de natuurvergunning en de berekening van de stikstofuitstoot op basis van gemelde dieraantallen en productierechten. Het onderzoek waar uw Kamer naar verwijst kan ik niet op juistheid controleren. De provincies is in de meeste gevallen bevoegd gezag voor de wet Natuurbescherming, zij geven de vergunningen af en dragen zorg voor de handhaving.
Kunt u bevestigen dat in bijna de helft van de onderzochte gemeenten boeren zelf maar half zo veel dieren opgeven bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) dan waarvoor vergunningen zijn uitgegeven?
Het is mogelijk dat de milieuvergunning meer ruimte biedt voor dieren dan een veehouder daadwerkelijk houdt. De milieuvergunning geeft vooral aan hoeveel ontwikkelruimte de veehouder had ten tijde van de aanvraag. Vaak is deze aanvraag gedaan met het oog op plannen om in de toekomst te groeien en is de vergunde stalcapaciteit niet volledig gerealiseerd. Indien een veehouder de gerealiseerde stalruimte wil opvullen is het wel zaak om het benodigde aantal productierechten te verwerven.
Ook zijn er veel geldende vergunningen waarin stallen zijn opgenomen die niet meer in gebruik zijn of reeds gesloopt. Deze vergunningen vervallen niet automatisch, maar moeten actief worden ingetrokken door het bevoegd gezag. Dit gebeurt in de praktijk vaak niet, omdat de veehouder de stal op zijn vergunning wil behouden met het oog op de toekomst en het behouden van eventuele rechten.
Hiermee zie ik teveel mogelijke verklaringen voor verschillen tussen de vergunde ruimte en de opgegeven diertallen om uw mening te onderschrijven.
Kunt u bevestigen dat woordvoerders van de Omgevingsdienst Twente, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Openbaar Ministerie (OM) stellen dat een verschil van 50% tussen de dieraantallen en de vergunning in werkelijkheid nauwelijks voorkomt en dus kan duiden op fraude? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Een verschil van 50% hoeft niet te duiden op fraude. Het is in zichzelf niet vreemd dat een veehouder een milieuvergunning aanvraagt voor meer dieren dan dat hij op dat moment houdt. Het kan zelfs zo zijn dat de ruimte in de vergunning groter is dan zijn stalcapaciteit. Het kan passen in plannen om in de toekomst te groeien. Indien een veehouder deze ruimte wil opvullen is het wel zaak om het benodigde aantal productierechten te verwerven.
De ruimte die een milieuvergunning biedt zegt vooral iets over de ruimte die een individuele veehouder op die locatie heeft. Hiervoor zijn wel productierechten nodig. Dat aantal is begrensd en dat betekent dus dat de groei van een veehouder op één locatie ten koste gaat van de productieruimte op een andere locatie.
In het artikel waar naar wordt gerefereerd wordt gesteld dat het verschil tussen de ruimte die milieuvergunningen bieden en het daadwerkelijk aantal gehouden dieren tot uiting zou moeten komen in lege stallen. Een verklaring waar niet over wordt gesproken in het artikel is dat de stalcapaciteit, waar op basis voor de milieuvergunning ruimte zou zijn, simpelweg nog niet is gerealiseerd.
Kunt u bevestigen dat er voor veehouders een perverse prikkel bestaat om te frauderen bij het doorgeven van de dieraantallen aan RVO, omdat bij minder dieren minder dierrechten betaald hoeven te worden, terwijl de pakkans zeer klein is? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Ik vind fraude in alle gevallen een zeer kwalijke zaak, zeker ook richting ondernemers die zich wel netjes aan de regels houden. Door de pakkans te vergroten en met stevige (financiële) consequenties te confronteren neemt de fraudeprikkel af. De pakkans wordt vergroot door risico gebaseerd te controleren met gebruikmaking van gecombineerde datastromen. Het is een continu proces om dit te verbeteren en verder te optimaliseren. In de herbezinning van het mestbeleid is een van de doelen om de mestketen transparanter te maken en de uitvoering en handhaving te vereenvoudigen.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) jaarlijks gemiddeld slechts 2% van de veehouderijen inspecteert? Hoe beoordeelt u dat in het licht dat een woordvoerder van het OM stelt «overspoeld» te worden met signalen van fraude?5
De toezichtsintensiteit van de NVWA varieert per thema. Zoals uw Kamer in de verantwoordingsrapportage 2019 kan lezen ligt de toezichtsintensiteit bij de mestregelgeving, waar deze artikelen de nadruk op leggen, op 5%. Dit toezicht wordt risicogericht ingezet om de effectiviteit zo groot mogelijk te laten zijn.
Heeft u gezien dat de NVWA in 2019 een nulmeting heeft uitgevoerd in de vleeskuikensector om te controleren in hoeverre deze sector zich aan de regels houdt?6
Ja.
Heeft u gezien dat van de inspecties bij bedrijven met een regulier vleeskuikenras slechts 43% akkoord was, wat inhoudt dat 57% van de onderzochte bedrijven zich niet aan de dierenwelzijnswetgeving houdt?
Ik heb geconstateerd dat 57% van de a-selecte controles bij reguliere vleeskuikenrassen niet akkoord was, waarbij er een verscheidenheid aan administratieve en fysieke overtredingen geconstateerd is.
Heeft u gezien dat een van de meest voorkomende overtredingen die daarbij werd aangetroffen was dat er meer dieren werden gehouden dan de toegestane 18 tot 21 vleeskuikens per vierkante meter? Hoe beoordeelt u deze resultaten?
Overtreding van de toegestane bezettingsgraad is één van de meest geconstateerde fysieke overtredingen van de regelgeving voor het welzijn vleeskuikens. Ik hecht sterk aan de naleving van de dierenwelzijnsregels, daarin is dit een belangrijk signaal.
Is bij deze inspecties in de vleeskuikensector ook gecontroleerd of er niet meer dieren werden gehouden dan opgegeven bij de RVO, of waarvoor de houder dierrechten bezat? Zo ja, wat waren hiervan de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Deze inspecties zijn uitgevoerd vanuit het domein dierenwelzijn. De controles op overbezetting gaan op koppelniveau, het totale levende gewicht van vleeskuikens die tegelijkertijd in de stal per vierkante meter bruikbare oppervlakte aanwezig zijn. De opgave bij RVO en de dierrechten worden bepaald op aantallen dieren. Bij deze inspecties wordt gebruik gemaakt van andere normen en selectiecriteria, daarom is nu niet gekeken naar de opgave bij RVO of de dierrechten.
Dierrechtencontroles vallen onder het domein meststoffen, zo ook voor pluimvee. Bedrijven worden geïnspecteerd die vermoedelijk meer dieren houden dan het op het bedrijf rustende dierrecht. Deze controles vinden risicogericht plaats. Jaarlijks maakt de NVWA keuzes op welke thema ’s de beschikbare inspectiecapaciteit wordt ingezet.
Kunt u bevestigen dat de modellen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor het berekenen van de stikstofuitstoot grotendeels gebaseerd zijn op het aantal dieren dat de boeren zelf bij de RVO opgeven? Zo ja, hoe beoordeelt u dat in het licht dat hier eenvoudig mee kan worden gefraudeerd?
Het RIVM gebruikt als input voor haar modellen de stikstofuitstoot van de landbouw uit de Emissieregistratie. Deze stikstofuitstoot wordt jaarlijks berekend met het NEMA-model (NEMA staat voor Nationaal Emissiemodel voor Ammoniak). Over deze berekening wordt gerapporteerd in Emissies naar lucht uit de landbouw door Wageningen University & Research (WUR), dat de berekening uitvoert onder begeleiding van de werkgroep NEMA van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM). De berekeningen van emissies uit de landbouw en uit stallen zijn gebaseerd op een veelheid van metingen en aannames en wordt jaarlijks verbeterd op basis van nieuwe inzichten en gegevens. Hiermee hebben we een robuust model voor de uitstoot en depositie van stikstof in Nederland.
Is het waar dat aanvragers van natuurvergunningen in de praktijk kunnen kiezen wie het bevoegd gezag is: de gemeente (wanneer het onderdeel «natuur» wordt opgenomen in de omgevingsvergunning) of de provincie (wanneer het om een aparte vergunning op basis van de Wet natuurbescherming gaat)? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze constructie bestaat en of u dit wenselijk vindt?
Aanvragers kunnen niet kiezen wie het bevoegd gezag is. Op basis van de Wet natuurbescherming is de provincie primair het bevoegd gezag. Er zijn echter specifieke uitzonderingen waarvoor het Ministerie van LNV bevoegd gezag is. De bevoegdheid van het Ministerie van LNV is vastgelegd in artikel 1.3 van het Besluit natuurbescherming. De aanvrager van een natuurvergunning kan er echter wel voor kiezen om zijn aanvraag via de gemeente procedureel te laten aanhaken bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning dan wel om die natuurvergunning apart bij de provincie of het Ministerie van LNV aan te vragen. Dit verandert echter niets aan wie het bevoegd gezag is, als de gemeente de aanvraag behandelt dient de provincie een verklaring van geen bedenking af te geven.
Kunt u bevestigen dat het mogelijk is dat een bedrijf wel een omgevingsvergunning aanvraagt en krijgt, maar geen natuurvergunning aanvraagt? Welke instantie ziet er actief op toe dat een bedrijf een natuurvergunning aanvraagt wanneer deze nodig is?
Het is inderdaad mogelijk om deze vergunningen los van elkaar aan te vragen. Er zijn situaties waarbij wel een omgevingsvergunning, maar geen natuurvergunning nodig is, en dat geldt ook andersom. Een aanvrager is daarbij niet verplicht om, als hij of zij beide vergunningen nodig heeft, deze gelijktijdig aan te vragen. Een bedrijf is altijd zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van de benodigde vergunningen. Toezicht en handhaving met betrekking tot de vraag of een bedrijf over de juiste vergunningen beschikt gebeurt altijd door of namens het bevoegd gezag. Dat is bij de natuurvergunning over het algemeen de provincie.
Kunt u bevestigen dat als gevolg van deze constructie provincies geen compleet beeld hebben van het aantal veehouderijen binnen de provincie en daarmee van de stikstofuitstoot?
Het aantal veehouderijen wordt in de berekening van de stikstofuitstoot niet gebaseerd op vergunningen, maar op basis van andere gegevens, zoals de Gecombineerde Opgave van RVO. Niet elke veehouderij heeft namelijk een natuurvergunning nodig, bijvoorbeeld wanneer ze al in bedrijf waren voor aanwijzing van een Natura 2000-gebied. Deze bedrijven worden echter wel meegenomen in de berekening van de stikstofuitstoot, beschikbaar op Emissieregistratie.nl en in de jaarlijkse rapportage van de Emissies naar de lucht uit de landbouw van Wageningen University & ResearchWUR, in samenwerking met CBS, RIVM en PBL en in opdracht van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet. Op basis van nieuwe inzichten en nieuwe jaarlijkse (bedrijfs)gegevens wordt de stikstofuitstoot van de landbouw jaarlijks berekend met het NEMA-model (NEMA staat voor Nationaal Emissiemodel voor Ammoniak) en door eerdergenoemde partijen opgeleverd aan de Emissieregistratie. De depositie van stikstof wordt op basis van deze gegevens berekend door het RIVM en geschaald aan de metingen van stikstof. Middels de Grootschalige Depositiekaarten Nederland en de AERIUS-producten hebben provincies en het Rijk zicht op de totale stikstofdepositie in Nederland dan wel in de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Beaamt u dat zelfs wanneer provincies de gegevens van alle natuurvergunningen zouden hebben, dit nog geen zeker beeld geeft van de werkelijke stikstofuitstoot, omdat een aanzienlijk deel van de veehouderijen meer uitstoot dan vergund?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 15.
Op welke manier hebben provincies zicht op de totale stikstofuitstoot en -depositie in hun provincie, wanneer zij niet het bevoegd gezag zijn over alle uitgegeven natuurvergunningen en deze bovendien nauwelijks controleren en handhaven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 15.
Hoe kunnen provincies en het Rijk sturen op de stikstofuitstoot en -depositie wanneer deze cijfers niet centraal geregistreerd en gecontroleerd worden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 15.
Deelt u de mening dat het in het kader van de stikstofcrisis ontoelaatbaar is dat de aanvraagprocedure en de registratie van natuurvergunningen, alsmede het toezicht erop, niet eenduidig en centraal georganiseerd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan veranderen?
Als een bevoegd gezag een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming afgeeft, dient hij de zekerheid te hebben verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet aantast. De Natura 2000-gebieden waarover hij deze zekerheid moet hebben zijn niet beperkt tot één provincie, maar omvat alle Natura 2000-gebieden waarop een project een effect kan hebben. Hiervoor hebben de provincies een adequate werkwijze en samenwerking georganiseerd. Het bevoegd gezag oefent op de wijze toezicht uit op de projecten waarvoor zij een vergunning heeft afgegeven. Een centrale aanvraagprocedure, centrale registratie van natuurvergunningen en centraal toezicht heeft geen toegevoegde waarde. Een gecentraliseerde procedure neemt de dossierkennis juist weg bij de toezichthoudende regionale omgevingsdiensten, waardoor synergie niet meer tot stand komt. Ik zie daarom geen meerwaarde van een stelselwijziging.
Hoe kunnen provincies en het Rijk bepalen hoeveel «stikstofruimte» er te vergeven is voor vergunningen, wanneer de werkelijke stikstofuitstoot zo ver af kan liggen van de uitstootgegevens in vergunningen?
Ten tijde van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) was er een hoeveelheid stikstofruimte voor vergunningen beschikbaar. Momenteel dient voor elke activiteit die vergunningplichtig is op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb), of wel waar sprake is van een toename van de stikstofdepositie in een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied, in beginsel een Passende Beoordeling plaats te vinden. Aan de hand van het rekeninstrument AERIUS kan met een projectberekening worden bepaald of dit het geval is en of er een vergunning kan worden verleend. Er is dus geen sprake van stikstofruimte die kan worden vergeven.
Kunt u bevestigen dat in Noord-Brabant tot eind 2020 het project Intensivering Toezicht veehouderijen (ITV) loopt, met als doel om binnen drie jaar alle veehouderijen binnen de deelnemende gemeentes minstens één keer gecontroleerd te hebben op milieu en natuurregelgeving?
Ja, dit klopt.
Kunt u bevestigen dat bij deze ITV tot nu toe bij 53% van de gecontroleerde veehouderijen minstens één natuur- of milieuovertreding is geconstateerd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze bevinding?7
Dit cijfer klopt, maar verdient wel enige context. De Statenmededeling tijdens de Statenvergadering van de provincie Noord-Brabant op 15 juni 2020 waar uw Kamer naar verwijst licht toe dat de aard van de overtredingen heel breed is en het veelal administratieve fouten betreft. Bij 8% van de gecontroleerde bedrijven heeft een lichte overtreding plaatsgevonden waarbij de ondernemers alleen zijn geïnformeerd. 43% van de controles leidde tot een bestuurlijke waarschuwing en een termijn om de overtreding op te lossen, waarna hercontrole volgt. In 2% van de controles is direct sprake van een bestuurlijk en/of strafrechtelijk optreden. Dit is niet afwijkend van andere sectoren.
Zijn er andere provincies met vergelijkbare projecten als de ITV? Zo ja, welke?
Wij kennen geen vergelijkbare projecten bij andere provincies.
Wat is het vervolg op de ITV in Noord-Brabant na 2020, wanneer het project afloopt?
Medio volgend jaar wordt het project afgerond. De provincie geeft aan dat de lessen die geleerd zijn uit het traject »intensief toezicht» nu al worden toegepast in het reguliere toezicht veehouderijen. Dit biedt de provincie een goede basis voor een andere manier van controleren, namelijk risicogericht en informatiegestuurd. Dat kan op basis van de data die in de afgelopen twee jaar in de provincie zijn verzameld bij de 7.000 bedrijfsbezoeken die de omgevingsdiensten hebben afgelegd.
Met welke frequentie worden veehouderijen – waar geen speciaal project zoals de ITV loopt – landelijk gemiddeld gecontroleerd op natuur-, milieu en dierenwelzijnsregelgeving? Vindt u dat voldoende?
De frequentie van toezicht wordt bepaald door de verschillende handhavingsorganisatie in opdracht van het bevoegd gezag. Voor alle IPPC-bedrijven geldt een minimale controle frequentie van ten minste één controlebezoek per drie jaar bij beperkte milieurisico’s en ten minste één controlebezoek per jaar bij grote milieurisico’s. De NVWA plant haar toezicht risicogericht met een toezichtintensiteit van, 3% voor diergezondheid, 8% voor dierenwelzijn en 5% voor de mestregelgeving.
Deelt u de mening dat het in de huidige stikstofcrisis noodzakelijk is dat ieder bedrijf dat stikstofdepositie veroorzaakt minstens eens per drie jaar gecontroleerd wordt op de natuurvergunning en het aantal dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een dergelijke minimumeis stellen aan provincies voor het toezicht op natuurvergunningen en dierrechten?
De provincies houden toezicht op de Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunningen van agrarische bedrijven. Zij kunnen inschatten of het meerwaarde heeft om een bedrijf met een vast interval te controleren. Indien zij daar noodzaak toe zien, kunnen zij nu al frequenter toezicht houden. Ik zie daarom geen meerwaarde in het maken van specifieke afspraken met de provincies over de mate van toezicht op Wnb-vergunningen of eisen te stellen hieromtrent. Ten aanzien van dierrechten ondersteun ik de inspanningen van de NVWA om het risicogericht toezicht te optimaliseren.
De aanhoudende schade van neonicotinoïden in het milieu en voor dieren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bijengif imidacloprid vergiftigt het slootwater tussen de kassen» en «Neonicotinoids and decline in bird biodiversity in the United States»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het bijengif imidacloprid, dat alleen nog is toegestaan in gesloten kassystemen en als biocide, in 2019 op alle meetpunten van het waterschap Delfland boven de toegestane norm werd aangetroffen?
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft in 2019 op 54 locaties metingen verricht op de aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen. Op 9 van deze locaties is de werkzame stof imidacloprid aangetroffen boven de toegestane ecologische waterkwaliteitsnorm.
Kunt u bevestigen dat imidacloprid (alsmede thiamethoxam en clothianidine) verboden zijn voor open teelten vanwege de ernstige schadelijkheid voor insecten?
De goedkeuring van de drie genoemde stoffen is in 2018 beperkt tot gebruik in bedekte teelten vanwege de risico’s voor bijen bij toepassingen in de onbedekte teelt van verschillende gewassen. Inmiddels zijn thiamethoxam en clothianidine binnen de EU niet meer goedgekeurd en zal de goedkeuring van imidacloprid binnen afzienbare tijd vervallen omdat de aanvraag voor verlenging van de goedkeuring door de aanvrager is ingetrokken.
Kunt u bevestigen dat insecten en andere dieren nu alsnog blootgesteld worden aan deze neonicotinoïden, aangezien deze gifstoffen in het slootwater aanwezig zijn?
Gewasbeschermingsmiddelen, die in de glastuinbouw worden toegepast, kunnen via verschillende emissieroutes (denk bijvoorbeeld aan percolatiewater, condenswater en schrobputjes) in het oppervlaktewater terecht komen. Dit kan ertoe leiden dat insecten en andere dieren aan deze middelen worden blootgesteld. Er zijn verschillende acties om de lozingen van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, zoals:
Hoewel alle partijen zich ervan bewust zijn, dat er een gezamenlijke opgave is om te komen tot een goede waterkwaliteit door het voorkomen van emissies van gewasbeschermingsmiddelen naar het milieu, zal dit punt met nadruk aandacht krijgen in gesprekken die komen met agrarische belangenorganisaties en het bevoegd gezag.
Op welke manier kan landbouwgif uit gesloten kassystemen toch in het oppervlaktewater terecht komen en op welke wijze kan dit voorkomen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Worden glastuinbouwers gecontroleerd op de vervuiling die zij mogelijk veroorzaken door het gebruik van imidacloprid, thiamethoxam en clothianidine? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, via gebiedsgericht monitoren en handhaven door verschillende waterschappen en via bedrijfsbezoeken door de verschillende omgevingsdiensten en waterschappen en de NVWA.
Kunt u bevestigen dat recent onderzoek aantoont dat het toenemende gebruik van neonicotinoïde landbouwgif in de VS afnames in vogelpopulaties veroorzaakt, waarbij vooral weidevogels hard geraakt worden?3
In het betreffende onderzoek concluderen de onderzoekers op basis van een statistische analyse dat de toename van het gebruik van neonicotinoïden in de VS gepaard gaat met de afname van de vogelbiodiversiteit, met name die van weidevogels.
Kunt u bevestigen dat neonicotinoïden toxischer zijn voor insecten en langer in de natuur achterblijven dan andere insecticiden?
Neonicotinoïden zijn een klasse van insecticiden, maar er is variatie binnen de klasse wat betreft de toxiciteit van de individuele stoffen voor verschillende insecten en de persistentie in het milieu. Dat geldt ook voor andere klassen insecticiden. Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 421) leidde de toepassing van de neonicotinoiden imidacloprid, thiamethoxam en clothianidine tot risico’s voor bijen. Daarom werd de toepassing destijds beperkt tot alleen gebruik in bedekte teelten. De toxiciteit voor bijen en de persistentie van deze stoffen was relatief hoog in vergelijking met andere neonicotinoiden (acetamiprid en thiacloprid) en andere insecticiden. Zo is de acute toxiciteit voor honingbijen van thiacloprid meer dan 4.500 keer lager en de persistentie bijna 57 keer lager in vergelijking met clothianidine. Dat verschillende stoffen tot dezelfde klasse behoren, wil dus niet zeggen dat deze ook dezelfde eigenschappen hebben. Vanwege variatie in eigenschappen tussen werkzame stoffen en de toepassing ervan wordt in de Europese goedkeuringsprocedure per stof bezien of het gebruik veilig is voor mens, dier en milieu. Bij de middeltoelating wordt dat opnieuw per middel getoetst.
Kunt u bevestigen dat de neonicotinoïden acetamiprid en sulfoxaflor in Nederland nog steeds toegelaten zijn voor open teelten?
Ja. Ik wil hierbij, zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 2020D26901), aangeven dat de werkzame stof sulfloxaflor niet behoort tot de neonicotinoiden, maar is ingedeeld in de klasse van de sulfoximines.
Hoe rijmt u de bescherming van (weide)vogels onder de Vogel- en Habitatrichtlijnen met de schade die deze dieren ondervinden door blootstelling aan neonicotinoïden op open teelten en in het oppervlaktewater?
Voor de Europese stofgoedkeuring wordt een risicobeoordeling uitgevoerd voor vogels, conform het betreffende Europese richtsnoer. Het richtsnoer gaat uit van gevoelige vogelsoorten die in landbouwgebieden voorkomen, zodat andere minder gevoelige soorten ook door de risicobeoordeling worden afgedekt.
Wordt in de Europese toelatingsprocedure voor landbouwgif getoetst op het effect van de stof op beschermde vogelsoorten?
Volgens de Vogelrichtlijn zijn alle vogels beschermd. Momenteel wordt het huidige Europese richtsnoer voor vogels en zoogdieren herzien onder leiding van EFSA. Nederland levert een actieve bijdrage aan deze herziening waarbij er ook specifieke aandacht voor kwetsbare vogelsoorten is.
Zo nee, kunt u bij de Europese Commissie pleiten voor een herziening van de toelatingsprocedure voor landbouwgif, zodat de effecten op beschermde diersoorten meegenomen worden?
Zie antwoord vraag 11.
Misleidende kindermarketing door de vee-industrie |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Kindermarketing door varkenshouderij – Varkens in Nood dient klacht in» en «Ophef over lespakket varkensindustrie op basisschool: «Walgelijk'»?1 2
Ja.
Kent u het rapport «120 misstanden in de Nederlandse varkenshouderij anno 2015»?3
Ja.
Erkent u dat de Nederlandse varkenshouderij er sindsdien onvoldoende op vooruit is gegaan? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak om de veehouderij verder te verduurzamen. Met deze brief heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over het ambitieuze programma van de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij (CoViVa) voor een duurzame en vitale varkenshouderij. Dit programma van CoViVa geeft voor mij invulling aan mijn visie over de omslag naar kringlooplandbouw voor de varkenssector.
Erkent u dat de campagne «The Pig Story» onvoldoende aandacht heeft voor het grote dierenleed in de varkenshouderij, zoals onder andere de vele verwondingen, infecties, kreupelheid, maagzweren, longontstekingen, blaasontstekingen, continue zwangerschap, verstoorde moeder-kindrelaties, ruimtegebrek, onmogelijkheid om te wroeten, onmogelijkheid om een modderbad te nemen, onhygiënische stallen, angst, depressies, gebrek aan afleiding, hittestress, stalbranden en het slachten van de varkens?4 5 Zo nee, waarom niet?
Hoewel de sector over haar eigen communicatie gaat, erken ik dat in het informatiemateriaal relatief weinig aandacht geschonken wordt aan dierenwelzijn.
Wat verstaat u zelf onder «eersteklas indoor huisvesting»?6
Uit het informatieboekje is het moeilijk op te maken wat er precies met «eersteklas indoor huisvesting» wordt bedoeld. In mijn beleid hanteer ik bijvoorbeeld de term «integraal duurzame stallen». Daaronder wordt verstaan stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidskenmerken in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van de regulier toegepaste stallen of systemen.
Kunt u zich voorstellen dat dit predicaat voor veel mensen niet te rijmen valt met beelden die de werkelijke leefomstandigheden in de Nederlandse varkenshouderij laten zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag vijf heb aangegeven, weet ik niet wat dit predicaat omvat. Ik heb dan ook geen oordeel over hoe mensen dit predicaat rijmen met de leefomstandigheden in de Nederlandse varkenshouderij.
Deelt u de mening dat het onterecht is dat de varkenshouderij in haar campagne spreekt van varkens als «luie» dieren? Zo nee, waarop baseert u dat?
In het informatieboekje bij het lespakket staat: «de zeug slaapt ongeveer 12 uur op een dag en ligt (slapend en dommelend) 16 tot 19 uur op een dag. Echt een lui varken dus!» Het is aan de makers van dit boekje om het gedrag van de zeug op deze wijze te typeren. Ik meen te lezen dat dit spreekwoordelijk wordt aangeduid.
Kunt u uitsluiten dat er voor deze campagne van de varkenshouderij gebruik is gemaakt van overheidssubsidies? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Desgevraagd heeft de sector mij (Minister LNV) laten weten dat de lespakketten volledig door varkenshouders zelf zijn gefinancierd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de varkenshouderij probeert om kinderen te misleiden door lespakketten te verspreiden in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
In de samenleving zijn er vele verschillen in opvatting over de agrosector in het algemeen en dierenwelzijn in het bijzonder. Gegeven de grondwettelijke vrijheid van onderwijs (artikel 23), de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren, bemoeit de overheid zich minimaal met de inhoud van het onderwijs. Alleen op hoofdlijnen worden kerndoelen en eindexameneisen vastgesteld. Het is de verantwoordelijk van scholen zelf om hun lesmaterialen te kiezen om het curriculum in de praktijk vorm te geven. Dat kan via methoden, additionele lesmaterialen, zelf ontwikkeld lesmateriaal en combinaties daarvan. Het staat elke partij vrij om lesmaterialen te ontwikkelen en aan te bieden.
Het is niet aan de overheid om bepaalde lesmaterialen uit te sluiten. De partij die materialen publiceert is zelf verantwoordelijk voor de inhoud en toonzetting. Het is aan scholen zelf om wel of niet gebruik te maken van bepaalde lesmaterialen. Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden.
Klopt het dat het bijpassende boekje met misleidend «lesmateriaal» naar alle Nederlandse basisscholen is gestuurd? Zo nee, kunt u een inschatting maken van het aantal scholen dat is lastig gevallen met deze kindermarketing door de varkensindustrie?
Volgens de website van POV hebben zij hun lespakket bekend gemaakt bij de basisscholen in Nederland. Dit is niet afgestemd met het Ministerie van LNV, noch met het Ministerie van OCW en de ministeries hebben hieraan ook geen medewerking verleend, en dat hoeft ook niet. Wij kunnen daarom ook geen inschatting maken hoeveel van de ruim 6.000 basisscholen daadwerkelijk het materiaal hebben ontvangen.
Gaat u het Nederlandse onderwijs waarschuwen voor deze misleidende kindermarketing door de varkenshouderij? Zo nee, waarom niet?
Nee, de overheid bemoeit zich niet met (extern, facultatief) lesmateriaal, zie ook vraag 9.
Met het onderwijs en bedrijfsleven zijn afspraken gemaakt in het convenant tegen sponsoring. Per 1 februari jl. is ook de Reclamecode voor Voedingsmiddelen aangescherpt (VWS, TK 32 793, nr. 391). Volgens de Reclamecode en het convenant mogen geen gezondheidsclaims aan producten worden toegekend als daar geen wetenschappelijke gronden voor zijn. Hier is dan ook geen sprake van in het lesmateriaal.
Erkent u dat het convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs niet heeft kunnen voorkomen dat scholen misleidende kindermarketing ontvingen vanuit de varkenshouderij?7 Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van promotie van materialen die leerlingen aanzet tot de koop of gebruik van een bepaald merk of product.
Welke extra stappen gaat u zetten om het verspreiden van misleidende kindermarketing door de vee-industrie te stoppen?
Het convenant over sponsoring is recent herzien en aangescherpt. Zie ook vraag 11a. Verder voorzie ik geen extra stappen.
Kent u het bericht «Agractie wil boeren voor de klas»?8
Ja.
Klopt het dat het Ministerie van LNV meebetaalt aan het programma «Boer in de klas»? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken om welke bedragen het gaat?
Ja. Agractie ontvangt een eenmalige (start) subsidie van ca. € 50.000,– om de organisatie van «Boer in de Klas» te ontwikkelen, in samenhang met andere initiatieven rond boerderij-educatie, zoals Platform Boerderij Educatie Nederland. Het Ministerie van LNV vindt het belangrijk dat kinderen weten waar hun eten vandaan komt. De activiteiten van boeren kunnen soms ver van de belevingswereld van kinderen af staan. Met activiteiten als deze kan kennis over voedsel en voeding – binnen de context van het onderwijs – een betekenisvolle inhoud krijgen.
Welke voorwaarden zijn er verbonden aan deze overheidssubsidie?
Voorwaarden die het Ministerie van LNV stelt aan subsidiëring van Agractie zijn: afstemming met andere boerderij-educatie, didactisch verantwoord draaiboek, opereren binnen de «mores» van de onderwijswetgeving en curricula, inclusief respecteren van de Reclame Code Commissie, scholing van boeren die gastlessen verzorgen, ruimte voor dialoog en zienswijzen, georganiseerd netwerk en aanspreekpunten. Precieze invulling van een gastles van een boer dient in overleg tussen de school en de boer vorm te krijgen.
Kunt u een volledig overzicht verschaffen van al het overheidsgeld dat direct en indirect wordt uitgegeven aan onderwijsprogramma’s over de agrarische sector?
Nee, niet volledig. Het Ministerie van LNV investeert breed in diverse thema’s natuur- en milieu en duurzaamheids-educatie, waaronder ook het thema voedsel. Enkele specifieke programma’s en projecten zijn gericht op voedseleducatie, waaronder Jong Leren Eten (onder meer: ondersteunen scholen bij activiteiten als schooltuinen, kooklessen, boerderijeducatie: ca. € 800.000,– /jaar; ontwikkeling en monitoring voedseleducatie door o.a. Voedingscentrum: ca. € 700.000,– /jaar, inclusief samenwerking met Gezonde School) en daarnaast projecten als Smaaklessen (ca. € 100.000,–/jaar) en EU-Schoolfruitprogramma (EU-middelen € 6,7 mln./jaar en educatie ca. € 250.000,– /jaar).
Evenwel gaan deze programma’s niet direct over de agrarische sector, maar over voedseleducatie in het algemeen, waarbij de agrarische sector uiteraard een rol speelt. Het gaat nadrukkelijk om een facultatief aanbod: scholen en leraren bepalen zelf of en zo ja hoe ze er gebruik van maken (zie ook antwoord op vraag 9).
Welke leerdoelen worden beoogd met het programma «Boer in de klas»?
Dit programma is primair gerelateerd aan kerndoelen 40 en 41 en secundair aan kerndoelen 39 en 34 van de kerndoelen voor het primair onderwijs.9
Wat in voedseleducatie wordt beoogd is dat kinderen weten waar voedsel vandaan komt, weten wat de waarde(n) van voedsel zijn, smaken leren kennen en waarderen, voedselvaardigheden opdoen, keuze voor gezond en duurzaam voedsel leren maken (schijf van vijf).
Heeft u het «lesmateriaal» van het programma «Boer in de klas» op enige wijze inhoudelijk laten toetsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u verslag doen van deze inhoudelijke toets?
Nee, de inhoud van lesmaterialen is de verantwoordelijkheid van de samensteller zelf, het al dan niet gebruiken van bepaalde lesmaterialen is de keuze van de school.
Wel wordt «boer in de klas» nadrukkelijk verzocht hun materialen af te stemmen met andere spelers in boerderij educatie en voedseleducatie, zoals platform boerderij educatie, richtlijnen Voedingscentrum etc. Zij kunnen dan zelf toetsen conform de aspecten genoemd bij vraag 15.
Heeft u bijvoorbeeld gezien dat in het overzicht van de deelnemende sectoren op de bijbehorende website, een foto is geplaatst van kalfjes die buiten staan in de wei?9
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoeveel procent van de kalfjes in de Nederlandse kalverhouderij daadwerkelijk buiten lopen in de wei?
In 2019 zette de Nederlandse kalverhouderij 1,7 miljoen kalveren op. Daarvan stonden 1.800 kalveren (0,1%) van deze kalveren bij een biologische kalverhouder. Deze kalveren worden geweid. Daarnaast zijn er kalveren die in de melkveehouderij worden geboren en als os worden grootgebracht. Het gaat hier over kleine aantallen dieren.
Kunt u uiteenzetten hoeveel uur kalfjes in de Nederlandse kalverhouderij in hun korte leven überhaupt buiten komen – naast het lange transport dat zij op een leeftijd van vaak slechts 14 dagen moeten ondergaan van het melkveebedrijf naar de kalverhouderij en het transport naar het slachthuis op een leeftijd van zes tot maximaal 12 maanden?
Kalveren van biologische kalverhouders komen buiten. Deze staan circa 7 maanden per jaar overdag in de wei.
Erkent u dat het «lesmateriaal» dat door de agrarische sector zelf werd opgesteld weinig vertrouwen biedt in de objectiviteit van deze gastlessen, zoals het eerder genoemde «The Pig Story» of het lespakket van veevoergigant De Heus, waarin de ellende uit de vee-industrie eveneens verdoezeld wordt en de intrinsieke waarde van varkens, koeien en kippen volstrekt wordt genegeerd?10 11 Zo nee, waarom niet?
Nee, ook door organisaties die andere standpunten of visie hebben wordt lesmateriaal ontwikkeld en aan scholen aangeboden. Het is niet de rol van de overheid om hierin te sturen. Het is de keus van de school welk lesmateriaal gebruikt wordt.
Hoe gaat u voorkomen dat de vertegenwoordigers van Agractie tijdens hun gastlessen gebruik zullen maken van de misleidende kindermarketing die werd gemaakt door belanghebbenden bij het in stand houden van de vee-industrie?
Het Ministerie van LNV informeert educatieve organisaties in de agrarische sector desgevraagd over aspecten van (didactische) kwaliteit rond educatieve materialen, de kerndoelen en exameneisen waar scholen aan werken en de randvoorwaarden die het convenant Kindermarketing stelt. Het Ministerie van LNV adviseert educatieve organisaties in de sector om mensen die gastlessen geven goed voorbereid te werk te laten gaan. Wij stimuleren géén ontwikkeling van extra lesmaterialen, maar stellen de vragen vanuit scholen centraal.
Hoe gaat u voorkomen dat de vertegenwoordigers van Agractie tijdens hun gastlessen vergeten om melding te maken van het enorme dierenleed in de vee-industrie, de risico’s op zoönosen, landbouwgif of de impact van de vee-industrie op het klimaat en de natuur?
Er zal – net als bij andere educatieve activiteiten – steekproefsgewijs gevraagd worden hoe scholen een educatieve activiteit waarderen of niet. Verder verwijs ik naar de antwoorden bij vraag 15 en vraag 18.
Deelt u de mening dat het al lang en breed tijd is om het toezicht op de beïnvloeding van het onderwijs door ontwrichtende sectoren te verscherpen, bijvoorbeeld via de Inspectie van het Onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Besturen, scholen en leraren zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van, en aanspreekbaar op, de kwaliteit van door hen gebruikte lesmaterialen, gastlessen en excursies, ook als die worden georganiseerd of gefaciliteerd door derden, zoals bedrijven of (maatschappelijke) sectoren. Er zijn verschillende afwegings-mechanismen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt op een manier die bij de school past en uiteraard ook binnen de grenzen van de wet. Hierbij spelen met name ook het interne toezicht en de medezeggenschap een rol. De inspectie houdt toezicht op het onderwijs, inclusief door derden georganiseerde of gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de wettelijke onderwijstijd onder de verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden. Als de inspectie signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig zijn met de wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken. In het sponsorconvenant onderwijs wordt bovendien aangegeven dat er geen promotie voor bedrijven mag voorkomen in lesmateriaal. Hiermee wordt de onafhankelijkheid van het lesmateriaal gewaarborgd. Daarom achten wij een verdere verscherping van de toezichthoudende rol van de inspectie op dit thema overbodig.
Welke mogelijkheden ziet u om het toezicht op de beïnvloeding van het onderwijs door ontwrichtende sectoren te verscherpen?
Verschillende mensen en verschillende partijen kijken op een verschillende manier tegen de rol van bedrijven en maatschappelijke organisaties aan en kunnen hun eigen waarden toekennen aan informatie. De kwalificatie «ontwrichtende sectoren» laat ik aan de leden van uw Kamer die deze vraag stellen. In algemene zin gaat het erom dat oneigenlijke en feitelijk onjuiste beïnvloeding door derden en promotie voor individuele bedrijven of specifieke merken niet aan de orde mag zijn in lesmateriaal, vanuit welke sector dergelijk lesmateriaal dan ook facultatief wordt aangeboden aan scholen.
Het bestaande verantwoordings- en toezichtregime is in onze ogen toereikend om oneigenlijke beïnvloeding van het onderwijs door derden te voorkomen of te corrigeren, of dit nu partijen betreft die als «ontwrichtende sectoren» geduid worden of andere partijen, zoals goede doelen, (MKB)bedrijven, NGO’s en maatschappelijke organisaties die scholen facultatief lesmateriaal aanbieden. Verdere verscherping van het toezicht hierop zou een disproportionele belasting vormen voor scholen en voor de inspectie en zou zich slecht verhouden tot de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van onderwijs.
Het gegeven dat er geen eenduidige definitie is te geven van wat een «ontwrichtende sector» is (waar de één een bepaalde sector negatief beoordeelt, beoordeelt de ander die sector positief of neutraal) maakt het bovendien feitelijk onmogelijk om toe te zien op eventuele beïnvloeding door «ontwrichtende sectoren» op het onderwijs. Het huidige regime biedt hiervoor voldoende waarborgen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja. Zie de antwoorden op vraag 1–26.
De oorzaken van droogte en de gevolgen voor de natuur |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met zuivel en vlees exporteren we ook ons schaarse grondwater» en het artikel «Verdroging van de Nederlandse natuur: bijna een halve eeuw goed onderzoek en falende politiek», dat de aanleiding vormde voor het eerstgenoemde krantenbericht?1 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat het gedecentraliseerde beleid van de afgelopen decennia heeft gefaald om de verdroging tegen te gaan, zoals onder andere blijkt uit het feit dat de doelstelling om het verdroogde oppervlak voor 2010 met 40% te verkleinen niet is gehaald en is daarmee de hydrologische droogte het gevolg van een politieke keuze?3
Nee, die conclusie delen wij niet. Hoewel de doelstelling om het verdroogde oppervlak voor 2010 met 40% te verkleinen niet volledig is gehaald, is het areaal verdroogd oppervlak zeker verkleind. Provincies en waterschappen werken al decennia aan het bestrijden van verdroging4, onder andere door de transitie naar het vasthouden van water. De waterschappen hebben diverse hydrologische herstelmaatregelen uitgevoerd om de verdroging van natuurgebieden aan te pakken. Drinkwaterbedrijven hebben diverse grondwaterwinningen aangepast om verdroging van de omgeving te beperken. Zo is de verdroging verminderd of opgeheven in gebieden als Bargerveen, Haaksbergerveen, Korenburgerveen en het Wooldse veen en zijn duingebieden natter geworden.
Klimaatverandering brengt langere periodes van droogte met zich mee. Hierop moet ons watersysteem nu gaan anticiperen of worden heringericht. Echter, hiertoe zijn ook ruimtelijke maatregelen nodig in de omgeving van natuurgebieden en aanpassing van bestaande functies en gebruik. De verdrogingsaanpak vergt juist een gebiedsgerichte integrale aanpak met de betrokken overheden en belanghebbenden in de transitie naar klimaatbestendige bodem- en watersystemen. De Beleidstafel Droogte heeft geresulteerd in aanbevelingen om de gevolgen van droogte tegen te gaan (zie ook de weblink: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/12/18/eindrapportage-beleidstafel-droogte). Deze aanbevelingen zijn actief ter hand genomen door de genoemde publieke en private partijen.
Is het juist dat boeren in het voorjaar water afvoeren en bij schaarste in de zomer oppompen? Zo ja, onderschrijft u dan de uitspraak dat «verdroging het gevolg is van onze behoefte om nummer twee in de wereld te blijven in landbouwexport»? Zo nee, waarom niet?
Het voorkomen van wateroverlast is al eeuwenlang een van de belangrijkste inrichtingsprincipes. Waterbeheerders voeren peilbeheer en daartoe voeren zij overtollig water af in perioden van wateroverschotten (winterperiode). Na WOII richtte ons land zich ook op het verhogen van de landbouwproductie, met onder meer een ontwatering, waarbij boeren in het voorjaar eerder hun land kunnen bewerken. En met beregening bij droogte in het groeiseizoen. Tegelijkertijd is het areaal verhard oppervlak toegenomen door verstedelijking en infrastructuur. Daarmee is de natuurlijke aanvulling van het grondwater verminderd, terwijl het gebruik daarvan is toegenomen (drinkwater, landbouw en industrie). Al deze ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de verdroging van natuurgebieden. Dat wordt nu verergerd door de toenemende frequentie van droge jaren (klimaatverandering).
Is het juist dat de hevige regenval in de maanden februari en maart van dit jaar met honderden miljoenen kuubs is weggepompt om het zo makkelijker te maken om tractoren en landbouwmachines de velden op te krijgen, zoals hydrologisch expert Theo Bakker in de Volkskrant stelt? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel kuub regenwater er dit voorjaar is weggepompt?4
Nee. In februari en in de eerste helft van maart 2020 viel erg veel regen. Dit water kon niet allemaal worden vastgehouden en moest deels worden afgevoerd via beken, rivieren, spuien en gemalen om wateroverlast in landelijk en stedelijk gebied en voor infrastructuur te voorkomen. De waterschappen en Rijkswaterstaat kunnen niet aangeven hoeveel kubieke meter dat in die periode geweest is.
Kunt u aangegeven welk deel (percentage) van de (hydrologische) droogte veroorzaakt wordt door het kunstmatig verlagen van de grondwaterstand en de versnelde afwatering ten behoeve van de landbouw, graag uitgesplitst naar landbouw rondom hoge en lage veengronden en rondom hoge en lage zandgronden? Zo nee, waarom niet?
De ontwatering van de landbouwgronden is een van de oorzaken van de verdroging van natuurgebieden6. Het gebruik van grondwater voor drinkwater, industrie en beregening van land- en tuinbouwgronden zijn andere oorzaken (zie ook antwoord 3). Maar er zijn geen recent gepubliceerde onderzoeken met gegevens over het aandeel van de (hydrologische) droogte dat veroorzaakt wordt door het kunstmatig verlagen van de grondwaterstand en de versnelde afwatering ten behoeve van de landbouw. Mogelijk gaat het lopend onderzoek in opdracht van de zandprovincies, opgestart na de droogte in 2018 en aanbevelingen van de Beleidstafel Droogte, hierin inzicht geven. Naar verwachting komt er in oktober van dit jaar een publicatie van dit onderzoek.
Ook voor veengrond kan geen percentage aangegeven worden. Laag Nederland maakt vooral gebruik van oppervlakte water en daar wordt het waterpeil (m-NAP) via peilbesluiten vaak naar beneden bijgesteld, want het maaiveld daalt met <1 à 2 cm/jaar. Dat zorgt ervoor dat water wegzijgt naar diepe polders en dat de natuur dan hoger blijft liggen ten opzichte van de omgeving. Vandaar ook de inzet van hydrologische bufferzones. De natuurgebieden worden in tijden van droogte voor de watervoorziening steeds afhankelijker van oppervlaktewater. Daarvoor wordt zoveel mogelijk gebiedseigen water vastgehouden. Als het peil door droogte te laag wordt, kan er water worden ingelaten. Daarbij kan sprake zijn van een mindere waterkwaliteit. Ook dat is «verdroging».
Zoals aangekondigd in de brief van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) van 10 juli jl. (kenmerk IENW/BSK-2020/139454) werkt IenW samen met het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van drinkwaterbedrijven in Nederland (Vewin) aan een inventarisatie van alle grondwateronttrekkingen en van de ontwikkelingen in de verontreiniging van het grondwater. Ook die inventarisatie beoogt meer inzicht te geven en zal worden gebruikt om te bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn.
Is het juist dat de extreem droge zomers van de laatste jaren hebben geleid tot een toegenomen gebruik van (grond)water en oppervlaktewater door boeren waardoor de grondwaterstanden nog lager werden en erkent u dat dit resulteert in verdere verdroging? Zo nee, waarom niet?
De extreem droge zomers van de laatste jaren hebben geleid tot een toegenomen gebruik van water door boeren, burgers en bedrijven. Dat resulteert in een negatief effect op de bestrijding van de verdroging. Het CBS7 en Wageningen Economic Research (WEcR) hebben gegevens verzameld over het watergebruik in het extreem droge jaar 2018. In dat jaar piekte het gebruik in de huishoudens en in de landbouw. Van het in Nederland opgepompte grondwater ging 69,3% naar de waterleidingbedrijven, 18,9% naar de landbouw. Bij het oppervlaktewater zijn de energiebedrijven en de industrie de grote gebruikers; waterleidingbedrijven en landbouw gebruiken daarvan respectievelijk 3,7% en 0,6%.
Hoe verhoudt het oppompen en gebruiken van (grond)water voor de landbouw zich met het bericht van drinkwaterleveranciers dat er drinkwatertekorten kunnen ontstaan in delen van Nederland, mede door lage grondwaterstanden?5
Afgelopen jaar was sprake van dreigende leveringsproblemen bij drinkwaterbedrijf Vitens toen de extreme watervraag op enkele locaties de productie- en distributiecapaciteit dreigde te overschrijden. Het warme weer in dit deel van Nederland zorgde voor een extreme toename in het gebruik van drinkwater. Er was geen sprake van een drinkwatertekort maar de dagvoorraad van het drinkwaterbedrijf raakt door het gestegen gebruik sneller leeg. De infrastructuur is goed in staat om in gangbaar hoogverbruik te kunnen voorzien, maar niet in deze extreme vorm. Deze dreigende leveringsproblemen hadden geen relatie met het oppompen en gebruiken van (grond)water voor de landbouw.
Hebt u kennisgenomen van de oproep van de directeur van drinkwaterbedrijf Brabant Water aan Brabantse boeren om gewassen niet meer overdag te beregenen?6
Ja.
Beaamt u dat het op grote schaal overdag beregen door boeren de droogteproblemen in de omgeving vergroot? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen om in tijden van grote droogte het overdag beregenen van gewassen tegen te gaan om op deze manier de gevolgen van de droogte voor de natuur en voor drinkwaterbedrijven niet te vergroten? Zo nee, waarom niet?
In een recent onderzoeksrapport10 is met behulp van wetenschappelijke inzichten beschreven dat door beregening overdag nauwelijks meer verdampingsverliezen optreden, dan bij beregening ’s nachts. Het is met name de windsnelheid, en als gevolg daarvan het verwaaien van water dat uit de grote beregeningshaspels komt, die de efficiëntie van het watergebruik bepaalt. Beregeningsverboden zijn besluiten van de waterbeheerders (bevoegd gezag) die zij nemen als in situaties van watertekort het watergebruik moet worden beperkt. De waterbeheerders en de watergebruikers zijn in de regio met elkaar in gesprek over de mogelijk te nemen maatregelen. In zijn algemeenheid geldt dat iedereen, ook de agrarische sector, zuinig moet zijn met water.
Erkent u dat de omvangrijke intensieve landbouw rond natuurgebieden, zoals dat rondom Deurne, de verdroging van het gebied heeft verergerd en daarmee de intensiteit van de recente natuurbranden heeft vergroot en het blussen heeft bemoeilijkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
De verdroging van natuurgebieden is een complex van factoren. De grondgebonden landbouw rond natuurgebieden kan één van die factoren zijn. Met een transitie naar kringlooplandbouw zetten we al in op het verminderen of opheffen van de verdroging van die natuur door de landbouw. Regionale waterbeheerders en Rijkswaterstaat werken samen aan maatregelen om het gebied van de Deurnsche Peel te vernatten en daarmee het veen in stand te houden. De maatregelen betreffen ook het in stand houden van de wateraanvoer in droge perioden. Die wateraanvoer is ook te benutten voor het blussen van branden. Er zijn geen aanwijzingen dat intensieve landbouw dat heeft bemoeilijkt of de intensiteit heeft vergroot. Ten tijden van het uitbreken van de brand stonden zowel oppervlaktewater als grondwater op een normaal niveau voor de tijd van het jaar, ondanks het droge weer en de hitte. Er is een technisch onderzoek gestart naar de oorzaak en het verloop van de brand.
Kunt u een overzicht geven hoeveel categorie 1 en 2 natuurgebieden we in 2018, 2019 en dit jaar hebben en waar deze gebieden liggen?
Ja. In de onderstaande links is een kaart van Nederland te zien met de Categorie 1 gebieden natuur uit de verdringingsreeks.
De verdringingsreeks kent geen categorie 2 natuur. Categorie 2 zijn de nutsvoorzieningen. De overige natuur zit in categorie 4.
In hoeveel van die categorie 1 natuurgebieden is droogte (mede) veroorzaakt door ontwatering of afwatering ten behoeve van de landbouw?
Bij geen van de categorie 1 natuurgebieden is sprake van hydrologische droogte. Het zijn natte gebieden en daar is wateraanvoer mogelijk; het peilbeheer is op de natuur ingeregeld. Daarnaast wordt in enkele gevallen in de bufferzones van de hoogveengebieden water aangevoerd om het wegzijgen van water uit het hoogveengebied te verminderen. Als er toch sprake is van droogte dan is dat door meteorologische droogte. Die wordt veroorzaakt door geen of geringe neerslag en hoge verdamping (neerslagtekort). Door aanvoer van water uit het hoofdsysteem worden de effecten van deze droogte verminderd.
In hoeveel van de Natura 2000-gebieden die momenteel in een ongunstige staat van instandhouding bevinden, speelt verdroging een rol?
De staat van instandhouding dient op landelijk niveau behaald te worden en wordt niet per Natura 2000-gebied bepaald. De Natura 2000-gebieden dragen bij aan de landelijke staat van instandhouding. Er zijn in Nederland 95 Natura 2000-gebieden waar grondwaterafhankelijke natuur in een regionale setting bestaat en die mogelijk worden beïnvloed door ingrepen in het regionale watersysteem. Deze ingrepen zijn extra ont- en afwatering ten behoeve van landbouw en grondwateronttrekkingen ten behoeve van drinkwater, beregening en industrie. In potentie kan dus in 95 Natura 2000-gebieden verdroging een rol spelen bij het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in die gebieden. In het standaardgegevensformulier (SDF), waarmee gegevens over de Natura 2000-gebieden aan de Europese Commissie worden gerapporteerd is voor ongeveer 60 gebieden aangegeven dat «door mensen veroorzaakte veranderingen in hydrologische condities» een drukfactor is11. Dat betekent dat verdroging in meer of mindere mate daadwerkelijk een rol speelt in het gebied.
In hoeveel van die Natura 2000-gebieden wordt dit (mede) veroorzaakt door ontwatering of afwatering ten behoeve van de landbouw?
In hoeveel gebieden landbouw een rol speelt is niet bekend, maar als Natura 2000-gebieden met grondwaterafhankelijke waarden (direct) omgeven zijn door landbouw, dan is de kans groot dat ontwatering of afwatering ten behoeve van de landbouw een effect heeft op deze Natura 2000-gebieden. Desalniettemin wordt in het kader van de gebiedsgerichte aanpak onder Programma Natuur aandacht hieraan besteed (zie vraag 15 en 16).
Erkent u dat het tegengaan van verdroging in Natura 2000-gebieden, genoemd als één van de natuurherstelmaatregelen voor de langetermijnaanpak van de stikstofproblematiek, in de praktijk neerkomt op het beëindigen van de kunstmatige verlaging van de grondwaterstand ten behoeve van de landbouw, zeker rondom natte natuur?
Met maatregelen in de waterhuishouding kan de gevoeligheid van natuurgebieden voor stikstof worden verminderd. Dat kunnen zeer lokale watermaatregelen zijn (bijvoorbeeld natte bufferzone) of watermaatregelen op het niveau van het betreffende regionale watersysteem. In beide gevallen kan dit samengaan met een aangepaste kunstmatige verlaging van de grondwaterstanden voor de landbouw. Het is een kwestie van maatwerk. Via het Programma Natuur investeren we in samenwerking met de provincies en waterbeheerders extra middelen voor natuurherstel en -ontwikkeling, oplopend naar € 300 miljoen per jaar in de periode tot en met 2030. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan het bestrijden van verdroging.
Zo ja, op welke manier ziet u erop toe dat provincies en waterschappen structureel het beëindigen van het kunstmatig laaghouden van de grondwaterstand meenemen in de gebiedsgerichte aanpak van de stikstofcrisis?
Zie antwoord op vraag 15.
Beaamt u dat er voor het herstel van de verdroogde natuur in Nederland een waterbeheer nodig is dat niet in de eerste plaats is afgestemd op de landbouw? Zo nee, waarom niet?
In en rondom grondwaterafhankelijke natuurgebieden zal het watersysteem meer moeten worden afgestemd op de behoeften van de natuur. Dat is onderdeel van de hiervoor geschetste gebiedsgerichte aanpak en conform de aanbevelingen van de beleidstafel droogte die gaan over structurele maatregelen voor systeemherstel als beste oplossing voor klimaatrobuustheid en een klimaatbestendige natuur. Door klimaatverandering zijn er meer droogteperiodes te verwachten in het landelijk gebied. Nederland zal zich via klimaatadaptatie daarop moeten aanpassen en water gaan vasthouden om die droge periodes te overbruggen. Landbouw en natuur hebben daarin een gezamenlijk belang.
Het NOW-register en controversiële steun |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel bedrijven in het Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheidsregister (NOW-register) ontplooi(d)en economische activiteiten die op enigerlei wijze te maken hadden met het fokken, houden, slachten, importeren en exporteren van dieren, inclusief vissen en pelsdieren, de verwerking van vlees, vis en bont, de jacht, de winning en verwerking van aardolie en aardgas, de offshore-industrie, wapens, landbouwgif, de luchtvaart, en sectoren die gevoelig zijn voor moderne slavernij en kinderarbeid zoals de kledingindustrie? Kunt u dit per sector aangeven en daarbij ook aangeven om welke bedragen het gaat?
Van de bedrijven die aanspraak hebben gemaakt op de NOW-subsidie is bekend in wat voor sector zij vallen. Het gaat hier echter om een grove indeling op hoog niveau, waarbij het niet bekend is welke of hoeveel bedrijven er economische activiteiten ontplooien die te maken hebben met de genoemde zaken.
Is het redelijk en wenselijk verdere steun te geven aan bedrijven in sectoren die voor de coronacrisis al controversieel waren omdat zij bijdragen aan klimaatverandering, milieuschade of dierenleed veroorzaken, of ongelijkheid bevorderen, en dus economische activiteiten ontplooien die afbreuk doen aan de brede welvaart in Nederland en/of elders op de wereld?
De steunmaatregelen zijn bewust zoveel mogelijk generiek vormgegeven, om ze breed en snel toegankelijk te maken voor bedrijven en werkenden. Inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid zijn hierbij de belangrijkste doelen. Hierdoor, en met het oog op snelle uitvoerbaarheid, is het niet mogelijk om op andere voorwaarden te selecteren dan die direct gerelateerd zijn aan het primaire doel van de regeling.
Bent u bekend met het gegeven dat er NOW-steun wordt gegeven aan bedrijven die herhaaldelijk in opspraak raken vanwege ernstige dierenwelzijnsmisstanden, zoals Tomassen Duck-To?1
Ik ben niet van ieder individueel bedrijf dat aanspraak heeft gemaakt op de NOW op de hoogte van de economische activiteiten. Wel ben ik me ervan bewust dat door de vormgeving van de maatregel, alle bedrijven die te maken hebben met een omzetverlies van ten minste 20% aanspraak kunnen maken op de NOW.
Kunt u bevestigen dat Tomassen Duck-To bijna € 900.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat dit bedrijf wordt gesteund, terwijl het herhaaldelijk boetes heeft gekregen voor het veroorzaken van ernstig dierenleed en het geen blijk van verbetering geeft?2 Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.03 blijkt dat Tomassen Duck-To bijna € 900.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat Bert’s Animal Verhuur ruim € 50.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat Bert’s Animal Verhuur, dat is stilgelegd door de rechter en ruim € 100.000 aan dwangsommen open heeft staan3, NOW-steun ontvangt? Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.0 blijkt dat Bert’s Animal Verhuur ruim € 50.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat Van Rooi Meat bijna € 300.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat een bedrijf dat coronavoorschriften negeert en daarmee speelt met de gezondheid van medewerkers, zoals Van Rooi Meat4 dat bovendien in 2019 € 50.000.000 dividend opstreek, NOW-steun ontvangt? Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.0 blijkt dat Van Rooi Meat bijna € 300.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Bedrijven die NOW-subsidie ontvangen, mogen over 2020 geen bonussen of dividend uitkeren, maar voor 2019 geldt deze beperking niet. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Is het wenselijk dat nertsenhouders NOW-steun krijgen, gegeven het advies van het Outbreak Management Team Zoönose om de nertsenhouderij versneld af te bouwen5, aangezien deze een reservoir kan vormen voor het coronavirus? Hoe beoordeelt u dit in termen van efficiëntie en ethiek?
Zie vraag 2 en 3.
Bent u, nu er ruimte is voor reflectie, bereid om onderzoek te doen naar de bedrijven die steun hebben gekregen en om op basis van voortschrijdend inzicht en redelijkheid, wenselijkheid en ethiek, nieuwe criteria te ontwikkelen op basis waarvan financiële steun kan worden afgewezen? Zo ja, bent u dan bereid om de criteria ten minste te baseren op het brede welvaartsbegrip en dierenwelzijn, de doelen uit het klimaatakkoord van Parijs en algehele toekomstbestendigheid? Zo nee, waarom niet?
Om inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid te bieden, moet er sprake zijn van een generieke maatregel. Alleen op deze manier kunnen bedrijven snel een tegemoetkoming in de loonkosten ontvangen. Hierdoor zie ik geen ruimte om de criteria aan te passen.
De gevolgen van de hittegolf voor dieren in de veehouderij |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten »Driekwart schapen heeft geen schaduw, verschillende partijen werken aan hitteplan» en «Wakker Dier eist actie: al 110 miljoen dieren hadden dit jaar hittestress»?1 2
Ja.
Heeft u gezien dat op zaterdag 8 augustus, zondag 9 augustus, maandag 10 augustus, dinsdag 11 augustus en woensdag 12 augustus 2020 temperaturen van 35 graden Celsius en hoger worden verwacht in delen van Nederland?
Ja dat heb ik gezien. Dat waren inderdaad erg warme dagen waarbij lokaal ook temperaturen boven de 35 graden zijn gemeten.
Erkent u dat tot eind juli dit jaar al 110 miljoen dieren in Nederland te kampen hebben gehad met hittestress, terwijl er tot dan toe nog geen hittegolf was geweest en hoe beoordeelt u dit aantal, gezien het feit dat houders van dieren wettelijk verplicht zijn de dieren de nodige bescherming te bieden, ook bij bijzondere weeromstandigheden? Gebeurt dit naar uw mening voldoende in de veehouderij?
Het bovenstaande getal (110 miljoen dieren) is afkomstig uit het rapport «Hittestressdagen in de veehouderij» van Wakker Dier3 en gebaseerd op de uitkomsten van de «Monitor Hittestress»4 van Wakker Dier. Zoals Wakker Dier ook zelf in dit rapport aangeeft, gaat het hier om een schatting van het aantal dieren dat in 2020 een risico liep op hittestress tijdens een zogenoemde «hittestressdag». Of een dier ook daadwerkelijk hittestress ervaart op een dergelijke dag is echter afhankelijk van hoe het dier wordt gehouden (bijvoorbeeld door dakisolatie, koelsystemen, stalbezetting), iets wat Wakker Dier in haar schatting van 110 miljoen dieren niet meeneemt.
Ik constateer dat veehouders de afgelopen jaren veel innovatieve maatregelen hebben getroffen die dieren moeten beschermen of verkoelen tijdens hete periodes. Ook legt LTO momenteel samen met veehouders en dierenartsen de laatste hand aan het Hitteplan 2.05. Dit plan geeft veehouders praktische tips om hun dieren op hete dagen te beschermen.
Hoeveel Full Time Equivalent (FTE) zet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) deze zomer aanvullend in om toezicht te houden op diertransporten wanneer het warmer wordt dan 27 graden?
Toezicht op hittestress bij dieren die worden getransporteerd is onderdeel van het reguliere takenpakket van de NVWA. In de zomer wordt tijdens een periode waarbij het warmer is dan 27 graden prioriteit gegeven aan inspectie van veetransporten. Op jaarbasis is dit in 2 FTE uit te drukken, in de zomer zijn naar inschatting op één dag maximaal achttien medewerkers beschikbaar.
Bij de levende keuring van dieren bij aanvoer op slachthuizen geeft de NVWA extra aandacht aan mogelijke verschijnselen van hittestress. De levende keuring van dieren voor de slacht wordt echter áltijd uitgevoerd, zodat dit niet tot extra inzet leidt. Wél kan er sprake zijn van aangepaste uren waarop de keuring plaats vindt, indien besloten wordt tot aangepaste slachttijden.
Ook bij de keuring en certificering van dieren voor de levende export kan sprake zijn van aangepaste tijden waarop deze plaatsvinden (»s morgens extra vroeg of ’s avonds) als het overdag warmer wordt dan 27 graden. Daarnaast wordt bij de zogenaamde «voorscreening» van dieren voor levende export gedurende de gehele zomer 2 FTE extra ingezet om ingediende aanvragen te beoordelen.
Hoeveel FTE zet de NVWA deze zomer aanvullend in om toezicht te houden op het verbod op diertransporten boven de 35 graden?
Zie antwoord op vraag 4.
Op welke manier waarborgt u dat dieren in stallen niet lijden onder hittestress, aangezien veehouders de wettelijke verplichting om hun dieren de nodige bescherming te bieden kennelijk lang niet altijd nakomen?
Het Besluit Houders van dieren waarborgt het dierenwelzijn, ook met betrekking tot hittestress. In artikel 2.5.4 van het Besluit Houders van dieren staat vastgelegd dat de luchtcirculatie, het stofgehalte in de lucht, de temperatuur en de relatieve luchtvochtigheid in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier. In artikelen 2.5.6, 2.5.5 en 2.5.8 staat vastgelegd dat indien de veehouder gebruik maakt van een kunstmatig ventilatiesysteem, deze moet beschikken over een passend noodsysteem en alarmsysteem die beiden ook regelmatig moeten worden getest en gecontroleerd.
Dit jaar heeft de NVWA, ondanks een hete zomer, weinig overtredingen met betrekking tot hittestress onder dieren in stallen vastgesteld. Veehouders hebben extra maatregelen getroffen om het welzijn van hun dieren te waarborgen.
Hoeveel FTE zet de NVWA tijdens de huidige hittegolf aanvullend in om te controleren op hittestress bij dieren in stallen en in de wei?
Het toezicht op hittestress bij dieren in stallen en weiden is onderdeel van het reguliere takenpakket van de NVWA. In de zomer wordt tijdens een hitteperiode de nadruk van de inspectiewerkzaamheden binnen dit domein gelegd op inspecties n.a.v. meldingen in het kader van hittestress op veehouderijen. Op jaarbasis is 11 fte beschikbaar voor de beoordeling en afhandeling van de dierenwelzijnsmeldingen.
Kunt u bevestigen dat schapen al bij 23 graden last hebben van hittestress, waarbij ze gaan hijgen, sloom worden en proberen de schaduw op te zoeken?
Zoals beschreven door de WUR6 ondervinden schapen boven een temperatuur van 23 graden hittestress als schaduw ontbreekt. Voldoende schaduw vermindert het ongerief.
Is het juist dat driekwart van de schapen in de wei in Noord-Holland geen enkele vorm van schaduw heeft en is dit percentage (naar verwachting) door te trekken tot het landelijke niveau?
Hier heb ik geen gegevens over.
Welke percentages koeien, paarden en geiten hebben in de wei geen enkele vorm van beschutting en vindt u dit wenselijk?
Hier heb ik geen gegevens over.
Wat moet de buitentemperatuur zijn waarboven het houden van dieren in de wei zonder beschutting beschouwd wordt als een overtreding van de zorgplicht voor dieren en welke sanctie staat daarop?
Tijdens warme dagen is extra aandacht voor het welzijn van dieren van groot belang. In het Besluit Houders van dieren is voorgeschreven dat een veehouder dieren die buiten worden gehouden bescherming moet bieden tegen slechte weersomstandigheden en gezondheidsrisico’s. Dit betekent dat ze voldoende schaduwplekken moeten bieden op een hete zonnige dag is, of dat ze op een andere wijze zorg moeten dragen voor de bescherming van de dieren. Als de NVWA tijdens inspecties, bijvoorbeeld naar aanleiding van meldingen, overtredingen aantreft zal hiertegen worden opgetreden. Het interventiebeleid is daarbij leidend. Ik kan geen exacte buitentemperatuur definiëren waarboven het houden van dieren in de wei zonder beschutting beschouwd wordt als een overtreding van de zorgplicht voor dieren. Hittestress is niet te koppelen aan één specifieke temperatuur, maar is afhankelijk van meerdere factoren zoals schaduw, luchtvochtigheid.
Hoeveel van zulke overtredingen zijn er in 2018, 2019 en 2020 vastgesteld?
Er zijn geen gegevens voor het jaar 2018 omdat de afdoening voor het eerst vanaf 2019 specifiek wordt bijgehouden. In dat jaar is één schriftelijke waarschuwing gegeven. Deze had geen betrekking op aanwezigheid van beschutting, maar op het niet scheren van schapen wat hittestress opleverde. In 2020 zijn er tot 16 augustus twaalf schriftelijke waarschuwingen opgemaakt. Bij twee inspecties is een rapport van bevindingen en een proces-verbaal opgemaakt, hierbij werden naast het onvoldoende beschermen van de dieren meer dierenwelzijnsovertredingen aangetroffen.
Welke maatregelen gaat u nemen om dieren in de wei te beschermen tegen hitte?
Zie antwoord op vraag 11. Ik neem nu geen aanvullende maatregelen, de regels zijn gesteld in het Besluit Houders van dieren en de veehouder dient zich hier aan te houden.
Het bericht dat een slachthuis medewerkers heeft aangezet tot het afleggen van valse gezondheidsverklaringen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Werknemers slachterij Van Rooi: wij moesten werken met coronaklachten»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Van Rooi Meat werknemers aanzet tot het geven van valse gezondheidsverklaringen, en tegelijk weigert om de gezondheidsverklaringen te delen met de GGD?
Als het waar is dat de werknemers worden aangezet tot het geven van valse gezondheidsverklaringen dan is dat natuurlijk bijzonder kwalijk.
Ik heb geen signalen ontvangen dat Van Rooi weigert om gezondheidsverklaringen te delen met de GGD. Wel heb ik via de veiligheidsregio Brabant Zuidoost vernomen dat inmiddels bekend is dat zo’n vijftig gezondheidsverklaringen door medewerkers van Van Rooi Meat zijn ingevuld met klachten.
Wat is de gezondheidscontrole van de GGD in uw ogen waard, wanneer een bedrijf zelf bepaalt welke informatie gedeeld wordt met de GGD en waarom?
Zoals ik al heb geantwoord op vraag 2 heb ik geen signalen dat Van Rooi Meat weigert om de gezondheidsverklaringen te delen met de GGD. Daarmee heb ik geen reden om aan te nemen dat de gezondheidscontrole niet naar behoren werkt.
Wat vindt u ervan dat volgens de werknemers van de slachterij binnen het bedrijf maatregelen, zoals 1,5 meter afstand houden en het opdoen van mondkapjes, uitsluitend vlak voor een controle gebeurt?
Als dat gebeurt dan is dat onacceptabel en in strijd met de richtlijnen van het RIVM en de Arbeidsomstandighedenwet. De werkgever is verantwoordelijk voor de werkomstandigheden van de werknemers conform de Arbowet. De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbowet. Op vrijdag 31 juli jl. is de Inspectie SZW (ISZW), op verzoek van de GGD, onaangekondigd langs gegaan bij Van Rooi Meat in Helmond en in Someren. In Helmond heeft de ISZW geen onregelmatigheden gevonden.
Hoe kan het dat de betreffende slachterij, nadat het bedrijf eerder een steekproef van de GGD heeft gemanipuleerd en twee weken moest sluiten vanwege het hoge aantal coronabesmettingen, niet onder verscherpt toezicht stond?
Van Rooi Meat is na de sluiting weer opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Van Rooi Meat heeft verregaande maatregelen getroffen om nieuwe besmettingen te voorkomen. Medewerkers met klachten mogen niet aan het werk en worden gevraagd om zich te laten testen. Er zijn geen signalen van besmettingen bij het bedrijf.
Naar aanleiding van de berichten in de media over Van Rooi Meat heeft de veiligheidsregio een aantal aanvullende maatregelen genomen. Dat zijn:
Controles op health checks.
Aanspreken op leiderschap op de werkvloer
Nog meer aandacht op de werkvloer voor de klokkenluidersregeling en vertrouwenspersonen en die beter toegankelijk maken voor arbeidsmigranten en door het inrichten van een anoniem meldpunt voor klokkenluiders.
Het contact tussen de arts Infectieziektebestrijding van de GGD en de bedrijfsarts van Van Rooi Meat wordt gecontinueerd (twee keer per week). Hierbij wordt nagegaan of er ziekmeldingen zijn en of er signalen zijn die kunnen duiden op besmettingen binnen het bedrijf. De GGD heeft daarnaast een signaalfunctie wanneer er besmettingen met een link naar het bedrijf uit het bron- en contactonderzoek komen.
Overigens zijn controles op zichzelf geen sanctie. Wanneer overtredingen worden geconstateerd dan kunnen toezichthouders sancties opleggen.
Vindt u dat de aankondiging dat er onaangekondigde controles zullen plaatsvinden op het invullen het de gezondheidsverklaringen een voldoende sanctie is, gezien dit bedrijf in de laatste maanden geen enkel respect heeft getoond voor de volksgezondheid in het algemeen en de gezondheid van haar medewerkers in het bijzonder? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen neemt het kabinet in reactie op deze onthullingen, gegeven de aangenomen motie Ouwehand, die de regering verzoekt tot het nemen van landelijke regie bij het tegengaan van de verspreiding van het coronavirus in de vleesindustrie?2
De motie Ouwehand wordt uitgevoerd door middel van het oprichten van het Samenwerkingsplatform arbeidsmigranten en COVID-19 en van een Landelijke Regietafel. Veiligheidsregio’s, landelijke inspectiediensten, GGD en het RIVM zijn deelnemers in het samenwerkingsplatform. Het doel is het ontwikkelen van een integrale en gecoördineerde operationele aanpak om tijdig bij (potentiële) besmettingshaarden te kunnen interveniëren met het oog op volksgezondheid. Uitgangspunten daarbij zijn informatie-uitwisseling en samenwerking. Het samenwerkingsplatform, dat vanaf 1 september volledig operationeel is, zal ook gebruikt worden voor andere risico-sectoren waar veel arbeidsmigranten werkzaam zijn. De deelnemende partijen hebben zowel op landelijk als regionaal niveau nu al veelvuldig contact en werken, waar nodig, samen.
Via de Landelijke Regietafel, waar diverse ministeries onderdeel van uitmaken, vindt de strategische afstemming plaats.
Gaat u over tot het direct sluiten van de genoemde slachterij, conform de Kamerbreed uitgesproken wens dat een bedrijf onmiddellijk wordt gesloten, wanneer blijkt dat de coronavoorschriften worden genegeerd?3
Als de veiligheid van NVWA en KDS medewerkers niet geborgd is, staakt de NVWA de werkzaamheden in slachterijen. De NVWA heeft naar aanleiding van recente berichten van slachthuismedewerkers in de media op 4 augustus jl. per brief gevraagd dat genoemde slachterij concreet aangeeft welke maatregelen het treft om coronabesmetting binnen het bedrijf te vermijden. Wanneer de reactie onvoldoende vertrouwen geeft dat medewerkers van de NVWA en KDS worden blootgesteld aan werknemers van genoemde slachterij die besmet zijn met het coronavirus dan wel coronaklachten hebben, staakt de NVWA de werkzaamheden van de NVWA in het bedrijf. Dan kan er niet meer geslacht worden. De NVWA heeft ook andere slachterijen per brief gewezen op hun verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de maatregelen die in de bedrijven zijn getroffen om corona te vermijden worden nageleefd en op de consequenties als dat niet gebeurt.
Is het aanzetten tot het invullen van een valse gezondheidsverklaring strafbaar? Zo ja, bent u bereid het OM te verzoeken strafrechtelijk onderzoek te doen naar de mogelijke druk die er vanuit het bedrijf is uitgeoefend op de werknemers om een valse gezondheidsverklaring in te vullen? Zo nee, waarom niet?
Onder omstandigheden kan het aanzetten tot het valselijk invullen van een gezondheidsverklaring een strafbaar feit opleveren. Zoals u weet, is in gevolge het bepaalde in artikel 124 en verder van de Wet op de rechterlijke organisatie het Openbaar Ministerie belast met (onder meer) de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het is dan ook aan het Openbaar Ministerie om te onderzoeken en te beoordelen of er in de bedoelde situatie sprake is van een verdenking van een strafbaar feit of strafbare feiten, welke verdenking(-en) een strafrechtelijk onderzoek zouden rechtvaardigen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende algemeen overleg over de ontwikkelingen rond het coronavirus, dat op 12 augustus zal plaatsvinden?
Ja.
Het slachtproces ten tijde van COVID-19 en het Offerfeest |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NVWA en slachterijen bereiken akkoord, maar oneens over verdovingen»?1
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de slachterijen uit Harderwijk en Nijkerk en hoe is het mogelijk dat de NVWA stelt dat een akkoord is bereikt over verdoofde slacht, terwijl één van de slachterijen zegt «gewoon onverdoofd» te zullen slachten?
De twee genoemde slachterijen hadden een kort geding aangespannen, omdat de NVWA geen toestemming had gegeven voor het onbedwelmd slachten tijdens het Offerfeest 2020. De reden om geen toestemming te verlenen, was het niet (tijdig) indienen van een plan van aanpak met voor NVWA- en KDS-medewerkers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer in het kader van corona. Na de uitspraak hebben deze slachterijen nieuwe plannen van aanpak ingediend met aanvullende maatregelen. Beide slachthuizen hebben op eigen initiatief in hun nieuwe plan van aanpak aangegeven om bedwelmd te gaan slachten. De NVWA heeft deze plannen beoordeeld. Hieruit is geconstateerd dat de slachterijen hun plannen zodanig hebben bijgesteld dat de veiligheid van NVWA- en KDS-personeel op basis van de RIVM-richtlijnen nu wel is geborgd. De NVWA heeft bij het toezicht op beide slachthuizen toegezien op de correcte uitvoering van de bedwelmde slacht.
Kunt u bevestigen dat een dierenarts bij onverdoofde slacht niet gegarandeerd anderhalve meter afstand kan houden, waardoor de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet nageleefd kunnen worden?
Het klopt dat bij onbedwelmde slacht het incidenteel niet mogelijk is om de afstand van 1,5 meter te hanteren. Daarom hebben alle dierenartsen van de NVWA die werkzaam zijn op slachthuizen, de beschikking over mond- en neuskapjes. De NVWA-medewerkers hebben werkinstructies gekregen om deze aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden.
Kunt u bevestigen dat dat de reden is voor de NVWA om bij deze slachterijen geen goedkeuring te verlenen voor onverdoofde slacht tijdens het Offerfeest?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kent u de toezegging van de NVWA gedaan op Twitter op 17 augustus 2018: «Als de dieren onbedwelmd worden geslacht is er continue toezicht door de NVWA op het doden van de dieren» en hoe kan de NVWA deze toezegging in alle gevallen gestand doen, wanneer de anderhalve meter-regel in acht moet worden genomen?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Op welke manier zal de slachterij in Harderwijk, die stelt «gewoon onverdoofd» te gaan slachten, gecontroleerd worden op het nakomen van de met de NVWA gemaakte afspraken?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke straffen staan er op het niet nakomen van de afspraken, het niet naleven van de plannen die specifiek gemaakt zijn voor het Offerfeest 2020, dan wel het niet naleven van de vigerende wetgeving omtrent slachten?
Indien een slachthuis zich niet aan geldende wet- en regelgeving aangaande voedselveiligheid en/of dierenwelzijn houdt, zal de NVWA handhaven volgens het algemene en specifieke interventiebeleid NVWA.
Kunt u garanderen dat toezicht en handhaving tijdens het Offerfeest onverkort van toepassing zullen zijn?
Ook tijdens het Offerfeest 2020 zijn het algemeen geldende toezicht en handhaving bij de slacht onverkort van toepassing geweest.
Zijn er slachterijen die wel goedkeuring hebben gekregen voor onverdoofd slachten tijdens dit Offerfeest? Zo ja, hoe is dat mogelijk, als de NVWA stelt dat bij onverdoofde slacht de anderhalve meter-regel niet nageleefd kan worden?
Ja. Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Offerfeest 2020?
Ik heb mij ingezet om de antwoorden zo snel mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Het toezicht op het slachtproces ten tijde van COVID-19 en tijdens het Offerfeest |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Op welke manier heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de afgelopen maanden, sinds de uitbraak van het COVID-19-virus, bij de onverdoofde slacht bij elk dier gecontroleerd of zij na de halssnede binnen veertig seconden buiten bewustzijn waren en op welke wijze zijn hierbij de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nageleefd?
De wijze van toezicht van de NVWA op het verlies van bewustzijn bij onbedwelmde slacht is niet veranderd en geldt onverkort sinds vóór de coronacrisis, dus ook tijdens het Offerfeest. Tijdens onbedwelmd slachten is permanent een NVWA-toezichthouder aanwezig op het slachthuis. De NVWA-toezichthouder houdt daarbij toezicht of het bedrijf bij ieder dier controleert of er binnen 40 seconden bewustzijnsverlies is opgetreden en, indien niet, of het bedrijf dan de juiste handelingen verricht om het dier alsnog te bedwelmen en grijpt in als het bedrijf dit niet doet.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op vragen stelde dat van de 905 runderen die onbedwelmd zijn geslacht tijdens het Offerfeest in 2019, 834 dieren direct na de halssnede werden bedwelmd, 3 dieren zijn nabedwelmd omdat zij na 40 seconden nog bij bewustzijn waren en dat 13 dieren zijn nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat hieruit blijkt dat van de 71 runderen die geen post-cut stunning hebben gekregen dus ruim 22% moest worden nabedwelmd na controle op bewustzijn of op aanwijzing van de NVWA?
Dat is correct.
In welke gevallen geeft de NVWA een «aanwijzing» tot nabedwelming?
De NVWA geeft conform de Europese wetgeving voor dierenwelzijn een aanwijzing tot nabedwelmen van een dier in de volgende gevallen:
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op vragen stelde dat van de 32.387 schapen en geiten die onbedwelmd zijn geslacht tijdens het Offerfeest in 2019, 31.419 dieren direct na de halssnede werden bedwelmd, 216 dieren zijn nabedwelmd omdat zij na 40 seconden nog bij bewustzijn waren en dat 106 dieren zijn nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?
Ja.
Kunt u bevestigen dat hieruit blijkt dat van de 968 schapen en geiten die geen post-cut stunning hebben gekregen dus één op de drie moest worden nabedwelmd na controle op bewustzijn of op aanwijzing van de NVWA?
Dat is correct.
Waarom is het aantal medewerkers dat tijdens het Offerfeest wordt ingezet in de mobiele toezichtteams meer dan gehalveerd in de periode 2014–2016 en sindsdien nagenoeg gelijk gebleven?2
De beschikbare inspectiecapaciteit, waaronder die in de mobiele toezichtteams, wordt zo veel mogelijk risicogericht ingezet. Naar aanleiding van de toezichtsbeelden, risicobeelden en fraudebeelden wordt bepaald waar de risico’s het hoogst zijn en waar de inspectiecapaciteit op gericht moet zijn bij het vaststellen van het opdrachtenpakket.
Is het u bekend dat de NVWA onlangs een illegale slachtplaats met een grote hoeveelheid resten van schapen en geiten ontdekte op een boerderij in de Betuwe?3
Ja.
Klopt het bericht dat particulieren op deze boerderij dieren mochten uitzoeken om ze vervolgens eigenhandig te slachten?
Het strafrechtelijke onderzoek is momenteel nog gaande. Lopende dit onderzoek kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan.
Wat waren de uitkomsten van het onderzoek dat vorig jaar is ingesteld naar het illegaal slachten van schapen -eveneens in de Betuwe- en welke maatregelen zijn er opgelegd tegen de veehandelaar die vorig jaar werd verdacht van illegale schapenslacht?4
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel illegale slachtplaatsen zijn er in de afgelopen tien jaar ontdekt?
De NVWA ontdekt illegale slachtplaatsen of slachtingen gedurende het hele jaar. De NVWA heeft sinds 2012 in totaal 21 ongeoorloofde slachtingen buiten een erkende inrichting geconstateerd. Het betreft slachtingen waarbij de dieren niet waren bedwelmd en/of het (niet officieel gekeurde) vlees voor de verkoop bestemd was. Bij de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (IOD) zijn er sinds 2010 drie onderzoeken naar illegale slachtpraktijken geweest, naast het huidige lopende onderzoek.
Acht u het waarschijnlijk dat dit jaar meer mensen het Offerfeest in Nederland zullen vieren door het COVID-19-virus en de maatregelen tegen de verspreiding daarvan, waarmee het aantal slachtingen in Nederland omhoog zal gaan? Zo ja, hoeveel meer dieren zullen er volgens u worden geslacht dit jaar en is er een plan van aanpak voorbereid om deze stijging goed op te vangen en uit welke maatregelen bestaat dit?
De vraag naar offerdieren vanuit de moslimgemeenschap was hoger ten opzichte van voorgaande jaren ten gevolge van de coronacrisis. Er zijn in Nederland tijdens het Offerfeest 2020 ongeveer 10% meer dieren geslacht dan in 2019.
Een slachthuis kan slechts het aantal dieren slachten waar het de tijd en de voorzieningen voor heeft. Of een slachthuis een verhoogde vraag ook aankan, is afhankelijk van de keuzes en voorbereidingen van de exploitant van het slachthuis. In het algemeen zijn de slachthuizen daarin geslaagd.
Denkt u dat slachthuizen op dit moment een hogere vraag naar onverdoofd geslachte dieren aankunnen, gelet op de aangepaste werkwijzen en hygiëneprotocollen vanwege het COVID-19-virus? Zo ja, kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u voornemens om ook het toezicht te verhogen, waaronder de inzet van de mobiele toezichtteams? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar mijn antwoord bij vraag 7.
Zijn er voldoende NVWA-toezichthouders en keuringsmedewerkers van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS)beschikbaar om adequaat toe te zien op de (onverdoofde) slacht van een groter aantal dieren en hoeveel medewerkers zijn er extra nodig om adequaat toezicht te houden op de onverdoofde slacht tijdens het Offerfeest?
Tijdens het Offerfeest 2020 waren voldoende NVWA toezichthouders en officiële assistenten beschikbaar voor het toezicht op de (on)bedwelmde slacht.
Hoeveel controles zullen er dit jaar worden uitgevoerd op het vervoer van karkassen tijdens het Offerfeest, om eventuele illegale slacht op het spoor te komen?
De inspecties om illegale slacht op het spoor te komen worden met name gebaseerd op meldingen, klachten en signalen, niet zozeer op controles op het vervoer van karkassen. Er wordt voorafgaand aan het Offerfeest geen vaststaand aantal inspecties ingepland. Op twee locaties is tijdens het Offerfeest 2020 illegale slacht aangetroffen.
Kunt u zich herinneren dat u in uw brief van 10 maart jongstleden schreef dat u in gesprek bent met betrokken organisaties om de distributie van karkassen tijdens het Offerfeest te laten voldoen aan de Europese voedselveiligheidsregels en kunt u bevestigen dat u concludeerde dat het in de praktijk niet haalbaar is om karkassen volgens de regels terug te koelen voordat ze worden uitgedeeld, omdat de koelcapaciteit van slachthuizen niet voldoende is om deze grote aantallen dieren in zo’n korte tijd te koelen?5
Zoals in mijn brief van 10 maart jl. (Kamerstuk 26 991, nr. 567) aangeven vind ik het van belang dat de betrokken organisaties alles in het werk stellen om te voldoen aan de hoofdregel dat vlees voor vervoer teruggekoeld moet zijn naar 7 graden Celsius. De hoofdregel is immers het uitgangspunt. Ik ben daarom in gesprek gegaan met de betrokken organisaties om te bezien op welke wijze in de praktijk de distributie van karkassen zodanig kan plaatsvinden dat een uitzondering op de hoofdregel niet meer nodig is. Dit blijkt in de praktijk, zeker op de korte termijn, niet haalbaar. De koelcapaciteit van deelnemende slachthuizen is niet toereikend om de karkassen van de grote aantallen dieren die tijdens het Offerfeest geslacht worden voldoende snel terug te koelen. Meer koelcapaciteit lost het probleem niet op, omdat de tijd te kort is om dergelijke aantallen terug te koelen tot 7 graden.
Op grond van de Europese verordening EG/853/2004, bijlage III, sectie I, hfd VII, punt 3 sta ik nu toe dat vlees afkomstig van bedrijven die met toestemming van de NVWA in het kader van het Offerfeest slachten, mag worden vervoerd op voorwaarde dat het vlees bedekt moet worden vervoerd, het vlees onmiddellijk het slachthuis verlaat en het vervoer niet meer dan twee uur duurt.
Erkent u dat het niet koelen van karkassen extra voedselveiligheidsrisico’s met zich mee brengt?
Het koelen van karkassen direct na de slacht is van groot belang voor de voedselveiligheid bij de verdere verwerking in de productieketen. Voor de werkwijze bij het Offerfeest waarbij in overeenstemming met de riten het dier kort voor bereiding geslacht wordt, acht ik het risico verwaarloosbaar mits het karkas bedekt vervoerd wordt en aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
Kunt u uitsluiten dat daar nu nog extra risico’s bijkomen vanwege het COVID-19-virus, aangezien de tijd tussen het slachten, verwerken en de uitgifte van het vlees zo kort is?
Er zijn geen aanwijzingen dat het virus zich verspreidt via het vlees.
Hoe staat het met de maatregelen die u aankondigde voor het aankomende Offerfeest, zoals het zorgen voor passende uitgiftelocaties en het verpakken van karkassen en kunnen deze maatregelen voorkomen dat mensen op straat dit jaar opnieuw ongewild worden geconfronteerd met lichamen van dode dieren?
In gesprekken met de brancheorganisaties en het Contactorgaan Moslims en Overheid is afgesproken dat het vlees van tijdens het Offerfeest geslachte dieren zo veel mogelijk uit het zicht van passanten wordt verpakt en verstrekt aan de consument.
Kunt u zich herinneren dat u in uw beantwoording van de schriftelijke vragen over het uitblijven van bestuurlijk overleg met de convenantpartners over het onverdoofd slachten schreef dat u met de convenantspartners heeft afgesproken dat zij in het eerste kwartaal van 2020 informatie zouden aanleveren om te bepalen wat de daadwerkelijke behoefte van de in Nederland aanwezige religieuze gemeenschappen is aan vlees van onbedwelmd ritueel geslachte dieren? Zo ja, kunt u deze informatie delen met de Kamer?6
Ja. In artikel 3 van het addendum7 behorende bij het «Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten» (2012), is vastgelegd dat er een stelsel wordt vormgegeven waarmee wordt geborgd dat jaarlijks in Nederland niet meer dieren onbedwelmd ritueel worden geslacht dan noodzakelijk om aan de daadwerkelijke behoefte van de in Nederland aanwezige religieuze gemeenschappen aan vlees van onbedwelmd ritueel geslachte dieren te voldoen. De convenantpartners hebben in het bestuurlijk overleg van 28 november 2019 toegezegd in het eerste kwartaal van 2020 informatie aan te leveren met betrekking tot deze Nederlandse behoefte. Deze informatie is aangeleverd. De coronacrisis heeft echter voor vertraging in verdere afstemming met externe partijen gezorgd. Wanneer het weer mogelijk is, pak ik dit traject weer op.
Kunt u zich herinneren dat u in uw beantwoording van de schriftelijke vragen tevens schreef dat de convenantspartners u in het eerste kwartaal van 2020 informatie zouden doen toekomen over de concrete uitwerking van een privaat stelsel om te borgen dat vlees van onbedwelmd ritueel geslachte dieren herkenbaar en separaat afgezet wordt? Zo ja, kunt u deze uitwerking delen met de Kamer?
Ja. De heer Van Dam heeft in 2017 de Kamer toegezegd dat er een aanpak komt om vlees van onbedwelmd aangesneden dieren separaat en herkenbaar af te zetten (Kamerstuk 31 571, nr. 29 d.d. 9 juni 2017). De convenantpartners hebben in het bestuurlijk overleg van 28 november 2019 toegezegd in het eerste kwartaal van 2020 informatie aan te leveren met betrekking tot dit privaat stelsel. Deze informatie is aangeleverd. De coronacrisis heeft echter voor vertraging in verdere afstemming met externe partijen gezorgd. Wanneer het weer mogelijk is, pak ik dit traject weer op.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 31 juli 2020?
Ik heb mij ingezet om de antwoorden zo snel mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Het bericht dat het strafrechtelijk onderzoek naar frauderende slachthuizen is gestopt, ondanks dat het OM wist dat er dingen gebeurd zijn die niet hadden mogen gebeuren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt»?1
Kunt u bevestigen dat dit gaat om het onderzoek naar de slachthuizen in Noord Nederland, waarbij onder andere minstens honderd ernstig zieke en kreupele dieren koeien werden aangeleverd, hoewel zij helemaal niet hadden mogen vervoerd, omdat dit vervoer leidt tot ernstig dierenleed?
Kunt u bevestigen dat de geconstateerde overtredingen direct hadden moeten worden bestraft door de aanwezige dierenartsen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), maar dat deze NVWA-ers hebben nagelaten om te handhaven?
Kunt u bevestigen dat de NVWA-dierenartsen die toezicht hielden bij deze slachthuizen lange tijd niet hebben opgetreden tegen deze (ernstige) misstanden en dat dit pas aan het licht kwam toen medewerkers van een andere afdeling binnen de NVWA hierover aan de bel trokken, waarna de officier van justitie verzocht om de zaak verder te onderzoeken?
Kunt u zich herinneren dat uit het 2Solve onderzoek dat vervolgens is ingesteld naar het optreden van de NVWA bij kleine en middelgrote slachthuizen in Noord Nederland bleek dat er een structureel probleem is met de handhavingscultuur bij een deel van de NVWA?
Is het waar dat nu van vervolging is afgezien wegens het niet tijdig aanleveren door de NVWA van bewijsstukken en informatie, ondanks dat het Openbaar Ministerie (OM) wist dat er dingen gebeurd zijn die niet hadden mogen gebeuren? Zo ja, hoe kon dat gebeuren?
Zijn de benodigde rapporten helemaal niet af of is er voldoende informatie om de slachthuizen te vervolgen en zijn er voldoende stukken verzameld om fraude en mishandeling te bewijzen?
Op welk moment bent u geïnformeerd door het OM of door de NVWA over het feit dat de vervolging van de frauderende slachthuizen zou worden gestaakt, wegens het niet tijdig aanleveren door de NVWA van bewijsstukken en informatie?
Kreeg u eerder signalen dat de vervolging problematisch zou kunnen worden omdat de benodigde bewijsstukken en informatie niet geleverd werden aan het OM? Zo ja, wanneer kreeg u deze signalen en welke actie heeft u daarop ondernomen om vervolging van de strafbare feiten te kunnen vervolgen? Zo nee, hoe is het mogelijk dat u pas op het allerlaatste moment bent geïnformeerd over de niet-vervolging van de frauderende slachthuizen?
Wat vindt u ervan dat door nalatigheid of disfunctioneren van een handhavingsdienst als de NVWA strafrechtelijk onderzoek door het OM wordt gefrustreerd en dat daardoor fraudeurs/criminelen vrijuit gaan?
Vindt u dat geconstateerde, herhaalde misstanden in slachthuizen onbestraft mogen blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, welke actie onderneemt u om de geconstateerde misstanden alsnog voor de rechter te brengen?
Is het juist dat van vervolging zou moeten worden afgezien «omdat het onderzoek te lang zou gaan duren»? Zo ja, waarom en acht u het acceptabel dat misdrijven daarmee onbestraft zouden kunnen blijven? Zo nee, bent u bereid het OM aan te sporen alsnog tot vervolging over te gaan?
Wat is in het algemeen de termijn voor het redelijkerwijs instellen van vervolging en wat is de reden in onderhavig geval niet tot vervolging over te gaan en acht u niet-vervolging «redelijk» gelet op het vertrouwen in de rechtsorde?
Is het waar dat er tussen de officier van justitie en de NVWA meerdere gesprekken zijn geweest om de NVWA aan te sporen het onderzoek sneller te doen, maar dat dat geen resultaat heeft gehad en hoe verklaart u dit?
Deelt u de mening dat het niet langer aan de NVWA overgelaten kan worden het toezicht en de handhaving te verbeteren, maar dat ingrijpen in de NVWA noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Deelt u de mening dat het disfunctioneren van de NVWA grote gevaren voor het welzijn van dieren en de volksgezondheid met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u ingrijpen en op welke termijn?
Bent u bereid om de dierenwelzijnsteams van de NVWA onder te brengen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid om op die manier ernstige en structurele misdrijven effectiever aan te kunnen pakken?
De Nederlandse inzet voor het bijenrichtsnoer |
|
Frank Futselaar (SP), Laura Bromet (GL), William Moorlag (PvdA), Frank Wassenberg (PvdD), Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat tijdens de vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) van juli 2020 gesproken zal worden over het bijenrichtsnoer, een document dat in 2013 door de European Food Safety Authority (EFSA) is ontwikkeld en beschrijft hoe pesticiden getoetst kunnen worden op hun schadelijkheid voor honingbijen, wilde bijen en hommels?
Ja.
Kunt u bevestigen dat tijdens deze SCoPAFF-vergadering gesproken zal worden over vier opties om het beschermingsniveau voor (wilde) bijen en hommels te bepalen?1
In een technisch overleg van 30 juni hebben vertegenwoordigers van de Europese Commissie, EFSA en de lidstaten gesproken over de wijze waarop de beschermdoelen voor bijen kunnen worden bepaald. In dit overleg heeft EFSA vier opties toegelicht voor de wijze waarop de beschermdoelen voor bijen kunnen worden vastgesteld. Tijdens de SCoPAFF vergadering zal hier verder over gesproken worden. Dit onderwerp staat als discussiepunt op de agenda.
Kunt u bevestigen dat wanneer er een meerderheid is voor een van de vier opties, deze verder ontwikkeld zal worden en terecht zal komen in de herziene versie van het bijenrichtsnoer? Kunt u bevestigen dat dit moment dus bepalend is?
Tijdens de SCoPAFF vergadering wordt aan lidstaten gevraagd om zich uit te spreken over de wijze waarop naar hun mening de beschermdoelen het beste kunnen worden bepaald. Er zal geen officiële besluitvorming plaatsvinden. EFSA opereert immers als een onafhankelijk wetenschappelijk autoriteit en heeft daartoe ook een mandaat gekregen. Het ligt wel voor de hand dat EFSA de uitkomst van de bespreking betrekt bij de verdere uitwerking van het richtsnoer. Het is aan EFSA om de bespreking in SCoPAFF te duiden en daar conclusies uit te trekken.
Kunt u bevestigen dat een van de voorliggende opties dezelfde is die in het originele bijenrichtsnoer uit 2013 staat, namelijk het van tevoren vaststellen van een maximumpercentage van een bijenkolonie dat zou mogen sterven door een pesticide (origineel vastgesteld op 7%)?
Ja. Het betreft optie 3. Deze optie gaat uit van een vooraf vastgesteld acceptabel effect op de omvang van een bijenkolonie. Deze aanpak is toegepast in het EFSA bijenrichtsnoer uit 2013 en is dus niet nieuw, met uitzondering dat EFSA aangeeft dat het potentieel voor herstel zou kunnen worden toegevoegd. EFSA (2013) ging er destijds vanuit dat er geen impact is op de ecosysteemdiensten (bestuiving) als het effect van een gewasbeschermingsmiddel op de kolonie-omvang verwaarloosbaar is. Op basis van expert judgement is toen vastgesteld dat het effect van een gewasbeschermingsmiddel op de omvang van de kolonie lager moet blijven dan 7% om als verwaarloosbaar te worden beschouwd. EFSA geeft aan dat dit percentage is bepaald op basis van destijds beschikbare informatie over de achtergrondsterfte en de ervaringen van imkers en dat bij een keuze voor deze optie dit percentage tegen het licht gehouden zal moeten worden. Nadeel van deze aanpak is volgens EFSA dat deze aanpak niet gestoeld is op solide wetenschappelijke biologische en ecologische overwegingen. Mede om die redenen acht het Ctgb deze optie minder geschikt dan optie 2. In antwoord op vragen in het schriftelijk overleg naar aanleiding van de geannoteerde agenda van de landbouw en visserijraad van 20 juli aanstaande ga ik nader in op deze en de andere drie opties.
Kunt u bevestigen dat u in uw brief van 13 juli over de SCoPAFF-vergadering slechts ingaat op een van de andere opties, namelijk een benadering van de acceptabele sterfte op basis van de «natuurlijke variabiliteit» van een bijenkolonie?2
Ja. Ik vind het belangrijk dat de wijze waarop het beschermdoel wordt vastgesteld wetenschappelijk verantwoord is. Ik volg hierin dan ook het advies van het Ctgb. In mijn brief van 13 juli jl. heb ik toegelicht wat het advies van het Ctgb is en dat ik dit advies volg.
Kunt u bevestigen dat bij deze optie gebruik wordt gemaakt van het model Beehave, dat mede ontwikkeld is door pesticide-fabrikant Syngenta, en waar bijenwetenschappers kritisch tegenover staan, omdat het de «veilige» bijensterfte sterk op kan rekken tot wel 20%?3
Het BEEHAVE model is onderdeel van de voorgestelde benadering. In antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer ben ik ingegaan op het BEEHAVE model (Kamerstuk 21 501-32 nr 1181). Dit model is opgesteld door wetenschappers van een Engels onderzoeksinstituut, in samenwerking met een Duits onderzoeksinstituut en een onderzoeker van Syngenta, en beoordeeld door een wetenschappelijk panel van EFSA.
Kunt u bevestigen dat u positief staat tegenover die optie?
Ja. Ik vind het belangrijk dat de wijze waarop het beschermdoel wordt vastgesteld wetenschappelijk verantwoord is. Ik volg hierin dan ook het advies van het Ctgb en vertrouw op het onafhankelijk oordeel van EFSA.
Kunt u bevestigen dat u de Kamer niet heeft gemeld dat er nog meer opties op tafel liggen, waaronder de optie uit het originele bijenrichtsnoer?
Ik vind het belangrijk dat de wijze waarop het beschermdoel wordt vastgesteld wetenschappelijk verantwoord is. Ik volg hierin dan ook het advies van het Ctgb. In mijn brief van 13 juli jl. heb ik toegelicht wat het advies van het Ctgb is en dat ik dit advies volg.
Beaamt u dat u met dit standpunt lijnrecht ingaat tegen de wens van de Kamer voor de snelle implementatie van het originele bijenrichtsnoer als geheel?4
Nee, integendeel: ik zet mij in voor een zo goed mogelijke bescherming van bijen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten, zoals ik telkenmale in uw Kamer heb betoogd. Ik heb uw Kamer gemeld (Kamerstuk 21501-32 -1181) dat ik invulling heb gegeven aan de motie Ouwehand door de Europese Commissie op te roepen om het volledige bijenrichtsnoer zo snel mogelijk in te voeren, maar uiterlijk eind 2019. Nadat het Europees parlement een door de lidstaten overeengekomen implementatie van onderdelen van het bijenrichtsnoer heeft afgewezen (Kamerstuk 27 858, nr. 487) heeft de Europese Commissie echter besloten om een nieuw voorstel voor de implementatie van het bijenrichtsnoer aan de lidstaten voor te leggen als EFSA de uitwerking heeft afgerond (Kamerstuk 35 470-XIV-7). Het mandaat aan EFSA voor de verdere uitwerking van het bijenrichtsnoer was reeds in maart 2019 afgegeven. Het voorstel van EFSA zal naar verwachting in maart 2021 worden gepubliceerd. Ik heb uw Kamer tussentijds gemeld dat EFSA werkte aan de herziening van het bijenrichtsnoer aan nieuwe wetenschappelijke inzichten en dat Nederlandse experts van het Ctgb daar een bijdrage aan leveren (Kamerstuk 27 858, nr. 487). En ook nu blijf ik de wetenschappelijke adviezen volgen. Dit alles is erop gericht om te komen tot een zo goed mogelijke bescherming van bijen, zoals uw Kamer ook voorstaat, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten.
Gaat u uw reactie in lijn brengen met de uitspraak van de Kamer en positief reageren op het voorstel voor een vooraf vastgesteld percentage (van maximaal 7%) en niet voor een benadering op basis van de «natuurlijke variabiliteit»?
Ik vind het belangrijk dat de wijze waarop het beschermdoel wordt vastgesteld wetenschappelijk verantwoord is. Ik volg hierin dan ook het advies van het Ctgb. In mijn brief van 13 juli jl. heb ik toegelicht wat het advies van het Ctgb is en dat ik dit advies volg.
Kunt u bevestigen dat een meerderheid van lidstaten positief staat tegenover de benadering op basis van «natuurlijke variabiliteit»?
Het overleg van 30 juni jl. was een technisch overleg, waarin geen stemming of besluitvorming heeft plaatsgevonden. Wel was er brede steun voor de gepresenteerde optie 2, waarover ook het Ctgb positief adviseert en die ik derhalve steun.
Kunt u alles op alles zetten om de bespreking van dit agendapunt uit te stellen tot een SCoPAFF-vergadering die na het zomerreces plaatsvindt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 vindt tijdens de SCoPAFF vergadering geen besluitvorming of stemming plaats. Uitstel van de bespreking is niet behulpzaam voor de voortvarende uitvoering van het werk van EFSA, wat belangrijk is voor een zo spoedig mogelijke implementatie van een nieuw bijenrichtsnoer. Dit lijkt mij niet verstandig en niet consistent met de Nederlandse inzet om te komen tot een zo snel mogelijke implementatie van het richtsnoer gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, voor aanvang van de SCoPAFF-vergadering?
Ik heb uw Kamer op 15 juli jl. een brief gestuurd waarin ik heb aangegeven dat dit helaas niet mogelijk was.
De malafide puppyhandel vanuit Hongarije naar Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aangifte tegen grote puppyhandelaar: Dieren komen ziek, ondervoed en getraumatiseerd aan»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er jaarlijks zeker 80.000 onjuist of niet-geregistreerde, te jonge, zieke, getraumatiseerde of niet-ingeënte puppy’s de Nederlandse grens over worden gesmokkeld, vooral vanuit Oost-Europa, met name Hongarije?
Ik vind het van groot belang dat iedere hond, of deze nu in Nederland is gefokt of daarbuiten, in goede gezondheid en, als deze uit het buitenland komt, op een legale manier Nederland binnenkomt. Het doel van mijn beleid is niet alleen het bestrijden van de illegale handel maar ook er zorg voor te dragen dat, ook in het legale circuit, iedereen een gezonde en sociale hond kan aanschaffen en kan houden.
Kunt u aangeven tegen hoeveel illegale hondenhandelaren en/of broodfokkers de afgelopen vijf jaar proces-verbaal is opgemaakt, tot hoeveel veroordelingen dit heeft geleid en wat de strafmaat was bij deze veroordelingen?
Bij het opleggen van afdoeningen wordt geen onderscheid gemaakt tussen handelaren en/of fokkers.
In de afgelopen vijf jaar zijn bij bedrijfsmatige houders van honden processen verbaal opgemaakt, de respectievelijke aantallen zijn weergeven in onderstaande tabel.
Jaartal
Aantal
2015
36
2016
11
2017
12
2018
14
2019
8
Uit de bovenstaande tabel kan worden afgeleid hoeveel pv’s de NVWA elk jaar heeft ingezonden naar het OM. Niet alleen de NVWA maar ook andere opsporingsinstanties sturen pv’s naar het OM in. Processen verbaal zijn ingezonden naar het OM. Het is uiteindelijk aan de rechter, om te bepalen of er een boete of straf wordt opgelegd. Naast het strafrechtelijke optreden zijn ook bestuursrechtelijke sancties opgelegd.
Illegale hondenhandel is in zichzelf echter geen in de wet opgenomen strafbaar feit, maar het kan zich uiten in verschillende formeel-juridische strafbare feiten zoals overtredingen van de Dierenwelzijnswet en valsheid in geschrift. Uit de registratiesystemen van het OM kan derhalve niet achterhaald worden hoeveel zaken gerelateerd aan illegale hondenhandel de afgelopen jaren door het OM zijn verwerkt en of dit tot een veroordeling heeft geleid.
Bent u bereid om de strafmaat voor het illegaal handelen in huisdieren en voor het vervalsen van gegevens op huisdierpaspoorten te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Een opgelegde sanctie moet proportioneel zijn aan de gepleegde strafbare feiten. Het strafmaximum voor de overtreding van voorschriften over de handel in dieren is afhankelijk van het type overtreding. Voor het plegen van de meest ernstige feiten staat een strafmaximum van 6 jaar gevangenisstraf. Daarnaast kan bij een handel van enige omvang ook het wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen
Bij opzettelijk invullen van onjuiste gegevens in een dierenpaspoort kan sprake zijn van valsheid in geschrift en hierop staat een strafmaximum van 6 jaar gevangenisstraf. In de praktijk is niet gebleken dat deze huidige strafmaxima ontoereikend zijn.
Bent u bereid betere controle en handhaving aan de grens te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Bij invoer van honden vanuit andere lidstaten worden er steekproefsgewijs bestemmingscontroles uitgevoerd. Wanneer honden rechtstreeks uit derde landen worden ingevoerd, in praktijk via een luchthaven, wordt er aan de grens gecontroleerd. Bij import moet een hond worden vergezeld van een gezondheidscertificaat, afgegeven door een dierenarts. Europese regels gaan uit van onderling vertrouwen tussen lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de NVWA er vanuit moet gaan dat de informatie die door de dierenarts in een ander Europees land op het gezondheidscertificaat is gezet (bijvoorbeeld de informatie over de leeftijd en de vaccinaties) juist is. Het is ook erg moeilijk om met zekerheid de leeftijd van een individuele pup te bepalen (en dus te bewijzen dat certificaten niet kloppen). De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen.
Bent u bereid om binnen de EU te pleiten voor standaard en eenduidige registratie voor alle honden, waar streng op wordt toegezien door overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet?
In EU-verband vinden, mede op Nederlands initiatief, ontwikkelingen plaats om illegale hondenhandel aan te pakken. Het Europees parlement heeft in februari jl. met algemene stemmen een resolutie aangenomen om de lidstaten en Europese Commissie aan te sporen om maatregelen te nemen en plannen te maken om illegale hondenhandel te bestrijden, vooral door Indentificatie en Registratie (I&R) te verbeteren. Nederland is hierin al een koploper en zal deze voortrekkersrol verder intensiveren door aandacht te vragen voor ons I&R-systeem en samen met partners te zoeken naar de mogelijkheden voor een Europees I&R of binnen de EU inter-operabele I&R systemen.
Wist u dat broodfokkers niet zelden onderdeel zijn van criminele netwerken, en dat schattingen erop wijzen dat er jaarlijks in de EU honderden miljoenen worden verdiend aan de illegale hondenhandel?
Ja.
Wat doet u om deze criminele netwerken bloot te leggen en hun financiële stromen te doorsnijden?
In maart 2020 is een taskforce hondenhandel gestart. Dit is een samenwerking tussen de NVWA, de Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) en de politie om handhaving hondenhandel zo effectief mogelijk te laten verlopen. Zowel op strategisch als op operationeel niveau wordt samengewerkt. Er wordt gezamenlijk aan een integrale handhavingsstrategie gewerkt, waar alle partijen vanuit hun eigen focus en expertise aan bijdragen. Voor de politie is dat bijvoorbeeld het aanpakken ondermijning en het onderzoeken van diergerelateerde criminaliteit (niet zelden is er bijvoorbeeld een verband met drugshandel of geweld), voor de LID ligt de focus primair op dierenwelzijn, de NVWA brengt expertise in over (internationale) hondenhandel en diergezondheid.
Welke concrete stappen onderneemt u om te voorkomen dat mensen een hond afkomstig van een broodfokker kopen?
Naast handhaving van de NVWA bij bedrijfsmatige houders van gezelschapsdieren, waarbij ook wordt samengewerkt met de LID en de politie, richt ik mijn aanpak op de consument door hen voor te lichten. Dit doe ik door het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG) mede te subsidiëren. Hier vinden consumenten informatie over de aanschaf van een hond. Informatie van LICG verschijnt bijvoorbeeld ook bij verkoopadvertenties van honden op Marktplaats.
Hebben de inspanningen van dit kabinet om de hondenhandel aan te pakken naar uw inzicht voldoende geholpen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Er is veel inspanning verricht om de hondenhandel te verbeteren. Er vindt steeds meer gerichte voorlichting plaats en de capaciteit voor inspecties is uitgebreid. Aanstaande veranderingen zoals de verbetering van het I&R-systeem zullen voor verdere verbetering zorgen. In het vernieuwde I&R-hond worden meer betrokkenen bij I&R-hond geregistreerd, is het hondenpaspoort verplicht voor alle honden en zijn technische verbeteringen gedaan. Ook is er een sluitende chiplogistiek en paspoortlogistiek gerealiseerd. De mogelijkheid om buitenlandse honden als Nederlandse hond te registreren wordt zo moeilijk mogelijk gemaakt. Tegelijkertijd blijven verbeteringen in de hondenhandel nodig. De taskforce hondenhandel die ik in het antwoord op vraag 8 noemde, kan hieraan aan belangrijke bijdrage leveren. Voor een verdere toelichting op mijn beleid verwijs ik u naar mijn brief over dierenwelzijn (datum vandaag).
Hoe is het mogelijk dat het wetsvoorstel voor een houdverbod als zelfstandige strafmaatregel, waarmee illegale hondenhandelaren en broodfokkers kunnen worden aangepakt, nog altijd op zich laat wachten?
Mede vanwege de coronacrisis heeft de voortgang met betrekking tot dit wetsvoorstel de laatste maanden extra vertraging opgelopen. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verwerking van de commentaren uit de internetconsultatie en vinden de uitvoeringstoetsen plaats. De verwachting is dat het wetsvoorstel in het najaar voor advies naar de Raad van State zal worden gestuurd. Het consultatieverslag zal dan ook worden gepubliceerd.