Verslavende games voor minderjarigen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verbied verslavende games voor minderjarigen»?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid van experts en verslavingsdeskundigen over de impact die gokelementen in games hebben op jonge spelers? Zo ja, waarom bent u bezorgd? Zo nee, waarom bent u niet bezorgd?
Gamen is voor veel jongeren een populaire en normale vorm van vrijetijdsbesteding. Wanneer jongeren veel tijd besteden aan gamen hoeft dat nog niet direct riskant te zijn. Games hebben bijvoorbeeld vaak ook een sociale component waardoor jongeren makkelijker in contact komen met leeftijdsgenoten met dezelfde interesse.
Dat er steeds meer games zijn met een gokelement vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het onderscheid tussen gamen en gokken wordt steeds lastiger te maken en gamen moet geen voorportaal zijn van gokken, zeker niet voor jonge spelers. Wanneer er sprake is van een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen (Wok) in een game, treedt de Kansspelautoriteit (Ksa) op. In de Wet kansspelen op afstand worden, bijvoorbeeld op het gebied van reclame, nadere regels gesteld om vermenging van games en kansspelen tegen te gaan.
Klopt het dat het aantal gameverslaafde jongeren in 2018 verdubbeld is? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, over welke cijfers beschikt u?
De laatst beschikbare kerncijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatiesysteem (LADIS) zijn van 2015. Uit deze kerncijfers blijkt dat 537 mensen hulp hebben gezocht in de verslavingszorg voor online gamen. Ook blijkt dat de hulpvraag voor online gamen tot 2013 sterk gestegen is en daarna tot 2015 is gestabiliseerd. Naast de kerncijfers van LADIS laat het laatste HBSC-onderzoek (Health Behaviour in School-aged Children) zien dat in 2017 problematisch gamen bij 3 procent van de basisschoolleerlingen en bij 4 procent van de leerlingen in het voorgezet onderwijs voorkwam. Het gaat hier – net als uit de kerncijfers van LADIS blijkt – hoofdzakelijk om jongens. Of de eerder geregistreerde stijging ook na 2015 doorzet, zoals de cijfers van NOS en Investico suggereren, kan nu helaas niet met landelijk representatieve data worden gestaafd. De uitvraag van NOS en Investico betreft een select aantal instellingen. Wel neemt de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze signalen zeer serieus.
Het LADIS is de belangrijkste bron voor inzicht in de hulpvraag binnen de verslavingszorg. LADIS geeft een betrouwbaar beeld aangezien ongeveer 90% van de gegevens over de hulpvraag verslaving in LADIS is opgenomen. Het systeem voldoet voor het verwerken van gepseudonimiseerde gegevens momenteel echter niet aan de dwingende eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt daarom aan een wettelijke grondslag welke nodig is om gegevens van na 2015 die op instellingsniveau worden verzameld in LADIS op te nemen. De verwachting is dat er in 2020 weer zicht is op de ontwikkelingen binnen de verslavingszorg zoals deze zich vanaf 2015 heeft voorgedaan. De gegevens van 2015–2019 zullen dan met terugwerkende kracht kunnen worden geanalyseerd.
De stijging die in ieder geval tot 2015 is ingezet is vermoedelijk te wijten aan de verschuiving van de gamemarkt naar online (video) games. Waar jongeren eerder na lang wachten naar de winkel moesten om de laatste versie van een spel te kopen, worden games en de uitbreidingen daarvan nu online aangeboden. Daarnaast worden meer spellen gratis aangeboden, waardoor het verdienmodel van deze games verandert en groeit het aanbod van online games tegelijkertijd ook.
Deelt u de mening dat games verslavende elementen hebben en dat dat voor minderjarigen ongewenst is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat kansspelen voor minderjarigen verboden zijn? Zo nee, waarom niet?
Games kunnen elementen bevatten die mogelijk verslavend zijn. Ik deel de mening dat het ongewenst is dat minderjarigen in games kunnen worden blootgesteld aan elementen die een verslavingsrisico met zich mee kunnen brengen. In de kansspelwetgeving is opgenomen dat een vergunning voor het aanbieden van kansspelen onder andere als voorschrift heeft dat minderjarigen niet mogen worden toegelaten als deelnemers bij kansspelen. Uitsluitend loot boxes die kansspelen zijn in de zin van de Wok zijn verboden. De Ksa kan in dergelijke gevallen optreden.
Games die geen kansspelen bevatten vallen niet onder de Wok, maar kunnen wel elementen bevatten waarvan het niet gewenst is dat minderjarigen eraan bloot worden gesteld. In dit kader wordt ouders aangeraden toezicht te houden op welke games hun kinderen spelen. De leeftijdsclassificatie en inhoudspictogrammen van PEGI (Pan European Game Information) die op spellen staan evenals informatie op de website van de Ksa en op websites als gameninfo.nl en gokkeninfo.nl kunnen ouders hierbij helpen.
Deelt u de mening dat de praktijk van loot boxes de facto een kansspelelement in een game is? Zo ja, waarom is dat voor jongeren vanaf 12 jaar nog toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Loot boxes zijn, zoals gezegd, niet in alle gevallen kansspelen in de zin van de Wok. De Ksa beoordeelt in het kader van haar toezichts- en handhavingstaak of er in individuele gevallen sprake is van kansspelen in de zin van de Wok. De Ksa heeft eerder bekend gemaakt tien loot boxes te hebben onderzocht. Bij vier loot boxes werd geconstateerd dat het kansspelen zijn in de zin van de Wok. Een aantal aanbieders heeft het spel aangepast als gevolg van het optreden door de Ksa.
In antwoord op vraag 4 verwees ik al naar het PEGI-systeem. Dit is een systeem van zelfregulering. Het is van belang dat dit systeem van leeftijdsclassificatie en inhoudspictogrammen adequaat is. Het NICAM (Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media) is beheerder van het PEGI-systeem. Zoals ik reeds in antwoord op de vragen van lid Van Nispen (SP) heb laten weten zal ik in gesprek gaan met het NICAM over het versterken van dit systeem.2
Een nog hogere bijdrage van Nederland aan de Europese meerjarenbegroting |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zak geld voor vergroening»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van uw kandidaat-Eurocommissaris voor Nederland, de heer Timmermans, «dat rijke EU-landen als Nederland nóg meer moeten bijdragen aan de EU-begroting in ruil voor Oost-Europese betrokkenheid bij een ambitieuze klimaatagenda»? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de aan de Kamer meegedeelde kabinetsinzet om een stijging van de afdracht te vermijden? Zo nee, kunt u de heer Timmermans op niet mis te verstane wijze mededelen dat hij zijn onzalige klimaatideeën maar uit eigen zak moet betalen en niet in de schoenen moet schuiven van de Nederlandse belastingbetalers?
Het kabinet maakt zich sterk voor een ambitieuze Europese klimaatinzet en steunt het plan voor een European Green Deal die de nieuwe Europese Commissie in de eerste 100 dagen van haar termijn wil aannemen. Als onderdeel hiervan heeft beoogd Commissievoorzitter Von der Leyen een Just Transition Fund aangekondigd om de sociaal economische gevolgen van energietransitie te adresseren. Het kabinet ziet het belang van een eerlijke transitie en is van mening dat financiering voor dit fonds gevonden moet worden binnen de kaders van de Nederlandse inzet voor het Meerjarig Financieel Kader 2021–27 (MFK). Zodra het Commissievoorstel voor het fonds is gepubliceerd zal het kabinet uw Kamer nader informeren.
Is de Minister het eens met de mening dat de uitspraak van de Nederlandse kandidaat-Eurocommissaris en vicevoorzitter van de Europese Commissie de Nederlandse onderhandelingspositie schaadt?
Nee. De heer Timmermans sprak tijdens de hoorzitting in het Europees parlement in zijn hoedanigheid als (kandidaat-) Eurocommissaris en vertolkte de beoogde agenda van de nieuwe Europese Commissie. Eurocommissarissen zijn volkomen onafhankelijk van de posities van hun lidstaat van herkomst. Eventuele Commissievoorstellen zal het kabinet bezien binnen de kaders van de Nederlandse inzet voor het MFK.
Ziet de Minister beoogd Nederlands Eurocommissaris Timmermans op de portefeuille klimaat als «onze eigen Greta Thunberg», zoals Europarlementariërs hem noemden tijdens de hoorzitting in het Europees parlement?
Nee.
Bent u het eens met de mening dat het laatste waar Nederlanders behoefte aan hebben de benoeming is van een klimaatactivist namens Nederland als vicevoorzitter van de Europese Commissie?
Het kabinet heeft er veel vertrouwen in dat de heer Timmermans de functie van vicevoorzitter van de Europese Commissie effectief zal vervullen de komende jaren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse afdracht aan de Europese Unie fors omlaag gaat?
Het kabinet spant zich in voor een gemoderniseerde en financieel houdbare EU-begroting, waarbij de lasten eerlijk zijn verdeeld. De Nederlandse inzet is om een stijging van de afdrachten als gevolg van Brexit te voorkomen. Daarvoor zijn substantiële besparingen nodig ten opzichte van het Commissievoorstel. Om tot een rechtvaardige verdeling van de lasten te komen kan een correctie op de afdrachten eveneens een noodzakelijk instrument zijn.
De laatste stand van zaken rondom de aanschaf van tweeduizend bodycams |
|
Niels van den Berge (GL), Monica den Boer (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u zich het bericht herinneren van de politie op 24 april 2019 waarin werd gesteld dat er tweeduizend bodycams aangeschaft zouden worden?1
Ja.
Is de aanbestedingsprocedure in gang gezet? Zo ja, is er al een leverancier in beeld en welke? Zo nee, waarom zijn reeds een half jaar later nog geen wezenlijke stappen gezet?
Ja, de aanbesteding is in gang gezet. De doorlooptijd van de aanbestedingsprocedure is negen tot twaalf maanden. Nu duidelijk is voor welk doel de politie de bodycam zal inzetten, is er meer nodig dan alleen de feitelijke inkoop van bodycams. Zo is gebleken dat het effect dat met de inzet van de bodycams nagestreefd wordt, slechts kan worden gerealiseerd indien de beheerorganisatie, de opleidingen, de technische voorzieningen en de lokale begeleiding allemaal op orde en in samenhang georganiseerd zijn. Dat betekent dat er naast de aanbestedingsprocedure ook organisatorische aanpassingen nodig zijn.
Wanneer verwacht u dat de tweeduizend bodycams zijn aangeschaft en operationeel inzetbaar zijn?
De verwachting is dat eind 2020 alle bodycams (in fasen) aangeschaft en operationeel inzetbaar zijn. De start van de operationele inzet is mede afhankelijk van de planning van de opleidingen en de inrichting van de beheerorganisatie. Vooruitlopend op de aanbesteding heeft de politie mij laten weten dat er 376 bodycams operationeel inzetbaar zijn. Deze bodycams zijn, binnen de grenzen van een eerder raamcontract, aangeschaft ten behoeve van de proeftuinen. Deze bodycams zullen na de aanbesteding geheel worden vervangen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Sander Flight getiteld «Evaluatie pilot bodycams Politie Eenheid Amsterdam 2017–2018» waaruit blijkt dat het dragen van bodycams de veiligheid verbetert?
Ja. De pilot bodycams in de eenheid Amsterdam heeft laten zien dat het dragen van de bodycam op zichzelf niet zozeer de veiligheid verbetert, maar dat het dragen van de bodycam effect heeft op het gedrag van zowel de burger als de politiemedewerker. Het gebruik van de bodycam versterkt het de-escalerend vermogen van de politieambtenaar. Politiemedewerkers die een bodycam dragen, voelen zich veiliger. Uit de pilot blijkt dat er minder agressie en geweld wordt gebruikt tegen politieambtenaren die uitgerust zijn met een bodycam.
Uit een reeks onderzoeken2, die in lijn liggen met elkaar, wordt geconcludeerd dat er, om het de-escalerend effect te bereiken, bijzondere aandacht nodig is voor organisatorische en psychologische begeleiding van de politieambtenaar die de bodycam draagt. Alleen dan wordt het gewenste resultaat behaald. Dit maakt tevens duidelijk waarom er een zorgvuldige voorbereiding van deze implementatie nodig is.
Deelt u niettemin de mening dat er zéér heldere wettelijke richtlijnen noodzakelijk zijn om niet alleen de privacy van agenten maar ook de privacy van burgers te waarborgen bij de operationele inzet van bodycams?
Ja. De wettelijke grondslag voor de inzet van de bodycams en het verkrijgen van de bodycam opnames is gelegen in artikel 3 van de Politiewet. De verwerking van de opnames vindt plaats op basis van de Wet politiegegevens. Deze wettelijke grondslag is verder uitgewerkt in het Inzetkader Bodycams.3 De gebruikers van de bodycam en hun collega’s worden geïnstrueerd in het toepassen van het Inzetkader en de privacyaspecten die hierin zijn opgenomen.
Om te bereiken dat alleen opnames worden bewaard die nodig zijn voor de normale taakuitvoering van de politie, heeft de politie een extra beperking opgelegd. Die beperking houdt in dat binnen 28 dagen nadat de bodycam is gebruikt, moet zijn vastgesteld of de opname noodzakelijk is voor het doel waarvoor ze is verkregen. Alle vastgelegde opnamen die niet als zodanig worden aangemerkt worden binnen die termijn vernietigd. De politie heeft in het Inzetkader ook benoemd hoe moet worden om gegaan met de privacy van politiemedewerkers en hierover instemming gekregen van de centrale ondernemingsraad.
Zodra de definitieve keuze voor de technische infrastructuur achter de nieuwe bodycams is vastgesteld en de keuze voor de inrichting van de beheerorganisatie duidelijk is, wordt er tevens een nieuwe gegevensbeschermingseffectbeoordeling4 opgesteld.
In het eerste halfjaarbericht politie van 20195 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het juridisch kader dat de politie nu gebruikt en de mogelijkheid dat dit moet worden aangevuld. Ik laat dat op dit moment onderzoeken en zal uw Kamer in het tweede halfjaarbericht politie van 2019 informeren over de uitkomst van dat onderzoek. Mocht het nodig zijn om het juridisch kader aan te vullen, dan kan dat gevolgen hebben voor de doorlooptijd van de aanbestedingsprocedure.
Ziet u een rol weggelegd voor de operationele inzet van de bodycam om etnisch profileren tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De politie voelt al jaren de noodzaak om actie te ondernemen tegen etnisch profileren. De bodycam zal daar niet voor worden ingezet. In mijn antwoord op vraag 4 gaf ik aan dat ervoor is gekozen om de bodycam in te gaan zetten ter versterking van het de-escalerende vermogen van de politiemedewerker. Het Inzetkader bodycams, de afweging in welke situatie een politiemedewerker zal worden uitgerust met een bodycam, de instructie van de dragers, enz. is gericht op het inzetdoel «versterking de-escalerend vermogen».
De politie heeft er voor gekozen om etnisch profileren terug te dringen aan de hand van bewustwording via het basispolitieonderwijs, trainingen en door instructie van de politiemedewerkers. Eind 2017 heeft de politie het Handelingskader Proactief controleren6 7 gepresenteerd. In dit handelingskader wordt onder andere uitgelegd hoe politiemensen burgers op objectiveerbare gronden selecteren voor een controle, hoe belangrijk een goede uitleg is en hoe de politie de staande gehouden mensen goed kan bejegenen. Ook staat erin dat het belangrijk is om te reflecteren op de uitgevoerde controle: is het goed gegaan?
Wordt de Nationale ombudsman geraadpleegd bij de implementatie van de bodycam, aangezien deze al eerder het ministerie adviseerde betreffende het gebruik van de bodycam? Zo ja, kunt u toelichten hoe de Ombudsman precies zal worden betrokken? Zo nee, waarom niet?
In het eerste halfjaarbericht politie van 20198 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek van de Nationale ombudsman naar het gebruik van bodycams door de politie. De Nationale ombudsman heeft in 2017 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van bodycams door de politie. De bevindingen zijn ter harte genomen en zijn verwerkt in het definitieve Inzetkader Bodycams.
De Nationale ombudsman heeft mij destijds laten weten geen nieuw onderzoek te starten. Wel geeft de Ombudsman aan de ontwikkelingen te blijven volgen en vragen te zullen stellen als zij daartoe aanleiding zien. De politie neemt periodiek zelf het initiatief om de Nationale ombudsman te informeren over haar vorderingen en over aanpassingen in het Inzetkader.
Het bericht Gedwongen uitgehuwelijkte Fatima: ‘Meisjes zoals ik worden verkocht als golden tickets’ van Hart van Nederland |
|
Nevin Özütok (GL), Niels van den Berge (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht Gedwongen uitgehuwelijkte Fatima: «Meisjes zoals ik worden verkocht als golden tickets» in Hart van Nederland, gepubliceerd op 5 oktober 20191, waarin gemeld wordt dat op grote schaal jonge, meerderjarige meisjes met een niet-westerse migratieachtergrond uitgehuwelijkt worden door hun ouders, en dat die gedwongen huwelijken veelal gepaard gaan met seksueel misbruik en huiselijk geweld? Deelt u de mening dat dit een zeer ernstige situatie is die zo snel mogelijk ten einde moet komen?
Ik ben bekend met dit bericht. Dit is zeer ernstig en schrijnend. Iedereen heeft het recht om te trouwen met wie hij of zij wil. Dat is een belangrijke vrijheid in Nederland. Het gedwongen worden tot trouwen is onacceptabel. Jonge meisjes moeten hiertegen beschermd worden en verdienen onze hulp als zij onverhoopt toch worden gedwongen tot een huwelijk. Daarom werken de Minister van VWS en ik samen aan een actieagenda schadelijke traditionele praktijken. Hierin worden per verschijningsvorm, waaronder ook huwelijksdwang, maatregelen opgenomen, zoals de eerder aangekondigde communicatie-instrumenten om de bewustwording te vergroten.2. Uw Kamer ontvangt de actieagenda eind 2019.
Acht u het waarschijnlijk dat jonge vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond in Nederland uitgehuwelijkt worden door hun ouders? Welke cijfers zijn hierover beschikbaar? Op welke trends duiden deze cijfers? Ziet u mogelijkheden voor een onderzoek om dit preciezer in kaart te brengen?
Precieze en betrouwbare cijfers over de omvang van huwelijksdwang in Nederland ontbreken. Dit komt omdat huwelijksdwang een complex en vaak verborgen fenomeen is. In 2014 is er een schatting gedaan door het Verwey-Jonker Instituut. Hieruit kwam naar voren dat in 2011 en 2012 tussen de 674 en 1.914 gevallen zouden kunnen zijn geweest van huwelijksdwang.3 Omdat er over andere perioden geen gegevens beschikbaar zijn, kan niet worden gesproken over trendontwikkelingen. Uit het eerdergenoemde onderzoek bleek verder dat huwelijksdwang voorkomt in diverse religieuze en etnische gemeenschappen in Nederland. Het merendeel van de gevallen betreft slachtoffers met een niet-westerse migratieachtergrond, maar het komt ook voor in groepen uit andere westerse landen. In het onderzoek is niet gekeken naar wie de slachtoffers dwingt tot een huwelijk.
Als onderdeel van de eerder genoemde actieagenda wordt momenteel bekeken of er beter zicht kan worden verkregen op deze problematiek en de effectiviteit van de huidige maatregelen. Aan de hand hiervan wordt bepaald welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Waar kunnen vrouwen die slachtoffer zijn van een gedwongen huwelijk naartoe om hun probleemsituatie te melden en bescherming te zoeken? Bent u van mening dat deze hulp effectief is? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid te laten onderzoeken hoe dit effectiever kan?
Vrouwen die slachtoffer zijn van een gedwongen huwelijk kunnen contact opnemen met Veilig Thuis en bij acute onveiligheid met de politie. Veilig Thuis zal – waar nodig met andere partijen – beoordelen wat nodig is om de veiligheid van het slachtoffer zeker te stellen. Veilig Thuis heeft ook de opdracht om slachtoffers, in overleg met gemeenten, een passend hulpaanbod te bieden. Als onderdeel van de onder vraag 1 genoemde actieagenda wordt bekeken of de huidige maatregelen en de beschikbare hulpverlening effectief zijn. In het geval een Nederlands slachtoffer van huwelijksdwang zich in het buitenland bevindt, kan contact worden opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) of het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA). BZ stelt vervolgens samen met het LKHA vast of daadwerkelijk sprake is van huwelijksdwang. Is dat het geval dan zetten BZ en LKHA zich samen in voor een veilige terugkeer van het slachtoffer naar Nederland.
Welke rol hebben medewerkers in het sociaal domein en het onderwijs bij het oppikken van signalen en het helpen van vrouwen die slachtoffer zijn van gedwongen huwelijken?
Ruim één miljoen professionals uit verschillende domeinen, zoals, zorg, kinderopvang, justitie en het onderwijs vallen onder de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze professionals moeten bij vermoedens van huwelijksdwang, net als bij andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de meldcode doorlopen. Dit kan leiden tot een melding bij Veilig Thuis.
Bent u van mening dat het huidige recht voldoende middelen biedt om gedwongen huwelijken tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u mogelijkheden de wet op dit vlak aan te scherpen?
De wet biedt verschillende mogelijkheden om gedwongen huwelijken tegen te gaan. Een huwelijk dat onder dwang zal worden gesloten, kan door in de wet aangewezen partijen worden gestuit.4 Indien een huwelijk onder dwang is gesloten, kunnen in de wet aangewezen partijen verzoeken om een nietigverklaring van het huwelijk.5 Met de inwerkingtreding van de Wet tegengaan huwelijksdwang in 2015 is het aantal partijen dat hierom kan verzoeken uitgebreid. Op dit moment wordt de doelmatigheid en effectiviteit van deze wet geëvalueerd. Hierover wordt uw Kamer eind dit jaar geïnformeerd. Daarnaast is huwelijksdwang – als vorm van dwang – strafbaar gesteld onder art. 284 Wetboek van Strafrecht (Sr). In aanvulling hierop is het opzettelijk lokken van iemand naar het buitenland met het oogmerk tot (huwelijks)dwang strafbaar gesteld onder art. 285c Sr.
Onderdeel van de onder vraag 1 genoemde actieagenda is een verkenning naar de juridische mogelijkheden om verschillende vormen van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang, tegen te gaan. In deze verkenning wordt onderzocht of er nog aanvullende (juridische) mogelijkheden zijn om gedwongen huwelijken tegen te gaan. Hier wordt de uitkomst van de evaluatie van de wet tegengaan huwelijksdwang ook in meegenomen. Uw Kamer wordt medio 2020 geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Wat is de huidige regelgeving met betrekking tot het sluiten van een huwelijk met iemand met een andere nationaliteit die zijn hoofdverblijf heeft in het buitenland? Bent u van mening dat er in dit systeem een zwakte zit, dat het uithuwelijken van vrouwen aan familieleden in het buitenland faciliteert en dus versterkt moet worden?
Om in Nederland te kunnen trouwen met iemand met een andere nationaliteit die zijn hoofdverblijf heeft in het buitenland, geldt dat de andere partij (mede) de Nederlandse nationaliteit bezit of rechtmatig in Nederland verblijft. Ook geldt dan de voorwaarde dat partijen voor voltrekking van het huwelijk een verklaring overleggen dat het huwelijk niet wordt aangegaan met als enig oogmerk verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen (artikel 1:44 lid 1, sub i BW). Een vergelijkbare eis geldt voor de inschrijving in Nederland van huwelijken gesloten in het buitenland (artikel 1:25, lid 4 BW). Het afleggen van een valse verklaring is een strafbaar feit. Om verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen, dient voldaan te zijn aan de voorwaarden voor gezinshereniging. Dat wil zeggen dat beide partners 21 jaar of ouder moeten zijn, dat de in Nederland gevestigde partner moet beschikken over voldoende middelen van bestaan en dat de buitenlandse partner het inburgeringsexamen buitenland heeft behaald. Daarnaast geldt de wetgeving zoals onder vraag 5 is genoemd. Ik ben niet van oordeel dat er in deze systematiek een lacune zit die het uithuwelijken van vrouwen aan familieleden faciliteert.
Kent u het bericht Mishandelde vrouwen noodgedwongen in hotels vanwege overvolle opvanglocaties in de Volkskrant, gepubliceerd op 4 oktober 20192, waarin het Landelijk Netwerk Vrouwenopvang aangeeft dat de noodopvang voor vrouwen negen van de tien keer vol zit, waardoor veel slachtoffers van huiselijk geweld de hulp die zij nodig hebben mislopen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, dit bericht is bekend. Wij zijn van mening dat vrouwen voor wie het thuis niet veilig is, moeten kunnen rekenen op een veilige plek. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de 35 centrumgemeenten om er voor te zorgen dat er voldoende opvangplekken beschikbaar zijn. De Minister van VWS laat samen met de VNG een onderzoek uitvoeren om zicht te krijgen op de omvang en de oorzaken van de problematiek rond de noodbedden in de vrouwenopvang.
Deelt u de mening dat er momenteel niet voldoende opvangcapaciteit is om vrouwen die bedreigd worden met seksueel geweld te beschermen? Deelt u de mening dat het door dit gebrek aan capaciteit moeilijker is voor vrouwen die huiselijk geweld willen ontvluchten om deze stap te nemen? Wat doet u om op korte termijn een oplossing te zoeken om deze vrouwen de benodigde hulp en bescherming te bieden?
Om te kunnen beoordelen of voldoende opvangcapaciteit beschikbaar is om vrouwen die bedreigd worden met seksueel geweld te beschermen, is meer zicht nodig op de uitvoering van de afspraken in het beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang & opvang in acute crisissituaties van slachtoffers huiselijk geweld in de vrouwenopvang. Gemeenten hebben daarin afspraken gemaakt over de beschikbaarheid van noodbedden en het benutten van elkaars opvangplekken als de eigen opvangplekken onvoldoende zijn. Het genoemde onderzoek dat de Minister van VWS samen met de VNG uit laat voeren, zal helpen om dit zicht te krijgen. De eerste uitkomsten verwacht de Minister van VWS voor het eind van het jaar met uw Kamer te kunnen delen.
De negatieve gebruikservaringen met Amfexa |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de vele negatieve gebruikservaringen met Amfexa?1 2
Ik heb kennis genomen van deze negatieve gebruikerservaringen. Het is mogelijk dat bij wisselingen van geneesmiddelen er in individuele gevallen sprake is van medische noodzaak voor een ander middel. Dit is echter ter beoordeling van de voorschrijvende arts en/of de afleverende apotheker.
Erkent u dat veel mensen die gedwongen werden over te stappen op Amfexa recht hebben op de apothekersbereiding? Hoe heeft dit kunnen gebeuren terwijl u in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen stelde dat bij het niet kunnen verdragen van bepaalde hulpstoffen, sprake kan zijn van medische noodzaak voor een eigen bereiding?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?4
In alle aangeleverde voorbeelden heeft blijkbaar een wisseling plaatsgevonden van de doorgeleverde eigen bereiding met dexamfetamine naar het geregistreerde geneesmiddel Amfexa dat eveneens de werkzame stof dexamfetamine bevat. Het wisselen van geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof is in beginsel geen probleem. De ervaring leert dat veruit de meeste patiënten dan ook goed op gewisselde medicatie reageren en afgezien van mogelijk tijdelijke gewenningseffecten, geen last hebben van (andere) bijwerkingen. Dit sluit echter niet uit dat sommige patiënten toch bijwerkingen kunnen ervaren. Deze patiënten raad ik aan om contact op te nemen met de voorschrijvend arts of afleverende apotheker. Zij kennen immers de individuele patiënt en kunnen derhalve oordelen of de bijwerkingen het gevolg zijn van wisseling van de doorgeleverde eigen bereiding naar het geregistreerde geneesmiddel Amfexa met al dan niet een gewijzigde dosering. Indien een geregistreerd en commercieel beschikbaar geneesmiddel met dezelfde werkzame stof beschikbaar is, is volgens de wetgeving een doorgeleverde bereiding niet toegestaan. Als een registreerd product om medische redenen niet kan worden gegeven aan de desbetreffende patiënt, kan de arts en/of apotheker kiezen voor een ander middel (mogelijk een bereiding). Bij behoefte van medische aard dient te worden gedacht aan bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) bijwerkingen al dan niet veroorzaakt door een allergie voor een hulpstof als gevolg van gebruik van het geregistreerde geneesmiddel. In dergelijke gevallen kan sprake zijn van afwezigheid van een geregistreerd adequaat alternatief en kan de voorschrijvend arts en/of afleverende apotheker overwegen dat om medische redenen de patiënt een doorgeleverde eigen bereiding met dexamfetamine dient te krijgen.
Hierbij wil ik nog opmerken dat bijwerkingen van geneesmiddelen kunnen worden gemeld bij Lareb (www.mijnbijwerking.nl).
Daarnaast verzoekt u mij in te gaan op alle genoemde individuele voorbeelden. Ik kan dat niet doen. Zoals hierboven vermeld, is het aan de voorschrijvend arts of afleverende apotheker om te oordelen of al dan niet met een geregistreerd geneesmiddel kan worden uitgekomen in individuele gevallen. De arts of apotheker kent immers de individuele patiënt en kan derhalve beoordelen of de bijwerkingen daadwerkelijk het gevolg zijn van wisseling naar Amfexa en/of tijdelijk van aard zijn. Indien om medische redenen (en dus niet vanwege financiële of andere redenen) de desbetreffende patiënt niet met een geregistreerd geneesmiddel kan worden behandeld, kan worden uitgeweken naar een doorgeleverde eigen bereiding (mits ook aan de overige voorwaarden in de Circulaire «handhavend optreden bij doorlevering van eigen bereidingen door apothekers» wordt voldaan). De afleverende apotheker dient dan wel de onderbouwing vervolgens vast te leggen in het betreffende patiëntendossier.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?5
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?6
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?7
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?8
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?9
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?10
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u op alle voorbeelden genoemd in de voetnoot bij vraag 3 tot en met 9 afzonderlijk ingaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen patiënten gewoon dexamfetamine 2,5 mg krijgen als een arts bijvoorbeeld vijfmaal daags 2,5 mg wenselijk acht voor patiënten ouder dan zes jaar? Kunt u dit toelichten?
Als belangrijk uitgangspunt geldt dat doorleveren van apotheekbereidingen uitsluitend is toegestaan indien geregistreerde adequate alternatieven om medisch inhoudelijke redenen niet beschikbaar zijn voor de patiënt. Zoals hierboven al vermeld, is het niet toegestaan om dergelijke bereidingen door te leveren vanuit zuiver financiële overwegingen.
Naar het oordeel van IGJ kunnen patiënten ouder dan zes jaar in beginsel gebruik maken van een geregistreerd geneesmiddel met dexamfetamine of een geregistreerd geneesmiddel met een nagenoeg gelijk werkzame stof. In sommige gevallen kan er in deze leeftijdscategorie een medische noodzaak zijn voor een doorgeleverde eigen bereiding indien bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) de patiënt een allergie heeft voor één van de hulpstoffen. De behandelend arts dient dit voor iedere individuele patiënt afzonderlijk te bepalen. Bij afwijking van de dosering(sfrequentie) zoals deze is vastgesteld voor het geregistreerd geneesmiddel is het de verantwoordelijkheid van de behandelend arts en afleverende apotheker om rekening te houden met de indicatie, de eigenschappen van het geneesmiddel en de specifieke omstandigheden van de individuele patiënt.
Waarom miskent de Inpectie Gezondheidszorg en Jeugd het feit dat zowel artsen als patiënten van mening zijn dat het voorschrijven van dexamfetamine met een sterkte van 2,5 mg wenselijk is? Moet de conclusie in deze gevallen niet gewoon zijn dat «collegiaal doorleveren is toegestaan als wordt voorzien in een patiëntenbehoefte en er geen geregistreerd alternatief is», zoals u zelf heeft aangegeven?11
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de IGJ) heeft aangegeven dat in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld de 2,5 mg, juist wel doorgeleverd mag worden. Voor een kleine groep patiënten, namelijk kinderen van 3 tot 6 jaar met ADHD, wordt regelmatig een lagere dosering voorgeschreven. Omdat er sprake is van een speciale behoefte van medische aard mogen eigen bereidingen voor deze patiëntengroep dus worden doorgeleverd. Er kan immers doorgaans niet worden uitgekomen met Amfexa 5 mg.
Ook in sommige andere gevallen kan er buiten de leeftijdscategorie van 3 tot 6 jaar een medische noodzaak zijn voor een eigen bereiding, zoals bijvoorbeeld bij een allergie voor een hulpstof. Van miskenning door IGJ is naar mijn idee dan ook geen sprake.
Zie ook het antwoord op vraag 11.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat patiënten die recht hebben op de apothekersbereiding van dexamfetamine deze zo snel mogelijk weer vergoed krijgen?
Patiënten hebben recht op vergoeding van de farmaceutische zorg volgens de Zorgverzekeringswet. In beginsel is dat middels beschikbare geregistreerde producten. De vergoeding van een apotheekbereiding is ter beoordeling van de zorgverzekeraar. Deze toetst zowel de (onderbouwing van) de medisch noodzaak voor de individuele patiënt als de criteria van rationele farmacotherapie voor vergoeding van apothekersbereidingen.
Gaandeweg voel ik me de hele dag vermoeid en kom moeilijk toe aan mijn werkzaamheden. Lichamelijk continu een slap gevoel, vaak trillende handen en de hele dag voel ik mijn hart kloppen; continu een licht gevoel in heel mijn lijf en een licht geklop in mijn hoofd/oren; een soort van lichte hoofdpijn rond mijn ogen. Me concentreren en werkzaamheden oppakken worden steeds moeilijker. Ik ben snel het overzicht kwijt en als ik thuis kom ben ik uitgeput. Na 2,5 weken de balans opgemaakt. Het wordt alleen maar erger. Ik zou het futloos willen noemen, maar het is vervelender; ik voel me ronduit ellendig, zowel fysiek als mentaal en kan wel janken. Het is of ik compleet afgevlakt ben en alles aan me voorbij gaat. Ik heb nergens meer zin in...mijn energie is weg. Ik stop ermee...» op, vraag me niet wat ik gisteren heb gedaan. Ik kan net zo goed een pil lucht nemen. Ik wil mijn dex weerterug.»
Het artikel ‘Duurzaamheid blijft ondergeschoven kind bij aanbestedingen in de bouw’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Jessica van Eijs (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Duurzaamheid blijft ondergeschoven kind bij aanbestedingen in de bouw»?1
Ja.
Bent u eens met de constatering dat duurzaamheid nog een te kleine rol speelt in de aanbesteding van bouwprojecten van publieke instellingen?
Het klopt dat uit de genoemde analyse[1] 2 blijkt dat in circa een kwart van de aanbestedingen prestatie-belonende gunningscriteria zijn toegepast. Een gunningsbeslissing wordt echter genomen op basis van een geheel van opdrachtspecificaties, geschiktheidseisen, selectiecriteria, uitsluitingsgronden en gunningscriteria. Bij al deze criteria en eisen kan duurzaamheid een rol spelen. Eerdere onderzoeken en evaluaties laten zien dat overheden duurzaamheid bijvoorbeeld in hoge mate als eis opnemen[2] 3. Geen duurzame gunningscriteria betekent dus niet automatisch geen duurzame aanbesteding. Dit miskent niet het belang dat alle overheden hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor duurzaam aanbesteden. Voor de rijksoverheid is dit aanleiding geweest voor het opstellen van een nieuwe inkoopstrategie voor de inkoop van het Rijk, gericht op duurzaam, sociaal en innovatief inkopen. Met deze strategie wil het kabinet – in lijn met de motie Özütok[3] 4 – ervoor zorgen dat inkopen met impact een opdracht wordt van de gehele Rijksorganisatie.
Deelt u de grote zorg dat indien duurzaamheid het ondergeschoven kind blijft bij aanbestedingen in de bouw, de kans gering is dat Nederland in 2050 energieneutraal en klimaatbestending is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het beeld dat het niet vanzelf gaat. Daarom zetten we hier vol op in. In het Klimaatakkoord zijn met veel verschillende partijen afspraken gemaakt over hoe we in Nederland de klimaattransitie willen aangaan.
In de GWW-sector (grond-, weg- en waterbouw) hebben opdrachtnemers en inkopers van de aangesloten decentrale overheden de aanpak Duurzaam GWW opgesteld. Deze helpt om in zes stappen te komen tot een duurzame aanbesteding. Om andere overheden te stimuleren om in 2019 en 2020 CO2-reducerende en circulaire maatregelen (zoals het toepassen van gerecycled beton of asfalt) te nemen bij hun GWW-werken heeft het kabinet € 10 miljoen beschikbaar gesteld uit de Urgenda-middelen.
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) draagt bij aan de kabinetsdoelstellingen voor duurzaamheid en ontwikkelt routekaarten voor zijn verschillende vastgoedportefeuilles in het kader van het Klimaatakkoord. De Routekaart voor de portefeuille Rijkskantoren is afgerond en voor het zomerreces aan uw Kamer aangeboden als onderdeel van de brief over het Regionaal Ontwikkelprogramma (ROP)5. Daarnaast creëert het RVB ruimte in de aanbestedingen om vernieuwende oplossingen toe te passen via het principe learning by doing.
Deelt u de mening dat wanneer circulariteit onvoldoende mee wordt genomen in publieke aanbestedingen, het doel dat de Nederlandse overheid en haar gemeenten om daadwerkelijk circulair in te kopen in 2030 niet wordt gehaald? Zo ja, op welke wijze stimuleert u circulair bouwen bij aanbestedingen op zowel nationaal niveau als gemeentelijk niveau? Zo nee, waarom niet?
Circulariteit moet inderdaad voldoende worden mee genomen om het doel te halen, in de brief van BZK en IenW6 is toegelicht hoe dat wordt aangepakt vanuit overheden. De inzet van het Rijk op het punt van circulariteit blijkt uit de kabinetsreactie op de transitieagenda’s7: het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en ProRail zullen actief hun inkoopkracht inzetten voor circulaire innovaties. De ambitie is dat zij vanaf 2030 al hun opdrachten circulair gaan aanbesteden. Dit betekent dat volgens circulaire principes wordt uitgevraagd. Het hoofdwatersysteem en (vaar)wegennet van Rijkswaterstaat en de rijkskantorenportefeuille worden uiterlijk in 2030 circulair beheerd. Hierin is ook de samenwerking opgenomen om regionale CE-strategieën op te stellen, onder andere wat betreft circulair aanbesteden van gebouwen en infrastructuur.
Het Ministerie van BZK doet een impuls van € 1 miljoen via de AKCI (subsidieregeling Advies bij Klimaatneutraal en Circulair Inkopen) richting mede-overheden voor ondersteuning bij circulair aanbesteden, specifiek voor de bouw.
Bent u van mening dat er momenteel te veel barrières zijn voor aanbestedende diensten om duurzaam te bouwen waardoor het nu inefficiënt en onrendabel is? Zo ja, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het duurzaam bouwen gemakkelijker en goedkoper zal worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De Aanbestedingswet 2012 biedt juist verschillende mogelijkheden om duurzaamheid mee te nemen in aanbestedingen. Zo schreef ik in het antwoord op vraag 2 over duurzame gunnings- en selectiecriteria en een groene uitvraag in het bestek. Voorbeelden zijn een duurzaam gunningscriterium dat een hogere score toekent bij een lagere CO2-emissie. Sinds 2016 is het ook mogelijk om te gunnen op basis van de laagste levenscycluskosten, waarbij een overheid rekening houdt met de duurzaamheid van een product en externe milieukosten. Als gevolg hiervan wordt het juist heel rendabel om duurzaam te bouwen, want dan kunnen bijvoorbeeld toekomstige energiebesparingen worden mee gewogen in de beoordeling. Daarnaast stuurt de Aanbestedingswet 2012 aan op gunning op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding en niet de laagste prijs. Bij de beste prijs-kwaliteitverhouding beoordeelt de opdrachtgever zowel de kwaliteit als de prijs van de inschrijving. Specifiek in de bouw is het gebruik van de laagste prijs als gunningscriterium dan ook aan het afnemen de afgelopen jaren; van 18% in 2016 en 2017 naar 14% in 2018.
Deelt u de mening dat het juist belangrijk is dat Nederlandse publieke instellingen bij aanbestedingen van bouwprojecten voldoende rekening houden met duurzaamheid, om zo een goed voorbeeld te zijn voor ook de private instellingen?
Ja, die mening deel ik.
Welke stappen onderneemt u om papier en praktijk ten aanzien van het certificaat van de zogeheten «CO2-Prestatieladder», waarover bedrijven vaak beschikken en die laat zien dat zij zich bewust zijn van hun CO2-uitstoot, meer met elkaar in lijn te brengen, aangezien zo’n certificaat niet precies laat zien wat ze doen om hun uitstoot te reduceren?
De CO2-prestatieladder is ontwikkeld door overheid en bedrijfsleven samen en wordt beheerd door de Stichting Klimaatvriendelijk Aanbesteden & Ondernemen (SKAO). Bedrijven die gecertificeerd zijn op de ladder zijn zich niet alleen bewust van hun CO2-uitstoot, maar hebben hun eigen CO2-uitstoot in kaart gebracht en moeten doorlopend acties ondernemen om deze te blijven reduceren. Wanneer opdrachtnemers een project gegund hebben gekregen met de CO2-Prestatieladder dan zijn ze ook verplicht om op projectniveau voorstellen aan opdrachtgever te doen voor CO2-reductie. Deze kunnen door opdrachtgever in overweging worden genomen. Marktpartijen worden hierop gemonitord door een certificerende instelling. Het certificaat laat zien dat het bedrijf hieraan voldoet. Daarmee zijn papier en praktijk met elkaar in lijn.
Deelt u de constatering dat de Milieukostenindicator (MKI) en de Milieuprestatieberekening Gebouw (MPG) serieuze middelen zijn om de duurzaamheid bij aanbestedingen te verhogen? Zo ja, vindt u dat meer bouwprojecten van publieke instellingen moeten gaan werken met een MKI en/of MPG? Zo nee, waarom niet?
Ja, de MKI en de MPG zijn beide serieuze instrumenten om de duurzaamheid te verhogen. In essentie gaat het om de inzet van één instrument, dat voor de GWW-sector uitmondt in een MKI die kan worden gebruikt bij duurzame aanbestedingen en voor gebouwen in de MPG (milieuprestatie van gebouwen). Door toepassing van een uniforme uitvraag ontstaat marktvolume en investeringsperspectief voor de markt. Sinds 1 januari 2018 is als basisniveau voor nieuwe woningen en kantoren een milieuprestatie-eis van 1 opgenomen in de bouwregelgeving. De Minister BZK en de Staatssecretaris van IenW hebben aangekondigd dat de wettelijke eis stapsgewijs strenger wordt om de milieuprestatie van gebouwen te vergroten[1]. Het RVB past in de uitvoeringspraktijk bij het aanbesteden van nieuwbouw kantoren maximaal 0,9 als eis toe en gaat de komende tijd projecten doen met een steeds lagere eis. In 2030 moet het maximaal 0,5 zijn. Dit is in lijn met aankondiging van de Minister BZK in de brief van 8 oktober jl. Rijkswaterstaat past al sinds 2010 de milieukostenindicator toe als gunningscriterium en heeft deze toepassing sindsdien verbreed naar steeds meer aanbestedingen, waarbij het gunningcriterium zwaarder is gaan meewegen. Vanaf 2020 zal bovendien een maximale MKI-waarden per ton asfalt als eis in contracten worden opgenomen. De toepassing van MKI bij infra aanbestedingen is onderdeel van de Green Deal Duurzaam GWW en wordt sindsdien bij steeds meer publieke tenders in de infrastructuur gebruikt.
Zou u meer informatie kunnen geven over hoe het staat met de uitvoering van de motie-Schonis c.s. (Kamerstuk 35 000 A, nr. 120) over duurzame innovatieve technieken bij infrastructurele projecten?
Rijkwaterstaat onderzoekt momenteel de mogelijkheden van toepassing van duurzame innovatieve technieken zoals Smart Maintenance. Er worden in dit kader meerdere pilots en experimenten uitgevoerd. Naar verwachting zijn tussenresultaten van deze pilots en experimenten beschikbaar op de in de motie aangegeven termijn van 1 januari 2020.
Voordat echter tot opschaling en bredere toepassing in infrastructurele werken kan worden overgegaan moeten financiële en operationele consequenties in beeld zijn gebracht. Tenslotte zal in overleg met de sector worden bepaald met welke snelheid deze technieken standaard en geharmoniseerd in aanbesteding kunnen worden uitgevraagd.
Het bericht 'Ik heb een paar mannen pissed off gemaakt , interview Fatima Aboulouafa teamchef politie' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met Fatima Aboulouafa, teamchef politie?1
Ja.
Kunt u mij een overzicht verschaffen van de huidige bezetting van de zogenaamde top 61 van de Nederlandse politie? Kunt u in dit overzicht in ieder geval opnemen de namen van betrokkenen en de datum van aanstelling in hun huidige functie?
De strategische top wordt gevormd door de leden van de korpsleiding, de leiding van de regionale- en de landelijke eenheid, de stafdirecteuren van de directies van de Staf Korpsleiding, de directeur politiedienstencentrum en de diensthoofden van de diensten van het politiedienstencentrum.
De politie en de Algemene Bestuursdienst informeren via nieuwsberichten over nieuwe benoemingen binnen de politietop. In deze nieuwsberichten maken zij ook telkens bekend vanaf welke datum de benoeming ingaat. Hierbij treft u een overzicht aan van deze openbare informatie.
De strategische top van de politie bestaat uit:
Bent u bekend met leiderschapsprogramma Strategische Posities Politie? Klopt het dat dit programma is gestart in 2017 en dat het programma bedoeld was om divers talent binnen een termijn van 1 tot 3 jaar zich versneld door te laten ontwikkelen naar de strategische top van de politie? Kunt u aangeven met hoeveel mensen dit programma in 2017 van start is gegaan?
Ja, De politie werkt met het leiderschapsprogramma strategische top, kortweg LST. Eind 2017 heeft de selectie voor deelname in het programma plaats gevonden. Voorziene lengte van het traject is tussen 1 – 3 jaar, tot het moment waarop de deelnemer benoembaar is verklaard voor een strategische toppositie. Dit is afhankelijk van de professionele- en persoonlijke ontwikkeling van de persoon. De trajectduur is per persoon verschillend omdat de profielen van de instromers divers zijn en de ontwikkelstap om naar het strategische niveau door te groeien variatie kent. Tijdens het programma verandert de deelnemer van context. Zij gaan functioneren, toegevoegd aan een eenheidsleiding of aanverwante andere management development-plek op strategisch niveau, gelijk aan het niveau van de strategische top.
Het programma is gestart in februari 2018 met zeven deelnemers. In juni 2018 zijn er drie deelnemers gestart, in september 2019 één deelnemer en in november 2019 start nog één deelnemer.
Hoeveel mensen zijn er tot dit moment succesvol uitgestroomd uit dit leiderschapsprogramma binnen de politie? Hoeveel mensen uit dit programma zijn er buiten de politie gaan werken en om welke redenen zijn zij bij de politie vertrokken? Hoeveel mensen uit dit programma zijn nu actief binnen de top 61 van de politie? Zitten er nog mensen in het programma die wachten op een plek?
In totaal zijn vanaf februari 2018 11 deelnemers gestart. Daarnaast zal één deelnemer in november dit jaar starten. Er is één deelnemer succesvol uitgestroomd uit het leiderschapsprogramma en benoemd binnen de strategische top van de politie. Eén deelnemer is na een detachering buiten de politie (als onderdeel van het leiderschapsprogramma) succesvol en in goed overleg uitgestroomd naar deze organisatie. Van de overige negen deelnemers is één deelnemer als onderdeel van het leiderschapsprogramma gedetacheerd bij het Openbaar Ministerie. Zij functioneren allen op een management development-plek. Van deze negen deelnemers zijn vier deelnemers in oktober dit jaar benoembaar verklaard voor een strategische topfunctie (zij vullen deze functie nu nog niet in). Vijf deelnemers zijn nog niet benoembaar verklaard voor een strategische topfunctie en draaien nog volledig mee in het Leiderschapsprogramma.
Het bericht ‘Toxic PFAS Chemicals Found in Artificial Turf’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toxic PFAS Chemicals Found in Artificial Turf»?1
Ja.
Wordt, zover bij u bekend, bij de productie van in Nederland gebruikt kunstgras ook poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) gebruikt?
Ja. Fluorpolymeren uit de PFAS-groep worden toegepast in extrusieprocessen in de kunststofindustrie, zoals bij het produceren van vezels voor kunstgras. Vanwege de brede toepassing van PFAS in een groot aantal processen en de risico’s die dit vormt voor milieu en gezondheid heeft het kabinet ervoor gekozen om in Europees verband te gaan werken aan uitfasering van het gebruik van PFAS in niet-essentiële toepassingen via de REACH-verordening.
Is het PFAS gehalte van in Nederland gebruikt kunstgras onderzocht? Zo nee, bent u dit van plan, nu PFAS een zeer zorgwekkende stof is?
Omdat wereldwijd PFAS in een groot aantal producten en processen worden toegepast, heb ik in den brede aandacht voor de risico’s van PFAS. Over risico’s specifiek van PFAS in kunstgras is in de wetenschappelijke literatuur en bij het RIVM en ECHA op dit moment niets bekend.
De Minister van IenW en ik hebben twee onderzoeken toegezegd naar het vrijkomen van PFAS uit verschillende bronnen. Ik heb Rijkswaterstaat gevraagd onderzoek te doen naar (diffuse) lozingen van PFAS en de oorzaken daarvan. Ook het RIVM wordt hierbij betrokken. Oplevering is voorzien in het tweede kwartaal van 2020. Daarnaast heb ik toegezegd een onderzoek te zullen laten uitvoeren naar PFAS in producten, productieprocessen en afvalstromen. Dit zal worden uitgevoerd door Arcadis. Volgens planning wordt dit onderzoek eind 2020 afgerond. Deze onderzoeken zijn inmiddels gestart. Gelet op de omvang van de PFAS-groep, is het niet uitvoerbaar om alle processen en producten waarbij potentieel stoffen uit deze groep gebruikt worden, mee te nemen. Het Mede Op basis van beschikbare literatuur en eerdere onderzoeken wordt de scope gericht op producten, processen en lozingspunten waarbij de grootste kans bestaat op effecten voor milieu en gezondheid door vrijkomen van PFAS in het milieu en/of humane blootstelling. Voor het onderzoek naar PFAS in producten, productieprocessen en afvalstromen zal deze scope nader bepaald worden in de eerste fase die recent van start is gegaan. Hierbij zal ook de productie van kunststoffen en kunststof producten meegenomen worden.
Als Nederlands kunstgras besmet is met PFAS, wat zijn dan de blootstellingsrisico’s voor sporters, medewerkers van kunstgrasbedrijven of onderhoudsmedewerkers van kunstgras sportvelden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de risico’s voor het milieu, de bodem en het water, door uitspoeling van PFAS?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de risico’s die ontstaan bij verwerking en recycling van kunstgras?
Over risico’s specifiek van PFAS in kunstgras is in de wetenschappelijke literatuur en bij het RIVM en ECHA op dit moment niets bekend. Dat geldt ook voor de verwerking en recycling ervan. Ik zal hiervoor de bovengenoemde onderzoeken afwachten. In algemene zin geldt op grond van de Wet milieubeheer de verplichting voor verwerkers van afval tot het nemen van maatregelen om risico’s voor het milieu waarvan zij op de hoogte zijn (of redelijkerwijs kunnen zijn) te beheersen. Namens het bevoegd gezag wordt hier door Omgevingsdiensten toezicht op gehouden.
Uitbuiting van arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de uitzending van Nieuwsuur «Meer meldingen over arbeidsmigranten: «Cowboybedrijven omzeilen de wet»?1
Net als de Inspectie SZW maak ik mij zorgen om de toename van het aantal meldingen en overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen. Het komt te vaak voor dat werknemers uitgebuit worden of werken in een schijnconstructie. Dit ondermijnt de eerlijke arbeidsvoorwaarden van werkenden en leidt tot oneerlijke concurrentie. Het kabinet blijft zich daarom zowel binnen Nederland als in de Europese Unie en wereldwijd inzetten voor fatsoenlijk en eerlijk werk.2
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW door de talloze contractvormen in de flexibele arbeidsmarkt voor een haast onmogelijke taak is komen te staan en dat er dus naast meer capaciteit ook behoefte is aan meer regulering?
De Inspectie SZW verdubbelt de komende jaren haar inzet op het thema eerlijk werk. Maar de boodschap uit de praktijk van de inspecties is ook dat meer handhaving alleen niet volstaat. De Inspectie ziet een grijs gebied ontstaan tussen wat wettelijk is toegestaan en wat wenselijk is. Dit ondermijnt de eerlijke arbeidsvoorwaarden van werkenden. Daarnaast leidt het tot oneerlijke concurrentie tussen bedrijven en het verschuiven van de norm. Dat is de kernboodschap van de Inspectie zoals verwoord in de Staat van eerlijk werk die op 7 oktober is gepubliceerd.3
Ik ben van mening dat de arbeidsmarkt zekerheid en kansen moet bieden aan iedereen maar dat de huidige vormgeving van de arbeidsmarkt knelt. Het systeem van arbeidsverhoudingen slaagt er onvoldoende in om werkgevers en werknemers te ondersteunen bij het aangaan van een arbeidsrelatie die aansluit bij de behoeften en de aard van het werk. Door de kosten en risico’s die verbonden zijn aan het vaste contract zijn werkgevers nu vaak terughoudend om werknemers in vaste dienst te nemen. Voor werkenden zijn de kansen op de arbeidsmarkt ongelijk verdeeld, waarbij het perspectief op een vast contract voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt vaak ver weg is.
De Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) die op 1 januari 2020 in werking treedt, heeft als doel om de kosten- en risicoverschillen tussen contractvormen te verminderen, zodat flexibel werk wordt gebruikt wanneer de aard van het werk daarom vraagt en niet hoofdzakelijk omdat het een kostenvoordeel oplevert. De regering neemt maatregelen om negatieve effecten van flexibele contracten te beperken en te beprijzen, bijvoorbeeld door onzekerheid over werk en inkomen voor oproepkrachten te beperken en concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij payrolling te voorkomen. Voor werkgevers wordt het aantrekkelijker om werknemers in vaste dienst te nemen door de introductie van een cumulatiegrond in het ontslagrecht, de introductie van premiedifferentiatie in de WW en meer balans in de opbouw van de transitievergoeding. Dit vergroot voor werkenden het perspectief op een vast contract.
De maatregelen van de Wab staan niet op zichzelf, maar maken deel uit van een breder pakket aan maatregelen die in samenhang bezien de balans op de arbeidsmarkt verbeteren, voor werkgevers, werknemers en zzp’ers, voor nu en in de toekomst. Zo wordt ook de regelgeving voor zzp’ers herzien. Het kabinet streeft ernaar voor opdrachtgevers de duidelijkheid over de aard van de arbeidsrelatie te vergroten en schijnzelfstandigheid en oneerlijke concurrentie te voorkomen. Daarnaast wordt het uitzendregime geëvalueerd en worden wettelijke maatregelen verkend enerzijds om constructies tegen te gaan die bedoeld zijn om niet onder een cao te vallen, en anderzijds om niet-naleving van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) te voorkomen.
Ook op de langere termijn in aanvulling op de stappen die nu genomen worden, zijn wellicht grotere en fundamentelere aanpassingen in de wet- en regelgeving nodig. De regering heeft daarom de onafhankelijke Commissie regulering van werk ingesteld die advies zal geven over de fundamentele vragen over de toekomst van de regulering van werk, de sociale zekerheid en de fiscaliteit.
Vindt u het aanvaardbaar dat arbeidsmigranten van buiten de EU (waaronder Oekraïne) in Nederland komen werken nadat zij in Polen een tewerkstellingsvergunning hebben gekregen?
De geschetste situatie komt voort uit het vrije verkeer van diensten binnen de EU en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Al in de zaak Rush Portuguesa van 27 maart 1990 (C-113/895) oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie dat werknemers die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk werkzaamheden verrichten in een andere lidstaat niet toetreden tot de arbeidsmarkt van de lidstaat waar zij hun werkzaamheden verrichten, omdat zij na voltooiing van hun taak terugkeren naar hun land van herkomst. Het ontvangende land kan daarom geen voorwaarden stellen ten aanzien het verkrijgen van een werkvergunning voor deze werknemers. Het Hof heeft bovendien bepaald dat dit geldt ongeacht het feit of de betrokken werknemers onderdaan zijn van een EU-lidstaat (Essent, C91/13). Echter, indien een onderneming diensten wil verlenen in een ander EU land, en hierbij zijn eigen werknemers in wil zetten door ze naar het ontvangstland te detacheren, is het van belang dat er sprake is van echte detachering: de onderneming dient daadwerkelijk substantiële activiteiten te verrichten in de lidstaat van vestiging en er moet sprake zijn van een gedetacheerde werknemer die tijdelijk arbeid in Nederland verricht. Werkgevers zijn daarnaast verplicht een harde kern van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden toe kennen aan het personeel waarmee zij tijdelijk in Nederland een dienst komen verlenen, die zijn vastgelegd in wettelijke bepalingen of in algemeen verbindend verklaarde (avv’de) cao’s. Werknemers uit een derde land kunnen zonder tewerkstellingsvergunning naar Nederland worden gedetacheerd, maar zij moeten wel gemeld worden en bij verblijf van meer dan 3 maanden moet daarnaast een verblijfsvergunning worden aangevraagd (met maximale duur van 2 jaar).
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het SER-advies «prioriteiten voor een fair Europa»4 is het kabinet voorstander van het vrij verkeer. Ik wil er op wijzen dat ook tal van Nederlandse bedrijven gebruik maken van werknemers uit derdelanden, en daarmee hun diensten aanbieden in andere EU-lidstaten. Dat versterkt de positie van die bedrijven, en komt daarmee ook ten goede aan de Nederlandse economie als geheel. Als het gaat om de voorwaarden waaronder de werkzaamheden van derdelanders moeten plaatsvinden staat daarbij, net als voor de detachering van EU-burgers, het uitgangspunt van gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde plek centraal. Het beleid van het kabinet is de afgelopen periode gericht geweest op het bestrijden en voorkomen van de nadelige effecten van het vrij verkeer en zal zich hiervoor blijven inzetten, ook waar het derdelanders betreft. Uitwassen, misbruik en uitbuiting moeten worden aangepakt.
Hoeveel werknemers van buiten de EU werken in Nederland door middel van een tewerkstellingsvergunning uit een andere lidstaat? Indien u niet over deze cijfers beschikt, wilt u dit onderzoeken?
Op grond van wet- en regelgeving is de werkgever in Nederland verplicht om een melding te maken van werknemers die tijdelijk in Nederland arbeid komen verrichten op grond van grensoverschrijdende dienstverlening in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie/EER waar zij een werkvergunning hebben. In 2018 zijn er 4.645 werknemers gemeld bij UWV en in 2019 zijn er tot en met augustus 2019 4.518 werknemers gemeld bij UWV.
Deelt u de mening van Inspecteur-Generaal Kuipers: «Er ontstaat een grijs gebied tussen wat wettelijk is toegestaan en wat wenselijk is. Dit ondermijnt de eerlijke arbeidsvoorwaarden van werkenden en het leidt tot oneerlijke concurrentie.»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in Europees verband afspraken te maken om de tewerkstellingsvergunning uitsluitend geldig te verklaren in de lidstaat waar deze is aangevraagd?
Europa breed maken bedrijven, ook Nederlandse, bij het verrichten van hun diensten gebruik van werknemers uit derdelanden. Belemmeringen op dit gebied zou tot economische schade leiden. Nederland is dan ook voorstander van het vrij verkeer van diensten, maar daarbij moet men zich houden aan de regels die ter zake in de EU zijn overeengekomen. Het kabinetsbeleid is erop gericht om uitwassen, misbruik en uitbuiting aan te pakken. Van een algemene beperking van het recht van ondernemers om met hun eigen personeel in andere Europese lidstaten hun diensten aan te bieden kan geen sprake zijn. Bovendien is het maken van afspraken om de tewerkstellingsvergunning uitsluitend geldig te verklaren in de lidstaat waar deze is aangevraagd in strijd met het vrije verkeer van diensten.
Zoals ik aangaf in mijn brief over de toekomstige ontwikkeling van de sociale dimensie van de Europese Unie5 pleit ik bij de Europese Commissie voor een voortvarende en effectieve inzet van de Europese Arbeidsautoriteit, zodat er op het terrein van effectieve grensoverschrijdende handhaving binnen de EU verdere stappen gezet kunnen worden. Zo kan bijvoorbeeld beter worden nagegaan of een detacherende dienstverrichter daadwerkelijk substantiële activiteiten verricht in een uitzendende lidstaat.
Ik zal de Commissie oproepen toe te zien op de implementatie van recent tot stand gekomen regelgeving en waar nodig te komen met vervolgstappen voor het verder tegengaan van oneerlijke concurrentie en voor de adequate bescherming van werknemers.
Hoe oordeelt u over Nederlandse bedrijven die in Polen vestigingen opzetten om daarmee goedkope Oekraïners naar Nederland te halen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening van FNV-bestuurder Elzinga: «We zien dat Nederlandse bedrijven bewust brievenbusfirma's openen in een land als Polen of Roemenië. Via die landen ontwijken ze niet alleen belastingen en sociale premies, maar halen ze ook derdelanders uit bijvoorbeeld Oekraïne, Wit-Rusland of zelfs Maleisië of Vietnam om in Nederland voor een schijntje te komen werken. Er wordt grof geld verdiend over de ruggen van mensen die uitgebuit worden door deze cowboybedrijven.»?
Ik deel de mening van de heer Elzinga dat het ontwijken van belastingen en sociale premies – via schijnconstructies of anderszins – moet worden aangepakt. Illegaliteit en uitbuiting van gedetacheerde werknemers moeten worden bestraft. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag verwacht het kabinet dat de nieuwe Europese Arbeidsautoriteit hieraan zal bijdragen. Veel misbruik en oneigenlijk gebruik speelt zich immers af tussen de diverse lidstaten. Het heeft tot nu toe ontbroken aan een permanente ondersteunende en coördinerende instantie, die het mogelijk maakt de kennis en inzichten van de diverse nationale inspecties en uitvoeringsinstellingen bij elkaar te brengen, en zo meer focus te geven aan opsporingsactiviteiten en prioriteitsstelling. Het kabinet verwacht dat de Europese Arbeidsautoriteit de effectiviteit van het optreden van de nationale inspecties daarmee zal verbeteren.
Vindt u dat het vrij verkeer van werknemers op deze manier goed functioneert? Erkent u dat meer regulering nodig is?
Zie antwoord vraag 6.
De 500 banen die verloren raken bij drie ziekenhuizen |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «500 banen weg bij ziekenhuizen in Groningen en Drenthe»?1
Ja.
Wat vindt u van de berichtgeving dat 500 banen zullen verdwijnen bij drie ziekenhuizen verbonden aan de Treant Zorggroep?
In het voorjaar van 2018 zijn diverse partijen in Drenthe en Zuidoost Groningen begonnen met een plan om de ziekenhuiszorg in de regio te kunnen borgen. Ik heb u op verschillende momenten geïnformeerd over de plannen. Op 29 oktober jl. heb ik u een brief gestuurd, naar aanleiding van een toezegging in het Algemeen Overleg (AO) ambulancezorg en acute zorg op 3 oktober jl. (Kamerstuk 29 247, nr. 294)
De plannen betreffen onder meer een wijziging van het zorgaanbod op de locaties Hoogeveen en Stadskanaal van de Treant Zorggroep. Dit brengt grote veranderingen met zich mee. Dit geldt ook voor het personeel. Dat is niet makkelijk, zeker niet als dit gepaard zou gaan met ontslagen. Inmiddels heeft Treant met de vakbonden gesproken en zijn de gedwongen ontslagen van tafel. Dat neemt niet weg dat voor veel medewerkers een onzekere en moeilijke periode aanbreekt. Ik verwacht van Treant hiermee zeer zorgvuldig om te gaan. Ik hecht er veel belang aan dat mensen snel een concreet perspectief krijgen op een vervolgstap – binnen of buiten de organisatie.
Wat vindt u ervan dat gedwongen ontslagen niet worden uitgesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het volstrekt de omgekeerde wereld is dat personeel (gedwongen) ontslagen wordt in de zorg, terwijl in de zorg juist meer menselijke maat nodig is? Zo nee, waarom niet?
De uitdagingen waar de partijen in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen voor staan zijn niet uitsluitend, en zelfs in belangrijke mate niet, financieel van aard. Het klopt dat de ziekenhuizen in de regio bij ongewijzigd beleid in toenemende mate financiële problemen verwachten, maar daarnaast kampt de zorg in de regio nog met verschillende andere belangrijke uitdagingen. De zorgvraag verandert als gevolg van de vergrijzing, en er worden hogere eisen gesteld aan de kwaliteit van zorg. Er is schaarste aan gespecialiseerd verplegend personeel en specialisten. Complexere zorg verplaatst naar de grotere, gespecialiseerde ziekenhuizen binnen en buiten de regio. Voor Treant geldt een afname van het aantal patiënten op de spoedeisende hulpen in Hoogeveen en Stadskanaal. Dat maakt het nog moeilijker om gespecialiseerd personeel aan te trekken, en door te gaan in de huidige vorm.
Met deze aanpak willen de betrokken partijen een antwoord bieden op de vraag hoe de toegang tot ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen toekomstbestendig te houden. Daarbij is juist oog voor de menselijke maat.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat ziekenhuispersoneel wordt ontslagen, terwijl het geld bij zorgverzekeraars, de farmaceutische industrie en fabrikanten van medische hulpmiddelen tegen de plinten klotst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat soortgelijke ontslagen voortvloeien uit Rijksbeleid, alsmede uit bezuinigingen op de zorg en het aantrekken van de broekriem door middel van hoofdlijnenakkoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de financiële situatie van de betreffende ziekenhuizen en bent u bereid tot steun over te gaan indien er sprake is van financiële problemen?
Zoals de Minister en Staatssecretaris voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik ook hebben aangegeven in de brief «Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen» van 11 oktober jl.2, kan betrokkenheid van VWS aan de orde zijn op het moment dat een dreigend faillissement zou leiden tot acute risico’s voor de veiligheid, kwaliteit en continuïteit van de patiëntenzorg. Dat is hier niet het geval.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het zorgpersoneel in de betreffende ziekenhuizen ondersteund en begeleid wordt bij het ontslag en de zoektocht naar ander werk?
Het is belangrijk dat Treant en de andere ziekenhuizen het personeel ondersteunt en begeleidt richting ander werk. En dat doen ze. Dit betekent dat tijdelijke contracten niet worden verlengd en medewerkers die via natuurlijk verloop, waaronder pensioen, vertrekken niet automatisch worden vervangen.
Treant wil een transitiepool inrichten voor medewerkers die, waar nodig, op een andere plaats in de organisatie kunnen worden ingezet. Treant werkt aan een vrijwillige vertrekregeling, onder andere om medewerkers te stimuleren om de overstap te maken naar een andere werkplek in de zorg. Daarnaast zijn er afspraken met de omliggende ziekenhuizen over het overnemen van personeel. Dit is ook van belang voor deze ziekenhuizen die, vanwege de verwachte toename van het aantal patiënten, meer personeel nodig hebben.
Het streven van Treant is om uiterlijk in april 2020 alle medewerkers duidelijkheid te kunnen geven over wat de reorganisatie voor hen betekent, en welke mogelijke stappen er zijn.
Met het Actieprogramma Werken in de Zorg zet ik er samen met de Minister en Staatssecretaris van VWS op in dat zoveel mogelijk mensen een nieuwe – of in dit geval hernieuwde – toekomst kunnen vinden in de zorg. Mensen kunnen – ook nu al – terecht op www.ontdekdezorg.nl voor meer informatie over vacatures en opleidingen. Mensen die meer persoonlijke begeleiding willen, kunnen hiervoor terecht een regionale werkgeversvereniging in hun eigen regio. We stellen bovendien 420 miljoen euro beschikbaar voor werkgevers om nieuwe medewerkers extra scholing te kunnen bieden.
Het bericht ‘Meer meldingen rond arbeidsmigranten: Cowboybedrijven omzeilen de wet’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer meldingen rond arbeidsmigranten: Cowboybedrijven omzeilen de wet»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal meldingen van overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) flink is toegenomen?
De Inspectie SZW vermeldt in haar «Staat van Eerlijk Werk 2019 – Risico’s aan de onderkant van de arbeidsmarkt» hoeveel klachten en signalen ze de afgelopen jaren heeft ontvangen op het gebied van de Wet arbeid Vreemdelingen. Het aantal klachten en signalen is toegenomen van 1.182 in 2015 naar 1.307 in 2016, 1.382 in 2017 en 1.817 in 2018.
Wat voor overtredingen gaat het om?
Er is sprake van overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen wanneer een werkgever iemand van buiten de EU laat werken zonder de vereiste vergunning.
Wat verwacht u dat de aanstaande meldingsplicht in het kader van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) gaat betekenen voor het terugdringen van het aantal buitenlandse werknemers zonder werkvergunning?
De meldingsplicht in het kader van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) vloeit voort uit de Europese handhavingsrichtlijn en heeft als belangrijkste doelstelling meer inzicht te verschaffen in aantallen buitenlandse dienstverrichters uit andere EU- en EER-landen en Zwitserland die hier met hun werknemers tijdelijk diensten verlenen en de plaatsen waar zij actief zijn. Op basis hiervan kan de Inspectie SZW zijn integrale risicoanalyses verder verbeteren. De meldingsplicht kan een belangrijke bijdrage leveren aan de handhaving van de harde kern van arbeidsvoorwaarden en de identificatie van postbusondernemingen en andere constructies om de detacheringsrichtlijn te ontduiken.
Is de uitbreiding van de capaciteit van de Inspectie SZW door het regeerakkoord voldoende om uitbuiting en schijnconstructies op te sporen en tegen te gaan?
De motie-Heerma c.s.2 vroeg naar beoordeling van de toereikendheid van de inspectiecapaciteit. Dit heeft geleid tot ontwikkeling van het Inspectie Control Framework (ICF). In het Regeerakkoord 2017 is € 50 miljoen per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW conform het ICF. In de periode tot en met 2022 zal de Inspectie stapsgewijs haar personeelsbestand met ruim 400 fte uitbreiden ten opzichte van de startsituatie eind 2017 om de in de begroting en het jaarplan benoemde ICF-indicatoren te behalen.
De komende jaren, tot aan 2023, zal de Inspectie SZW de inzet van op de bevordering eerlijk werk verdubbelen. Hiermee wordt het aantal bedrijven waar een inspectie plaatsvindt (inspectiedekking) substantieel opgehoogd.
De aanpak van oneerlijk werk betreft onder meer schijnconstructies, onderbetaling, arbeidsuitbuiting en illegale tewerkstelling. Op de uitbreiding van de Inspectie SZW en haar programmering wordt ingegaan in respectievelijk het Jaarplan 20183, het Jaarplan 2019, het Meerjarenplan 2019–20224 en in mijn brief aan uw kamer over de uitbreiding van de inspectieketen en de daarin besloten systematiek van periodieke bijstelling en midterm review.5
In het rapport «Staat van eerlijk werk – risico’s aan de onderkant van de arbeidsmarkt» schetst de Inspectie SZW zeven mechanismen gerelateerd aan mondiale sociaaleconomische ontwikkelingen en de regulering en werking van de Nederlandse arbeidsmarkt die oneerlijke praktijken in de hand werken. Ze zoomt in op de grote groep kwetsbare werkenden die in potentie te maken heeft met oneerlijk werk en uitbuiting en stelt dat om eerlijk werk in Nederland op een acceptabel niveau te krijgen en te houden gezamenlijke inzet nodig is van alle betrokken publieke en private partijen.
Klopt het dat het UWV bij het verlenen van een tewerkstellingsvergunning (TWV) of een gecombineerde vergunning verblijf en arbeid (GVVA) altijd toetst op prioritair aanbod binnen de EU?
In beginsel wordt bij een aanvraag tot het verlenen van een TWV of GVVA altijd getoetst of voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is in Nederland of de landen van de Europese Economische Ruimte. Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen kan in limit, atieve gevallen (zoals ten behoeve van de bevordering van internationale handelscontacten of in het kader van opleiding) worden afgeweken van deze toets. In de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt voor bijvoorbeeld docenten in het internationaal onderwijs.
Zijn arbeidsbureaus in andere EU-landen die ook tewerkstellingsvergunningen verlenen voor mensen van buiten de EU ook verplicht om prioritair aanbod binnen de EU te toetsen? En zo ja, doen zij dat ook?
Voorop staat dat elke lidstaat bevoegd is zijn eigen beleid vast te stellen voor de toegang tot zijn arbeidsmarkt van werknemers van buiten de EU. Zo heeft Nederland een selectief en innovatief toelatingsbeleid dat uitnodigend is voor migranten aan wie economisch behoefte bestaat en restrictief is voor anderen. Maar iedere EU-lidstaat heeft afhankelijk van het karakter van de staat van de eigen economie en arbeidsmarkt de vrijheid te bepalen aan welk type arbeidskrachten behoefte is.
Dat werknemers uit een derde land vervolgens zonder tewerkstellingsvergunning in Nederland kunnen werken komt voort uit het vrije verkeer van diensten binnen de EU en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Al in de zaak Rush Portuguesa van 27 maart 1990 (C-113/895) oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie dat werknemers die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk werkzaamheden verrichten in een andere lidstaat niet toetreden tot de arbeidsmarkt van de lidstaat waar zij hun werkzaamheden verrichten, omdat zij na voltooiing van hun taak terugkeren naar hun land van herkomst. Het ontvangende land kan daarom geen voorwaarden stellen ten aanzien van het verkrijgen van een werkvergunning voor deze werknemers. Het Hof heeft bovendien bepaald dat dit geldt ongeacht het feit of de betrokken werknemers onderdaan zijn van een EU-lidstaat (Essent, C-91/13). Echter, indien een onderneming diensten wil verlenen in een andere EU-lidstaat, en hierbij zijn eigen werknemers in wil zetten door ze naar het ontvangstland te detacheren, is het van belang dat er sprake is van echte detachering: de onderneming dient daadwerkelijk substantiële activiteiten te verrichten in de lidstaat van vestiging en er moet sprake zijn van een gedetacheerde werknemer die tijdelijk arbeid in Nederland verricht. Werkgevers zijn daarnaast verplicht een harde kern van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden toe te kennen aan het personeel waarmee zij tijdelijk in Nederland een dienst komen verlenen, die zijn vastgelegd in wettelijke bepalingen of in algemeen verbindend verklaarde (avv’de) cao’s. Werknemers uit een derde land kunnen zonder tewerkstellingsvergunning naar Nederland worden gedetacheerd, maar zij moeten wel gemeld worden en bij verblijf van meer dan 3 maanden moet daarnaast een verblijfsvergunning worden aangevraagd (met maximale duur van 2 jaar).
Wat vindt u ervan dat Polen honderdduizenden werkvergunningen heeft afgegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Voor welke sectoren geven Oost-Europese landen werkvergunningen af?
Zie antwoord vraag 7.
Kunnen deze mensen zonder tussenkomst ook in Nederland aan het werk?
Zie antwoord vraag 7.
Hebben arbeidsbureaus binnen de EU contact met elkaar om te kijken of zij op dezelfde manier prioritair aanbod toetsen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de mogelijkheden als verschillende arbeidsbureaus het niet eens zijn over of de toets op prioritair aanbod goed is uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 7.
Wie houdt er toezicht op de mensen die op basis van deze tewerkstellingsvergunningen werken? Of zij bijvoorbeeld wel aan het werk zijn in de sector waarvoor zij een vergunning hebben gekregen? Ligt dat bij de lidstaat die de tewerkstellingsvergunning heeft verleend of bij de lidstaat waar de werkende aan de slag is?
Het toezicht of de grensoverschrijdende dienstverlening feitelijk wordt uitgevoerd conform de notificatie, kan uiteraard alleen maar plaatsvinden in het land waar de desbetreffende werkzaamheden worden verricht. In lijn met Europese jurisprudentie verbindt het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav) daar nadere voorwaarden aan. Zo moet de gedetacheerde vreemdeling onder meer voldoen aan alle voorschriften inzake verblijf, werkvergunning en sociale zekerheid om als werknemer van de werkgever arbeid te verrichten in de lidstaat waar de werkgever gevestigd is. Ook mag de vreemdeling niet een andere vreemdeling vervangen die gelijksoortige arbeid heeft verricht binnen dezelfde dienstverrichting. De Inspectie SZW kan in voorkomende gevallen controleren of aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Klopt het dat de helft van de arbeidsmigranten die in 2017 in Nederland aan het werk was, van buiten de EU komt?
Uit de cijfers van het CBS6 volgt dat in 2017 ruim 838 duizend banen werden vervuld door buitenlandse werknemers. Bijna 424 duizend banen, iets meer dan de helft, werden vervuld door werknemers met een herkomstland buiten de EU. Hiervan waren ruim 125 duizend banen van werknemers uit het Amerikaanse continent en bijna 121 duizend banen van werknemers uit Europese landen buiten de EU, inclusief Rusland. Relatief weinig banen, een kleine 3,5 duizend, werden vervuld door werknemers uit Oceanië.
Echter, niet alle werkenden met een nationaliteit van buiten de EU zijn arbeidsmigranten. Hieronder vallen ook gezinsherenigers en dergelijke. In 2017 zijn ongeveer 16 duizend verblijfsvergunningen afgegeven voor kennis en talent, zijn er minder dan 3 duizend vergunningen afgegeven voor arbeidsmigranten7, zijn er 5.708 tewerkstellingsvergunningen afgegeven en zijn er 3.800 werknemers gemeld die gebruik maakten van het dienstenverkeer.
Bent u bekend met de signalen van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) dat er nu zelfs Nederlandse bedrijven zijn die zich in Polen vestigen om daar mensen uit Oekraïne te werven?
Ja.
Wat is de reden dat deze Nederlandse bedrijven zich in Polen vestigen om mensen van buiten de EU te werven? Wat is de reden dat het vanuit Nederland minder aantrekkelijk is?
Ik ben niet bekend met de beweegredenen van individuele Nederlandse bedrijven om zich in Polen te vestigen.
Het artikel ‘Illegaal vlogt en feest op kosten gemeente’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Illegaal vlogt en feest op kosten gemeente»?1
Ja.
Wat vindt u van feit dat belastinggeld van Amsterdammers in dit soort onzin wordt gestoken? Deelt u de mening dat dat beter kan worden ingezet voor de bevordering van de bereikbaarheid en het oplossen van de woningnood?
In het artikel gaat het specifiek om de besteding van subsidiegeld. Dit is een lokale aangelegenheid en is onderdeel van de gemeentelijke begroting die door het gemeentebestuur wordt vastgesteld. Het is niet aan mij, als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, om hier een oordeel over te vellen.
Bent u het voorts eens dat gemeenten niet moeten ingaan tegen het landelijk beleid door nieuwe procedures voor uitgeprocedeerden te financieren? Hoe strijdig is dit met de afspraken over Landelijke Vreemdelingen Voorzieningen, specifiek ook omdat deze opvang in eerste instantie gericht is op terugkeer naar het land van herkomst?
In het kader van het programma Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (hierna: LVV) werken Rijk en gemeenten samen om voor het illegale verblijf van vreemdelingen zonder recht op verblijf of rijksopvang zoveel mogelijk bestendige oplossingen te realiseren. Onder een bestendige oplossing versta ik vertrek uit Nederland of, uitsluitend indien de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden daarvan, legalisering van verblijf.
De werkwijze in alle pilot-LVV´s is dat lokale convenantspartners, te weten de betrokken gemeente, de DT&V, de IND, de AVIM en de betrokken NGO, een gezamenlijke beslissing nemen over het begeleidingsscenario. Mocht legalisering van verblijf door de partners worden voorgesteld, dan wordt niet per definitie een nieuwe procedure gestart. De partners, in de eerste plaats de IND, nemen het dossier van de vreemdeling door en bepalen vervolgens of een nieuw in te dienen verblijfsaanvraag kansrijk is. Zo ja, dan geldt het gebruikelijke rijksbeleid en gaat een vreemdeling, na indiening van een asielaanvraag, naar een rijksopvanglocatie. Zo nee, dan wordt ingezet op terugkeer.
Deelt u de mening dat illegalen het land moeten verlaten in plaats van de taal te leren en dat dit valse hoop geven is?
Ik ben de mening toegedaan dat er een oplossing moet zijn voor vreemdelingen die geen recht hebben op verblijf of rijksopvang en om uiteenlopende redenen vaak al jaren illegaal in Nederland verblijven. Deze vreemdelingen kunnen gemeenten immers confronteren met problematiek rondom zorg en veiligheid. De LVV’s zijn er dus niet om valse hoop te geven, maar juist om een bestendige oplossing te realiseren die in het merendeel van de gevallen zal neerkomen op terugkeer.
Bent u bereid met Amsterdam in overleg te treden om af te dwingen dat subsidiegeld nooit landelijk beleid onderuit mag halen?
De lokale convenantspartners zijn voortdurend met elkaar in gesprek over de vraag hoe de inspanningen in het kader van LVV zich verhouden tot rijksbeleid. Wat betreft het door De Telegraaf genoemde subsidiegeld ter waarde van EUR 5,3 mln meldt de gemeente Amsterdam mij dat dit wordt besteed aan projecten op het terrein van migratie en asiel, waaronder ook projecten voor vreemdelingen die tot de LVV-populatie behoren. Voor laatstgenoemde projecten geldt dat de afspraken in het convenant leidend zijn, met dien verstande dat daadwerkelijke besteding van de gelden aan de gemeente is.
De reden van de vertraging bij de evaluatie van het Transparantieregister Zorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom is de evaluatie van het Transparantieregister Zorg nog niet naar de Kamer gezonden, terwijl u die heeft toegezegd voor «in de zomer van 2019»?
De evaluatie van het Transparantieregister Zorg loopt op dit moment nog en wordt door het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) uitgevoerd. De evaluatie neemt helaas meer tijd in beslag dan gepland was. Dit is de reden waarom ik de resultaten van de evaluatie nog niet naar de Tweede Kamer heb gezonden.
In antwoord op eerdere Kamervragen (antwoord op vraag 16 en 17) die het lid Ploumen (PvdA) heeft gesteld over mogelijke beïnvloeding bij het opstellen van richtlijnen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018 – 2019, nr. 2939) heb ik de Tweede Kamer laten weten dat ik de resultaten in het najaar verwacht. Helaas duurt de vertraging nog wat langer. Het evaluatieonderzoek bevindt zich nog niet in een afrondende fase; de analyse van de data – met name uit de sector van de medische hulpmiddelen – en het schrijven van het rapport zijn nog gaande. Gezien deze fase waarin het evaluatieonderzoek zich nu bevindt, kan ik helaas niet toezeggen dat ik de resultaten voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS naar de Tweede Kamer kan zenden. Ik hoop en verwacht dit wel voor het kerstreces te kunnen doen.
Heeft u de Kamer op de hoogte gesteld van de vertraging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In welk stadium bevindt het evaluatie-onderzoek zich nu?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe luidt de onderzoeksvraag en hoe luiden de deelvragen?
De onderdelen waarop de evaluatie van het Transparantieregister Zorg gericht moet zijn, zijn bij amendement in de wet opgenomen (Wet BIG).
De evaluatie dient zich te richten op de doeltreffendheid en (bedoelde en onbedoelde) effecten van het Transparantieregister Zorg.
De onderzoeksvragen en de deelvragen van de eerste evaluatie luiden voor de geneesmiddelensector als volgt:
Is het Transparantieregister Zorg doeltreffend? Onder «doeltreffendheid» wordt – in ieder geval – verstaan:
of de wijze waarop het Transparantieregister Zorg (op basis van zelfregulering) is opgezet voldoende effectief is dat de informatie in het register volledig, actueel en juist kan zijn. De eerste evaluatie moet antwoord geven op de vraag of het Transparantieregister Zorg doeltreffend is en – indien nodig – wat er moet gebeuren om de doeltreffendheid te vergroten.
of de wijze waarop het Transparantieregister Zorg kan worden geraadpleegd voldoende effectief is (gebruiksvriendelijkheid en toegankelijk).
De gehele sector medische hulpmiddelen deed pas in 2018 voor het eerst opgave in het Transparantieregister Zorg. De onderzoeksvragen voor de medische hulpmiddelensector zijn dan ook gericht op de eerste ervaringen van de sector medische hulpmiddelen met het register en met het wettelijk verbod op gunstbetoon, dat sinds 1 januari 2018 voor deze sector geldt.
De onderzoeksopzet van het IVM richt zich op deze onderzoeksvragen en bestaat uit interviews, enquêtes, praktijktesten en steekproeven in het Transparantieregister Zorg.
Het IVM houdt de ontvangen reacties bij in het kader van het evaluatieonderzoek.
Uit navraag bij het IVM is gebleken dat alle koepelorganisaties die benaderd zijn voor het evaluatieonderzoek, input hebben geleverd. Gezien de omstandigheid dat het evaluatieonderzoek nu nog gaande is, zijn deze koepelorganisaties nu niet in antwoord op deze vraag vermeld.
Met deze informatie acht ik voldaan te hebben aan uw vragen naar de onderzoeksvragen en onderzoeksopzet.
Kunt u tenminste de onderzoeksopzet naar de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen zijn tot nu toe gezet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke respons is tot nu toe ontvangen? Van wie?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet er nu nog precies gebeuren, wat is de planning en wanneer wordt de definitieve evaluatie verwacht?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toezeggen dat de evaluatie vóór de begrotingsbehandeling VWS aan de Kamer kan worden gezonden? Zo nee waarom niet en waarom kan een en ander niet bespoedigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze eenvoudige vragen vóór 16 oktober 2019 te beantwoorden? Zo nee waarom niet?
Met de beantwoording van deze vragen voldoe ik aan uw verzoek om deze vragen te beantwoorden voor 16 oktober 2019.
Het bericht ‘Verplicht bijmenging waterstof in gasnet om vraag te creëren’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verplicht bijmenging waterstof in gasnet om vraag te creëren»1? Wat is uw reactie op het voorstel van de waterstofgezant om harde doelen te stellen voor de waterstofproductie?
Ja. Ik zie het voorstel van de waterstofgezant in de context van een beginnende Europese discussie. Aanleiding is de noodzaak om in Europees verband de CO2- uitstoot van het gassysteem te verminderen. Inzet van duurzame gassen, zoals groen gas en waterstof, levert daaraan een belangrijke bijdrage. Duurzame moleculen zijn efficiënter en goedkoper grootschalig te transporteren en op te slaan dan elektronen (elektriciteit) en blijven nodig voor het energiesysteem en de industrie. Overheden en marktpartijen denken er over na met welke marktprikkels de grootschalige productie van deze duurzame gassen op gang kan worden gebracht. Het stellen van een doel of verplichting voor bijmenging van waterstof of groen gas is een voorbeeld hiervan. Dit kan worden bereikt via fysieke bijmenging, maar ook via certificaten voor duurzaam gas.
Het is belangrijk dat we in Europees verband deelnemen aan de discussie en actief de opties verkennen. De Nederlandse gasmarkt is onderdeel van de geïntegreerde Europese gasmarkt, met grensoverschrijdend transport en EU- en nationale regelgeving, o.a. over gassamenstelling. Voor het realiseren van het potentieel van duurzame gassen, inclusief waterstof, is ook een Europese aanpak gewenst.
Het is hierbij van belang om te realiseren dat de omvang en inrichting van de gasinfrastructuur verschilt per land. Nederland heeft een uitgebreide gasinfrastructuur, met zowel een laagcalorisch als een hoogcalorisch gasnetwerk. Nederland kan overwegen om op termijn een gedeelte van de netwerken te gebruiken voor 100% waterstof. In de meeste andere landen is bijmengen de enige optie.
Met welke percentages kan waterstof bij aardgas gemengd worden? Wat zijn de voor- en nadelen van de verschillende percentages?
Voor de veiligheid bij transport, opslag en gebruik van aardgas is er in de ministeriële regeling Gaskwaliteit een maximum waterstofgehalte toegestaan: 0,5% in regionale distributienetten en 0,02% in de (landelijke) transmissienetten. Het gehalte waterstof hoeft overigens niet het gevolg te zijn van specifiek bijmengen, maar kan ook het gevolg zijn van de samenstelling van het gebruikte aardgas of groen gas, waar van nature waterstof in kan zitten.
De veiligheidsrisico’s van bijmenging liggen bij het transport (met name voor de op leidingen aangesloten apparatuur zoals compressoren) en vooral bij het verbruik. Bij verbruik verschilt het risico naar het type verbruik. Zo zit het risico voor huishoudelijke toestellen bij de vlamstabiliteit en voor industriële branders en gasturbines bij het verbrandingsgedrag. Ook zal onderzocht moeten worden wat het inzetten van met waterstof gemengd aardgas als grondstof betekent voor diverse toepassingen. Ten slotte heeft waterstof een lagere calorische waarde dan aardgas, hetgeen voor bepaalde toepassingen ook gevolgen heeft.
Voor bepaalde toestellen zijn tijdens testen percentages van 10% tot 20% mogelijk gebleken. Bestaande toestellen zijn in het algemeen echter niet gecertificeerd voor hogere gehaltes. De gaspijpleidingen zelf zijn in het algemeen te gebruiken voor mengsels en ook voor 100% waterstof. Ook zijn er inmiddels branders en cv-ketels ontwikkeld die 100% waterstof aankunnen.
In Nederland is hier enige praktijkervaring mee opgedaan: testen in huizen in Ameland (bijmengen tot 20%) en Rozenburg (100% waterstof) en het hergebruik van een gaspijpleiding voor transport van waterstof tussen Dow en Yara in Zeeland. Ook in landen als Frankrijk en Italië wordt bijmengen in de praktijk onderzocht. In het Verenigd Koninkrijk loopt een project om grootschalig 100% waterstof te gaan gebruiken in de gebouwde omgeving.
Het grootschalig bijmengen (zelfs tot 100%) kan dus technisch mogelijk gemaakt worden mits rekening wordt gehouden met een aantal aspecten. Allereerst moeten alle gebruikers het mengsel veilig kunnen gebruiken. Dit vergt dat alle bestaande toestellen opnieuw gecertificeerd moeten worden voor de gehanteerde waterstofgehaltes, of dat toestellen opnieuw moeten worden ingesteld of geheel vervangen. Daarnaast dient het bijmengen van waterstof plaats te vinden op een locatie in de aardgastransportnetwerken waarbij het verzekerd is dat het aardgas-waterstofmengsel alleen bij gebruikers terecht komt die veilig dit mengsel kunnen gebruiken.
De potentie van en haalbaarheid voor het bijmengen van duurzame waterstof varieert daarnaast ook per sector (energiecentrales, industrie, gebouwde omgeving, transport). Eventueel beleid kan dan ook rekening houden met waar bijmenging relatief het meest bijdraagt aan CO2-reductie.
In hoeverre kan de huidige productie van waterstof gebruikt worden voor de menging met aardgas?
Waterstof wordt nu voornamelijk gemaakt uit aardgas en toegepast in de industrie. Het ligt niet voor de hand om deze waterstof weer bij te mengen in het aardgasnet, omdat het niet zal bijdragen aan CO2-reductie. De huidige waterstofmarkt- en infrastructuur is daarvoor ook niet ingericht.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van het op korte termijn verplicht bijmengen van waterstof aan het gasnet? Zal zo’n verplichting bijdragen aan een vliegende start van de ontwikkeling van waterstofproductie in Nederland?
Een verplichting kan de ontwikkeling van de productie van duurzame waterstof versnellen. Over de uitvoerbaarheid daarvan kan ik nog geen volledige uitspraak doen. Er is zowel in Nederland als in het buitenland al het nodige onderzoek gedaan naar de technische aspecten van het bijmengen van waterstof in het aardgasnet. Belangrijk onderdeel van de gezamenlijke Europese discussie is dat we ook de beleidsmatige, juridische en markttechnische aspecten van een verplichting verkennen.
Deelt u de mening dat de meeste logische toepassing van de menging van waterstof met aardgas op korte termijn in de industrie is? Is het mogelijk om een dergelijke verplichting in te voeren specifiek voor de industrie?
De industrie is inderdaad de sector waar duurzame waterstof substantieel kan bijdragen aan CO2-reductie. Waterstof wordt nu al grootschalig als grondstof in de industrie gebruikt. Dit is voornamelijk waterstof gemaakt uit aardgas, waarbij veel CO2vrijkomt. Met oog op CO2-reductie is het belangrijk dat hiervoor ook duurzame waterstof wordt ingezet. Daarnaast kan duurzame waterstof in de industrie worden ingezet voor toepassingen waar nu aardgas voor wordt ingezet.
Het zal per bedrijf en per industrieel proces verschillen in hoeverre duurzame waterstof kan worden ingezet in plaats van fossiele waterstof of aardgas. Deze specifieke overweging is aan de marktpartijen zelf.
Marktpartijen hebben wel duidelijk de intentie om duurzame waterstof via deze routes in te zetten. Waterstof is een prominent onderwerp in afspraken over de verduurzaming van de industrie in het Klimaatakkoord. Samen met de industrie zullen deze afspraken worden uitgewerkt, een verplichting is niet aan orde.
Een belangrijk bijkomend aspect is dat bedrijven die L-gas2 gebruiken dit gas via hetzelfde gasnet als huishoudens geleverd krijgen. De toestellen van deze gebruikers moeten dan ook een hoger gehalte waterstof aankunnen. Voor H-gas3 is de vraag wat bijmenging betekent voor de stikstofinstallaties waar H-gas wordt geconverteerd naar L-gas.
Bent u van mening – zolang het om bijmenging van grijze waterstof gaat – dat dit geen winst oplevert voor het klimaat, onnodig duur is en er andere stappen nodig zijn om een markt voor groene waterstof te ontwikkelen. Zo ja, aan welke stappen denkt u dan zelf?
Het is niet logisch om grijze waterstof bij te mengen. De bijmenging van duurzame waterstof in het aardgasnet is echter wel een interessante optie, die we in ieder geval in Europees verband zullen bespreken.
Voor de gewenste waterstofmarktontwikkeling is een breed pakket aan maatregelen en randvoorwaarden nodig. Over de te nemen stappen hebben we afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord, waar we middels een waterstofprogramma uitvoering aan zullen geven. Ik zal nader op dit programma ingaan in de toegezegde kabinetsvisie op waterstof.
Het bericht ‘Blauwe moskee wil gebedsoproepen met luidsprekers versterken’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Blauwe moskee wil gebedsoproepen met luidsprekers versterken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er geen enkele moskee in Nederland thuishoort, gezien het gevaar dat de islam inhoudt voor democratie, rechtstaat, de positie van de vrouw en lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen (LHBTI), gelijkwaardigheid van bevolkingsgroepen en omdat de islam van aard discriminatoir en racistisch is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het oprichten van een moskee valt onder de godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Dit zijn belangrijke grondrechten in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Ter bescherming van deze belangrijke verworven vrijheden zal de overheid nooit overgaan tot het sluiten van alle moskeeën in Nederland.
Bent u bereid alle moskeeën te sluiten, de Blauwe voorop? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u daartoe niet bereid bent, wat wordt dan uw actie tegen het wekelijkse imperialistische geblèr dat het streven naar de ondergang van onze vrije, open samenleving aankondigt?
Zoals mijn voorganger op 9 april 20132 aangaf, valt het oproepen tot gebed door een gebedsoproep of klokgelui onder de godsdienstvrijheid. Op basis van de godsdienstvrijheid moet het voor kerken en moskeeën mogelijk zijn om geluid te produceren ten behoeve van diensten en plechtigheden. Godsdienstvrijheid betekent niet dat aan het geluid geen grenzen mogen worden gesteld. Artikel 10 van de Wet openbare manifestaties stelt dat klokgelui en oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging zijn toegestaan. De gemeenteraad is bevoegd regels te stellen over de duur en het geluidsniveau.
Het tappen van de klokkenluider in de WODC-affaire |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Vanaf welk moment precies liep de telefoontap naar mevrouw Van Ooyen, de klokkenluider in de WODC-affaire?1
Het strafrechtelijk onderzoek wordt uitgevoerd door de Rijksrecherche, onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Zij bepalen of, wanneer en ten aanzien van wie er opsporingsbevoegdheden worden ingezet in het kader van het strafrechtelijk onderzoek, en welke dat zijn. Ik sta daarbuiten. Ik kan niet ingaan op de details van een individueel strafrechtelijk onderzoek.
Ten overvloede vermeld ik dat mijn departement de bevoegdheid noch de middelen heeft om bijzondere opsporingsmiddelen, zoals het plaatsen van een telefoontap, in te zetten.
Wist u tijdens het algemeen overleg over de rapporten inzake het WODC op 6 maart 2019, waar u haar zo uitvoerig complimenteerde en publiekelijk lof toezwaaide, dat er een tap liep?2 Zo nee, had zij dit graag willen weten op dat moment?
Ik wist ten tijde van het algemeen overleg niet dat er een tap liep naar mevrouw Van Ooyen. Daarover is mijn departement op 5 april 2019 geïnformeerd. Zie voor het overige mijn antwoord op vraag 1.
Heeft u spijt van deze woorden in het algemeen overleg of staat u hier nog steeds achter?
Ik sta hier nog steeds achter.
Wat is nou volgens u de rechtvaardiging om uitgerekend in deze kwestie aangifte te doen?
Voor de rechtvaardiging van het doen van aangifte verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2019.
Erkent u dat het doen van aangifte in uitgerekend de WODC-affaire een keuze is geweest, geen onoverkomelijke wetmatigheid die u overkomt, of waar u toe verplicht was?
In de brief van 24 juni 2019 heb ik aangegeven dat ik mij op basis van het oordeel van het OM gehouden achtte aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering
(Sv).
Herinnert u zich uw brief van 24 juni 2019 waarin u schrijft «dat in deze aangifte [...] duidelijk [is] aangegeven dat het stuk buiten medeweten van de klokkenluidster (mevrouw Van Ooyen) is gelekt en dat deze niet tegen haar is gericht»?3
Ja.
Erkent u dat u met het doen van aangifte het risico heeft genomen dat mevrouw Van Ooyen (desondanks) zou worden betrokken in een strafrechtelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u de aangifte desondanks gedaan?
Naast dat lekken van vertrouwelijke informatie een schending van het ambtsgeheim en een ambtsmisdrijf is, schaadt stelselmatig lekken het onderlinge vertrouwen, de privacy van betrokkenen en de interne openheid tussen medewerkers onderling. Om die redenen heb ik twintig incidenten ter beoordeling voorgelegd aan de coördinerend officier van justitie voor de Rijksrecherche. Het OM bevestigde dat het in meerdere van de voorgelegde gevallen ging om informatie die viel onder de ambtelijke geheimhoudingsplicht en dat van die gevallen het lekken van de vertrouwelijke notitie voldoende opsporingsindicaties bood voor nader onderzoek. Op basis van het oordeel van het OM achtte ik mij – juist als Minister van Justitie – gehouden aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering (Sv). Vanaf dat moment was het aan het OM om het strafrechtelijk onderzoek naar eigen inzicht vorm te geven.
Vanzelfsprekend is geen aangifte gedaan tegen klokkenluidster mevrouw Van Ooyen. In de aangifte is expliciet benoemd dat de vertrouwelijke notitie buiten haar medeweten om is gelekt.
Heeft u zich op het moment van het doen van de aangifte gerealiseerd dat het mogelijk was dat mevrouw Van Ooyen in een strafrechtelijk onderzoek zou worden betrokken? Zo ja, waarom heeft u dat risico niet expliciet aan de Kamer gemeld? Zo nee, hoe kijkt u hier op terug? Vindt u dat u met voldoende prudentie heeft gehandeld?
Ik verwijs naar mijn antwoord op 1 en 7.
Hoe kijkt u aan tegen de aangifteplicht van artikel 162 Wetboek van Strafvordering in samenhang met het belang klokkenluiders te beschermen? Hoe reflecteert u op dit wetsartikel in het licht van deze casus?
Zoals ik in antwoord op uw Kamervragen van 8 juli 2019 heb geschreven, is het lekken van (vertrouwelijke) informatie uit het departement niet hetzelfde als het melden van een vermoedelijke misstand in de zin van de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie. In de aangifte is dan ook expliciet benoemd dat de vertrouwelijke notitie buiten medeweten van mevrouw Van Ooyen om is gelekt.
Waarom heeft u steeds volgehouden dat deze aangifte niet tegen mevrouw Van Ooyen was gericht, die deze misstanden naar buiten heeft gebracht? Hoe kon u dat eigenlijk weten, nu het ging om een onbekende verdachte, het toch niet uit te sluiten was dat men wel op enig moment bij mevrouw Van Ooyen uit zou komen?
Mevrouw Van Ooyen heeft meermaals, ook publiekelijk, laten weten dat de vertrouwelijke notitie buiten haar medeweten om bij de media is beland. Dat is het OM ook meegegeven in de aangifte. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van de gevolgen voor mevrouw Van Ooyen, dat nadat zij een misstand heeft onthuld waar de samenleving veel aan heeft gehad meegeluisterd is door Justitie met al haar privégesprekken en adviseurs en experts met betrekking tot het luiden van de klok?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2019 heb ik u laten weten dat ik mevrouw Van Ooyen op 13 juni 2019 heb laten weten het heel vervelend te vinden indien ze van het onderzoek of de publiciteit hierover hinder zou ondervinden. Toen zij mij liet weten daar inderdaad hinder van te ondervinden, heb ik haar daarop direct aangeboden in gesprek te willen gaan over adequate genoegdoening voor die hinder. De gesprekken hierover lopen.
Hoe gaat u het goed maken richting mevrouw Van Ooyen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is uw reactie op de vrees van mevrouw Van Ooyen dat de ambtenaren die haar en andere onderzoekers onder druk hebben gezet ermee wegkomen terwijl er jacht wordt gemaakt op de melders? Dat is toch inderdaad de omgekeerde wereld? Wanneer breekt eindelijk het inzicht door dat misstanden niet worden opgelost door ze te ontkennen en de melders aan te pakken?4
Ik herken me niet in dat beeld. Ik heb juist drie onafhankelijke onderzoekscommissies ingesteld om de exacte toedracht vast te stellen, en om te bezien wat er verbeterd moest worden in meldprocedures en in de positionering van het WODC. Naar aanleiding van hun aanbevelingen heb ik belangrijke verbeteringen doorgevoerd.
Op welke wijze heeft u inmiddels uitvoering gegeven aan de aangenomen motie-Van Nispen c.s. over voorkomen van negatieve gevolgen van de WODC-affaire die wijst op het risico dat klokkenluiders zich niet meer durven te melden en dit een angstcultuur op het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de hand kan werken, met het verzoek aan de regering te doen wat er in de mogelijkheden ligt om deze negatieve gevolgen te voorkomen?5 Wat is daar nog meer voor nodig?
Zoals ik in de beantwoording van uw vragen van 8 juli 2019 en in mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 20196 heb aangegeven, streef ik naar een veilige werkomgeving voor álle medewerkers van mijn departement. Daarom moeten de interne procedures voor het melden van vermoedens van misstanden optimaal functioneren. Daartoe is veel geïnvesteerd de afgelopen jaren, zoals ik eerder in meerdere brieven aan uw Kamer uiteen heb gezet.7 Naar aanleiding van de WODC-kwestie en de aanbevelingen van de onafhankelijke onderzoekscommissies die ik naar aanleiding daarvan heb ingesteld, zijn er belangrijke verbeteringen doorgevoerd ten aanzien van de interne procedures voor het melden van misstanden. Met alle genomen integriteitsmaatregelen wordt beoogd dat medewerkers zich juist veilig voelen om eventuele misstanden te melden. Een veilige werkomgeving voor medewerkers houdt tegelijk ook in dat zij binnen de gestelde kaders vrijelijk documenten en e-mails kunnen wisselen, zonder dat deze worden gelekt naar onbevoegde derden.
Welke gevolgen heeft de nieuwe Europese richtlijn over klokkenluiders op casuïstiek, zoals deze?
Na publicatie van de richtlijn dient deze te worden omgezet in nationale wet- en regelgeving. Ik vind het prematuur vooruitlopend daarop uitspraken te doen over de gevolgen van de richtlijn voor casuïstiek als deze.
Het bericht ‘Minister bezorgd om versleuteling Facebook’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister bezorgd om versleuteling Facebook»?1
Ja.
Bent u bekend met het kabinetsstandpunt over versleuteling?2
Ja.
Wanneer gaat u naar Washington om met uw Amerikaanse collega over deze kwestie te praten?
Ik ben van 4 tot en met 7 december 2019 op werkbezoek in de Verenigde Staten.
Gaat u tijdens uw gesprek dit kabinetsstandpunt overbrengen en niet uw zorgen die in strijd zijn met dit kabinetsstandpunt?
Mijn zorgen zijn niet in strijd met het kabinetsstandpunt uit 2016. In het kabinetsstandpunt wordt onder meer gemeld dat encryptie het (tijdig) verkrijgen van inzicht in de communicatie ten behoeve van de bescherming van de nationale veiligheid en de opsporing van strafbare feiten bemoeilijkt, vertraagt of onmogelijk maakt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de opsporing naar het vervaardigen, verspreiden of bezitten van kinderporno, zware criminaliteit en terrorisme. De mogelijkheid om gegevens in onversleutelde vorm te vorderen bij een dienstverlener is minder vaak beschikbaar. In toenemende mate worden bij moderne toepassingen van encryptie de gegevens nog slechts in versleutelde vorm door dienstverleners verwerkt.
Daarnaast vermeldt het kabinetsstandpunt het belang van encryptie voor de veilige communicatie tussen burger, bedrijf en overheid, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de toegevoegde waarde voor de digitale economie in Nederland.
Ik zal de diverse betrokken belangen en de conclusie uit het kabinetsstandpunt dat het niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland onder de aandacht brengen.
Bent u ook bezorgd over het afzwakken van versleutelingssoftware waardoor buitenlandse mogendheden en criminelen toegang kunnen krijgen tot de privécommunicatie van mensen?
Ik onderschrijf het belang van encryptie voor de veilige communicatie tussen burger, bedrijf en overheid, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de toegevoegde waarde voor de digitale economie in Nederland. Goede encryptie helpt Nederlandse burgers en organisaties zich te beschermen tegen buitenlandse mogendheden en criminelen. Ik streef daarom naar oplossingen die binnen de kaders van het kabinetsstandpunt recht doen aan de belangen van de opsporing en de nationale veiligheid. Daarvoor is samenwerking en overleg met publieke en private belanghebbenden noodzakelijk.
De gedwongen verhuizing van bewoners van Vakantiepark Arnhem |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders op Vakantiepark Arnhem hals over kop moeten verhuizen?1
Naar ik begrijp woont een aantal huurders permanent in chalets op Vakantiepark Arnhem, ondanks dat dit in strijd is met het functiegebruik volgens het bestemmingsplan. Volgens het bericht kregen vaste huurders van chalets op Vakantiepark Arnhem van de eigenaar Oostappen Groep drie dagen de tijd om te verhuizen naar andere chalets op het park. Ik ben niet op de hoogte van de privaatrechtelijke afspraken die de verhuurder en huurders van de chalets met elkaar zijn aangegaan. De gemeente Arnhem liet mij weten dat het College een brief aan de eigenaar heeft gestuurd waarin zij de handelwijze van de eigenaar omtrent de verhuizingen op het park afkeurt.
Hoe zijn de woonomstandigheden op Vakantiepark Arnhem voor de permanente bewoners? Op welke manieren wordt door de verhuurder rekening gehouden met kwetsbare groepen zoals ouderen en kinderen of mensen met een ziekte of beperking? Om hoeveel mensen die moeten verhuizen gaat het?
De gemeente Arnhem laat mij desgevraagd weten dat de woonomstandigheden van het vakantiepark voor de permanente bewoners te wensen overlaten. De chalets waar deze mensen in verblijven, zijn niet bedoeld om in te wonen. De voorzieningen op en om het park zijn niet op bewoning ingesteld.
De gemeente geeft aan niet te weten of, en op welke manieren de verhuurder rekening houdt met kwetsbare groepen bewoners. De gemeente is enige tijd geleden gestart met het formuleren van een aanpak op het vakantiepark. Om beter zicht te krijgen op de mensen die op het park verblijven organiseerde de gemeente samen met betrokken partners als de provincie, politie en Belastingdienst in het kader van project Ariadne een gecoördineerde inventarisatie op 29 oktober jl.
De groep mensen die nu naar een ander chalet verhuisde bestaat volgens de gemeente uit ongeveer 25 huishoudens, waarvan sommigen ook kinderen hebben.
Is het juridisch houdbaar om bewoners slechts enkele dagen voordat zij hun verblijfplaats moeten verlaten hierover in te lichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overeenkomst tussen verhuurder en huurder wordt beheerst door Boek 7 het Burgerlijk Wetboek. In het algemeen geldt dat huurovereenkomsten voor bepaalde tijd eindigen door het verstrijken van die tijd en dat huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd eindigen door opzegging op termijn van ten minste één maand.
Voor woonruimte gelden de strengere regels van titel 7.4 van het Burgerlijk Wetboek. Of die regels van toepassing zijn op de bewuste overeenkomsten kan niet in zijn algemeenheid beoordeeld worden.
Of in dit geval sprake was van het opzeggen van de huur of dat, al dan niet binnen de termen van de overeenkomst, een andere (vakantie)woning werd aangeboden voor gebruik, kan evenmin in zijn algemeenheid beoordeeld worden.
Of de verhuurder in deze gevallen in strijd met de wet of de overeenkomst heeft gehandeld, kan slechts per geval door de rechter worden beoordeeld.
Krijgen bewoners van Vakantiepark Arnhem die hun verblijfplaats moeten verlaten een opstalvergoeding van de eigenaar van Vakantiepark Arnhem? Zo nee, waarom niet?
De bewoners die moesten verhuizen huurden chalets die in eigendom zijn van de verhuurder, waardoor geen sprake is van opstal. Daaruit volgend krijgen zij ook geen opstalvergoeding.
Heeft de gemeente Arnhem gesprekken gevoerd met de eigenaar van Vakantiepark Arnhem over deze problematiek? Zo ja, wat was de strekking van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Arnhem liet mij weten dat het College een brief aan de eigenaar heeft gestuurd waarin zij de handelwijze van de eigenaar omtrent de verhuizingen op het park afkeurt. Het College verwacht begin volgend jaar een voorstel aan de gemeenteraad voor te kunnen leggen over de toekomst van het park.
Heeft de gemeente Arnhem gebruik gemaakt van de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 om een beter beeld te krijgen van de situatie op haar vakantieparken? Is de gemeente in voldoende mate ondersteund door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Kunt u dit toelichten?
De gemeente heeft gebruik gemaakt van het project Ariadne dat door de provincie Gelderland is opgezet en door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ondersteund vanuit de Actie-agenda vakantieparken. Daarbuiten zijn er geen verzoeken van de gemeente of provincie geweest voor aanvullende ondersteuning vanuit het ministerie.
Deelt u de mening dat er geen mensen meer uit een vakantiepark-verblijfplaats mogen worden gezet zonder dat er een betaalbaar alternatief is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwacht dat overheden hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld bij sluiting van een vakantiepark kwetsbare mensen te ondersteunen bij het vinden van alternatieve (semi-)structurele huisvesting. Ook verwacht ik dat wanneer een gemeente kennis heeft van onwenselijke huisvestingssituaties op een vakantiepark die gemeente daarop acteert. Voor zover ik begreep uit het mediabericht en contacten met de gemeente Arnhem, zijn de betreffende bewoners naar andere chalets op het verhuisd en niet van het park gezet.
Wilt u in samenwerking met de gemeente Arnhem laten onderzoeken of het omvormen van Vakantiepark Arnhem tot een woonwijk draagvlak heeft en haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Vakantiepark Arnhem kan onderdeel worden van de pilots die in de actie-agenda zijn geformuleerd. Daarvoor dient het park – net als de anderen casussen – te voldoen aan de voorwaarden om mee te doen aan de pilot. Eén van die voorwaarden is dat de gemeente, provincie en de parkeigenaar bereid zijn om met een open houding naar de mogelijkheden van een functiewijziging te kijken.
Wat is de hoogte van het bedrag van de huren van de permanente bewoners en waarop zijn deze bedragen gebaseerd? Indien deze verblijfplaatsen onder de sociale woningen zouden vallen, wat zou de maandelijkse huur zijn op basis van het puntensysteem? Hoe verschilt dit met de huidige prijs die deze bewoners moeten betalen?
De bedragen van de huren zijn niet bekend. Voor een prijsbepaling in het puntensysteem is niet voldoende bekend over de chalets. Daarnaast geldt dat deze chalets niet bedoeld zijn voor permanente bewoning. Niet alleen de bestemming staat dit niet toe, maar het is ook niet vastgesteld of deze chalets voldoen aan de eisen van het bouwbesluit voor woningen die geschikt zijn voor permanente bewoning.
Kunt u inzicht verschaffen in de pilots die zijn gestart in samenwerking met 5 gemeenten en vakantieparkondernemers zoals genoemd in de actie-agenda vakantieparken 2018–2020? Wat zijn de tussentijdse resultaten? Wilt u deze naar de Kamer sturen?
De eerste pilots zijn gestart en er worden gesprekken gevoerd tussen gemeenten, provincies en parkeigenaren over de verschillende mogelijkheden. Ik verwacht in het voorjaar meer informatie beschikbaar te kunnen stellen over parken die reeds eerder getransformeerd zijn.
Wat zijn de uitkomsten van het jaarlijks bestuurlijke overleg met de hoofdondertekenaars van de actie-agenda?
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de ondertekenaars van de Actie-agenda. Het Bestuurlijk Overleg zal – in overleg met de ondertekenaars – in het voorjaar 2020 plaatsvinden.
Wilt u alle bovenstaande vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Het bericht ‘Zó raakt de nieuwe benchmarkrente Ester pensioenfondsen’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zó raakt de nieuwe benchmarkrente Ester pensioenfondsen»?1
Ja. Ik merk overigens op dat €STR (Euro Short-Term Rate) alleen de EONIA-benchmark vervangt. Een hervormde EURIBOR blijft bestaan.
Hoe beoordeelt u de inschatting van de heer Van Eijk in het artikel dat een vertekend beeld ontstaat wanneer renteswaps met Euro Short-Term Rate (ESTER) gewaardeerd worden, terwijl de rentetermijnstructuur gebaseerd is op Euribor? Op welke manier wordt die vertekening zichtbaar?
Deze methodes staan los van elkaar. De renteswaps (ondergebracht bij een centrale tegenpartij) die pensioenfondsen bezitten, worden in de toekomst gewaardeerd op basis van de €STR. De rentetermijnstructuur (RTS), gebaseerd op EURIBOR, wordt gebruikt voor de waardering van de verplichtingen van een pensioenfonds.
Op welke termijn verwacht u dat Euribor (grotendeels) wordt uitgefaseerd in de pensioensector?
De beheerder van EURIBOR, het in België gevestigde European Money Markets Institute (EMMI), is de laatste maanden bezig geweest met het hervormen van de methodologie van EURIBOR om te kunnen voldoen aan de verordening financiële benchmarks.2 De hervorming is afgelopen zomer afgerond en EMMI heeft op 2 juli jl. van de Belgische Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) een vergunning gekregen voor het aanbieden van EURIBOR. EMMI en EURIBOR voldoen daarom aan de wettelijke vereisten en EURIBOR kan dus gebruikt blijven worden door (onder andere) pensioenfondsen. EURIBOR wordt niet middels regelgeving vervangen door een andere benchmark.
Deelt u de inschatting dat banken meer onderpand voor renteswaps moeten storten bij pensioenfondsen en dat banken dit niet zomaar accepteren? Hoe worden zulke geschillen normaal beslecht?
De meeste pensioenfondsen hebben op dit moment swaps met een positieve marktwaarde. Deze marktwaarde zal vermoedelijk stijgen wanneer overgestapt wordt van EONIA op €STR als rentevoet voor het onderpand, al hangt dit in grote mate af van de toekomstige renteontwikkeling. Het valt nu lastig in te schatten hoe banken hiermee omgaan. Dit soort geschillen worden vaak bij de ISDA (het instituut dat standaarden ontwikkelt voor derivaten) beslecht en (mogelijk) daarna bij de rechter.
Wat betekent deze ontwikkeling per saldo voor de dekkingsgraden van de Nederlandse pensioenfondsen? Hoe pakt de verandering in de benchmarkrente uit voor fondsen met een relatief lage afdekking van het renterisico (ruim onder de 50%), een gemiddelde afdekking van het renterisico en een hoge afdekking van het renterisico (90% en hoger)?
Het is op dit moment niet mogelijk om hier een inschatting van te maken, aangezien dit afhangt van de renteontwikkeling en de ontwikkelingen in de markt voor swaps. Daarnaast speelt ook het type instrument (denk aan swaps, swaptions en/of obligaties) dat fondsen gebruiken voor de rente-afdekking een rol.
Hoe hoog is de afdekking van het renterisico bij de grote pensioenfondsen en bij fondsen met een relatief hoge dekkingsgraad?
De vijf grootste pensioenfondsen hebben volgens de algemene definitie van De Nederlandsche Bank (DNB) ultimo tweede kwartaal van 2019 de volgende mate van renteafdekking.
ABP
22,0%
Bouwnijverheid
37,8%
Metaal en Techniek
40,8%
Metalektro
39,5%
Zorg en Welzijn
32,5%
Bron: Gegevens individuele pensioenfondsen (tabel 8.18) van DNB.
Fondsen met een dekkingsgraad tussen 110% en 123% hebben een gemiddelde renteafdekking van 46%. Fondsen met een dekkingsgraad boven 123% hebben hun rentegevoeligheid voor gemiddeld 72% afgedekt.
Bron: Figuur 3, DNBulletin 3 juni 2019.
Hoe heeft het gebruik van renteswaps door pensioenfondsen zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
De netto positie in renteswaps is volgens gegevens van De Nederlandsche Bank de afgelopen jaren (gemiddeld) licht afgenomen.
Het blog ‘Andere tijden voor de rechtsbescherming’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het blog «Andere tijden voor de rechtsbescherming»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het blog.
Wat is uw reactie op het feit dat advocaten de eerste twee weken van 2020 massaal niet beschikbaar zullen zijn voor piketdiensten? Wat zijn volgens u hier de juridische, organisatorische en praktische gevolgen van? Trekt u dit zich aan? Waarom heeft u het zo ver laten komen?
Ik betreur de actie van de advocatuur die feitelijk neerkomt op een staking in de eerste twee weken van 2020. Voor de stelselherziening rechtsbijstand waarin het belang van de rechtzoekende centraal staat, is goede samenwerking namelijk onmisbaar. Graag zou ik samen met de advocatuur onze energie stoppen in het samen bouwen aan een toekomstbestendig stelsel.
Door de staking kunnen rechtzoekenden, waaronder ook kwetsbare mensen, niet op de gebruikelijke wijze van rechtsbijstand gebruik maken. Waarschijnlijk ontstaan hierdoor vertragingen, lopen doorlooptijden op en gaat zittingscapaciteit verloren. Ook hindert het mogelijk opsporingsonderzoeken als verdachten zonder rechtsbijstand niet kunnen worden gehoord. Ik breng op dit moment de potentiële gevolgen van de staking in beeld samen met onder meer de politie, het OM, de IND, de rechtspraak en de Raad voor rechtsbijstand (hierna: Raad). Ook bespreek ik met hen manieren om de gevolgen zoveel mogelijk te ondervangen.
De prioriteit voor de inzet van advocaten die wél voor het strafpiket beschikbaar zijn in de eerste twee weken van januari ligt bij de zwaardere zaken, omdat daar de potentiële gevolgen van het ontbreken van rechtsbijstand maatschappelijk het grootst zijn. Ik ben met de betrokken ketenorganisaties in gesprek om zoveel als mogelijk is te voorkomen dat (kwetsbare) rechtzoekenden de dupe worden van de staking en de strafrechtketen in deze periode zo goed mogelijk kan functioneren.
Deelt u nog steeds de mening dat sociaal advocaten nu geen redelijke vergoeding krijgen, zoals eerder herhaaldelijk door u geuit? Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die hieraan de afgelopen 20 jaar hebben bijgedragen?
Ik ben nog steeds van mening dat er op rechtsgebieden die de Commissie Van der Meer noemt een scheefgroei is ontstaan tussen de gemiddelde tijdsbesteding en de voor die categorieën vastgestelde puntenaantallen. De door de commissie geconstateerde scheefgroei doet zich tamelijk breed binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand voor, maar er zijn wel relevante verschillen te duiden tussen de diverse rechtsgebieden. Met name bij sommige zaken in het personen- en familierecht is de scheefgroei groot. Dit leidt voor sociaal advocaten die veel zaken doen op die rechtsgebieden niet meer tot een redelijke vergoeding.
Over de afgelopen twintig jaar zijn de volgende begunstigende en beperkende maatregelen van invloed geweest op de vergoeding:
Samenvattend is er een onderscheid te maken tussen de maatregelen die in werking traden voor 2008 en de maatregelen die na de start van de economische crisis zijn genomen. De maatregelen die vanaf de crisis zijn genomen waren ingegeven door de taakstellingen die in de crisisperiode ook in andere sectoren zijn ingezet, zoals het stopzetten van de jaarlijkse indexering.
In de jaren voorafgaand aan de crisis werden maatregelen genomen die tot effect hadden dat de aanwas van advocaten en mediators in het stelsel toenam. Het feit dat toevoegingszaken een vaste bron van inkomsten voor advocaten is lijkt hierbij een rol te spelen.
Kunt u uitleggen dat zelfs de meest ervaren en gespecialiseerde sociaal advocaten € 108 per punt (en dus niet per uur!) ontvangen, terwijl zelfs stagiaires van het kantoor van de Landsadvocaat meer betaald krijgen (€ 165 uurtarief) en de de Landsadvocaat wel € 384 per uur ontvangt?2
Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand enerzijds en de inzet van de landsadvocaat anderzijds zijn twee in hun aard verschillende zaken.
Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het tarief dat we aan de landsadvocaat betalen kent een andere juridische basis, namelijk een overeenkomst tot opdrachtgeving.
Kunt u uitgebreid ingaan op de serieuze kanttekeningen die bij uw argumenten worden geplaatst over de stijging van de kosten (de uitgaven voor toevoegingen zijn sinds 2012 juist fors afgenomen), dat uw vergelijking met andere rechtsstelsels mank gaat (vergeleken met andere landen staat Nederland rond de 20ste plaats als je kijkt naar de totale uitgaven voor rechtspleging) en dat de enige relevante vraag nu zou moeten zijn of in Nederland voor een sociaal advocaat een billijk inkomen haalbaar is?
Nederland staat, in vergelijking met andere rechtsstelsels, met een jaarlijkse uitgave aan rechtsbijstand van € 27,42 per hoofd van de bevolking in de top van de 41 onderzochte landen staat. Dit blijkt uit het rapport van de Raad van Europa, European judicial systems, Efficiency and quality of justice, CEPEJ 2018. Als wordt gekeken naar het vergelijkende onderzoek over rechtsstelsels als geheel dan geeft dat een vergelijkbaar beeld. In het rapport (grafiek3 is te zien dat Nederland op de zevende plaats staat als het gaat om de totale algemene overheidsuitgaven aan rechtspleging per inwoner.
Het bedrag dat op de Rijksbegroting bestemd is voor rechtsbijstand blijft in deze kabinetsperiode onveranderd, en internationaal gezien dus relatief hoog. Toch staat de houdbaarheid van het systeem onder druk. Hoewel er de afgelopen tijd jaren zijn geweest waarin minder toevoegingen zijn afgegeven dan het jaar ervoor (bijvoorbeeld in 2014, 2015 en 2017), is er over de langere termijn een stijging van het aantal toevoegingen met 42% in 17 jaar zichtbaar. Tegen die achtergrond heb ik contouren geschetst voor modernisering van het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het kabinet wil de oorzaken van de stijging van het aantal toevoeging bij de kern aanpakken én een stap zetten in het verbeteren van vergoedingen voor de advocatuur in de toevoegingenpraktijk. Opgave is om dit binnen het huidige budget te realiseren. De doorrekening van de maatregelen uit de contourenbrief laat zien dat het geheel aan maatregelen van de modernisering een verhoging van de vergoeding van advocaten mogelijk maakt. Deze verhoging bedraagt tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het blog?3
Wij willen tempo maken met de stelselherziening, juist vanwege de noodzaak om tot betere vergoedingen te komen. Door het samenspel aan maatregelen die ik neem om het stelsel te herzien ontstaat er ruimte voor een betere beloning voor advocaten die werken in het stelsel. Zoals aangegeven bij vraag 5, bedraagt de verhoging tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
De transformatie komt op stoom. Maar een stelselherziening van deze omvang is complex en vraagt om zorgvuldigheid, niet in de minste plaats omdat het gaat over kwetsbare rechtzoekenden. Zorgvuldigheid vraagt tijd. Dat neemt niet weg dat ik de urgentie voel om snel veranderingen door te voeren.
De Nederlandse Orde van Advocaten heeft mij in hun brief d.d. 4 september jl. bericht over de acute nood bij de sociale advocatuur.
Bovendien is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen 2019 de motie Jetten (D66) en Segers (CU) aangenomen die vraagt om het in beeld brengen waar de nood het hoogst is en te bezien welke maatregelen daar op korte termijn genomen kunnen worden. Ik breng op dit moment in kaart hoe ik uitvoering ga geven aan deze motie. Een verhoging van het punttarief binnen het huidige stelsel is daarbij om twee redenen geen optie. In de eerste plaats maakt een dergelijke verhoging het stelsel niet duurzamer en beter beheersbaar. Daarnaast schrijft het regeerakkoord voor dat ik een nieuw stelsel invoer binnen de bestaande budgettaire ruimte. Ik kijk dus, bij voorkeur in overleg met de advocatuur, naar andere mogelijkheden om de hoogste nood op korte termijn te lenigen dan een verhoging van het punttarief.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en ruim voorafgaand aan het Algemeen Overleg gesubsidieerde rechtsbijstand op 7 november te beantwoorden?
Ja.