Het bericht ‘Brandweer ingezet voor reanimatie’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Brandweer ingezet voor reanimatie»?1
Naar aanleiding van het bericht heb ik navraag gedaan bij de betreffende Regionale Ambulancevoorziening (RAV). De RAV heeft mij laten weten dat het zorgverleningsproces in deze levensbedreigende situatie conform het hiervoor geldende protocol is verlopen. Nadat de melding is binnengekomen op de meldkamer ambulancezorg is de dichtstbijzijnde ambulance ingezet. Hierbij is het niet van belang uit welke regio deze afkomstig is. Nadat bekend was dat het om een reanimatie ging is, conform protocol, een tweede ambulance ingezet. Beide ambulances waren binnen 15 minuten ter plaatse.
Daarnaast heeft de Meldkamer Ambulancezorg ook direct nadat bekend was dat het om een hartstilstand ging HartslagNu geactiveerd om ook de burgerhulpverlening met een AED ter plaatse te krijgen.
De specifieke overweging om dit geval ook de brandweer in te zetten lag in het gegeven dat het incident zich in dezelfde straat voordeed waar ook de Brandweerkazerne Ter Apel is gesitueerd en die deze avond was bemenst, waardoor in dit specifieke geval geborgd kon worden dat zeker een AED snel ingezet kon worden.
Hoe vaak gebeurt het dat ambulances niet beschikbaar of bezet zijn en andere diensten ter vervanging moeten worden ingezet om eerste hulp te verlenen? Kan een overzicht gegeven worden van het aantal keer dat dit is voorgekomen per maand in de afgelopen twaalf maanden, uitgesplitst naar regio? Kunt u specifiek ingaan op de situatie in deze specifieke regio, te weten de regio Ter Apel en Stadskanaal?
De meldkamer ambulancezorg kijkt bij een melding altijd naar de dichtstbijzijnde beschikbare ambulance. Hierbij is het niet van belang van welke RAV deze ambulance is. In geval van een melding waar sprake is van een reanimatie wordt altijd een tweede ambulance ingezet en alarmeert de meldkamer de burgerhulpverleners van HartslagNu.
Er is dus geen sprake van diensten die ter vervanging worden ingezet, de burgerhulpverleners van HartslagNu zijn een waardevolle aanvulling op de acute zorg.
Kunt u aangeven of er een bepaalde ontwikkeling te zien is in het aantal gevallen waarin andere diensten ingezet worden omdat een ambulance niet beschikbaar is in deze specifieke regio? Indien dit momenteel niet bekend is, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is er een effect te verwachten van de sluiting van de Spoedeisende Hulp in Stadskanaal op het aantal keer dat een ambulance niet beschikbaar is en daarom andere diensten moeten worden opgeroepen om eerste hulp te verlenen? Heeft de sluiting van de Spoedeisende Hulp in Stadskanaal gevolgen voor een voldoende beschikbaarheid van ambulances in dergelijke situaties?
Een aantal partijen in de regio Drenthe/Zuidoost-Groningen, waaronder de ambulancediensten, heeft de handen in één geslagen voor een gezamenlijk plan voor de toekomst van de zorg in de regio.
In het kader van dit plan is de SEH in Stadskanaal is per 6 januari 2020 omgevormd tot basisspoedpost. Deze basisspoedpost is zeven dagen per week open van 8:00 tot 23:00 uur, voor niet-levensbedreigende situaties. Patiënten kunnen hier terecht voor bijvoorbeeld wonden, trombose of eenvoudige botbreuken. Voor levensbedreigende situaties kunnen patiënten uit de regio Zuidoost-Groningen terecht bij de afdelingen spoedeisende hulp in Assen, Emmen en Scheemda. Om adequaat te reageren op het sluiten van de SEH wordt er als onderdeel van het zorg-voor-de-regio plan onder andere gewerkt aan het inzetten van extra ambulances. Zo wordt er voor wat betreft de ambulances gewerkt aan een extra ambulance in Stadskanaal en komen er in Hoogeveen door de week ook nachtdiensten. Tevens wordt er een extra standplaats in Zweeloo gerealiseerd. Naar verwachting wordt deze ambulanceplaats eind februari gerealiseerd. Tot die tijd start de ambulance vanuit de post in Hoogeveen. Die rijdt een dienst van 15.00 tot 23.00 uur. Met deze plannen wordt tegemoet gekomen aan de veranderende zorgvraag. De genoemde plannen zullen gefaseerd ingevoerd worden. Wekelijks vindt er overleg plaats met de partijen van zorg-voor-de-regio om de voortgang te bespreken.
De geplande wildexcursies van Staatsbosbeheer op de Veluwe zoals op hun website vermeld |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangeboden activiteiten op de website van Staatsbosbeheer?1
Ja. Op de website van Staatsbosbeheer wordt een uitgebreid en gevarieerd pakket wildexcursies op de Veluwe aangeboden. Van wildspotexcursies, vollemaanwandelingen, «Veluwe bij nacht»-wandelingen, «Muir Treks» tot «grote vijf»- excursies.
Klopt het dat deze activiteiten ook plaatsvinden in rustgebieden en na zonsondergang?
Alleen de wildspotexcursies leiden naar wildarena’s die in rustgebied staan. Bezoekers wandelen met een gids hier naartoe. Alleen de vollemaanwandelingen en «Veluwe bij nacht»-wandelingen spelen zich na zonsondergang af. Ook dit zijn wandelingen met een gids of boswachter.
Klopt het dat bij deze activiteiten gebruik wordt gemaakt van Land Rovers met onder andere geluidsoverlast tot gevolg?
Land Rovers worden slechts bij 32 van de 242 geplande excursies op de Veluwe gebruikt. Ze komen niet in rustgebieden, maar gebruiken de wegen en paden die ook voor het beheer worden gebruikt. Met zonsondergang zijn ze weer het bos uit. De Land Rovers voldoen aan de eisen van de wet. Staatsbosbeheer is bezig om de Land Rovers aangedreven door verbrandingsmotor uit te faseren en deze te vervangen voor elektrisch aangedreven exemplaren.
Hoeveel activiteiten en excursies met toeristen vinden er jaarlijks plaats in rustgebieden?
Er zijn dit jaar 28 wandelingen naar wildarena Hemellootjes gepland en 23 wandelingen naar de Witte Hoogt.
Hoe en door wie worden deze activiteiten begeleid?
Deze excursies worden begeleid door boswachters of gidsen.
Deelt u de mening dat dergelijke excursies de rust in rustgebieden ernstig kunnen verstoren en daarmee een negatieve invloed zouden kunnen hebben op de biodiversiteit van de daar levende planten en dieren?
De wandelingen worden goed voorbereid, waarbij de verstoring door bezoekers minimaal is. Bezoekers volgen een vast pad om bij een «wildarena» te komen, waar zij vanuit een beschutte plek naar wild kijken. Vooraf worden instructies gegeven zo stil mogelijk te zijn en geen parfum te dragen, hetgeen ook in het belang van de bezoeker is. De excursies vinden slechts eenmaal per twee weken plaats en het is verboden het gebied te bezoeken zonder aanwezigheid van een boswachter. Wanneer Staatsbosbeheer negatieve gevolgen waarneemt van dit soort excursies, zal zij altijd direct actie ondernemen.
Hoe garandeert u dat de door Staatsbosbeheer beheerde rustgebieden niet worden verstoord?
Boswachters van Staatsbosbeheer zien toe op veiligheid en rust in de natuur.
Het bericht 'Ladingen afgekeurd wegens inklimmers' |
|
Remco Dijkstra (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel getiteld «Ladingen afgekeurd wegens inklimmers»?1
Ja.
Is er een indicatie van de schade die wordt geleden door de transportsector door de afgekeurde ladingen vanwege inklimmers? Wie is er aansprakelijk voor de geleden schade?
De overheid heeft geen inzicht in de omvang van de schade die wordt geleden in de transportsector door het afkeuren van ladingen vanwege inklimmers. Ook Transport en Logistiek Nederland (TLN) heeft geen inzicht in de exacte omvang hiervan. De aansprakelijkheid van partijen is geregeld in hun vervoersovereenkomst. De vraag wie aansprakelijk is, kan daarom niet in algemene zin worden beantwoord. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval.
Hoeveel afgekeurde ladingen zijn er bekend bij de Koninklijke Marechaussee? Hoeveel personen zijn er in 2019 aangetroffen in ladingen van Nederlandse transporteurs?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft geen inzicht in het aantal afgekeurde ladingen van Nederlandse Transporteurs. Daarnaast houdt de KMar niet bij hoeveel inklimmers in ladingen van Nederlandse transporteurs worden aangetroffen.
Kunt u aangeven hoeveel inklimmers in de afgelopen drie jaar zijn aangetroffen, wat hun land van herkomst was, wat er gebeurt met de aangetroffen inklimmers en in hoeverre het per geval is gelukt om hen uit te zetten naar het land van herkomst?
De KMar heeft in 2019 ongeveer 910 personen aangetroffen die via een Nederlandse haven illegaal het Verenigd Koninkrijk probeerden te bereiken. In heel 2018 ging het om ongeveer 860 personen. In 2017 zijn er 910 personen aangetroffen. De top drie nationaliteiten in de afgelopen drie jaar door de KMar zijn aangetroffen zijn Albanezen, Afghanen en Vietnamezen.
In 2019 zijn circa 570 mensen aangetroffen door de Zeehavenpolitie (ZHP). De top drie aan nationaliteiten over 2019 die door de ZHP zijn aangetroffen bestaat uit Albanezen, Afghanen en Syriërs. Begin 2019 is de ZHP begonnen met het mogelijk maken van het bijhouden van registraties van inklimincidenten in het kader van het vreemdelingentoezicht. Deze registraties worden nog kwalitatief verbeterd.
Wanneer personen worden aangetroffen als zij illegaal het land proberen uit te reizen dan moeten ze Nederland onmiddellijk verlaten. Als deze personen niet vrijwillig vertrekken worden ze gedwongen uitgezet. Deze personen zullen als regel in bewaring worden geplaatst tenzij betrokkenen onmiddellijk het land kunnen verlaten. Zij krijgen ook een inreisverbod voor de Europese Unie opgelegd. Daarnaast wordt er opgetreden als er sprake is van strafbare feiten zoals het in bezit zijn van een vals paspoort, vernieling of het illegaal verblijven in andermans voertuig of op andermans terrein.
Wanneer personen met verblijfsrecht tijdens hun visumvrije termijn het land illegaal proberen uit te reizen dan eindigt daarmee hun visumvrije periode en moeten betrokkenen Nederland onmiddellijk verlaten. Als deze personen niet vrijwillig vertrekken worden zij gedwongen uitgezet. Zij zullen als regel in bewaring worden geplaatst tenzij ze onmiddellijk het land kunnen verlaten. Deze personen krijgen ook een inreisverbod opgelegd.
Wat wordt er met afgekeurde ladingen gedaan, aangezien met name voedsel en kleding worden afgekeurd na het aantreffen van inklimmers?
Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. Een lading kan in verband met mogelijke gezondheidsrisico’s vernietigd worden.
Wat vindt u van het advies van Transport en Logistiek Nederland aan chauffeurs die onderweg naar de haven zijn om zo min mogelijk te stoppen? Is het wenselijk dat chauffeurs minder stoppen? Komt hiermee de verkeersveiligheid niet in het geding?
Chauffeurs dienen zich, ook volgens TLN, te houden aan de regels omtrent rij- en rusttijden voor chauffeurs, zoals neergelegd in de Europese verordening met betrekking tot rij- en rusttijden en het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Deze regels zijn opgesteld mede met het oog op de verkeersveiligheid. Het advies heeft in die zin dan ook geen gevolgen voor de verkeersveiligheid.
Is iedere chauffeur in het bezit van de voertuigenchecklist van de Border Force van het Verenigd Koninkrijk, een zogeheten Code of Practice, met eisen voor chauffeurs die naar het Verenigd Koninkrijk afreizen? Is het verplicht om deze checklist ingevuld te overhandigen bij binnenkomst in het Verenigd Koninkrijk?
De Code of Practice is voor werkgevers en chauffeurs beschikbaar op de website van de Britse Border Force. Werkgevers en chauffeurs hebben hier (online) toegang toe. Het overhandigen van de checklist is geen formele voorwaarde bij binnenkomst in het Verenigd Koninkrijk. Wanneer echter inklimmers gevonden worden, heeft het niet invullen van de checklist invloed op (de hoogte van) de bestuurlijke boete die kan worden opgelegd door de Britse autoriteiten.
Welke maatregelen zijn er in 2016 genomen toen de grenscontroles werden aangescherpt door het toenemende aantal inklimmers? Zijn er in de tussentijd maatregelen bij gekomen gezien het feit dat de aantallen weer beginnen te stijgen? Bent u van plan meer maatregelen in te gaan voeren?
Naar aanleiding van de piek in 2016 zijn de controles op het detecteren van inklimmers die de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk willen maken verscherpt. In dat verband zijn er extra migratiehonden ingezet die de KMar en de Zeehavenpolitie bij de controles ondersteunen. Daarnaast wordt bij de grenscontroles meer gebruik gemaakt van technologische instrumenten zoals CO2-meters (zgn. warmtedetectie meters) en de inzet van een helikopter.
Verder zijn voor de uitvoeringsorganisaties (KMar, ZHP en AVIM) verschillende handelingskaders opgesteld op het terrein van de handhaving van de vreemdelingenwet alsmede een handhaving van de strafwetgeving.
Ook wordt nauw samengewerkt met de rederijen en de exploitanten van de maritieme grensdoorlaatposten en is de infrastructuur op sommige locatie aangepast, zoals het verhogen van het hekwerk in Hoek van Holland.
Voor de aanpak van het inklimmersvraagstuk heeft Nederland met België en het VK specifieke Memorandum of Understanding (MoU) afgesloten waarin verschillende activiteiten zijn benoemd om de inklimmersproblematiek tegen te gaan. Het betreft onder andere maatregelen voor het kunnen delen van informatie over mogelijke modus operandi, trends, gebruik van technologische detectiemateriaal en best practices.
Verder wordt dit moment samen met de uitvoeringsorganisaties verkend welke extra maatregelen ingevoerd moeten worden, zoals bijvoorbeeld de inzet van nog meer migratiehonden.
Kunt u aangeven welke gegevens u heeft over de mate waarin mensensmokkelnetwerken schuil gaan achter het probleem van de inklimmers en wat u er, ook in samenwerking met andere landen, aan doet om deze (ook via de gegevens van de aangetroffen inklimmers) op te rollen en te straffen?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt uitgegaan van de definitie van «inklimmer»: een persoon die een transportmiddel gebruikt om heimelijk en wederrechtelijk Nederland in, uit of door te reizen. Er wordt geen registratie bijgehouden van het aantal mensensmokkelonderzoeken waarbij specifiek door middel van «inklimmen» wederrechtelijk de grens is over gegaan. Wel worden in Nederland jaarlijks (enkele) tientallen onderzoeken naar mensensmokkel verricht n.a.v. het aantreffen van illegale vreemdelingen in voertuigen. In deze onderzoeken vindt regelmatig samenwerking plaats met andere Europese landen, onder meer gericht op de ontmanteling van criminele samenwerkingsverbanden die zich bezighouden met mensensmokkel.
Indien bij het aantreffen van inklimmers concrete signalen van mensensmokkel aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld het ontbreken van beschadigingen, wordt een opsporingsinspanning verricht. Deze strafrechtelijke aanpak van de inklimproblematiek is gericht op het verbeteren van de informatiepositie en is bedoeld om zicht te krijgen op eventuele mensensmokkelaars en/of mensensmokkelnetwerken die het inklimmen hebben gefaciliteerd en om die reden strafrechtelijk aansprakelijk zijn. Daarnaast leiden (gezamenlijke) controleacties niet alleen tot operationele resultaten, maar gaat daarvan ook een preventieve werking uit.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Recente berichtgeving omtrent het Marginal da Corimba-project in Angola |
|
Isabelle Diks (GL), Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Veel vraagtekens bij Angolees project van Van Oord»1 en «De Prijs van een Miljoenenproject»2?
Ja.
Bent u van mening dat het gegeven dat commerciële prijsstelling geen onderdeel is van de due diligence van exportkredietverzekeraar Atradius het risico met zich meebrengt dat corrupte geldstromen van directe zakenpartners van klanten van Atradius uit het zicht blijven van Atradius?
De staat verzekert enkel het Van Oord-deel van het contract. Een onderzoek naar commerciële prijsstelling maakt geen onderdeel uit van de due diligence. Wel is gekeken naar andere zaken binnen de contractprijs zoals: het lokaal bestanddeel, de Nederlandse content en de verhoudingen van de uit te voeren werkzaamheden binnen het consortium. Over de verhoudingen van de uit te voeren werkzaamheden binnen het consortium, is Atradius DSB toentertijd geïnformeerd dat de werkelijke kosten van Urbinvest naar verwachting 30–31 miljoen USD zouden bedragen. Hiervan moesten onder andere de werkzaamheden voor gerenommeerde advies- en consultancybureaus, die door Urbinvest waren ingehuurd, betaald worden, alsmede de lokale belastingen. Dit bedrag en de verklaring over de aanwending daarvan is meegewogen in de beoordeling en gaf geen aanleiding om de aanvraag niet in verzekering te nemen.
Kunt u van Atradius eisen onderzoek te doen naar commerciële prijsstelling als onderdeel van het due diligence beleid op het moment dat zij voor rekening en naam van de Nederlandse Staat exportkredieten verzekert?
Bij contracten die verzekerd worden is het niet goed mogelijk om prijsstelling diepgaand te onderzoeken; prijzen komen immers op een markt tot stand en het is niet aan mij als verzekeraar om een oordeel te hebben over bijvoorbeeld een winstmarge.
In de besluitvorming over het al dan niet verzekeren van transacties moeten alle relevante risico’s in beeld zijn alvorens de staat een besluit kan nemen. In de regel komen die allemaal aan bod in de adviezen van Atradius DSB.
Welke transparantie wilt u voortaan afdwingen in de integriteit van commerciële prijsstellingen als Atradius voor rekening en naam van de Nederlandse Staat handelt?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3. Contractbedragen worden overigens niet openbaar gemaakt omdat dit concurrentiegevoelige informatie betreft.
Bent u van mening dat Atradius, naast ING en Van Oord, een verantwoordelijkheid heeft in het compenseren van de slachtoffers van het Marginal da Corimba-project? Waarom wel of waarom niet? Op welke manier wilt u uw invloed op dit punt aanwenden?
Laat ik voorop stellen dat de berichtgeving mij zorgen baart.
Op basis van eigen onderzoek is niet gebleken dat de Nederlandse staat via Atradius DSB rechtstreeks betrokken is bij de vermeende mensenrechtenschendingen in juni 2013 in Luanda. Gebleken is dat de gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden in een ander deelproject op bestaand land binnen hetzelfde gebied (Areia Branca) dan het landaanwinningsproject waar Van Oord, ING en Atradius DSB bij betrokken waren. Bij geen van de Nederlandse partijen was er bekend dat er in dit gebied gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden. In de milieu- en sociale beoordelingen die in 2015–2016 in het kader van het project van Van Oord zijn uitgevoerd is niet gebleken van gedwongen verhuizingen, ook niet in het verleden.
De Nederlandse staat als verzekeraar zal zelfstandig en via Atradius DSB als uitvoerder van de exportkredietverzekering (ekv) Van Oord en ING ondersteunen bij het invloed uitoefenen op de Angolese autoriteiten om een passende oplossing en mogelijke compensatie te verlenen.
Heeft de Nederlandse Staat weet gehad van en goedkeuring moeten geven voor het eenmalig ophogen van de financieringsdrempel door Atradius in Angola van 190 miljoen euro tot 750 miljoen euro? Zo nee, waarom heeft de Nederlandse Staat geen zicht gehad op de verhoging van de drempelwaarde op het moment dat Atradius voor naam en rekening van de Nederlandse Staat handelt? Zo ja, waarom heeft de Nederlandse Staat geen aanleiding gezien het Marginal da Corimba-project nader te onderzoeken?
De zogeheten landenplafonds zijn onderdeel van het landenbeleid ten aanzien van de exportkredietverzekering (ekv) dat door mij en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt vastgesteld. Het landenbeleid voor alle landen wordt periodiek herzien. De aanleiding kan zijn dat het beleid verouderd is, maar ook grote belangstelling voor verzekeringen op een bepaald land of het op de agenda staan van een handelsmissie met een bewindspersoon kan aanleiding zijn het landenbeleid opnieuw te beoordelen. In de Commissie Advisering Risicobeheer wordt dan het advies van Atradius DSB besproken met vertegenwoordigers van de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken, waarna de staat het beleid vaststelt.
De economische omstandigheden en de betalingscapaciteit van Angola gaven in 2015 aanleiding het landenplafond te verhogen, waarmee voldoende ruimte ontstond voor de transactie van Van Oord en voor een aantal andere transacties.
Sinds een beleidswijziging eind 2017 worden landenplafonds mechanisch vastgesteld op basis van OESO-landenklasse en omvang van de economie; voor Angola is dit 900 miljoen euro (zie de website van Atradius DSB). Naast de hoogte van het landenplafond omvat het landenbeleid ook een status (zoals open zonder of met beperkingen, dekking bij uitzondering) en de eventuele beperkingen. Daarnaast worden alle transacties altijd individueel getoetst aan het overige beleid en op alle relevante risico’s.
Ziet u aanleiding om voortaan grondiger due diligence onderzoek te doen naar projecten op het moment dat Atradius de drempelwaarde voor financieringen verhoogt en voor rekening en naam van de Nederlandse Staat handelt? Waarom wel of waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 6 uitgelegd stelt de staat het landenbeleid vast, niet Atradius DSB. Alle verzekeringsaanvragen worden altijd getoetst (due diligence) en voor grote transacties zoals de Van Oord-transactie neemt de staat het besluit tot verzekeren. Deze toetsing staat los van de hoogte van het landenplafond waardoor ik geen reden zie om tot een grondiger due diligence proces over te gaan.
Heeft de Nederlandse Staat, vanuit het gegeven dat Atradius voor naam en rekening van de Staat betrokken was bij het Marginal da Corimba-project, op enig moment weet gehad van de betaling van de Angolese overheid aan Banco BIC, waar Van Oord een centrale rol in gespeeld heeft?
Nee, niet voor de berichtgeving in het FD en Trouw. Tevens wil ik u erop wijzen dat de staat als verzekeraar optreedt en dat deze transactie een aanbetaling betreft. Hoewel aanbetalingen in principe buiten de dekking van de verzekeringspolis vallen, dient de betreffende exporteur zich wel aan de geldende wet- en regelgeving te houden.
Bent u bekend met het bericht «Minister wil opheldering van Van Oord over ontruimde woonwijk in Angola»3?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Demolições ilegais em Luanda fizeram dez mortos diz SOS Habitat»4 van 24 juli 2013?
Niet op het moment van het verschijnen van dit artikel; ik ben inmiddels bekend met de inhoud van dit bericht
Hoe kan het dat uit het due diligence beleid van ING, Van Oord en Atradius niets naar voren is gekomen over gedwongen verhuizingen in het kader van het Marginal da Corimba-project, terwijl dit, zoals uit de in vraag 10 genoemde berichtgeving blijkt, in Angola zelf algemeen bekend was?
Het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering is erop gericht om de projectgerelateerde risico’s voor mens, dier en milieu in kaart te brengen. Hiertoe doorloopt Atradius DSB een zorgvuldige due diligence, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse informatiebronnen. Wanneer uit dit proces blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn op milieu en sociaal gebied, verstrekt de staat geen verzekering.
Uit de voor ons destijds beschikbare bronnen, zijn er geen signalen naar voren gekomen die wezen op gedwongen herhuisvesting. Noch in het onderzoek van de ambassade en noch in de door de Angolese overheid opgestelde Environmental and Social Impact Analysis (ESIA) was er sprake van dergelijke signalen. Als extra waarborg hebben ING en Atradius DSB een gerenommeerde consultant ingeschakeld die ter plekke onderzoek heeft gedaan. Ook uit dit onderzoek zijn dergelijke signalen niet naar voren gekomen.
Hoe kan het dat de Nederlandse Staat niets wist over de in Angola uitgebreid in het nieuws besproken misstanden, terwijl Atradius voor naam en rekening van de Nederlandse Staat voor honderden miljoenen aan financiering verzekerde die direct in verband stond met deze misstanden?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 11.
Hoe kan het dat de Nederlandse ambassadeur en het ambassadepersoneel aangegeven hebben niets geweten te hebben van de gedwongen verhuizing van mensen in het kader van het Marginal da Corimba-project, terwijl dit, zoals uit de in vraag 10 genoemde berichtgeving blijkt, algemeen bekend was in Angola?
De grootschalige urbanisatie en stadsvernieuwingsplannen van de Angolese overheid voor de stad Luanda dateren van het begin van deze eeuw. Plannen om de vele sloppenwijken te ontruimen en delen van de bevolking te hervestigen in nieuwe of nieuw te bouwen wijken waren in het algemeen bekend, ook bij de Nederlandse ambassade.
In de loop van de projectontwikkeling was er contact tussen Van Oord en de Nederlandse ambassade in Luanda. In dit contact is een link tussen de genoemde ontruimingen op Areia Branca in juni 2013 en het landaanwinningsproject, waar Van Oord middels contractverlening bij betrokken zou raken, niet gelegd.
Is het gebruikelijk dat de Nederlandse ambassade niet betrokken wordt bij due diligence onderzoek op het moment dat Atradius voor rekening en naam van de Nederlandse Staat handelt?
Het is wel gebruikelijk dat de ambassade betrokken wordt. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van het due diligence proces ligt bij Atradius DSB. Hierbij maakt Atradius DSB in de praktijk gebruik van een verscheidenheid aan informatiebronnen, waaronder mogelijke informatie van en via de desbetreffende Nederlandse ambassade. In het kader van onderhavig project is dit ook het geval geweest.
Welke rol zouden ambassades kunnen spelen in due diligence beleid op het moment dat Atradius voor naam en rekening van de Nederlandse Staat handelt? Welke rol wenst u dat ambassades hierin spelen?
Zie het antwoord op vraag 14. Dit is ook de gewenste rol die ambassades spelen.
Ziet u in algemene zin naar aanleiding van de Marginal da Corimba-casus reden stappen te zetten om het due diligence beleid van exportkredietverzekeringen voor naam en rekening van de Nederlandse staat aan te scherpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet deze aanscherping eruit?
Zoals ik ook bij vraag 11 heb aangegeven, zijn de gedwongen verhuizingen niet tijdens het due diligence proces naar voren zijn gekomen, ondanks dat het toen vigerende beleid volledig is doorlopen. Het mvo-beleid is in 2018 vernieuwd. Bovendien beschikt Atradius DSB over nieuwe instrumenten die ons kunnen helpen bij de beoordeling van de milieu en sociale impact van projecten. Het gebruik van deze nieuwe instrumenten verbetert de kans dat mogelijke milieu en sociale effecten worden gesignaleerd in het due diligence proces. Deze casus zal in algemene zin worden meegenomen in de dit jaar geplande evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Na deze evaluatie wordt het «mvo-beleidsdocument voor de exportkredietverzekering» waar nodig aangepast en aan uw Kamer aangeboden.
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse bv’s van schatrijke Isabel dos Santos onder de radar»5 en «Dubieuze klanten vertrekken bij trustkantoren door strenger toezicht»6?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Hoe kan het dat DNB al in 2012 onderzoek deed naar Melbourne Investments BV en deze brievenbusfirma van Isabel dos Santos nog steeds in Nederland actief is? Waarom is Melbourne Investments BV nog niet geweerd uit Nederland?
DNB houdt toezicht op trustkantoren en de wijze waarop zij hun rol van poortwachter invullen. Melbourne Investments B.V. is geen trustkantoor. De mediaberichtgeving gaat onder andere over situaties waarbij Nederlandse trustkantoren geen diensten meer willen verlenen aan bepaalde cliënten. In zijn algemeenheid wil ik benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van trustkantoren zelf is om goed onderzoek te doen naar de integriteitsrisico’s van hun cliënten en die risico’s te mitigeren. Indien DNB constateert dat een trustkantoor de toepasselijke regelgeving overtreedt, kan DNB handhavend optreden. Ook kan er bij een geconstateerde overtreding strafrechtelijk worden opgetreden. Daarnaast gelden er algemene regels voor alle bedrijven, ongeacht of zij trustdiensten afnemen. Denk hierbij o.a. aan regels op zowel strafrechtelijk als fiscaal gebied. Als bedrijven die regels overtreden kunnen de bevoegde autoriteiten (Belastingdienst, Openbaar Ministerie) handhavend optreden.
Ziet u in lijn met de in vraag 17 genoemde berichtgeving dat naast een toename aan signalen over illegale trustkantoren er mogelijk andere waterbedeffecten optreden als gevolg van de aanscherping van het toezicht op trustkantoren? Hoe zien deze waterbedeffecten er volgens u uit?
Het aantal trustkantoren neemt al jaren af. Uit het toezichtbeeld van DNB dat ik uw Kamer op 14 januari jl. heb toegezonden7, blijkt dat onder andere door de strengere eisen van de Wet toezicht trustkantoren 2018 die gelden vanaf januari 2019, meer trustkantoren hun diensten beëindigen. Juist omdat ik een beeld wil krijgen of er ook dienstverlening in de illegaliteit verdwijnt, heb ik in mijn brief van 14 januari aangekondigd dat ik onderzoek hiernaar ga doen. Op dit moment heb ik geen beeld van andere mogelijke waterbedeffecten.
Ziet u een thematische samenhang tussen de manier waarop invulling gegeven zal worden aan de aangenomen motie-Snels/Groothuizen (Kamerstuk 31 477, nr. 46) en het onderzoek dat u heeft aangekondigd naar signalen over een mogelijke toename van illegale trustkantoren?
De motie Snels/Groothuizen ziet op de relatie tussen witwassen en belastingontwijking in Nederland. Het door mij aangekondigde onderzoek naar illegale trustdienstverlening ziet op partijen die in strijd met de wet zonder vergunning van DNB trustdiensten verlenen.
Bent u bereid invulling te geven aan de motie-Snels/Groothuizen door separaat onderzoek te doen naar de gevolgen van de aanscherping van trustwetgeving, waarbij zowel signalen over toename aan illegale trustkantoren aan bod komt als de samenhang tussen het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat, het faciliteren van witwassen en terrorismefinanciering, en manieren waarop brievenbusfirma’s de aangescherpte trustwetgeving ontwijken? Zo ja, hoe wordt dit onderzoek procesmatig aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de motie betrekken bij de nationale risicobeoordeling voor witwassen in Nederland. Het genoemde onderzoek naar illegale trustdienstverlening start ik mede naar aanleiding van signalen van DNB over meldingen van illegale trustdienstverleners. Eerst wil ik een goed beeld krijgen van de aard en omvang van de illegale trustdienstverlening in Nederland, alvorens ik besluit of nadere stappen ondernomen moeten worden.
Welke mogelijkheden heeft u om, anders dan in vraag 20 en 21 gesuggereerd is, actie te ondernemen naar aanleiding van de in vraag 17 genoemde berichtgeving over waterbedeffecten als gevolg van aanscherping van wetgeving in de trustsector? Welke van deze mogelijkheden wilt u benutten? Hoe bent u van plan hier invulling aan te geven?
Voor de betrokken bedrijven gelden alle regels zoals voor elk ander bedrijf, denk hierbij o.a. aan regels op fiscaal en op strafrechtelijk gebied. Zoals aangekondigd in mijn brief van 18 februari 2018 over de aanpak van belastingontduiking en -ontwijking, neemt het kabinet maatregelen tegen bedrijven zonder economische activiteit in Nederland. Eén van de maatregelen die voorgesteld is in de brief is het belasten van dividend-, rente- en royaltystromen naar zogenoemde low tax jurisdictions om te voorkomen dat Nederland primair wordt gebruikt om de belastinggrondslag van andere landen uit te hollen. Daarnaast wil ik met het eerdergenoemde onderzoek een goed beeld krijgen van de aard en omvang van de illegale trustdienstverlening in Nederland.
Bent u in staat de Kamer voor het zomerreces 2020 te informeren over voortschrijdende inzichten en concrete acties ten aanzien van het voorkomen van waterbedeffecten als gevolg van aanscherping van de wetgeving in de trustsector?
Ik zal de kamer voor het zomerreces van 2020 informeren over de voortgang van het onderzoek naar illegale trustdienstverlening. Dit zal een tussenrapportage van het onderzoek zijn, omdat het onderzoek vermoedelijk nog langer zal doorlopen.
Hoe verklaart u de lage positie van Nederland op de Exporting Corruption Index 2018?7 Wat is uw appreciatie van het gegeven dat Transparency International op basis van uitgebreid onderzoek aangeeft dat Nederland slechts zeer beperkt handhaaft bij buitenlandse omkoping?8
Het idee dat in Nederland onvoldoende zou worden gehandhaafd op buitenlandse omkoping komt voort uit het rapport Exporting Corruption van Transparency International. Deze conclusie is gebaseerd op het aandeel dat Nederland heeft in de wereldexport en het aantal buitenlandse omkoping strafzaken uit de jaren 2014–2017. Het aandeel van Nederland in de wereldexport is relatief hoog. Onze belangrijkste handelspartners zijn landen met relatief beperkte corruptierisico’s. Het is belangrijk dit op te merken omdat deze factor in het rapport niet is meegewogen bij het beoordelen van de verhouding van het aantal buitenlandse omkopingszaken tot het aandeel in de wereldexport.
De afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in de bestrijding van buitenlandse corruptie. Het betreft onder andere een extra investering in de bestrijding van corruptie in 2016. De FIOD heeft in 2016 een Anti-corruptie Centrum opgericht en het Openbaar Ministerie kent sinds 2017 een themateam corruptie. Vanaf dat moment is ingezet op het onderzoeken van nieuwe zaken met betrekking tot buitenlandse corruptie. Het aantal zaken op het gebied van buitenlandse corruptie dat door de opsporing en het OM is onderzocht sinds 2013 is dan ook toegenomen.
Zaken met betrekking tot buitenlandse corruptie zijn per definitie ingewikkeld en kosten de nodige tijd. Het resultaat van de genoemde inspanningen zal dus op termijn zichtbaar worden.
Welke stappen wilt u zetten om de positie van Nederland op de Exporting Corruption Index te verbeteren?
Het merendeel van de aanbevelingen van Transparency International is reeds uitgevoerd, in lijn met het huidige kabinetsbeleid. Zie voor maatregelen voor de strafrechtelijke aanpak van corruptie ook het antwoord op vraag 24.
Voor wat betreft de aanbeveling betreffende bewustmaking bij ondernemingen: Ik wil graag benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf is om risico’s, zoals op het gebied van corruptie, te identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap af te leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen. Het bevorderen van integriteit en bewustzijn bij het internationaal opererende bedrijfsleven is van groot belang als preventieve maatregel om buitenlandse corruptie te bestrijden. De overheid helpt bedrijven om deze mogelijke risico’s te identificeren, bijvoorbeeld door middel van de MVO Risicochecker en via informatieverstrekking door de Nederlandse ambassades. Verder hebben ICC-Nederland, VNO-NCW, MKB Nederland samen met de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid, de brochure «Eerlijk zakendoen zonder corruptie» gepubliceerd, die erop is gericht om corruptie in het buitenland tegen te gaan.
Verder, voor wat betreft de andere aanbevelingen, staat er dit voorjaar een evaluatie gepland van de Wet Huis voor Klokkenluiders. De uitkomsten van de evaluatie worden meegenomen in het implementatietraject van de nieuwe EU Richtlijn voor Klokkenluidersbescherming. Deze Richtlijn dient uiterlijk op 17 december 2021 geïmplementeerd te zijn. Ook vinden in 2020 twee internationale evaluaties plaats van de corruptieverdragen van de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (OESO) en de VN Commissie tegen Corruptie (UNCAC). Hieruit zullen naar verwachting aanbevelingen volgen, op basis waarvan Nederland kan bezien waar aanscherping of aanvulling van beleid en regelgeving gewenst is.
Huurders die in Appingedam vanuit een onveilig huis in een huis met gebreken komen |
|
Sandra Beckerman |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie van huurders in het aardbevingsgebied die in hun nieuwe huurwoning opnieuw in de ellende terecht zijn gekomen?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ken het bericht van RTV Noord. Mijn reactie hierop geef ik in de onderstaande antwoorden.
Hoe komt het dat deze nieuwe woningen opnieuw vocht en schimmel hebben? Voldoen de woningen aan de kwaliteitseisen waaraan energie neutrale woningen moeten voldoen? Zo ja, hoe verklaart u dan opnieuw de schimmel? Zo nee, hoe komt dat volgens u?
Woongroep Marenland geeft aan dat de corporatie heeft geconstateerd dat er geen vocht- en schimmelproblemen zijn. Tijdens de bouw heeft regenwater enkele houtskeletwanden beschadigd, wat lijkt op schimmel. Deze onderdelen zijn vervangen of gereinigd.
De woningen voldoen aan de kwaliteitseisen waar energieneutrale woningen aan moeten voldoen en worden EPC0 opgeleverd. Dat betekent dat de energie voor verwarming en ventilatie van de woning wordt opgewekt door PV-panelen.
Op het moment dat huurders een klacht hebben, kunnen ze dat melden bij Woongroep Marenland zodat voor een oplossing kan worden gezorgd. Dit is ook gedaan voor de niet naar behoren werkende warmtepompen. Bouwgroep Dijkstra Draisma zorgt er samen met de installateur voor dat de klachten met betrekking tot de warmtepompen worden verholpen.
Woongroep Marenland benadrukt dat het overgrote deel van huurders tevreden is en dat het een aantal incidentele gevallen betreft waarbij het proces niet goed loopt en waar huurders ontevreden over zijn. Woongroep Marenland laat weten dat deze gevallen alle aandacht hebben en er alles aan wordt gedaan om er met bewoners uit te komen. Dat vind ik bemoedigend. De huurders hebben evenwel hun zorgen ook met mij gedeeld en ik houd een vinger aan de pols.
Hoe bestaat het dat mensen uit het aardbevingsgebied die al jaren wachten op onderhoud van hun woning of een nieuwe woning nu opnieuw in een huis komen waar ze ziek van kunnen worden?
Volgens Woongroep Marenland gaat het om woningen waarvan de kwaliteit van het binnenklimaat goed is. Er zijn bij de corporatie geen klachten gemeld dat mensen ziek worden door de staat van de woning. Als bewoners hiervan melding maken, wordt deze klacht onderzocht en worden de noodzakelijke maatregelen getroffen.
Wat vindt u ervan dat opnieuw blijkt dat Woongroep Marenland voor de zoveelste keer in conflict is met huurders in onveilige woningen?
Zoals gecommuniceerd in mijn brief van 19 december hecht ik erg aan het goed betrekken van huurders in het versterkingsproces aangezien het om hun woning en hun veiligheid gaat. Goede verhoudingen tussen huurders en verhuurders zijn cruciaal. BZK is om die reden met de acht woningcorporaties in het aardbevingsgebied (de KR8) in gesprek getreden en heeft separaat met Woongroep Marenland en enkele huurders gesproken. Na deze gesprekken heeft BZK Woongroep Marenland verzocht om passende maatregelen te treffen en de zorgen die leven bij de betreffende huurders waar mogelijk weg te nemen. In reactie hierop heeft Woongroep Marenland BZK per brief geïnformeerd hoe de corporatie omgaat met deze zorgen. Een kopie van deze brief is meegezonden als bijlage 2.
Welke stappen zijn er inmiddels gezet in de uitvoering van de moties Beckerman c.s. over een toereikende verhuisvergoedingsregeling en zeggenschap voor huurders, ingediend die na het conflict in Middelstum?2 3
De afgelopen maanden heb ik meerdere gesprekken gevoerd met zowel huurders, woningcorporaties, huurdersverenigingen en wethouders om een goed beeld te krijgen van de problematiek en mogelijke oplossingen.
Huurders in het aardbevingsgebied hebben te maken met een langdurig en bijzonder impactvol versterkingsproces. Ook de woningcorporaties en hun bedrijfsvoering hebben te maken met de complexiteit van het gebied en dit vraagt grote inspanning van hen.
Begin januari heb ik in dat kader nader overlegd met de KR8-corporaties. Daar is gesproken over een structurele oplossing ook in het licht van de toekomstige opgave. In dat overleg heb ik nogmaals een beroep op hen gedaan om tot een oplossing te komen voor een aantal specifieke casussen.
De woningcorporaties laten weten dat zij zich goed realiseren wat de impact op de huurders is en dat zij zich onverkort inspannen om de huurders zo goed mogelijk te begeleiden en tegemoet te komen. Zij hebben daartoe een sociaal statuut opgesteld in aanvulling op de wettelijke vergoedingen. De KR8-corporaties hebben samen met de huurdersorganisaties BZK een brief gestuurd met daarin een voorstel hoe om te gaan met de problematiek. Deze brief stuur ik als bijlage mee 5.
Om de voortgang te borgen zal ik samen met de KR8-corporaties, huurdersverenigingen, gemeenten en NCG een overlegstructuur, een corporatietafel, inrichten om de toekomstige opgave van de versterking goed vorm te kunnen geven. Hierbij zullen de positieve ervaringen van de aanpak van batch 1588 worden betrokken. Hierin kan onder meer de aanpak van de batch 1.588 waar ook de woningcorporaties naar refereren worden betrokken evenals de vergoedingensystematiek. Ik zal het initiatief nemen om nog deze maand bijeen te komen.
Tenslotte heb ik naar aanleiding van een punt waar zowel huurders als de woningcorporaties aan refereren, de immateriële en emotionele schade, contact gezocht met de Tijdelijke commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). Zoals eerder aan uw Kamer bericht wordt er gewerkt aan een regeling voor immateriële schade. Het nog op te richten Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) krijgt de taak de verschillende vormen van schade te vergoeden, waaronder ook immateriële schade. Hoewel het aan het IMG is om te bepalen of huurders voor immateriële schadevergoeding in aanmerking komen en zo ja alsdan een werkwijze te bepalen, heb ik de TCMG meegegeven daarbij ook aandacht voor de positie van de huurders van woningcorporaties te hebben.
Wat vindt u van de houding dat Marenland bemiddeling heeft geweigerd en liever de gang naar de rechter maakt zoals beschreven in uw brief?4
Zoals ik in die brief heb laten weten betreur ik deze keuze. Uit de bijgevoegde brief van Woongroep Marenland heeft deze corporatie mij laten weten dat ze in overleg zijn met de huurders en dat de stap naar de rechter nog niet is gezet.
Hoe verhoudt het afwijzen van arbitrage of een mediator zich tot de Wet Overleg Huurder-Verhuurder en wat kan en gaat u doen om de woningcorporatie zover te krijgen huurders centraal te stellen en het gesprek toch aan te gaan?
Op basis van de Wet overleg Huurder-Verhuurder hebben huurders verschillende rechten. Het betreft:
De wet geeft niet aan dat huurders recht kunnen doen gelden op bemiddeling of mediation; wel hebben zij, net als de verhuurder, het recht een externe deskundige uit te nodigen om deel te nemen aan het overleg of om een schriftelijk advies uit te brengen.
Huurdersorganisaties van woningcorporaties kunnen verschillende mogelijkheden benutten om een meer centrale rol te spelen als de situatie daarom vraagt. Zij kunnen zich tot de klachtencommissie van de corporatie wenden, zij kunnen naar de Huurcommissie stappen en zij kunnen zaken voor het voetlicht brengen via prestatieafspraken met de gemeente en de corporatie. Zij kunnen bij problemen van bouwkundige aard naar gemeentelijk Bouw- en woningtoezicht stappen.
Dit onderwerp zal ook een plek krijgen bij de «corporatietafel».
Wat gaat u doen om rechtszaken vanwege dwingend eigen gebruik te voorkomen?
Ik ben van mening dat de gang naar de rechter zoveel mogelijk moet worden voorkomen en geschillen op een laagdrempelige manier moeten worden weggenomen. De KR8-corporaties en huurderorganisaties onderschrijven dit en geven in hun gezamenlijke brief aan dat men tot het uiterste gaat om juridische procedures te voorkomen tussen corporatie en huurders. Tijdens overleg van de «corporatietafel» met onder andere de KR8-corporaties en gemeenten zal ik hier blijvend aandacht voor vragen.
Welke juridische hulp is er voor de huurders?
Zie mijn antwoord op vraag 7. Huurdersorganisaties kunnen zich voor advies en ondersteuning ook wenden tot de Woonbond.
Tevens kunnen huurders terecht bij de Huurcommissie. De Huurcommissie biedt de huurder en de verhuurder meerdere mogelijkheden voor het oplossen van hun conflict. Naast geschilbeslechting waarbij het conflict eindigt met een uitspraak, biedt de Huurcommissie ook bemiddeling aan. In een bemiddeling wordt het conflict opgelost zonder dat de Huurcommissie een uitspraak doet.
Huurders kunnen zich bijvoorbeeld tot de Huurcommissie wenden om in geval van achterstallig onderhoud huurbevriezing of huurverlaging te vragen. Zo heeft de Huurcommissie met betrekking tot één pand in de Gerrit Raapstraat in het voordeel van de huurder een uitspraak gedaan in 2019 (uitspraak van de huurcommissie, d.d. 31 mei 2019, nr. 43333). De uitspraak houdt mede in dat de huurder tijdelijk huurverlaging krijgt van € 475,29 per maand naar € 285,17 per maand. Dit is de geëigende weg om compensatie te vragen en deze weg staat ook open voor andere huurders.
Bent u inmiddels in overleg geweest met corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties zoals u ook in bovengenoemde brief schrijft? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst? Zo nee, wanneer gaat dit overleg plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunnen huurders terecht bij NCG voor ondersteuning? Zo nee, waarom niet en waar kunnen ze dan wel terecht? Zo ja, worden huurders hier specifiek op gewezen? Hoeveel huurders hebben zich gemeld met klachten?
Voor algemene informatie over onder meer de versterkingsopgave kunnen huurders terecht bij de NCG. Verder kunnen huurders terecht bij de Woonbond en de Huurcommissie.
Wat gaat u doen om deze mensen tegemoet te komen en ervoor te zorgen dat ze heel snel in een veilig en gezond huis wonen?
Woongroep Marenland geeft aan dat er volgens de corporatie geen vocht- en schimmelproblemen zijn en dat het slecht functioneren van de warmtepomp door het installatiebedrijf verholpen wordt.
Zoals gesteld in antwoord op vraag 5 heb ik de afgelopen maanden verschillende gesprekken gevoerd met huurders, gemeenten en de corporaties om passende oplossingen te verkennen. Alle partijen zijn ervan doordrongen dat vaart moet worden gemaakt met het versterken dan wel slopen en bouwen van veilige, gezonde en energiezuinige woningen. Inmiddels is de bouwstroom op gang gekomen bijvoorbeeld in Appingedam en Delfzijl. Er zal verder een «corporatietafel» worden ingericht om ervoor te zorgen dat alle partijen de toekomstige opgave oppakken. Vooral de afspraken die gemaakt zijn m.b.t. batch 1588, waaronder 1.100 woningen van corporaties, zijn richtinggevend voor de komende periode.
Kunt u de vragen separaat beantwoorden voor 6 februari in verband het geplande algemeen overleg?
Ja.
Gedetineerde asielzoekers in hongerstaking op Curaçao |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een groep van twaalf Venezolaanse asielzoekers die op Curaçao in vreemdelingenbewaring verblijven in hongerstaking zijn gegaan?1 Zo ja, wat is op dit moment hun toestand en weet u of zij de medische zorg krijgen die nodig is?
Ik ken het bericht. Het is van belang om te benadrukken dat Curaçao geen asielprocedure kent, maar dat individuen een verzoek tot bescherming kunnen doen, op grond van artikel 3 EVRM. De autoriteiten van Curaçao hebben aangegeven dat de betreffende groep de benodigde medische zorg reeds heeft ontvangen, ook in lijn met de protocollen die Curaçao bij hongerstakingen in de vreemdelingenbewaring hanteert. De autoriteiten van Curaçao hebben mij verzekerd dat de medische toestand van deze personen goed is.
De autoriteiten van Curaçao hebben mij verder laten weten in gesprek te zijn met non-gouvernementele organisaties om voor een aantal van de betreffende personen opvang elders te organiseren. Bij deze gesprekken vormt volgens de autoriteiten van Curaçao medische zorg een belangrijk aandachtspunt.
Klopt het dat zij al meer dan acht maanden onder barre omstandigheden en soms tussen veroordeelde gedetineerden in het strafgedeelte van de Curaçaose gevangenis zitten? Zo ja, deelt u de mening dat dit in strijd is met internationaal erkende mensenrechten en zo snel mogelijk moet worden aangepakt?
Het Ministerie van Justitie van Curaçao heeft het doel gesteld om vreemdelingen zo kort mogelijk in de bewaring te laten verblijven. De autoriteiten van Curaçao hebben mij wel gemeld dat de betreffende personen langer dan 8 maanden in de vreemdelingenbewaring in en bij het SDKK verbleven. De autoriteiten van Curaçao hebben tevens gemeld dat een aantal vrouwen in een apart blok binnen de SDKK zijn ondergebracht. Dit blok is inmiddels door Curaçao aangewezen als een cellenblok voor vreemdelingenbewaring. De autoriteiten van Curaçao hebben mij verzekerd dat deze vrouwen, die een verzoek tot bescherming hebben gedaan of door Curaçao gereed gehouden worden voor terugkeer, niet in contact komen met gedetineerden. De autoriteiten van Curaçao stellen daarnaast dat de mannen die deel uitmaken van de betreffende groep, alleen zijn ondergebracht in de vreemdelingenbewaring bij het SDKK.
Het is aan de autoriteiten en de rechterlijke macht van Curaçao om in eventueel voorkomende gevallen te beoordelen in hoeverre de omstandigheden van vreemdelingen in bewaring op gespannen voet staan met nationale en/of internationale verplichtingen.
Bent u bereid om de Curaçaose autoriteiten aan te spreken op de omstandigheden waaronder Venezolaanse asielzoekers worden behandeld? En bent u bereid om een concreet hulpaanbod te doen, om te voorkomen dat vluchtelingen onterecht worden gedetineerd en uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek (kenmerk: 2020Z00291) van leden van de vaste commissie Koninkrijksrelaties uit de Tweede Kamer die begin januari 2020 deel uitmaakten van de Nederlandse delegatie bij het IPKO, sprak ik al met de Minister van Justitie van Curaçao over langdurig verblijf in de vreemdelingbewaring bij het SDKK. Hierover heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd.2 Het is aan de autoriteiten van Curaçao en aan de rechterlijke macht in Curaçao om te beoordelen in hoeverre vreemdelingen onterecht in vreemdelingenbewaring worden gesteld of terecht worden uitgezet. Nederland levert ondersteuning aan Curaçao bij het optimaliseren van de vreemdelingenketen en bij het verbeteren van materiële en immateriële condities in de vreemdelingenbewaring.
De Rotterdamse klimaatplannen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending van 21 januari 2020, waarin GroenLinks-wethouder Bonte zegt dat Rotterdam over tien jaar 100.000 woningen van het gas af en de CO2-uitstoot gehalveerd wil hebben?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit onmogelijk, onzinnig en onbetaalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de gemeente, met betrokkenheid van stakeholders, uiterlijk in 2021 het tijdspad vastlegt en benoemt in welke wijken de gemeente voor 2030 aan de slag gaat met de energietransitie in de gebouwde omgeving. Ook het planmatig isoleren van woningen en andere gebouwen kan onderdeel uitmaken van deze aanpak. Inzet is dat de plannen van gemeenten in de Transitievisies Warmte optellen tot het doel van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen die tot en met 2030 verduurzaamd worden. Daarmee wordt een belangrijke stap gezet om richting 2050 alle gebouwen de overgang te laten maken van aardgas naar duurzame warmtebronnen.
Rotterdam bereidt zich voor op deze stappen. Navraag bij de gemeente Rotterdam leert dat Rotterdam voor 2030 85.000 gebouwen wil verduurzamen. De 12 verkenningen die de gemeente dit jaar gaat uitvoeren moeten inzicht geven in wat daarvoor nodig is. Op basis daarvan stelt de gemeente in 2021 een Transitievisie Warmte op. Deze toont de wijken waar voor 2030 een aanpak start om de gebouwde omgeving te verduurzamen. Naast het verduurzamen van de gebouwde omgeving zet Rotterdam in op verduurzaming van de haven, de mobiliteit en op de opwek van duurzame energie.
Bent u bekend met het eerder door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gegeven schriftelijke antwoord dat «gemeenten [...] geen wettelijke grondslag [hebben] om huiseigenaren te dwingen van het aardgas af te gaan»?2 Op grond waarvan worden in stadsdeel IJsselmonde momenteel koopwoningen van het gas afgehaald? Hebben de huiseigenaren hiermee ingestemd? Hebben zij dit kunnen weigeren?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Navraag bij de gemeente Rotterdam leert dat in IJsselmonde gebouweigenaren kunnen kiezen uit verschillende opties: ze kunnen overstappen op stadsverwarming en/of elektrisch koken, zelf aan de slag gaan met een alternatief voor aardgas in hun woning of ervoor kiezen om voorlopig aardgas te blijven gebruiken. Niemand wordt gedwongen mee te doen.
Hoeveel «klimaateffect» behalen de Rotterdamse klimaatplannen? Wat is daarvan het effect op de temperatuur van de aarde? Kunt u een onderbouwde berekening verstrekken? Zo nee, waar is deze klimaatonzin naar uw mening dan feitelijk goed voor?
De DCMR Milieudienst Rijnmond heeft het Rotterdamse klimaatakkoord doorgerekend.3 Uit de doorrekening blijkt dat de in het Rotterdams Klimaatakkoord opgenomen maatregelen in de gebouwde omgeving in 2030 een verwachte CO2-reductie opleveren van 0,15 megaton. DCMR heeft niet het effect van de maatregelen op de temperatuur van de aarde berekend.
De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor 32% van het totale energiegebruik in Nederland en hiervoor wordt in circa 90% van de gevallen nog aardgas gebruikt. De voorstellen in het Klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving moeten bijdragen aan een reductie van de CO2-uitstoot van 3,4 Mton in 2030 ten opzichte van het basispad. Dit is een aanzienlijke reductie voor de gebouwde omgeving, waar ook Rotterdam aan wil bijdragen. Het is duidelijk dat de bijdrage van een individuele gemeente zoals Rotterdam op wereldniveau niet groot is. Door in alle gemeenten en sectoren maatregelen te nemen kan Nederland haar deel van de opgave realiseren en bijdragen aan het halen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs. Bovendien kan de transitie naar aardgasvrij leiden tot een duidelijke verbetering van het wooncomfort en de directe leefomgeving van bewoners.
Bent u bekend met de studie «Onder de pannen zonder gas» van het Sociaal en Cultureel Planbureau?3 Deelt u de conclusie van het SCP «dat er onder burgers het gevoel leeft dat aardgasvrij wonen iets is wat zij opgelegd krijgen – wat feitelijk ook het geval is – zonder dat zij daarover iets te zeggen hebben gehad»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met deze studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Ik heb hierover eerder Kamervragen beantwoord (Kamerstukken 2019/2020, aanhangsel 345), waarnaar ik kortheidshalve verwijs.
Bent u bereid het Klimaatakkoord en alle andere (gemeentelijke) klimaatplannen onmiddellijk door de shredder te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Samen met betrokken partijen ga ik door met de uitwerking van het Klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving. Gemeenten spelen een belangrijke rol bij de realisatie van de klimaatdoelstellingen. Gemeenten geven samen met bewoners en andere stakeholders invulling aan de wijze van verduurzaming van de gebouwde omgeving. Het debat hierover vindt plaats in de gemeenteraad.
Het bericht ‘Belastingdienst heeft geen btw-id voor starters: 'Ik zit weken op zwart zaad' |
|
Thierry Aartsen (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van de situatie dat startende ondernemers weken moeten wachten op een btw-identificatienummer en hierdoor hun bedrijf niet kunnen uitoefenen?1
Het is niet gewenst en niet de bedoeling dat deze startende ondernemers langer dan twee weken moeten wachten op het omzetbelastingnummer (hierna: ob-nummer) en het nieuwe btw-identificatienummer (hierna: btw-id).
De Belastingdienst hanteert als uitgangspunt een termijn van twee weken om het btw-id te verstrekken. Het unieke btw-id kan alleen door de Belastingdienst worden afgegeven, omdat derden (zoals de KVK) het btw-id niet meer kunnen afleiden van het BSN. De privacy van ondernemers is op deze manier beter beschermd.
Kunt u aangeven hoeveel startende (deeltijd)ondernemers last hebben van deze situatie?
Eenmanszaken krijgen met ingang van 1 januari 2020 twee nummers: eerst een ob-nummer voor contact met de Belastingdienst (waaronder het doen van aangifte) en daarna een nieuw btw-id voor bijvoorbeeld hun facturen en gebruik op de website van de ondernemer. Dit is gedaan omdat de privacy van de ondernemers met het unieke btw-id beter gewaarborgd is.
Begin januari had maximaal de helft van de startende ondernemers last van het probleem dat ze hun ob-nummer en btw-id niet binnen de gestelde termijn van twee weken in huis hadden. In aantallen gaat het om bijna 14.000 ondernemers die langer hebben moeten wachten.
Om de oplopende achterstanden in de eerste weken van dit jaar en specifiek de uitval, die hierna wordt benoemd, te verwerken is zo snel mogelijk extra capaciteit ingezet door intern te schuiven met personeel en door extra inhuur en inzet van uitzendkrachten. De achterstanden zijn inmiddels weggewerkt.
Vanaf 10 februari 2020 worden de inschrijvingen en aanmeldingen van ondernemers weer zonder vertraging verwerkt, zodat de betreffende ondernemers het ob-nummer en het btw-id binnen twee weken ontvangen.
Kunt u aangeven waarom ondernemers nu aanlopen tegen deze problemen terwijl de piek van het aantal startende (deeltijd)ondernemers te voorzien was?
In het vierde kwartaal van 2019 zijn aanpassingen in de processen doorgevoerd gekoppeld aan de overgang naar het nieuwe btw-id (zonder BSN) per 1 januari 2020. Daarnaast is per die datum de nieuwe kleineondernemersregeling in de omzetbelasting ingevoerd. De aanpassingen zagen mede op het proces registratie nieuwe ondernemers waarbinnen onder andere een nieuwe applicatie in gebruik is genomen.
De uitval in het proces registratie nieuwe ondernemers, die handmatig verwerkt moet worden, was hoger dan verwacht en daardoor liepen de voorraden snel op. De belangrijkste reden voor uitval in het proces is dat de benodigde gegevens voor de vaststelling van de belastingplicht en aanvullende registraties niet meteen compleet en/of volledig juist beschikbaar zijn. Binnen bovengenoemd proces worden ook de aanmeldingen van zonnepaneelhouders verwerkt, waarvan de aanmeldingen in de maand december 2019 50% hoger waren dan in december 2018. Er moesten in deze drukke periode daardoor ook 5.000 meer aanmeldingen zonnepaneelhouders dan voorzien verwerkt worden.
Deelt u de mening dat het bijzonder vervelend en onwenselijk is wanneer ondernemers zich moeten bezighouden met administratieve rompslomp en tekortkomingen bij de Belastingdienst in plaats van met ondernemen omdat ze niet beschikken over een geldig btw-id? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening; daarom streeft de Belastingdienst ernaar dat ondernemingen niet langer dan twee weken moeten wachten op het ob-nummer en het btw-id, en zijn hiervoor ook maatregelen genomen (zie ook vraag 2).
Waarom krijgen nieuwe ondernemers hun btw-id niet mee bij hun KvK-inschrijving?
In 2018 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens de Minister van Financiën een verwerkingsverbod opgelegd om het Burgerservicenummer (BSN) in het btw-identificatienummer te gebruiken. Het BSN was de basis van het nummer dat veel ondernemers al van de KVK namens de Belastingdienst ontvingen bij hun inschrijving. Bij de brief van 19 december 2018 heeft mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer geïnformeerd over de implementatie van het alternatief voor het gebruik van het btw-identificatienummer met BSN, waardoor de privacy van de ondernemers beter beschermd is. Dit alternatief is per 1 januari 2020 geïmplementeerd.2 Als gevolg hiervan is ook de procedure van het toekennen van nummers gewijzigd, nu ontvangt een (startende) ondernemer twee verschillende nummers. Na implementatie gebruikt de ondernemer/natuurlijk persoon daarom de volgende twee nummers:
Zo wordt de privacy van de ondernemer beter gewaarborgd en is het niet langer mogelijk voor derden om het BSN af te leiden uit het btw-identificatienummer.
Deze ondernemers ontvangen bij inschrijving bij de KVK vanaf 1 januari 2020 een brief van de Belastingdienst. Hierin staat uitgelegd dat zij binnen twee weken twee brieven krijgen, elk met een nummer en waarvoor zij dit nummer gebruiken. Het btw-id staat in de tweede brief vermeld.
Als gevolg van de inzet van digitalisering is bij de Belastingdienst geen extra capaciteitsinzet vereist om volgens deze nieuwe werkwijze te werken. In de eerste weken van 2020 is wel extra capaciteit ingezet om de snel oplopende voorraden te behandelen die zijn ontstaan door meer uitval voor handmatige verwerking dan begroot (zie ook vraag 2).
Kunt u aangeven waarom de werkwijze bij inschrijving bij de KvK veranderd is en hoeveel capaciteit er extra ingezet moet worden bij de Belastingdienst om volgens deze nieuwe werkwijze te werken?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de wijziging van bovengenoemde werkwijze tot meer bureaucratie leidt en dit niet in lijn is met het regeerakkoord waarin juist de afspraak is gemaakt om de regeldruk en administratieve lasten te beperken? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om op dit punt de administratieve lasten te beperken?
Het gebruik van de eerder genoemde twee nummers waaronder het nieuwe btw-id zonder BSN is een verbetering ten opzichte van het voormalige btw-identificatienummer, waarvan het belang ook in uw Kamer meermaals naar voren is gebracht. Ik hecht eraan dat startende ondernemers niet langer dan de termijn van twee weken die daarvoor staat, moeten wachten op het ob-nummer en het btw-identificatienummer. Hierbij geldt het verwerkingsverbod om het Burgerservicenummer (BSN) in het btw-id te gebruiken als extra waarborg. Om die reden is bij brief van 19 december 2018 de Tweede Kamer geïnformeerd over de implementatie van het alternatief voor het gebruik van het btw-identificatienummer met BSN. Daarbij is enerzijds zoveel mogelijk rekening gehouden met de uitgangspunten van het Regeerakkoord om regeldruk en administratieve lasten te beperken, maar geldt anderzijds het verwerkingsverbod van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoe ziet de beoordeling van een aanvraag eruit (welke handelingen worden verricht) en hoeveel tijd neemt een individuele beoordeling in beslag? Hoeveel beoordelingen zijn er vanaf de start van deze nieuwe werkwijze afgewezen en met welke reden?
Na inschrijving in het Handelsregister worden de gegevens automatisch aan de Belastingdienst verstrekt. De Belastingdienst toetst de gegevens van de ondernemer administratief en met een geautomatiseerd risicomodel, om mogelijke fraude te voorkomen. De administratieve toets betreft onder andere de indeling van de bedrijfsactiviteiten en het bepalen van de branchecode van de ondernemer. Als dat niet meteen duidelijk is dan wordt er contact met de ondernemer opgenomen. De administratieve beoordeling (vaststelling) en de aanvullende registratie van een nieuwe ondernemer kost gemiddeld 10 minuten. Dit is echter slechts een onderdeel binnen het gehele proces van de registratie van nieuwe ondernemers. Voordat de ondernemer zijn ob-nummer en btw-id in huis heeft vinden er nog meer geautomatiseerde en handmatige verwerkingen en handelingen plaats. Uiteindelijk ontvangt de ondernemer de twee nummers binnen de genoemde twee weken, tenzij uit de geautomatiseerde beoordeling blijkt dat een extra toetsing moet plaatsvinden.
Voor de afgifte van de nummers worden opvolgend twee brieven aangemaakt, geprint en verzonden. Indien van toepassing wordt bij de eerste brief een aangifte omzetbelasting over verstreken tijdvakken meegestuurd.
De eventuele extra toetsing bestaat uit het raadplegen van de systemen en, indien nodig, een aanvullend onderzoek naar het ondernemerschap door de Belastingdienst. Indien hierbij nadere informatie nodig is, zoekt de Belastingdienst telefonisch of schriftelijk contact met belanghebbende. Ook behoort een bedrijfsbezoek tot de mogelijkheden. De uitkomst van het proces kan een toekenning van de nummers zijn maar ook een afwijzing. Bij een afwijzing wordt de reden van afwijzing gecommuniceerd richting de aanvrager. Afwijzing vindt plaats als de Belastingdienst het ondernemerschap voor de omzetbelasting niet vaststelt of kan vaststellen. De aanvrager kan een verzoek doen tot heroverweging.
De bovenstaande processtappen worden ook uitgevoerd ingeval de belanghebbende zich niet moet (en kan) inschrijven bij KVK, maar zich dient aan te melden bij de Belastingdienst omdat hij wel ondernemer is voor de omzetbelasting en/of inkomstenbelasting. In dat geval registreert de Belastingdienst de algemene gegevens handmatig.
De aangepaste werkwijze is eind 2019 ingevoerd. Tegelijkertijd is een verbeterd en geautomatiseerd systeem van risicoselectie ingevoerd. Er is nog geen gevalideerde bestuurlijke informatie beschikbaar over het aantal extra toetsingen en afwijzingen.
Hoeveel aanvragen voor een btw-id liggen nog op de plank en hebben nog geen check gehad?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de oorzaak van de achterstanden met de verwerking van de aanvragen voor een nieuwe btw-id, mede gezien het feit dat u op de hoogte bent van het jaarlijkse piekmoment aan het begin van het nieuwe jaar?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Belastingtelefoon de bezorgde ondernemers zonder btw-id onvoldoende telefonisch kan helpen en dat er binnen de dienst soms zelfs aanvragen kwijtraken? Welke acties heeft u in gang gezet om het kwijtraken van dossiers per direct te stoppen?
De eerdergenoemde oorzaken van de vertraging hebben ervoor gezorgd dat ondernemers in de eerste twee weken van dit jaar beperkt geholpen konden worden, hier had de Belastingtelefoon zelf geen invloed op. Het proces bij de Belastingtelefoon is vervolgens aangepast. Medio januari is er een spoedproces ingericht voor ondernemers die aangaven in de problemen te komen door het niet kunnen beschikken over het btw-id binnen de gestelde twee weken. Voor deze ondernemers gold dat hun registratie door deze telefonische melding versneld werd opgepakt en dat zij binnen enkele werkdagen hun brief met btw-id kregen. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat er aanvragen of dossiers kwijtraken. Daarnaast zijn de achterstanden inmiddels ingelopen en is het spoedproces niet langer noodzakelijk.
Heeft u contact met vertegenwoordigers van ondernemers om de problemen waar ondernemers tegenaan lopen te inventariseren en samen te zoeken naar oplossingen? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst heeft zowel in de voorbereiding van de implementatie van het nieuwe btw-id via de gebruikelijke kanalen van afstemming met ondernemers en koepelorganisaties van fiscaal dienstverleners informatie en updates verstrekt. Op de website van de Belastingdienst zijn in januari 2020 updates over de langere behandeltermijn geplaatst. Ook is er contact geweest met VNO/NCW en MKB Nederland over deze problematiek. Inmiddels zijn de achterstanden ingelopen en kan de ondernemer zijn ob-nummer en btw-id binnen twee weken verwachten.
Wat gaat u doen om de achterstanden weg te werken? Wanneer is de verwachting dat de achterstanden zijn weggewerkt? Wat gaat u doen om deze getroffen ondernemers te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of alle ondernemers inmiddels beschikken over een btw-id nummer op basis van de tussenoplossing (de factuurvariant), waarvoor de Belastingdienst heeft gekozen, omdat het niet mogelijk was per 1 januari 2020 op een geheel nieuw systeem over te gaan, dat nodig was, omdat het oude btw-nummer (op basis van het BSN) niet meer gebruikt mocht worden? Kunt u aangeven wanneer het geheel nieuwe systeem (zoals aangekondigd in de brief van 19 december 20182geïmplementeerd gaat worden?
De Belastingdienst heeft in het najaar van 2019 alle ondernemers (meest eenmanszaken) die beschikten over een btw-(identificatie)nummer waarin hun BSN was verwerkt, een nieuw btw-id uitgereikt waarin geen BSN is verwerkt. In de periode van 1 oktober tot en met 31 december 2019 zijn 1,47 miljoen nieuwe btw-id’s verstuurd, waarvan ruim 1,3 miljoen aan ondernemers die al per 1 oktober 2019 bij de Belastingdienst geregistreerd stonden. Daarnaast is in deze periode aan bijna 170.000 nieuwe ondernemers een nieuw btw-id uitgereikt (inclusief particuliere zonnepaneelhouders).
Er is op dit moment nog geen exacte datum aan te geven wanneer het geheel nieuwe systeem gebouwd en geïmplementeerd gaat worden. Het beschrijven, inkaderen, begroten, plannen en prioriteren van deze werkzaamheden vindt plaats in een meerjarig portfolioproces.
Kunt u de vragen voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 4 maart 2020 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘European Banking Authority plans overhaul of EU bank stress test' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «European Banking Authority plans overhaul of EU bank stress test»?1
Ja.
Bent u bekend met de extra speelruimte die banken krijgen om zichzelf te controleren onder de geplande voorstellen van de Europese Bankenautoriteit?
Het discussiepaper van de Europese Bankenautoriteit (EBA) waar het artikel over gaat, consulteert mogelijke aanpassingen van de stresstest.2 Eén van de ideeën is dat de stresstest voortaan uit twee componenten bestaat:
De toezichtcomponent («supervisory leg») die dient als startpunt voor toezichtbeslissingen en het vaststellen van kapitaaleisen. De toezichthouder is «eigenaar» van deze stresstest. De toezichthouder controleert projecties op basis van toezichtmodellen en horizontale vergelijkingen tijdens een intensief proces van kwaliteitsborging.
De bankcomponent («bank leg») bevat minder restricties en geeft meer ruimte om met eigen modellen de projecties te berekenen. De gedachte is dat hiermee beter kan worden aangesloten bij de specifieke risico’s die een bank loopt. De bank is «eigenaar» van deze stresstest.
Dit idee van twee «componenten» betekent niet dat banken een geheel eigen methodologie mogen volgen. Een gemeenschappelijke methodologie en scenario blijven het uitgangspunt voor beide componenten. De bankcomponent kan wel «flexibeler» worden beschouwd omdat banken meer mogelijkheid krijgen om op bepaalde punten af te wijken van de voorgeschreven gemeenschappelijke methodologie. De toezichtcomponent biedt daarentegen meer mogelijkheid om de projecties van banken aan te passen of te vervangen. Indien de uitkomst van de stresstest van de bankcomponent verschilt van die van de toezichthouder, dient de bank een verklaring te geven voor dat verschil in uitkomst. De toezichtcomponent («supervisory leg») dient nog steeds als startpunt voor toezichtbeslissingen en het vaststellen van kapitaaleisen.
Voorts bevat het discussiepaper een aantal andere ideeën, waaronder ook extra openbaarmaking. Zo doet de EBA onder andere de suggestie om bepaalde bankspecifieke verwachtingen openbaar te maken («Pillar 2 Guidance»). Daarbij wil ik benadrukken dat het discussiepaper enkel nog een publieke consultatie is. Door EBA is aangegeven dat, mocht na de consultatie blijken dat de voorgestelde aanpassingen van het huidige raamwerk weinig voordelen of zelfs nadelen meebrengen, ze niet zullen worden uitgevoerd. De nieuwe benadering zal op zijn vroegst vanaf 2022 worden toegepast. De eerstvolgende stresstest vindt dit jaar plaats, waarvoor EBA onlangs scenario’s presenteerde met forse schokken op onder meer bbp, werkloosheid, aandelen en vastgoed.3
Kunt u een appreciatie geven van de herziening zoals hier in dit artikel beschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich dit tot uw antwoorden op Kamervragen van 18 december 2018, waarin u aangeeft dat u goed toezicht belangrijk vindt?2
In de antwoorden op de Kamervragen van 18 december 2018 schreef ik dat ik «goed toezicht» op de bankensector in alle gevallen belangrijk vind.5 Dit standpunt geldt nog steeds.
Stresstesten geven inzicht in de weerbaarheid van een bank tegen financiële en economische schokken. Daarmee vormen stresstesten een waardevolle informatiebron voor de markt. Ook zijn stresstesten een belangrijk onderdeel voor de jaarlijkse kapitaalbeoordeling van individuele banken door de toezichthouder (ook wel de «Supervisory Review and Evaluation Process», SREP).6
De effectiviteit en geloofwaardigheid van de uitkomst van een stresstest hangen sterk af van de stevigheid van schokken en van de groep banken. Mijns inziens is het belangrijk dat specifieke risico’s en eventuele kwetsbaarheiden van banken zo goed mogelijk worden geïdentificeerd. Daarom is het van belang dat stresstesten zo dicht mogelijk aansluiten bij de daadwerkelijke risico’s. Dit, tezamen met meer transparantie en controle door toezichthouders, zie ik als een mogelijkheid om te komen tot betere stresstesten.
Welke mogelijkheden ziet u om te komen tot betere stresstests?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat extra speelruimte en daarmee verzwakking van de stresstest niet wenselijk is en dat juist verscherping van de stresstest noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe kader dat EBA consulteert zou er op gericht zijn om de EU-stresstest informatiever, flexibeler en kosteneffectiever te maken. Zoals in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 8 is aangegeven, krijgen banken weliswaar de mogelijkheid om op bepaalde punten van de gemeenschappelijke methodologie af te wijken, maar krijgen toezichthouders tegelijkertijd meer mogelijkheden om de projecties van banken aan te passen indien zij dat nodig achten. Dit laatste leidt naar verwachting tot beter vergelijkbare uitkomsten tussen banken bij de toezichtcomponent. Daarnaast kan het loslaten van bepaalde methodologische aannames in de bankcomponent mogelijk een realistischer beeld van de weerbaarheid van individuele banken geven. Ook bij dit idee van twee «componenten» geldt nog steeds dat de toezichtcomponent («supervisory leg») dient als startpunt voor toezichtbeslissingen en het vaststellen van kapitaaleisen. Daarom is het niet mijn beeld dat de stresstest als instrument wordt verzwakt.
Deelt u de mening dat geloofwaardige en realistische stresstests van uitermate groot belang zijn voor de financiële stabiliteit en een geloofwaardig toezicht op de Europese bankensector? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u aangeven wat wordt bedoeld met flexibeler maken van de EU-brede stresstest, aldus het citaat van José Manuel Campa in het artikel?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de opmerkingen van José Manuel Campa nog ergens besproken in een Europees gremium? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar dan? Worden de onderliggende gesignaleerde problemen en kwesties ergens besproken?
Het discussie paper wordt openbaar geconsulteerd zodat een ieder kan reageren. De stresstesten van EBA worden besproken in verschillende Europese gremia, onder andere in comités onder de Raad. Daarnaast wordt op verschillende niveaus binnen EBA gewerkt aan de voorbereiding en uitvoering van stresstesten. De Nederlandsche Bank (DNB) is binnen EBA aangesloten bij dit werk.
Het rapport van WOinActie ‘Inventarisatie omvang en gevolgen van structureel overwerk aan de Nederlandse universiteiten’ |
|
Frank Futselaar , Lisa Westerveld (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ruim 700 universiteitsmedewerkers collectief melding hebben gemaakt van de werkomstandigheden bij de Inspectie SZW?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de desbetreffende medewerkers structureel ruim één derde boven hun reguliere contractomvang onbetaald overwerken?
Ik heb begrepen dat de desbetreffende medewerkers melding hebben gemaakt van structureel overwerk boven hun reguliere contractomvang. Het is aan de Inspectie SZW om te onderzoeken of dit inderdaad het geval is.
Wat is de huidige wet- en regelgeving omtrent onbetaald overwerk? Is het wettelijk toegestaan om structureel gemiddeld 12 tot 15 uur per week extra onbetaald over te werken en dit tevens niet te kunnen compenseren met verlofdagen?
Als het gaat om de uitbetaling van gewerkte (over-)uren door werknemers, is de Wet minimumloon en vakantiebijslag (Wml) van toepassing. Op grond van deze wet is de werkgever verplicht voor ieder gewerkt uur gemiddeld minstens het wettelijk minimumloon te betalen. Indien daarover in de van toepassing zijnde cao en arbeidsovereenkomst afspraken zijn opgenomen bestaat de mogelijkheid om overwerk te compenseren in betaalde vrije tijd. Boven de verplichting uit de Wml wordt de definiëring en betaling en/of compensatie van overuren overgelaten aan het (cao-)overleg tussen werkgevers en werknemers. Een werkgever mag dus niet in strijd komen met de Wml, met de cao, of met hetgeen hij met de werknemer is overeengekomen. Daarnaast kan een medewerker die structureel meer uren werkt dan in zijn of haar arbeidsovereenkomst is overeengekomen een verzoek doen voor een verhoging van zijn of haar arbeidsomvang. In het Burgerlijk Wetboek is namelijk het rechtsvermoeden opgenomen dat deze overuren tot je arbeidsomvang behoren als je langer dan 3 maanden zoveel werkt.
Als het gaat om het maximaal te werken aantal uren geldt in beginsel de Arbeidstijdenwet (Atw). Daarin staan de gebruikelijke normen, zoals maximaal 12 uur arbeid per dienst en een gemiddelde arbeidsduur per week van maximaal 48 uur. Het is aan de Inspectie SZW om te beoordelen of deze normen worden nageleefd. Hieraan dient nog wel te worden toegevoegd dat de normen van de Atw niet van toepassing zijn op werknemers, wier jaarlijks in geld vastgesteld loon driemaal het wettelijk minimumloon of meer bedraagt.
Dit alles laat onverlet dat een werkgever op grond van de Arbowet de verplichting heeft om maatregelen te treffen om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen of in ieder geval te beperken. Daarnaast dient de werkgever zich als goed werkgever te gedragen. Ook dit begrip dient een belangrijke rol te spelen, juist in gevallen dat er in het arbeidscontract of in de cao geen duidelijke afspraken zijn vastgelegd over overwerk en de wijze van compensatie daarvan. Overigens dient in een dergelijke situatie ook de medewerker zich als goed werknemer te gedragen, bijvoorbeeld door ook zelf zijn grenzen goed in de gaten te houden en tijdig aan te geven wanneer die in zicht beginnen te komen. Ook de medezeggenschap heeft hierbij een taak.
Deelt u de mening dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft rondom het naleven van arbeidsvoorwaarden en acceptabele werkdruk? Zo ja, wat vindt u ervan dat universiteitsmedewerkers dusdanig op hun tandvlees lopen? Zo nee, waarom niet?
Iedere werkgever moet maatregelen treffen om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen of in ieder geval te beperken, zo ook de overheid. Universiteiten zijn overigens geen overheid, maar zelfstandige instellingen die door de overheid bekostigd worden. Er wordt door steeds meer partijen aandacht besteed aan werk- en prestatiedruk.
Wat is volgens u de oorzaak van de hoge werkdruk onder universiteitsmedewerkers en een navenante cultuur van structureel overwerk?
In de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek «Houdbaar voor de toekomst» (Kamerstuk 31 288, nr. 797) ben ik ingegaan op een aantal van de oorzaken waaronder hoge aanvraagdruk, meer onderwijstaken door de stijgende studentenaantallen en een dominante onderzoekscultuur.
Bent u het met de indieners eens dat de hoge werkdruk onder universiteitsmedewerkers een structureel probleem betreft? Zo ja, welke nieuwe acties gaat u als stelselverantwoordelijke concreet ondernemen om de werkdruk in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek te verlagen? Zo nee, waarom blijven nieuwere concrete acties uit?
In de Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek heb ik aangegeven dat ik zie dat het systeem van het hoger onderwijs en onderzoek onder druk staat.
Meer samenwerking zal leiden tot minder overlap, meer synergie en minder onnodige onderlinge competitie en verdringing. Dat moet meer rust brengen in het hoger onderwijs en onderzoek. Ik ga de samenwerking in onderwijs en onderzoek onder andere langs de volgende lijnen stimuleren:
Het aanpassen van de onderwijs- en onderzoeksbekostiging (meer balans tussen vaste en variabele deel);
Het krachtig doorzetten van sectorplannen;
Beleid om de aanvraagdruk omlaag te brengen;
Meer vaste contracten en meer waardering voor onderwijs, impact en teamscience.
Wat vindt u van de oplossingsrichting van WOinActie om meer personeel aan te stellen en meer uren toe te kennen aan onderwijsactiviteiten?
Van instellingen mag verwacht worden dat zij omstandigheden creëren waarin signalen over verkeerde inschatting van onderwijsuren tijdig herkend worden en serieus worden genomen. De personeelsgeleding van de medezeggenschap en het lokale vakbondoverleg kunnen hier een belangrijke bijdrage aan leveren. In het onderzoek van het Ministerie van OCW naar de toereikendheid van het macrobudget zal tevens aandacht worden besteed aan de vraag of de gewenste kwaliteit te verzorgen is onder acceptabele omstandigheden. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Bent u ervan op de hoogte dat ruim 40% van het wetenschappelijke personeel in Nederland werkt op basis van tijdelijke contracten? Vindt u dat wenselijk en zo ja, waarom? Zo nee, wat is uw streefcijfer en binnen welk tijdspad moet dit aandeel omlaag worden gebracht? Wat is uw rol als bewindspersoon in het omlaag brengen van het aantal tijdelijke contracten?
Dat is ons bekend. Dit percentage van ruim 40% gaat over het gehele personeel bij de universiteiten, dus met inbegrip van OBP, post-docs en de promovendi. Hoewel het Ministerie van OCW niet de werkgever is, proberen we wel deze trend te keren, door minder concurrentie en meer samenwerking te stimuleren. Meer stabiliteit in de bekostiging zal bijdragen aan minder flexibele contracten. Daarvoor is dit jaar een eerste stap gezet door de vaste voet in de bekostiging te vergroten.
En zoals aangekondigd in de strategische agenda «houdbaar voor de toekomst», gaat de Minister van OCW met de instellingen in gesprek over meer vaste dienstverbanden en wordt er bij instellingen op aangedrongen dat zij hier werk van maken. De Minister van OCW wil met de VSNU in bestuurlijk overleg afspraken maken over het verminderen van de flexibele contracten.
Ook gaat de Minister van OCW de VSNU en haar leden vragen zich te verdiepen in de vraag waarom de ene Nederlandse universiteit het zoveel beter doet dan de andere universiteit op het gebied van flexibele contracten.
Omdat de arbeidsvoorwaarden gedecentraliseerd geregeld zijn is dit een onderwerp voor sociale partners in het cao overleg. In de cao-Nederlandse universiteiten is in 2015 een afspraak gemaakt om het percentage tijdelijke dienstverbanden bij het WP terug te brengen. De universiteiten hebben het percentage binnen de WP-categorieën hoogleraren, universitair hoofddocenten, universitair docenten en docenten terug gebracht naar 22% in 2016 conform cao-afspraak en naar 18% in 2018. Hierbij zijn promovendi en post-docs buiten beschouwing gelaten omdat deze functies per definitie tijdelijk zijn.
Kunt u een overzicht met de Kamer delen over het aandeel vaste- en flex-contracten binnen universiteiten van de afgelopen twintig jaar?
jaar
percentage
17
17
21
22
21
21
21
22
23
24
jaar
percentage
26
26
25
26
27
28
28
28
27
27
Bron: WOPI (VSNU)
Bent u bereid om de Inspectie SZW opdracht te geven een onderzoek in te stellen naar de werkomstandigheden waarin onder meer de normurensystematiek en «grijs verzuim» onderzocht wordt?
De inspectie SZW heeft de melding van WO in Actie in behandeling genomen. De inspectie SZW zal deze in volle omvang betrekken bij de reeds geplande inspecties bij de 14 Nederlandse universiteiten (naar aanleiding van een eerdere rapportage van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren waarin onder meer melding werd gemaakt van structurele ongewenste omgangsvormen richting vrouwelijke hoogleraren). In de inspecties zal ook de in de melding genoemde normurensystematiek en het grijs verzuim aan de orde zijn.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uitgebreid beantwoorden?
De gedwongen huisuitzetting van een familie in Elst |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechter: «Zet de familie Bakker nog niet op straat»»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de gemeente Overbetuwe over de schrijnende situatie van de familie Bakker? Om welke redenen dringt de gemeente sinds 2014 aan op ontruiming?
Hoe is het mogelijk dat zowel gemeenteambtenaren, de wethouder als de Raad van State oordelen dat de woning geschikt is voor permanente bewoning, maar hier niet is overgegaan tot legalisatie?
Uit de hiervoor geschetste situaties en procedures komt naar voren dat het voor de gemeente tot op heden niet mogelijk is gebleken de situatie van de familie te legaliseren, omdat er planologisch- juridische belemmeringen zijn.
Vindt u net als de rechter dat de gemeente Overbetuwe voorlopig van de huisuitzetting zou moeten afzien, daar de gemeenteraad in een later stadium mogelijk alsnog permanente bewoning gaat toestaan? Gaat u ingrijpen om een huisuitzetting te voorkomen?
De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland heeft in zijn uitspraak van 8 januari 2020 aan de gemeente in overweging gegeven om met de uithuiszetting te wachten tot de beslissing van de gemeenteraad over een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe is voornemens om het verzoek tot herziening van het bestemmingsplan en het vaststellen van de geurverordening af te wijzen. Ook eventuele positieve beslissingen hierop door de gemeenteraad kunnen weer aan de rechter wordt voorgelegd, waarmee geen definitieve zekerheid over legalisatie van de bewoning ontstaat. De gemeente Overbetuwe geeft aan het waarschijnlijk te achten dat de eerdere belemmeringen waar in procedures op is gestuit (zoals de ligging in de directe nabijheid van een agrarisch bedrijf en diens geurcirkel) opnieuw een rol in diens overwegingen zullen spelen. Daardoor zou volgens de gemeente een eventueel voornemen tot legalisatie alsnog stranden.
Gelet op de bevoegdheden van de gemeente, de geschetste uitkomst van diverse juridische procedures en de nog openstaande rechtsmiddelen van de familie om tegen de last onder bestuursdwang in verweer te komen, past het mij niet in deze situatie te interveniëren.
De eHerkenning en het artikel ‘MKB en VNO-NCW: gedupeerden nieuw aangiftesysteem compenseren’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat er intern bij de Belastingdienst weerstand is tegen de onduidelijkheid en de hoge kosten die eHerkenning met zich meebrengt?1 Waar is de interne weerstand tegen de implementatie van eHerkenning op gebaseerd?2 Wat is er met deze weerstand gedaan? Deelt u de mening dat er onvoldoende is geluisterd naar de mensen op de werkvloer die tegen de implementatie van eHerkenning zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De zorgen over een betaald inlogmiddel zijn meegewogen en geadresseerd in de implementatie en tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wet digitale overheid. De Belastingdienst is nadrukkelijk betrokken bij de Rijksbrede implementatie en mediacampagne rond eHerkenning en de implementatie bij het UWV. Bij leveranciers is aangedrongen op een passend prijsbeleid.
Hoeveel vragen en klachten heeft de Belastingdienst ontvangen? Wat is hiermee gedaan?
De Belastingdienst heeft circa 60 klachten ontvangen van ondernemers. Ook zijn brieven ontvangen van FNV en het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO). Met het CIO is zowel de Belastingdienst als het Ministerie van Binnenlandse Zaken in gesprek om spoedig tot een oplossing te komen. De Belastingdienst zal alle klachten zo snel mogelijk behandelen.
Hoe duidt u de zorgelijke signalen uit het bedrijfsleven? Op welke manier is het bedrijfsleven betrokken bij de regelgeving rond eHerkenning? Wat waren hun reacties op de voorliggende voorstellen en wat is er met deze reacties gebeurd?
MKB-Nederland en VNO-NCW heeft het idee van eHerkenning, het gemak daarvan en de verhoogde betrouwbaarheid van de online identiteit altijd ondersteund. VNO-NCW en MKB-Nederland voert ook in nauwe afstemming met BZK/Logius campagne voor het gebruik van eHerkenning. Tegelijk maakt zij ook bezwaar tegen de verplichtstelling daarvan door de Belastingdienst.
Zie ook:
en
Bij de consultatie van het wetsvoorstel Generieke Digitale Infrastructuur3 heeft VNO-NCW aangegeven voorstander te zijn van de acceptatieplicht voor erkende middelen. Het redeneerde dat door de verplichting van bestuursorganen om erkende middelen te accepteren ondernemers gebruik kunnen maken van de voor hun meest relevante en optimale authenticatieservice. Het betoog daarbij was dat deze keuzevrijheid op zichzelf weer marktwerking in de markt van authenticatiemiddelen stimuleert, waardoor ook continue innovatie en prijs-optimalisatie plaatsvindt. Dit zou telkens een versnelling in de digitale dienstverlening teweeg kunnen brengen.
eHerkenning als inlogmiddel bestaat al sinds 2009. Overheidsbreed is er al ruime ervaring opgedaan met het gebruik door ondernemers. De Belastingdienst heeft voorafgaand aan de invoering van eHerkenning onderzoek gedaan. Deze onderzoeken zijn tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer gestuurd. Ondernemers geven aan positief te staan tegenover het verhogen van de betrouwbaarheid van inlogmiddelen maar blijven kritisch over de kosten.
Kunt u verklaren waarom het bedrijfsleven nog steeds kritisch is op eHerkenning en dan met name op het feit dat er geen rekening wordt gehouden met de negatieve impact ervan op ondernemers en het geen wettelijke grondslag lijkt te kennen?
Zoals ook geantwoord op de vragen die 23 december 2019 zijn gesteld door de leden Omtzigt en Lodders moeten overheidsinstanties, waaronder de Belastingdienst, in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) handelen. Informatiesystemen die persoonsgegevens verwerken, behoren aan bepaalde eisen te voldoen ten aanzien van toegangsbeveiliging. Op grond van artikel 5, eerste lid, letter f, van de AVG moeten passende technische beveiligingsmaatregelen worden genomen. De Belastingdienst stelt daarom dat organisaties voor het doen van de aangiftes loonheffingen en vennootschapsbelasting via het ondernemersportaal per 1 januari 2020 een inlogmiddel dienen te gebruiken dat ingevolge Verordening (EU) nr. 910/2014 (de zogeheten eIDAS-verordening) voldoet aan het beveiligingsniveau «substantieel» en bij de Europese Commissie is genotificeerd. Op dit moment is eHerkenning (niveau 3) het enige inlogmiddel dat hieraan voldoet. Eenmanszaken kunnen op het Mijn Belastingdienst zakelijk portaal met DigiD inloggen.
Het bedrijfsleven lijkt niet zozeer kritisch over eHerkenning in algemene zin- zie ook het standpunt van VNO-NCW en MKB NL – maar vooral over de kosten en de betrokkenheid van commerciële aanbieders. Onderzoek van de Belastingdienst wijst uit dat een deel van de kritische houding voortkomt uit onbekendheid met dit inlogmiddel. Daarnaast is in het kabinetsbeleid de overweging gemaakt dat de voordelen van een beveiligde communicatie met de overheid deze kosten rechtvaardigt.
Met name ondernemers die aangifte omzetbelasting doen zijn kritisch ten aanzien van de kosten van eHerkenning. Voor hen blijft het oude portaal van de Belastingdienst beschikbaar en kunnen zij inloggen met de bekende combinatie van gebruikersnaam en wachtwoord.
Hoeveel ondernemers moeten de eHerkenning nog aanvragen?
Er is geen exact beeld te geven, omdat een deel van de doelgroep inmiddels al over een passend eHerkenningsmiddel beschikt (maar dit nog niet heeft gebruikt). Het is ook mogelijk dat een deel besloten heeft om de aangifte voortaan uit te besteden of gebruik te maken van een professioneel aangiftepakket. In deze gevallen hebben ondernemers geen eHerkenning nodig om aangifte te doen.
Wel bekend is dat:
Klopt het dat ondernemers naast de aanschaf van eHerkenning ook nog op extra kosten worden gejaagd bijvoorbeeld door een identificatiecheck paspoort door een derde?
Nee, dat klopt niet. De Identificatiecheck zit in principe in de prijs inbegrepen. In uitzonderlijke gevallen kan extra fysieke identificatie ter plekke nodig zijn. Dan rekenen sommige leveranciers wel een meerprijs.
Op welke manier kunnen ondernemers uitstel aanvragen bij de Belastingdienst voor het doen van aangifte via eHerkenning?
Zoals toegezegd in de brief over de invoering van eHerkenning d.d. 29 januari jl.4 informeer ik u hierbij nader over de verschillende mogelijkheden die ik heb om uitstel te verlenen en zo onterechte boetes te voorkomen.
De Belastingdienst verleent proactief uitstel voor ondernemers die aangifteplichtig zijn voor de loonheffingen, rechtspersoon zijn en hun laatst ingediende aangifte hebben gedaan via het oude ondernemersportaal van de Belastingdienst. Dit geldt voor ondernemers die overstappen naar Mijn Belastingdienst Zakelijk en daarvoor eHerkenning aanschaffen, maar ook voor ondernemers die voortaan een fiscaal dienstverlener of marktsoftware inzetten om aangifte te doen. Ondernemers die hun laatst ingediende aangifte hebben gedaan via een fiscaal dienstverlener of marktsoftware komen niet in aanmerking voor proactief uitstel. De groep, die in aanmerking komt voor proactief uitstel, ontvangt van de Belastingdienst binnenkort een brief waarin staat dat uitstel tot 1 juli wordt verleend voor de loonaangifte 2020 en de betaling daarvan. Deze groep hoeft daarvoor niet zelf een verzoek om uitstel te doen. De aangifteplichtige kan ook afzien van het proactief verleende uitstel.
Eenmanszaken kunnen inloggen met DigiD en krijgen geen uitstel. Voor overige werkgevers geldt dat zij een verzoek tot uitstel voor de aangifte loonheffing kunnen indienen voordat de uiterste inleverdatum van de aangifte verstreken is. Uitstel aanvragen kan door een schriftelijk verzoek te sturen (aan postbus 8738, 4820 BA Breda) onder vermelding van het loonheffingsnummer, de aanleiding van de aanvraag, de tijdvakken waarvoor uitstel wordt gevraagd en of uitstel wordt gevraagd voor het doen van de aangifte en/of de betaling.
Ondernemers kunnen voor 1 juni uitstel voor het doen van de aangifte vennootschapsbelasting aanvragen via het ondernemersportaal van de Belastingdienst of door op het openbare gedeelte van de website van de Belastingdienst het uitstelformulier te downloaden, in te vullen en per post te retourneren. Het reguliere uitstel wordt altijd verleend en is vijf maanden. Voor langer uitstel moet het verzoek worden onderbouwd.
Waarom wordt er gestopt met het oude Belastingdienst-portaal en wat zijn de alternatieven?
Het portaal van de Belastingdienst is technisch zeer verouderd. Wijzigingen in de omzetbelasting als gevolg van nieuwe wetgeving kunnen hierop niet meer worden doorgevoerd. Wijzigingen voor de loonaangifte en Vennootschapsbelasting kunnen worden doorgevoerd op het nieuwe portaal.
Het oude portaal voor ondernemers blijft ook in 2020 nog beschikbaar voor de omzetbelasting. Vanaf januari 2020 is het echter niet meer mogelijk om nieuwe aangiftes Loonheffingen en Vennootschapsbelasting via het oude portaal te doen. Dit kan op het nieuwe Mijn Belastingdienst Zakelijk portaal.
Ondernemers die geen gebruik kunnen of willen maken van het nieuwe portaal kunnen gebruik maken van een fiscaal dienstverlener of professionele administratie- en aangiftesoftware aan te schaffen om aan hun aangifteverplichtingen te voldoen.
Klopt het dat er een «Restgroep» van ongeveer 60.000 ondernemingen bestaat die niet de mogelijkheid heeft om eHerkenning aan te vragen? Deelt u de mening dat er klaarblijkelijk onvoldoende is nagedacht over de gevolgen van eHerkenning voor deze groep omdat de gangbare inlogprocessen niet geschikt zijn voor hen om de aangifte te kunnen doen? En deelt u de mening dat de overheid met de invoering van eHerkenning op deze manier juist meer problemen creëert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Er zijn ongeveer 540 organisaties die geen eHerkenningsmiddel kunnen krijgen om de aangifte loonheffingen of vennootschapsbelasting te doen. Het aantal van 60.000 omvat de restgroep voor de aangifte omzetbelasting voor het geval dat eHerkenning vereist zou worden voor de aangifte omzetbelasting. Echter, voor het doen van aangifte omzetbelasting is de gangbare inlogmethode beschikbaar (gebruikersnaam en wachtwoord); eHerkenning is hiervoor nu niet vereist.
Ik ben van mening dat de aanloopproblemen van de implementatie zorgvuldig zijn afgewogen tegen het belang dat de toegang tot informatiesystemen, die persoonsgegevens verwerken, ingevolge de AVG passend zijn beveiligd zodat onbevoegden geen toegang krijgen tot gegevens van ondernemers.
Wat gaat u doen om zorg te dragen dat (kleine) ondernemers kosteloos, zoals nu ook het geval is, hun belastingaangifte kunnen doen?
De meeste kleine ondernemers (eenmanszaken) kunnen gebruik maken van DigiD. Kleine ondernemers met rechtspersoonlijkheid kunnen gebruik maken van eHerkenning. Bij de behandeling van de Wet Digitale Overheid op 5 februari 2020 is toegezegd dat ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen 4 weken met een nadere brief kom waarin wij ingaan op een mogelijke oplossing om tijdelijk tegemoet te komen aan de zorgen van kleine bedrijven over de (aanschaf)kosten van een herkennings-middel.
Het niet verstrekken van een volmacht door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voor betalingen van versterkingsprojecten |
|
Sandra Beckerman |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen in Groningen niet kunnen starten met de versterking doordat er geen depotovereenkomsten getekend kunnen worden?1
Nee. Er was geen sprake van het niet kunnen starten van de versterking. Zie verder bij antwoord 3.
Wie heeft de volmacht om depotovereenkomsten te tekenen in het aardbevingsgebied?
Het BZK mandaatbesluit heeft dezelfde mandaten, volmachten en machtigingen overgenomen als die de NCG ook bij EZK had. Dat betekent dat de NCG bevoegd is ten aanzien van de aangelegenheden die dat dienstonderdeel betreffen, waaronder het sluiten van depotovereenkomsten.
Wat is er precies veranderd sinds 1 januari 2020 bij het sluiten van depotovereenkomsten?
Tot 1 januari 2020 was NAM – als opdrachtgever van het Centrum Veilig Wonen – in principe de partij die depotovereenkomsten aanging met bewoners voor de versterking van hun woning. Per 1 januari 2020 is de Nationaal Coördinator Groningen de uitvoeringsorganisatie voor de versterkingsoperatie in Groningen en daarmee is een einde gekomen aan de directe betrokkenheid van NAM. Dit is in lijn met de inspanningen om NAM op afstand te zetten van het schadeherstel en de versterkingsopgave.
Het gevolg van die handeling is dat sinds 1 januari 2020 niet NAM maar de NCG de depotovereenkomsten voor de versterking aangaat met de bewoners. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan het publiek maken van dit instrument. Totdat het zo ver is gaf de NCG de voorkeur aan een voorschotbetaling.
In een aantal gevallen hebben bewoners die al in een vergevorderd stadium waren gevraagd of er toch geen mogelijkheid zou zijn om vooruitlopend op de definitieve inrichting met een depot te werken. Dat is alsnog mogelijk gemaakt. Ik hecht eraan om te benadrukken dat er geen sprake is geweest van het niet kunnen starten van de versterking.
Wie heeft bepaald dat de NCG niet meer bevoegd is depotovereenkomsten te sluiten? Wat is daar de reden van?
De lopende trajecten worden onder auspiciën van de NCG voortgezet. Zoals bij antwoord 3 aangegeven is de NCG bevoegd om depotovereenkomsten met bewoners aan te gaan.
Wat geldt er voor de gevallen die voor 1 januari 2020 een depotovereenkomsttoezegging hadden, maar deze nog niet voor deze datum gesloten hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die hiermee te maken hebben toch al in januari kunnen starten met de versterking van hun huis?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u de vragen voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen op 6 februari 2020 beantwoorden?
Ja.
De voornemens aangaande de verhuizing van de marinierskazerne naar Vlissingen |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zeeland eist opheldering over marinierskazerne»?1
Ja.
Klopt de bewering van vertegenwoordigers van de provincie Zeeland, per brief van 22 januari 2020, dat in de ministerraad van 17 januari 2020 een voorstel zou zijn geagendeerd over vestiging van de marinierskazerne in (omgeving) Apeldoorn? Zo nee, kunt u op korte termijn gedetailleerd inzicht geven in uw concrete plannen aangaande de voorgenomen verhuizing van de marinierskazerne naar Vlissingen, inclusief tijdpad? Zo ja, kunt u zich voorstellen dat de vertegenwoordigers van de provincie Zeeland «zeer verrast» zijn over deze gang van zaken? Wat is in dat geval het (economische) perspectief voor de regio Zeeland waar de komst van de kazerne, met het oog op de creatie van werkgelegenheid en extra bestedingen, «van eminent belang» genoemd wordt?
In de brief van 24 januari jl. (Kamerstuk 2020D02504) heb ik het dilemma van het kabinet inzake de verhuizing van het Korps Mariniers geschetst. Deze situatie heeft veel onduidelijkheid opgeleverd.
Ik realiseer mij daarmee dat het proces tot nu toe niet goed is verlopen en dit betreur ik. Het vertrouwen van Zeeland in het kabinet is hierdoor geschaad en wij beseffen dat dit moet worden hersteld. Duidelijkheid is voor alle partijen van groot belang, zoals ook naar voren kwam in de gesprekken die inmiddels met Zeeland zijn gevoerd. Het kabinet neemt inzake de verhuizing daarom twee voorgenomen besluiten. Enerzijds het voorgenomen besluit om de marinierskazerne niet in Vlissingen te bouwen en anderzijds het voorgenomen besluit om gezamenlijk te werken aan een voor zowel Zeeland als het kabinet aanvaardbaar compensatiepakket, dat recht doet aan de geleden directe schade en perspectief biedt op duurzame sociaaleconomische effecten voor de regio vergelijkbaar met wat de beoogde komst van de marinierskazerne de regio zou hebben gebracht. In deze brief licht ik beide voornemens verder toe.
Voor de verdere inhoud verwijs ik u naar mijn brief «voorgenomen besluiten inzake verhuizing Korps Mariniers en compensatie Zeeland» die op 14 februari aan uw Kamer is verzonden.
Een rechterlijke uitspraak over het Haga Lyceum |
|
Jasper van Dijk |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Rechter begrenst overheid opnieuw»?1
In de casus Cornelius Haga Lyceum ben ik in hoger beroep gegaan. Ik wil lopende het beroep niet inhoudelijk op de zaak ingaan. Dat een onafhankelijke rechter oordeelt over de rechtmatigheid van overheidshandelen is een groot goed, dat we moeten koesteren.
Erkent u dat het door u geliefde artikel 23 van de Grondwet daadkrachtig optreden tegen het bestuur van het Haga Lyceum onmogelijk maakt? Zo ja, wat gaat u daartegen ondernemen?
U veronderstelt ten onrechte dat artikel 23 Grondwet ten grondslag ligt aan het gewezen vonnis. Dat is grotendeels onjuist. Het gaat in deze zaak onder andere om de wetgeving met betrekking tot burgerschapsonderwijs, die de opdracht aan scholen om burgerschap te bevorderen bevat. Zoals u weet is de regering van mening dat die wetgeving moet worden verduidelijkt. Het desbetreffende wetsvoorstel heb ik reeds aan uw Kamer gezonden, zoals ook is afgesproken in het regeerakkoord.
Deelt u de mening dat de (Grond)wet moet worden aangescherpt? Op welke manier en op welke termijn gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat antidemocratisch onderwijs ontoelaatbaar is? Op welke manier gaat u voorkomen dat dit soort onderwijs aan de orde kan zijn?
Onderwijs in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zijn in strijd met een wettelijk voorschrift en kan als zodanig gesanctioneerd worden door de bekostiging op te schorten of in te houden. Zoals in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 is aangegeven, is de regering van mening dat de burgerschapsopdracht moet worden verduidelijkt. Ik heb uw Kamer eerder ook geïnformeerd over mijn voornemens met het wetsvoorstel bestuurlijk instrumentarium (Kamerstuk 33 905, nr. 14). Daarnaast is ook het Wetsvoorstel ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen bij uw Kamer ingediend (Kamerstuk 35 366).
Deelt u de mening dat bestuurders sneller ontslagen moeten kunnen worden, conform de aangenomen motie?2Wanneer voert u deze motie uit?
Zie antwoord vraag 4.
Tientallen illegale slaapplekken voor arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Pandbrigade ontdekt 44 armetierige illegale slaapplekken in theresiakerk»?1
Arbeidsmigranten zijn een belangrijk onderdeel van onze economie en maatschappij. Het is daarom belangrijk dat zij op een goede manier gehuisvest en behandeld worden. Slechte woonomstandigheden voor arbeidsmigranten vind ik dan ook zeer onwenselijk. Van de gemeente Den Haag heb ik vernomen dat het na telling om 48 slaapplekken gaat en dat het gaat om de kerk en de bijbehorende parochiewoning waar arbeidsmigranten gehuisvest waren.
Klopt het dat er sprake was van een levensgevaarlijke situatie, omdat tientallen arbeidsmigranten waren gehuisvest in provisorische kamertjes met groot risico op brandgevaar?
Uit informatie van de Haagse Pandbrigade van de gemeente Den Haag die onderzoek heeft verricht, blijkt dat er inderdaad sprake was van een gevaarlijke situatie. De brandveiligheid en de vluchtwegen waren onvoldoende. Daar kwam bij dat de elektrische installatie werd overbelast door de aanwezigheid van een grote hoeveelheid elektrische kachels en andere elektrische apparaten.
Hoe lang heeft deze situatie kunnen voortduren?
De kerk en bijbehorende pastoriewoning zijn op dezelfde dag dat de melding is binnengekomen, volgens informatie van de gemeente Den Haag gecontroleerd door de Haagse Pandbrigade en de politie. Vooralsnog lijkt het er volgens de gemeente Den Haag op dat de situatie pas na de laatste jaarwisseling is uitgegroeid tot de omvang zoals die op de dag van de controle werd geconstateerd.
Is het waar dat er al brandjes waren ontstaan?2
In één van de kamertjes waren volgens de gemeente Den Haag sporen van een kleine beginnende brand te zien. Het is echter onbekend wanneer deze sporen precies zijn ontstaan.
Is het waar dat ook minderjarigen in het pand verbleven?
Ja, volgens informatie van de gemeente Den Haag verbleef in de parochiewoning van de Theresiakerk een gezin waarvan één van de twee kinderen minderjarig was. Verder zijn er bij het onderzoek geen minderjarigen aangetroffen.
Klopt het dat mensen 100 euro per bed per week moesten betalen om in deze tikkende tijdbom te verblijven?
Ja, volgens de gemeente Den Haag klopt dit.
Wie is verantwoordelijk voor deze onaanvaardbare situatie?
Op de dag van de melding hebben politie, Inspectie SZW en de gemeente Den Haag onderzoek verricht. Onder de huurders waren geen illegaal in Nederland verblijvende personen aanwezig en er waren geen aanwijzingen dat er sprake was van arbeidsuitbuiting. Het zwaartepunt van de handhaving ligt nu bij de gemeente Den Haag. De gemeente heeft laten weten de rol en de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen te onderzoeken. De huidige stand van zaken van dit onderzoek is dat er vooral sancties aan de overtreders zullen worden opgelegd die zijn gericht op het herstel van de rechtmatige situatie.
Bent u bereid betrokkenheid en aansprakelijkheid te onderzoeken van de pandeigenaar, de leegstandbeheerder, de werkgevers en het uitzendbureau? Zo nee, blijven de verantwoordelijken volledig ongestraft?
Zie antwoord vraag 7.
Welke sanctie treft u tegen het uitzendbureau? Deelt u de mening dat een vergunningstelsel nuttig was geweest, aangezien u de vergunning per ommegaande had kunnen intrekken?
Zoals ook in de brief van 20 december 2019 over de integrale aanpak misstanden is toegelicht, ben ik vooralsnog geen voorstander van een vergunningstelsel. Wel wil ik samen met sociale partners verkennen welke aanvullende eisen te stellen aan uitzendbureaus. Los daarvan loopt nog het onderzoek door de gemeente Den Haag wie verantwoordelijk is voor de woonsituatie van de arbeidsmigranten. Uit het onderzoek is in ieder geval al gebleken dat verschillende huurders inderdaad bij een aantal uitzendbureaus werkzaam waren, maar dat deze uitzendbureaus geen directe rol speelden bij de huisvesting.
Waar worden de tientallen arbeidsmigranten nu gehuisvest? Voldoet deze huisvesting aan de wettelijke eisen? Wat onderneemt u om dat te achterhalen?
De gemeente Den Haag heeft laten weten dat onbekend is waar en onder welke omstandigheden de huurders nu verblijven. Arbeidsmigranten staan over het algemeen niet met een binnenlands adres ingeschreven in de BRP vanwege het ontbreken van de verplichting daartoe als zij niet voornemens zijn om langer dan 4 maanden (uit 6 maanden) in Nederland te verblijven. Arbeidsmigranten schrijven zich ook als zij voornemens zijn langer dan 4 maanden (uit 6 maanden) te blijven toch vaak niet in als ingezetene in het BRP. Niet duidelijk is dan waar ze verblijven. Dit is een knelpunt voor zowel gemeenten, UWV als de Inspectie SZW. Ik heb met de Minister van Milieu en Wonen en sociale partners zoals aangegeven in de brief van 20 december 2019 over de integrale aanpak misstanden, afspraken gemaakt om in te zetten op acties om ervoor te zorgen dat meer arbeidsmigranten zich ook daadwerkelijk laten inschrijven als ingezetene in het BRP als dit aan de orde is.
Wat is er gedaan om met deze arbeidsmigranten in contact te treden? Hebben zij een verklaring kunnen afleggen aan de gemeente en politie?
Ja, volgens de gemeente Den Haag zijn de aanwezige arbeidsmigranten in samenwerking door de Inspectie SZW, gemeente en de politie gehoord over de situatie.
Erkent u dat het enkel aan een oplettende buurman te danken is dat deze mensen aan een afschuwelijk drama zijn ontsnapt?
De situatie is volgens informatie van de gemeente Den Haag inderdaad mede naar aanleiding van een melding van een buurman ontdekt.
Erkent u dat deze toestand wederom aantoont in wat voor een enorm kwetsbare positie arbeidsmigranten zich bevinden?
Zoals in de brief van 20 december 2019 over de integrale aanpak misstanden aangegeven zijn veel arbeidsmigranten kwetsbaar en komen misstanden met onder meer huisvesting, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor. Deze knelpunten wil ik ook samen met sociale partners, gemeenten en provincies aanpakken.
Bent u het eens met wethouder Martijn Balster dat uitzendbureaus en werkgevers die hier verantwoordelijk voor zijn, stevig moeten worden aangepakt? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Daar ben ik het mee eens. Zoals eerder aangegeven hebben de uitzendbureaus waar sommige arbeidsmigranten werkten geen rol bij de huisvesting. In de brief van 20 december 2019 over de integrale aanpak misstanden arbeidsmigranten ga ik ook in op het opwerpen van drempels om kwaadwillende uitzendbureaus zoveel mogelijk te weren van de markt. De uitwerking wordt samen met sociale partners nu opgepakt.
Waarom krijgen uitzendbureaus en werkgevers de gelegenheid om arbeidsmigranten in dienst te nemen terwijl er helemaal geen huisvesting beschikbaar is?
Door de economische groei is het aantal arbeidsmigranten toegenomen. Tegelijkertijd is er krapte op de woningmarkt, waardoor het lastig is om geschikte woonruimte te vinden. Gemeenten, werkgevers en huisvesters moeten samen zoeken naar passende en goede oplossingen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Situaties zoals in het artikel geschetst moeten worden voorkomen. Voldoende en kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten is ook één van de actiepunten uit de brief van 20 december 2019, waarover de Minister van Milieu en Wonen en ik in gesprek gaan met sociale partners, gemeenten, provincies en huisvesters.
Erkent u dat dit soort problemen al voorzien waren door de Commissie Koopmans in 2011 en dat het dus hoog tijd wordt voor maatregelen?3
De commissie Koopmans heeft inderdaad ook op het terrein van de huisvesting van arbeidsmigranten knelpunten gesignaleerd. Er zijn in navolging van de commissie LURA ook zeker stappen gezet. Om de «sense of urgency» bij betrokken partijen te vergroten, heeft de toenmalige Minister van BZK het initiatief genomen om met vertegenwoordigers van alle betrokken partijen, waaronder sociale partners, gemeenten en huisvesters, te komen tot een «Nationale Verklaring (tijdelijke) huisvesting arbeidsmigranten». Hierin zijn afspraken gemaakt over te realiseren huisvesting en over de ontwikkeling van een kwaliteitskeurmerk. Deze huisvesting is grotendeels gerealiseerd en het kwaliteitskeurmerk SNF is ontwikkeld. Met de economische groei is het aantal arbeidsmigranten toegenomen, terwijl er tegelijkertijd krapte is op de woningmarkt. Dit leidt ook tot tekorten aan voldoende kwalitatieve huisvesting voor arbeidsmigranten en in een aantal gevallen tot misstanden. Dit moet worden aangepakt.
Deelt u de mening dat het Actieplan Arbeidsmigratie van de SP en ChristenUnie een oplossing biedt voor genoemde problemen?4
Ik zal op verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken zo spoedig mogelijk, naar verwachting begin maart, op dit actieplan reageren.
Bent u het eens dat de aanpak van misstanden en uitbuiting van arbeidsmigranten prioriteit moet krijgen? Wanneer komt u met een reactie op het Actieplan Arbeidsmigratie, zodat er aan de slag gegaan kan worden met maatregelen?
Zie antwoord vraag 17.
Nederlandse betrokkenheid bij bewapening Libië |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat via een Nederlandse tussenhandelaar een Iers marinepatrouilleschip bij de militie van generaal Haftar in Benghazi in Libië terecht is gekomen?1
Ja.
Wat zijn de conclusies die u uit het rapport van het «Panel of Experts on Libya» van de VN trekt aangaande regelgeving in zaken als het doorverkopen van goederen zoals de Avenhorn c.q. Al Karama?2
Het kabinet doet geen uitspraken over de vraag welke zaken al dan niet strafrechtelijk worden onderzocht. In algemene zin geldt dat bij signalen als de onderhavige door het Openbaar Ministerie wordt bezien of er voldoende aanwijzingen zijn om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Ziet u aanleiding voor strafrechtelijk onderzoek in de zaak van de Avenhorn / Al Karama? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat u op dit moment in gesprek bent met Damen Shipyards over de leveranties van marineschepen van dat bedrijf in 2012 en 2013 aan Libië?3 Hebt u indertijd (2012 en 2013) ook gesprekken gevoerd met Damen Shipyards over deze leverantie, en welke voorwaarden hebt u daar toen bij gesteld?
Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van 19 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 698) en 11 december 2018 (Aanhangsel 2018–2019, nr. 900), ontving het ministerie in 2016 informatie dat de door Damen geleverde onbewapende patrouilleschepen na levering door Libische entiteiten van zware bewapening zijn voorzien. In juli 2016 is hierover contact geweest met Damen. Hierbij zijn de zorgen over deze bewapening uitgesproken. Daarnaast is met Damen afgesproken dat voor de levering van dergelijke niet-vergunningsplichtige patrouilleschepen aan Libië voortaan eerst contact met het ministerie moet worden opgenomen. Dat geeft het ministerie de mogelijkheid om Damen een ad hoc vergunningsplicht op te leggen. Deze situatie heeft zich sindsdien echter niet voorgedaan.
Wat zijn de conclusies die u trekt aangaande het wapenvergunningbeleid naar aanleiding van de leverantie van ooit ongewapende schepen die door Damen Shipyards in 2012 en 2013 aan Libië zijn geleverd en waarvan een aantal thans bewapend blijkt te zijn?4 Deelt u de opvatting dat de destijds afgegeven wapenexportvergunning is misbruikt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de opvatting dat de destijds afgegeven wapenexportvergunning is misbruikt deel ik niet. Zoals aan uw Kamer is gemeld in de antwoorden op schriftelijke vragen van 19 november 2018 (Aanhangsel 2018–2019, nr. 698) en 11 december 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 900) is er destijds geen uitvoervergunning afgegeven voor deze schepen. De uitvoer van deze schepen viel immers niet onder een vergunningsplicht, omdat de goederen niet onder post ML9 van de Gemeenschappelijke EU militaire lijst vielen.
Is het tevens juist dat één van de geleverde schepen is ingezet door mensensmokkelaars? Zo nee, wat zijn dan de feiten?5
Zoals aan uw Kamer is gemeld in het schriftelijk overleg van 25 juli 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1896) is Libië, na de levering van de civiele, niet-vergunningsplichtige, patrouilleboten, in chaos beland. Het is daarmee niet uit te sluiten dat materiaal terecht is gekomen bij criminelen en is ingezet door mensensmokkelaars.
Kunt u een overzicht geven van de recente wapenleveranties aan een of meerdere strijdende partijen in Libië sinds april 2019 door EU-landen, NAVO-landen, Rusland en Arabische landen?6
De implementatie van het wapenembargo voor Libië wordt gemonitord door het Panel of Experts on Libya(PoE). Op 9 december jl. publiceerde het PoE haar laatste rapport7, waarin het panel onder meer rapporteert over omzeiling van het VN-wapenembargo door derde landen. Volgens bevindingen van het PoE worden de internationaal erkende Government of National Accord(GNA) en Haftar’s Libyan National Army(LNA) door externe actoren voorzien van wapens en militaire goederen, technische steun en niet-Libische strijders, in overtreding met het wapenembargo. Het rapport maakt expliciet melding van Jordanië, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten.
Hoe denkt u het recent nogmaals afgekondigde wapenembargo tegen Libië, Libische strijdgroepen, effectief te kunnen maken in het licht van het rapport van het VN-panel en uw antwoord op vraag 7? Kunt u uw antwoord toelichten?7
De landen en organisaties die deelnamen aan conferentie in Berlijn op 19 januari jl., hebben zich door het ondertekenen van de slotverklaring opnieuw gecommitteerd aan het VN-wapenembargo dat in 2011 voor Libië is ingesteld. Ook wordt er in de slotverklaring opgeroepen om bestaande monitoringsmechanismen te versterken en steun uitgesproken voor het bestaande Panel of Experts on Libya.
Het kabinet acht het van belang dat de gemaakte afspraken in Berlijn worden vastgelegd in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Het kabinet verwelkomt daarnaast de discussies in EU-verband die betrekking hebben op een mogelijke rol van de EU in het toezien op de naleving van het wapenembargo. Hoge Vertegenwoordiger Borrell kondigde tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 20 januari jl. aan ten aanzien van handhaving van het wapenembargo dat onderdeel van het mandaat van de EU-operatie Sophia is, naast een maritieme missie ook de mogelijkheden voor inzet op het land en in de lucht te bezien. Dit is ook aan uw Kamer medegedeeld in de Kamerbrief update maritieme veiligheid Golfregio op 24 januari jl. (Kamerstuk 2020Z01182) en in de Kamerbrief verslag Raad Buitenlandse Zaken op 23 januari jl. (Kamerstuk 21 501-02 nr. 2111). Op dit moment vinden hierover vervolgdiscussies plaats in Brussel.
Het bericht dat ‘Jeugdzorginstelling eist dat ouders video van uit huis halen dochtertje van internet verwijderen’. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het krantenbericht dat «Jeugdzorginstelling eist dat ouders video van uit huis halen dochtertje van internet verwijderen» en het daaraan ten grondslag liggend geschil?1
Ja, ik ben bekend met het krantenbericht.
Kunt u de bestaande protocollen over de uitvoering van de feitelijke uithuisplaatsingen uiteenzetten? Welke instantie controleert of aan deze protocollen wordt voldaan?
Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken instelling om de noodzaak van een uithuisplaatsing zorgvuldig af te wegen. Op initiatief van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO) en de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW) is binnen het Programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming de Richtlijn Uithuisplaatsing ontwikkeld. De Richtlijn geeft onderbouwde aanbevelingen op basis van wetenschap, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten. De Richtlijn gaat over jeugdigen die gedwongen of vrijwillig uit huis worden geplaatst en is bedoeld om jeugdprofessionals houvast te geven als zij in hun werk met een uithuisplaatsing te maken krijgen.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de Jeugdwet en is verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit en de veiligheid van de jeugdbescherming. Zij doen dit aan de hand van het toetsingskader verantwoorde Jeugdhulp.
Mocht een conflict ontstaan over het verloop van uithuisplaatsingen of het wel of niet voldoen aan bepaalde eisen dan wel protocollen, op welke plek(ken) kan een ouder terecht met zijn of haar klacht? Kunt u daarbij aangeven hoe een gegronde klacht wordt opgevolgd en of en hoe er in wordt voorzien dat een organisatie daarvan leert voor de toekomst?
Bij klachten over bijvoorbeeld het verloop van de uithuisplaatsing kan hierover een klachtgesprek met de betrokken medewerker of diens leidinggevende plaatsvinden. Daarnaast heeft de ouder de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de klachtencommissie van de instelling. Als de klachtencommissie een oordeel heeft gegeven over de gegrondheid van de klacht, zal de organisatie aan de ouder en de klachtencommissie moeten laten weten of dit oordeel leidt tot het nemen van maatregelen en zo ja welke. Welke maatregelen bij een gegronde klacht worden genomen, zal afhangen van de inhoud van de klacht en het oordeel van de klachtencommissie over de klacht.
Als de ouder niet tevreden is met de afhandeling van de klacht, kan hierover een klacht worden ingediend bij de Nationale ombudsman. Indien een ouder van mening is dat een betrokken professional zich niet heeft gehouden aan zijn beroepscode en professionele richtlijnen, dan kan een klacht worden ingediend bij het tuchtcollege van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) of een andere beroepsvereniging.
Is er een overzicht over ingediende klachten, uitgesplitst naar Gecertificeerde Instellingen dan wel organisaties binnen de jeugdbeschermingsketen waarover de klacht gaat? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk overzicht is niet beschikbaar. Iedere instelling heeft een eigen wettelijke verplichting om jaarlijks een verslag op te stellen over de afhandeling van de klachten over dat jaar en welk gevolg zij hebben gegeven aan klachten.
Door het Advies- en klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) wordt in hun jaarverslag wel per zorgvorm of type instantie, het aantal jeugdigen en volwassen cliënten per type instantie of zorgvorm dat een klacht heeft ingediend benoemd.2 Ook wordt in dit verslag per zorgvorm een top drie van de soort klacht weergegeven.
Onder welke omstandigheden kan een gezag beëindigende maatregel worden toegewezen?
De rechtbank kan op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of het Openbaar Ministerie het gezag van een ouder op twee gronden beëindigen:
De rechtbank zal op basis van de feiten en omstandigheden toetsen of aan één van deze voorwaarden is voldaan. Als dat het geval is, kan het verzoek om beëindiging van het gezag worden toegewezen.
Deelt u de mening dat een gezag beëindigende maatregel alleen moet worden opgelegd wanneer de veiligheid van het kind in het gedrang is? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het bericht waarbij een conflict tussen de ouder(s) en de Gecertificeerde Instelling kan leiden tot het aanvragen van een gezag beëindigende maatregel? Zo nee, waarom niet?2
Een gezag beëindigende maatregel is een ingrijpende maatregel en kan alleen aan de orde zijn als de rechtbank van oordeel is dat aan het wettelijke criterium voor deze maatregel is voldaan. Voorafgaand aan de beslissing van de rechtbank wordt de Raad van de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen. In dit onderzoek worden de gronden voor gezag beëindiging getoetst. Dit verzoek om beëindiging van het gezag zal dan ook goed onderbouwd moeten zijn. Het conflict tussen de ouder(s) en de gecertificeerde instelling waar deze vragen betrekking op hebben, spitste zich toe op het willens en weten schenden van de privacy en veiligheid van de betrokken jeugdbeschermers. Dit conflict heeft geen relatie met het verzoek tot een gezag beëindigende maatregel.
Deelt u de mening dat een conflict tussen ouder(s) en een Gecertificeerde Instelling dan wel een organisatie binnen de jeugdbeschermingsketen beslecht moet worden bij een mediator of rechter? Zo nee, waarom niet?
De beste manier om een conflict te beslechten, is om hierover met elkaar in gesprek te gaan. Als dat niet mogelijk is of het via deze weg niet lukt om er met elkaar uit te komen, kan de inzet van een mediator of rechterlijke procedure nodig zijn. Bij een geschil zoals over het wel of niet verwijderen van een filmpje op het internet is het aan de betrokkenen om te beslissen of ze een mediator willen inzetten of het geschil aan de rechter willen voorleggen. De weg naar de rechter kan een ouder ook rechtsbescherming bieden tegen beslissingen die door een Gecertificeerde Instelling worden genomen. Zo is het bijvoorbeeld bij een ondertoezichtstelling wettelijk geregeld dat een geschil over de uitvoering hiervan aan de kinderrechter kan worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat ouder(s) de ruimte moeten hebben om kritiek te uiten op een Gecertificeerde Instelling dan wel organisatie binnen de Jeugdbeschermingsketen maar dat individuele hulpverleners het recht op privacy hebben, waarbij stalking, bedreiging of geweld op reguliere wijze bestraft moeten worden? Bent u bereid om het gesprek met Gecertificeerde Instellingen dan wel organisaties binnen de Jeugdbeschermingsketen en ervaringsdeskundigen aan te gaan om te werken aan een kader waarbij recht wordt gedaan aan al deze partijen?
Ja, ik deel de mening dat ouders de ruimte moeten hebben om kritiek te uiten op een instelling, ook in het openbaar. In de Jeugdbeschermingsketen worden voor zowel ouders als kinderen ingrijpende beslissingen genomen die heftige gevoelens bij ouders kunnen oproepen en door ouders niet altijd op prijs worden gesteld. Medewerkers van de instellingen zijn zich hiervan bewust. De vrijheid van meningsuiting van ouders om hun kritiek te uiten in het openbaar is echter niet onbeperkt. Het kan niet zo zijn dat medewerkers niet meer veilig hun werk kunnen doen en hun recht op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer waaronder een recht op bescherming van hun goede naam en reputatie, wordt geschonden. Als dit recht wordt geschonden hebben zij net als iedereen, recht op bescherming en het recht om het geschil aan de rechter voor te leggen. De rechter zal een afweging moeten maken tussen de verschillende belangen en rechten. In de zaak waar deze Kamervragen betrekking hebben heeft de rechter geoordeeld dat het belang van de instelling en haar medewerkers prevaleert boven het belang van de ouders en dat door de publicatie van de video en de brief de ouders onrechtmatig hebben gehandeld.
Ik zal met de Gecertificeerde Instellingen in gesprek gaan om te bekijken of ik hen ondersteuning kan bieden bij het ontwikkelen van een kader als daar behoefte aan is.
Hoeveel gevallen zijn bij u bekend waarbij een gezag beëindigende maatregel door een organisatie binnen de jeugdbeschermingsketen is aangevraagd naar aanleiding van een conflict tussen ouder(s) en een organisatie binnen de jeugdbeschermingsketen zoals een Gecertificeerde Instelling?
Deze gevallen zijn bij mij niet bekend.
Het verdiepend onderzoek naar ‘inzicht in besteding jeugdhulpmiddelen’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) op het verdiepend onderzoek naar «inzicht in besteding jeugdhulpmiddelen»?1
Ja
Klopt het dat de BGZJ als deelnemer van de begeleidingsgroep meerdere keren bezwaren kenbaar heeft gemaakt omtrent de (door hen ervaren) beperkte breedte en diepgang van het onderzoek? Zo ja, hoe is met deze bezwaren omgegaan?
De insteek voor dit onderzoek was om dit onder een beperkt aantal gemeenten en aanbieders te doen. Het onderzoek is nadrukkelijk niet bedoeld als representatief onderzoek. Dit was ook op die manier verwoord in de offerte-aanvraag voor dit onderzoek. In een bijeenkomst van de begeleidingscommissie is door de BGZJ de representativiteit van het onderzoek ter discussie gesteld. Vastgesteld is destijds dat dit nooit het doel van het onderzoek is geweest.
In de aanbiedingsbrief bij het onderzoek heb ik uw Kamer laten weten dat het onderzoek meer inzicht geeft in hoe het jeugdbudget wordt uitgegeven, hoe de zorguitgaven zijn verdeeld over de verschillende typen zorg en de verhouding tussen de gemeenten en aanbieders. Tegelijkertijd moet ik, net als de BGZJ, constateren dat dit onderzoek ook vragen onbeantwoord laat. Dit heeft verschillende oorzaken waaronder de beschikbaarheid van data van gemeenten en aanbieders.
Wat is uw reactie op de bezwaren van de BGJZ op de opzet (breedte en diepgang) van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met BGJZ in overleg te treden over hoe in het vervolgonderzoek naar de noodzaak van extra structurele middelen voor de jeugdhulp aan de bezwaren van BGJZ tegemoet getreden kan worden? Zo ja, kunt u toezeggen de Kamer vervolgens te informeren of, en zo ja, op welke wijze aan deze bezwaren tegemoet is gekomen?
Een belangrijke voorwaarde voor het onderzoek naar de noodzaak van extra structurele middelen voor de jeugdhulp is dat dit onderzoek representatief is. Daarmee wordt het punt van representativiteit van de BGZJ ondervangen.
De opzet van het vervolgonderzoek naar de noodzaak van extra structurele middelen is met de BGZJ gedeeld in een bestuurlijk overleg. Naar aanleiding hiervan heeft de BGZJ geen inhoudelijke punten gedeeld. De BGZJ zal, net als bij het onderzoek «inzicht in besteding jeugdhulpmiddelen» bij het vervolgonderzoek betrokken worden.
Bent u van plan om, conform het advies van de onderzoekers, de resultaten van dit onderzoek mee te nemen in het recent ingestelde Expertiseteam reikwijdte jeugdhulpplicht, met als doel om gemeenten kaders mee te geven om te sturen op zorgomvang vanuit het perspectief van maatschappelijke normen en kosten? Zo ja, op welke wijze gaat u aan dit advies gehoor geven?
De VNG zal als opdrachtgever richting het expertiseteam de resultaten van het onderzoek van KPMG met hen delen en bespreken.
Bent u van plan om de aanbeveling van de onderzoekers van KPMG te volgen dat in het vervolgonderzoek alleen gebruik moet worden gemaakt van data op cliëntniveau voor de jaren met de hoogste kwaliteit (2018/2019)?
Het is aan de onderzoeksbureaus die een offerte hebben ingediend overgelaten van welke data zij gebruik willen maken. Daarbij is in de offerte-aanvraag wel expliciet opgenomen dat ze in de offerte moeten ingaan op de vraag welke informatie/data nodig is voor de onderzoeksaanpak die zij kiezen en of deze beschikbaar is. Daarbij moest ook benoemd worden voor welke jaren er data gebruikt wordt.
Inmiddels zijn de offertes beoordeeld en is bekend dat het onderzoeksbureau AEF dit onderzoek gaat uitvoeren. De aanpak die zij hebben gekozen is te vinden in bijgevoegd plan van aanpak2. Waar het nodig is om data op cliëntniveau te verzamelen zullen zij bij voorkeur gebruik maken van de microdata van het CBS. Ze kijken binnen het onderzoek naar de jaren 2015–2019, waarbij bij de interpretatie rekening gehouden zal worden met eventuele datakwaliteitsissues in eerdere jaren.
Bent u van plan om, ook conform de aanbevelingen van de onderzoekers, de onderzoeksvragen van het vervolgonderzoek te beperken tot het bepalen van kostenspreiding (door cliëntstromen te volgen), het bepalen van effectiviteit van werkwijzen (kwaliteit versus kosten) en het identificeren van best practices?
Het is aan de onderzoeksbureaus die een offerte hebben ingediend overgelaten op welke manier zij het vervolgonderzoek willen aanpakken. Inmiddels is bekend dat onderzoeksbureau AEF dit onderzoek gaat uitvoeren. In hun aanpak zitten zeker elementen van de aanbevelingen verwerkt. Het is echter wel zo dat ik hen heb gevraagd antwoord te geven op de volgende hoofdvragen:
Hoeveel budget hebben gemeenten structureel nodig voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de huidige Jeugdwet, binnen de context van de transformatiedoelen van de Jeugdwet?
Welke (budgettaire) maatregelen kunnen worden genomen om te bereiken dat gemeenten de Jeugdwet doelmatig en doeltreffend uitvoeren?
Gegeven de uitkomst van vraag3, zijn er structureel extra middelen nodig ten opzichte van het huidige budget, en zo ja in welke mate, gegeven een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet?
Welke aanpassingen in de Jeugdwet/jeugdstelsel kunnen bijdragen aan een beperking van de uitgaven vanuit de Jeugdwet?
Deze hoofdvragen heb ik eerder ook met u gedeeld4.
Indien uw antwoord op de twee bovenstaande vragen bevestigend is, hoe waarborgt u dan dat het vervolgonderzoek daadwerkelijk een «follow the money»-onderzoek wordt waaruit heel helder duidelijk wordt waar gemeentelijk jeugdzorggeld daadwerkelijk heen gaat?
Het vervolgonderzoek heeft tot doel om te bepalen of, en zo ja in welke mate, er structureel extra middelen nodig zijn voor jeugd. Het heeft dus niet als doel om een «follow the money»-onderzoek te worden.
Wat was in dit onderzoek de gemiddelde uitgavenstijging tussen 2016 en 2018 als daarbij wel gecorrigeerd was voor prijsindexatie? Wat is de toename in de gemiddelde prijs per cliënt in deze periode als er gecorrigeerd wordt voor prijsindexatie?
Het onderzoek laat zien dat over het totaal van de negen onderzochte gemeenten de stijging van de uitgaven aan jeugdhulp over 2016–2018 ca. 21% bedraagt. Het onderzoek benoemt daarnaast dat de stijging in de prijsindex van het CPB 3,1% bedraagt. De gemiddelde uitgavenstijging is daarmee ca. 18%.
De gemiddelde uitgaven per cliënt zijn, voor de deelnemende gemeenten samengenomen, tussen 2016 en 2018 toegenomen met 13%. Gecorrigeerd voor de prijsindexatie is de gemiddelde toename ca. 10%. De stijging in gemiddelde uitgaven per cliënt betreft een lagere factor dan de 18% als verklaring van de toename in de totale uitgaven, omdat er ook andere verklaringen zijn die de toename in uitgaven verklaren (zoals bijvoorbeeld de toename van het aantal cliënten).
Hoe verklaart u dat er meer inzet is gekomen van duurder personeel (onder andere door personeel niet in loondienst)? Welk deel van de gestegen kosten wordt hierdoor veroorzaakt?
De uitgavenstijging bij de onderzochte gemeenten is voor de periode 2016–2018 20,8%. Van deze stijging wordt 1,3% verklaard door extra kosten aan personeel niet in loondienst en 4,3% met meer of duurdere inzet van personeel in loondienst. Deze laatste stijging wordt door de onderzoekers verklaard door zowel toenemende complexiteit, langere duur van trajecten als duurder personeel.
Aanbieders benoemen in het onderzoek zelf de volgende oorzaken voor de hogere personeelskosten:
Intensievere en soms langere hulp bij complexe problematiek en beperkingen bij het afschalen;
Een toename in de overheadactiviteiten betreffende activiteiten die niet behoren tot het primaire proces (onder andere backoffice) en indirecte tijd van medewerkers in het primaire proces gekoppeld aan coördinatie en regeltaken door grote verschillen in uitvoeringsvarianten en werkwijzen bij gemeenten, (regionale) veranderingen hierin en toegenomen verantwoordingseisen;
cao-stijgingen en extra vergoedingen die geboden worden om genoeg personeel te werven in regio’s met personeelsproblematiek;
duurdere kortdurende personeelscontracten die aanbieders aangaan (PNIL) bij een toename van cliënten door onzekerheid in toekomstige inkomsten vanuit gemeenten.
Op welke wijze zal in het vervolgonderzoek naar de noodzaak van extra structurele middelen voor de jeugdhulp omgegaan worden met de (data)beperkingen als gevolg van het feit dat gemeentelijke data uit andere bronnen dan de data van de aanbieders komen en daarom niet altijd goed vergelijkbaar zijn?
Het is aan de onderzoeksbureaus die een offerte hebben ingediend overgelaten op welke manier datavergelijking een rol zal spelen. In het offerteverzoek is aangegeven dat onderzoeksbureaus inzicht dienen te bieden in de voordelen en beperkingen van de dor hen gekozen methode en daarbij rekening te houden met de wijze van dataverzameling. AEF heeft daarbij voor een aanpak gekozen waarbij verschillende methoden en bronnen gecombineerd worden om tot een betrouwbaar resultaat te komen. Voor gegevens over aantallen cliënten zullen daarbij de data van CBS een belangrijke bron zijn. Ook voert AEF een dieptestudie uit bij verschillende gemeenten en aanbieders, en worden de resultaten hieruit breed getoetst in een uitvraag onder gemeenten en aanbieders. Daarmee kunnen ze eventuele discrepanties identificeren en duiden.
Wat bedoelt u met de opmerking dat er uit het onderzoek naar de ontwikkeling van verschillende jeugdhulpvormen wel een beeld komt voor dyslexie en dat dit nog apart wordt onderzocht?2
Uit dit onderzoek blijkt dat de uitgaven aan dyslexie gemiddeld 2% van de uitgave aan zorg in natura bedragen en dat dit aandeel iets is gedaald (bij de negen onderzochte gemeenten). In de beantwoording van uw Kamervragen op 16 juli 2019 heb ik aangegeven dat ik beter zicht wil krijgen op de verwijzingspercentages voor vergoede dyslexiezorg. Op dit moment wordt er daarom, naast het uitgevoerde onderzoek naar inzicht in besteding jeugdhulpmiddelen, apart onderzoek uitgevoerd. Voor de zomer informeer ik u over de resultaten van dit onderzoek.
Het artikel ‘Nieuwe ROC-topman heeft grote plannen: “Waarom zou een bakker Engels moeten leren?”' |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het AD waarin de directeur van ROC Midden Nederland stelt dat Engels niet nodig zou zijn voor de opleiding van bijvoorbeeld een bakker?1
Ja.
Deelt u de mening dat de algemeen vormende vakken zoals Nederlands Engels en rekenen een essentieel onderdeel zijn van de drieledige opdracht in het mbo? Zo ja, hoe geeft u hier uiting aan binnen het mbo onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ja, de drievoudige kwalificatie van het mbo vormt de kern van het mbo-onderwijs. Opleidingen bereiden studenten dus voor op een beroep, op deelname aan de samenleving en op doorstroom naar vervolgonderwijs. Beheersing van taal en rekenen hebben onze mbo-studenten daarbij hard nodig. Daarom maken taal- en rekeneisen onderdeel uit van elke opleiding in het mbo, en kan het diploma niet worden behaald zonder dat aan deze eisen wordt voldaan. Contact met de bestuurder van ROC Midden Nederland wijst uit dat hij de drievoudige kwalificatie niet ter discussie stelt.
Deelt u de mening dat een opleiding moet bijdragen aan een breed fundament voor een leven lang ontwikkelen waarbij de algemeen vormende vakken zoals Nederlands Engels en rekenen van groot belang zijn voor een goed toekomst perspectief? Zo ja, hoe komt dit overeen met de geschetste situatie bij ROC Midden Nederland, waar uit de antwoorden van de bestuurder blijkt dat ze niet meer in standaard beroepen denken en van mening zijn dat «wat je nu leert morgen weer verouderd kan zijn»?
Ja, ik deel de mening dat een opleiding moet bijdragen aan een breed fundament voor een leven lang ontwikkelen, en dat de algemeen vormende onderdelen daarbij belangrijk zijn.
Ik ben het eens met de bestuurder van ROC Midden Nederland dat de samenleving en beroepen in een hoog tempo veranderen.2 Taal- en rekenvaardigheden zijn en blijven echter essentiële vaardigheden die belangrijk zijn op de arbeidsmarkt, ongeacht voor welk beroep iemand wordt opgeleid. Ze zijn bijvoorbeeld belangrijk in de omgang met collega’s, cliënten, klanten of gasten, maar ook om nieuwe informatie tot je te kunnen nemen. Daarom is het belangrijk dat deze vaardigheden in het onderwijs worden aangeleerd en daarna worden onderhouden.
Zoals aangegeven is er contact geweest met de betreffende bestuurder. Hij onderschrijft het belang van taal en rekenen in het mbo, in elk geval voor wat betreft het initiële beroepsonderwijs. Het artikel geeft zijn opvattingen niet juist weer.
Hoe waarborgt u dat bij mbo instellingen er voldoende aandacht is voor algemeen vormend onderwijs binnen het mbo en dat deze niet ten koste gaan van de curriculum-grillen van bestuurders?
Via de kwalificatiestructuur – die de basis vormt van het mbo-onderwijs – is vastgelegd dat studenten moeten voldoen aan de generieke kwalificatie-eisen op het gebied van taal en rekenen om het mbo-diploma te kunnen behalen. Deze eisen maken, zoals bij het antwoord op uw tweede vraag genoemd, van elke mbo-opleiding onderdeel uit. Individuele bestuurders hebben hierop geen invloed. De Inspectie van het Onderwijs ziet erop toe dat overal voldoende werk wordt gemaakt van taal- en rekenonderwijs. Indien daarbij geconstateerd wordt dat hieraan onvoldoende aandacht wordt besteed, dan wordt de instelling daarop aangesproken en kan dit leiden tot sancties.